college van burgemeester en schepenen Zitting van 6 november 2015

Transcriptie

1 beraadslaging/proces verbaal Kopie college van burgemeester en schepenen Zitting van 6 november 2015 Besluit GOEDGEKEURD A-punt stadsontwikkeling / vergunningen Samenstelling de heer Bart De Wever, burgemeester de heer Koen Kennis, schepen; de heer Philip Heylen, schepen; de heer Ludo Van Campenhout, schepen; de heer Claude Marinower, schepen; de heer Marc Van Peel, schepen; de heer Rob Van de Velde, schepen; mevrouw Nabilla Ait Daoud, schepen; de heer Fons Duchateau, schepen de heer Roel Verhaert, stadssecretarisde heer Sven Cauwelier, waarnemend stadssecretaris Iedereen aanwezig, behalve: de heer Koen Kennis, schepen; de heer Roel Verhaert, stadssecretaris _CBS_09180 Milieuvergunningen Vlarem klasse 2 - Dak Folie Distri nv, Transcontinentaalweg 15, 2030 Antwerpen, Dossiernummer MV2015/340/BDH - Goedkeuring Beknopte samenvatting Dak Folie Distri nv vraagt een milieuvergunning klasse 2 aan voor de exploitatie van een bestaand opslagmagazijn. Motivering Aanleiding en context Aanvrager(s): Dak Folie Distri nv - Transcontinentaalweg Antwerpen. De aanvraag betreft: een bestaand opslagmagazijn. Juridische grond Het milieuvergunningendecreet van 28 juni 1985, meermaals gewijzigd, en haar uitvoeringsbesluiten (Vlarem I en II) bepalen dat niemand zonder vergunning of melding een hinderlijk inrichting mag exploiteren. Regelgeving: bevoegdheid Artikel 36,4 van Vlarem I bepaalt dat het college een uitspraak dient te doen over een milieuvergunningsaanvraag klasse 2. Argumentatie Het college beslist op basis van het verslag van de dienst milieuvergunningen, dat als bijlage bij dit besluit is gevoegd en sluit zich aan bij deze motivatie. Financiële gevolgen Nee 1 / 15

2 Besluit Artikel 1 Het college beslist een milieuvergunning klasse 2 goed te keuren aan Dak Folie Distri nv, Transcontinentaalweg 15, 2030 Antwerpen, om op de percelen gelegen op hetzelfde adres, een opslagmagazijn te exploiteren. Artikel 2 Het college wijst erop dat de volgende algemene en sectorale milieuvoorwaarden van toepassing zijn: Algemene milieuvoorwaarden: algemene milieuvoorwaarden hoofdstuk 4.1, 4.7, 4.9 en bijlagen , , , en 4.8; algemene milieuvoorwaarden, geluid hoofdstuk 4.5 en bijlagen 2.2.1, 2.2.2, 4.5.1, 4.5.2,4.5.3, 4.5.4, en 4.5.6; algemene milieuvoorwaarden, oppervlaktewater hoofdstuk 4.2. en bijlagen , en ; Algemene milieuvoorwaarden lucht hoofdstuk 4.4 en bijlagen tot en hoofdstuk 4.10; algemene milieuvoorwaarden, licht hoofdstuk 4.6. Sectorale milieuvoorwaarden: brandbare vloeistoffen hoofdstuk 5.6.1; elektriciteit hoofdstuk 5.12; garages, parkeerplaatsen en herstellingswerkplaatsen voor motorvoertuigen hoofdstuk 5.15; behandelen van gassen - gemeenschappelijke bepalingen hoofdstuk ; fysisch behandelen van gassen hoofdstuk ; opslag van gevaarlijke producten gemeenschappelijke bepalingen hoofdstuk ; opslagplaatsen voor gevaarlijke gassen hoofdstuk en bijlage en ; gevaarlijke vaste stoffen en vloeistoffen algemene bepalingen hoofdstuk ; gevaarlijke vloeistoffen opslag in ondergrondse houders hoofdstuk ; gevaarlijke vloeistoffen opslag in bovengrondse houders hoofdstuk ; beheersing uitstoot VOS vluchtige vloeistoffen exclusief benzine hoofdstuk ; rubber hoofdstuk Artikel 3 Het college beslist dat de exploitant de volgende bijzondere en brandweervoorwaarden dient na te leven: Bijzondere milieuvoorwaarde: 2 / 15

3 de afstand tussen de lege gasflessen en de limieten van het eigendom moet minstens drie meter bedragen. Brandweervoorwaarden: Snelblustoestellen Snelblustoestellen van minstens één bluseenheid conform NBN EN bij voorkeur 6 kilogram poeder type ABC - dienen goed verdeeld aangebracht à rato van 1 toestel per 150 m² (binnenruimte). Voor brandcompartimenten kleiner dan 300 m² dienen er in elk geval minstens twee toestellen aanwezig te zijn. Er mogen nochtans gedeeltelijk mobiele bluseenheden of snelblustoestellen van een ander type aangewend worden op de plaatsen waar zij meer aangewezen zijn, voor zover de aangebrachte blusmiddelen minstens eenzelfde bluseenheid conform NBN EN 3-7 bezitten en evenwaardig zijn aan de bovenvermelde. Snelblustoestellen van minstens één bluseenheid conform NBN EN bij voorkeur 6 kilogram poeder type ABC - dienen aangebracht bij elk punt of lokaal met verhoogd risico, zoals ondermeer pompen, compressoren, lasposten, belangrijke elektriciteitsborden, enz. In de inrichting dienen minstens twee toestellen aanwezig te zijn. Er mogen nochtans gedeeltelijk mobiele bluseenheden of snelblustoestellen van een ander type aangewend worden op de plaatsen waar zij meer aangewezen zijn, voor zover de aangebrachte blusmiddelen minstens eenzelfde bluseenheid conform NBN EN 3-7 bezitten en evenwaardig zijn aan de bovenvermelde. Muurhaspels Muurhaspels met axiale voeding (conform NBN EN 671-1) + muurhydrant (volgens de norm NBN 571 en voorzien van vaste koppelstukken doormeter 45 millimeter volgens KB van 30 januari 1975) met gemeenschappelijke watertoevoer met een binnendiameter van tenminste 70 millimeter dienen op oordeelkundig gekozen plaatsen opgesteld zodanig dat elk punt van de inrichting kan bespoten worden. Hun aantal wordt zodanig bepaald dat de af te leggen afstand vanaf om het even welk punt tot het dichtst bijgelegen toestel niet meer bedraagt dan de lengte van de gebruikte haspels. De haspels dienen gevoed met een leiding onder druk zodanig dat het debiet bij de minst bedeelde haspel gelijk is aan of groter dan 24 liter per minuut. De leidingen voor bluswater dienen vervaardigd in staal of in een metaal dat minstens dezelfde waarborgen biedt. De geplaatste muurhaspels dienen voorzien van een vergrendeling derwijze dat men het afsluitmondstuk niet kan verwijderen zonder het openen van een handbediende afsluiter op de watertoevoer. 3 / 15

4 De waterlevering moet te allen tijde, ook tijdens vorstperiode, gewaarborgd zijn. Nabij de opslagplaatsen van brandbare vloeistoffen moet een natte brandweerwaterleiding van 75 millimeter diameter geplaatst worden, aangesloten op het waterleidingsnet door middel van een buis van minstens 3" diameter. Er moeten op deze leiding muurhydranten volgens de norm NBN 571 met een koppelstuk van 45 millimeter diameter, bewapend met persslang van 45 millimeter diameter en 20 meter lengte volgens de norm NBN S EN en straalpijp volgens de norm NBN 548, aangebracht te worden. Het koppelstuk van 45 millimeter diameter dient van een type te zijn zoals bepaald in het Koninklijk Besluit van 30 januari Deze muurhydranten dienen geschikt te zijn om met een eenvoudige handeling onmiddellijk schuimmengsel of water te leveren naar noodwendigheid. De schuimstraalpijp en de ingebouwde voormenger dienen aangepast te zijn voor het gebruik van een geschikt schuimvormend middel. In iedere schuim- / waterhydrantenkast dient een voorraad schuimconcentraat te zijn van tenminste 50 liter. De plaats en het aantal van de hydranten dienen zodanig gekozen dat elke plaats kan bespoten worden door twee straalpijpen. Bovengrondse hydranten Twee bovengrondse hydranten BH 100, conform NBN S , maar met afsluiters op beide uitgeefkanten van 70 millimeter diameter dienen voorzien rondom het gebouw. De voeding gebeurt rechtstreeks op het net van de openbare waterbedeling, door een leiding waarvan de minimale binnendiameter 150 millimeter bedraagt. De aansluiting op het voedingsnet dient zodanig te zijn dat het maximum debiet onmiddellijk beschikbaar is bij gebruik van de hydrant. De kosten voor de installatie, het onderhoud en de signalering van de BH100 is en blijft ten laste van de bouwheer/eigenaar en dit gedurende de levensduur van de inrichting. Artikel 4 Het college beslist dat de milieuvergunning ingaat op 6 november 2015 en eindigt op 6 november Artikel 5 Dit besluit heeft in principe geen financiële gevolgen. Bijlagen 1. MV2015_340_bijlage_ebesluit.pdf 4 / 15

5 5 / 15

6 Verslag dienst milieuvergunningen: Feiten en context Op 16 juli 2015 vraagt Dak Folie Distri nv, Transcontinentaalweg 15, 2030 Antwerpen een milieuvergunning klasse 2 aan voor de exploitatie van een opslagmagazijn, gelegen op hetzelfde adres, kadastraal gekend als afdeling 15, sectie A, perceelnummer 430B. Volgens de aanvrager zijn volgende rubrieken van toepassing voor dit bedrijf: Rubrieknummer Omschrijving Gevraagd voor opslagplaatsen voor brandbare vloeistoffen met een liter totale opslagcapaciteit van: 200 liter tot en met liter; accumulatoren (gebruik van): vaste inrichtingen voor 15 kw het laden van accumulatoren door middel van toestellen met een geïnstalleerd totaal vermogen van meer dan 10 kw; al dan niet overdekte ruimte, andere dan deze bedoeld 30 voertuigen in rubriek 15.5 en rubriek 19.8, waarin gestald worden: meer dan 25 autovoertuigen en/of aanhangwagens, andere dan personenwagens; koelinstallaties voor het bewaren van producten, 10 kw luchtcompressoren, warmtepompen en airconditioninginstallaties, met een totale geïnstalleerde drijfkracht van: 5 kw tot en met 200 kw; opslagplaatsen voor gevaarlijke gassen in verplaatsbare liter recipiënten, met een gezamenlijk waterinhoudsvermogen van: meer dan liter tot en met liter; b) opslagplaatsen voor vloeistoffen en vaste stoffen op 765 kilogram gevarenpictogram GHS02 Ontvlambare vloeistoffen van gevarencategorie 3 Gasolie, diesel, lichte stookolie en gelijkaardige vloeistoffen met een vlampunt 55 C met een gezamenlijke opslagcapaciteit van: 100 kilogram tot en met 20 ton voor andere inrichtingen dan vermeld in punt a; a) opslagplaatsen voor vloeistoffen en vaste stoffen op kilogram gevarenpictogram GHS05 met een gezamenlijke opslagcapaciteit van: 200 kilogram tot en met 20 ton, als de inrichting volledig is gelegen in industriegebied; a) opslagplaatsen voor vloeistoffen en vaste stoffen op gevarenpictogram GHS07 met een gezamenlijke opslagcapaciteit van: 200 kilogram tot en met 20 ton, als de inrichting volledig is gelegen in industriegebied; kilogram 6 / 15

7 Rubrieknummer a) Omschrijving opslagplaatsen voor vloeistoffen en vaste stoffen op gevarenpictogram GHS08 met een gezamenlijke opslagcapaciteit van: 100 kilogram tot en met 20 ton, als de inrichting volledig is gelegen in industriegebied; opslagplaatsen voor vloeistoffen en vaste stoffen op gevarenpictogram GHS09 met een gezamenlijke opslagcapaciteit van: meer dan 2 ton tot en met 200 ton; opslagplaatsen voor gevaarlijke vloeistoffen en vaste stoffen, met uitzondering van deze vermeld onder rubriek 48., in verpakkingen met een inhoudsvermogen van maximaal 30 liter of 30 kilogram, voor zover de maximale opslag begrepen is tussen 50 kilogram of 50 liter en kilogram of liter; a) opslag van kunststoffen en van voorwerpen uit kunststoffen, met een capaciteit van meer dan 10 ton tot en met 200 ton in een lokaal of meer dan 100 ton tot en met 800 ton in open lucht, wanneer de inrichting volledig is gelegen in een industriegebied; opslagplaatsen voor rubber en voor rubberen voorwerpen met een capaciteit van meer dan 10 ton in een lokaal of van meer dan 100 ton in open lucht. Gevraagd voor kilogram 10 ton kilogram 50 ton 50 ton Fasering Procedurestap Datum ontvangst milieuvergunningsaanvraag 16 juli 2015 ontvankelijk- en volledigheidverklaring 13 augustus 2015 startdatum openbaar onderzoek 23 augustus 2015 einddatum openbaar onderzoek 22 september 2015 uiterste uitspraak 26 november 2015 Openbaar onderzoek Het openbaar onderzoek leverde geen bezwaren op. Advies 1 De gemeentelijk stedenbouwkundig ambtenaar adviseerde op 21 augustus 2015 het volgende (referentie ): Stedenbouwkundige gegevens uit de plannen van aanleg Het goed is gelegen in het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan Afbakening zeehavengebied Antwerpen (Besluit van de Vlaamse regering van 30 april 2013), binnen de afbakeningslijn. De gebieden binnen de afbakeningslijn behoren tot het zeehavengebied Antwerpen. 7 / 15

8 Met uitzondering van de deelgebieden waarvoor in dit plan voorschriften werden vastgelegd, blijven de op het ogenblik van de vaststelling van dit plan bestaande bestemmings- en inrichtingsvoorschriften onverminderd van toepassing. Het goed is volgens voornoemd gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan bestemd als Gebied voor zeehaven- en watergebonden bedrijven. Zulk gebied is bestemd om te functioneren als Vlaams havengebied als onderdeel van de haven van Antwerpen. Het is bestemd voor zeehavengebonden en zeehavengerelateerde industriële en logistieke activiteiten en distributie-, opslag- en overslagactiviteiten die gebruikmaken van en aangewezen zijn op de zeehaveninfrastructuur. Alle handelingen die nodig of nuttig zijn voor de realisatie van de bestemming en voor de exploitatie van de haven en de bedrijven zijn toegelaten. Daartoe worden ook de volgende werken, handelingen, voorzieningen, en wijzigingen gerekend: - de aanleg en het onderhoud van infrastructuur die nodig is voor de toegankelijkheid of voor verbindingen langs de waterzijde en langs de landszijde; - het laguneren of op een andere wijze bergen of verwerken van baggerspecie. Daarnaast is de ontwikkeling, het herstel en de instandhouding van tijdelijke ecologische infrastructuur toegelaten. In het gebied zijn eveneens gebouwen of lokalen voor bewakingspersoneel toegelaten. In het gebied zijn kantoorgebouwen niet toegelaten, tenzij ze noodzakelijk zijn voor en een inherent onderdeel zijn van de exploitatie van haven en industriële activiteiten. De bestaande kantoorgebouwen kunnen behouden blijven binnen het bestaande bouwvolume op het moment van definitieve vaststelling van dit gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan. Uitbreidingen zijn niet toegelaten. Over dit gebied loopt een overdruk met als aanduiding Hoogspanningsleiding. In het gebied, aangeduid met deze overdruk, zijn alle handelingen toegelaten voor de aanleg, de exploitatie en de wijzigingen van een hoogspanningsleiding en haar aanhorigheden. De aanvragen voor vergunningen voor een hoogspanningsleiding en aanhorigheden worden beoordeeld rekening houdend met de in grondkleur aangegeven bestemming. De in grondkleur aangegeven bestemming is van toepassing voor zover de aanleg, de exploitatie en wijzigingen van de bestaande hoogspanningsleiding niet in het gedrang worden gebracht. De aanvraag dient beoordeeld te worden aan de hand van de voorschriften van het ruimtelijk uitvoeringsplan. Stedenbouwkundige beoordeling De aanvraag betreft een milieuvergunning voor de exploitatie van een nieuwe inrichting. De aanvraag is in overeenstemming met de bestemmings- en inrichtingsvoorschriften van het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan. De eventuele bestaande stedenbouwkundige vergunning stelt de aanvrager niet vrij van het aanvragen en verkrijgen van andere vergunningen of machtigingen, indien deze nodig zouden zijn. 2 De brandweer adviseerde op 9 september 2015 gunstig, mits rekening wordt gehouden met blusmiddelen. (referentie BW/TVD/2015/H A3.0003) De aandacht van de aanvrager wordt erop gevestigd dat indien later in het hierboven vernoemde gebouw personeel wordt tewerkgesteld conform artikel 2 1 van de Wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk, 8 / 15

9 er dan ook zal dienen rekening gehouden met alle eventueel hierop van toepassing zijnde bepalingen uit het Algemeen Reglement voor de Arbeidsbescherming en de Codex voor Welzijn op het Werk. Het toezicht hierop berust echter bij de arbeidsinspectie. 3 Het Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen adviseerde op 24 september 2015 gunstig mits voorwaarden (referentie INFR/RO&M/15/67/vs/GB) Volgens het aanvraagdossier is er momenteel op het terrein nog geen IBA aanwezig, deze zal op korte termijn worden geplaatst na de septische put. Er wordt voorgesteld om als voorwaarde op te leggen dat conform subafdeling van Vlarem II de lozing van huishoudelijk afvalwater in het individueel te optimaliseren buitengebied moet gezuiverd worden door middel van een individuele behandelingsinstallatie voor afvalwater, waarvan de capaciteit is afgestemd op het aangesloten inwoners equivalent (IE). Aan deze verplichting kan eveneens worden voldaan door het huishoudelijk afvalwater op te vangen en af te voeren door een erkend afvalverwerker. Beoordeling Watertoets Uit de toepassing van de beoordelingsschema s van de watertoets blijkt dat de gevraagde activiteiten niet van aard zijn dat ze een invloed hebben op het watersysteem. De vergunningsaanvraag voldoet aan de doelstellingen opgenomen in artikel 5 van het decreet integraal waterbeleid. Algemeen Dakrubbercentrale Lauman bvba/dak Folie Distri nv is gespecialiseerd in het aanbrengen van EPDM (Ethyleen Propyleen Dieen Monomeer, synthetisch rubber) dakbedekking. Sinds enkele jaren beschikt het bedrijf over een magazijn en kantoorruimte in de haven van Antwerpen. Dak Folie Distri staat in voor de exploitatie van het opslagmagazijn terwijl Dakrubbercentrale de activiteiten bij de klanten coördineert. Aangezien de milieuvergunning enkel betrekking zal hebben op het magazijn, is Dak Folie Distri de aanvrager van de vergunning. Onderhavige aanvraag betreft een milieuvergunningsaanvraag voor de exploitatie van een nieuwe inrichting. In feite betreft het de regularisatie van een bestaande toestand. Aangezien de milieuvergunningsaanvraag geen betrekking heeft op een activiteit die voorkomt op de lijst van bijlage III bij het besluit van de Vlaamse Regering van 1 maart 2013 inzake de nadere regels van de project-m.e.r.-screening, werd geoordeeld dat het project niet MER-plichtig is en dat er evenmin een project-m.e.r.-screeningsnota vereist is. Uit de toepassing van de beoordelingsschema s van de watertoets blijkt dat de gevraagde activiteiten niet van aard zijn dat ze een invloed hebben op het watersysteem. Een bijkomend wateradvies is niet vereist en de vergunningsaanvraag voldoet aan de doelstellingen opgenomen in artikel 5 van het decreet integraal waterbeleid. De milieuvergunningsaanvraag heeft geen betrekking op ingedeelde inrichtingen of activiteiten in of aan een beschermde archeologische site, een beschermd monument, een beschermd cultuurhistorisch landschap of een beschermd stads- of dorpsgezicht in de zin van het decreet van 12 juli 2013 betreffende het onroerend erfgoed. Naast het plaatsen van EPDM dakbedekking voert Dakrubbercentrale/Dak Folie Distri ook 9 / 15

10 alle aanverwante dakwerken uit (dakisolatie, houtwerken, metsen van schouwen, plaatsen lichtkoepels, dakranden, ). In het magazijn worden de materialen opgeslagen die nodig zijn om al deze activiteiten bij de klanten te kunnen uitvoeren, zoals onder andere EPDM-folie, EPDM-rubber en toebehoren, aluminium profielen, isolatiemateriaal, allerhande bouwmaterialen (mortel, ), gereedschappen, toestellen, dampschermen, polyurea, primers, lijmen,. In het magazijn is ook ruimte voorzien voor het stallen van de bedrijfsvoertuigen. Bedrijfsafvalwater wordt niet gegenereerd. Huishoudelijk afvalwater is er wel (van de sanitaire voorzieningen) maar blijft onder de ondergrens voor melding. Al het gebruikte water is leidingwater. Regenwater wordt niet opgevangen en niet hergebruikt. De openbare riolering is niet aangesloten op een RWZI en loost dus rechtstreeks in oppervlaktewater. Momenteel wordt het huishoudelijk afvalwater enkel gezuiverd via een septische put. De installatie van een IBA wordt op korte termijn voorzien. Bij navraag naar een concrete planning blijkt dat de exploitant evenals de buren door het Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen werd bevraagd naar interesse voor deelname aan een project om gemeenschappelijk waterzuivering te voorzien. De exploitant wacht nu op concrete voorstellen van het havenbedrijf. Het magazijn is voorzien van een verharde ondergrond, hoewel deze duidelijk oud is. Maximum 50 ton kunststoffen of voorwerpen uit kunststof en maximum 50 ton rubber of voorwerpen uit rubber worden hier opgeslagen. Tijdens het plaatsbezoek op 30 september is een dergelijke capaciteit zeker niet aanwezig. Veel leveringen komen rechtstreeks toe op de werven. De opgegeven hoeveelheden zijn dan ook de maximale hoeveelheden die aanwezig zouden kunnen zijn. In het magazijn worden ook polyurea opgeslagen in vaten. De maximale opslag bedraagt 10 ton. Polyurea kunnen gezien worden als de vloeibare versie van EPDM. Ze worden op dezelfde manier gebruikt maar worden op een andere manier aangebracht. De vloeistof wordt ingedeeld als bijtend, schadelijk, op lange termijn gezondheidsgevaarlijk en voor het aquatisch milieu gevaarlijk. Om plaats te winnen zijn er rekken voorzien zodat er in de hoogte kan gestapeld worden. De onderste rekken zijn voorzien van een lekbak. De opslag van gevaarlijke producten in kleine recipiënten (lijmen, primers, ) evenals de opslag van brandbare vloeistoffen vindt hoofdzakelijk plaats in het lijmkot. Dit is een aparte ruimte in het magazijn die dus ook beschikt over een vloeistofdichte vloer en bovendien licht hellend is aangelegd. Momenteel is deze ruimte niet afsluitbaar maar er werd ondertussen wel een deur met hoge brandweerstand besteld. Op het terrein buiten is nog een hoogspanningscabine aanwezig. Deze is eigendom van Electrabel en wordt niet gebruikt door Dak Folie Distri. Rubriek 12 werd dan ook niet opgenomen in de milieuvergunningsaanvraag. Eveneens buiten worden de licht ontvlambare gassen (propaan liter) in verplaatsbare recipiënten opgeslagen. Volle en lege flessen zijn van elkaar gescheiden. De stockageplaats wordt aangeduid door middel van een grondmarkering. Het is niet duidelijk of de afstand tussen de limieten van het eigendom en de opslag van de lege gasflessen effectief de verplichte drie meter bedraagt. Conclusie Mits voldaan wordt aan de voorgestelde vergunningsvoorwaarden, is deze aanvraag in overeenstemming met de VLAREM wetgeving. Vanuit milieutechnisch oogpunt wordt positief advies gegeven de vergunning te verlenen. 10 / 15

11 Zodat de vergunning thans omvat: Rubrieknummer Omschrijving opslagplaatsen voor brandbare vloeistoffen met een totale opslagcapaciteit van: 200 liter tot en met liter; accumulatoren (gebruik van): vaste inrichtingen voor het laden van accumulatoren door middel van toestellen met een geïnstalleerd totaal vermogen van meer dan 10 kw; al dan niet overdekte ruimte, andere dan deze bedoeld in rubriek 15.5 en rubriek 19.8, waarin gestald worden: meer dan 25 autovoertuigen en/of aanhangwagens, andere dan personenwagens; koelinstallaties voor het bewaren van producten, luchtcompressoren, warmtepompen en airconditioninginstallaties, met een totale geïnstalleerde drijfkracht van: 5 kw tot en met 200 kw; opslagplaatsen voor gevaarlijke gassen in verplaatsbare recipiënten, met een gezamenlijk waterinhoudsvermogen van: meer dan liter tot en met liter; b) opslagplaatsen voor vloeistoffen en vaste stoffen op gevarenpictogram GHS02 Ontvlambare vloeistoffen van gevarencategorie 3 Gasolie, diesel, lichte stookolie en gelijkaardige vloeistoffen met een vlampunt 55 C met een gezamenlijke opslagcapaciteit van: 100 kilogram tot en met 20 ton voor andere inrichtingen dan vermeld in punt a; a) opslagplaatsen voor vloeistoffen en vaste stoffen op gevarenpictogram GHS05 met een gezamenlijke opslagcapaciteit van: 200 kilogram tot en met 20 ton, als de inrichting volledig is gelegen in industriegebied; a) opslagplaatsen voor vloeistoffen en vaste stoffen op gevarenpictogram GHS07 met een gezamenlijke opslagcapaciteit van: 200 kilogram tot en met 20 ton, als de inrichting volledig is gelegen in industriegebied; a) opslagplaatsen voor vloeistoffen en vaste stoffen op gevarenpictogram GHS08 met een gezamenlijke opslagcapaciteit van: 100 kilogram tot en met 20 ton, als de inrichting volledig is gelegen in industriegebied; opslagplaatsen voor vloeistoffen en vaste stoffen op gevarenpictogram GHS09 met een gezamenlijke opslagcapaciteit van: meer dan 2 ton tot en met 200 ton; Vergund voor liter 15 kw 30 voertuigen 10 kw liter 765 kilogram kilogram kilogram kilogram 10 ton 11 / 15

12 Rubrieknummer Omschrijving opslagplaatsen voor gevaarlijke vloeistoffen en vaste stoffen, met uitzondering van deze vermeld onder rubriek 48., in verpakkingen met een inhoudsvermogen van maximaal 30 liter of 30 kilogram, voor zover de maximale opslag begrepen is tussen 50 kilogram of 50 liter en kilogram of liter; a) opslag van kunststoffen en van voorwerpen uit kunststoffen, met een capaciteit van meer dan 10 ton tot en met 200 ton in een lokaal of meer dan 100 ton tot en met 800 ton in open lucht, wanneer de inrichting volledig is gelegen in een industriegebied; opslagplaatsen voor rubber en voor rubberen voorwerpen met een capaciteit van meer dan 10 ton in een lokaal of van meer dan 100 ton in open lucht. Vergund voor kilogram 50 ton 50 ton Het college beslist dat de exploitant de volgende vergunningsvoorwaarden dient na te leven: 1 Algemene voorwaarden: algemene milieuvoorwaarden hoofdstuk 4.1, 4.7, 4.9 en bijlagen , , , en 4.8; algemene milieuvoorwaarden, geluid hoofdstuk 4.5 en bijlagen 2.2.1, 2.2.2, 4.5.1, 4.5.2,4.5.3, 4.5.4, en 4.5.6; algemene milieuvoorwaarden, oppervlaktewater hoofdstuk 4.2. en bijlagen , en ; Algemene milieuvoorwaarden lucht hoofdstuk 4.4 en bijlagen tot en hoofdstuk 4.10; algemene milieuvoorwaarden, licht hoofdstuk Sectorale voorwaarden: brandbare vloeistoffen hoofdstuk 5.6.1; elektriciteit hoofdstuk 5.12; garages, parkeerplaatsen en herstellingswerkplaatsen voor motorvoertuigen hoofdstuk 5.15; behandelen van gassen - gemeenschappelijke bepalingen hoofdstuk ; fysisch behandelen van gassen hoofdstuk ; opslag van gevaarlijke producten gemeenschappelijke bepalingen hoofdstuk ; opslagplaatsen voor gevaarlijke gassen hoofdstuk en bijlage en ; gevaarlijke vaste stoffen en vloeistoffen algemene bepalingen hoofdstuk ; gevaarlijke vloeistoffen opslag in ondergrondse houders hoofdstuk ; gevaarlijke vloeistoffen opslag in bovengrondse houders hoofdstuk ; beheersing uitstoot VOS vluchtige vloeistoffen exclusief benzine hoofdstuk ; rubber hoofdstuk Bijzondere voorwaarde: de afstand tussen de lege gasflessen en de limieten van het eigendom moet minstens drie meter bedragen. 12 / 15

13 2 Brandweervoorwaarden: Snelblustoestellen Snelblustoestellen van minstens één bluseenheid conform NBN EN bij voorkeur 6 kilogram poeder type ABC - dienen goed verdeeld aangebracht à rato van 1 toestel per 150 m² (binnenruimte). Voor brandcompartimenten kleiner dan 300 m² dienen er in elk geval minstens twee toestellen aanwezig te zijn. Er mogen nochtans gedeeltelijk mobiele bluseenheden of snelblustoestellen van een ander type aangewend worden op de plaatsen waar zij meer aangewezen zijn, voor zover de aangebrachte blusmiddelen minstens eenzelfde bluseenheid conform NBN EN 3-7 bezitten en evenwaardig zijn aan de bovenvermelde. Snelblustoestellen van minstens één bluseenheid conform NBN EN bij voorkeur 6 kilogram poeder type ABC - dienen aangebracht bij elk punt of lokaal met verhoogd risico, zoals ondermeer pompen, compressoren, lasposten, belangrijke elektriciteitsborden, enz. In de inrichting dienen minstens twee toestellen aanwezig te zijn. Er mogen nochtans gedeeltelijk mobiele bluseenheden of snelblustoestellen van een ander type aangewend worden op de plaatsen waar zij meer aangewezen zijn, voor zover de aangebrachte blusmiddelen minstens eenzelfde bluseenheid conform NBN EN 3-7 bezitten en evenwaardig zijn aan de bovenvermelde. Muurhaspels Muurhaspels met axiale voeding (conform NBN EN 671-1) + muurhydrant (volgens de norm NBN 571 en voorzien van vaste koppelstukken doormeter 45 millimeter volgens KB van 30 januari 1975) met gemeenschappelijke watertoevoer met een binnendiameter van tenminste 70 millimeter dienen op oordeelkundig gekozen plaatsen opgesteld zodanig dat elk punt van de inrichting kan bespoten worden. Hun aantal wordt zodanig bepaald dat de af te leggen afstand vanaf om het even welk punt tot het dichtst bijgelegen toestel niet meer bedraagt dan de lengte van de gebruikte haspels. De haspels dienen gevoed met een leiding onder druk zodanig dat het debiet bij de minst bedeelde haspel gelijk is aan of groter dan 24 liter per minuut. De leidingen voor bluswater dienen vervaardigd in staal of in een metaal dat minstens dezelfde waarborgen biedt. De geplaatste muurhaspels dienen voorzien van een vergrendeling derwijze dat men het afsluitmondstuk niet kan verwijderen zonder het openen van een handbediende afsluiter op de watertoevoer. De waterlevering moet te allen tijde, ook tijdens vorstperiode, gewaarborgd zijn. Nabij de opslagplaatsen van brandbare vloeistoffen moet een natte brandweerwaterleiding van 75 millimeter diameter geplaatst worden, aangesloten op het waterleidingsnet door middel van een buis van minstens 3" diameter. Er moeten op deze leiding muurhydranten volgens de norm NBN 571 met een koppelstuk van 45 millimeter diameter, bewapend met persslang van 45 millimeter diameter en 20 meter lengte volgens de norm NBN S EN en straalpijp volgens de norm NBN 548, aangebracht te worden. Het koppelstuk van 45 millimeter diameter dient van een type te zijn zoals bepaald in het Koninklijk Besluit van 30 januari / 15

14 Deze muurhydranten dienen geschikt te zijn om met een eenvoudige handeling onmiddellijk schuimmengsel of water te leveren naar noodwendigheid. De schuimstraalpijp en de ingebouwde voormenger dienen aangepast te zijn voor het gebruik van een geschikt schuimvormend middel. In iedere schuim- / waterhydrantenkast dient een voorraad schuimconcentraat te zijn van tenminste 50 liter. De plaats en het aantal van de hydranten dienen zodanig gekozen dat elke plaats kan bespoten worden door twee straalpijpen. Bovengrondse hydranten Twee bovengrondse hydranten BH 100, conform NBN S , maar met afsluiters op beide uitgeefkanten van 70 millimeter diameter dienen voorzien rondom het gebouw. De voeding gebeurt rechtstreeks op het net van de openbare waterbedeling, door een leiding waarvan de minimale binnendiameter 150 millimeter bedraagt. De aansluiting op het voedingsnet dient zodanig te zijn dat het maximum debiet onmiddellijk beschikbaar is bij gebruik van de hydrant. De kosten voor de installatie, het onderhoud en de signalering van de BH100 is en blijft ten laste van de bouwheer/eigenaar en dit gedurende de levensduur van de inrichting. 14 / 15

15 Niet digitale bijlagen Het volledige dossier is ter inzage volgens de richtlijnen van de openbaarheid van bestuur. 15 / 15