Richtlijnen milieueffectrapportage

Transcriptie

1 Vlaamse Overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Mer Koning Albert II-laan 20, bus BRUSSEL tel: 02/ fax: 02/ Richtlijnen milieueffectrapportage Milieueffectrapport voor een varkensbedrijf met 3210 varkensplaatsen in de toekomstige situatie te Beveren Ovidion NV 3 augustus 2006 PRMER-0198-RL

2 1. Inleiding NV OVIDION was oorspronkelijk vergund voor het houden van legkippen te Diksmuide. Volgens het gewestplan ligt het bedrijf te Diksmuide volledig in industriegebied, meer bepaald regionaal bedrijventerrein met openbaar karakter. Dit bedrijventerrein is reeds in ontwikkeling en vanuit ruimtelijke ordening is een verplaatsing van het veeteeltbedrijf te Diksmuide noodzakelijk. De verplaatsing van legkippen werd reeds toegestaan (deels naar Oostrozebeke en deels naar Torhout). Deze mer-procedure werd opgestart met het oog op de verplaatsing van de overige legkippen naar Beveren-Waas en omvorming naar 3210 varkensplaatsen (384 zeugen en 2826 andere varkens). Daarnaast zullen er op het bedrijf te Beveren ook 1300 gespeende biggen gehuisvest worden. Het bedrijf te Beveren betreft een volledig nieuwe inrichting waarvoor o.a. twee nieuwe stallen zullen gebouwd worden. De huidige lopende milieuvergunning voor het bedrijf te Diksmuide loopt nog tot 29 oktober Het bedrijf te Diksmuide wordt binnen de twee jaar, na het verkrijgen van de milieuvergunning te Beveren volledig stopgezet. Overeenkomstig de huidige inzichten is deze activiteit onderwerpen aan de MER-plicht volgens rubriek 1e van bijlage II van het Besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2004 houdende vaststelling van de categorieën van projecten onderworpen aan milieueffectrapportage met name: een gemengde inrichting voor varkens van meer dan 20 kg waarvan de verhouding van het aantal plaatsen voor zeugen t.o.v. de drempel van het aantal plaatsen voor varkens andere dan zeugen t.o.v. de drempel van 3000 groter dan 1 is. Bijgevolg kan de initiatiefnemer een gemotiveerd verzoek tot ontheffing indienen op grond de administratie geval per geval kan beslissen of een milieueffectrapport al dan niet opgesteld moet worden. De initiatiefnemer heeft er echter, in samenspraak met de Dienst Mer, voor gekozen een milieueffectrapport op te stellen. Er werd geen officiële ontheffingsaanvraag ingediend ondanks vermeld in het kennisgevingsdossier. Initiatiefnemer is Ovidion NV (Dion Vandewiele), Heirweg 78, 9870 Olsene. Het kennisgevingsdossier is door de Dienst Mer van de Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid volledig verklaard op 23 mei De terinzagelegging bij de gemeentebesturen van Beveren liep van 7 juni tot en met 26 juni Deze terinzagelegging werd aan de bevolking aangekondigd via aanplakking aan het gemeentehuis. Parallel werden de adviezen bij de administraties en openbare besturen gevraagd. Deze richtlijnen zijn opgesteld door de Dienst Mer en ze hebben betrekking op de inhoudsafbakening van het MER. Ontvangen inspraakreacties en adviezen worden hierin meegenomen (zie bijlagen). 2. Vorm en presentatie Met betrekking tot de vorm en presentatie vraagt de Dienst Mer: - recent en overzichtelijk kaartmateriaal te gebruiken, voorzien van een duidelijke bronvermelding, schaalaanduiding, noordpijl en legende; - een afkortingenlijst, verklarende woordenlijst en literatuurlijst in het rapport op te nemen; - achtergrondinformatie in de bijlagen op te nemen; - nutteloze herhalingen in de tekst te vermijden; Dienst Mer - Richtlijnen 2

3 - in de inleiding de benodigde vergunningen aan te geven, incl. een beschrijving van de gevolgde stappen in het MER-proces en de rol van het MER in het vergunningsproces; - het MER te controleren op tikfouten en grammaticale fouten. - Op 1 april 2006 is de milieuadministratie van de Vlaamse Overheid omgevormd tot het Departement Leefmilieu, Natuur en Energie. Dit heeft gevolgen qua benaming van overheidsinstellingen in Vlaanderen. De Dienst Mer behoort tot het Departement Milieu-, Natuur- en Energie, Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid. Hiermee dient in het MER rekening gehouden te worden. 3. Doelstelling, verantwoording en besluitvorming art ,1, a en b De doelstelling bestaat erin de effecten aan te tonen voor een nieuw varkensbedrijf op het omliggende milieu. Een duidelijke beschrijving van de doelstellingen en verantwoording van het project dient opgenomen te worden in het rapport. De nadruk dient te liggen op de locatie te Beveren waar een nieuw bedrijf wordt ingericht. Toch dient ook de andere verdwijnende locatie te worden onderzocht teneinde in het MER een inschatting te kunnen maken van de globale milieu-impact van het hele project. Het MER is niet alleen een hulp bij de besluitvorming maar volgens art van het decreet moeten ook de conclusies "doorwerken in de besluitvorming". Het MER zal bij de formulering van mogelijke alternatieven, milderende of compenserende maatregelen hiermee rekening houden. Het rapport zal een duidelijk overzicht bevatten van de huidige en de aan te vragen vergunningen (zowel bouw- als milieuvergunningen). Bij de aan te vragen vergunningen dient ook vermeld te worden welke stedenbouwkundige vergunningen noodzakelijk zijn voor de nieuwe locatie. 4. Beschrijving van de toekomstige bedrijfstoestand Bij de beschrijving van de toekomstige bedrijfstoestand vraagt de Dienst Mer tevens: de hoeveelheid mest (zowel absoluut als procentueel t.o.v. het totaal) die op de eigen grond uitgevoerd wordt of geëxporteerd wordt; een weergave van de totale oppervlakte en de activiteiten van het bedrijf met hierbij een grondige beschrijving van de exploitatiecyclus; de beschrijving van de natuurlijke begroeiing die zal voorzien worden op en rond het bedrijfsterrein zoals hagen, struwelen, alleenstaande bomen, ; een beschrijving van het gebruikte ventilatiesysteem en schoorsteentype in de stallen; overzicht van het waterverbruik voor de dieren en het reinigen van de stallen (grondwater, regenwater); te nemen maatregelen om de milieu-impact te reduceren aan te geven; indien mogelijk en nuttig, ter verduidelijking de projectbeschrijving te illustreren met beeldmateriaal. Dienst Mer - Richtlijnen 3

4 5. Voorgenomen project en alternatieven art ,1,c, d en e De kennisgeving beschrijft in deel 3 het voorgenomen project. Aanvullend op de kennisgeving kan hierbij nog het volgende aangegeven worden dat: - Te verduidelijken waarom het niet meer mogelijk was het veeteeltbedrijf verder te exploiteren op een regionaal bedrijventerrein. Er kan aangegeven worden wat de toekomstplannen zijn voor dit terrein (uit de matrix met randvoorwaarden blijkt dat er reeds een inrichtingsplan is opgesteld). Daarnaast is het ook belangrijk zekerheid te geven over de termijn van stopzetting van het bedrijf te Diksmuide en wat meer uitleg te geven over de verplaatsing van de andere legkippen (naar waar, wanneer, verzekeren dat er geen mer-plicht was voor deze verplaatsingen, initiatiefnemer, ). - Aan te geven of het in de toekomst noodzakelijk is om te beschikken over eigen cultuurgronden. Het MER zal de mogelijke locaties situeren en de effecten van vermesting bespreken indien relevant. - De grondwaterwinning dient in het MER beschreven te worden. Er kan ook nagegaan worden in hoeverre het mogelijk is het gebruik van grondwater al dan niet gedeeltelijk te vervangen door opvang van regenwater. Eveneens moet de noodzaak aangetoond worden van een aan te vragen grondwaterwinning van 8900 m³/jaar van 80 m diepte uit het Oligoceen aquifersysteem. - Er zal aangegeven worden waarvoor het regenwater zal gebruikt worden. In de kennisgeving staat enkel vermeld dat dit wordt opgevangen. - De toekomstige situatie zal ook op kadasterkaart gesitueerd worden. Figuur 2.2a zal uitgezoemd worden. Ook de ligging van de nieuw te bouwen woning zal gesitueerd worden. - Bij de aanlegfase, naast de bouw van de nieuwe stallen en de IBA, ook rekening houden met andere bedrijfinfrastructuur zoals silo s, mazouttank, - De levencyclus van de biggen tot slachtrijpe varkens zal beschreven worden. - In de kennisgeving staat vermeld dat de mest integraal naar een mestverwerkingsinstallatie zal afgevoerd worden. Dit zal in het MER verder verduidelijkt worden (of het een bestaande installatie betreft, waar deze gelegen is, welk type, ). - Er zal aangeven worden naar waar de kadavers afgevoerd zullen worden en of deze gekoeld bewaard worden. De voor- en nadelen van de verschillende alternatieven zullen in het MER beschreven en afgewogen worden. Het rapport zal aantonen of het voorgestelde project het best haalbare project is voor het milieu, ook op lange termijn. Het MER zal opgave doen van relevante vroegere en lopende studies i.v.m. de ontwikkeling van dit project, milderende maatregelen en het zoeken naar alternatieven. Het MER dient opgave te doen van doelstellingsalternatieven, locatiealternatieven en uitvoeringsalternatieven. Aangezien we hier te maken hebben met een nieuw bedrijf kan er niet zomaar van uitgegaan worden dat er geen alternatieven te onderzoeken zijn. Dit dient in het rapport grondig gemotiveerd te worden en indien dit niet mogelijk is zal het alternatief meegenomen worden tijdens de effectbeschrijving. Als voorbeeld kan vermeld worden dat in de kennisgeving staat vermeld dat het bedrijf gespecialiseerd is en blijft in het produceren van biggen en mestvarkens. Het betreft hier een nieuw bedrijf, bijgevolg dient gemotiveerd te worden waarom er gekozen werd voor de omvorming naar varkens en vb. geen pluimveebedrijf wordt opgericht. Ook dient gemotiveerd te worden waarom gekozen werd Dienst Mer - Richtlijnen 4

5 voor deze locatie. Voor- en nadelen van mogelijke locaties zullen afgewogen worden op basis van verschillende criteria. In de kennisgeving werd enkel het criterium versnijding van het landschap in beschouwing genomen. Ook uit de inspraakreactie volgt de noodzaak tot bekijken van andere locaties. Hieruit volgt dat afstand tot bestaande bewoning een belangrijk kan criteria vormen. 6. Juridische en beleidsmatige context art ,f De kennisgeving heeft voldoende opgave gedaan van het juridische/ beleidsmatige kader dat voor dit MER van belang is, in de vorm van een duidelijke overzichtmatrix. Het MER zal zorgvuldig nagaan waar de projectrelevantie zich situeert en in het bijzonder ook aangeven of de voorwaarde onderzoekssturend kan zijn dan wel procedurebepalingen bevat of de combinatie van beide. Het is van belang om ook tijdens het opstellen van het MER de stand van zaken hiervan op te volgen. De juridische en beleidsmatige randvoorwaarden met een duidelijke ruimtelijke component dienen duidelijk cartografisch gepresenteerd te worden. Eventuele nieuwe ontwikkelingen, zoals het recente besluit, van toepassing op de samenvoeging van inrichtingen en met als datum van inwerkingtreding 28 april 2006, dienen te worden afgetoetst. In de tabel dient bij Vlarem II als juridische randvoorwaarde gerelateerd aan de aangevraagde en vergunde rubrieken ook het thema luchtverontreiniging vermeld te worden. Het bosdecreet is niet van toepassing op de in te richten site, maar wel op het studiegebied (thema verzuring). Het natuurdecreet is zowel van toepassing op het projectgebied als op het studiegebied. In tabel wordt het VEN niet aangehaald: in de wijde omgeving komt er in Beveren ook geen VEN voor. In de matrix staat foutief vermeld dat in de ruime omgeving van de bedrijven (straal van 2 km) zich geen speciale beschermingszones natuur bevinden. Op 1620 m ten noorden van de bedrijfslocatie Beveren vinden we een vogelrichtlijngebied terug. In verband met de aanlegfase dient het nieuwe hoofdstuk X in VLAREBO in verband met grondverzet ook mee opgenomen te worden in het MER. Ter volledigheid moet ook rekening gehouden worden met het Decreet inzake bescherming van het milieu tegen verontreiniging door meststoffen en de Wet betreffende hygiënische voorschriften voor kweken van pluimvee. Dienst Mer - Richtlijnen 5

6 7. Bestaande toestand en milieueffecten 7.1. Bestaande toestand en ontwikkelingsscenario s art ,1, g Als referentiesituatie dient het gebied met zijn omgeving zoals het er momenteel uitziet te worden beschreven. Per discipline wordt aangegeven welke de huidige milieuwaarden en milieukwaliteiten zijn. Relevante ontwikkelingsscenario s dienen te worden uitgewerkt. Naast het voorgenomen project is ook nodig informatie en kennis te vergaren over activiteiten, projecten of plannen die vergund en/of gepland zijn en redelijkerwijze in de onmiddellijke toekomst worden uitgevoerd in de nabije omgeving en die samen met het voorgenomen project een cumulatief effect kunnen teweeg brengen. In het MER zal rekening gehouden worden met de visienota naar een nieuw mestbeleid in Vlaanderen goedgekeurd op 22 juli 2005 en met de mogelijke implicaties van deze nota voor de invulling van de toekomstige situatie. De kennisgeving geeft op voldoende wijze een beschrijving per milieuthema van de wijze waarop de referentiesituatie zal worden beschreven en welke bestaande gegevens daarvoor zullen gebruikt worden. In het MER dient de methodologische aanpak en de gebruikte informatiebronnen waarop gesteund wordt voor de beschrijving van de bestaande toestand te worden beschreven. Tijdens het opstellen van het MER dient men gebruik te maken van de disciplinespecifieke delen van het Richtlijnenboek m.e.r. meer bepaald de hoofdstukken met betrekking tot (bronnen van) Basisinformatie, (afbakening van het) Studiegebied en (analyse van de) Referentiesituatie. Aanvullend op de kennisgeving kan hierbij nog het volgende aangegeven worden dat: - Ter aanvulling van de documenten van de kennisgeving wordt aangeraden zich ook te beroepen op volgende gegevensbronnen ter schetsen van de referentiesituatie: Emissieinventaris fijn stof voor Vlaanderen uitgevoerd door Vito i.o.v. Aminal, Modelling Particulate Emissions in Europe. A Framework to Estimate Reduction Potential and Control Costs, 2002 van IIASA ( Deze laatste 2 vermelde documenten bevatten nuttige informatie m.b.t. fijn stof emissies door veeteelt. - Er zal nagegaan worden af het natuurgebied volgens het gewestplan en het vogelrichtijngebied in de omgeving van het bedrijf te Beveren relevante potentiële gevoelige locaties vormen. Indien het geval zullen de effecten op deze gebieden onderzocht worden. - Er zal aangegeven worden hoeveel verschillende andere landbouwbedrijven zich bevinden in het studiegebied van het bedrijf te Beveren. - Binnen de discipline mens ook het aspect geluids- en verkeerhinder kort bespreken (ook aangeven in de ingreep-effectmatrix). - Binnen de discipline fauna en flora ook verlies aan biodiversiteit (tijdens de aanlegfase) aanvullen bij de ingreep-effectmatrix. Dienst Mer - Richtlijnen 6

7 7.2. Milieueffecten en milderende maatregelen art ,2, a, b, c De kennisgeving geeft een volledige projectgerichte beschrijving per milieuthema van de wijze waarop de effecten zullen worden onderzocht en beoordeeld en geeft aan dat in functie van het effectonderzoek milderende maatregelen zullen worden voorgesteld en uitgewerkt. Belangrijk hierbij is dat in de tekst van het MER voor elke onderzochte effectgroep duidelijk de gebruikte methodologie wordt uiteengezet en dat gestreefd wordt naar een maximaal kwantitatieve beschrijving van het effect. De effectbespreking zal per milieuthema onderzocht worden. De Dienst Mer kan zich vinden in deze werkwijze, mits per thema ook een duidelijke en verhelderende omslag gemaakt wordt naar de relevante milieudisciplines. De onderzochte thema s zijn geurhinder, verzuring, vermesting, visuele hinder, geluidshinder, stofhinder, verdroging, verontreiniging bodem, verontreiniging oppervlaktewater, verandering biodiversiteit, broeikaseffect en verspreiding van bestrijdingsmiddelen. Hierbij zou nog een onderscheid kunnen gemaakt worden volgens het belang van het thema, mindere belangrijke themata kunnen kort besproken worden. Cumulatieve effecten dienen te worden onderzocht, met name er dient te worden nagegaan in welke mate omliggende activiteiten gelijkaardige milieueffecten genereren. Tijdens het opstellen van het MER dient gebruik gemaakt te worden van de disciplinespecifieke delen van het Richtlijnenboek m.e.r., meer bepaald de hoofdstukken met betrekking tot (karakterisering van de) Effectgroepen, Effectuitdrukking en Beoordelingscriteria, en (analyse van de) Geplande situatie. Aanvullend op de kennisgeving kan hierbij nog het volgende aangegeven worden dat: - Bij de effectbespreking niet enkel rekening wordt gehouden met het dichtstbijgelegen woongebied volgens het gewestplan maar ook met de in de nabije omgeving liggende particuliere woningen waarvan enkele op een afstand van +/- 30 m. Dit volgt o.a. uit de inspraakreactie. Er zal nagegaan worden of in de kennisgeving foutief 95 meter tot dichtstbijzijnde bedrijfsvreemde woonhuis, vermeldt staat. - Gelet dient te worden op het onderscheid in toetsingscriteria tussen geïsoleerd gelegen bronnen en bronnenclusters. Ingeval andere veeteeltbedrijven in het landbouwgebied ook een bijdrage leveren aan de geurimmissie (cumulatie-effecten) ter hoogte van woningen of woonzones zal een correctie moeten gebeuren op de toetsingscriteria. Hiertoe is het noodzakelijk ook de geuremissies van de andere belangrijke geuremissiebronnen binnen de bronnencluster in overweging te nemen. Indien het niet mogelijk is deze gegevens te verkrijgen, dienen deze opgenomen te worden als leemte in de kennis. In onderstaande ladder is een richtinggevend toetsingskader voor veestallen weergegeven. Dienst Mer - Richtlijnen 7

8 98P TOETSINGSKADER VOOR GEURHINDER VAN VEEHOUDERIJEN (in se/m³ als 98P) grenswaarde voor een varkenscluster (toetsing t.o.v. verspreide woningen in agrarisch gebied)) 5.0 richtwaarde voor een varkenscluster (toetsing t.o.v. woongebied) 3.0 streefwaarde voor een varkenscluster (toetsing t.o.v. woongebied) grenswaarde richtwaarde streefwaarde voor geïsoleerd gelegen varkensbedrijf (toetsing t.o.v. woongebied) - Bij inschatten van mogelijke geurbronnen zal ook rekening gehouden worden met geuroverlast bij verwijdering van kadavers. - De potentiële stofbronnen op het bedrijf moeten duidelijk worden aangeduid. De stofemissies (bij voorkeur TSP, PM10 en PM2,5) dienen zoveel mogelijk kwantitatief besproken en berekend te worden per stofbron. De remediërende stofmaatregelen die genomen worden dienen duidelijk besproken te worden. Aandacht dient niet enkel aan de geleide, maar ook zeker aan de diffuse stofbronnen besteed te worden. Voor het inschatten en kwantitatief begroten van effecten dienen goed onderbouwde literatuurgegevens aangewend te worden. Tevens kunnen de hierboven vermelde bronnen worden geraadpleegd. - Effecten van de diepe grondwaterwinning (invloedsstraal, beïnvloeding grondwaterstroming, ) op een zone op de grondwaterkwetsbaarheidskaart als zeer kwetsbaar aangeduid, zullen onderzocht worden. - In verband met visueel-ruimtelijke aspecten kan reeds worden aangestipt dat er kansen kunnen worden benut voor een landschappelijke integratie van het bedrijf. - Rondom/binnen de site komt er ook verschillende opgaande vegetatie (bomen, struiken, ) voor. Toch is het een poging waard om de site zodanig in te richten dat deze bestaande groenelementen bewaard mogen blijven, en geïntegreerd mogen worden binnen een voldoende brede aan te planten buffer. - Een voldoende brede groenbuffer zou al een verbetering betekenen op gebied van afwerking van de site (landschapsbeeld), kan verspreiding van luchtvervuiling/stof beperken, een bufferende werking naar geluid toe,. - Lawaai overlast zal onderzocht worden (afhalen varkens afhankelijk van tijdstip ophaling, ). - Bij de effectbespreking zal ook aandacht besteedt worden aan de aanlegfase (oa mogelijk relevant naar geluidshinder, grondverzet (conform VLAREBO), verlies biodiversiteit, aanvoer grondstoffen, bemaling, ). 7.3.Vergelijking van de alternatieven art ,2, e In het MER worden de mogelijke maatregelen ter beperking van ammoniak- en geuremissie besproken en getoetst aan Best Beschikbare Techniek (BBT). Specifiek dienen daarbij zeker Dienst Mer - Richtlijnen 8

9 ook de relevante aspecten uit de Vlaamse BBT studie Veeteelt en het BREF document Intensive Livestock Farming aan bod te komen. Het MER zal tevens duidelijk de methodologie beschrijven om de alternatieven op basis van hun effecten t.o.v. elkaar af te wegen. In deze afweging wordt ook het nulalternatief (het project niet uitvoeren) opgenomen. Indien uit de voorstudieresultaten blijkt dat er voor het behalen van dezelfde doelstelling verschillende locatiealternatieven mogelijk zijn, dan zal het MER aantonen en argumenteren dat de locatie van het project dat binnen dit MER wordt behandeld de meest geschikte is. 8. Leemten in de kennis art ,4 Het MER dient opgave te doen van de leemten in kennis die tijdens het uitvoeren van het onderzoek werden vastgesteld. Deze leemten kunnen opgedeeld worden naar aard van de leemte waarbij dan onderscheid dient gemaakt te worden tussen leemten m.b.t. project, m.b.t. inventarisatie en aangaande methode en inzicht. Het MER zal eveneens aangeven hoe met deze leemten is omgegaan en hoe zij kunnen doorwerken naar de besluitvorming. 9. Monitoring en evaluatie art ,2, d In het MER zal per discipline/thema aangegeven worden of er eventueel opvolgingsmaatregelen voor te stellen zijn, bijvoorbeeld vanuit de vergunningsreglementering of vanuit de leemte in de kennis. 10. Integratie en eindsynthese art ,2, e In een afzonderlijk deel zal het rapport een disciplineoverschrijdende, leesbare samenvatting geven over de verwachte gevolgen voor het milieu en hoe en in welke mate de voorgestelde maatregelen deze kunnen milderen. De elementen en informatie ten behoeve van het uitvoeren van de watertoets uit het Decreet Integraal Waterbeheer moeten hierin opgenomen worden. Tevens zal men in deze synthese aangeven of het project een voor het milieu haalbaar project is of welke maatregelen nodig zijn om het project haalbaar te maken. 11. Tewerkstelling, investering en gebruikte materialen art ,3 In dit hoofdstuk geeft het rapport aan welke de verwachte tewerkstellings- en investeringseffecten zijn van de voorgenomen activiteit. In dit hoofdstuk zal tevens worden aangegeven welke materialen (aard en hoeveelheid) er voor dit project zullen worden gebruikt, indien dit nog niet beschreven werd bij de projectbeschrijving. Dienst Mer - Richtlijnen 9

10 12. Niet-technische samenvatting art ,5 De niet-technische samenvatting vormt een afzonderlijk leesbaar deel van het rapport dat de essentie van de overige delen beknopt en correct weergeeft. De tekst moet zodanig geschreven zijn dat hij begrijpelijk is voor een gemiddelde lezer. Figuren, kaarten of tekeningen dienen ter ondersteuning van de tekst in deze samenvatting te zijn opgenomen. Deze niet-technische samenvatting wordt bij het indienen van de definitieve versie tevens in digitale vorm aangeleverd. Brussel, 3 augustus 2006, Koen De Smet Afdelingshoofd Dienst Mer - Richtlijnen 10

11 Bijlagen Bijlage 1: Lijst van inspraakreacties tijdens terinzagelegging in de gemeente Beveren: 1 Bijlage 2: Lijst van de aangeschreven administraties, overheidsinstellingen en openbare besturen die reageerden en waarmee rekening werd gehouden in deze richtlijnen: Agentschap Natuur en Bos Oost-Vlaanderen (Steven Lafort 09/ ; Delphine De Hemptinne 09/ ) Gemeente Beveren Lijst van de administraties, overheidsinstellingen en openbare besturen die hebben laten weten geen opmerkingen te hebben op de inhoudsafbakening en methodologie: LNE, Afdeling Lucht, Hinder, Milieu & Gezondheid, Cel Lucht (Gunther Van Broeck, gunther.vanbroeck@lin.vlaanderen.be, 02/ ) Lijst van de administraties, overheidsinstellingen en openbare besturen die werden uitgenodigd om reactie te geven maar die niet reageerden en waarmee dus ook geen rekening werd gehouden in deze richtlijnen (deze zullen ook geen ontwerptekst meer ontvangen tenzij zij aan de Dienst Mer verzoeken om deze toch te ontvangen): Afdeling Milieuvergunningen Afdeling Water Afdeling Monumenten en Landschappen Oost-Vlaanderen Afdeling Monumenten en Landschappen Brussel Cel Ruimtelijke Ordening VLM Ontvangen wel een ontwerptekst: De Gouverneur van de Provincie Oost-Vlaanderen Stad Diksmuide Op basis van het bovenstaande + 1 exemplaar voor de Dienst Mer zullen er 6 ontwerpteksten nodig zijn + administratie in West-Vlaanderen (8) Dienst Mer - Richtlijnen 11