ANTWOORDEN TAALCOMPLEET A1 THEMA 2 BOODSCHAPPEN

Transcriptie

1 ANTWOORDEN TAALCOMPLEET A1 THEMA 2 BOODSCHAPPEN Opdracht 1 de groente pinnen de suiker de supermarkt Opdracht 7 Hoi Ramon! Ik eet graag rijst met kip. En ik drink altijd water bij het eten. Maar ik vind een biertje ook lekker! Willard Antwoorden Thema 2 Boodschappen 1

2 Opdracht 13 Bijvoorbeeld Hoi mama, Bedankt dat je vandaag voor Laila wilt zorgen! Ze krijgt als ontbijt pap. Ze krijgt als lunch een appel en brood. Ze krijgt als avondeten een bord soep. Tot vanavond! Martina Opdracht Werk jij al lang als tandarts? 2. Drink jij soms een glas wijn? 3. U werkt nooit in het weekend. 4. Hassan drinkt melk bij zijn ontbijt. 5. Wij drinken gezellig samen koffie 6. Zij drinkt thee met heel veel suiker. 7. Ik werk altijd s ochtends en s middags. 8. Nadir en Uzay werken bij het zwembad. Opdracht Mijn kleinkind drinkt graag melk. 2. Salma werkt bij de tandarts. 3. Hij drinkt het glas leeg. 4. Renilde werkt op de computer. 5. Ik drink koffie bij mijn ontbijt. 6. De kinderen drinken veel water. 7. Karima en Kim werken samen. 8. Opa werkt vaak in het weekend. Opdracht koffie rijst slager fruit suiker bakker lunch aardappel ongeveer allerlei thee ontbijt verdelen vooral glas helemaal Antwoorden Thema 2 Boodschappen 2

3 Opdracht n e /d e r /l a n d s 2. c o m /p u /t e r 3. g r o e /t e n 4. s u /p e r /m a r k t 5. e e n /v o u /d i g 6. m a a n /d a g 7. k l e i n /k i n d 8. o n t /b i j t 9. v e r /j a a r /d a g 10. p r e /c i e s 11. t a n /t e 12. s l a /g e r 13. m e /v r o u w 14. g o e /d e /m o r /g e n 15. b a k /k e r 16. d a n k /j e /w e l Opdracht Mijn verjaardag is in juni. 2. Het is nu april. 3. In maart begint de lente. 4. In juni begint de zomer. 5. In september begint de herfst. 6. In december begint de winter. 7. Het nieuwe jaar begint op 1 januari. 8. Ik vind mei de leukste maand. Opdracht Eén kilo is meer. 2. Nee, ik wil graag meer. 3. Nee, ik wil graag minder. 4. Nee, de computer kost minder. 5. Ik wil graag minder. 6. Ik heb meer kinderen. Opdracht 64 Hoi Fatma, Bedankt dat je boodschappen voor me wilt doen! Ik wil graag (1) melk, (2) een kilo rijst en (3) een zak aardappels hebben. Je kunt boodschappen doen bij de supermarkt aan de Voorstraat. Ik wil graag zegeltjes en de bon. Naïda Antwoorden Thema 2 Boodschappen 3

4 Opdracht 76 Bijvoorbeeld 1. Ik ben dertig jaar. 2. Mijn huisnummer is Mijn kinderen zijn acht en elf jaar. 4. Mijn telefoonnummer is Ik lees ongeveer tien boeken per jaar. Opdracht personen 7. neef 8. jaar 9. school 10. klinkers 11. groenteman 12. aardappels 13. computer 14. kranten 15. markt 16. bus 17. broers 18. seizoenen 19. woordenboek 20. letters 21. zussen 22. verkoopsters 23. opdrachten 24. ziekenhuis 25. boodschappen Opdracht 87 Bijvoorbeeld Hoi Juan, Hoe gaat het met je? Je vroeg of ik over mijn familie wil vertellen. Dat doe ik graag! Ik heb een grote familie. Mijn ouders hebben vijf kinderen: mij en mijn twee broers en twee zussen. We hebben zes ooms en tantes, die ook allemaal kinderen hebben. Dus we hebben zeventien nichtjes en dertien neefjes! Soms zien we de familie een paar maanden niet. Maar het is altijd gezellig als we weer samen zijn. Dan praten we veel met elkaar. Dat zijn altijd leuke gesprekken. Heb jij ook een leuke familie? Sandrine Antwoorden Thema 2 Boodschappen 4

5 Antwoorden bij 2.10 Het woordenboek a, b, c, d, e, f, g, h, i, j, k, l, m, n, o, p, q, r, s, t, u, v, w, x, y, z Woord Woordenboekvorm Betekenis recept recept een tekst waarin staat hoe je een gerecht moet maken cake cake zachte, lichte koek die je moet snijden oven oven een ding waarin eten warm wordt gemaakt graden graad een eenheid voor hoe warm het is klop beslag zeef meel vorm kloppen beslag zeven meel vorm slagroom kloppen: slagroom stijf maken, meestal met een speciaal apparaat meel met melk of water, om iets van te bakken door een zeef laten gaan, waardoor grotere stukjes erin blijven liggen en kleine stukjes erdoorheen vallen graan dat heel fijn gemalen is en waarvan bijv. brood gemaakt wordt = de bloem een voorwerp waarmee je iets een vorm geeft bak bakken iets heet laten worden in de oven of met vet totdat je het kunt eten Opdracht Chiel pint bij de kassa. 2. Het alfabet heeft 26 letters. 3. Hij doet jam op zijn boterham. 4. De herfst is een mooi seizoen. 5. Mijn kind moet vanavond in bad. 6. Onze hele familie komt naar het feest. 7. Ik eet s ochtends altijd twee boterhammen. 8. Evrin zoekt een moeilijk woord op in het woordenboek. Antwoorden Thema 2 Boodschappen 5

6 Opdracht Ruan leest een boek. 2. Stefano drinkt wijn. 3. Jozef voetbalt vaak. 4. Shirina heeft een vriend. 5. Bakkers werken in het weekend. 6. Mijn moeder belt naar mijn opa en oma. 7. Mijn verjaardag is in december. 8. Hassan betaalt de boodschappen. Opdracht v l e e s 2. l u n c h 3. g o e d k o o p 4. b o t e r h a m 5. g r o e n t e 6. g r a m 7. a a r d a p p e l s 8. m i n d e r 9. k a s s a 10. m a a r t Welk woord lees je van boven naar beneden? supermarkt Antwoorden Thema 2 Boodschappen 6