les 1: Kennismaken. Schrijf de zinnen achter de plaatjes. Leer dan de zinnen uit je hoofd. Het is 7 uur. Het is ochtend. Wat zegt u dan?

Vergelijkbare documenten
Spreekopdrachten thema 2 Boodschappen

de aanbieding reclame, korting De appels zijn in de a Ze zijn vandaag extra goedkoop.

Spreekopdrachten thema 4 Wonen

Spreekopdrachten thema 4 Wonen

MEMORY WOORDEN 1.1. TaalCompleet A1 Memory Woorden 1 1

Spreekopdrachten thema 3 Vervoer

ANTWOORDEN TAALCOMPLEET A1 THEMA 2 BOODSCHAPPEN

REGELS. Onderstreep de pluralisvorm in de zin.

LES 3 Ik leer Nederlands. TESTEN TEST 1

Veertien leesteksten. Leesvaardigheid A1. Te gebruiken bij : Basisexamen Inburgering Studieboek. Ad Appel

Opstartles 10. EXTRA Oefenen met woorden bij de lessen

Toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen

Spreekopdrachten thema 2 Boodschappen

Auteur: Mirjam Wind, docent en coördinator NT2, Educatie Video s: Gabe Dijkstra en Rick Biemolt, studenten Alfa-college, MultiMedia en Design

Herhalingsoefeningen. Thema 3 Familie en relaties. 1 Woorden. Familie

Leesboekje eten en drinken

- je kan me wat - module 4. docere delectare movere

Spreekopdrachten thema 3 Vervoer

Thema 3 Vervoer. Inhoudsopgave

Geregeld spreken. Ditte Oost & Monique Schoorl ANTWOORDEN

Spreken Oefentoets spreken. SPREKEN NIVEAU A1

Toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen

- je kan me wat - module 3. docere delectare movere. je kan me wat nt2taalmenu.nl module 3. tekeningen -

Spreekopdrachten thema 1 Voorstellen

ANTWOORDEN TAALCOMPLEET A1 THEMA 4 WONEN

Wat eten we vanavond?

Spreekopdrachten thema 3 Kinderen

Toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen

Een retour Rotterdam

Wat gaan we doen? Kies uit: bijzondere dagelijks gratis aanstaande praktisch. 1 Dick en Anna gaan vrijdag trouwen. Dat is over twee dagen.

ALFA A ANTWOORDEN STER IN LEZEN

2.7 In de supermarkt **

Toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen

1. De verjaardag OPDRACHT 1. OPDRACHT 2 1. b) niet waar 2. a) waar 3. b) niet waar 4. a) waar 5. b) niet waar

Toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen

- je kan me wat - module 4. docere delectare movere

U leert in deze les om een mening vragen. U wilt dan weten wat iemand vindt.

grijs de bij het ijs de wijn de vijf de prijs de rijst de dijk het rijbewijs a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

ANTWOORDEN TAALCOMPLEET A2 THEMA 2 GELD

Thema 2 Boodschappen. Inhoudsopgave

U leert in deze les "toestemming vragen". Toestemming vragen is vragen of u iets mag doen.

Dat is een koopje! HOOFDSTUK 8 WOORDEN. Kies het goede woord. Ik ga even naar de... Ik ga sla en tomaten halen. a groenteman b slager

IN DE TREIN LES 1. Meer of minder

Melkweg. Hier is de bon. Lezen Alfa A. Naar de winkel

Spreekopdrachten thema 8 Opleidingen

Spreekopdrachten thema 3 Kinderen

ij / ei/ sch 9 De geit is grijs Kijk en schrijf de... A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X IJ Z

Eetgewoonten van schoolkinderen Vragenlijst voor kinderen

REGELS. Wat hoort bij elkaar?

Opdracht 1 Deze week ga je precies bijhouden wat je allemaal eet en drinkt. Dat kun je noteren in je weekmenu, dat je van je juf of meester krijgt.

Spreekoefeningen. Oefenen voor het eerste deel van het examen spreken: Vragen beantwoorden. 1 enkele vragen. (voor het inburgeringsexamen - spreken)

Cursistenboek Taalklas.nl Hoofdstuk 11 In de winkel

Melkweg. Goede reis. Lezen van Alfa A naar Alfa B. Reizen

Melkweg. Een dak boven je hoofd. Lezen van Alfa A naar Alfa B. Wonen: Het huis

Melkweg. Wat eet u vandaag? Lezen van Alfa A naar Alfa B. Gezond eten

Te huur HOOFDSTUK 4 WOORDEN. Kies het goede woord. 1 Ik woon in een flat op de vierde... a verdieping b appartement

ISK Leerlijn. Alfabetisering. zitten. een twee drie vier vijf zes zeven acht negen tien

1 Ik vind dat 2 Ik vind dat 3 Ik vind dat 4 Ik vind dat 5 Ik vind dat 6 Ik vind dat 7 Ik vind dat

Spreekopdrachten thema 1 Voorstellen

Thema In en om het huis

Spreekopdrachten thema 6 Werk zoeken

Lesbrief 8. Een taxi bellen

Spreekopdrachten thema 2 Geld

Les 4. De fysiotherapeut.

Melkweg. Een volle tas. Lezen van Alfa A naar Alfa B. Boodschappen

Melkweg. Wat leert je kind? Lezen van Alfa A naar Alfa B. Taal en ouders: de basisschool

Kijk op YouTube spreekvaardigheid A1

1c nr. 1: zinnen maken

Spreekopdrachten thema 5 Gemeente

bruin bruin de kuil de ui de uil de muis het huis de tuin de fluit het fruit de huid a/aa, e/ee, o/oo, u/uu, i/ ie, ij/ei, oe, ui, eu, au/ou

Oefeningen met de belangrijke woorden

ISK Leerlijn. Alfabetisering. Bijlage: Startwoordenschat alfabetisering NT2 ISK woorden

Les 2 Uit welk land kom jij? TESTEN TEST 1

Dit zijn Kelly en Karim. Ze willen graag een kind.

Handleiding basiswoordenschat.

Melkweg. Wat eet u? Lezen Alfa A. Gezond eten

DICTEE WOORDEN 1. DICTEE WOORDEN ik 2. jij 3. ja 4. zij 5. hij. 6. wij 7. nee 8. de baby 9. het kind 10. de naam

- je kan me wat - module 5. docere delectare movere. je kan me wat nt2taalmenu.nl module 5. tekeningen -

OEFENSCHRIFT DEEL 2 A1-A2

Dag! kennismaken. Ik ben Eric.

Wil je zwanger worden? In deze folder vind je tips en adviezen.

Melkweg. De deur op slot. Lezen van Alfa A naar Alfa B. Wonen: Veilig wonen

Kijk nog eens in het boek op bladzijde 80 naar Werkwoorden in een andere tijd.

Grammatica Zinsontleding. Werkboek Geschikt voor de groepen 5 en 6

Spreekopdrachten thema 7 Werken

2c nr. 1 zinnen met want en omdat

Programma Nederlands Praten

Melkweg. Een fijne wijk. Lezen van Alfa A naar Alfa B. Wonen: buren

ANTWOORDEN TAALCOMPLEET A2 THEMA 1 NEDERLAND

Toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen

afgeven de kleur gaat in de Dit rode overhemd moet je apart wassen, want het g a. andere kleren zitten

Thema In en om het huis

Brieven van Ama welpen

Cursistenboek Taalklas.nl Hoofdstuk 1 Het huis

Thema Kinderen en school. Lesbrief 20. Op het schoolplein

werkbladen thema 6 feestdagen en vrije tijd

MODULE 1 OPDRACHT 16. OPDRACHT heten 2. heet 3. heet 4. heten 5. heet 6. heten 7. heet 8. heet 9. heten 10. heet

Voor jou. Verhalen van mantelzorgers. Anne-Rose Hermer

1b nr. 1 Wie of wat?

Cursistenboek Taalklas.nl Hoofdstuk 5 Eten

Transcriptie:

les 1: Kennismaken. Schrijf de zinnen achter de plaatjes. Leer dan de zinnen uit je hoofd. Het is 7 uur. Het is ochtend. Wat zegt u dan? goedemorgen - goedemiddag - goedenavond Het is 14.30 uur. Het is middag. Wat zegt u dan? goedemorgen - goedemiddag - goedenavond Het is 19.30 uur. Het is avond. Wat zegt u dan? goedemorgen - goedemiddag - goedenavond VOORSTELLEN Dit is Raymond. Hij komt uit Nigeria. Hij woont nu in Amsterdam. Zijn adres is Zuideinde 12. Hij is getrouwd. Hij heeft 1 dochter. Waar kom je vandaan? Ik... les 1: Kennismaken - 1 -

Waar woon je? Ik... Wat is je adres? Mijn... Ben je getrouwd? Ja,... Heb je kinderen? Ja,... DE GROETEN DOEN vul in: Dank - krijgt - groeten - terug - Wil Wil jij de doen aan Frans? Ja hoor. Ik zal het doen. Dag Frans. Je de groeten van Sandra. Leuk. jij de groeten terugdoen? Dag Sandra, Je krijgt de groeten van Frans. je wel. les 1: Kennismaken - 2 -

Waar is Frans? Ik... Wat doet hij? Hij... Wat doet hij? Hij... Wat doet hij? Hij stuurt een kaartje. Hij... het... de... het... de... de... les 1: Kennismaken - 3 -

Hoe gaat het met je? Het... Hoe gaat het met je? Het... VOORSTELLEN vul in: in - komt - adres - zoon - Zij Dit is Karima. Zij uit Frankrijk. Zij woont nu Nederland. Haar is Dorpsstraat 34. is getrouwd. Zij heeft 1. Schrijf hier uw adres.... (naam)...... (straatnaam + huisnummer)...... (postcode + plaatsnaam) Nederland les 1: Kennismaken - 4 -

les 2: klokkijken deel 1 Vul de tijden in achter de plaatjes. Leer dan klokkijken. Hoe laat is het? Het is... Hoe laat is het? Het is... Het is... Het is... Het is... les 2: klokkijken deel 1-1 -

Hoe laat is het? Het is... Hoe laat is het? Het is... Het is... Het is... Het is... Het is... les 2: klokkijken deel 1-2 -

Het is... Het is... Het is... Schrijf een zin achter de plaatjes. Leer de zinnen uit je hoofd............. les 2: klokkijken deel 1-3 -

les 3: klokkijken deel 2 Vul de tijden in achter de plaatjes. Leer klokkijken. Hoe laat is het? Het is... Hoe laat is het? Het is... Het is... Het is... Het is... les 3: klokkijken deel 2-1 -

Hoe laat is het? Het is... Hoe laat is het? Het is... Het is... Het is... Het is... Het is... les 3: klokkijken deel 2-2 -

Hoe laat is het? Het is... Het is... Schrijf een zin achter de plaatjes. Leer de zinnen uit je hoofd................ les 3: klokkijken deel 2-3 -

les 4: het lichaam Vul de woorden in achter de plaatjes. Leer dan de woorden uit je hoofd. het... het... de... de... het... het... les 4: het lichaam - 1 -

Vul nu de woorden in achter de pijlen. Leer dan de woorden uit je hoofd. het... de... de... de... de... de el... de... het...,... de kn... de... de... de... de... les 4: het lichaam - 2 -

Schrijf nu een zin achter de plaatjes. Leer de zinnen uit je hoofd. de dokter en de patiënt............... les 4: het lichaam - 3 -

............... les 4: het lichaam - 4 -

les 5: het weer Vul de woorden in achter de plaatjes. Leer dan de woorden uit je hoofd. de... de... de... de... de... de... de... de... de... het... het... de... de... de... les 5: het weer - 1 -

De winter duurt van... De lente duurt van... De herfst duurt van... De zomer duurt van... Het sneeuwt. Het r... Het... Het... De... Het... les 5: het weer - 2 -

Het... Het... Het waait in de herfst. Het... De.... Het... Het... Het... Het... les 5: het weer - 3 -

Schrijf onder de plaatjes een weerbericht. les 5: het weer - 4 -

Schrijf onder de plaatjes een weerbericht. les 5: het weer - 5 -

les 6: getallen Vul de getallen in. Leer de getallen uit je hoofd. 1 11...... 2 12...... 3 13...... 4 14...... 5 15...... 6 16...... 7 17...... 8 18...... 8 19...... 10 20...... les 6: getallen - 1 -

30 21...... 40 46...... 50 45...... 60 56...... 70 61...... 80 31...... 90 39...... 100 91...... 77 78...... Schrijf een zin achter de plaatjes. Leer de zinnen uit je hoofd. Hoeveel oud is de baby?... Hoe oud is de auto?... les 6: getallen - 2 -

Hoeveel boeken heb jij?... Hoeveel letters heeft het alfabet?... Hoeveel kinderen hebben zij?... Hoeveel vissen tel je?... Hoeveel kost een kilo vlees?... Hoeveel kost een ijsje?... Hoeveel kost een paar schoenen?... Wat is je nummer?... les 6: getallen - 3 -

Vul de getallen in. Leer de getallen uit je hoofd. 25 24...... 35 54...... 45 74...... 55 33...... 72 43...... 62 53...... 22 63...... 48 66...... 98 68...... 38 56...... 70 96...... 99 31...... 41 81...... les 6: getallen - 4 -

les 7: tegenstellingen deel 1 Schrijf de woorden en de zinnen onder de plaatjes. Leer de woorden en de zinnen uit je hoofd.... en...... en...... en...... en...... en...... en...... en...... en... les 7: tegenstelling deel 1-1 -

... en...... en...... en...... en... Schrijf zinnen achter de plaatjes. Leer ze uit je hoofd. Vind je het hier warm of koud? Ik vind het... Vind je het eten lekker of vies? Ik vind het... Vind je dit gebouw mooi of lelijk? Ik vind... les 7: tegenstelling deel 1-2 -

Vind je jouw docent boos of aardig? Ik vind hem... Ben je vandaag blij of verdrietig? Ik ben... Wat vind je van deze vrouw? Ik... Wat vind je van het weer? Ik... Wat vind je van dit gebouw? Ik... Wat vind je van een citroen? Ik... les 7: tegenstelling deel 1-3 -

Schrijf zinnen achter de plaatjes. Zet de woorden in de goede volgorde. auto - is - deze - oud... vind - ik - man - slap - deze... de moeder - de baby - vindt - lief... deze - man - het eten - lekker - vindt... de kinderen - de bus - in - stout - zijn... les 7: tegenstelling deel 1-4 -

voorbeeld: Een paard is sneller dan een slak. een slak - een paard - sneller - is... dan... is - de baby - liever - de kinderen... dan... de hand links - is - viezer - rechts... dan... buiten - is - binnen - het warmer buiten binnen... dan... Piet - Jan - is - bozer Jan Piet... dan... lekkerder - vlees - vind - ik - vis vlees vis... dan... les 7: tegenstelling deel 1-5 -

les 8: tegenstellingen deel 2 Vul de woorden in onder de plaatjes. Leer de woorden uit je hoofd.... en...... en...... en...... en...... en...... en...... en...... en... les 8: tegenstelling deel 2-1 -

... en...... en...... en...... en... Schrijf zinnen achter de plaatjes. Leer ze uit je hoofd. Vind je de vrouw dik of dun? dik Ik... aan Is de lucifer aan of uit? Hij... Is de nek kort of lang? lang Een giraffe... les 8: tegenstelling deel 2-2 -

Waar ben je? boven Ik... Is de deur open of dicht? open De deur... Vind je de muziek hard of zacht? De... hard Is de koffer open of dicht? De... open Vind jij hem arm of rijk? rijk Ik... Is dit strand vol of leeg? leeg Dit... Vind je de fiets duur? goedkoop Ik... les 8: tegenstelling deel 2-3 -

Wat vind jij van deze berg? hoog Ik... Schrijf zinnen achter de plaatjes. Zet de woorden in de goede volgorde. Het huis links - is - hoger - het huis rechts... dan... Els - is - Ria - dikker... dan... Els Ria is - Mijn auto - duurder - jouw auto mijn auto jouw auto... dan... Martin - Frans - rijker - is Piet Piet Martin Martin... dan... Martin - Frans - armer - is... dan... les 8: tegenstelling deel 2-4 -

heeft - langer - Lia - haar - Els Els Lia... dan... heeft - korter - Lia - haar - Els Els Lia... dan... Ik - vind - de muziek - zacht... De lamp - in - is - aan - de klas... Het raam - van - is - dicht - de kamer... staat - dichtbij - De man - op - straat... is - De koffer - leeg... van - Het haar - de vrouw - is - lang... les 8: tegenstelling deel 2-5 -

les 9: voorzetsels Schrijf de zin achter de plaatjes. Leer de zinnen uit je hoofd...................... les 9: voorzetsels - 1 -

......... Schrijf de zin achter de pijl. Leer de zinnen uit je hoofd............. les 9: voorzetsels - 2 -

Schrijf een zin achter de plaatjes. Leer de zinnen uit je hoofd. Nederland ligt in Europa. Waar ligt Nederland?... Waar woon je?... Waar woon je?... Waar kom je vandaan?...turkije. Waar kom je vandaan?...marokko. les 9: voorzetsels - 3 -

Waar woon je?... Waar is de zon?... Waar staat deze toren?... Waar staat de zoon?... Waar staat de man?... les 9: voorzetsels - 4 -

les 10: de familie Vul de woorden in achter de plaatjes. Leer dan de woorden uit je hoofd. het g... de g... Vul nu de woorden in achter de pijlen. Leer dan de woorden uit je hoofd. de v... de m... de z... de d... les 10: de familie - 1 -

de o... de o... de br... en de z... Schrijf een zin achter de plaatjes. Leer de zinnen uit je hoofd. de... de... les 10: de familie - 2 -

Waar ligt oma?... Wat doet oma?... Hoeveel kinderen heeft dit gezin?... Wat is het beroep van je vader?......? Zij is verpleegster. Waar komt deze familie vandaan?... les 10: de familie - 3 -

Wanneer ben je geboren?......? Op 11 oktober 1997. Wat is het nummer van je vader?... Wat is het adres van je opa?......? Hij is 74 jaar. Wat is de leeftijd van je oma?... les 10: de familie - 4 -

Alex stelt zich voor. Vul in: ziekenhuis - heet - werkt - zus - werkt Ik Alex. Ik ben 5 jaar. Ik woon in Amsterdam. Ik heb een. Zij heet Lia. Mijn vader heet Erik. moeder heet Sandra. Mijn vader in een garage. Mijn moeder werkt in een. Sandra stelt zich voor. Vul in: kinderen - woon - jaar - houd - beroep Ik heet Sandra. Ik ben 38. Ik in Amsterdam. Ik ben getrouwd met Erik. Onze heten Lia en Alex. Ik ben verpleegster van. Ik van muziek. les 10: de familie - 5 -

les 11: gezondheid Vul de woorden in achter de plaatjes. Leer dan de woorden uit je hoofd. de... de... de... de... de... de... de... de... de... het... het... de... les 11: gezondheid - 1 -

MEDICIJNEN de... het... de... de... Schrijf zinnen achter de plaatjes. Leer de zinnen uit je hoofd. Wat doet de jongen? De jongen... Wat doet de jongen? De jongen... De vrouw... les 11: gezondheid - 2 -

Wat doet de dokter? De dokter... Wat doet de dokter? De dokter... Wat doet de dokter? De dokter... Wat doet de dokter? De dokter... Wat doet de dokter? De dokter... Wat doet de dokter? De dokter... les 11: gezondheid - 3 -

DE VERBANDTROMMEL de... het... de... de... het... de... Lees het gesprek tussen de patiënt en de dokter. Leer de zinnen uit je hoofd. 1 2 3 Wat is er aan de hand? Ik heb last van mijn darmen.... (?) 4 5 Ik begrijp u niet. Wat zegt u? Ik zal u voor onderzoek doorsturen.. les 11: gezondheid - 4 -

4 Ik begrijp u niet. Wat zegt u? 5 les 11: gezondheid - 5 -

les 11: gezondheid - 6 -

les 12: de weg wijzen Vul de woorden of zinnen in achter de plaatjes. Leer alles uit je hoofd.... Weet u waar het ziekenhuis is? Hij... Ja hoor. U loopt rechtdoor. Zij... les 12: de weg wijzen - 1 -

........................ 1 e e... 2 e t... 3 e d... 4 e v... les 12: de weg wijzen - 2 -

Je loopt naar het ziekenhuis. Hoe loop je? Schrijf dat op. Leer de zinnen uit je hoofd. U neemt...p Dan...p Dan...p U neemt...p Daar is...p les 12: de weg wijzen - 3 -

Je loopt naar de markt. Hoe loop je? Schrijf dat op. Leer de zinnen uit je hoofd. U loopt...p U...p Daar is...p les 12: de weg wijzen - 4 -

Schrijf een zin achter het plaatje. Leer de zinnen uit je hoofd. Mag...? Waar is de slager? Hoe...? Amsterdam is nog 55 kilometer rijden. Weet...? Ja hoor. Hij staat in India. Weet...? Ja hoor. Hij staat in Griekenland. Waar...? Ik woon op de vijfde verdieping. Weet...? Ja hoor. Hij staat in Egypte. les 12: de weg wijzen - 5 -

les 13: kleuren en kleding Kleur de vakjes. Leer de kleuren uit je hoofd. rood groen paars oranje wit zwart bruin geel blauw les 13: kleren en kleuren - 1 -

Vul het woord in achter de plaatjes. Leer alle woorden uit je hoofd. het... het... de... de... de... de... de... de... de... de... de... de... les 13: kleren en kleuren - 2 -

Schrijf een zin achter de plaatjes. 1... 2... 3... Vul het woord in achter de plaatjes. Leer alle woorden uit je hoofd. de... de... het... de... les 13: kleren en kleuren - 3 -

de... de... de... de... de... de... Hoe ziet de man eruit?............... Hij...... les 13: kleren en kleuren - 4 -

Hoe ziet de vrouw eruit?............... Zij... Hoe ziet de man eruit? Leer de zinnen uit je hoofd................ Hij... les 13: kleren en kleuren - 5 -

les 14: Waar ga je naartoe? Vul de woorden in achter de plaatjes. Leer dan de woorden uit je hoofd. de... de... het... de... de... de... de... de... het... de... les 14: Waar ga je naartoe? - 1 -

Vul in: machinist - chauffeur - bestuurder Wie is hij? Hij is de... van de bus. Wie is hij? Hij is de... van de trein. Wie is hij? Hij is de... van de tram. Schrijf de zinnen achter de plaatjes. Leer dan de zinnen uit je hoofd. Hij gaat... Hij koopt... Hij... les 14: Waar ga je naartoe? - 2 -

Hij krijgt... Piet gaat... Hij... Vul in: terug - met - met - naar - bij - uit Piet gaat op vakantie. Hij gaat op vakantie India. Hij gaat de bus naar het station. De bus rijdt naar het station. Piet koopt een kaartje het loket. Hij betaalt 20 euro. Hij krijgt 8,50 euro. Piet stapt in de trein. Hij gaat de trein naar het vliegveld. Piet stapt de trein. Het vliegtuig vliegt naar India. les 14: Waar ga je naartoe? - 3 -

Vul in: Dat kost - terug - Hier heeft - Mag ik een kaartje - Goedendag. naar Amsterdam? Alstublieft. u 20 euro. Dank u wel. Ja hoor. 11 euro 50. Hier is 8 euro 50. les 14: Waar ga je naartoe? - 4 -

Schrijf de zinnen achter de plaatjes. Leer dan de zinnen uit je hoofd. Waar rijden jullie naartoe?... Waar lopen jullie naartoe?... Waar vlieg je naartoe?... Wat is er aan de hand? De... Vul in: geeft - agent - conducteur Wie is hij? Hij is de... van de trein. Hij controleert de kaartjes. Wat doet de...? Hij... een boete. les 14: Waar ga je naartoe? - 5 -

Vul één woord in. Deze vrouwen... Auto s kunnen... Vliegtuigen... in de lucht. Boten... op het water. Veel mensen in Nederland... naar hun werk. Schrijf een goede zin. Zet de woorden in de goede volgorde. liever - Ik - ga - de fiets... dan met de auto. liever - Ik - ga - de bus - lopend... dan met... liever - Ik - ga - het vliegtuig - met - de auto... dan met... les 14: Waar ga je naartoe? - 6 -

De conducteur komt. Hij controleert het kaartje van Piet. Lees en leer het volgende gesprek. les 14: Waar ga je naartoe? - 7 -

les 15: Vertel me over Nederland. Vul woorden in. Schrijf zinnen achter de plaatjes. Leer dan alles uit je hoofd. Nederland ligt... Nederland... Amsterdam is... Amsterdam ligt in de provincie... Nederland... de s... in Nederland de r... in Nederland de d... in Nederland les 15: Vertel me over Nederland. - 1 -

In Nederland zijn geen bergen. Nederland... In... In... Een dijk h... In... In... In... les 15: Vertel me over Nederland. - 2 -

de... de... de... de... de... de... vul in: steden - 2-12 - hoofdstad - Europa - bekend - grachten - plat - bergen Nederland ligt in. Nederland heeft buurlanden: België en Duitsland. Nederland heeft provincies. Amsterdam is de van Nederland. Amsterdam is bekend om zijn. In Den Haag zit het parlement. In Nederland zijn, rivieren en dorpen. Nederland is. In Nederland zijn geen. Nederland is om zijn molens. les 15: Vertel me over Nederland. - 3 -

vul in: weiland - zee - varen - dijken - havens - Rotterdam - wereld - bloemen - gras Nederland is bekend om zijn koeien. De koeien lopen in het. Daar eten de koeien. Nederland ligt aan. De houden het water tegen. Er zijn veel. is bekend om zijn haven. Veel boten naar Rotterdam. Nederland is bekend om zijn. Deze bloemen gaan de hele over. de haven van Rotterdam. van Gogh Rembrandt les 15: Vertel me over Nederland. - 4 -

les 16: een lange werkdag Schrijf de woorden of de zinnen achter de plaatjes. Leer dan de woorden en de zinnen uit je hoofd. De zon komt op. Het is 7 uur. Het... De zon staat hoog. Het... Het is 8 uur. De zon gaat onder. Het... Wat is dit? de... Hoe laat wordt je wakker? Ik... les 16: een lange werkdag - 1 -

Hoe laat ontbijt je? Ik... Hoe laat ga je naar je werk? Ik... Wat is het beroep van deze man? Hij is... Wat is het beroep van deze man? Hij is... Wat is het beroep van deze man? Hij is... Wat is dit? de... s Middags... les 16: een lange werkdag - 2 -

Zijn vrouw... Hij heeft dorst. Hij... Hij heeft honger. Hij... Hij kijkt s avonds televisie. Om half 8... Wat is dit? het... Om 12 uur... les 16: een lange werkdag - 3 -

vul in: werk - klaar - alleen - je - 1 Hoe laat heb pauze? Om 12 uur. Dan heb ik pauze. Komt het werk vandaag? Dat denk ik wel. Ik moet weg. Nu ben ik Tot hoe laat heb je pauze? Tot uur heb ik pauze. Ik vandaag tot 4 uur. les 16: een lange werkdag - 4 -

vul in: beroep - kijkt - praat - s Middags - wakker - kookt - ontbijt - 12 - bed Piet is timmerman van. De zon komt op. Het is ochtend. Piet wordt om 6 uur s ochtends. Hij om 7 uur. Om kwart over 7 gaat hij naar zijn werk. Hij begint om half 8 met zijn werk. Piet met de chef. Piet maakt vandaag het dak af. Het is pauze om uur. Vandaag werkt Piet tot 4 uur. rijdt Piet naar huis. Hij neemt een douche. Zijn vrouw s middags het eten. Piet drinkt een biertje voor het eten. Het is avond. Na het avondeten, Piet televisie. Om half acht is er voetbal op de televisie. Om half 12 gaat Piet naar. les 16: een lange werkdag - 5 -

les 17: op school Vul de woorden in. Schrijf een goede zin achter de plaatjes. Leer alles uit je hoofd. de... de... het... de... het... Waarom ren je? Ik... De cursist... Waarom ren je? Ik... les 17: op school - 1 -

vul in: lokaal - helpen - trap - nieuwe - 17 - Je Goedemorgen. Kan ik je? Ik ben een cursist. Ik moet naar 17. Je moet de op. moet de gang inlopen. Links op het eind van de gang is lokaal. Zij... Zij... Zij... les 17: op school - 2 -

de... de... de... de... het... de... de... het... de... de... de... de... het... de... het... het... les 17: op school - 3 -

Wat doet de cursist? Hij... Wat doet de cursist? Hij... Wat doet de docent? Hij... Wat doet de cursist? Hij... Wat doet de cursiste? Zij... Mag ik iets vragen? Wat doet de cursist? Hij... Mag ik iets vragen? les 17: op school - 4 -

LEES EN LEER DIT GESPREK. Ik heb geen gum. Heb jij een gum voor mij? Ja hoor.alsjeblieft. Dank je wel. de... Wat doet de cursiste? Zij... de dagen van de week m... d... d... v... w... z... z... les 17: op school - 5 -

VUL IN pen - je - alsjeblieft - Dank Ik heb geen. Heb een pen voor mij? Ja hoor.. je wel. les 17: op school - 6 -

les 18: groente en fruit Vul de woorden in achter de plaatjes. Leer dan de woorden uit je hoofd. het fruit de... de... de... de... de... de... de... de... de... de... les 18: groente en fruit - 1 -

de groente de... de... de... de... de... de... de... de... de... de... de... de... de gewichten de... de... de... het... les 18: groente en fruit - 2 -

Schrijf de zinnen achter de plaatjes. Leer dan de zinnen uit je hoofd. Hoeveel wegen de sinaasappels? De... Hoeveel...? De... Hoeveel weegt de kaas? Het... Wat weegt zwaarder? De... Wie...? De... les 18: groente en fruit - 3 -

kopen verkopen (gepast) betalen De appels kosten 1 euro 50. De klant betaalt 1 euro 50. Zij betaalt... Zij krijgt geen... De appels kosten 1 euro 50. De klant betaalt 5 euro. Zij betaalt niet gepast. Zij krijgt wisselgeld. kopen verkopen (gepast) betalen De... De... vul in: groente - gepast - kost - markt - verkoopt - klant - betaalt - kilo wisselgeld De vrouw gaat naar de. Zij koopt en fruit. De verkoopster. De koopt. De klant wil 1 tomaten. Een kilo tomaten 1 euro 50. De klant 1 euro 50. Zij betaalt. Zij krijgt geen. les 18: groente en fruit - 4 -

Een verkoper praat met een klant. Vul het gesprek in. verkoper: Goedemiddag. Zegt... klant: Goedemiddag. Ik wil... paprika. verkoper: Alstublieft. Anders...? klant: Heeft... mij? verkoper: Alstublieft. Anders nog iets? klant: Nee hoor. Dat... verkoper: Dat... klant: Alstublieft. Hier... les 18: groente en fruit - 5 -

in de aanbieding Wat is deze week in de reclame? Tomaten...... kosten... Hoeveel kost deze week 1 kilo appels? Appels...... kosten... Hoeveel kost deze week een bloemkool? Bloemkool...... kost...stuk. liever Wat eet je liever? of of of Ik... Wat eet je liever? Ik... Wat eet je liever? Ik... Wat eet je liever? of Ik... les 18: groente en fruit - 6 -

boodschappen doen - kopen De... De vrouw... Zij k... Zij k... Zij zet... les 18: groente en fruit - 7 -

les 19: het jaar door Een jaar heeft 12 maanden. Schrijf de maanden. Leer de maanden uit je hoofd. de kalender j... f... m... a... m... j... j... a... s... o... n... d... Een jaar heeft 4 seizoenen. Vul het goede seizoen in. de... de... de... de... les 19: het jaar door - 1 -

Geef antwoord op de vragen. Wanneer begint de zomer?... Wanneer begint de winter?... Wanneer begint de herfst?... Wanneer begint de lente?... Wat vieren Nederlanders op 1 januari?... Wat vieren Nederlanders op 30 april?... Wat vieren Nederlanders op 5 mei?... Wat vieren Nederlanders op 5 december?... les 19: het jaar door - 2 -

Wat vieren Nederlanders op 25 december?... Wat vieren Nederlanders op 31 december?... de agenda Wat doet de cursist? De cursist... Wat is het huiswerk op 6 november? Ik... Wat is het huiswerk op 4 november? Ik... les 19: het jaar door - 3 -

Een week heeft 7 dagen. Schrijf de dagen. Leer de dagen uit je hoofd. de dagen van de week m... d... w... d... v... z... z... les 19: het jaar door - 4 -

les 20: de tandarts Vul de woorden in achter de plaatjes. Leer dan de woorden uit je hoofd. de. het. en de t en de k........................ De man.. Hij.. Hij.. les 20: de tandarts - 1 -

De tandarts zoeken Het kind. De tandarts controleren De tandarts boren De tandarts trekken De tandarts De tandarts vullen les 20: de tandarts - 2 -

Lees de gesprekken tussen de patiënt en de tandarts. Goedemiddag. U spreekt met Jan Smit. Ik wil graag een afspraak maken voor controle. Kunt u maandag om 11 uur? Nee, dan moet ik werken. Ja, dat is goed. Kunt u dinsdag om 4 uur? Goedemorgen. U spreekt met Jan Smit. Ik heb kiespijn. Ik wil graag een afspraak maken. Kunt u donderdag om 1 uur? Ja, dat is goed. les 20: de tandarts - 3 -

Goedemiddag. U spreekt met Jan Smit. Ik wil graag een afspraak maken. Nee, dan heb ik geen tijd. Ja, dat is goed. Kunt u donderdag om 1 uur? Kunt u vrijdag om 10 uur? les 20: de tandarts - 4 -

les 21: smakelijk eten en drinken Vul de woorden in achter de plaatjes. Leer dan de woorden en de zinnen uit je hoofd. de dagdelen Het is 7.00 uur. De... Het... Het is 12.00 uur. De... Het... Het is 20.00 uur. De... Het... het ontbijt Het is 7.00 uur. Wat staat op tafel? Het... De man komt met het ontbijt. Wat zet de man op tafel? Hij... les 21: smakelijk eten en drinken -1-

het ontbijt het... het... de... het... de... het... de... het... de... de... eten en drinken Wat wil je eten? Ik... Wat wil je drinken? Ik... les 21: smakelijk eten en drinken -2-

het avondeten Het is 18.00 uur. Wat staat op tafel? Het... de... het... de... de... de... de... de... de... Wat wil je eten? Ik... les 21: smakelijk eten en drinken -3-

lekker - lekkerder of Wat vind je lekkerder? Ik... Wat vind je lekker? Ik... Wat wil je eten? Ik... het drinken de... de... de... het... het... de... de... les 21: smakelijk eten en drinken -4-

Een man praat met een vrouw. Vul het gesprek in. man: Wil...? vrouw: Ik... man: Wil...? vrouw: Ik... Een man praat met een vrouw. Vul het gesprek in. man: Wil...? vrouw: Ik... man: Wil...? vrouw: Nee,... les 21: smakelijk eten en drinken -5-

De... Wat doet de vrouw? De... vul in: 10 - schrijft - doet - kar - in - suiker - 15 - betaalt - elkaar - koelkast - 4 De is leeg. De vrouw boodschappen. Zij een boodschappenlijstje. Zij gaat naar de supermarkt. Zij koopt brood, vlees, en melk. Zij doet de boodschappen in de. Zij bij de kassa. De boodschappen kosten euro 25 bij. De vrouw geeft euro. Zij krijgt euro 75 terug. Zij gaat naar huis terug. Zij doet de boodschappen de koelkast. les 21: smakelijk eten en drinken -6-

Schrijf een goede zin achter de plaatjes. voorbeeld Wat vind je lekker? Ik vind koffie lekker. Wat vind je lekker? Ik... Wat vind je lekker? Ik... Wat vind je lekker? Ik... voorbeeld of Wat vind je lekkerder? Ik vind rijst lekkerder dan aardappels. Wat vind je lekkerder? of Ik...dan... Wat vind je lekkerder? of Ik...dan... Wat vind je lekkerder? of Ik...dan... les 21: smakelijk eten en drinken -7-

les 22: een lange werkdag Schrijf de woorden of de zinnen achter de plaatjes. Leer dan de woorden en de zinnen uit je hoofd. de... de... de... de... de... de... de... de... het... Hij... Hij... Hij... les 22: post - 1 -

Hij... Trek een lijn naar het goede woord. het huisnummer de postcode de postzegel de straatnaam de plaatsnaam vul in: plakt - vakantie - stuurt - krijgt - adres Frans is op in Nederland. Hij denkt aan Sandra. Hij Sandra een kaart. Hij schrijft een op de kaart. Hij een postzegel op de kaart. Hij doet de kaart in de brievenbus. Sandra de kaart thuis. les 22: post - 2 -

vul in: wil - hoeveel - sturen - welk Lees en leer het volgende gesprek. Hij... Hij... Hij... les 22: post - 3 -

Hij... Opa en oma... vul in: thuis - schrijft - stuurt - koopt - vakantie Frans is op in Frankrijk. Hij denkt aan opa en oma. Hij opa en oma een brief. Hij doet de brief in de een envelop. Hij het adres op de envelop. Hij loopt naar het postkantoor. Hij een postzegel. Hij doet de brief in de brievenbus. Opa en oma krijgen de brief. les 22: post - 4 -

Lees en leer het volgende gesprek. het adres Schrijf uw adres hieronder. naam straatnaam + huisnummer postcode + plaatsnaam les 22: post - 5 -

les 23: de goede volgorde Vul de woorden in. Schrijf zinnen achter de plaatjes, Leer alles uit je hoofd. de... het... de... Kan jij de letters in de goede volgorde zetten? Eerst... Dan... Tenslotte... Kan jij de woorden in de goede volgorde zetten? Eerst... Dan... Daarna... Tenslotte... les 23: de goede volgorde - 1 -

vul in: betaalt - kaartje - leest - Tenslotte - terug De man wil een kopen. De man de informatie. Hij kiest eerst een kaartje. Daarna hij. Fout? Dan kan hij zijn geld krijgen. krijgt hij het kaartje. Kan jij de huizen in de goede volgorde zetten? Eerst... Dan... Daarna... Tenslotte... les 23: de goede volgorde - 2 -

Kan jij de woorden in de goede volgorde zetten? Eerst... Dan... Daarna... Tenslotte... vul in: kookt - olie - schaal - open - recept - Zij De vrouw leest een. Zij wil een salade maken. Zij heeft boontjes nodig. Zij heeft nodig. Zij heeft knoflook nodig. Eerst zij de boontjes. Dan snijdt zij de tomaten. schilt de aardappelen. Daarna kookt zij de aardappelen. Zij maakt het potje met olijven. Tenslotte doet zij alles in een. les 23: de goede volgorde - 3 -

les 24: formulieren Vul de woorden in achter de plaatjes. Leer dan de woorden uit je hoofd. Dit is Ria. Zij is in Enkhuizen. Zij nu in Alkmaar. Haar adres is Zuideinde 12. Zij is niet. Zij heeft geen kinderen. vul in: bestemming - met - boekt - vult - vliegt Ria wil op vakantie. Zij wil het vliegtuig naar Parijs. Zij zit achter de computer. Zij een vakantie. Zij vult een formulier in. Zij de vertrekdatum in. Zij vult de in. Het vliegtuig vliegt op 1 december naar Parijs. Els bezoekt Parijs Zij op 8 december terug naar huis. Els bezoekt Parijs. les 24: formulieren - 1 -

Dit is Rob. Hij werkt in Vught. Hij vaak met de trein. Hij wil een voor de trein. Zij is niet. Zij heeft geen kinderen. vul in: vult - naam - werkt - 40 % - belt - loket - korting Rob in Vught. Hij reist vaak met de trein. Hij wil een voordeel-urenkaart. Dan krijgt hij korting. Hij het station. Hij vraagt een formulier. Rob krijgt post. Hij vult zijn in. Hij zijn adres in. Hij vult zijn geboortedatum in. Rob heeft nu een voordeelkaart. Rob koopt een kaartje bij het. Hij krijgt 40 %. Met deze kaart krijg je 40 % korting. les 24: formulieren - 2 -

Dit is Margot. Zij in Rotterdam. Zij wil worden. Haar adres is Coolsingel 122. Zij is geboren op 11 1982. vul in: informatie - werkt - kijkt - tijdschrift - repareert - beroep Margot woont in Rotterdam. Zij wil automonteur worden. Zij in een tijdschrift. Zij ziet een advertentie van een. In het tijdschrift zit een formulier. Zij wil over de opleiding. Zij vult het formulier in. Zij vult haar adres in. Zij vult haar geslacht in. Margot nu in een garage. Zij is monteur van. Zij auto s. Zij is nu monteur in een garage. les 24: formulieren - 3 -

Vul het formulier in. Gebruik uw gegevens. U wil een cursus Nederlands volgen. Vul het formulier in. Gebruik uw gegevens. les 24: formulieren - 4 -

les 25: Op de snelweg. Schrijf de zinnen achter de plaatjes. Leer dan de zinnen uit je hoofd. Wat doet Rob? Rob... Waar woont Karin? Karin... Wat doet Rob? Rob... Wat doet Rob? Hij... Hij... Hoe ver is Rotterdam? Rotterdam... Hoe hard mag je rijden op de snelweg? Je mag... les 25: Waar ga je naartoe? - 1 -

Hoeveel kost loodvrij per liter? Loodvrij... Wat doet Rob? Hij... Wat doet Rob? Hij... Hoe hard rijdt Rob? Hij... Rob heeft een lekke band. Wat doet Rob? Hij... Wat doet de wegenwacht? De... Wat doet Rob? Hij... les 25: Waar ga je naartoe? - 2 -

Wat doet Rob? Hij... Wat doet Rob? Hij... Wat betekent dit bord?... Wat betekent dit bord?... Wat betekent dit bord?... Wat betekent dit bord?... Wat betekent dit bord?... les 25: Waar ga je naartoe? - 3 -

Wat betekent dit bord?... Wat betekent dit bord?... Vul in: de - in - maken - zus - kilometer Rob heeft een. Zij heet Karin. Karin woont Rotterdam. Rob belt Karin. Ze een afspraak. Rob rijdt vandaag naar Rotterdam. Hij start auto. Hij rijdt via Den Haag. Hij rijdt 100 per uur. les 25: Waar ga je naartoe? - 4 -

Vul in: naar - band - hij - lekke - tankt - parkeert - deur Rob benzine. Hij betaalt bij de kassa. Hij heeft een band. Rob belt de wegenwacht. De wegenwacht wisselt de. Rob zijn auto achter het huis. belt aan. Karin doet de open. Rob gaat binnen. Je spreekt met Rob. Hallo. Ja dat is goed. EEN AFSPRAAK MAKEN Zet de zinnen in de goede volgorde? Kan je morgen om 1 uur? Zullen we afspreken? Ik wil je graag weer zien. 1. 2. 3. 4. 5? 6. Tot morgen. les 25: Waar ga je naartoe? - 5 -