Uitbreiding milieuvergunning pluimveehouderij. NV Sininvest, Moorslede (Roeselare)

Transcriptie

1 Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Mer Koning Albert II-laan 20, bus BRUSSEL tel: 02/ fax: 02/ Project-MER-Verslag Goedkeuring milieueffectrapport Project: Uitbreiding milieuvergunning pluimveehouderij NV Sininvest, Moorslede (Roeselare) NV Sininvest Aardeweg Moorslede 28 mei 2008 PRMER-0279-GK

2 1 Inleiding Het voorliggende project heeft betrekking op de pluimveehouderij van de heer Frank Lapere (initiatiefnemer) uit Roeselare (Moorslede). De uitbater beschikt momenteel over een vergunning voor het houden van braadkippen. Het voorliggende project betreft de uitbreiding van de milieuvergunning tot het houden van braadkippen. Overeenkomstig de huidige inzichten is deze activiteit onderworpen aan de m.e.r.-plicht volgens rubriek 21 a van bijlage I van het besluit van de Vlaamse Regering van 10/12/2004, gepubliceerd op 17/02/2005, met name: Installaties voor intensieve pluimvee- of varkenshouderij met meer dan: plaatsen voor mesthoenders (ander gevogelte dan legkippen). De initiatiefnemer is Frank Lapere, Moorseelsesteenweg 228, 8800 Roeselare. Het kennisgevingdossier is door de Dienst Mer van de Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid volledig verklaard op 24 september De terinzagelegging bij het gemeentebestuur van Moorslede liep van 15 oktober 2007 tot en met 15 november Deze terinzagelegging werd op gepaste wijze aan de bevolking aangekondigd. Er werden geen inspraakreacties ontvangen. Door de Dienst Mer werden richtlijnen geschreven die de inhoudelijke aanpak van het project-mer weergeven, deze richtlijnen werden betekend op 3 december Het kennisgevingsdossier en het ontwerprapport werden naar verschillende administraties rondgestuurd voor adviezen en opmerkingen. Het definitieve milieueffectrapport werd ontvangen op 13 mei Aan de hand van de criteria die vooropgesteld werden in de eerder betekende richtlijnen werd dit goedkeuringsverslag opgesteld. Het milieueffectrapport heeft voldoende invulling gegeven aan de richtlijnen die overeenkomstig artikel van het decreet betreffende de milieueffect - en veiligheidsrapportage van 18 december 2002 (BS 13 februari 2003) werden vastgesteld. Het MER bevat voldoende informatie om het aspect milieu een volwaardige plaats te geven bij de besluitvorming. 2 Vorm en presentatie Het voorliggende milieueffectenrapport is naar vorm en presentatie een verzorgd document geworden. In de inleiding wordt kort de milieueffectrapportageprocedure besproken en de te volgen stappen en inspraakmomenten. 3 Doelstelling, verantwoording en besluitvorming art ,1, a en b De doelstelling zoals beschreven in het MER bestaat erin de effecten op het omliggende milieu aan te tonen van de activiteiten van het pluimveebedrijf met braadkippen. Dienst Mer 2

3 4 Voorgenomen project en alternatieven art ,1,c, d en e Het rapport beschrijft in hoofdstuk 2 het project op een voldoende wijze. De gevraagde aanpassingen met betrekking tot de projectbeschrijving werden doorgevoerd. Doelstellings- en locatiealternatieven worden in dit MER niet onderzocht aangezien het gaat om de verderzetting van een bestaand veeteeltbedrijf. Immers, tot op de dag van vandaag worden er op de locatie namelijk braadkippen gehouden, alhoewel de vergunning maar kippen behelst. Onder uitvoeringsalternatieven worden technische ingrepen en maatregelen op vlak van bedrijfsvoering gerekend. Deze alternatieven worden in het dossier onderzocht. 5 Juridische en beleidsmatige context art ,f Het rapport geeft een volledig overzicht van de juridische en beleidsmatige randvoorwaarden onder de vorm van een matrix. De matrix geeft aan welke randvoorwaarden relevant zijn voor dit project en waar deze relevante randvoorwaarden verder behandeld worden. 6 Algemene methodologische aspecten De ingreep-effectmatrix vormt een duidelijk schema waarbij per fase en verder per deelactiviteit aangegeven wordt of er effecten te verwachten zijn en binnen welke discipline. De verschillende effecten worden verder toegewezen per milieu- en natuurthema zoals uitgewerkt in het Milieubeleidsplan en de milieu- en natuurrapporten. Per thema wordt aangegeven welke disciplines betrokken zijn. Per thema wordt een goede beschrijving gegeven van de te volgen methodologie om de effecten van het project in te schatten. In een overzichtstabel wordt per deelaspect weergegeven welke methodologie zal gevolgd worden, hoe het effect zal worden uitgedrukt (kwantitatief, kwalitatief of semi-kwantitatief), aan welke randvoorwaarden wordt getoetst. 7 Bestaande toestand en milieueffecten In wat volgt, wordt vermeld in hoeverre door de opstellers van het MER gevolg werd gegeven aan de belangrijkste opmerkingen, geformuleerd op de ontwerpversie van het MER en rekening houdend met de algemene projectspecifieke richtlijnen zoals opgesteld door de Dienst Mer. Bovendien worden een aantal aandachtspunten uit het MER gelicht die van belang kunnen zijn voor de doorwerking van dit MER bij de verdere besluitvorming. Onderstaande bespreking vormt echter geen exhaustieve samenvatting van de conclusies van het MER. Hiervoor wordt naar het eigenlijke document verwezen. Dienst Mer 3

4 Per thema worden milderende maatregelen voorgesteld. Deze maatregelen worden afgewogen ten opzicht van elkaar naar effectiviteit en economische haalbaarheid. In de omgeving van het bedrijf kan geurhinder optreden. Dit wordt besloten op basis van de afstandsregels en de IFDM-modellering. Het bedrijf voldoet niet aan de afstandsregels. Hieruit volgt dat de exploitatie van de gewenste situatie in de huidige bedrijfsinfrastructuur niet mogelijk zou zijn. In het dossier wordt echter beroep gedaan op Art van Vlarem II. Daarin staat dat er voor pluimvee geldt dat er toch mag uitgebreid worden met maximaal 100% van de veergunning die er voor 1993 was. Toen was Sininvest vergund voor legkippen. Wat betreft de IFDM modellering worden zowel de geurcontouren van het geïsoleerde bedrijf als de cumulatieve effecten met de veeteeltbedrijven in de omgeving berekend. Uit de modellering van de cumulatieve effecten blijkt dat er in de gewenste toekomstige situatie geen extra huizen een negatief effect ondervinden bij uitbreiding van het bedrijf. Vijf extra woningen gelegen in woongebied met landelijk karakter zullen in de gewenste toekomstige situatie een matig negatief effect ondervinden en 15 extra woningen gelegen in woongebied met landelijk karakter zullen in de toekomstige situatie een gering negatief effect ondervinden. Daarnaast werden er in het verleden reeds een aantal klachten rond geurhinder geregistreerd bij zowel de gemeente als bij de Milieu-inspectie. In het MER worden een aantal extra milderende maatregelen voorgesteld. Dit kan op niveau van de milieuvergunning verder bekeken worden. Met betrekking tot het thema verzuring zorgen de toekomstige activiteiten van het bedrijf voor een totale ammoniakemissie van kg NH 3 per jaar. In de gewenste toestand zal de kritische last voor verzuringskwetsbare BWK-eenheden negens overschreden worden. Voor de niet-kwetsbare eenheden zal de kritische last ter hoogte van de BWK-eenheden in de directe omgeving van het bedrijf overschreden worden. Omdat het evenwel niet-kwetsbare eenheden betreft, beoordeelt de deskundige dit als een verwaarloosbaar effect. Uit de berekeningen in het MER blijkt dat het bedrijf in de toekomstige gewenste situatie 4,32% zal bijdragen tot de totale gemeentelijke verzurende depositie. In de huidige situatie bedraagt dit 2,02%. In het thema vermesting werd er rekening gehouden met het nieuwe MestActiePlan (MAP III, B.S ). De totale mestproductie van het bedrijf in de toekomstige situatie bedraagt kg N. Mbt mestverwerking wordt het effect op vermesting verwaarloosbaar geacht omdat 100% van de mest geëxporteerd wordt, zodat aan de mestverwerkingsplicht is voldaan. De mest wordt geëxporteerd naar een bedrijf dat de mest omvormt naar champignonsubstraat. Wat betreft de visuele hinder van het bedrijf wordt vermeld dat het bedrijf momenteel volledig omsloten is door een groenscherm. Als milderende maatregel naar de toekomst toe wordt wel voorgesteld om streekeigen beplanting aan te wenden als (delen van) het huidige niet-streekeigen groenscherm aan vervanging toe is. Dienst Mer 4

5 In de omgeving van het bedrijf kan geluidshinder optreden ten gevolge van de ventilatoren, vulling voedersilo s, transporten van grondstoffen en het laden en lossen van dieren. Het effect met betrekking tot geluidshinder ten gevolge van het draaien van de stalventilatoren wordt als gering negatief beoordeeld voor 2 huizen gelegen binnen de afstand met een overschrijding van de richtwaarde. De transporten naar het bedrijf passeren een woongebied met landelijk karakter en worden als gering negatief beoordeeld met betrekking tot geluidshinder. Voor de verspreiding van zwevend stof werd een IFDM-model opgemaakt. De berekende hoeveelheid stofemissie door de stallen overschrijdt voor geen enkele woningen de jaargemiddelde PM 10 -grenswaarde van 40 µg/m 3. Echter, de daggemiddelde norm van 50 µg/m 3 (35 overschrijdingen op jaarbasis) zal in de toekomstige gewenste situatie wel overschreden worden ter hoogte van de leegstaande bedrijfswoning en één omliggend woonhuis. Dit wordt als negatief beoordeeld. Ook de cumulatieve effecten van het bedrijf met de omliggende bedrijven worden als negatief beschouwd. Wat betreft de verstoring van de waterhuishouding was het bedrijf vergund voor een grondwaterwinning. Deze winning wordt al geruime tijd niet mee gebruikt en is volledig verzand. De vergunning is dan ook van rechtswege vervallen. Het is noodzakelijk dat deze boorput op een voldoende wijze afgedicht/gedempt wordt., zodat de chemische kwaliteit van het watervoerende pakket niet aangetast wordt. Momenteel wordt het regenwater dat op de daken valt rechtstreeks afgeleid naar een nabijgelegen gracht. Als milderende maatregel wordt voorgesteld om de dakgoten te koppelen aan een regenwaterput voor het hergebruik van regenwater zodat het leidingwaterverbruik verder kan worden verminderd. Betreffende het onderzoek naar bodem- en grondwaterverontreiniging wordt in het MER aangegeven dat er op het bedrijf drie brandstoftanks aanwezig zijn, waarvan één vergund. De grootste tank is ondergronds en enkelwandig. Daardoor valt verontreiniging van de bodem niet uit te sluiten. De ondergrondse tank zal in de toekomst vervangen worden door een bovengrondse tank met dezelfde capaciteit. Wat betreft de verontreiniging van oppervlaktewater wordt er geen huishoudelijk afvalwater geloosd. Het reinigingswater van de stallen wordt opgevangen in citernes en op de eigen cultuurgronden gebracht. De overloop van de citernes staat in verbinding met het oppervlaktewater. De normen voor het lozen in oppervlaktewater worden hierbij overschreden. Als mogelijke maatregel wordt voorgesteld om extra citernes te voorzien om het bedrijfsafvalwater dat normaal via de overloop in de gracht terecht komt (zo een 100 m 3 per ronde) ook te kunnen opvangen. 7.1 Vergelijking van de alternatieven art ,2, e Zoals vermeld in deel 4 van dit verslag worden geen reële alternatieven onderzocht. 8 Leemten in de kennis art ,4 Dienst Mer 5

6 Dit hoofdstuk doet opgave van de leemten in kennis die tijdens het uitvoeren van het onderzoek werden vastgesteld. 9 Monitoring en evaluatie art ,2, d In deel 11 wordt de noodzaak tot monitoring en evaluatie besproken. Hierbij wordt een oplijsting gegeven van de monitoring die reeds plaatsgrijpt op het bedrijf. 10 Integratie en eindsynthese art ,2, e Dit hoofdstuk geeft een themaoverschrijdende samenvatting over de verwachte gevolgen voor het milieu en hoe en in welke mate de voorgestelde maatregelen deze kunnen milderen. 11 Tewerkstelling, investering en gebruikte materialen art ,3 In dit hoofdstuk geeft het rapport aan welke de verwachte tewerkstelling- en investeringseffecten zijn van de voorgenomen activiteiten. 12 Niet-technische samenvatting art ,5 De niet-technische samenvatting vormt een afzonderlijk leesbaar deel van het rapport dat de essentie van de overige delen beknopt weergeeft. De tekst is begrijpelijk voor de doorsnee lezer. Gelet op wat voorafgaat wordt het project-mer, ingediend door de NV Sininvest 13 mei 2008, goedgekeurd. 28 mei 2008, Paul Van Snick Algemeen directeur Afdelingshoofd AMNEB Dienst Mer 6