Projectieve Meetkunde

Vergelijkbare documenten
Tweede huiswerkopdracht Lineaire algebra 1 Uitwerking en opmerkingen

Lineaire algebra I (wiskundigen)

Vectorruimten en deelruimten

Affiene ruimten. Oefeningen op hoofdstuk Basistellingen

Dualiteit. Raymond van Bommel. 6 april 2010

Lineaire Algebra C 2WF09

Projectieve Meetkunde

Uitwerkingen tentamen lineaire algebra 2 13 januari 2017, 10:00 13:00

Hoofdstuk 9. Vectorruimten. 9.1 Scalairen

Eigenwaarden en Diagonaliseerbaarheid

EXAMEN LINEAIRE ALGEBRA EN ANALYTISCHE MEETKUNDE I. 1. Theorie

UITWERKINGEN 1 2 C : 2 =

ONBETWIST ONderwijs verbeteren met WISkunde Toetsen Voorbeeldtoetsen Lineaire Algebra Deliverable 3.10 Henk van der Kooij ONBETWIST Deliverable 3.

Pascal en de negenpuntskegelsnede

Lineaire Algebra C 2WF09

Wat verstaan we onder elementaire meetkunde?

Lineaire Algebra voor ST

Lineaire Algebra voor ST

Een korte beschrijving van de inhoud

TENTAMEN LINEAIRE ALGEBRA 1 donderdag 23 december 2004,

Uitwerkingen Lineaire Algebra I (wiskundigen) 22 januari, 2015

Lineaire afbeeldingen

Stelsels Vergelijkingen

Aanvullingen bij Hoofdstuk 8

Hints en antwoorden bij de vragen van de cursus Lineaire Algebra en Meetkunde

Ter Leering ende Vermaeck

Lineaire Algebra en Vectorcalculus 2DN60 College 5.a Basis en dimensie

Jordan normaalvorm. Hoofdstuk 7

Meetkunde en Algebra Een korte beschrijving van de inhoud

I.3 Functies. I.3.2 Voorbeeld. De afbeeldingen f: R R, x x 2 en g: R R, x x 2 zijn dus gelijk, ook al zijn ze gegeven door verschillende formules.

Tentamen Lineaire Algebra 1 (Wiskundigen)

3 De duale vectorruimte

a) Bepaal punten a l en b m zó dat de lijn door a en b parallel is met n.

Topologie I - WPO Prof. Dr. E. Colebunders Dr. G. Sonck 24 september 2006

Topologie I - WPO. Prof. Dr. E. Colebunders

Lineaire Algebra voor ST

1.1 Oefen opgaven. Opgave Van de lineaire afbeelding A : R 3 R 3 is gegeven dat 6 2, 5 4, A 1 1 = A = Bepaal de matrix van A.

Aanvullingen bij Hoofdstuk 6

EXAMEN LINEAIRE ALGEBRA EN MEETKUNDE I

Coördinatiseringen. Definitie 1. Stel dat B = {b 1,..., b n } een basis is van een vectorruimte V en dat v V. iedere vector v V :

TENTAMEN LINEAIRE ALGEBRA 2 dinsdag 3 april 2007,

Tentamen Lineaire Algebra UITWERKINGEN

Uitwerkingen tentamen Lineaire Algebra 2 16 januari, en B =

Uitwerkingen tentamen Lineaire Algebra 2 16 januari, en B =

Geadjungeerde en normaliteit

Antwoorden op de theoretische vragen in de examen voorbereiding

PROEFEXAMEN LINEAIRE ALGEBRA dinsdag 22 november 2016

College WisCKI. Albert Visser. 16 januari, Department of Philosophy, Faculty Humanities, Utrecht University. Loodrechte Projectie

Lineaire Algebra voor W 2Y650

Ruimtemeetkunde deel 1

UITWERKINGEN d. Eliminatie van a geeft d. Eliminatie van b,

Lineaire Algebra voor ST

FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE Afdeling Kwantitatieve Economie

Unitaire en Hermitese transformaties

De Grassmann-variëteit

Lineaire afbeeldingen

Vincent van der Noort Scoop vult de gaten in onze kennis... Het gevoel van eigenwaarden van David J. Griffith

3 De duale vectorruimte

Tentamen lineaire algebra 2 18 januari 2019, 10:00 13:00 Uitwerkingen (schets)

TENTAMEN LINEAIRE ALGEBRA 1A. maandag 16 december 2002, b. Bepaal een basis voor de rijruimte en voor de kolomruimte van A.

Kies voor i een willekeurige index tussen 1 en r. Neem het inproduct van v i met de relatie. We krijgen

Lineaire Algebra C 2WF09

Vragen, samenvattingen en uitwerkingen Lineaire algebra 1 - UvA

Meetkunde I [B-KUL-G0N31B]

Uitwerking 1 Uitwerkingen eerste deeltentamen Lineaire Algebra (WISB121) 3 november 2009

Inleiding Analyse 2009

Basiskennis lineaire algebra

opgaven formele structuren tellen Opgave 1. Zij A een oneindige verzameling en B een eindige. Dat wil zeggen (zie pagina 6 van het dictaat): 2 a 2.

Rationale tetraëders.

Stelsels lineaire vergelijkingen

Eerste deeltentamen Lineaire Algebra A. De opgaven

Lineaire Algebra Een Samenvatting

Geef niet alleen antwoorden, maar bewijs al je beweringen.

Eerste deeltentamen Lineaire Algebra A

Lineaire Algebra SUPPLEMENT I

Lineaire afbeeldingen

Lineaire Algebra voor ST

Vierde huiswerkopdracht Lineaire algebra 1

Lineaire algebra I (wiskundigen)

Definities, stellingen en methoden uit David Poole s Linear Algebra A Modern Introduction - Second Edtion benodigd voor het tentamen Matrix Algebra 2

Tentamen lineaire algebra voor BWI maandag 15 december 2008, uur.

Stefan van der Lugt. Projectieve vlakken. Bachelorscriptie Scriptiebegeleider: Dr. R.S. de Jong 27 juli 2012

Bilineaire Vormen. Hoofdstuk 9

Discrete Wiskunde 2WC15, Lente Jan Draisma

Discrete Wiskunde 2WC15, Lente Jan Draisma

Eigenschappen en Axioma s van de E 6 -meetkunde

College WisCKI. Albert Visser. 5 december, Department of Philosophy, Faculty Humanities, Utrecht University. Lijn, Vlak, etc.

De dimensie van een deelruimte

Tentamen Topologie, Najaar 2011

Samenvatting Lineaire Algebra, periode 4

Coëfficiënten matrix = matrix waarin de rechterkolom geen oplossing van de vergelijking is. 1. Lineair systeem = Stelsel van lineaire vergelijkingen

Discrete Wiskunde 2WC15, Lente Jan Draisma

Bekijk nog een keer het stelsel van twee vergelijkingen met twee onbekenden x en y: { De tweede vergelijking van de eerste aftrekken geeft:

CTB1002 deel 1 - Lineaire algebra 1

Eigenwaarden en eigenvectoren

Matrices en Stelsel Lineaire Vergelijkingen

Lineaire Algebra TW1205TI. I.A.M. Goddijn, Faculteit EWI 12 februari 2014

Vectorruimten en lineaire afbeeldingen tussen vectorruimten

Opgaven Inleiding Analyse

Lineaire Algebra. Bovendriehoeks- en onderdriehoeks vorm: onder (boven) elke leidende term staan enkel nullen

Transcriptie:

Projectieve Meetkunde W M O p W L A M A door H.Finkelnberg en M.Lübke

Inhoudsopgave 1 Projectieve ruimtes 4 1.1 De categorie der projectieve ruimtes.......................... 4 1.1.1 De verzamelingen................................. 4 1.1.2 De morfismen................................... 6 1.2 Het verband met affiene ruimtes............................ 7 1.2.1 Het verband tussen P 1 (R) en R......................... 7 1.2.2 Het verband tussen P 2 (R) en R 2........................ 9 1.2.3 Het verband tussen P n (R) en R n........................ 10 1.3 Intersectie van deelruimtes................................ 10 1.3.1 In het projectieve vlak.............................. 10 1.3.2 In de 3-dimensionale projectieve ruimte.................... 12 1.3.3 In de n-dimensionale projectieve ruimte.................... 13 2 Homogene coördinaten 13 2.1 Projectieve afbeeldingen................................. 15 2.2 Homogene polynomen.................................. 18 2.3 Rekenen met homogene coördinaten.......................... 19 2.3.1 Lijnen in P 2.................................... 19 2.3.2 Lijnen en vlakken in P 3............................. 20 2.4 Dubbelverhoudingen................................... 20 2.5 Harmonische scheiding.................................. 22 3 Projecties 23 3.1 Bewijs van de hoofdstelling............................... 25 4 Klassieke stellingen 26 4.1 De Stelling van Pappos................................. 27 2

4.2 De Stelling van Desargues................................ 27 5 Dualiteit 30 5.1 Dualiteit in het projectieve vlak............................. 31 5.2 De klassieke stellingen gedualiseerd........................... 32 5.3 Dubbelverhoudingen en dualiteit............................ 32 6 Kwadrieken 33 6.1 Bilineaire en kwadratische vormen........................... 33 6.2 Kwadrieken in projectieve ruimten........................... 36 6.3 Affien deel en projectieve uitbreiding.......................... 44 6.4 Lineaarsystemen van kwadrieken............................ 45 6.5 Kegelsneden........................................ 46 6.5.1 Polariteit en duale kegelsnede.......................... 49 6.5.2 Parametervoorstelling en snijpunten van kegelsneden............. 51 6.5.3 De Stelling van Pascal.............................. 56 6.6 Kwadratische oppervlakken in de 3-dimensionale projectieve ruimte......... 58 6.6.1 Kegels....................................... 58 6.6.2 Gladde kwadrieken................................ 58 6.6.3 Algebraïsche en meetkundige klassifikatie................... 61 6.6.4 De Segre inbedding................................ 61 7 Grassmann-variëteiten 64 7.1 Uitwendige machten................................... 64 7.2 De Plücker-inbedding................................... 82 7.3 De meetkunde van de Grassmann-variëteit G(2,4)................... 83 3

1 Projectieve ruimtes 1.1 De categorie der projectieve ruimtes 1.1.1 De verzamelingen Definitie 1.1.1 (Projectieve ruimte). Zij V een vectorruimte over een lichaam K. De projectieve ruimte P(V ) is de verzameling der één-dimensionale deelruimtes van V : P(V ) := {L L een 1-dimensionale deelruimte van V }. Definitie 1.1.2 (Dimensie projectieve ruimte). Zij V een vectorruimte met dim(v ) = n. Dan is n 1 de dimensie van de projectieve ruimte P(V ). Tenzij expliciet anders vermeld zijn in dit dictaat alle vectorruimtes eindig dimensionaal en re ëel of complex. Soms laten we in de notatie weg om welk lichaam het gaat als dat uit de context blijkt of als het er niet toe doet. We zullen verschillende notaties voor projectieve ruimtes gebruiken (alle gelijkwaardig): P n : de projectieve ruimte bij een n + 1-dimensionale vectorruimte. P n (R): de projectieve ruimte bij de reële vectorruimte R n+1. P(R n+1 ): de projectieve ruimte bij de reële vectorruimte R n+1. Voorbeelden van projectieve ruimtes zijn: P(R): dit is slechts één punt. De reële projectieve lijn: P 1 (R). Deze heeft dimensie 1. De complexe projectieve lijn: P(C 2 ), notatie: P 1 (C). Ook deze heeft dimensie 1 en moet dus niét verward worden met P(R 2 )! P(R n+1 ) of P n (R): dit is de reële n-dimensionale projectieve ruimte. P(C n+1 ) of P n (C): dit is de complexe n-dimensionale projectieve ruimte. Net zoals we bij vectorruimtes, groepen e.d. ook deelruimtes en ondergroepen kennen, bestaan er ook projectieve deelruimtes: Definitie 1.1.3 (Projectieve deelruimte). Zij V een vectorruimte en W V een deelvectorruimte. De projectieve ruimte P(W ) P(V ) heet een projectieve deelruimte van P(V ). Een projectieve deelruimte wordt ook wel een lineaire deelruimte genoemd. Definitie 1.1.4 (Codimensie). Zij V een n dimensionale projectieve ruimte en zij W een lineaire deelruimte van dimensie k. De waarde n k heet de codimensie van W ten opzichte van V. Notatie: codim(w, V ). 4

Enkele voorbeelden: Een punt op een lijn heeft codimensie 1. Een punt in het vlak heeft codimensie 2. Een lijn in het vlak heeft codimensie 1. Een lijn in de P 3 heeft codimensie 2. Een vlak in de P 3 heeft codimensie 1. Een P 17 in de P 42 heeft codimensie 15. Bijzondere deelruimtes zijn die met codimensie 1: Definitie 1.1.5 (Hypervlak). Zij P n een n dimensionale projectieve ruimte en zij H een deelruimte van codimensie 1. Dan heet H een hypervlak van P n. Definitie 1.1.6 (Opspansel). Zij V een vectorruimte en zij A P(V ) een niet lege deelverzameling van P(V ). Het opspansel span(a) is de doorsnijding van alle lineaire deelruimtes van P(V ) die A omvatten: span(a) := P(W ). W V A P(W ) Merk op dat deze doorsnede goed gedefinieerd is, omdat er minstens één omvattende lineaire deelruimte bestaat, namelijk P(V ) zelf. Stelling 1.1.7. Het opspansel van een niet lege deelverzameling van een projectieve ruimte is een niet lege projectieve deelruimte. Deze stelling is een direkt gevolg van de volgende stelling. Stelling 1.1.8. Zij P(V ) een projectieve ruimte en zij P(W i ), i I voor zeker indexverzameling I, een verzameling projectieve deelruimtes van P(V ). Laat X de doorsnede zijn van deze projectieve deelruimtes: X := i I P(W i ). Dan is X een projectieve deelruimte van P(V ). Bovendien is X leeg d.e.s.d. als de doorsnede der W i s de nulruimte is. Bewijs De doorsnede van alle W i s is een lineaire deelruimte van V en de stelling volgt uit de observatie dat het nemen van de projectieve van een vectorruimte commuteert met het nemen van doorsnedes: X := P(W i ) = P ( (W i ) ). i I i I In het bijzonder is X leeg d.e.s.d. als i I (W i) de nulruimte is. Definitie 1.1.9 (Lijnen en vlakken). Projectieve ruimtes van dimensie 1 heten (projectieve) lijnen en projectieve ruimtes van dimensie 2 heten (projectieve) vlakken. 5

1.1.2 De morfismen Laat V en W twee vectorruimtes over een lichaam K zijn. Een lineaire afbeelding van V naar W beeldt lineaire deelruimtes van V af op lineaire deelruimtes van W. Als de afbeelding injectief is, blijven dimensies behouden. In het bijzonder is het beeld van een 1-dimensionale deelruimte van V onder een injectieve lineaire afbeelding naar W een 1-dimensionale lineaire deelruimte van W. Een injectieve lineaire afbeelding tussen twee vectorruimtes induceert dus een afbeelding tussen de twee bijbehorende projectieve ruimtes. Deze geïnduceerde afbeelding is dan automatisch ook injectief. Dit leidt tot de volgende definitie. Definitie 1.1.10 (Projectieve afbeelding). Zij P(V ) en P(W ) twee projectieve ruimtes over de vectorruimtes V en W. Een afbeelding f : P(V ) P(W ) heet een projectieve afbeelding, als deze geïnduceerd wordt door een injectieve lineaire afbeelding A : V W : p P(V ) : f(p als punt ) = A(p als deelruimte van V ). In het bijzonder zijn projectieve afbeeldingen, de morfismen in de categorie der projectieve ruimtes, zelf dus ook altijd injectief. Definitie 1.1.11 (Projectieve transformatie). Zij P(V ) een projectieve ruimte. Een projectieve transformatie is een projectieve afbeelding van P(V ) naar zichzelf. Projectieve transformaties van projectieve ruimtes van eindige dimensie zijn dus altijd bijectief. Voorbeeld 1.1.12. De identiteit op P(V ) is een projectieve afbeelding. Deze wordt bijvoorbeeld geïnduceerd door de identiteit op V. Zijn er nog meer lineaire afbeeldingen die de identiteit op P(V ) induceren? Voorbeeld 1.1.13. Zij V een deelruimte van W. Dan geldt P(V ) P(W ). De inbedding i : P(V ) P(W ) is een projectieve afbeelding. Deze wordt geïnduceerd door de inbedding van V in W. Met andere woorden: inbeddingen van projectieve deelruimtes zijn projectieve afbeeldingen. Voor eindig-dimensionale vectorruimtes geldt dat een lineaire afbeelding wordt bepaald door de beelden van de vectoren in een onafhankelijk stelsel. Een vergelijkbare eigenschap hebben projectieve afbeeldingen ook. Het analogon van een onafhankelijk stelsel wordt gegeven door de volgende definitie. Definitie 1.1.14 (Algemene positie). Zij P n een n-dimensionale projectieve ruimte. Een deelverzameling {p 0, p 1,, p n+1 }, bestaande uit n + 2 punten, heet in algemene positie te liggen, als zij niet alleen de hele ruimte opspant, maar ook na omissie van een willekeurig punt het opspansel nog steeds de volledige P n is: i {0, 1,, n + 1} : span{p 0, p 1,, p i,, p n+1 } = P n. Voorbeeld 1.1.15. In lage dimensies betekent in algemene positie het volgende: 6

Op de projectieve rechte P 1 ligt ieder drietal verschillende punten in algemene positie. In het projectieve vlak P 2 ligt een viertal punten precies dan in algemene positie, als er geen drie op een rechte liggen. In de P 3 ligt ieder vijftal punten in algemene positie, als er geen vier in een vlak liggen. We zullen later zien welke rol dit soort configuraties speelt bij projectieve afbeeldingen. 1.2 Het verband met affiene ruimtes Definitie 1.2.1 (Affiene ruimte). Zij V een vectorruimte over een lichaam K. Een affiene ruimte over K is een deelverzameling van de vorm x + W, met x een vector in V en W een lineaire deelruimte van V. Voorbeelden van affiene ruimtes zijn: R R 2 {x + λy λ R} met x en y twee vectoren in R 2. Affiene ruimtes kennen dus geen optelstructuur of scalaire werking, maar wel de meetkunde van punten, lijnen, vlakken, snijden en verbinden. Opmerking 1.2.2. Daar affiene ruimtes getransleerde vectorruimtes zijn, lijken deze twee veel op elkaar. Bij vectorruimtes beschouwt men met name de optelstructuur en de actie van het lichaam op de vectorruimte. Denk hierbij vooral aan het bestuderen van lineaire afbeeldingen. Bij affiene ruimtes ligt de focus op affiene deelruimtes, hun onderling snijgedrag en dergelijke. Als we bijvoorbeeld praten over de affiene ruimte R n dan bedoelen we daarmee gewoon R n waarbij we alleen letten op punten, lijnen vlakken enzovoort in R n, de hoeken en afstanden er tussen en eventueel intersectiegedrag. 1.2.1 Het verband tussen P 1 (R) en R In R 2 kiezen we een affiene één-dimensionale affiene deelruimte M die niet door de oorsprong gaat. Door verbindingslijnen met de oorsprong te nemen, krijgen we een injectieve afbeelding i : M P 1 (R) x {λx λ R} 7

O i(x) := {λx λ R} M x M Figuur 1: i(x) is de 1-dim ruimte door O en x. De afbeelding i is injectief, maar niet surjectief. De lineaire deelruimte translatie van is, is niet bevat in het beeld van i. Er geldt: M van R 2 waar M de P 1 (R) = i(m) { M}. Bovenstaande observatie is verzamelingstheoretisch. De observatie is ook topologisch te doen. Topologische ruimtes over eindig dimensionale reële of complexe vectorruimtes zijn te voorzien van een kanonieke topologie. Ditzelfde geldt voor affiene deelruimtes van eindig dimensionale re ële of complexe vectorruimtes. Met deze topologieën blijkt de afbeelding i een homeomorfisme op het beeld te zijn. Deze observatie is in willekeurige dimensie ook op te tillen naar zogenaamde differentieerbare structuren. Zowel de topologische als de differentieerbare structuren vallen buiten de scope van dit dictaat. De opmerkingen hierover rechtvaardigen echter de volgende notatie: Opmerking 1.2.3. Reële projectieve ruimtes zijn metrisch te maken met als metriek de hoek tussen twee 1-dimensionale deelruimtes. De affiene ruimte m voorzien we van de standaard euclidische metriek. Ten opzichte van deze metrieken is de afbeelding i continu: als we een punt op m een klein beetje verschuiven, zal het beeld op de projectieve rechte ook een klein beetje verschuiven. Zo kunnen we de projectieve rechte dus opvatten als de affiene rechte met daar aan toegevoegd een extra punt: P 1 (R) = R {L}. Pas op: in de expressie R {L} lijkt L een bijzondere rol te spelen en een bijzonder punt van P 1 (R) te zijn. Dat is het echter niet. Door willekeurig andere affiene deelruimtes van R 2 buiten de oorsprong als hulpruimte m te nemen, kunnen we ieder element van P 1 (R) de rol van L laten spelen in P 1 (R) = R {L}. Met andere woorden, als we uit P 1 (R) een willekeurig punt verwijderen, is het restant een affiene ruimte van dimensie 1. We kiezen een hulpruimte m als hierboven en verkrijgen dus weer de situatie: P 1 (R) = R {L}. De vraag is nu: wat is L ten opzichte van de affiene ruimte R? Deze vraag wordt beantwoord door binnen P 1 (R) een rij punten (m n ) te beschouwen die naar m, de lineaire deelruimte van R 2 die 8

parallel is aan m, convergeert, maar waar m zelf geen element van is. Daar geldt dat m zelf niet in deze rij voorkomt, kunnen we de rij (i 1 (m n )) in m en dus R beschouwen. De rij (i 1 (m n )) hoeft zelf niet naar oneindig te convergeren, maar ( i 1 (m n ) ) doet dat beslist wel. Wat we hier observeren is het volgende: als we bij een keuze van een punt L P 1 (R) in P 1 (R) \ {L} = R naar L wandelen, wandelen we in R naar plus- of min-oneindig. Met andere woorden, we kunnen de projectieve rechte opvatten als de affiene rechte met daaraan toegevoegd een punt op eindig. Deze toevoeging is bovendien zódanig, dat dit punt op oneindig binnen de projectieve rechte géén bijzonder punt is! We kunnen ieder punt van P 1 (R) de rol laten spelen van oneindig ver punt. O i(x) M M x i(x) M Figuur 2: P 1 (R) = R {L} 1.2.2 Het verband tussen P 2 (R) en R 2 In R 3 kiezen we een affiene 2-dimensionale affiene deelruimte M die niet door de oorsprong gaat. Door verbindingslijnen met de oorsprong te nemen, krijgen we een injectieve afbeelding i : M P 2 (R) x {λx λ R} De afbeelding i is injectief, maar niet surjectief. De lineaire deelruimte translatie van is, is niet bevat in het beeld van i. Er geldt: M van R 3 waar M de P 2 (R) = i(m) P( M). Ook hier is deze observatie uit te breiden naar topologische en differentieerbare structuren. Net als bij P 1 is het complement van het beeld van i op te vatten als een verzameling van punten die ten opzichte van M oneindig ver liggen. Bij P 1 was er echter sprake van slechts één punt op oneindig. Bij P 2 vinden we een projectieve lijn van punten op oneindig. Er geldt immers: We noteren deze situatie ook wel als: P( M) = P 1. P 2 (R) = R 2 L. Hierin wordt L ook wel de lijn op oneindig genoemd of oneindig verre rechte. 9

O M x M i(x) := {λx x R} Figuur 3: P( M) = L Merk op dat iedere projectieve lijn in P 2 de rol van oneindig verre rechte kan spelen. 1.2.3 Het verband tussen P n (R) en R n De observaties die gedaan zijn bij P 1 en P 2 zijn uit te breiden naar willekeurige dimensie. We vinden: P n (R) = R n P n 1 (R). Hierin is P n 1 (R) de (n 1)-dimensionale projectieve ruimte van punten op oneindig. 1.3 Intersectie van deelruimtes 1.3.1 In het projectieve vlak Stelling 1.3.1. Laat L en M twee verschillende lijnen zijn in het projectieve vlak. Dan hebben L en M precies één punt gemeenschappelijk. Bewijs Dit is een direkt gevolg van het feit dat de doorsnede in een 3-dimensionale vectorruimte van twee verschillende 2-dimensionale deelruimtes dimensie 1 heeft. 10

V O p P(V ) P(W ) = p W Figuur 4: Twee projectieve lijnen in P 2 snijden elkaar in één punt. Dit gemeenschappelijke punt van twee verschillende lijnen L en M in het projectieve vlak wordt ook wel het snijpunt van L en M genoemd. Stelling 1.3.2. Laat p en q twee verschillende punten zijn in het projectieve vlak. Dan is er precies één lijn die zowel p als q bevat. Bewijs Dit is een direkt gevolg van het feit dat in een vectorruimte het opspansel van twee verschillende 1-dimensionale deelruimtes dimensie 2 heeft. Deze unieke lijn door twee verschillende punten p en q wordt ook wel de verbindingslijn van p en q genoemd. Notatie: pq. Stelling 1.3.3. Het projectieve vlak bevat 4 punten in algemene positie. Bewijs Kies een basis {e 0, e 1, e 2 } van de onderliggende vectorruimte. Van het viertal {e 0, e 1, e 2, e 0 +e 1 +e 2 } is direkt na te gaan dat ieder drietal een basis vormt voor de vectorruimte. De vier punten van het projectieve vlak die door deze vier vectoren worden opgespannen, liggen dus in algemene positie. Stelling 1.3.4. Zij L een (projectieve) lijn in het projectieve vlak P(V ) en A het affiene complement van L. Zij M een lijn ongelijk aan L. Dan is M A een affiene lijn in A met als oneindig ver punt L M. Bewijs Beschouw de situatie als in de stelling. Laat W L en W M de twee verschillende 2-dimensionale deelruimtes van V zijn die bij L en M horen: L = P(W L ) en M = P(W M ). Zij N de 1-dimensionale doorsnede van W L en W M. Dan vormen de 1-dimensionale deelruimtes van W M die ongelijk zijn aan N de affiene rechte en N is het oneindig verre punt van M in P(V ) ten opzichte van A. 11

W M O p W L A M A Figuur 5: M = P(W M ) = (M A) {p } Stelling 1.3.5. Zij L een (projectieve) lijn in het projectieve vlak en A het affiene complement van L. Zij M een affiene lijn in A. Dan is M de doorsnijding van A met een projectieve lijn in het projectieve vlak. 1.3.2 In de 3-dimensionale projectieve ruimte De volgende stellingen zijn met elementaire lineaire algebra eenvoudig te bewijzen: Stelling 1.3.6. Laat L en M twee verschillende lijnen in de P 3 zijn die niet in één vlak liggen. Dan zijn L en M disjunct. Stelling 1.3.7. Laat L een lijn en V een vlak zijn in de P 3, zodanig dat L niet bevat is in V. Dan hebben L en V precies één punt gemeenschappelijk (het snijpunt van L en V ). Stelling 1.3.8. Laat V en W twee verschillende vlakken zijn in de P 3, dan is de doorsnede van V met W een lijn. Stelling 1.3.9. Laat L en M twee verschillende lijnen zijn in de P 3, die elkaar snijden. Dan spannen L en M een vlak op. 12

1.3.3 In de n-dimensionale projectieve ruimte Stelling 1.3.10. Laat V een k-dimensionale en W een m-dimensionale projectieve deelruimte zijn van P n zodanig dat het opspansel van V en W dimensie d heeft: Dan geldt: span(v, W ) = P d. 1. k + m d 1 2. k + m = d 1 V W = 3. V W codim(v W, V ) = codim(w, P d ) 4. V W dim(v W ) = k + m d Onder conventie dat de lege verzameling dimensie 1 heeft, is stelling 1.3.10 ook als volgt te formuleren: Stelling 1.3.11. Laat V een k-dimensionale en W een m-dimensionale projectieve deelruimte zijn van P n zodanig dat het opspansel van V en W dimensie d heeft: Dan geldt: dim(v W ) = k + m d. span(v, W ) = P d. Goed kijken: Waar het in deze stelling werkelijk om gaat, is de codimensie. Stel je hebt de twee deelruimtes in je handen vast en je wilt ze op elkaar drukken. Dan kan dat natuurlijk op zo n manier dat de ene ruimte deelruimte wordt van de ander. Maar probeer ze nu eens uit elkaar te trekken. De ene dus zo ver mogelijk van de ander af houden. Ze laten elkaar volledig los, als het lukt een lege doorsnede te bewerkstelligen. Denk maar aan twee lijnen in de P 3 : die kan je helemaal van elkaar weg houden. Maar dit heb je te danken aan de ruimte die de omliggende ruimte biedt. In de P 2 gaat het je namelijk echt niet lukken. Daar hebben twee lijnen altijd minstens één punt gemeenschappelijk. Stel je hebt een buis van gehele lengte d met daarin twee staven van gehele lengte k en m. Trek binnen de buis (in lengterichting) de twee staven zo ver mogelijk uit elkaar om de overlap te minimalisere, kijk goed en zie dat Stelling 1.3.10 als naam Wet van behoud van codimensie had kunnen krijgen. Lukt dat? 2 Homogene coördinaten Een projectieve ruimte P(V ) is op te vatten als een quotiëntruimte: P(V ) = V /. Hierin is V := V \ {0} en de relatie is de volgende: x, y V : x y λ 0 K : x = λy. 13

Bij gegeven basis van V kunnen we vectoren in V opvatten als rijtjes getallen (elementen van het lichaam). Een equivalentieklasse van een (niet-nul) vector (x 0, x 1,, x n ) wordt genoteerd als (x 0 : x 1 : : x n ). Dat deze quotiëntruimte inderdaad te identificeren is met P(V ) volgt uit de observatie dat het toevoegen van de nulvector aan een klasse een 1-dimensionale deelruimte van de vectorruimte oplevert, hetgeen leidt tot een bijectie van V / naar P(V ). Definitie 2.0.12. Zij V een eindig-dimensionale vectorruimte met basis B en zij p P(V ) met p = (x 0 : x 1 : : x n ). Dan heten de getallen x 0,, x n homogene coördinaten van p ten opzichte van de basis B. Merk op dat de homogene coördinaten een punt éénduidig vastleggen, maar dat een punt zijn homogene coördinaten vast legt op een niet-nul factor na. Homogene coördinaten op projectieve ruimtes kunnen op vrijwel dezelfde wijze gebruikt als coördinaten op vectorruimtes worden gebruikt. Het enige dat telkens weer naar voren komt, is het feit dat je altijd homogeen werkt, d.w.z. modulo een niet-nul factor. Homogene coördinaten worden vaak met Griekse letters aangeduid. Parametrisaties van deelvectorruimtes leiden ertoe dat lineaire deelruimtes van P n van dimensie k lineair geparametriseerd kunnen worden met homogene coördinaten uit P k. Voorbeeld 2.0.13. Zij p = (2 : 3 : 0) en q = (1 : 7 : 1) twee punten in het projectieve vlak. Dan kan de verbindingslijn pq geparametriseerd worden met P 1 als volgt: pq = {(2λ + μ : 3λ + 7μ : μ) (λ : μ) P 1 }. Dit volgt uit het feit dat de onderliggende vectorruimte wordt geparametriseerd door: {(2λ + μ, 3λ + 7μ, μ) λ, μ K}. In termen van homogene coördinaten is goed te zien dat in algemene positie bijna dezelfde eigenschappen heeft als onafhankelijkheid, met daarbij net iets meer speelruimte door de homogeniteit: Stelling 2.0.14. Een deelverzameling {p 0, p 1,, p n+1 } P n (V ) ligt in algemene positie precies dan, als er homogene coördinaten bestaan ten opzichte waarvan geldt: p 0 = (1 : 0 : 0 : : 0 : 0), p 1 = (0 : 1 : 0 : : 0 : 0),. p n 1 = (0 : 0 : 0 : : 1 : 0), p n = (0 : 0 : 0 : : 0 : 1), p n+1 = (1 : 1 : 1 : : 1 : 1). Bovendien ligt de basis van V die hiervoor nodig is op een scalair veelvoud vast. Merk op dat hieruit ook volgt dat het voorzien van een stelsel in algemene positie van deze bijzondere homogene coördinaten de homogene coördinaten op de hele ruimte vastlegt! 14

Voorbeeld 2.0.15. Laat p 0, p 1 en p 2 drie verschillende punten zijn van een projectieve lijn. Dan zijn er op die lijn homogene coördinaten te kiezen z.d.d.: p 0 = (1 : 0), p 1 = (0 : 1) en p 2 = (1 : 1). Voorbeeld 2.0.16. Laat p 0,, p 3 vier punten zijn in het projectieve vlak waarvan geen drie op een rechte. Dan bestaan er homogene coördinaten z.d.d.: p 0 = (1 : 0 : 0), p 1 = (0 : 1 : 0), p 2 = (0 : 0 : 1) en p 3 = (1 : 1 : 1). Bewijs Kies voor elke i {0, 1,, n + 1} een niet-nul vector e i p i. Omdat {p 0, p 1,, p n+1 } in algemene positie ligt, spannen p 0 t/m p n de projectieve ruimte op. Derhalve spannen e 0 t/m e n de vectorruimte V op. Aangezien V dimensie n + 1 heeft, vormt {e 0, e 1,, e n } dus een basis van V. Ten opzichte van deze basis is e n+1 op unieke wijze te schrijven als: e n+1 = λ 0 e 0 + λ 1 e 1 + + λ n e n. Omdat {p 0, p 1,, p n+1 } in algemene positie ligt, geldt er: i {0, 1,, n} : λ i 0. Beschouw de basis B := {λ 0 e 0, λ 1 e 1,, λ n e n }. gewenste homogene coördinaten. Ten opzichte van B hebben p 0 t/m p n+1 de Ga zelf na dat deze basis op een scalair veelvoud uniek is. 2.1 Projectieve afbeeldingen In termen van homogene coördinaten worden projectieve afbeeldingen gegeven door matrices modulo een scalair (niet nul) veelvoud van maximale rang en niet méér kolommen dan rijen; de onderliggende lineaire afbeelding(en) moeten immers triviale kern hebben. Twee matrices beschrijven dezelfde projectieve afbeelding als de éne een scalair veelvoud (niet nul) is van de andere. In het bijzonder worden bij gekozen homogene coördinaten projectieve transformaties gegeven door inverteerbare matrices modulo een niet-nul scalair veelvoud. Stelling 2.1.1. Zij P(V ) en P(W ) twee projectieve ruimtes en A : P(V ) P(W ) een projectieve afbeelding. Zij bovendien {p 0,, p k } P(V ) een verzameling punten in algemene positie. Dan liggen A(p 0 ),, A(p k ) in algemene positie in P(W ). Bewijs Zonder de algemeenheid te schaden mogen we aannemen dat de punten p 0 t/m p k de ruimte P(V ) opspannen en bovendien dat A surjectief is. Kies op V een basis {e 0,, e k 1 } ten opzichte waarvan de punten p i de volgende homogene coördinaten hebben: p 0 = (1 : 0 : 0 : : 0 : 0), p 1 = (0 : 1 : 0 : : 0 : 0),. p k 2 = (0 : 0 : 0 : : 1 : 0), p k 1 = (0 : 0 : 0 : : 0 : 1), p k = (1 : 1 : 1 : : 1 : 1). 15

Zij f : V W een lineaire afbeelding die met A geassocieerd is. In het bijzonder is f een bijectie. Merk op dat p i het opspansel is van e i, i = 0,, k 1, en p k het opspansel van e 0 + + e k 1. Daar f een bijectie is, is {f(e 0 ),, f(e k 1 )} een basis van W ; we voorzien W van deze basis. Er geldt: i {0,, k 1} : A(p i ) = A({λe i }) = f({λe i }) = {λf(e i )}; k 1 A(p k ) = A({λ i=0 k 1 e i }) = f({λ i=0 k 1 e i }) = {λf( Gevolg: ten opzichte van de basis {f(e 0 ),, f(e k 1 )} op W geldt: i=0 A(p 0 ) = (1 : 0 : 0 : : 0 : 0), A(p 1 ) = (0 : 1 : 0 : : 0 : 0),. A(p k 2 ) = (0 : 0 : 0 : : 1 : 0), A(p k 1 ) = (0 : 0 : 0 : : 0 : 1), A(p k ) = (1 : 1 : 1 : : 1 : 1). k 1 e i )} = {λ Hieruit volgt dat A(p 0 ),, A(p k ) in algemene positie in P(W ) liggen. i=0 f(e i )}. Stelling 2.1.2. Zij P(V ) en P(W ) twee projectieve ruimtes en A, B : P(V ) P(W ) twee projectieve afbeeldingen. Zij bovendien {p 0,, p dim(v ) } P(V ) een verzameling punten in algemene positie. Als voor alle i {0,, dim(v )} geldt dat A(p i ) = B(p i ), dan geldt: A = B. Bewijs Kies op V een basis {e 0,, e k 1 } ten opzichte waarvan de punten p i de volgende homogene coördinaten hebben: p 0 = (1 : 0 : 0 : : 0 : 0), p 1 = (0 : 1 : 0 : : 0 : 0),. p k 2 = (0 : 0 : 0 : : 1 : 0), p k 1 = (0 : 0 : 0 : : 0 : 1), p k = (1 : 1 : 1 : : 1 : 1). Laat f resp. g twee lineaire afbeeldingen f, g : V W zijn die met A resp. B geassocieerd zijn. Kies op W een basis {d 0,, d m }, zodanig dat f(e i ) = d i, voor i = 0,, k 1. Ten opzichte van deze bases heeft f de matrix: 1 0... 0 0 0 1 0 0..... M f = 0 0 1 0 0 0... 0 1. 0 0... 0 0.... 0 0... 0 0 16

De matrix M f heeft k kolommen en m rijen. Daar B op de punten p 0, p 1,, p k 1 overeenkomt met A, geldt voor de matrix M g van g ten opzichte van de gekozen bases: met γ i 0 voor alle i = 0, 1,, k 1. Daar echter ook geldt A(p k ) = B(p k ), volgt: γ 0 0... 0 0 0 γ 1 0 0..... M g = 0 0 γ k 2 0 0 0... 0 γ k 1 0 0... 0 0........ 0 0... 0 0 (γ 0 : γ 1 : : γ k ) = (1 : 1 : : 1). Hieruit volgt dat g een scalair, niet-nul, veelvoud is van f. Met andere woorden: A = B. Stelling 2.1.3. Zij P(V ) en P(W ) twee projectieve ruimtes met dim(v ) dim(w ). Zij {p 0,, p k } een verzameling punten in algemene positie in P(V ) en {q 0,, q k } een verzameling punten in algemene positie in P(W ) voor zekere k Z 1. Dan bestaat er een projectieve afbeelding z.d.d.: A : P(V ) P(W ) i {0,, k} : A(p i ) = q i. In het bijzonder geldt dat de restrictie tot het opspansel van {p 0,, p k } P(V ) uniek is. Deze stelling is het equivalent van de stelling in de lineaire algebra die een vergelijkbare uitspraak doet in de context van onafhankelijke stelsels. Bewijs Zonder de algemeenheid te schaden mogen we aannemen dat dim(v ) = dim(w ) = k 1. Met andere woorden: V resp. W worden opgespannen door {p 0,, p k } resp. {q 0,, q k }. Als het namelijk tussen de opspansels lukt een unieke afbeelding te vinden, is deze door het feit dat de dimensie van V niet groter is dan die van W altijd uit te breiden. Voorzie V resp. W van bases {v 1,, v k 1 } resp. {w 1,, w k 1 } z.d.d. de homogene coördinaten van de punten p 0,, p k en q 0,, q k t.o.v. deze bases zijn: en p 0 = (1 : 0 : 0 : : 0 : 0), p 1 = (0 : 1 : 0 : : 0 : 0),. p k 1 = (0 : 0 : 0 : : 0 : 1), p k = (1 : 1 : 1 : : 1 : 1). 17

q 0 = (1 : 0 : 0 : : 0 : 0), q 1 = (0 : 1 : 0 : : 0 : 0),. q k 1 = (0 : 0 : 0 : : 0 : 1), q k = (1 : 1 : 1 : : 1 : 1). Beschouw de lineaire afbeelding f : V W gedefinieerd door f(v i ) = w i voor i = 1,..., k 1. Voor de door f geïnduceerde afbeelding A f : P(V ) P(W ) geldt: A f (p i ) = q i, voor i = 0,..., k. Uit stelling 2.1.2 volgt de uniciteit. 2.2 Homogene polynomen Definitie 2.2.1. Zij K een lichaam en zij P K[x 0, x 1,, x n ] een polynoom van graad d in n + 1 variabelen. Dan heet P homogeen, als geldt: λ K : P (λx) = λ d P (x). Stelling 2.2.2. Een polynoom P over R of C is homogeen van graad d precies dan, als ieder monoom van P graad d heeft. Voorbeeld 2.2.3. De volgende polynomen in C[x 0, x 1, x 2 ] zijn homogeen: x 0 + x 1 x 2 x 2 0 + x 1 x 2 x 2 2 x 7 0 + x 7 1 Definitie 2.2.4. Als P n een projectieve ruimte is met homogene coördinaten (ξ 0 : ξ 1 : : ξ n ) en P K[x 0, x 1,, x n ] is een homogeen polynoom van graad d met K het lichaam waarover in de onderliggende vectorruimte gewerkt wordt, dan heet V := {(ξ 0 : ξ 1 : : ξ n ) P n P (ξ 0, ξ 1,, ξ n ) = 0}, de nul-locus van P. Dit wordt ook wel genoteerd als: V : P (ξ 0 : ξ 1 : : ξ n ) = 0. Merk op dat dit goed gaat met homogene coördinaten doordat het polynoom homogeen is. Voorbeeld 2.2.5. Een aantal voorbeelden van nul-loci: In P 1 (R) is de locus ξ 0 = 0 een punt: (0 : 1). In P 1 (R) bestaat de locus ξ 0 ξ 1 = 0 uit twee punten: (0 : 1) en (1 : 0). In P 1 (R) is de locus ξ0 2 + ξ1 2 = 0 de lege verzameling. In P 2 (R) is de locus ξ 0 = 0 een lijn: (0 : λ : μ), met (λ : μ) P 1 (R). 18

In P 2 is de locus van ieder homogeen eerstegraads polynoom een lijn. Omgekeerd kan iedere lijn beschreven worden met een eerstegraads homogeen polynoom. Waarom is dit zo? In P 2 (R) is de locus ξ 0 ξ 1 = 0 de vereniging van de lijn ξ 0 = 0 en de lijn ξ 1 = 0. In P 2 (R) is de locus ξ 2 0 + ξ 2 1 = 0 een punt: (0 : 0 : 1). In P 2 (R) is de locus ξ 2 0 + ξ 2 1 + ξ 2 2 = 0 de lege verzameling. In P 2 (C) is de locus ξ 2 0 + ξ 2 1 + ξ 2 2 = 0 een zogenaamde kegelsnede. Hier wordt later uitgebreid op ingegaan. In P n is de locus van ieder homogeen eerstegraads polynoom een hypervlak, ongeacht het lichaam. Merk op dat hypervlakken altijd beschreven kunnen worden met behulp van een homogene lineaire vergelijking in homogene coördinaten. In combinatie met het feit dat deelruimtes zich via de onderliggende vectorruimte-structuur lineair laten paramatriseren door projectieve ruimtes, leidt dit er toe dat er uitstekend gerekend kan worden met homogene coördinaten om bijvoorbeeld snijruimtes van deelruimtes uit te rekenen. 2.3 Rekenen met homogene coördinaten 2.3.1 Lijnen in P 2 We voorzien P 2 van homogene coördinaten (ξ 0 : ξ 1 : ξ 2 ). Voorbeeld 2.3.1. Zij p = (1 : 0 : 2) en q = (0 : 1 : 1) twee verschillende punten. De lijn L is de lijn door p en q. Deze lijn L is als volgt te parametriseren: L = {(λ : μ : 2λ μ) (λ : μ) P 1 }. De lijn L is een hypervlak in P 2 en is dus te beschrijven met een homogene lineaire vergelijking. Deze is in deze situatie eenvoudig te vinden. De vergelijking die we zoeken is in wezen de vergelijking van de twee-dimensionale lineaire deelvectorruimte van de onderliggende vectorruimte die opgespannen wordt door de vectoren (1, 0, 2) en (0, 1, 1). Deze vinden we middels het uitwendig produkt: We vinden als vergelijking voor L in P 2 : (1, 0, 2) (0, 1, 1) = ( 2, 1, 1). l : 2ξ 0 + ξ 1 + ξ 2 = 0. Voorbeeld 2.3.2. Zij p = (1 : 2 : 0) en q = ( 2 : 1 : 3) twee punten en zij L de lijn L : ξ 0 + ξ 1 2ξ 2 = 0. De punten p en q liggen geen van beide op L. Het snijpunt van de lijn pq met L vinden we door een parametrisatie van pq te substitueren in de vergelijking van L. Een parametrisatie wordt gegeven door: Substitutie in ξ 0 + ξ 1 2ξ 2 = 0 levert: pq = {(λ 2μ : 2λ + μ : 3μ) (λ : μ) P 1 }. (λ 2μ) + (2λ + μ) 2(3μ) = 0, 3λ 7μ = 0, (λ : μ) = (7 : 3). Het snijpunt is dus (7 2 3 : 2 7 + 3 : 3 3) = (1 : 17 : 9). 19

2.3.2 Lijnen en vlakken in P 3 We voorzien P 3 van homogene coördinaten (ξ 0 : ξ 1 : ξ 2 : ξ 3 ). 2.4 Dubbelverhoudingen We voorzien P 1 van homogene coördinaten (ξ 0 : ξ 1 ). Beschouw vier verschillende punten: a = (α 0 : α 1 ) b = (β 0 : β 1 ) c = (γ 0 : γ 1 ) d = (δ 0 : δ 1 ) in P 1. We fixeren de homogene coördinaten, opdat we de volgende notatie kunnen invoeren: Notatie: Met ab wordt de determinant bedoeld die wordt opgebouwd uit de gefixeerde homogene coördinaten van de punten a en b in dezelfde volgorde: ab := α 0 β 0 α 1 β 1. We kiezen een basis H in de onderliggende twee-dimensionale vectorruimte zodanig dat a, b en c t.o.v. deze basis de standaard coördinaten zouden krijgen voor punten in algemene positie (ze zijn immers verschillend). We kiezen H = {h 0, h 1 } als volgt: h 0 := 1 ac ( α0 α 1 ), h 1 := 1 cb ( β0 β 1 ) De homogene coördinaten van a resp. b t.o.v. H zijn automatisch (1 : 0) resp. (0 : 1). De homogene coördinaten van c en d worden berekend door hun coördinaten t.o.v. de eerst gekozen basis te vermenigvuldigen met de transformatiematrix: ( 1 β1 cb ab α 1 ac β 0 cb α 0 ac ). Zo vinden we voor de homogene coördinaten van c t.o.v. H: ( 1 β1 cb ab α 1 ac β 0 cb α 0 ac ) ( ) γ0 = 1 ( 1 γ 1 ab 1 ) Hieruit volgt dat de homogene coördinaten van c t.o.v. H gelijk zijn aan (1 : 1), zoals gewenst. Het is hier natuurlijk voor geweest, dat de basisvectoren h 0 en h 1 geschaald zijn. Voor d vinden we: ( 1 β1 cb ab α 1 ac β 0 cb α 0 ac ) ( ) δ0 = 1 ( ac ad δ 1 ab bc bd ). 20

Hieruit volgt dat de homogene coördinaten van d t.o.v. H gelijk zijn aan ( ac ad : bc bd ). Dit leidt tot de volgende definitie: Definitie 2.4.1 (Dubbelverhouding). Zij a = (α 0 : α 1 ), b = (β 0 : β 1 ), c = (γ 0 : γ 1 ) en d = (δ 0 : δ 1 ) vier verschillende punten in P 1. De dubbelverhouding (a, b, c, d) is: (a, b, c, d) := α 0γ 1 α 1 γ 0 α 0 δ 1 α 1 δ 0 : β 0γ 1 β 1 γ 0 β 0 δ 1 β 1 δ 0. Over deze definitie dienen twee opmerkingen gemaakt te worden: Alle tellers en noemers zijn determinanten die allemaal ongelijk zijn aan 0, doordat de vier punten verschillend zijn. Bij gekozen homogene coördinaten is de verhouding derhalve goed gedefinieerd. Bij keuze van andere homogene coördinaten blijven de gebruikte verhoudingen gelijk daar iedere teller en noemer vermenigvuldigd wordt met de determinant die hoort bij de basistransformatie van de onderliggende vectorruimte. De dubbelverhouding is derhalve een intrinsieke eigenschap van geordende viertallen verschillende punten. Bovenstaande observatie leidt tot de volgende stelling. Stelling 2.4.2. Zij V en W twee projectieve rechten en A : V W een projectieve afbeelding. Zij a, b, c, d V vier verschillende punten op V. Dan geldt: (A(a), A(b), A(c), A(d)) = (a, b, c, d). Met andere woorden: de dubbelverhouding is een invariant onder projectieve afbeeldingen. Een dubbelverhouding is op te vatten als een punt van een projectieve lijn door de expressie iets anders te formuleren: (a, b, c, d) ( (α 0 γ 1 α 1 γ 0 )(β 0 δ 1 β 1 δ 0 ) : (β 0 γ 1 β 1 γ 0 )(α 0 δ 1 α 1 δ 0 ) ). Als we geschikte homogene coördinaten kiezen, zien we welk punt dit is. Kies homogene coördinaten z.d.d. a = (1 : 0), b = (0 : 1) en c = (1, 1) en d = (δ 0 : δ 1 ). Dan vinden we: (a, b, c, d) ( (1 1 0 1)(0 δ 1 1 δ 0 ) : (0 1 1 1)(1 δ 1 0 δ 0 ) ) = ( δ 0 : δ 1 ) = (δ 0 : δ 1 ) = d. Hieruit volgt onmiddellijk: Stelling 2.4.3. Zij a, b, c, d P 1 vier verschillende punten op P 1 en e P 1 z.d.d.: (a, b, c, d) = (a, b, c, e), dan geldt: d = e. 21

Bovendien geldt dus dat een dubbelverhouding van vier verschillende punten nooit de waarden 0 of 1 kan aannemen. Uit het feit dat bij gunstig gekozen homogene coördinaten de dubbelverhouding van vier verschillende punten in wezen de coördinaten geeft van het vierde punt volgt de volgende stelling. Stelling 2.4.4. Zij V en W twee projectieve rechten en A : V W een injectieve afbeelding die dubbelverhoudingen behoudt. Dat wil zeggen, voor ieder viertal verschillende punten a, b, c, d V geldt: (A(a), A(b), A(c), A(d)) = (a, b, c, d). Dan is A een projectieve afbeelding. Bewijs Kies drie verschillende punten a, b, c V. Aangezien dit drie punten in algemene positie op een lijn zijn en idem voor A(a), A(b) en A(c) volgt dat er exact één projectieve afbeelding f : V W bestaat met f(a) = A(a), f(b) = A(b) en f(c) = A(c). Zij d V willekeurig gegeven. Als geldt dat d {a, b, c}, volgt er dat f(d) = A(d). Stel dat geldt d / {a, b, c}. Uit het behoudt van de dubbelverhoudingen onder A, zoals gegeven, en onder f, omdat f een projectieve afbeelding is, volgt: (f(a), f(b), f(c), f(d)) = (a, b, c, d) = (A(a), A(b), A(c), A(d)) = (f(a), f(b), f(c), A(d)). In het bijzonder geldt dus: (f(a), f(b), f(c), f(d)) = (f(a), f(b), f(c), A(d)), waar uit volgt: f(d) = A(d). Gevolg: f = A en dus is A projectief. 2.5 Harmonische scheiding In het algemeen is de dubbelverhouding afhankelijk van de volgorde van de punten. Als voor een zeker viertal verschillende punten a, b, c, d P 1 geldt (a, b, c, d) = λ, geldt bijvoorbeeld: (b, a, c, d) = 1 λ (a, b, d, c) = 1 λ (c, d, a, b) = λ (a, c, b, d) = 1 λ Ingeval de dubbelverhouding gelijk is aan 1 blijkt uit bovenstaande beschouwing, dat deze dubbelverhouding niet verandert als we de eerste twee punten permuteren, de laatste twee punten permuteren of het eerste paar punten verwisselen met het tweede paar. Definitie 2.5.1 (Harmonische scheiding). Zij a, b, c, d P 1 vier verschillende punten. Als voor de dubbelverhouding geldt (a, b, c, d) = 1, zeggen we dat het ongeordende tweetal punten {a, b} harmonisch gescheiden wordt door het ongeordende tweetal punten {c, d} en omgekeerd. Harmonische scheiding zal een bijzondere onderlinge positie blijken te zijn en komt later terug bij kegelsneden en volledige vierhoeken. Wat niet onvermeld mag blijven is de volgende observatie. Stel {a, b} wordt harmonisch gescheiden door {c, d}. We kiezen homogene coördinaten z.d.d.: a = (1 : 0), b = (0 : 1) en c = (1, 1). Dan volgt dus dat geldt d = ( 1 : 1). Op de affiene rechte P 1 \ {a} betekent dit: b = 0, c = 1 en d = 1. Met andere woorden, b is het midden van het interval cd. 22

3 Projecties De projectieve afbeeldingen de natuurlijke morfismen binnen de categorie der projectieve ruimtes. Er bestaan binnen een projectieve ruimte afbeeldingen tussen lineaire deelruimtes die sterk samenhangen met projectieve afbeeldingen: projecties. Zij P n een projectieve deelruimte met n > 1. Beschouw twee disjunte deelruimtes V = P k en W = P n k 1 voor zekere k {0, 1,, n 1}. Bij gegeven k is n k 1 de grootste dimensie waarbij zulke deelruimtes V en W kunnen bestaan. Dat betekent precies, dat als we het opspansel beschouwen van bijvoorbeeld V en een punt buiten V, deze altijd een niet-lege doorsnede heeft met W. Dit wordt precies gemaakt in de volgende stelling. Stelling 3.0.2. Zij V resp. W twee disjuncte projectieve deelruimtes van P n van dimensies k resp. n k 1. Zij p P n \ V. Dan geldt: span(v {p}) W = 1. Dit leidt tot de volgende definitie. Definitie 3.0.3. Zij V resp. W twee disjuncte projectieve deelruimtes van P n van dimensies k resp. n k 1 en zij X een projectieve deelruimte die disjunct is met V. De afbeelding π : X W, gegeven door: x span(v {x}) W, heet de projectie vanuit V van X op W. De ruimte V heet het centrum van de projectie. Voorbeeld 3.0.4 (Projecties in het vlak). Zij P 2 (R) het reële projectieve vlak. Zij L en M twee verschillende projectieve lijnen in P 2 (R) en p P 2 (R) niet op L of M. De projectie π van L op M vanuit p is de afbeelding: π : l m x px m. Projecties tussen projectieve deelruimtes zijn rijk aan structuur. Dit wordt onder woorden gebracht in een aantal stellingen. Stelling 3.0.5. Zij π : X W een projectie tussen twee deelruimtes van een zekere P n. Dan is π injectief. Bewijs Zij V het centrum van de projectie. Per definitie is V disjunct met X en met W. Stel π is niet injectief. Dan bestaan er twee verschillende punten p, q X met: π(p) = π(q) = r W. Beschouw nu het opspansel Z van V met {r}. Dit opspansel bevat ook de punten p en q en dus ook de lijn pq X. Binnen Z is V een hypervlak en dus is pq niet disjunct met V. Derhalve is ook X niet disjunct met V. Tegenspraak. In het bijzonder betekent dit dus dat het codomein van een projectie nooit een kleinere dimensie kan hebben dan het domein. Grote vraag is natuurlijk of een projectie een projectieve afbeelding is. Het antwoord wordt gegeven door de volgende stelling: 23

Stelling 3.0.6. Zij π : X W een projectie tussen twee deelruimtes van P n. Dan is π projectief. Bewijs Zij V het centrum van de projectie. We voorzien P n van homogene coördinaten (y 0 : y 1 : : y n ) zodanig dat: V : y k+1 = y k+2 = = y n = 0, W : y 0 = y 1 = = y k = 0. Merk op dat (y k+1 : : y n ) automatisch zijn op te vatten als homogene coördinaten op W. Zij p = (p 0 : : p n ) een punt buiten V. Eenvoudig is na te gaan voor het beeld onder projectie geldt: π(p) = (0 : : 0 : p k+1 : : p n ). We voorzien X van homogene coördinaten (x 0 : : x t ). Hierin is t dus de dimensie van X. Laat i : X P n de inbedding zijn. Ten opzichte van alle gekozen coördinaten kan deze (projectieve) inbedding gegeven worden door een matrix I die op een niet-0 factor na vast ligt: I = i 0,0 i 0,t..... i n,0 i n,t. De samenstelling π i ziet er dan als volgt uit: (π i)(x) = π(i((x 0 : : x t ))) t t = π(( i 0,s x s : : i n,s x s )) (1) s=0 = (0 : : 0 : s=0 t i k+1,s x s : : s=0 t = ( i k+1,s x s : : s=0 s=0 t i n,s x s ) (2) s=0 t i n,s x s ) (3) Toelichting op de gelijkheden: (1) De matrix I wordt toegepast op de vector (x 0,, x t ). (2) Homogene coördinaten van beeldpunt als punt van P n. (3) Homogene coördinaten van beeldpunt als punt van W. We zien dat π i geïnduceerd wordt door een lineaire afbeelding op de onderliggende vectorruimtes. Hieruit volgt dat iedere projectie projectief is. De laatste stelling over projecties rechtvaardigt/verklaart de naam projectieve meetkunde. 24

Stelling 3.0.7 (Hoofdstelling van de projectieve meetkunde). Zij X en Y twee projectieve deelruimtes van P n met positieve codimensie en zij f : X Y een projectieve afbeelding. Dan is f het product van eindig veel projecties. Het bewijs van de hoofdstelling verdient een eigen paragraaf. 3.1 Bewijs van de hoofdstelling Het bewijs van de stelling verloopt in een aantal stappen: 1. We laten zien dat we zonder de algemeenheid te schaden mogen aannemen dat X en Y gelijke dimensie hebben. 2. We laten zien dat we zonder de algemeenheid te schaden mogen aannemen dat X en Y hypervlakken zijn. 3. We bewijzen dat projectieve afbeeldingen tussen hypervlakken die beperkt tot de doorsnede de identiteit zijn, projecties zijn. 4. We bewijzen de stelling met volledige inductie naar n: Stap 1: We bewijzen dat de stelling waar is voor projectieve afbeeldingen tussen lijnen in een vlak. Stap 2: Zij N Z >2 willekeurig gegeven en neem aan dat de stelling waar is in dimensie N 1. We bewijzen dat hieruit volgt dat de stelling ook in dimensie N geldt. Stap 3: De combinatie van Stap 1 en Stap 2 levert het bewijs van de stelling. Lemma 3.1.1. Zonder de algemeenheid te schaden mogen we aannemen dat X en Y gelijke dimensie hebben. Bewijs Zij X en Y twee projectieve deelruimtes van P n en zij f : X Y een projectieve afbeelding. Neem aan de hoofdstelling geldt in de situatie waarin domein en codomein gelijke dimensies hebben. Pas de stelling dan toe op de situatie: f : X f(x). Hierin hebben domein en codomein gelijke dimensie en geldt dus dat er een eindige serie projecties π 1 t/m π k bestaat z.d.d.: f = π 1 π 2 π k : X f(x). Zij C een willekeurige met Y disjunctie projectieve deelruimte van P n van maximale dimensie. Dan is de projectie π C : Y Y met centrum C niets anders dan de identiteit op Y. Derhalve geldt: Dit bewijst het lemma. f = π C π k π k 1 π 1 : X Y. Lemma 3.1.2. Het volstaat de hoofdstelling te bewijzen voor hypervlakken. 25

Bewijs Zij X en Y twee projectieve deelruimtes van P n van gelijke dimensie en zij f : X Y een projectieve afbeelding. Neem aan de hoofdstelling geldt voor hypervlakken. We mogen aannemen dat X en Y verschillend zijn. De ruimte X is immers altijd te verplaatsen met een willekeurige projectie en zo n projectie sluit alleen maar aan in de rij. Kies een willeurige deelruimte W Y van dimensie dim(y ) + 1. Kies een projectie π : x W. Binnen W zijn π(x) en Y hypervlakken en kunnen we de aanname toepassen. De afbeelding f π 1 is dus binnen W het produkt van eindig veel projecties π 1 t/m π k binnen W : f π 1 = π k π k 1 π 1 : π(x) Y. Opgave: Laat zien dat een projectie π C binnen een deelruimte altijd overeenkomt met een projectie π C in de omringende ruimte door het centrum C te vergroten. Elke projectie π i als projectie binnen W komt dus overeen met een projectie π i binnen Pn. We vinden dus: f π 1 = π k π k 1 π 1 : π(x) Y. Hieruit volgt direkt: Dit bewijst het lemma. f = π k π k 1 π 1 π : X Y. Projecties tussen hypervlakken zijn beperkt tot de doorsnede van domein en codomein natuurlijk altijd de identiteit. Het volgende lemma zegt dat dit ook het omgekeerde geldt. Lemma 3.1.3. Laat X, Y P n twee verschillende hypervlakken zijn en f : X Y een projectieve afbeelding met de eigenschap: f X Y = id X Y. Dan is f een projectie met als centrum een punt. Bewijs Laat p, q X \ X Y twee verschillende punten zijn. In X is X Y een hypervlak, dus de lijn pq snijdt X Y in een punt s. Beperkt tot X Y is f de identiteit en ook binnen Y is X Y een hypervlak. Derhalve snijdt ook de lijn f(p)f(q) dit hypervlak X Y in hetzelfde punt s. Een direkt gevolg is dat de lijnen p, f(p) en q, f(q) coplanair zijn (in één vlak liggen) en dus precies één punt C X Y gemeenschappelijk hebben. We willen laten zien dat f de projectie met centrum C is. Zij s het snijpunt van de lijn pq met X Y. Voorgaande lemmata dienden slechts de situatie te prepareren waarin het echte bewijs geleverd kan worden. In de volgende stelling wordt gesteld dat de deelruimtes verschillend zijn. Dit is natuurlijk geen restrictie daar we X altijd even kunnen verplaatsen met een projectie. Stelling 3.1.4. Zij X en Y twee verschillende hypervlakken in P n en zij f : X Y een projectieve afbeelding. Dan is f het product van eindig veel projecties. 4 Klassieke stellingen Ieder boek over projectieve meetkunde behandelt de klassieke stellingen van Pappos en Desargues. Het zijn twee incidentiestellingen die zeggen dat in een bepaalde situatie drie geconstrueerde punten 26

collineair zijn. Het zal blijken dat deze twee in beginsel onopvallende stellingen een fundamentele rol spelen en in nauw verband staan met eigenschappen van projecties in het projectieve vlak. Fundamentele eigenschap A: Laat l, m en n drie verschillende lijnen in een projectief vlak zijn die niét door één punt gaan. Laat daarnaast π 1 : l n en π 2 : n m twee projecties zijn met de eigenschap: π 2 π 1 (l m) = l m. Dán is de afbeelding π 2 π 1 : l m een projectie. Fundamentele eigenschap B: Laat l, m en n drie verschillende lijnen in een projectief vlak zijn die wél door één punt gaan. Laat daarnaast π 1 : l n en π 2 : n m twee projecties zijn. Dán is de afbeelding π 2 π 1 : l m een projectie. Merk op dat in situatie B automatisch is voldaan aan de eigenschap π 2 π 1 (l m) = l m. 4.1 De Stelling van Pappos De Stelling van Pappos is de eenvoudigste incidentie-stelling uit de vlakke projectieve meetkunde en wordt in ieder boek over projectieve meetkunde wel behandeld. Stelling 4.1.1 (Pappos). Zij in het projectieve vlak L en M twee verschillende projectieve lijnen met snijpunt p. Laat p 1, p 2 en p 3 drie verschillende punten op L zijn, ongelijk aan p. Laat q 1, q 2 en q 3 drie verschillende punten op M zijn, ongelijk aan p. Voor i, j {1, 2, 3}, i < j, is het punt s ij het snijpunt van p i q j en p j q i : s ij := p i q j p j q i. Dan zijn s 12, s 13 en s 23 collineair. p 3 L p 2 p 1 q 1 q 2 q 3 M Figuur 6: De Stelling van Pappos 4.2 De Stelling van Desargues De stelling van Desargues is ook een incidentie-stelling. 27

Stelling 4.2.1 (Desargues). Zij gegeven in het projectieve vlak 6 punten p 1, p 2, p 3, q 1, q 2 en q 3, waarvan geen 3 op een rechte. Voor i, j {1, 2, 3}, i < j, is s ij het snijpunt van p i p j met q i q j : s ij := p i p j q i q j. Als de drie lijnen p 1 q 1, p 2 q 2 en p 3 q 3 concurrent zijn, zijn de drie punten s 12, s 13 en s 23 collineair. p 1 q 1 S q 1 p 1 p 2 q 2 p 3 q 3 q 2 s 13 p 2 p 3 s 23 s 12 q 3 Figuur 7: De Stelling van Desargues 28

S A A A C C 1 B C 2 B B Figuur 8: De Stelling van Desargues met projecties Bewijs We kiezen homogene coördinaten (ξ 0 : ξ 1 : ξ 2 ) zodanig dat: p 1 = (1 : 0 : 0), p 2 = (0 : 1 : 0), p 3 = (0 : 0 : 1). S = (1 : 1 : 1) Dit is mogelijk doordat alle zes, dus zeker deze vier punten in algemene positie liggen. De verbindingslijnen vanuit de punten p i met S worden dan gegeven door de volgende vergelijkingen: Derhalve zijn er a, b, c, d, e en f, zodanig dat: p 1 S : ξ 1 ξ 2 = 0, p 2 S : ξ 0 ξ 2 = 0, p 3 S : ξ 0 ξ 1 = 0. q 1 = (a : b : b), q 2 = (c : d : c), q 3 = (e : e : f). De lijnen p i p j zijn eenvoudig te beschrijven met de vergelijkingen: p 1 p 2 : ξ 2 = 0, p 1 p 3 : ξ 1 = 0, p 2 p 3 : ξ 0 = 0. De lijnen q i q j worden geparametriseerd met (λ : μ): q 1 q 2 = {(λa + μc : λb + μd : λb + μc) (λ : μ) P 1 }, q 1 q 3 = {(λa + μe : λb + μe : λb + μf) (λ : μ) P 1 }, q 2 q 3 = {(λc + μe : λd + μe : λc + μf) (λ : μ) P 1 }. 29

Voor de snijpunten van de met elkaar corresponderende zijden vinden we: p 1 p 2 q 1 q 2 : ξ 2 = λb + μc = 0. Dus geldt (λ : μ) = ( c : b), waaruit volgt: s 12 = (c(b a) : b(d c) : 0). p 1 p 3 q 1 q 3 : ξ 1 = λb + μe = 0. Dus geldt (λ : μ) = ( e : b), waaruit volgt: s 13 = (e(b a) : 0 : b(f e)). p 2 p 3 q 2 q 3 : ξ 0 = λc + μe = 0. Dus geldt (λ : μ) = ( e : c), waaruit volgt: s 23 = (0 : e(d c) : c(f e)). Er geldt: c(b a) e(b a) 0 b(d c) 0 e(d c) 0 b(f e) c(f e) = ( ) Hieruit volgt dat de drie punten s 12, s 13 en s 23 collineair zijn. c e 0 b 0 e 0 b c = 0. 5 Dualiteit Definitie 5.0.2 (Duale projectieve ruimte). Zij P(V ) de projectieve ruimte over een vectorruimte V. De duale P (V ) van P(V ) is dan: P (V ) := P(V ). De duale van P n wordt genoteerd als (P n ). Net als bij vectorruimtes geldt ook hier gelijkheid van dimensies: Stelling 5.0.3. Er geldt: dim((p n ) ) = n. Alhoewel P n en (P n ) beide dimensie n hebben, bestaat er geen kanoniek ismorfisme tussen de twee projectieve ruimtes. Er geldt echter wel het volgende: Stelling 5.0.4. Er bestaat een kanoniek isomorfisme tussen P n en ((P n ) ). Stelling 5.0.5. Zij P n een projectieve ruimte en k {0, 1,, n 1}. Dan bestaat er een kanonieke bijectie φ k van de verzameling der k-dimensionale projectieve deelruimtes van P n naar de verzameling der (n k 1)-dimensionale projectieve deelruimtes van de duale (P n ) van P n. Als ψ k de kanonieke bijectie de andere kant op is, geldt: φ k = ψ 1 n k 1. 30