MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

Transcriptie

1 MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST van 6 februari 2018 met nummer MHHC/M/1718/0058 in de zaak met rolnummer 1617/MHHC/0062/M Verzoekende partij de heer Guy VAN DER SCHOOT, wonende te 2100 Deurne, Mattheus Corvensstraat 107 Verwerende partij het VLAAMSE GEWEST vertegenwoordigd door de Vlaamse regering, ten verzoeke van de Vlaamse minister van Omgeving, Natuur en Landbouw voor wie optreedt, bij delegatie: de gewestelijke entiteit (de afdeling Milieuhandhaving, Milieuschade en Crisisbeheer, AMMC) met kantoren te 1000 Brussel, Koning Albert II-laan 20 bus 8 vertegenwoordigd door: mevrouw Sigrid RAEDSCHELDERS, afdelingshoofd I. BESTREDEN BESLISSING De verzoekende partij vordert met een aangetekende brief van 16 februari 2017 de vernietiging van de beslissing van de gewestelijke entiteit van 16 januari 2017, gekend onder nummer De bestreden beslissing legt aan de verzoekende partij een alternatieve bestuurlijke geldboete op van 282 euro (47 euro verhoogd met de opdeciemen) wegens schending van artikel 12, 2, 2, b) van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 februari 2013 tot uitvoering van de wet van 1 juli 1954 op de riviervisserij (hierna: Riviervisserijbesluit) Aan de verzoekende partij wordt verweten dat zij gevist heeft tijdens de gesloten periode op de Kleine Nete te Grobbendonk. II. VERLOOP VAN DE RECHTSPLEGING De verwerende partij dient een antwoordnota en het administratief dossier in. De verzoekende partij dient geen wederantwoordnota in. De verwerende partij dient geen laatste nota in. De kamervoorzitter behandelt de vordering tot vernietiging op de openbare zitting van 25 januari De heer Pieter CALLEBAUT voert het woord voor de verwerende partij. De verzoekende partij, hoewel behoorlijk opgeroepen, verschijnt niet ter zitting. 1

2 Het decreet van 4 april 2014 betreffende de organisatie en de rechtspleging van sommige Vlaamse bestuursrechtscolleges (DBRC-decreet) en het besluit van de Vlaamse regering van 16 mei 2014 houdende de rechtspleging voor sommige Vlaamse bestuursrechtscolleges (Procedurebesluit) zijn toegepast. III. FEITEN Op zondag 22 mei 2016 rond 16u stellen de heer Jan LAMBERTS, natuurinspecteur, officier van de gerechtelijke politie en gewestelijke toezichthouder voor het Agentschap Natuur en Bos (hierna: ANB) te Antwerpen en zijn collega Lutgart FROYEN, naar aanleiding van een telefonische melding van hun collega Koen VAN BAVEL, tijdens hun dienstronde vast dat twee mannen aan het vissen zijn op de Kleine Nete. Vaststellingen : Tijdens de dienstronde krijgen we een telefonische melding van collega natuurinspecteur Koen Van Bavel: er wordt gevist op de Kleine Nete, aan de watermolen van Grobbendonk. Om 16u arriveren we aldaar en zien twee wagens staan. Op de over zijn twee mannen aan het vissen: de heren KEIJERS Stephane Peter M en VAN DER SCHOOT Guy Ida G. beide eerder nader vereenzelvigd. We maken ons kenbaar en vragen de visverloven die in orde blijken te zijn. We wijzen op het feit dat op de Kleine Nete niet gevist mag worden tijdens de gesloten tijd, die loopt van half april tot einde mei. Beide vissers verklaarden dat ze dachten dat de gesloten tijd niet geldt op de Kleine Nete. De vissers blijken bereid te stoppen met vissen. Tijdens het ophalen van de lijnen blijkt dat ze aan het vissen zijn op snoek: aan één van de lijnen hangt een snoek die gevangen werd met aasvis, groter dan 2 cm. [Hierbij een beeld van de gevangen snoek met rechts de aasvis foto.] We wijzen er op dat voor de snoek de gesloten tijd loopt van 1 maart tot 31 mei. De snoek wordt moeizaam bevrijd en gewond/bloedend terug in het water gezet. Deze vaststellingen worden opgenomen in het proces-verbaal nr. AN63.H /16, afgesloten op 25 mei 2016 en verzonden op 26 mei Naar aanleiding van het aanvankelijk proces-verbaal ontvangt de verbalisant via een brief van de verzoekende partij, waarin zij haar versie van de feiten onder meer als volgt uiteenzet: Ik was inderdaad met een vriend aan het vissen op de kleine Nete, ons er niet van bewust dat het niet mocht wegens de gesloten tijd. Wij hadden nochtans voor we begonnen met vissen alle aanwezige bordjes daar gelezen en nergens stond er iets dat er op wees dat we er niet mochten vissen. Wij dachten dus met onze vergunning op zak in orde te zijn met alles tot er ineens 2 inspecteurs opdoken die ons vertelde dat het gesloten tijd was. Wij, sporadische vissers, vielen uit de lucht maar het bleek wel te kloppen zo lazen we in het kleine boekje in het midden van het magazine dat we van Die 2 natuurmanagers hebben gekregen. Ik had zelfs niet eens zo een boekje. Blijkt dat ze me dat met de vergunning hadden moeten meegeven. In mijn postkantoor te Deurne zijn ze dat dan vergeten want anders had ik dat zeker doorgenomen. Wij hebben dan direkt onze excuses aangeboden, direkt onze spullen ingepakt en gevraagd waar we wel gezellig konden verder vissen, aangezien wij maar een keer of 5 per jaar ergens de tijd vinden om is te kunnen gaan vissen. Wij zijn dus ook gewoon in een spontane bui vertrokken om te gaan vissen helemaal onwetend van die gesloten tijd. Het spijt ons. We zullen er dan natuurlijk in de toekomst 2

3 steeds rekening mee houden. Wat me wel stoort is het feit dat de inspecteurs hier begrip voor hadden en ons gezegd hebben dat het waarschijnlijk bij een aanmaning blijft maar nu toch een proces verbaal aankrijgen waarin we precies als een stel criminelen behandeld worden met dan nog onjuiste informatie en aantijgingen. We hebben zelfs een filmpje waarop je kan horen dat we enkel een aanmaning zouden krijgen. Betreffende de gepleegde inbreuken heb ik het volgende te vermelden: 1.zowel ik als mijn vriend Stephane kregen een opgestelde p. v, met 3 aantijgingen: -vissen op snoek tijdens de gesloten tijd, vissen op de kleine nete tijdens de gesloten tijd en vissen met aasvis groter dan 2cm tijdens gesloten tijd. Dat terwijl enkel mijn vriend met een aasvis op paling aan het vissen was en niet gericht op snoek. En ik was NIET aan het vissen met een aasvis toch staat het op mijn p.v. Ik was enkel met een hele kleine plug op baars aan het vissen zoals ik steeds doe. Dus ik was enkel in overtreding met het feit dat ik op de Nete aan het vissen was in gesloten tijd En mijn vriend eigenlijk enkel met regel 2 en 3 in overtreding was. Deze brief wordt opgenomen in het navolgend proces-verbaal met nr. AN.63B.H /16-01, afgesloten op 9 juni 2016 en verzonden op 10 juni 2016 Op 23 juni 2016 meldt de procureur des Konings dat hij niet zal overgaan tot strafrechtelijke vervolging. Met een brief van 9 augustus 2016 verzonden op 11 augustus 2016 brengt de gewestelijke entiteit de verzoekende partij op de hoogte van haar voornemen om een alternatieve bestuurlijke geldboete, al dan niet vergezeld van een voordeelontneming, op te leggen en nodigt zij de verzoekende partij uit om schriftelijk haar verweer mee te delen. De verzoekende partij heeft geen schriftelijk verweer bezorgd aan de gewestelijke entiteit en heeft evenmin gevraagd om te worden gehoord. De gewestelijke entiteit legt op 16 januari 2017 de vermelde bestuurlijke geldboete op. Deze beslissing wordt aan de verzoekende partij betekend met een aangetekende brief van 19 januari De verwerende partij motiveert haar beslissing als volgt: 4. B e o o r d e l i n g De vastgestelde feiten worden beoordeeld in toepassing van de artikelen zoals vervat in afdeling IV van hoofdstuk IV van titel XVI van het DABM: "De bestuurlijke geldboeten" De toerekenbaarheid aan de overtreder Artikel 12, 2, 2, b) van het Riviervisserijbesluit bepaalt dat het in alle onbevaarbare waterlopen, in de waterwegen of delen daarvan opgesomd in bijlage 3 en in de visplassen, opgesomd in bijlage 3 verboden is om te vissen in de periode van 16 april tot en met 31 mei. Vermoedelijke overtreder was op 22 mei 2016 aan het vissen aan op de Kleine Nete. Deze plaats staat vermeld in de bijlage 3. Vermoedelijke overtreder stelde dat hij zich er niet van bewust was dat hij in overtreding was met de regelgeving inzake visserij. Dit heeft thans geen invloed op het bestaan van het milieumisdrijf. Hij behoorde de geldende regelgeving te kennen. Bovenvermelde feiten maken een schending uit van: 3

4 Riviervisserijbesluit: artikel 12, 2, 2, b). en vallen daarmee onder de definitie van een milieumisdrijf als bedoeld in artikel , 2 DABM, waarvoor een bestuurlijke geldboete kan worden opgelegd. Het milieumisdrijf staat vast in hoofde van overtreder De hoogte van de geldboete Bij de bepaling van de hoogte van de geldboete wordt rekening gehouden met de ernst van de gepleegde feiten, de frequentie en de omstandigheden waarin de feiten gepleegd of beëindigd zijn De ernst van de feiten Het is een gedeelde verantwoordelijkheid van zowel overheid als hengelaars om tot een duurzaam visserijbeleid te komen waardoor de visfauna en het hengelplezier voor de komende generaties kan vrijwaard worden. De wet riviervisserij is tot stand gekomen om het verdwijnen van het visbestand tegen te gaan en de herbepoting van de rivieren te verzekeren. Het systeem van visverloven en de specifieke beperkingen zoals het maximum aantal hengels, verbodstijden,... dragen hiertoe bij. Overtreder was aan het vissen aan op de Kleine Nete tijdens de gesloten periode. Deze feiten zijn derhalve voldoende ernstig om gesanctioneerd te worden De frequentie Het betreft een eenmalige schending. Er zijn minstens geen indicaties die erop wijzen dat bij overtreder reeds eerder vergelijkbare feiten werden vastgesteld. Het criterium frequentie geeft derhalve geen aanleiding tot een hogere geldboete De omstandigheden Er zijn, wat dit milieumisdrijf betreft, geen bijzondere omstandigheden die in rekening worden genomen bij het bepalen van de hoogte van de boete. Dit is de bestreden beslissing. IV. ONTVANKELIJKHEID VAN DE VORDERING TOT VERNIETIGING Uit het dossier blijkt dat de vordering tijdig en regelmatig is ingesteld. Er worden geen excepties opgeworpen. 4

5 V. ONDERZOEK VAN DE MIDDELEN TOT VERNIETIGING A. Enig middel Standpunt van de partijen 1. Uit het enig middel in het verzoekschrift blijkt dat de verzoekende partij in een eerste onderdeel stelt dat haar (aangetekend) verweer en/of het verweer dat aan de verbalisant, de heer Jan Lambrechts, werd bezorgd niet werd opgenomen in de procedurele antecedenten en hiermee geen rekening werd gehouden bij de beoordeling van het dossier. In een tweede onderdeel betwist de verzoekende partij de tenlastegelegde feiten en roept zij in dat zij niet aan het vissen was. 2. De verwerende partij antwoordt met betrekking tot het eerste onderdeel dat zij geen verweerschrift van de verzoekende partij heeft ontvangen. De verzoekende partij toont volgens haar evenmin aan dat zij het verweerschrift (aangetekend) heeft verzonden. De verwerende partij stelt tevens dat de brief die de verzoekende partij aan de toezichthouder heeft overgemaakt, werd opgenomen in een aanvullend proces-verbaal, dat vermeld wordt in de bestreden beslissing onder titel 3. Feiten. De verwerende partij verwijst naar een passage in de bestreden beslissing onder de titel toerekenbaarheid aan de overtreder, waaruit volgens de verwerende partij blijkt dat rekening werd gehouden met de brief bij de beoordeling. Tot slot voegt de verwerende partij hier nog aan toe dat er geen bepaling is die de verplichting oplegt om in de procedurele antecedenten melding te maken van brieven die aan toezichthouders worden verzonden. Met betrekking tot het tweede onderdeel antwoordt de verwerende partij dat het proces-verbaal overeenkomstig artikel , eerste lid DABM een bijzondere bewijswaarde bezit. De toezichthouder heeft vastgesteld dat de verzoekende partij aan het vissen was. De verzoekende partij beweert nu het tegendeel, maar levert niet het tegenbewijs. De verwerende partij citeert vervolgens uit de brief van de verzoekende partij (zoals opgenomen in het aanvullend proces-verbaal), waarin deze laatste expliciet erkent dat hij aan het vissen was. Beoordeling door het College 1. In het eerste onderdeel van het eerste middel voert de verzoekende partij in essentie aan dat haar verweer niet werd opgenomen in de procedurele antecedenten en dat hiermee dan ook geen rekening werd gehouden bij de beoordeling door de verwerende partij. Aangenomen dat dit onderdeel een ontvankelijk middel bevat, lijkt de verzoekende partij een schending te willen aanvoeren van artikel , 1 van het decreet van 5 april 1995 houdende de algemene bepalingen inzake milieubeleid (hierna: DABM). Uit de antwoordnota van de verwerende partij blijk dat zij dit middelonderdeel eveneens zo begrepen heeft en hierop ten gronde verweer voert. Artikel , 1 DABM luidt als volgt: 5

6 Na ontvangst van de beslissing van de procureur des Konings, vermeld in artikel , brengt de gewestelijke entiteit binnen een termijn van dertig dagen de vermoedelijke overtreder op de hoogte van het voornemen om een alternatieve bestuurlijke geldboete op te leggen, al dan niet vergezeld van een voordeelontneming. De Vermoedelijke overtreder wordt uitgenodigd om binnen een termijn van dertig dagen die volgt op de kennisgeving van dit bericht schriftelijk zijn verweer mee te delen. Tevens wordt hij erop gewezen dat hij: 1 2 mondeling zijn schriftelijke verweer kan toelichten. De vermoedelijke overtredermier daartoe bij de gewestelijke entiteit een aanvraag indienen binnen dertig dagen na de ontvangst van de kennisgeving. Uit de stukken in het administratief dossier blijkt dat de verwerende partij de verzoekende partij bij schrijven van 9 augustus 2017, aangetekend verzonden op 11 augustus 2017 een bestuurlijke transactie voorstelt en voor zover de verzoekende partij hier niet op wenst in te gaan de mogelijkheid biedt om haar schriftelijk verweer ter kennis te brengen en eventueel mondeling toe te lichten. In de bestreden beslissing stelt de verwerende partij vast dat zij geen aangetekend schrijven met schriftelijke verweer heeft ontvangen. De verzoekende partij spreekt dit tegen en betoogt dat zij weldegelijk een aangetekend schrijven aan de verwerende partij zou hebben bezorgd. De verzoekende partij legt echter geen bewijs van enig aangetekend schrijven voor. Uit het administratief dossier blijkt wel dat de verzoekende partij een brief aan de toezichthouder/verbalisant heeft bezorgd. Deze brief werd integraal overgenomen in een aanvullend proces-verbaal en aan het dossier toegevoegd. Uit de bestreden beslissing blijkt tevens dat de verwerende partij kennis heeft genomen van het aanvullend proces-verbaal en dit in haar beoordeling heeft betrokken. Dit blijkt onder meer uit de opname ervan in de uiteenzetting van de feiten en de beoordeling door de verwerende partij waarin slechts één van de in het oorspronkelijk proces-verbaal ten laste gelegde feiten wordt weerhouden. Het eerste onderdeel van het eerste middel mist feitelijke grondslag. 2. In het tweede onderdeel betwist de verzoekende partij het daderschap en de toerekenbaarheid van de feiten. Artikel , eerste lid DABM, dat de beboetingsprocedure ratione personae preciseert, bepaalt: De bestuurlijk geldboete is een sanctie waarbij de gewestelijke entiteit een overtreder verplicht een geldsom te betalen. Als overtreder wordt beschouwd degene die een milieuinbreuk of een milieumisdrijf heeft gepleegd, alsook degene die opdracht heeft gegeven om handelingen te stellen die een milieu-inbreuk of een milieumisdrijf uitmaken. Dergelijke geldboete kan overeenkomstig deze bepaling worden opgelegd aan de overtreder. Dit betreft op basis van de spraakgebruikelijke betekenis van het begrip overtreder de natuurlijke of rechtspersoon die een gebod of verbod, dat zich tot hem richt, schendt. De gewestelijke entiteit kwalificeert de vastgestelde feiten als een milieumisdrijf overeenkomstig artikel , 2 DABM, meer bepaald als een schending van artikel 12, 2, 2, b) van het Riviervisserijbesluit. Deze bepaling verbiedt te vissen in alle onbevaarbare waterlopen, waterwegen of delen ervan die worden opgesomd in bijlage 3 van voormeld besluit, evenals in 6

7 visplassen opgesomd in voormeld besluit in de periode van 16 april tot 31 mei. In deze bijlage wordt de Kleine Nete vermeldt onder 1 c), 4). Het bewijs van de feiten en het daderschap kan met het oog op bestuurlijke beboeting, zoals in strafzaken, in beginsel met alle middelen van recht geleverd worden. Volgens de vaststellingen van de verbalisanten opgenomen in het proces-verbaal met nr. AN63.H /16 van 25 mei 2016 was de verzoekende partij op 22 mei 2016 omstreeks 16u samen met de heer Stephane KEIJERS aan het vissen op de Kleine Nete ter hoogte van Grobbendonk. Het opgestelde proces-verbaal van vaststelling heeft overeenkomstig artikel DABM bewijswaarde tot het tegendeel is bewezen. Deze bijzondere bewijswaarde kleeft aan de zintuiglijke waarnemingen van de verbalisanten waarvan in het proces-verbaal melding is gemaakt. Het College is gehouden de wettelijke bewijswaarde van dit proces-verbaal te eerbiedigen. De verzoekende partij kan de bijzondere bewijskracht van dit proces-verbaal bijgevolg enkel ongedaan maken wanneer zij van de gedane vaststellingen het tegenbewijs levert, met andere woorden wanneer zij een beslissend bewijs van de onjuistheid van de materiële vaststellingen voorlegt. Een loutere ontkenning van of twijfel betreffende de vastgestelde feiten is niet voldoende. Voor zover de verzoekende partij in haar brief die integraal werd overgenomen in het aanvullend proces-verbaal van 6 juni 2016 betwist dat zij op snoek aan het vissen was en tevens betwist dat zij met een aasvis van groter dan twee centimeter aan het vissen was, stelt het College vast dat deze feiten in de bestreden beslissing niet werden weerhouden of gesanctioneerd. De bestreden beslissing legt louter een geldboete op voor het vissen op de Kleine Nete in het gesloten seizoen, zoals door de toezichthouder/verbalisant vastgesteld in het aanvankelijk procesverbaal. De verzoekende partij betwist thans in haar verzoekschrift dat zij aan het vissen was. Zij stelt dat enkel zijn vriend, lastens wie eveneens een proces-verbaal werd opgemaakt, aan het vissen was. De verzoekende partij spreekt hiermee de vaststellingen in het proces-verbaal tegen, maar levert daartoe zelfs geen begin van bewijs aan. Het College stelt tevens vast dat de verzoekende partij zichzelf tegenspreekt, daar hij eerder in de brief die zij aan de verbalisant heeft bezorgd en die werd opgenomen in het aanvullend procesverbaal erkende dat zij samen met de heer Stephane KEIJERS aan het vissen was op de Kleine Nete. In deze brief verklaart de verzoekende partij het volgende: Ik was inderdaad met een vriend aan het vissen op de Kleine Nete, ons er niet van bewust dat het niet mocht wegens de gesloten tijd. ( ) En ik was niet aan het vissen NIET aan het vissen met een aasvis toch staat het op mijn p.v. Ik was enkel met een hele kleine plug op baars aan het vissen zoals ik steeds doe. Dus was ik enkel in overtreding met het feit dat ik op de Nete aan het vissen was in gesloten tijd. Het College dient bijgevolg vast te stellen dat de verzoekende partij geen deugdelijk tegenbewijs levert dat van aard is om de bijzondere bewijswaarde van het proces-verbaal te ontkrachten. De verzoekende partij toont evenmin aan dat de bestreden beslissing berust op onjuiste feitenvinding of kennelijk onredelijk of onzorgvuldig is genomen. 7

8 Het middel wordt verworpen. BESLISSING VAN HET MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE 1. Het College verwerpt het beroep. 2. De behandeling van het beroep heeft geen kosten met zich gebracht, zodat een beslissing over de kosten van het geding zonder voorwerp is. Dit arrest is uitgesproken te Brussel in openbare zitting van 6 februari 2018 door de eerste kamer. De toegevoegd griffier, De voorzitter van de eerste kamer, Chana GIELEN Marc VAN ASCH 8