ADVIES. de heer B, bestuurder van schoolbestuur C, organisatie voor openbaar en algemeen toegankelijk onderwijs (verder: C) te D, verweerder,

Transcriptie

1 Klacht over buitenschoolse opvang. Het schoolbestuur had de verandering van bsoaanbieder eerder moeten communiceren; maar de wijziging is vervolgens goed afgehandeld. inzake de klacht van: de heer A, klager tegen ADVIES de heer B, bestuurder van schoolbestuur C, organisatie voor openbaar en algemeen toegankelijk onderwijs (verder: C) te D, verweerder, 1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE Op 19 juni 2017 heeft klager op grond van de geldende klachtenregeling een klacht tegen verweerder ingediend. Vanuit het secretariaat van de Commissie is telefonisch met klager en verweerder gesproken over de gewenste wijze van klachtafhandeling. Gezien de uitkomst van de gesprekken is de klacht ter beoordeling voorgelegd aan de Commissie. De Commissie heeft de klacht in behandeling genomen en deze als volgt samengevat: De heer A klaagt erover dat de bestuurder van C, zonder voorafgaande raadpleging van de ouders, heeft aangekondigd dat de exploitant van de buitenschoolse opvang op locatie H van de openbare basisschool I te D zal worden gewijzigd. De heer A klaagt verder over de wijze waarop de bestuurder zijn klacht hierover heeft afgehandeld. Een en ander is toegelicht in het klaagschrift. Op 25 augustus 2017 heeft de Commissie het verweerschrift ontvangen. Alle stukken zijn in afschrift aan partijen gestuurd. De mondelinge behandeling van de klacht vond plaats op 20 september 2017 te Utrecht. Klager is in persoon ter zitting verschenen, in gezelschap van informant mevrouw D, die mede met hem de klacht heeft vormgegeven. Verweerder is eveneens in persoon ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Onder handhaving van hun standpunten hebben partijen een nadere toelichting gegeven advies d.d. 18 oktober 2017 pagina 1 van 5

2 Hetgeen in de stukken en op de zitting naar voren is gebracht is, voor zover relevant, zakelijk in dit advies weergegeven. 2. DE FEITEN C heeft 14 basisscholen, verdeeld in 3 clusters. Openbare basisschool (verder: obs) I is één van de scholen die valt onder C en is gevestigd op drie verschillende locaties in D. Op locatie H werd buitenschoolse opvang (verder: bso) aangeboden door organisatie F. Op 8 mei 2017 kregen de ouders van leerlingen op H een brief dat de bso van aanbieder zal veranderen en dat bso met ingang van 17 juli 2017 zal worden aangeboden door G. Aan deze wijziging ligt ten grondslag een besluit van het bestuur van juni 2012, inhoudende dat C de kinderopvang zelf ter hand neemt. Daartoe is de afzonderlijke rechtspersoon Stichting G opgericht. De gemeenschappelijke medezeggenschapsraad (verder: GMR) is hiermee destijds akkoord gegaan en daarna is G stapsgewijs uitgerold. De voorgenomen beslissing om G bij H te gaan inzetten, is in de zomer van 2016 aan F meegedeeld. In overleg met F is de brief van 8 mei 2017 aan de ouders verzonden. Verschillende ouders zijn tegen de mededeling van wijziging van exploitant in het geweer gekomen. Zij willen dat F als aanbieder van bso op H wordt behouden. Op 18 mei 2017 vond op H een informatiebijeenkomst plaats voor de ouders over de wijziging. Bij brief van 19 mei 2017 reageerde verweerder op de ontstane onrust. Hij gaf aan dat hij in overleg zou treden met (vertegenwoordigers) van alle betrokkenen, in ieder geval met (de oudergeleding van) de medezeggenschapsraad (verder: MR) van obs I. Op 22 mei 2017 vond een MR-vergadering plaats. De MR adviseerde het bestuur om een commissie samen te stellen, bestaande uit ouders, leraren en directie, die naar passende oplossingen voor betrokken partijen moest zoeken. Uiteindelijk heeft alleen de directie plaatsgenomen in deze commissie. Op 22 juni 2017 heeft de commissie een rapport uitgebracht. Naar aanleiding van dit rapport heeft verweerder bij brief van 12 juli 2017 de ouders/verzorgers geïnformeerd dat G niet aan het begin van het nieuwe schooljaar, maar met ingang van 1 januari 2018 zal starten, of zoveel eerder als mogelijk c.q. nodig is. Tot die tijd biedt F nog bso aan op H. 3. VISIE PARTIJEN Visie klager Klager, wiens 3 kinderen op H onderwijs volgen en daar op de bso zitten, wil dat F wordt behouden op deze locatie. Klager en met hem alle ouders, namens wie hij zegt te spreken, zijn zeer tevreden over F. In het welzijn van de kinderen moet niet van aanbieder worden gewisseld. Klager stelt zich op het standpunt dat verweerder niet de juiste procedure heeft gevolgd. Verweerder heeft met betrekking tot de wijziging van de bso aanbieder geen instemming gevraagd aan de (G)MR en de ouders. Klager wijst in zijn klaagschrift op artikel 11 Wet medezeggenschap op scholen (verder: Wms), lid 1 sub d en de artikelen 22 en 24 van het medezeggenschapsreglement van C. Het besluit van de GMR uit 2012, over een beleidsplan uit advies d.d. 18 oktober 2017 pagina 2 van 5

3 2007, ziet niet op de thans ontstane situatie. Er kan dan ook niet worden gesteld dat de GMR unaniem met de wijziging van bso aanbieder op H heeft ingestemd. Daarnaast levert de wijziging financieel nadeel voor ouders op. Dit heeft te maken met het totaal aantal uren bso dat door ouders wordt afgenomen en waarin vakantie-uren zijn verdisconteerd. Een wijziging van bso aanbieder halverwege een jaar, in de zomervakantie, levert daarom problemen op met de Belastingdienst, vanwege de kinderopvangtoeslag. Verder is het uurtarief van G hoger dan dat van F. Onder de gegeven omstandigheden dient het besluit tot wijziging dan ook te worden teruggedraaid. Klager is verder van mening dat verweerder zijn eerder bij het bestuur ingediende klacht over zijn eigen optreden niet zelf kan afhandelen. Bovendien heeft verweerder niets met de klacht gedaan. Zo onderkent verweerder de financieel nadelige consequenties nog steeds niet. Visie verweerder Het klachtonderdeel dat ziet op het zonder voorafgaande raadpleging van de ouders aankondigen van de wijziging van bso aanbieder, is niet ontvankelijk. Dit betreft een vermeende schending van een voorschrift uit de Wms en het is aan de (G)MR om een eventueel geschil hierover aan te spannen bij de Commissie voor Geschillen WMS. Verweerder stelt zich daarnaast op het standpunt dat de ouders meerdere malen zijn geraadpleegd over het beleid voor de bso en over de nieuwe exploitant. Ook de MR is steeds op de hoogte geweest. Verweerder erkent dat er wellicht later dan wenselijk over de ingangsdatum van de wijziging is gecommuniceerd richting de ouders. Dit had te maken met de afstemming met F hierover. Uiteindelijk is er vanwege de onrust bij de ouders pas op de plaats gemaakt in het besluitvormingsproces en is de ingangsdatum van de wijziging uitgesteld. Overigens zijn ouders voor de vaststelling van de wijze van organiseren van de bso voor alle C-scholen in 2007 geraadpleegd, toen C het beleid dag arrangementen had vastgesteld, en heeft de GMR reeds ingestemd met de komst van G Verweerder begrijpt het financieel nadeel voor de ouders niet goed, maar nu F nog tot 1 januari 2018 bso aanbiedt op H, moet daarmee een deel van deze nadelige consequenties zijn ondervangen. Het duurste tarief van G is bovendien het goedkoopste tarief dat F hanteert. Ten aanzien van het klachtonderdeel dat ziet op de afhandeling van de klacht door verweerder zelf geeft klager niet aan welke concrete bepalingen uit de klachtenregeling verweerder heeft geschonden. De Raad van Toezicht heeft statutair geen rol bij de afhandeling van klachten, ook niet bij een klacht tegen een bestuurder. Verweerder heeft niet onjuist gehandeld door te trachten de klacht zelf af te handelen. Er is in deze ook niet onzorgvuldig gehandeld. 4. OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE Het is niet aan de LKC om bepalingen uit de wet, in dit geval de Wms, uit te leggen. Derhalve zal de Commissie zich niet uitspreken over de vraag of de Wms verweerder verplichtte om de ouders te raadplegen alvorens een besluit te nemen over de wijziging van bso aanbieder op advies d.d. 18 oktober 2017 pagina 3 van 5

4 H. Dat neemt niet weg dat het bij het wijzigen van bso aanbieder gaat om een voor ouders en leerlingen ingrijpend besluit dat verandering brengt in hun dagelijks (school)leven. Het ligt in de rede om, ook los van een eventuele wettelijke verplichting, voorafgaand aan het nemen van een dergelijk ingrijpend besluit in overleg te treden met de direct belanghebbenden, in dit geval dus met de ouders. De Commissie stelt vast dat verweerder al in de zomer van 2016 wist van de wijziging. Op verzoek van F is besloten de mededeling eerst begin mei 2017 te doen, om F moverende redenen. Gelet hierop overweegt de Commissie dat de mededeling aan de ouders betreffende de wijziging van bso aanbieder op 8 mei 2017 eerder had moeten worden gedaan. Het belang van de ouders lijkt voor het bestuur ondergeschikt te zijn geweest aan het belang van F. De Commissie overweegt dat verweerder meer oog had moeten hebben voor de impact die de wijziging op de ouders zou hebben en had in deze ook transparanter (en dus ook eerder) met hen dienen te communiceren. Daarbij had verweerder in ogenschouw moeten nemen dat de ouders van de kinderen die nu op H onderwijs volgen, niet perse al in 2012 bij deze school(locatie) betrokken waren. Verweerder mocht er aldus niet zonder meer van uitgaan dat alle ouders op de hoogte waren van een in 2012 genomen besluit. Hetgeen hiervoor is overwogen leidt naar het oordeel van de Commissie echter niet tot gegrondverklaring van dit klachtonderdeel. De Commissie stelt namelijk vast dat verweerder na het uitgaan van de brief over de wijziging, een informatiebijeenkomst voor de ouders heeft georganiseerd naar aanleiding van alle onrust die was ontstaan. Vervolgens heeft de directie van de school, na advies van de MR, op verzoek van het bestuur onderzoek gedaan naar passende oplossingen voor alle partijen. Dit onderzoek heeft geleid tot uitstel van het moment waarop de nieuwe bso aanbieder zal starten. De Commissie is van oordeel dat verweerder na de valse start dan ook op een juiste manier heeft gehandeld. Ten aanzien van het klachtonderdeel dat ziet op de afhandeling van de klacht door verweerder, overweegt de Commissie het volgende: op grond van de klachtenregeling van C kan een klacht worden ingediend bij het bevoegd gezag (bestuurder) of bij de Commissie. Klager heeft zich tot het bevoegd gezag gewend. De Commissie stelt vast dat C geen interne klachtencommissie kent. Dit is ook niet verplicht. Verweerder heeft naar het oordeel van de Commissie de klacht zorgvuldig opgepakt en deze adequaat afgehandeld. Hij heeft de door de aangekondigde wijziging ontstane onrust onderkend en heeft klager (en andere ouders) hierover meerdere keren, zowel mondeling als schriftelijk, te woord gestaan. Verweerder heeft aan klager laten weten dat hij zou kijken naar een oplossing voor onwenselijke financiële gevolgen van de wijziging. Besloten werd dat G later zou starten dan in eerste instantie werd gecommuniceerd. Daarmee is kennelijk aan een deel van de financieel nadelige consequenties tegemoet gekomen. De Commissie is van oordeel dat verweerder daarmee de klacht naar behoren heeft afgehandeld en acht dit klachtonderdeel daarom ongegrond advies d.d. 18 oktober 2017 pagina 4 van 5

5 5. OORDEEL VAN DE COMMISSIE De Commissie komt op grond van bovenstaande overwegingen tot het oordeel dat de klacht op beide onderdelen ongegrond is. 6. AANBEVELINGEN VAN DE COMMISSIE De Commissie ziet geen aanleiding tot het doen van een aanbeveling. Aldus gedaan te Utrecht op 18 oktober 2017 door mr. L.P.M. Klijn, voorzitter, drs. C.T.M. Jaartsveld en drs. L.F.P. Niessen, leden, in aanwezigheid van mr. C.M. Noomen, secretaris. mr. L.P.M. Klijn voorzitter mr. C.M. Noomen secretaris advies d.d. 18 oktober 2017 pagina 5 van 5