Wiga NV: uitbreiding van een varkenshouderij tot varkens te Heuvelland

Transcriptie

1 Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Mer Koning Albert II-laan 20, bus BRUSSEL tel: 02/ fax: 02/ Goedkeuring milieueffectrapport Wiga NV: uitbreiding van een varkenshouderij tot varkens te Heuvelland Wiga NV Langebunderstraat Heuvelland 6 januari 2009 PRMER GK

2 1 Inleiding Dit milieueffectrapport (PRMER0312) werd opgemaakt met het oog op de uitbreiding van de capaciteit van tot vleesvarkens bij Wiga NV te Heuvelland. Het aantal aanwezige biggen blijft behouden op zoals in de huidige situatie. Om deze uitbreiding te kunnen realiseren worden geen nieuwe stalgebouwen bijgebouwd, maar zullen bestaande stallen op hun maximale capaciteit worden ingevuld. Bovendien zal een aanvraag worden ingediend om de quartaire grondwaterwinning uit te breiden van m 3 per jaar tot m 3 per jaar. De mestopslagcapaciteit zal dalen tot m 3 door het weghalen van een mestsilo. Op 10 december 2008 is de biggenstal afgebrand waardoor deze opnieuw diende te worden opgebouwd. De stedenbouwkundige vergunning hiertoe werd in de loop van december 2008 opnieuw aangevraagd. Deze stal 6 zal op dezelfde plaats en met dezelfde dimensies worden gebouwd. Het enige verschil ten opzichte van de referentiesituatie is dat deze stal ammoniakemissiearm zal worden uitgevoerd (in tegenstelling tot de conventionele, afgebrande stal). Overeenkomstig de huidige inzichten is deze activiteit onderworpen aan de MER-plicht volgens rubriek 21 d van bijlage I van het besluit van de Vlaamse Regering van 10/12/2004 (BS 17/02/2005), met name: Installaties voor intensieve pluimvee- of varkenshouderij met meer dan plaatsen voor mestvarkens. De initiatiefnemer is Wiga NV, Langebunderstraat 7, 8953 Heuvelland De Dienst Mer van de afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid heeft het kennisgevingsdossier volledig verklaard op 21 januari Het gemeentebestuur van Heuvelland heeft dit dossier ter inzage gelegd van 25 februari 2008 tot 25 maart Door de Dienst Mer werden specifieke richtlijnen geschreven die de inhoudelijke aanpak van het project-mer sturen. Deze richtlijnen werden betekend op 15 april Het kennisgevingsdossier en het ontwerprapport werden naar de verschillende administraties rondgestuurd voor adviezen en opmerkingen. Het definitieve milieueffectrapport werd ontvangen op 26 november Gezien voormelde brand werd een aangepaste versie ingediend op 24 december Aan de hand van de criteria die vooropgesteld werden in de eerder betekende richtlijnen werd dit goedkeuringsverslag opgesteld. Het milieueffectrapport heeft voldoende invulling gegeven aan de richtlijnen die overeenkomstig artikel van het decreet betreffende de milieueffect- en veiligheidsrapportage van 18 december 2002 (BS 13 februari 2003) werden vastgesteld. Het MER bevat voldoende informatie om het aspect milieu een volwaardige plaats te geven bij de besluitvorming. 2 Vorm en presentatie Het voorliggende milieueffectenrapport is een voldoende overzichtelijk document en bevat de wettelijk vereiste onderdelen. 3 Doelstelling, verantwoording en besluitvorming art ,1, a en b De doelstelling, zoals beschreven in het MER, bestaat erin de effecten op het omliggende milieu te beschrijven van de voormelde uitbreiding. Dienst Mer 2

3 4 Voorgenomen project en alternatieven art ,1,c, d en e Het rapport beschrijft het project op voldoende wijze. Uitvoeringsalternatieven worden beschreven en verder onderzocht in de betreffende disciplinehoofdstukken. 5 Juridische en beleidsmatige context art ,f Het rapport geeft een volledig overzicht van de juridische en beleidsmatige randvoorwaarden onder de vorm van een matrix. De matrix geeft aan welke randvoorwaarden relevant zijn voor dit project en waar deze relevante randvoorwaarden verder behandeld worden. 6 Bestaande toestand, ontwikkelingscenario s, milieueffecten en milderende maatregelen In wat volgt worden een aantal aandachtspunten uit het MER gelicht die van belang kunnen zijn voor de doorwerking van dit MER bij de verdere besluitvorming. Onderstaande bespreking vormt echter geen exhaustieve samenvatting van de conclusies van het MER. Hiervoor wordt naar het eigenlijke MER-rapport verwezen. Gelet op het in het MER beschreven (zeer) significant negatieve effect van het bedrijf wat betreft geurhinder, de significante bijdrage aan verzurende depositie in de omgeving van het bedrijf en de eveneens significante bijdrage aan de lokale fijn stofconcentraties, lijkt het aangewezen om na te gaan in hoeverre een toch wel aanzienlijke uitbreiding van dierenaantallen, zoals deze in het MER behandeld, kan gemilderd worden. Gezien stal 7 in de huidige situatie reeds is uitgerust met een chemisch luchtwassysteem kan overwogen worden dit luchtwassysteem uit te breiden en alle stallen hierop aan te sluiten. Dit wordt in het MER als alternatief scenario beschreven en wat betreft de hiermee gerelateerde thema s ook kwantitatief geëvalueerd. Het blijkt dat bij evaluatie van dit alternatief scenario een duidelijke en significante verbetering van de geursituatie wordt bekomen, een drastische afname van de verzurende depositie en enige verbetering wat betreft de verspreiding van fijn stof. Teneinde een dergelijk groot bedrijf met een aanzienlijk dierenaantal (veruit het grootste uit de omgeving, ook naar geuremissies, zo blijkt uit het MER) in deze omgeving aanvaardbaar te maken, rekening houdend met de geplande uitbreiding, lijkt de noodzaak tot stand-still en zelfs eerder de noodzaak tot een duidelijke reductie van de emissies aangewezen. Het beschreven alternatieve scenario komt hieraan tegemoet en lijkt de maatregel die de voorliggende uitbreiding vanuit milieuoogpunt mogelijk aanvaardbaarder kan maken. Hierbij moet wel gerealiseerd worden dat de referentiesituatie vanuit milieuoogpunt ook reeds kritisch blijkt wat betreft de vermelde thema s. De vergunningverlener beschikt hoe dan ook in het MER over alle nodige informatie om de nodige afwegingen te kunnen maken. Wat betreft de landschappelijke inpasbaarheid blijft het problematisch dat de stalgebouwen zeer dicht bij de perceelsgrenzen zijn gebouwd, waardoor op de eigen percelen de uitbouw van een volwaardig groenscherm nagenoeg onmogelijk blijkt en zal beperkt blijven tot wat men kosmetisch groen aan de rand van het bedrijfsterrein zou kunnen noemen. Hier lijkt, ook op basis van de sterke adviezen van R-O Vlaanderen, onroerend erfgoed, toch wel aangewezen dat de initiatiefnemer een bijkomende perimeter rondom het bedrijf verwerft en hierdoor een voldoende breed en gelaagd opgebouwd groenscherm kan uitbouwen. Bovendien lijkt latere uitbreiding met nieuwe gebouwen of randinstallaties in het licht van voorgaande opmerking volkomen uitgesloten. Het valt te betreuren dat initiatiefnemer de mogelijkheid die Dienst Mer 3

4 is ontstaan door het afbranden van stal 6 niet heeft aangegrepen om een andere configuratie te overwegen teneinde aan de straatkant ook minstens een minimaal groenscherm te kunnen realiseren. Laat het net deze stal zijn die aan de straatkant dé beperkende factor vormde en zal blijven vormen (hoek van deze stal valt nagenoeg samen met de perceelsgrens aan de straatkant) en waar het verwerven van gronden geen optie vormt om dit te remediëren. Wat andere aspecten betreft, bevat het MER alle nodige elementen die een adequate effectinschatting toelaten. 7 Vergelijking van de alternatieven art ,2, e Alle vermelde uitvoeringsalternatieven worden als (mogelijke) milderende maatregelen voldoende beschreven. 8 Leemten in de kennis art ,4 Dit hoofdstuk doet opgave van de leemten in kennis die tijdens het uitvoeren van het onderzoek werden vastgesteld. Deze zijn niet van die aard dat ze de conclusies in vraag kunnen stellen. 9 Monitoring en evaluatie art ,2, d Monitoring en evaluatie wordt als een apart hoofdstuk vermeld in het MER. Er worden geen concrete voorstellen gedaan, wat ook logisch volgt uit de effectbespreking en -beoordeling. 10 Integratie en eindsynthese art ,2, e Dit deel geeft een samenvatting van de effectbeoordeling en een volledig overzicht van de voorgestelde milderende maatregelen. Een globale (positieve) eindconclusie over het project ontbreekt maar volgt logischerwijze uit de deelbesprekingen. 11 Niet-technische samenvatting art ,5 De niet-technische samenvatting vormt een afzonderlijk leesbaar deel van het rapport dat de essentie van de overige delen beknopt weergeeft. De tekst is begrijpelijk voor een gemiddelde lezer. Dienst Mer 4

5 Besluit Gelet op wat vooraf gaat wordt het project-mer, ingediend door Wiga NV op 26 november 2008, goedgekeurd. 6 januari 2009, Paul VAN SNICK Algemeen Directeur Afdelingshoofd AMNEB Dienst Mer 5