ADVIES. inzake de klacht van: de heer A, vader van B, klager gemachtigde: mevrouw mr. M. Shaaban. tegen

Transcriptie

1 ADVIES inzake de klacht van: de heer A, vader van B, klager gemachtigde: mevrouw mr. M. Shaaban tegen de heer C, directeur van D te E, verweerder 1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE Bij klaagschrift van 25 november 2015, aangevuld op 29 november en 1 december 2015, 4 en 19 februari 2016 heeft klager op grond van de geldende klachtenregeling een klacht tegen verweerder ingediend met de volgende inhoud: Klager klaagt erover dat zijn zoon B door de school ten onrechte is geschorst na een incident op school en dat hij ten onrechte is beschuldigd van pestgedrag, waarbij de school onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de feiten. Voorts heeft de school een brief met spelregels voor B aan hem ter ondertekening voorgelegd waarbij hij alvorens te tekenen geen overleg met zijn vader mocht plegen. Daarnaast heeft de school te weinig actie genomen om te bemiddelen. Tot slot heeft klager pas na herhaalde verzoeken het leerlingdossier mogen inzien. De informatie uit het leerlingdossier bevat bovendien onjuistheden. Een en ander zoals toegelicht in het klaagschrift en de aanvullingen daarop. Vanuit het secretariaat van de Commissie is telefonisch met partijen overlegd over de gewenste wijze van klachtafhandeling: mediation of formele klachtbehandeling. Naar aanleiding van de uitkomst van deze gesprekken is de klacht ter beoordeling voorgelegd aan de Commissie. Verweerder heeft op 14 maart 2016 een verweerschrift ingediend. Op verzoek van de Commissie heeft het bevoegd gezag op 14 maart 2016 de schoolgids en de klachtenregeling toegestuurd. Alle stukken zijn in afschrift aan partijen gestuurd. De mondelinge behandeling van de klacht vond plaats op 23 maart 2016 te Utrecht. Klager was ter zitting aanwezig en werd vertegenwoordigd door de gemachtigde. Verweerder was eveneens ter zitting aanwezig. Onder handhaving van hun standpunten hebben partijen een nadere toelichting gegeven. Hetgeen in de stukken en op de zitting naar voren is gebracht is, voor zover relevant, zakelijk in dit advies weergegeven / advies d.d. 20 april 2016 pagina 1 van 5

2 2. DE FEITEN B is sinds schooljaar leerling van D te E (hierna: de school). In het schooljaar zat hij in de tweede klas. Op 30 oktober 2015 had de klas van B studie-uur. Met uitzondering van één leerling verbleef de klas, waaronder B, echter in de kantine. Toen de teamleider dit bemerkte, heeft hij de leerlingen in de kantine erop aangesproken dat zij studieuur hadden. Dit heeft geleid tot een conflict tussen de leerlingen die in de kantine waren gaan zitten en de leerling die in de klas is gebleven. In het handgemeen dat ontstond, heeft B een leerling een kopstoot gegeven. Verweerder heeft B geschorst. Nadat klager had aangegeven dat B gewond was geraakt, heeft verweerder de zaak nader onderzocht. Dit heeft geleid tot een schorsing van nog een leerling die betrokken was bij het handgemeen. Omdat een viertal leerlingen, waaronder B, het leerproces met regelmaat verstoorde, heeft verweerder B en drie andere leerlingen op 25 november 2015 een brief met gedragsregels voorgelegd ter ondertekening. In deze brief staan ook de sancties vermeld die zouden volgen op het niet naleven van de gedragsregels. B heeft de brief ondertekend. Kort na het ondertekenen van de brief is klager naar school gekomen en heeft hij de teamleider en verweerder laten weten dat hij het niet eens was met de gang van zaken. Op 9 december 2015 heeft klager verzocht om een afschrift van het volledige leerlingdossier. Op 13 januari 2016 heeft verweerder op verzoek van klager het dossier aangevuld met stukken van klager waaruit blijkt dat bureau Halt heeft geoordeeld dat het gedrag niet ernstig genoeg was om met inzet van bureau Halt te bestraffen. Verweerder heeft toen aangegeven dat klager het recht heeft om het leerlingdossier in te zien, maar dat hij geen afschrift van het dossier krijgt. Klager heeft het leerlingdossier op 9 februari 2016 ingezien. 3. OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE De klacht dat verweerder de feiten die hebben geleid tot de schorsing onvoldoende heeft onderzocht Ter zitting heeft verweerder erkend dat hij de feiten die hebben geleid tot de kopstoot door B aanvankelijk met een beperkte focus heeft onderzocht. Bij een dergelijk ernstig incident waarbij fysiek geweld is gebruikt, mag van een school verwacht worden dat zij onderzoek doet naar de gang van zaken rondom het incident alvorens over te gaan tot het nemen van maatregelen, zoals een schorsing. Nu verweerder dit onderzoek aanvankelijk te beperkt heeft gedaan is de klacht in zoverre gegrond. De klacht dat B ten onrechte is geschorst De beoordeling van incidenten en de reactie daarop behoren tot de vrije beleidsruimte van de school. De Commissie toetst het besluit om over te gaan tot schorsing alleen marginaal. Dat wil zeggen dat de Commissie alleen beoordeelt of verweerder in redelijkheid tot zijn beslissing is kunnen komen. De Commissie stelt vast dat er gedragsregels zijn en dat in de schoolgids staat beschreven dat onbehoorlijk gedrag kan leiden tot schorsing van één of meer dagen. De Commissie is van oordeel dat verweerder op grond van het vaststaande omschreven gedrag, te / advies d.d. 20 april 2016 pagina 2 van 5

3 weten het geven van een kopstoot, in redelijkheid heeft kunnen besluiten tot het nemen van de maatregel tot schorsing. Dit klachtonderdeel is ongegrond. De klacht dat B ten onrechte is beschuldigd van pestgedrag De Commissie stelt vast dat de melding dat B gepest zou hebben voor de herfstvakantie is gedaan. Het standpunt van verweerder dat hij eerst onderzoek wilde doen naar deze melding alvorens contact op te nemen met klager oordeelt de Commissie niet onredelijk. Naar het oordeel van de Commissie heeft verweerder hiermee immers willen voorkomen dat B ten onrechte van pestgedrag beschuldigd zou worden. Dat in een gesprek over de door B gegeven kopstoot en zijn gedrag in brede zin ook de verdenking van pestgedrag ter sprake is gekomen voordat het onderzoek was afgerond oordeelt de Commissie in die omstandigheden niet onredelijk. De klacht is daarom ongegrond. De klacht dat verweerder de melding van B dat hij gepest zou worden niet adequaat heeft opgepakt De Commissie constateert dat verweerder naar eigen zeggen de klacht dat B gepest zou worden niet serieus genoeg heeft genomen. De Commissie overweegt dat verweerder B had moeten horen en de klacht serieus had moeten onderzoeken. Verweerder heeft dit niet gedaan. De klacht is daarom gegrond. Dat de klacht van B direct volgde op de beschuldiging aan zijn adres dat hij zou pesten, maakt dit niet anders. De klacht dat de school B een brief met spelregels heeft laten ondertekenen zonder dat hij daarover eerst met zijn vader overleg mocht plegen De Commissie overweegt dat het inzetten van spelregels om leerlingen bewust te maken van hun gedrag niet ongebruikelijk is in het onderwijs. Dat geldt ook voor het ondertekenen van die spelregels door de leerlingen. Naar het oordeel van de Commissie zijn de betreffende spelregels reguliere gedragsregels voor leerlingen. De spelregels in de brief zijn echter gekoppeld aan vergaande sancties die naar het oordeel van de Commissie niet in verhouding staan tot de overtredingen. Het gaat om op zichzelf geringe overtredingen die kunnen leiden tot langdurige verwijdering uit de lessen. Verweerder heeft weliswaar aangevoerd dat de spelregels zijn gebruikt als pedagogisch hulpmiddel, maar heeft dit niet kunnen onderbouwen. Ook niet in antwoord op vragen van de Commissie daarover. De Commissie overweegt dat het in de rede had gelegen in overleg met de ouders een uitgebreider scala aan pedagogische maatregelen in te zetten. Voor het betrekken van ouders bij pedagogische maatregelen is het niet voldoende dat de school ouders achteraf informeert over spelregels en de sancties bij overtreding van die regels. In zoverre is de klacht daarom gegrond. De klacht dat de school te weinig bemiddeld heeft Uit de stukken en ter zitting is aannemelijk geworden dat verweerder contact heeft opgenomen met de ouders van de leerling die gepest zou worden door B om te bewerkstelligen dat tussen hen en klager contact gelegd zou worden. Volgens verweerder was er aanvankelijk een opening voor gesprek, maar later niet meer. Als ouders niet mee willen werken aan gesprekken, is het voor verweerder niet mogelijk te bemiddelen. De Commissie / advies d.d. 20 april 2016 pagina 3 van 5

4 overweegt dat verweerder klager op de hoogte had moeten houden van de ontwikkelingen. Zodra er duidelijkheid was dat de ouders van de leerling die gepest zou worden het gesprek niet wilden aangaan, had verweerder klager daarvan op de hoogte moeten stellen. Klager heeft ingebracht dat verweerder eind oktober 2015 heeft aangegeven dat hij zou bemiddelen en dat verweerder op 13 januari 2016 bericht heeft dat de ouders daar niet voor open stonden. Verweerder heeft dit niet bestreden. Omdat daarmee vaststaat dat in de tussenliggende periode niet gecommuniceerd is over de bemiddeling, is de klacht in zoverre gegrond. De klacht dat klager pas na herhaalde verzoeken het leerlingdossier heeft mogen inzien en dat het leerlingdossier onjuistheden bevat De Commissie constateert dat de communicatie door verweerder over het recht om het leerlingdossier te mogen inzien tekort is geschoten. Toen verweerder vroeg om een afschrift van het volledige leerlingdossier had verweerder direct aan klager aan moeten bieden om het dossier in te zien. Verweerder heeft dit niet gedaan. Daarom heeft het twee maanden geduurd voordat klager het dossier heeft in kunnen zien. Dat is, naar het oordeel van de Commissie, te lang. Gebleken is dat verweerder in het dossier heeft opgenomen dat de moeder van B is overleden. Die informatie is onjuist. Vaststaat dat bij aanmelding op school op het formulier bij het kopje moeder is aangegeven niet van toepassing. Dit had bij inschrijving aanleiding moeten zijn voor het doen van nader onderzoek door verweerder. In verband met de informatieplicht is het voor een school immers van belang te weten of een leerling beide ouders heeft en of zij al dan niet gescheiden zijn. Verder constateert de Commissie dat de inhoud van het dossier ertoe geleid heeft dat in het formulier voor overdracht van VO naar VO is opgenomen dat B in contact is geweest met de politie. De Commissie overweegt dat terughoudendheid op zijn plaats is bij het gebruik van de term contact met de politie. Verweerder heeft de Commissie niet duidelijk kunnen maken waarom de term contact met de politie is opgenomen in het leerlingdossier en in het overdrachtsformulier, terwijl wel duidelijk is geworden dat bij één voorval sprake was van een ten onrechte verdenking en in het andere geval de zaak niet Halt-waardig was. Verweerder heeft naar het oordeel van de Commissie daarom onzorgvuldig gehandeld. De klacht over het leerlingdossier is gegrond, omdat verweerder klager te laat inzage heeft gegeven, verweerder niet heeft onderzocht waarom bij moeder niet van toepassing stond en verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door het opnemen van de passage dat er sprake is geweest van contact met de politie. 4. OORDEEL VAN DE COMMISSIE De Commissie komt op grond van bovenstaande overwegingen tot het oordeel dat de klacht - dat verweerder onvoldoende onderzoek gedaan heeft naar de feiten die geleid hebben tot de schorsing, gegrond is voor zover verweerder het onderzoek pas heeft verbreed nadat klager daarom gevraagd had; / advies d.d. 20 april 2016 pagina 4 van 5

5 - dat verweerder B ten onrechte geschorst heeft, ongegrond is; - dat B ten onrechte beschuldigd is van pestgedrag, ongegrond is; - dat verweerder niet adequaat heeft gereageerd op de melding van B dat hij gepest zou worden gegrond is; - dat verweerder B een brief met spelregels heeft laten ondertekenen zonder dat hij eerst mocht overleggen met klager, gegrond is voor zover de spelregels gekoppeld zijn aan vergaande sancties en het in de rede had gelegen in overleg met de ouders een uitgebreider scala aan pedagogische maatregelen in te zetten ; - dat verweerder te weinig bemiddeld heeft, gegrond is voor zover verweerder tekort is geschoten in de communicatie over de voortgang; - over het leerlingdossier gegrond is, omdat verweerder klager te laat inzage heeft gegeven, verweerder niet heeft onderzocht waarom bij moeder niet van toepassing stond in het dossier en verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door het opnemen van de passage dat er sprake is geweest van contact met de politie. 5. AANBEVELINGEN VAN DE COMMISSIE De Commissie ziet geen aanleiding tot het doen van aanbevelingen aan het bevoegd gezag die niet reeds uit de overwegingen voortvloeien. Aldus gedaan te Utrecht op 20 april 2016 door mr. drs. P.H.A. van Geel, voorzitter, drs. M.H.W.C. Voeten, drs. L.F.P. Niessen, leden, in aanwezigheid van mr. H.J. van der Ende, secretaris / advies d.d. 20 april 2016 pagina 5 van 5