Een opdc mag van ouders vragen dat zij instemmen met de aanpak in een ontwikkelingsperspectief ADVIES

Transcriptie

1 Een opdc mag van ouders vragen dat zij instemmen met de aanpak in een ontwikkelingsperspectief inzake de klacht van ADVIES mevrouw A en de heer B te C, ouders van D, klagers tegen - de heer E, directeur samenwerkingsverband F te C, verweerder en - mevrouw G, orthopedagoog bij H, een orthopedagogisch didactisch centrum (opdc) van het samenwerkingsverband, verweerster 1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE Bij klaagschrift van 9 februari 2016 en aangevuld op 3 en 11 maart 2016, hebben klagers op grond van de geldende klachtenregeling een klacht tegen verweerders ingediend met de volgende inhoud: Klagers klagen erover dat hun zoon D vanaf 8 februari 2016 geen onderwijs meer krijgt op H doordat zij hebben geweigerd het ontwikkelingsperspectief (opp) te tekenen. D zit sindsdien thuis. Tevens klagen klagers erover dat D van 15 oktober 2015 tot 8 februari 2016 geen onderwijs op niveau vmbo gl kreeg op H en ook onvoldoende werd begeleid. Ten slotte klagen klagers erover dat mevrouw G, orthopedagoge bij H, fysiek contact heeft gehad met D om in zijn aura te komen en dat zij ten onrechte een melding heeft gedaan bij de gezinsvoogd van Jeugdzorg. Een en ander zoals toegelicht in het klaagschrift. Verweerders hebben op 30 maart 2016 beiden een verweerschrift ingediend. Op verzoek van de Commissie heeft ook het bevoegd gezag toelichtende schriftelijke informatie verstrekt. Alle stukken zijn in afschrift aan partijen gestuurd. De mondelinge behandeling van de klacht vond plaats op 20 april 2016 te Utrecht. Klagers waren met bericht van verhindering afwezig. Verweerders waren ter zitting aanwezig en werden vergezeld door mevrouw J, teamleider bij H en de heren K en L, coaches bij H, allen als informant. Onder handhaving van hun standpunten hebben verweerders een nadere toelichting gegeven / advies d.d. 20 mei 2016 pagina 1 van 5

2 Hetgeen in de stukken en op de zitting naar voren is gebracht is, voor zover relevant, zakelijk in dit advies weergegeven. 2. DE FEITEN De ouders van D zijn gescheiden en hebben beiden ouderlijk gezag. D is onder toezicht gesteld en er is een gezinsvoogd. D volgde onderwijs op niveau vmbo gl bij J te C, een school voor voortgezet onderwijs. Op 24 november 2015 is hij gestart op H, een orthopedagogisch didactisch centrum (opdc) van het samenwerkingsverband M. Op dinsdag 26 januari 2016 heeft verweerster D gecomplimenteerd met zijn werkhouding bij het op vrijdag 22 januari 2016 verrichte intelligentie onderzoek. Daarbij heeft zij hem een aai over zijn wang willen geven. De heer K was hierbij aanwezig. D is weg gedeinsd voor deze beweging. Verweerster heeft haar waarneming en haar ongerustheid daarover telefonisch gedeeld met klaagster en met de gezinsvoogd. Bij brief van 3 februari 2016 heeft verweerder aangekondigd dat zij het traject op H met ingang van maandag 8 februari 2016 zullen stoppen als de ouders het opp niet ondertekenen. Op 8 februari 2016 heeft een gesprek plaatsgevonden bij H waarbij naast klagers en verweerder de teamleider van H aanwezig was en de opleidingsmanager brugklas van J. Bij brief van 8 februari 2016 heeft verweerder aan klagers verslag gedaan van het gesprek. In deze brief beschrijft verweerder dat klagers in het gesprek hebben uitgesproken dat zij onvoldoende vertrouwen hebben in het traject en dat klagers het traject per direct willen beëindigen. Vanaf 8 februari 2016 is D niet meer naar H gekomen. D volgt nu onderwijs op N in C. 3. OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE De bevoegdheid bij het eerste klachtonderdeel De Commissie is op grond van artikel 1 lid 5 Reglement Landelijke (LKC) bevoegd om kennis te nemen van klachten over gedragingen en/of beslissingen dan wel het nalaten van gedragingen en/of het niet nemen van beslissingen van een functioneel bij de school betrokken persoon of orgaan. De klacht dat H geen onderwijs heeft geboden omdat klagers weigerden het opp te ondertekenen, heeft bij de Commissie de vraag opgeroepen of de klacht beschouwd moet worden als een geschil over het opp. In dat geval zou de Commissie klagers hebben verwezen naar de Geschillencommissie Passend (GPO), een voorziening die speciaal in het leven is geroepen voor onder andere geschillen over de vast of bijstelling van het opp. De Commissie heeft klagers daarom gevraagd of zij een geschil wilden voorleggen aan de GPO. Klagers hebben de Commissie uitdrukkelijk laten weten geen geschil te willen indienen over de vast of bijstelling van het opp, maar een klacht over de beslissing van verweerder geen onderwijs meer te bieden toen klagers weigerden het opp te tekenen. Omdat deze beslissing kan worden aangemerkt als een beslissing zoals vermeld in artikel 1 lid 5 van het Reglement van de LKC en het / advies d.d. 20 mei 2016 pagina 2 van 5

3 samenwerkingsverband is aangesloten bij de LKC, is de Commissie bevoegd kennis te nemen van het eerste klachtonderdeel. Klagers niet ter zitting Klagers zijn niet ter zitting verschenen. De Commissie stelt voorop dat het, om tot een afgewogen oordeel te kunnen komen, van belang is dat de Commissie volledig kennis kan nemen van de standpunten van partijen. Klagers hebben door hun afwezigheid de mogelijkheid gemist om hun standpunt nader toe te lichten en zij hebben ook niet kunnen reageren op de onderbouwing van de standpunten van verweerders. De Commissie betreurt het dan ook dat klagers niet ter zitting zijn verschenen. Te meer omdat het aan de klagende partij is om de ingediende klacht aannemelijk te maken. De inhoudelijke beoordeling van de klacht H heeft geen onderwijs geboden omdat klagers het opp niet ondertekenden. Op grond van artikel 26 Wet op het voortgezet onderwijs stelt het bevoegd gezag voor een leerling met een extra ondersteuningsbehoefte een opp op. Niet H, maar het bevoegd gezag van J is gehouden tot het vaststellen van een opp. In het verlengde hiervan constateert de Commissie dat het verblijf op H een tijdelijke voorziening is en dat D ingeschreven bleef op J. De verplichting tot het verzorgen van onderwijs ligt daarom bij J, ook als deze leerling tijdelijk verblijft op een andere locatie. Het verblijf op H is gericht op succesvolle terugkeer naar school van herkomst of een ander passend traject. Uit de visie van H blijkt dat het opp leidend is gedurende de H periode en dat het nazorgtraject wordt vastgesteld vanuit het laatste opp. Daarnaast maakt een goede samenwerking met de ouders deel uit van de aanpak. In het licht van deze werkwijze heeft verweerder als voorwaarde aan de begeleiding op H gesteld dat klagers instemmen met het plan van aanpak zoals verwoord in het opp en daarvoor tekenen. Verweerder heeft dit benoemd als een samenwerkingsovereenkomst. Verweerder is steeds gericht geweest op het voeren van overleg met klagers om tot overeenstemming te komen. Weliswaar is het juist dat verweerder ondertekening van het opp als voorwaarde heeft gesteld, maar in de praktijk heeft verweerder een lange periode begeleiding verstrekt zonder dat over het opp definitieve overeenstemming was bereikt. De Commissie is van oordeel, dat het opdc in redelijkheid de voorwaarde mag stellen dat de ouders van een leerling instemmen met de voorgestelde aanpak, omdat H een bijzondere onderwijsvoorziening betreft waar een leerling tijdelijk een gespecialiseerde vorm van onderwijs en begeleiding krijgt aangeboden, waarbij ook ondersteuning in de vorm van zorg verstrekt kan worden. De Commissie acht het niet onredelijk dat wanneer na een periode van ruim twee maanden met de ouders geen overeenstemming wordt bereikt over een dergelijke gespecialiseerde vorm van begeleiding, daaraan niet langer kan worden deelgenomen. Verweerder is daarna gericht gebleven op samenwerking met klagers en hij heeft ervoor gezorgd dat D onderwijs kon blijven volgen. Ook is het niet verweerder geweest die ervoor gekozen heeft om D geen onderwijs meer te geven, maar zijn het klagers geweest die D hebben thuis gehouden. Verweerder is ondanks die omstandigheid blijven zoeken naar een oplossing om D onderwijs te bieden. Vanwege de verstoorde relatie tussen klagers en J heeft verweerder zich ingezet om in samenspraak met / advies d.d. 20 mei 2016 pagina 3 van 5

4 klagers en de onderwijsconsulent voor D een andere school te vinden. Daarnaast heeft verweerder een overbruggingstraject aangeboden. De Commissie oordeelt dat verweerder op dit onderdeel geen verwijt kan worden gemaakt en de klacht daarom ongegrond is. D werd onvoldoende begeleid en kreeg geen onderwijs op vmbo gl niveau. De Commissie overweegt dat in de eerste periode bij H, de observatieperiode, het accent lag op het hervinden van het schoolritme en het onderzoeken van de problematiek bij D. Een gewenningsfase die bij klagers de indruk kan hebben gewekt dat D te weinig onderwijs kreeg. Verweerder heeft de vragen van klagers hierover beantwoord en toegelicht waar de beginfase toe diende. In een later stadium heeft verweerder aan klagers duidelijk gemaakt dat de cijfers later door de stamschool worden ingevoerd in Magister, omdat de toetsen worden afgenomen op H en niet op school. Daarmee heeft verweerder juist gehandeld. Voorop staat dat J, de school van inschrijving, verantwoordelijk blijft voor de leerling. Daarom volgen de coaches van H via het internet waar de leerlingen van de stamschool in de klas zich mee bezig houden. De coaches van H stemmen hun planning daarop af. De werkplanning van Dis regelmatig afgestemd met zijn mentor en met klagers. De leerlingen op H, zo ook D, werken met de boeken van hun eigen school. Voor D waren dit boeken op niveau vmbo gl. Om het huiswerk en de toetsen te bespreken kwam de mentor van J wekelijks op H. De Commissie stelt vast dat verweerder heeft gehandeld volgens de in het samenwerkingsverband afgesproken handelwijze. Niet gebleken is dat verweerder D onvoldoende heeft begeleid. De klacht op dit onderdeel is daarom ongegrond. De orthopedagoge heeft fysiek contact gehad met Dom in zijn aura te komen en heeft ten onrechte een melding gedaan bij de gezinsvoogd. Verweerster heeft aangevoerd dat zij D een aai over zijn wang heeft willen geven om hem ook non verbaal te complimenteren over zijn werkhouding. De Commissie heeft geen aanleiding om te twijfelen aan de intenties van verweerster, die overigens niet alleen met D in het klaslokaal was. De Commissie laat in het midden of het wenselijk was om het compliment voor D, een middelbare scholier, te benadrukken door middel van een ondersteunend gebaar dat zou leiden tot aanraking van zijn gezicht. De term aura is achteraf gezien een ongelukkige keuze geweest van verweerster en heeft bij klagers onrust veroorzaakt. Uit de beschrijving van de toedracht door verweerster en ter zitting bevestigd door de bij het voorval aanwezige heer K leidt de Commissie af dat D niet zozeer is terug gedeinsd, maar dat hij diep is weggedoken alsof hij geslagen zou gaan worden. Beide professionals hebben derhalve bij D gedrag waargenomen dat niet adequaat is voor de situatie waar D zich in bevond en waarbij hij kennelijk lichamelijke bescherming zocht. Verweerster heeft dit gemeld aan klagers en de gezinsvoogd waarmee verweerster naar het oordeel van de Commissie blijk heeft gegeven van een juiste taakopvatting. De klacht is daarom op dit onderdeel ongegrond. Gelet op de complexiteit van de betrekkingen tussen de diverse betrokkenen had verweerster er goed aan gedaan vooraf aan klagers te melden dat zij het voorval en haar zorgen daarover ook zou melden bij de gezinsvoogd. Dat zij dit niet heeft gedaan maakt de klacht echter nog niet gegrond / advies d.d. 20 mei 2016 pagina 4 van 5

5 4. OORDEELVAN DE COMMISSIE De Commissie komt op grond van bovenstaande overwegingen tot het oordeel dat de klacht op alle onderdelen ongegrond is. 5. AANBEVELINGEN VAN DE COMMISSIE De Commissie ziet geen aanleiding tot het doen van aanbevelingen aan het bevoegd gezag die niet reeds uit de overwegingen voortvloeien. Aldus gedaan te Utrecht op 20 mei 2016 door mr. drs. P.H.A. van Geel, voorzitter, drs. L.F.P. Niessen en drs. C. van Vliet, leden, in aanwezigheid van mr. H.J. van der Ende, secretaris. mr. drs. P.H.A. van Geel voorzitter mr. H.J. van der Ende secretaris / advies d.d. 20 mei 2016 pagina 5 van 5