Spreekopdrachten thema 2 Boodschappen

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Spreekopdrachten thema 2 Boodschappen"

Transcriptie

1 Spreekopdrachten thema 2 Boodschappen Opdracht 1 bij 2.1 ** Praat samen. Cursist A: vertel wat je eet of drinkt. Vraag wat cursist B eet of drinkt. Cursist B: geef antwoord. Voorbeeld Cursist A: Ik eet een tomaat. En jij? Cursist B: Ik eet een ui. Cursist A: TaalCompleet A1 Spreken Plus Thema 2-1

2 Cursist B: Opdracht 2 bij 2.1 * Praat samen. Gebruik dezelfde plaatjes als in opdracht 1. Cursist A: vraag of cursist B het eten lekker vindt. Cursist B: geef antwoord. Klaar? Dan stelt cursist B de vragen. Voorbeeld Cursist A: Vind jij tomaat lekker? Cursist B: Ja, ik vind tomaat lekker. Klaar? Ken je nog meer namen van eten? Vraag dan hetzelfde over dat eten. Opdracht 1 bij 2.2 Vraag en antwoord. Cursist A: lees de vraag hardop. Cursist B: lees het antwoord hardop. Klaar? Dan leest cursist B de vragen. TaalCompleet A1 Spreken Plus Thema 2-2

3 1. Eet jij pap bij het ontbijt? 1. Nee, ik eet brood bij het ontbijt. 2. Drink je thee bij het ontbijt? 2. Nee, ik drink koffie bij het ontbijt. 3. Doe je suiker in de koffie? 3. Ja, ik doe suiker in de koffie. 4. Vind je brood lekker? 4. Ja, ik vind brood lekker. 5. Drink je melk bij de lunch? 5. Nee, ik drink water bij de lunch. 6. Eet je brood bij de lunch? 6. Ja, ik eet brood bij de lunch. 7. Eet je kaas op je brood? 7. Ja, ik eet kaas op mijn brood. 8. Eet jij s avonds koud? 8. Nee, ik eet s avonds warm. 9. Eet je aardappels bij het avondeten? 9. Ja, ik eet aardappels bij het avondeten. 10. Vind je groente lekker? 10. Nee, ik vind groente niet lekker. 11. Wat eet jij bij het ontbijt? 11. Ik eet pap bij het ontbijt. 12. Wat drink jij bij het ontbijt? 12. Ik drink melk bij het ontbijt. 13. Wat eet jij bij de lunch? 13. Ik eet brood bij de lunch. 14. Wat eet je s avonds? 14. Ik eet s avonds rijst. 15. Wat drink je bij het avondeten? 15. Ik drink water bij het avondeten. Opdracht 2 bij 2.2 * Vraag en antwoord. Kijk nog een keer naar de vragen in de vorige opdracht. Cursist A: lees de vraag hardop. Cursist B: geef antwoord zonder te lezen! Bedenk zelf een antwoord. Klaar? Dan leest cursist B de vragen. Opdracht 3 bij 2.2 ** Speel het spel met de groep. Uitleg voor de docent: De docent schrijft op het bord: Wat eet je bij de lunch? en Wat drink je bij de lunch? De docent begint. Hij zegt wat hij eet en wat hij drinkt. TaalCompleet A1 Spreken Plus Thema 2-3

4 Bijvoorbeeld: Ik eet brood en ik drink melk. De eerste cursist herhaalt wat de docent eet en wat hij drinkt. Dan vertelt hij over zichzelf. Bijvoorbeeld: Hij eet brood en hij drinkt melk. Ik eet rijst en ik drink thee. De tweede cursist herhaalt de zinnen van de eerste cursist en vertelt over zichzelf. Ze moeten steeds iets anders verzinnen wat ze eten en drinken. Ga zo door. Variatie 1 Is dit te moeilijk? Laat dan alleen herhalen wat de vorige cursist eet en wat hij/zij zelf eet. Variatie 2 Maak er een spel van, zoals Ik ga op vakantie en neem mee. Laat alle zinnen herhalen zoals in de uitleg staat beschreven. Wanneer een cursist vergeet wat een voorgaande cursist eet of drinkt, is hij af. Wie als laatste overblijft, heeft gewonnen. Je kunt dit spel ook in kleine groepjes laten spelen. Opdracht 4 bij 2.2 ** Praat samen. Uitleg voor de docent: Laat de cursisten in tweetallen werken. Cursist A vertelt aan cursist B wat hij/zij eet bij het ontbijt, de lunch en het avondeten. Daarna vertelt cursist B aan cursist A wat hij/zij eet bij het ontbijt, de lunch en het avondeten. Vervolgens wisselen de cursisten hun gegevens uit met een ander tweetal. Cursist A vertelt wat cursist B eet en cursist B vertelt wat cursist A eet. Variatie 1 Is dit te moeilijk? Dan kunnen de cursisten ook kiezen of ze alleen over het ontbijt, de lunch of het avondeten vertellen. Opdracht 1 bij 2.3 Vraag en antwoord. Cursist A: lees de vraag hardop. Cursist B: lees het antwoord hardop. Klaar? Dan leest cursist B de vragen. TaalCompleet A1 Spreken Plus Thema 2-4

5 1. Waar werk jij? 1. Ik werk in een winkel. 2. Wat drinkt Sasha bij het ontbijt? 2. Sasha drinkt thee bij het ontbijt. 3. Werkt Hans als verkoper? 3. Ja, Hans werkt als verkoper. 4. Drink je veel koffie? 4. Nee, ik drink weinig koffie. 5. Waar werken die mensen? 5. Zij werken in Den Haag. 6. Werken jullie morgen ook hier? 6. Nee, wij werken morgen op een andere plaats. 7. Drinkt u een glas wijn? 7. Ja, ik drink een glas wijn. 8. Drinkt Marja vaak melk? 8. Nee, Marja drinkt nooit melk. 9. Werkt Suzan bij een groot bedrijf? 9. Ja, zij werkt bij een groot bedrijf. 10. Drinkt Paolo hetzelfde als jij? 10. Nee, hij drinkt iets anders. Opdracht 2 bij 2.3 * Vraag en antwoord. Kijk nog een keer naar de vragen in de vorige opdracht. Cursist A: lees de vraag hardop. Cursist B: geef antwoord zonder te lezen! Bedenk zelf een antwoord. Klaar? Dan leest cursist B de vragen. Opdracht 3 bij 2.3 ** Doe de opdracht met de groep. Uitleg voor de docent: Geef alle cursisten het schema dat op pagina 6 en 7 staat. De cursisten lopen door elkaar door het lokaal. Laat de cursisten elkaar vragen wat ze veel drinken en op welke dagen ze werken. Het antwoord schrijven ze in het schema. Dan gaan ze op zoek naar een andere gesprekspartner. Bespreek de vragen en antwoorden eerst met de cursisten, zodat ze weten hoe ze dit kunnen vragen. Laat de vragen op het bord staan, zodat ze tussendoor terug kunnen kijken. Wat drink jij veel? Op welke dagen werk jij? TaalCompleet A1 Spreken Plus Thema 2-5

6 Bespreek na afloop de vragen met de cursisten, door iedere cursist iets over een andere cursist te laten vertellen. Stel bijvoorbeeld de volgende vragen: Wat drinkt veel? Op welke dagen werkt? Wie werken er op maandag? Wie drinkt er veel thee? Wie werkt er niet? Variatie 1 Haal halverwege de opdracht de vragen van het bord, zodat de cursisten de vragen uit het hoofd moeten stellen. Variatie 2 Haal, nadat je de vragen een paar keer hardop hebt laten uitspreken, de vragen van het bord, zodat de cursisten de vragen uit het hoofd moeten stellen. naam drinkt werkt TaalCompleet A1 Spreken Plus Thema 2-6

7 Opdracht 1 bij 2.4 Doe de opdracht met de groep. Uitleg voor de docent: Op pagina 8 vind je een blad met de getallen 1, 2 en 3. Knip de getallen los. Geef iedere cursist een 1, een 2 en een 3. Lees de woorden van pagina 9 voor. Laat de cursisten steeds aangeven hoeveel lettergrepen ze horen, door het blad met het juiste getal omhoog te steken. Variatie 1 Maak er een spel van door de opdracht staande te doen. De cursisten die het fout hebben, moeten gaan zitten. Degene die het langste staat, heeft gewonnen. Variatie 2 Knip de woorden uit en doe ze in een envelop. Laat de cursisten om de beurt een woord trekken en voorlezen. De andere cursisten steken het briefje op. TaalCompleet A1 Spreken Plus Thema 2-7

8 TaalCompleet A1 Spreken Plus Thema 2-8

9 ei tandarts adres thee aardappel kosten maandag suiker helemaal boodschappen niks middag glas probleem kiezen gebruiken bakker neus ziek sterk kaas klein fiets beneden nummer betalen slager voetballen vrouw kool koffie dubbel Opdracht 2 bij 2.4 * Praat samen. Knip pagina 10 door. Cursist A: lees de woorden hardop. Cursist B: zeg hoeveel lettergrepen het woord heeft. Klaar? Dan leest cursist B de woorden. TaalCompleet A1 Spreken Plus Thema 2-9

10 Cursist A: antwoord 1. groente 2 2. vlees 1 3. samen 2 4. alstublieft 3 5. kippen 2 6. supermarkt 3 7. fruit 1 8. koffie 2 Praat samen Cursist A: lees de woorden hardop. Cursist B: zeg hoeveel lettergrepen het woord heeft. Klaar? Dan leest cursist B de woorden. Cursist B: antwoord 1. aardappel 3 2. ontbijt 2 3. ochtend 2 4. helemaal 3 5. kaas 1 6. meestal 2 7. suiker 2 8. verdelen 3 Opdracht 3 bij 2.4 ** Praat samen. Knip pagina 11 door. Schrijf acht Nederlandse woorden op. Cursist A: lees je woorden hardop. Cursist B: zeg hoeveel lettergrepen het woord heeft. Klaar? Dan leest cursist B zijn woorden. Cursist A: TaalCompleet A1 Spreken Plus Thema 2-10

11 antwoord Praat samen. Schrijf acht Nederlandse woorden op. Cursist A: lees je woorden hardop. Cursist B: zeg hoeveel lettergrepen het woord heeft. Klaar? Dan leest cursist B zijn woorden. Cursist B: antwoord Opdracht 4 bij 2.4 * Doe de opdracht in groepjes. Uitleg voor de docent: Verdeel de klas in groepjes van vier à vijf cursisten. Ieder groepje schrijft in twee minuten zo veel mogelijk woorden op met één lettergreep. Na twee minuten wisselen de groepjes hun blad met woorden uit en kijken ze elkaars woordenlijst na. Zijn het allemaal woorden met één lettergreep? TaalCompleet A1 Spreken Plus Thema 2-11

12 Variatie 1 Laat, in plaats van woorden met één lettergreep, woorden met twee lettergrepen opschrijven. Variatie 2 Laat, in plaats van woorden met één lettergreep, woorden met drie lettergrepen opschrijven. Variatie 3 Laat na afloop zinnen maken met de woorden. Variatie 4 Laat de bladen met woorden niet uitwisselen, maar laat de woorden door iemand uit het groepje voorlezen. Bespreek met de groep of de woorden het juiste aantal lettergrepen hebben. Variatie 5 Maak er een spel van. Geef voor ieder goed woord een punt. Opdracht 1 bij 2.5 Vraag en antwoord. Cursist A: lees de vraag hardop. Cursist B: lees het antwoord hardop. Klaar? Dan leest cursist B de vragen. 1. Hoe heet de maand na januari? 1. februari 2. Is het warm in de winter? 2. Nee, het is koud in de winter. 3. Hoe heet de maand voor september? 3. augustus 4. Hoe heet de maand na mei? 4. juni 5. Welk seizoen is het in mei? 5. lente 6. In welke maand begint de zomer? 6. De zomer begint in juni. 7. Hoe heet de maand voor april? 7. maart 8. Is het warm in de zomer? 8. Ja, het is warm in de zomer. TaalCompleet A1 Spreken Plus Thema 2-12

13 9. Hoe heet de maand na november? 9. december 10. Hoe heet de maand voor november? 10. oktober 11. Welk seizoen is het in oktober? 11. herfst 12. Hoe heet de maand na juli? 12. augustus 13. Welk seizoen komt na de lente? 13. zomer 14. In welk seizoen ligt er ijs? 14. in de winter 15. Hoe heet de maand voor oktober? 15. september Opdracht 2 bij 2.5 * Vraag en antwoord. Kijk nog een keer naar de vragen in de vorige opdracht. Cursist A: lees de vraag hardop. Cursist B: geef antwoord zonder te lezen! Klaar? Dan leest cursist B de vragen. Opdracht 3 bij 2.5 ** Doe de opdracht met de groep. Uitleg voor de docent: Geef elke cursist de verjaardagskalender op pagina 14 en 15. Bespreek hoe je kunt vragen wanneer iemand jarig is en hoe je antwoord geeft. De cursisten lopen door de klas en vragen aan elkaar wanneer ze jarig zijn. Ze schrijven de naam op de kalender. Als ze niet weten hoe ze de naam moeten schrijven, kunnen ze vragen om de naam te spellen. Bespreek na afloop of iedereen dezelfde naam bij dezelfde datum heeft staan. Variatie 1 Laat de vragen op het bord staan, zodat cursisten terug kunnen kijken hoe ze naar een verjaardag kunnen vragen. Variatie 2 Laat de cursisten bij de bespreking om de beurt aan hun buurman of buurvrouw vragen of het klopt wat op hun kalender staat. Ben jij op jarig? Ga zo de klas door tot iedereen geweest is. TaalCompleet A1 Spreken Plus Thema 2-13

14 TaalCompleet A1 Spreken Plus Thema 2-14 juni mei april maart februari januari

15 TaalCompleet A1 Spreken Plus Thema 2-15 december november oktober september augustus juli

16 Opdracht 4 bij 2.5 * Doe de opdracht in groepjes. Uitleg voor de docent: Verdeel de klas in groepjes van vier à vijf cursisten. Geef elk groepje de bladen met de seizoenen op pagina 17, en 20 uit. Laat ieder groepje op elk blad zo veel mogelijk woorden opschrijven waar ze aan denken bij dat seizoen. Geef hiervoor ongeveer tien minuten de tijd. Bespreek na afloop de woorden. Kloppen de woorden bij het seizoen? Zijn de woorden goed geschreven? Variatie 1 Geef ieder groepje één seizoen om de woorden bij op te schrijven, in plaats van alle seizoenen. Variatie 2 Laat na afloop de bladen uitwisselen en laat de groepjes elkaars woorden beoordelen. Vinden zij de woorden ook bij de seizoenen passen? Variatie 3 Maak er een spel van. Welk groepje heeft de meeste goede woorden? Variatie 4 Laat de woorden op het bord schrijven en bespreek de spelling. TaalCompleet A1 Spreken Plus Thema 2-16

17 lente TaalCompleet A1 Spreken Plus Thema 2-17

18 zomer TaalCompleet A1 Spreken Plus Thema 2-18

19 herfst TaalCompleet A1 Spreken Plus Thema 2-19

20 winter TaalCompleet A1 Spreken Plus Thema 2-20

21 Opdracht 1 bij 2.6 Praat samen. Jullie zijn op de markt. Cursist A: je doet boodschappen op de markt. Cursist B: je werkt op de markt. Cursist A begint het gesprek. Klaar? Dan begint cursist B het gesprek. Cursist A 1. Goedemorgen. Cursist B 1. Goedemorgen. Zegt u het maar. 2. Wat kost een zak appels? 2. Twee euro. 3. Dat is goedkoop. Mag ik één zak appels? 4. Ja, ik wil graag 300 gram tomaten. 3. Alstublieft. Anders nog iets? 4. Alstublieft. Dat was het? 5. Ja, dat was het. 6. Alstublieft. 5. Dat is dan drie euro. 7. Tot ziens. 6. Dank u wel. Tot ziens! Opdracht 2 bij 2.6 ** Praat samen. Bedenk nu zelf een gesprek. Cursist A: je doet boodschappen op de markt. Cursist B: je werkt op de markt. Cursist A begint het gesprek. Klaar? Dan begint cursist B het gesprek. TaalCompleet A1 Spreken Plus Thema 2-21

22 Opdracht 3 bij 2.6 ** Praat samen. Uitleg voor de docent: Laat de cursisten in tweetallen werken. Ze oefenen in deze opdracht met het gebruik van meer en minder. Geef cursist A de folder van de supermarkt op de volgende pagina en cursist B de folder van de groenteman op de markt. Cursist A noemt een product en de prijs. Cursist B kijkt hoe duur het op de markt is en zegt Op de markt kost het meer of Op de markt kost het minder. Dan noemt cursist B een product en de prijs. Cursist A kijkt hoe duur het in de supermarkt is en zegt In de supermarkt kost het meer of In de supermarkt kost het minder. Bespreek van tevoren deze zinnen, zodat iedereen weet hoe hij moet antwoorden. Variatie 1 Laat de zinnen op het bord staan, zodat de cursisten terug kunnen kijken hoe ze moeten antwoorden. Variatie 2 Laat de zinnen op het bord staan, maar haal ze halverwege de opdracht weg. Variatie 3 Laat ook de woorden goedkoop en duur in de zin gebruiken. Dat is duur, op de markt kost het minder of Dat is goedkoop, in de supermarkt kost het meer. TaalCompleet A1 Spreken Plus Thema 2-22

23 Cursist A: Supermarkt 1 kilo = 2,- 1 kilo = 1,- 500 gram = 2,- 2,- 2 kilo = 3,- 1,- Cursist B: Markt 2,- 2 kilo = 2,- 2 kilo = 1,- 1 kilo = 2,- 1 kilo = 3,- 1,- TaalCompleet A1 Spreken Plus Thema 2-23

24 Opdracht 4 bij 2.6 * Doe de opdracht in groepjes. Uitleg voor de docent: Verdeel de klas in groepjes van vier à vijf cursisten. Op pagina 25 vind je een blad met afbeeldingen van etenswaren die de cursisten geleerd hebben. Knip de afbeeldingen los, doe ze in een envelop en geef elk groepje een envelop. Geef ook ieder groepje het blad van pagina 26. Laat de cursisten de etenswaren in de juiste kolom leggen. Variatie 1 Geef de cursisten het blad van pagina 27 en laat zelf een andere indeling bedenken. Bijvoorbeeld lekker/niet lekker, duur/goedkoop, gezond/niet gezond, zout/zuur/zoet. Variatie 2 Laat de plaatjes bij elkaar leggen van producten die in de supermarkt ook bij elkaar te vinden zijn; groente, fruit, zuivel, etc. TaalCompleet A1 Spreken Plus Thema 2-24

25 TaalCompleet A1 Spreken Plus Thema 2-25

26 Dit eet of drink ik warm. Dit eet of drink ik koud. TaalCompleet A1 Spreken Plus Thema 2-26

27 TaalCompleet A1 Spreken Plus Thema 2-27

28 Opdracht 1 bij 2.7 Praat samen. Jullie zijn in de supermarkt. Cursist A doet boodschappen in de supermarkt. Cursist B werkt in de supermarkt. Cursist A begint het gesprek. Klaar? Dan begint cursist B het gesprek. Cursist A Cursist B 1. Sorry, mag ik iets vragen? 1. Ja, natuurlijk. 2. Waar ligt de kaas? Ik kan het niet vinden. 3. En waar staat de melk dan? 4. Oh ja, ik weet wel waar het brood ligt. Dank u wel. 2. De kaas ligt tussen de boter en de melk. 3. Naast het brood. 4. Alstublieft. Opdracht 2 bij 2.7 * Praat samen. Bedenk nu zelf een gesprek. Cursist A: je bent in de supermarkt. Je kunt iets niet vinden. Cursist B: je werkt in de supermarkt. Je helpt cursist A. Klaar? Dan begint cursist B het gesprek. TaalCompleet A1 Spreken Plus Thema 2-28

29 Opdracht 3 bij 2.7 * Doe de opdracht met de groep. Uitleg voor de docent: Knip de strookjes van de volgende pagina uit. Zorg ervoor dat er voor iedere cursist een strookje is. Als er meer cursisten zijn, is het geen probleem als sommigen hetzelfde strookje hebben. Geef iedere cursist een strookje. Bespreek of iedereen de vraag op de strookjes begrijpt. Behandel op het bord de mogelijke antwoorden: is / ligt / staat naast is / ligt / staat tussen en is / ligt / staat onder is / ligt / staat op is / ligt / staat in is / ligt / staat achter Maak een binnen- en buitencirkel: hiervoor tel je de cursisten af: A, B, A, B, enzovoort. De cursisten A vormen de binnencirkel en staan met hun gezicht naar buiten. De cursisten B vormen de buitencirkel en gaan met hun gezicht tegenover een cursist A staan. Ronde 1: De cursisten in de binnencirkel stellen hun vraag aan de cursisten in de buitencirkel. De cursisten in de buitencirkel beantwoorden de vraag. Daarna stellen de cursisten in de buitencirkel hun vraag aan de cursisten in de binnencirkel. De cursisten in de binnencirkel geven antwoord. Daarna wisselen ze hun strookje uit. Ronde 2: De buitencirkel schuift met de klok mee één plek op. Nu staat iedere cursist dus tegenover een andere cursist. De cursisten in de binnencirkel stellen hun nieuwe vraag aan de cursisten in de buitencirkel. Daarna stellen de cursisten in de buitencirkel hun nieuwe vraag aan de cursisten in de binnencirkel. Herhaal dit tot iedereen weer tegenover zijn eerste gesprekspartner staat. Variatie 1 Laat de antwoordmogelijkheden op het bord staan, als de cursisten het niet uit hun hoofd kunnen. Haal ze eventueel halverwege de opdracht weg. Variatie 2 In plaats van een binnen- en buitencirkel kunnen de cursisten ook door de klas lopen en steeds een andere gesprekspartner opzoeken. TaalCompleet A1 Spreken Plus Thema 2-29

30 Ik kan de boeken niet vinden. Waar liggen ze? Waar ligt het brood? Waar is de trap? Ik kan hem niet vinden. Waar staan de borden? Ik kan ze niet vinden. Waar is de supermarkt? Waar is de douche? Waar staat de koffie? Waar liggen de uien? Ik kan ze niet vinden. Waar is de hond? Ik kan hem niet vinden. Ik kan mijn fiets niet vinden. Waar staat hij? Waar staat de stoel? Waar is de markt? Waar staat jouw huis? Waar is de kassa? Waar ligt mijn broek? Ik kan de krant niet vinden. Waar is die? TaalCompleet A1 Spreken Plus Thema 2-30

31 Opdracht 4 bij 2.7 Praat samen. Jullie zijn in de supermarkt. Cursist A: je doet boodschappen en komt bij de kassa. Cursist B: je werkt in de supermarkt bij de kassa. Klaar? Dan begint cursist B het gesprek. Cursist A 1. Goedemorgen. Cursist B 1. Goedemorgen. Heeft u een kortingskaart? 2. Ja, alstublieft. 3. Ik wil graag pinnen. 2. Dank u wel. Dan wordt het twintig euro. 4. Ja, graag. 3. Dat kan. U mag uw pas erin doen. Wilt u de bon? 5. Nee, dank u. Tot ziens. 4. Alstublieft. Spaart u zegeltjes? 5. Tot ziens. Opdracht 5 bij 2.7 * Praat samen. Bedenk nu zelf een gesprek. Cursist A: je bent in de supermarkt. Je gaat betalen bij de kassa. Cursist B: je werkt in de supermarkt. Je helpt cursist A. Klaar? Dan begint cursist B het gesprek. TaalCompleet A1 Spreken Plus Thema 2-31

32 Opdracht 1 bij 2.8 Vraag en antwoord. Cursist A: lees de vraag hardop. Cursist B: lees het antwoord hardop. 1. Welk getal komt na dertien? Wat kost dat? 2. Dat kost 15,-. 3. Hoe laat begint de film? 3. De film begint om 9 uur. 4. Wat is je geboortedatum? 4. Mijn geboortedatum is 1 mei Hoeveel tomaten wilt u? 5. Ik wil graag 250 gram tomaten. 6. Wat is uw telefoonnummer? 6. Mijn telefoonnummer is Hoe duur zijn de bananen? 7. De bananen zijn 2, Hoeveel letters heeft het alfabet? 8. Het alfabet heeft 26 letters. 9. Hoe oud ben jij? 9. Ik ben 26 jaar. 10. Wat is je huisnummer? 10. Mijn huisnummer is Hoeveel kinderen heeft u? 11. Ik heb 2 kinderen. 12. Hoeveel poten heeft een hond? 12. Een hond heeft 4 poten. 13. Hoeveel zegeltjes krijg ik? 13. U krijgt 13 zegeltjes. 14. Hoe oud is jouw oma? 14. Mijn oma is Wat is je postcode? 15. Mijn postcode is 5879 DS. Opdracht 2 bij 2.8 * Vraag en antwoord. Kijk nog een keer naar de vragen in de vorige opdracht. Cursist A: lees de vraag hardop. Cursist B: geef antwoord zonder te lezen! Bedenk zelf een antwoord. Klaar? Dan leest cursist B de vragen. TaalCompleet A1 Spreken Plus Thema 2-32

33 Opdracht 3 bij 2.8 Speel het spel met de groep. Uitleg voor de docent: Op de volgende pagina vind je een blad met de getallen 1 t/m 100. Geef dit blad aan elke cursist. Lees onderstaande getallen op willekeurige volgorde voor. De cursisten kleuren het hokje met het getal dat ze horen. Als alle hokjes ingekleurd zijn, zien ze een figuur. Bespreek of iedereen het goed heeft gedaan. Komt het bij iemand niet uit? Bespreek dan wat hij/zij fout heeft gedaan Oplossing: Variatie 1 Knip de getallen uit, doe ze in een envelop en laat steeds een andere cursist een getal trekken en voorlezen. Variatie 2 Speel het spel in tweetallen. De cursisten trekken om de beurt een getal en lezen het voor. TaalCompleet A1 Spreken Plus Thema 2-33

34 Opdracht 4 bij 2.8 * Praat samen. Knip pagina 35 door. Cursist A: lees de getallen hardop. Cursist B: luister en lees mee. Heb jij hetzelfde getal? Zet dan een rondje om het getal. Heb jij een ander getal? Zet dan een kruis door het getal. TaalCompleet A1 Spreken Plus Thema 2-34

35 Cursist A Cursist B Opdracht 5 bij 2.8 * Praat samen. Cursist B: lees de getallen hardop. Cursist A: luister en lees mee. Heb jij hetzelfde getal? Zet dan een rondje om het getal. Heb jij een ander getal? Zet dan een kruis door het getal. Cursist A Cursist B TaalCompleet A1 Spreken Plus Thema 2-35

36 Opdracht 1 bij 2.9 * Speel het spel met de groep. Uitleg voor de docent: Knip onderstaande zinnen uit en leg ze omgekeerd op tafel (of doe ze in een hoed, een doos of envelop). Een cursist pakt een zin en leest deze, zonder hem aan de andere cursisten te laten zien. Hij fluistert de zin in het oor van de cursist die naast hem zit. Die fluistert de zin weer in het oor van degene naast hem, enzovoort. De laatste cursist zegt hardop wat hij gehoord heeft. Is dit hetzelfde als wat op het papiertje staat? Bespreek of het meervoud of enkelvoud is. Daarna pakt de volgende cursist een zin en wordt bovenstaande herhaald. De bank staat in de kamer. De lepels liggen op de tafel. De jongens staan buiten. Het meisje zit op de stoel. De jassen hangen naast de deur. De bloem staat naast de boom. De vrouw schrijft drie brieven. Mijn benen doen pijn. De kippen lopen in het gras. Die auto is erg duur. TaalCompleet A1 Spreken Plus Thema 2-36

37 Opdracht 2 bij 2.9 Doe de opdracht in groepjes. Uitleg voor de docent: Verdeel de klas in groepjes van vier à vijf cursisten. Knip onderstaande woorden los. Doe de woorden in een envelop. Geef ieder groepje een envelop. Laat de cursisten de woorden indelen op meervoud en enkelvoud. Variatie 1 Laat ieder groepje van de woorden in enkelvoud het meervoud opschrijven en andersom. bomen ringen poes bloem truien kippen man bloempot pannen tomaat trein steen ijsjes bussen jongen puzzels benen kool brief glazen zegeltjes personen handen krant TaalCompleet A1 Spreken Plus Thema 2-37

38 Opdracht 3 bij 2.9 ** Praat samen. Cursist A: vraag hoeveel dingen er op het plaatje staan. Cursist B: geef antwoord. Klaar? Dan stelt cursist B de vragen. Klaar? Noem van ieder woord het verkleinwoord en het meervoud van het verkleinwoord. Voorbeeld Cursist A: Hoeveel vissen zijn dit? Cursist B: Dit is één vis TaalCompleet A1 Spreken Plus Thema 2-38

39 Opdracht 4 bij 2.9 ** Praat samen. Cursist A: kies een plaatje. Vertel wat je op het plaatje ziet. Cursist B: kijk naar de plaatjes. Over welk plaatje vertelt cursist A? Klaar? Dan vertelt cursist B wat hij op het plaatje ziet. Cursist A: Cursist B: Cursist A: Cursist B: TaalCompleet A1 Spreken Plus Thema 2-39

40 Opdracht 5 bij 2.9 * Speel het spel met de groep. Uitleg voor de docent: Leg een aantal (bijvoorbeeld 10) bekende voorwerpen op tafel. De cursisten moeten het meervoud bij deze voorwerpen bedenken. De groep wordt in teams verdeeld. De spelleider (docent) houdt een voorwerp in de lucht. Het eerste team moet antwoord geven. Daarna is het volgende team aan de beurt. Als een team het verkeerde antwoord geeft, kan het andere team alsnog een punt verdienen als zij het goede meervoud weten. Per juist antwoord is een punt te verdienen. Het team met de meeste juiste correcte meervouden is de winnaar. Variatie 1 De teams mogen tegelijk antwoord geven. Ze moeten bijvoorbeeld met een pen op de tafel tikken als ze antwoord willen geven. Het team dat het snelst op de tafel tikt, mag als eerste het antwoord geven. Variatie 2 Wanneer een team het meervoud goed heeft gezegd, kun je een zin laten maken met het woord. Voor een goede zin krijgt het team nog een punt. Voorbeelden van voorwerpen: lepel lepels vork vorken banaan bananen appel appels tomaat tomaten bloem bloemen puzzel puzzels bal ballen krant kranten boek map gum tas glas pen bord potlood zegeltje boeken mappen gummen tassen glazen pennen borden potloden zegeltjes De volgende voorwerpen kunnen worden aangewezen: jas jassen tafel tafels hand handen stoel stoelen oog ogen computer computers TaalCompleet A1 Spreken Plus Thema 2-40

41 woord 1. dorp 2. verkeer 3. fietspad 4. file 5. sleutel lidwoord betekenis meervoud Opdracht 1 bij 2.10 ** Praat samen. Cursist A: lees het woord hardop. Vraag wat het betekent. Cursist B: zoek het woord op in het woordenboek. Zeg wat het betekent. Cursist A: schrijf de betekenis op. Schrijf ook het meervoud en het lidwoord op. Klaar? Dan stelt cursist B de vraag. Cursist A: TaalCompleet A1 Spreken Plus Thema 2-41

42 woord 1. file 2. persoon 3. stad 4. snelweg 5. boterham lidwoord betekenis meervoud Praat samen. Cursist A: lees het woord hardop. Vraag wat het betekent. Cursist B: zoek het woord op in het woordenboek. Zeg wat het betekent. Cursist A: schrijf de betekenis op. Schrijf ook het meervoud en het lidwoord op. Klaar? Dan stelt cursist B de vraag. Cursist B: TaalCompleet A1 Spreken Plus Thema 2-42

43 Opdracht 2 bij 2.10 * Praat samen. Knip dit blad door. Cursist A: lees het woord hardop. Cursist B: zeg wat de woordenboekvorm is. Klaar? Dan leest cursist B zijn woorden hardop. Cursist A: antwoord Cursist B: antwoord 1. groentes groente 1. drinkt drinken 2. werkt werken 2. kippen kip 3. appeltje appel 3. visje vis 4. vind vinden 4. brieven brief 5. druiven druif 5. luistert luisteren 6. regels regel 6. filmpje film 7. bruine bruin 7. strepen streep 8. fietsje fiets 8. aardappels aardappel 9. hoofdstukken hoofdstuk 9. getallen getal 10. gebruikt gebruiken 10. spaar sparen Opdracht 1 bij 2.11 * Doe de opdracht met de groep. Uitleg voor de docent: Print de zinnen van pagina 44 en 45 uit in kleur en knip de zinsdelen los. Zet er met een pen of potlood een streep onder in de juiste kleur, als je niet in kleur kunt printen. De kleuren corresponderen met de uitleg in het boek. Geef de drie zinsdelen aan drie verschillende cursisten. Laat de cursisten naar voren komen en naast elkaar gaan staan tot ze samen een goede zin vormen. Andere cursisten uit de groep mogen aanwijzingen geven. Laat een cursist de zin voorlezen. TaalCompleet A1 Spreken Plus Thema 2-43

44 De hond De kinderen Ik loopt spelen lees op straat. met de bal. een boek. TaalCompleet A1 Spreken Plus Thema 2-44

45 Mijn broer Nanda Wij eet drinkt luisteren veel ijsjes. thee met suiker. naar de juf. TaalCompleet A1 Spreken Plus Thema 2-45

46 Opdracht 2 bij 2.11 * Doe de opdracht in groepjes. Uitleg voor de docent: Verdeel de klas in groepjes van vier à vijf cursisten. Print de zinnen hieronder in kleur uit en knip de zinsdelen los. Zet er met een pen of potlood een streep onder in de juiste kleur, als je niet in kleur kunt printen. Doe de zinsdelen in een envelop. Geef elk groepje een envelop. Laat de cursisten zinnen maken door de zinsdelen achter elkaar te leggen. Variatie 1 Als dit te moeilijk is, kun je de zinsdelen die bij elkaar horen, bij elkaar geven. Variatie 2 Geef iedere cursist een zinsdeel. De cursisten lopen door de klas en zoeken welke zinsdelen bij ze passen. Laat de cursisten voorlezen welke zinnen ze hebben gemaakt. Zorg er dan voor dat het precies goed uitkomt met het aantal zinsdelen. Sommige zinsdelen kunnen op verschillende manieren gecombineerd worden. Ik luister naar mijn moeder. De man koopt drie kilo tomaten. De meisjes praten met hun oma. Wij eten boterhammen met kaas. Jij bent erg klein. Sandra heeft lang haar. De bananen zijn goedkoop. Dit werk is een beetje moeilijk. Die boom staat in het park. Ik kijk naar de tv. TaalCompleet A1 Spreken Plus Thema 2-46

47 Katja drinkt een glas wijn. Ik betaal bij de kassa. De bakker verkoopt hele en halve broden. Opdracht 3 bij 2.11 ** Vertel. Cursist A: vertel bij alle plaatjes wat je ziet. Klaar? Dan vertelt cursist B wat hij ziet. Maak goede zinnen. Voorbeeld De vrouw betaalt bij de kassa. Cursist A: TaalCompleet A1 Spreken Plus Thema 2-47

48 Cursist B: TaalCompleet A1 Spreken Plus Thema 2-48

Spreekopdrachten thema 2 Boodschappen

Spreekopdrachten thema 2 Boodschappen Spreekopdrachten thema 2 Boodschappen Opdracht 1 bij 2.1 ** Cursist A: vertel wat je eet of drinkt. Vraag wat cursist B eet of drinkt. Cursist B: geef antwoord. Voorbeeld Cursist A: Ik eet een tomaat.

Nadere informatie

MEMORY WOORDEN 1.1. TaalCompleet A1 Memory Woorden 1 1

MEMORY WOORDEN 1.1. TaalCompleet A1 Memory Woorden 1 1 MEMORY WOORDEN 1.1 TaalCompleet A1 Memory Woorden 1 1 ik jij hij zij wij jullie zij de baby het kind ja nee de naam TaalCompleet A1 Memory Woorden 1 2 MEMORY WOORDEN 1.2 TaalCompleet A1 Memory Woorden

Nadere informatie

Spreekopdrachten thema 1 Nederland

Spreekopdrachten thema 1 Nederland Spreekopdrachten thema 1 Nederland Opdracht 1 bij 1.3 ** Speel het spel met de groep. Uitleg voor de docent: De docent begint. Hij zegt wat hij kan. Bijvoorbeeld: Ik kan koken. Laat de eerste cursist herhalen

Nadere informatie

Spreekopdrachten thema 1 Voorstellen

Spreekopdrachten thema 1 Voorstellen Spreekopdrachten thema 1 Voorstellen Opdracht 1 bij 1.2 * Doe de opdracht met de groep. Uitleg voor de docent: De cursisten lopen door elkaar door het lokaal. Laat de cursisten elkaar in tweetallen begroeten,

Nadere informatie

ANTWOORDEN TAALCOMPLEET A1 THEMA 2 BOODSCHAPPEN

ANTWOORDEN TAALCOMPLEET A1 THEMA 2 BOODSCHAPPEN ANTWOORDEN TAALCOMPLEET A1 THEMA 2 BOODSCHAPPEN Opdracht 1 de groente pinnen de suiker de supermarkt Opdracht 7 Hoi Ramon! Ik eet graag rijst met kip. En ik drink altijd water bij het eten. Maar ik vind

Nadere informatie

Spreekopdrachten thema 2 Geld

Spreekopdrachten thema 2 Geld Spreekopdrachten thema 2 Geld Opdracht 1 bij 2.1 Cursist A is groenteman. Cursist B koopt iets bij hem op de markt. Cursist A begint het gesprek. Klaar? Dan begint cursist B het gesprek. Cursist A 1. Goedemiddag!

Nadere informatie

Thema 2 Boodschappen. Inhoudsopgave

Thema 2 Boodschappen. Inhoudsopgave Thema 2 Boodschappen Inhoudsopgave 2.1 Eten en drinken 131 2.2 Ontbijt, lunch en avondeten 133 2.3 Ik drink melk. 135 2.4 Aard-ap-pel 136 2.5 Maanden en seizoenen 138 2.6 Op de markt 140 2.7 In de supermarkt

Nadere informatie

Spreekopdrachten thema 3 Vervoer

Spreekopdrachten thema 3 Vervoer Spreekopdrachten thema 3 Vervoer Opdracht 1 bij 3.1 Jullie zijn op straat. Cursist A: je wilt met de taxi reizen. Cursist B: je bent taxichauffeur. Klaar? Dan begint cursist B het gesprek. Cursist A 1.

Nadere informatie

Spreekopdrachten thema 4 Gezondheid

Spreekopdrachten thema 4 Gezondheid Spreekopdrachten thema 4 Gezondheid Opdracht 1 bij 4.1 * Doe de opdracht in groepjes. Uitleg voor de docent: Verdeel de klas in groepjes van vier à vijf cursisten. Op deze pagina staan kaartjes met lichaamsdelen

Nadere informatie

Spreekopdrachten thema 4 Wonen

Spreekopdrachten thema 4 Wonen Spreekopdrachten thema 4 Wonen Opdracht 1 bij 4.1 ** Uitleg voor de docent: Op de volgende pagina vind je een blad met plaatjes. Knip de plaatjes uit en doe ze in een envelop. Geef elk tweetal een envelop.

Nadere informatie

Spreekopdrachten thema 3 Kinderen

Spreekopdrachten thema 3 Kinderen Spreekopdrachten thema 3 Kinderen Opdracht 1 bij 3.2 Jullie zijn bij het consultatiebureau. Cursist A: je bent arts bij het consultatiebureau. Cursist B: je bent met je baby van twee maanden bij het consultatiebureau.

Nadere informatie

Spreekopdrachten thema 4 Wonen

Spreekopdrachten thema 4 Wonen Boven: Spreekopdrachten thema 4 Wonen Opdracht 2 bij 4.1 * slaapkamer 2 trap Beneden: tuin garage TaalCompleet A1 Spreken Plus Thema 4-1 Opdracht 3 bij 4.1 ** Vertel. Wat voor huis heb jij? - Woon je in

Nadere informatie

Spreekopdrachten thema 2 Geld

Spreekopdrachten thema 2 Geld Spreekopdrachten thema 2 Geld Opdracht 1 bij 2.1 Cursist A is groenteman. Cursist B koopt iets bij hem op de markt. Cursist A begint het gesprek. Klaar? Dan begint cursist B het gesprek. Cursist A 1. Goedemiddag!

Nadere informatie

Spreekopdrachten thema 3 Vervoer

Spreekopdrachten thema 3 Vervoer Spreekopdrachten thema 3 Vervoer Opdracht 1 bij 3.1 Jullie zijn op straat. Cursist A: je wilt met de taxi reizen. Cursist B: je bent taxichauffeur. Klaar? Dan begint cursist B het gesprek. Cursist A 1.

Nadere informatie

Spreekopdrachten thema 1 Voorstellen

Spreekopdrachten thema 1 Voorstellen Spreekopdrachten thema 1 Voorstellen Opdracht 2 bij 1.2 Vraag en antwoord. Cursist A: lees de vraag hardop. Cursist B: lees het antwoord hardop. Klaar? Dan leest cursist B de vragen. Cursist A Cursist

Nadere informatie

- je kan me wat - module 4. docere delectare movere

- je kan me wat - module 4. docere delectare movere - je kan me wat - module 4 docere delectare movere je kan me wat ROCvA - educatie nt2taalmenu.nl - ROCvAmodule 4 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 je kan me wat nt2taalmenu.nl module 4 1 1 2 3

Nadere informatie

Leesboekje eten en drinken

Leesboekje eten en drinken Leesboekje eten en drinken Leesboekje Eten en Drinken Pagina 1 Dit is de groente Dit is het fruit. Dit is de sinaasappel. Dit is de banaan. Dit is de tomaat. Dit is de appel. Dit zijn de druiven. Dit is

Nadere informatie

Wat eten we vanavond?

Wat eten we vanavond? 35 35 HOOFDSTUK 3 Wat eten we vanavond? WOORDEN 1 Kies uit: jam school slager boodschappen vegetariër 1 Dorien eet geen vlees. Ze is. 2 Moniek houdt van zoet. Ze eet graag op brood. 3 Johan, ik ga naar

Nadere informatie

Spreekopdrachten thema 3 Kinderen

Spreekopdrachten thema 3 Kinderen Spreekopdrachten thema 3 Kinderen Opdracht 1 bij 3.2 Jullie zijn bij het consultatiebureau. Cursist A: je bent arts bij het consultatiebureau. Cursist B: je bent met je baby van twee maanden bij het consultatiebureau.

Nadere informatie

Spreekopdrachten thema 7 Werken

Spreekopdrachten thema 7 Werken Spreekopdrachten thema 7 Werken Opdracht 1 bij 7.1 ** Uitleg voor de docent: Op pagina 2 vind je kaartjes met woorden en een contract. Knip de kaartjes los en doe ze in een envelop. Ieder tweetal krijgt

Nadere informatie

Spreekopdrachten thema 4 Gezondheid

Spreekopdrachten thema 4 Gezondheid Spreekopdrachten thema 4 Gezondheid Opdracht 1 bij 4.2 Vraag en antwoord. Cursist A: lees de vraag hardop. Cursist B: lees het antwoord hardop. 1. Moet je morgen naar de tandarts? 1. Nee, ik moet morgen

Nadere informatie

- je kan me wat - module 4. docere delectare movere

- je kan me wat - module 4. docere delectare movere - je kan me wat - module 4 docere delectare movere je kan me wat ROCvA - educatie nt2taalmenu.nl - ROCvAmodule 4 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 je kan me wat nt2taalmenu.nl module 4 1 1 2 3

Nadere informatie

DICTEE WOORDEN 1. DICTEE WOORDEN 1.1 1. ik 2. jij 3. ja 4. zij 5. hij. 6. wij 7. nee 8. de baby 9. het kind 10. de naam

DICTEE WOORDEN 1. DICTEE WOORDEN 1.1 1. ik 2. jij 3. ja 4. zij 5. hij. 6. wij 7. nee 8. de baby 9. het kind 10. de naam DICTEE WOORDEN 1 DICTEE WOORDEN 1.1 1. ik 2. jij 3. ja 4. zij 5. hij DICTEE WOORDEN 1.2 1. vijf 2. nul 3. zes 4. één 5. vier 6. tien DICTEE WOORDEN 1.3 1. de rug 2. de bus 3. de arm 4. de buik 5. de fiets

Nadere informatie

Uitleg bij de spellingskaartjes.

Uitleg bij de spellingskaartjes. Uitleg bij de spellingskaartjes. 1. De BLAUWE kaartjes zijn bedoeld om alleen te oefen met de spellingskaartjes 2. Met de Paarse kaartjes mag je met zijn tweeën oefenen met de spellingskaartjes 3. De Groene

Nadere informatie

Auteur: Mirjam Wind, docent en coördinator NT2, Educatie Video s: Gabe Dijkstra en Rick Biemolt, studenten Alfa-college, MultiMedia en Design

Auteur: Mirjam Wind, docent en coördinator NT2, Educatie Video s: Gabe Dijkstra en Rick Biemolt, studenten Alfa-college, MultiMedia en Design Woord voor Woord is een programma mondelinge vaardigheden NT2 voor analfabete beginners. Het omvat 12 lessen. De ontwikkeling van het programma en de daarbij behorende video s is mogelijk gemaakt door

Nadere informatie

Lesideeën beroepenkaarten WERKEND NEDERLANDS

Lesideeën beroepenkaarten WERKEND NEDERLANDS Lesideeën beroepenkaarten WERKEND NEDERLANDS Lesidee: Wat is weg? Speel dit spel met een klein groepje. Leg steeds vijf tot acht kaarten open op tafel. Geef de cursisten even de tijd om alle foto s in

Nadere informatie

REGELS. Onderstreep de pluralisvorm in de zin.

REGELS. Onderstreep de pluralisvorm in de zin. 61 61 REGELS 1 Onderstreep de pluralisvorm in de zin. 1 Ik woon met mijn gezin in een rijtjeshuis met vier slaapkamers. 2 De vijf appartementen in deze flat zijn heel klein. 3 Hij heeft een groot huis

Nadere informatie

ISK Leerlijn. Alfabetisering. zitten. een twee drie vier vijf zes zeven acht negen tien

ISK Leerlijn. Alfabetisering. zitten. een twee drie vier vijf zes zeven acht negen tien 1. Ik ga naar school agenda begrijpen (ik begrijp het niet) boek bord computer dicht (doe dicht) dit docent doe (doen) duidelijk en even fout ga (gaan) geven goed (dat is goed) groep gum klaar klas kom

Nadere informatie

Lesbrief 3. De fysiotherapeut.

Lesbrief 3. De fysiotherapeut. MDS-65 speakerstand Thema Gezondheid. Lesbrief 3. De fysiotherapeut. Inleiding Deze les gaat over praten met de fysiotherapeut. Een man, meneer Kaya, belt de fysiotherapeut. Hij maakt een afspraak. Hij

Nadere informatie

Thema 3 Vervoer. Inhoudsopgave

Thema 3 Vervoer. Inhoudsopgave Thema 3 Vervoer Inhoudsopgave 3.1 Met de taxi 155 3.2 Regels in het verkeer 156 3.3 De tijd 157 3.4 Reizen met de trein 160 3.5 Wie, wat, waar? 161 3.6 Komen en gaan 163 3.7 Reizen met de auto 165 3.8

Nadere informatie

Melkweg. Wat eet u vandaag? Lezen van Alfa A naar Alfa B. Gezond eten

Melkweg. Wat eet u vandaag? Lezen van Alfa A naar Alfa B. Gezond eten Melkweg Lezen van Alfa A naar Alfa B Wat eet u vandaag? Gezond eten Colofon Melkweg Lezen van Alfa A naar Alfa B: Wat eet u vandaag?, 2014 Auteurs: Merel Borgesius Kaatje Dalderop Willemijn Stockmann Dit

Nadere informatie

Spreekopdrachten thema 7 Werken

Spreekopdrachten thema 7 Werken Spreekopdrachten thema 7 Werken Opdracht 2 bij 7.2 ** Knip de volgende pagina door. Je bent leidinggevende in een restaurant. Vandaag is de eerste werkdag van een nieuwe werknemer. Leg uit wat hij moet

Nadere informatie

- je kan me wat - module 3. docere delectare movere. je kan me wat nt2taalmenu.nl module 3. tekeningen -

- je kan me wat - module 3. docere delectare movere. je kan me wat nt2taalmenu.nl module 3. tekeningen - - je kan me wat - module 3 docere delectare movere tekeningen - 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 je kan me wat ROCvA nt2taalmenu.nl - educatie - ROCvA module 3 1 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 1 2 3 4 5

Nadere informatie

Spreekopdrachten thema 5 Gemeente

Spreekopdrachten thema 5 Gemeente Spreekopdrachten thema 5 Gemeente Opdracht 1 bij 5.1 Doe de opdracht met de groep. Knip de kaartjes met antwoorden op deze pagina los. Geef iedere cursist een kaartje. Als er meer cursisten dan kaartjes

Nadere informatie

ISK Leerlijn. Alfabetisering. Bijlage: Startwoordenschat alfabetisering NT2 ISK woorden

ISK Leerlijn. Alfabetisering. Bijlage: Startwoordenschat alfabetisering NT2 ISK woorden Bijlage: Startwoordenschat alfabetisering NT2 ISK - 100 woorden 1. Ik ga naar school begrijp (ik begrijp het niet) boek computer dit docent doe ga kom laptop naar open pak papier pen potlood tablet wat

Nadere informatie

Cursistenboek Taalklas.nl Hoofdstuk 11 In de winkel

Cursistenboek Taalklas.nl Hoofdstuk 11 In de winkel Cursistenboek Taalklas.nl Hoofdstuk 11 In de winkel 1 Woorden 1 de appel 2 de banaan 3 het blikje 4 de boodschappen 5 de chocolade 6 de drop 7 het plakje kaas 8 de kassa 9 het nummer 1 10 het pak 11 de

Nadere informatie

de appel het fruit de peer de sinaasappel de banaan

de appel het fruit de peer de sinaasappel de banaan Werkbladen bij thema eten en drinken: dag 1 Naam:................. 1. Lezen en overschrijven: de appel het fruit de peer de sinaasappel. de banaan LOWAN-vo startpakket NT2 Werkbladen thema 4 Pagina 1 2.

Nadere informatie

Herhalingsoefeningen. Thema 3 Familie en relaties. 1 Woorden. Familie

Herhalingsoefeningen. Thema 3 Familie en relaties. 1 Woorden. Familie Herhalingsoefeningen Thema 3 Familie en relaties 1 Woorden Familie Lees de zinnen over de familie van Simon en Els. Schrijf de volgende namen in de stamboom: Hans, Helena, Hester, Joke, Mark, Michiel,

Nadere informatie

Les 4. Eten en drinken, boodschappen doen

Les 4. Eten en drinken, boodschappen doen www.edusom.nl Opstartlessen Les 4. Eten en drinken, boodschappen doen Wat leert u in deze les? Wat u kunt zeggen als u iets lekker vindt of ergens van houdt. Praten over eten en drinken. Praten over boodschappen

Nadere informatie

Spreekopdrachten thema 8 Opleidingen

Spreekopdrachten thema 8 Opleidingen Spreekopdrachten thema 8 Opleidingen Opdracht 1 bij 8.2 Lees de vragen. Geef antwoord. 1. Kun je bij jou in de buurt cursussen volgen? Waar dan? 2. Volg jij een cursus of heb je een cursus gevolgd? Welke

Nadere informatie

WOORDEN VERANDEREN. grap. glas. kras. grijs NIEUWE WOORDEN MAKEN. sterk - kers. ster. Kies een woord uit het woordpakket. gras -

WOORDEN VERANDEREN. grap. glas. kras. grijs NIEUWE WOORDEN MAKEN. sterk - kers. ster. Kies een woord uit het woordpakket. gras - WOORDEN VERANDEREN Kies een woord uit het woordpakket. gras - grap Schrijf dit woord in je schrift. glas kras Maak een nieuw woord door één letter grijs te veranderen. Zoek zoveel mogelijk nieuwe woorden.

Nadere informatie

Spreekopdrachten thema 6 Werk zoeken

Spreekopdrachten thema 6 Werk zoeken Spreekopdrachten thema 6 Werk zoeken Opdracht 1 bij 6.1 * Beantwoord de vragen. 1. Waar zoek je vacatures? In de krant, op internet of ergens anders? 2. Ga je naar het UWV WERKbedrijf? 3. Ga je naar een

Nadere informatie

ALFA A ANTWOORDEN STER IN LEZEN

ALFA A ANTWOORDEN STER IN LEZEN STER IN LEZEN ALFA A LES 1: NAAR SCHOOL 1 Ziek 1 b 2 3 b 4 a a B maandag dinsdag woensdag donderdag vrijdag zaterdag zondag C Dit is een vraag Hoe gaat het? Het gaat wel. En met jou? Waarom kom je niet?

Nadere informatie

LES 3 Ik leer Nederlands. TESTEN TEST 1

LES 3 Ik leer Nederlands. TESTEN TEST 1 12/11/14 1 LES 3 Ik leer Nederlands. TESTEN TEST 1 1. (lezen) Ik.... een lange tekst. 2 Hij.... een moeilijk boek. 3. Zij.... een gemakkelijk tekstje. 4..... jullie veel? Ja, wij.... graag kinderboeken.

Nadere informatie

werkbladen thema 5 werk

werkbladen thema 5 werk werkbladen thema 5 werk 5.0 vragen bij de film alleen Kijk naar de film. Geef antwoord op de vragen. eerste ronde filmkijken 1 Jan staat voor het uitzendbureau. Jan heeft werk. Tarik wil taxichauffeur

Nadere informatie

Melkweg. Een volle tas. Lezen van Alfa A naar Alfa B. Boodschappen

Melkweg. Een volle tas. Lezen van Alfa A naar Alfa B. Boodschappen Melkweg Lezen van Alfa A naar Alfa B Een volle tas Boodschappen Colofon Melkweg Lezen van Alfa A naar Alfa B: Een volle tas, 2013 Auteurs: Merel Borgesius Kaatje Dalderop Willemijn Stockmann Dit katern

Nadere informatie

Melkweg. Wat eet u? Lezen Alfa A. Gezond eten

Melkweg. Wat eet u? Lezen Alfa A. Gezond eten Melkweg Lezen Alfa A Wat eet u? Gezond eten Colofon Melkweg Lezen Alfa A, Wat eet u?, 2015 Auteurs: Merel Borgesius Kaatje Dalderop Willemijn Stockmann Dit katern is een uitgave van Stichting Melkweg +.

Nadere informatie

Geregeld spreken. Ditte Oost & Monique Schoorl ANTWOORDEN

Geregeld spreken. Ditte Oost & Monique Schoorl ANTWOORDEN Geregeld spreken Ditte Oost & Monique Schoorl LES 1 11 Maak de zinnen af 1 Het meisje is blij. 2 De dokter is in het ziekenhuis. 3 De kinderen zijn op school. 4 De man is bij de gemeente. 5 De docent is

Nadere informatie

Thema Op het werk. Lesbrief 14. Opdrachten

Thema Op het werk. Lesbrief 14. Opdrachten Thema Op het werk. Lesbrief 14. Opdrachten Kofi is op het werk. De chef geeft opdrachten: zij zegt wat Kofi moet doen. De eerste opdracht is de rommel opruimen. Kofi moet de vloer vegen. Het is weer netjes

Nadere informatie

TASKFORCE VLUCHTELINGEN

TASKFORCE VLUCHTELINGEN TASKFORCE VLUCHTELINGEN Provincie West-Vlaanderen LESPAKKETTEN 1 4 Boodschappen doen Je leert tellen tot 1000. Je leert euromunten en eurobiljetten kennen. Je leert vragen naar de prijs. Je leert de namen

Nadere informatie

KleurRijker Instap II

KleurRijker Instap II Inhoud Hoofdstuk 1... 2 Hoofdstuk 2... 8 Hoofdstuk 3... 17 Hoofdstuk 4... 26 Hoofdstuk 5... 33 Hoofdstuk 6... 43 Hoofdstuk 7... 52 Hoofdstuk 8... 59 Hoofdstuk 9... 73 Hoofdstuk 10... 81 1 Hoofdstuk 1 Bij

Nadere informatie

Thema In en om het huis

Thema In en om het huis http://www.edusom.nl Thema In en om het huis Les 24. Boodschappen doen in de supermarkt Wat leert u in deze les? Welke zinnen en woorden u kunt gebruiken tijdens het boodschappen doen. Welke producten

Nadere informatie

Hotel Hallo - Thema 2 Hallo TELEVISIE KIJKEN

Hotel Hallo - Thema 2 Hallo TELEVISIE KIJKEN Hotel Hallo - Thema 2 Hallo opdrachten TELEVISIE KIJKEN 1. Knip de strip. Strip Knip de strip los langs de stippellijntjes. Leg de stukken omgekeerd en door elkaar heen op tafel. Draai de stukken weer

Nadere informatie

de aanbieding reclame, korting De appels zijn in de a Ze zijn vandaag extra goedkoop.

de aanbieding reclame, korting De appels zijn in de a Ze zijn vandaag extra goedkoop. Woordenlijst bij hoofdstuk 4 de aanbieding reclame, korting De appels zijn in de a Ze zijn vandaag extra goedkoop. alleen zonder andere mensen Hij is niet getrouwd. Hij woont helemaal a, zonder familie.

Nadere informatie

Thema Op het werk. Demet TV. Lesbrief 8. De eerste werkdag

Thema Op het werk. Demet TV. Lesbrief 8. De eerste werkdag Thema Op het werk. Demet TV Lesbrief 8. De eerste werkdag Deze les gaat over de eerste werkdag. gaat voor het eerst werken bij een snoepfabriek. Hij komt binnen en maakt kennis met de chef. De chef vertelt

Nadere informatie

Opstartles 10. EXTRA Oefenen met woorden bij de lessen

Opstartles 10. EXTRA Oefenen met woorden bij de lessen www.edusom.nl Opstartles 10. EXTRA Oefenen met woorden bij de lessen Het is belangrijk om veel woorden te leren. In deze extra les vindt u extra woorden bij de Opstartlessen 1 t/m 5. Kijk ook eens naar

Nadere informatie

Spreken Oefentoets spreken. SPREKEN NIVEAU A1

Spreken Oefentoets spreken. SPREKEN NIVEAU A1 SPREKEN NIVEAU A1 www.nt2taalmenu.nl Wat leer je? Spreken Oefentoets spreken Dit is een oefentoets voor cursisten die klaar zijn met het programma voor niveau A1. Hier zijn een paar tips om de oefening

Nadere informatie

Basisexamen inburgering in het buitenland. Auteurs: Karine Bloks-Jekel, Willemijn de Graaf, Marieta Plattèl, Rian Senden, Rosanne Vermaat

Basisexamen inburgering in het buitenland. Auteurs: Karine Bloks-Jekel, Willemijn de Graaf, Marieta Plattèl, Rian Senden, Rosanne Vermaat TAALCOMPLEET Basisexamen inburgering in het buitenland Inburgeringsexamen buitenland 1e druk 2014 ISBN Inburgeringsexamen buitenland: 978-94-90807-21-4 Copyright: KleurRijker B.V., info@kleurrijker.nl

Nadere informatie

STEENSOEP OMA VERTELT EEN VERHAAL

STEENSOEP OMA VERTELT EEN VERHAAL Hotel Hallo - Thema 6 Hallo opdrachten STEENSOEP 1. Knip de strip. Strip Knip de strip los langs de stippellijntjes. Leg de stukken omgekeerd en door elkaar heen op tafel. Draai de stukken weer om en leg

Nadere informatie

Grammatica. Inhoud. 1. De en het. 2. Meervoud. 3. Werkwoord. 4. Vraagwoorden. 5. Zinnen maken Zinnen maken 2. 7.

Grammatica. Inhoud. 1. De en het. 2. Meervoud. 3. Werkwoord. 4. Vraagwoorden. 5. Zinnen maken Zinnen maken 2. 7. Grammatica Inhoud 1. De en het 2. Meervoud 3. Werkwoord 4. Vraagwoorden 5. Zinnen maken 1 6. Zinnen maken 2 7. Zinnen maken 3 8. Zinnen maken 4 9. Niet en geen 10. Lange woorden 11. Het verkleinwoord 12.

Nadere informatie

Inleiding 8 DEEL Les 1 - ik ben, jij bent 14 A1 - Ik kan het werkwoord zijn goed gebruiken. Ik kan vertellen wie ik ben en waar ik ben.

Inleiding 8 DEEL Les 1 - ik ben, jij bent 14 A1 - Ik kan het werkwoord zijn goed gebruiken. Ik kan vertellen wie ik ben en waar ik ben. INHOUD Inleiding 8 DEEL 1 13 Les 1 - ik ben, jij bent 14 A1 - Ik kan het werkwoord zijn goed gebruiken. Ik kan vertellen wie ik ben en waar ik ben. Les 2 - Wie is het? 19 A1 - Ik kan de persoonsnamen gebruiken.

Nadere informatie

1b nr. 1 Wie of wat?

1b nr. 1 Wie of wat? OPDRACHTKAART www.nt2taalmenu.nl nt2taalmenu is een website voor mensen die Nederlands willen leren én voor docenten NT2. Iedereen die Nederlands wil leren, kan gratis online oefenen. U kunt ook veel oefeningen

Nadere informatie

Les 4. De fysiotherapeut.

Les 4. De fysiotherapeut. http://www.edusom.nl Thema Gezondheid Les 4. De fysiotherapeut. Inleiding Deze les gaat over praten met de fysiotherapeut. Een man, meneer Bashir, belt de fysiotherapeut. Hij maakt een afspraak. Hij zegt

Nadere informatie

de andijvie A is een soort groente met grote groene bladeren.

de andijvie A is een soort groente met grote groene bladeren. Woordenlijst bij hoofdstuk 6 de aardappel Wat eten we vanavond, rijst of a? alcoholvrij zonder alcohol Graag een a bier. Ik moet nog auto rijden. de andijvie A is een soort groente met grote groene bladeren.

Nadere informatie

Grammatica Woordbenoemen 2. Werkboek Geschikt voor de groepen 5 en 6

Grammatica Woordbenoemen 2. Werkboek Geschikt voor de groepen 5 en 6 Grammatica 2 Werkboek Geschikt voor de groepen 5 en 6 Inhoudsopgave Voegwoord 4 Telwoorden: hoofdtelwoorden 7 Telwoorden: rangtelwoorden 10 Telwoorden: hoofd- en rangtelwoorden 13 Persoonlijk voornaamwoord

Nadere informatie

Spreekopdrachten thema 6 Werk zoeken

Spreekopdrachten thema 6 Werk zoeken Spreekopdrachten thema 6 Werk zoeken Opdracht 1 bij 6.1 * Beantwoord de vragen. 1. Waar zoek je vacatures? In de krant, op internet of ergens anders? 2. Ga je naar het UWV WERKbedrijf? 3. Ga je naar een

Nadere informatie

werkbladen thema 1 naar een nieuwe school

werkbladen thema 1 naar een nieuwe school werkbladen thema 1 naar een nieuwe school 1.0 vragen bij de film alleen Kijk naar de film. Geef antwoord op de vragen. eerste ronde filmkijken 1 Tarik en Zoera gaan naar de inburgeringscursus. waar / niet

Nadere informatie

OEFENSCHRIFT DEEL 2 A1-A2

OEFENSCHRIFT DEEL 2 A1-A2 OEFENSCHRIFT DEEL 2 A1-A2 Basisleergang Nederlands voor anderstaligen Universiteit van Amsterdam, Instituut voor Nederlands Taalonderwijs en Taaladvies (INTT) Nicky Heijne Marten Hidma Karolien Kamma Vrije

Nadere informatie

Melkweg. Hier is de bon. Lezen Alfa A. Naar de winkel

Melkweg. Hier is de bon. Lezen Alfa A. Naar de winkel Melkweg Lezen Alfa A Hier is de bon Naar de winkel Colofon Melkweg Lezen Alfa A, Hier is de bon, 205 Auteurs: Merel Borgesius Kaatje Dalderop Willemijn Stockmann Dit katern is een uitgave van Stichting

Nadere informatie

Thema Op het werk. Les14. Opdrachten

Thema Op het werk. Les14. Opdrachten www.edusom.nl Thema Op het werk. Les14. Opdrachten Kofi is op het werk. De chef geeft opdrachten: zij zegt wat Kofi moet doen. De eerste opdracht is de rommel opruimen. Kofi moet de vloer vegen. Daarna

Nadere informatie

Thema Nederlandse cultuur en gewoontes

Thema Nederlandse cultuur en gewoontes http://www.edusom.nl Thema Nederlandse cultuur en gewoontes Lesbrief 32. Mag ik even uitpraten? Wat leert u in deze les? Eén lange zin maken van twee korte zinnen. Je mening geven. Veel succes! Deze les

Nadere informatie

Cursistenboek Taalklas.nl Hoofdstuk 5 Eten

Cursistenboek Taalklas.nl Hoofdstuk 5 Eten Cursistenboek Taalklas.nl Hoofdstuk 5 Eten 1 Woorden 1 het bord 2 het brood 3 het glas 4 de koffie 5 de lepel 6 het mes 7 de patat 8 de rijst 9 de suiker 1 10 de taart 11 de thee 12 de vis 13 het vlees

Nadere informatie

Thema Kinderen en school. Lesbrief 18. Voor het eerst naar school

Thema Kinderen en school. Lesbrief 18. Voor het eerst naar school Thema Kinderen en school. Lesbrief 18. Voor het eerst naar school brengt zijn dochter Ama voor het eerst naar school. Hij praat met de juf. Ama is al op een peuterspeelzaal geweest. Is Ama verlegen? Wat

Nadere informatie

WERKEN MET VERHALEN VAN DE HODJA

WERKEN MET VERHALEN VAN DE HODJA WERKEN MET VERHALEN VAN DE HODJA Verhalen van de Hodja: Hassan en de tijgers Introductie van het verhaal - DILIT-luisteren: o De cursisten gaan per 2 zitten (bij voorkeur 2 cursisten met dezelfde moedertaal

Nadere informatie

Wat gaan we doen? Kies uit: bijzondere dagelijks gratis aanstaande praktisch. 1 Dick en Anna gaan vrijdag trouwen. Dat is over twee dagen.

Wat gaan we doen? Kies uit: bijzondere dagelijks gratis aanstaande praktisch. 1 Dick en Anna gaan vrijdag trouwen. Dat is over twee dagen. 103 103 HOOFDSTUK 7 Wat gaan we doen? WOORDEN 1 Kies uit: bijzondere dagelijks gratis aanstaande praktisch 1 Dick en Anna gaan vrijdag trouwen. Dat is over twee dagen. 2 Op 22 november zijn we 25 jaar

Nadere informatie

Melkweg. Naar de speelzaal. Lezen van Alfa B naar Alfa C. Taal en ouders: Peuters. Merel Borgesius Kaatje Dalderop Willemijn Stockmann

Melkweg. Naar de speelzaal. Lezen van Alfa B naar Alfa C. Taal en ouders: Peuters. Merel Borgesius Kaatje Dalderop Willemijn Stockmann Melkweg Lezen van Alfa B naar Alfa C Naar de speelzaal Taal en ouders: Peuters Merel Borgesius Kaatje Dalderop Willemijn Stockmann Colofon Melkweg: Naar de speelzaal, 0 Dit boekje is een uitgave van Stichting

Nadere informatie

Grammatica Zinsontleding. Werkboek Geschikt voor de groepen 5 en 6

Grammatica Zinsontleding. Werkboek Geschikt voor de groepen 5 en 6 Grammatica Werkboek Geschikt voor de groepen 5 en 6 Inhoudsopgave Zinnen knippen 4 Het onderwerp 7 De persoonsvorm 11 Het gezegde 17 Het werkwoordelijk gezegde 21 Het naamwoordelijk gezegde 24 Het lijdend

Nadere informatie

Spreekopdrachten thema 5 Gemeente

Spreekopdrachten thema 5 Gemeente Spreekopdrachten thema 5 Gemeente Opdracht 2 bij 5.1 ** Bedenk nu zelf een gesprek. Cursist A: je werkt op het gemeentehuis. Cursist B: je bent bij het gemeentehuis. Kies zelf wat je daar komt doen: bijvoorbeeld

Nadere informatie

Huiswerk Spreekbeurten Werkstukken

Huiswerk Spreekbeurten Werkstukken Huiswerk Spreekbeurten Werkstukken - 2 - Weer huiswerk? Nee, deze keer geen huiswerk, maar een boekje óver huiswerk! Wij (de meesters en juffrouws) horen jullie wel eens mopperen als je huiswerk opkrijgt.

Nadere informatie

Kern 3: doos-poes-koek-ijs

Kern 3: doos-poes-koek-ijs Kern 3: doos-poes-koek-ijs In deze kern leert uw kind: Letters: d - oe - k - ij z Woorden: doos, poes, koek, ijs, zeep Herhaling van de letters van kern 1 en 2 Deze nieuwe woorden en letters worden aangeboden

Nadere informatie

Spreekopdrachten thema 8 Opleidingen

Spreekopdrachten thema 8 Opleidingen Spreekopdrachten thema 8 Opleidingen Opdracht 1 bij 8.1 ** Doe de opdracht in groepjes. Uitleg voor de docent: Verdeel de klas in groepjes van vier à vijf cursisten. Op pagina 2 vind je een blad met beroepen

Nadere informatie

Handleiding basiswoordenschat.

Handleiding basiswoordenschat. basiswoordenschat. Inleiding. In de basismodule wordt een basis van ongeveer 80 woorden gelegd. Deze woorden worden aangeboden om de woordenschat, maar ook om de communicatieve vaardigheden van de cursist

Nadere informatie

Toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen

Toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen 1. Print deze tekst 2. Download het geluidsbestand en luister Je gaat een toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen maken. Dit is een leestoets. De toets heeft vijf delen. Deel A, B, C, D en E. Deze toets

Nadere informatie

Praat-plaat. eten. aad/thema/eten werkblad 1

Praat-plaat. eten. aad/thema/eten werkblad 1 Thema eten Praat-plaat eten aad/thema/eten werkblad 1 Strip eten aad/thema/eten werkblad 2 aad/thema/eten werkblad 3 a aad/thema/eten werkblad 3 b Knipblad aad/thema/eten werkblad 4 Stripverhaal eten aad

Nadere informatie

zelfstandig naamwoord

zelfstandig naamwoord zelfstandig naamwoord Het zelfstandig naamwoord is een woord voor een mens, dier of ding. de man de kat de fiets lidwoord Het lidwoord hoort bij het zelfstandig naamwoord. de het een samenstelling Een

Nadere informatie

Thema Gezondheid. Lesbrief 2. Naar het ziekenhuis.

Thema Gezondheid. Lesbrief 2. Naar het ziekenhuis. Thema Gezondheid Lesbrief 2. Naar het ziekenhuis. Wat leert u in deze les? De weg vragen. Om herhaling en verduidelijking vragen. Je naam spellen. Vragen stellen en beantwoorden. Veel succes! 1 HET GESPREK

Nadere informatie

Les 2. Naar het ziekenhuis.

Les 2. Naar het ziekenhuis. http://www.edusom.nl Thema Gezondheid Les 2. Naar het ziekenhuis. Wat leert u in deze les? De weg vragen. Om herhaling en verduidelijking vragen. Je naam spellen. Vragen stellen en beantwoorden. Veel succes!

Nadere informatie

Lesdoelen De kinderen leren dat er woorden zijn die de (soort)naam voor mensen en dieren aanduiden en maken kennis met de term zelfstandig naamwoord.

Lesdoelen De kinderen leren dat er woorden zijn die de (soort)naam voor mensen en dieren aanduiden en maken kennis met de term zelfstandig naamwoord. groep 4 vakantie instaples 1 taal Lesdoelen De kinderen leren dat er woorden zijn die de (soort)naam voor mensen en dieren aanduiden en maken kennis met de term zelfstandig naamwoord. Materiaal Oefenblad

Nadere informatie

Melkweg. Wat leert je kind? Lezen van Alfa A naar Alfa B. Taal en ouders: de basisschool

Melkweg. Wat leert je kind? Lezen van Alfa A naar Alfa B. Taal en ouders: de basisschool Melkweg Lezen van Alfa A naar Alfa B Wat leert je kind? Taal en ouders: de basisschool Colofon Melkweg Lezen van Alfa A naar Alfa B: Wat leert je kind?, 2013 Auteurs: Merel Borgesius Kaatje Dalderop Willemijn

Nadere informatie

Thema Kinderen en school. Lesbrief 20. Op het schoolplein

Thema Kinderen en school. Lesbrief 20. Op het schoolplein Thema Kinderen en school. Lesbrief 20. Op het schoolplein brengt zijn dochter Ama naar school. Hij praat met een moeder van een ander kind op het schoolplein. De moeder heet. Waar werkt? Wat leert u in

Nadere informatie

ANTWOORDEN TAALCOMPLEET A2 THEMA 2 GELD

ANTWOORDEN TAALCOMPLEET A2 THEMA 2 GELD ANTWOORDEN TAALCOMPLEET A2 THEMA 2 GELD Opdracht 1: de pinpas de geldautomaten het geld het bedrag Opdracht 8 1. Hij betaalt in Nederland met de euro. 2. Wij wisselen geld. 3. Je hebt briefjes en munten.

Nadere informatie

Terwijl uw kind niet kijkt, pakt u één van deze dingen op en maakt u er geluid mee. Uw kind zegt wat het hoort.

Terwijl uw kind niet kijkt, pakt u één van deze dingen op en maakt u er geluid mee. Uw kind zegt wat het hoort. Luisterspelletjes Welk geluid hoor je? Uw kind doet de ogen dicht of krijgt een blinddoek voor. U laat allerlei geluiden horen die het moet raden. Bijvoorbeeld: in de handen klappen, op de deur kloppen,

Nadere informatie

Een overtuigende tekst schrijven

Een overtuigende tekst schrijven Een overtuigende tekst schrijven Taalhandeling: Betogen Betogen ervaarles Schrijftaak: Je mening geven over een andere manier van herdenken op school instructieles oefenlesles Lesdoel: Leerlingen kennen

Nadere informatie

- je kan me wat - module 5. docere delectare movere. je kan me wat nt2taalmenu.nl module 5. tekeningen -

- je kan me wat - module 5. docere delectare movere. je kan me wat nt2taalmenu.nl module 5. tekeningen - - je kan me wat - module 5 docere delectare movere tekeningen - 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 je kan O p e me n wat S c h o o l nt2taalmenu.nl A m s t e r d module a m Z u 5i d - O o s t 1

Nadere informatie

Thema Gezondheid. Lesbrief 5. De tandarts

Thema Gezondheid. Lesbrief 5. De tandarts Thema Gezondheid Lesbrief 5. De tandarts Inleiding Deze les gaat over praten bij de tandarts. Meneer Wong komt voor controle bij de tandarts. De tandarts kijkt of alle tanden en kiezen goed zijn. Wat leert

Nadere informatie

Thema Op het werk. Lesbrief 12. De eerste werkdag

Thema Op het werk. Lesbrief 12. De eerste werkdag Thema Op het werk. Lesbrief 12. De eerste werkdag Deze les gaat over de eerste werkdag. gaat voor het eerst werken bij een snoepfabriek. Hij komt binnen en maakt kennis met de chef. De chef vertelt hem

Nadere informatie

werkbladen thema 7 DE BASISSCHOOL

werkbladen thema 7 DE BASISSCHOOL werkbladen thema 7 DE BASISSCHOOL 7.0 vragen bij de film alleen Kijk naar de film. Geef antwoord op de vragen. eerste ronde filmkijken 1 2 3 Badria vindt Nederlands moeilijk. De juf komt op huisbezoek.

Nadere informatie

Thema 5 Elena heeft nieuwe spullen nodig

Thema 5 Elena heeft nieuwe spullen nodig Les 5.1 Materialen (selectie) flitskaarten de spijkerbroek, de broek, de bloes flitskaarten (thema 9, onderbouw): de broek, de jurk, het t-shirt,, de schoenen, de jas, de trui, de laarzen, de pet, de sjaal,

Nadere informatie

Thema Gezondheid Beginnerslessen

Thema Gezondheid Beginnerslessen http://www.edusom.nl Thema Gezondheid Beginnerslessen Les 1. Een afspraak maken Deze les gaat over een afspraak maken. Een afspraak met de dokter. U gaat naar de huisarts. Eerst moet u een afspraak maken.

Nadere informatie

Thema Op zoek naar werk. Lesbrief 10. Het sollicitatiegesprek Afspraken maken

Thema Op zoek naar werk. Lesbrief 10. Het sollicitatiegesprek Afspraken maken Thema Op zoek naar werk. Lesbrief 10. Het sollicitatiegesprek Afspraken maken Inleiding Maria heeft een sollicitatiegesprek met de manager. Deze les gaat over het tweede deel van het gesprek. Maria en

Nadere informatie