MEMORY WOORDEN 1.1. TaalCompleet A1 Memory Woorden 1 1

Transcriptie

1 MEMORY WOORDEN 1.1 TaalCompleet A1 Memory Woorden 1 1

2 ik jij hij zij wij jullie zij de baby het kind ja nee de naam TaalCompleet A1 Memory Woorden 1 2

3 MEMORY WOORDEN 1.2 TaalCompleet A1 Memory Woorden 1 3

4 het nummer nul één twee drie vier vijf zes zeven acht negen tien TaalCompleet A1 Memory Woorden 1 4

5 MEMORY WOORDEN 1.3 TaalCompleet A1 Memory Woorden 1 5

6 het lichaam de buik de rug het been de arm de voet de hand de auto de bus de fiets de boot de trein TaalCompleet A1 Memory Woorden 1 6

7 MEMORY WOORDEN 1.4 TaalCompleet A1 Memory Woorden 1 7

8 het oog het hoofd de neus het oor de mond de tand rond recht kaal het haar groot klein TaalCompleet A1 Memory Woorden 1 8

9 MEMORY WOORDEN 1.5 TaalCompleet A1 Memory Woorden 1 9

10 de kleren de trui het pak de rok de broek de jas de tas de ring het geld de euro het gat de bal TaalCompleet A1 Memory Woorden 1 10

11 MEMORY WOORDEN 1.6 TaalCompleet A1 Memory Woorden 1 11

12 de letter het woord de zin de punt de pen het potlood de gum de map het plaatje het rondje het kruisje de lijn TaalCompleet A1 Memory Woorden 1 12

13 MEMORY WOORDEN 1.7 TaalCompleet A1 Memory Woorden 1 13

14 de deur de straat de tuin het dak het huis het raam de muur de kamer de trap de vraag het antwoord de streep TaalCompleet A1 Memory Woorden 1 14

15 MEMORY WOORDEN 1.8 TaalCompleet A1 Memory Woorden 1 15

16 het bed de bank de stoel de tafel de klok het bot de pot de hond de kat de koe het dier het mens TaalCompleet A1 Memory Woorden 1 16

17 MEMORY WOORDEN 2.1 TaalCompleet A1 Memory Woorden 2 1

18 de moeder de vader de dochter de zoon de zus de broer de computer de brief de krant de tv de puzzel het boek TaalCompleet A1 Memory Woorden 2 2

19 MEMORY WOORDEN 2.2 TaalCompleet A1 Memory Woorden 2 3

20 de datum de dag de week de maand het jaar de agenda Het is ochtend. Het is middag. Het is avond. fout goed het adres TaalCompleet A1 Memory Woorden 2 4

21 MEMORY WOORDEN 2.3 TaalCompleet A1 Memory Woorden 2 5

22 de ui de banaan de tomaat de sla de kool het ijsje de boter de soep het brood de pap drinken eten TaalCompleet A1 Memory Woorden 2 6

23 MEMORY WOORDEN 2.4 TaalCompleet A1 Memory Woorden 2 7

24 de man de vrouw de jongen het meisje de tandarts de dokter de boer de pil de markt het feest het ziekenhuis de post TaalCompleet A1 Memory Woorden 2 8

25 MEMORY WOORDEN 2.5 TaalCompleet A1 Memory Woorden 2 9

26 het bad de douche plus min veel weinig beneden boven vol leeg vies schoon TaalCompleet A1 Memory Woorden 2 10

27 MEMORY WOORDEN 2.6 TaalCompleet A1 Memory Woorden 2 11

28 de wolk de lucht de regen de wind het weer de steen het goud het hout het zand het ijs het water het vuur TaalCompleet A1 Memory Woorden 2 12

29 MEMORY WOORDEN 2.7 TaalCompleet A1 Memory Woorden 2 13

30 De trein is ver. de pan de boom het blad het park de bloem het mes de vork de lepel het bord warm koud TaalCompleet A1 Memory Woorden 2 14

31 MEMORY WOORDEN 3.1 TaalCompleet A1 Memory Woorden 3 1

32 typen lezen schrijven De man luistert. De vrouw praat. kijken licht zwaar hangen De vrouw helpt de man. Hij geeft informatie. Het water is diep. TaalCompleet A1 Memory Woorden 3 2

33 MEMORY WOORDEN 3.2 TaalCompleet A1 Memory Woorden 3 3

34 De pen is in de pot. De pot is achter de stoel. De pot is op de stoel. De jas hangt over de stoel. De pot is voor de stoel. De pot is onder de stoel. De pot is naast de stoel. De pot is tussen de stoelen. bellen rijden Zij woont in dit huis. de groep TaalCompleet A1 Memory Woorden 3 4

35 MEMORY WOORDEN 3.3 TaalCompleet A1 Memory Woorden 3 5

36 de winkel kopen De vrouw verkoopt brood. de verkoper de prijs betalen De auto is duur. de boodschappen De jas kost Met je oren kun je horen. Met je ogen kun je zien. lekker TaalCompleet A1 Memory Woorden 3 6

37 MEMORY WOORDEN 3.4 TaalCompleet A1 Memory Woorden 3 7

38 werken Ik werk in dit bedrijf. De deur is open. de baas Ik heet hallo hoi tot ziens het werk Wat is jouw baan? Ik werk in een ziekenhuis. De auto is snel. De man is langzaam. TaalCompleet A1 Memory Woorden 3 8

39 MEMORY WOORDEN 3.5 TaalCompleet A1 Memory Woorden 3 9

40 zitten lopen liggen staan De vrouw geeft een boek. De man krijgt een boek. De man is ziek. De man is beter. de pijn jong oud De vrouw kijkt naar de man. TaalCompleet A1 Memory Woorden 3 10

41 MEMORY WOORDEN 3.6 TaalCompleet A1 Memory Woorden 3 11

42 Deze auto is oud. Deze auto is nieuw. slapen moe de buurt het voorbeeld het begin het eind De vrouw is binnen. De vrouw is buiten. Deze plaats heet Eemnes. De man heeft andere kleren dan de vrouw. TaalCompleet A1 Memory Woorden 3 12

43 MEMORY WOORDEN 3.7 TaalCompleet A1 Memory Woorden 3 13

44 lachen Zij is blij. Zij is alleen. Er zit een aantal mensen op de bank. wassen de foto de stad Zij weet het antwoord. De vrouw is na de man. Dit is zoet. Dit is zuur. Dit is zout. TaalCompleet A1 Memory Woorden 3 14

45 MEMORY WOORDEN 3.8 TaalCompleet A1 Memory Woorden 3 15

46 de sport voetballen de toets de klas de juf de les de school het land de wereld het slot de tent dubbel TaalCompleet A1 Memory Woorden 3 16

47 MEMORY WOORDEN 4.1 TaalCompleet A1 Memory Woorden 4 1

48 spelen het uur spreken vroeger nu Het is laat. Het is vroeg. De les is tot 10 uur. Zij eet om 12 uur. Wat doet de jongen? Hij eet een ijsje. moeilijk makkelijk TaalCompleet A1 Memory Woorden 4 2

49 MEMORY WOORDEN 4.2 TaalCompleet A1 Memory Woorden 4 3

50 vrij Zij gaan op vakantie. de taal vandaag morgen gisteren Zij zijn thuis. De bloem is mooi. lang kort bekijken Hij is vanavond niet thuis. TaalCompleet A1 Memory Woorden 4 4

51 MEMORY WOORDEN 4.3 TaalCompleet A1 Memory Woorden 4 5

52 het internet het gesprek leren stil Het is druk op straat. tekenen vallen het probleem de website laag hoog het contact TaalCompleet A1 Memory Woorden 4 6

53 MEMORY WOORDEN 4.4 TaalCompleet A1 Memory Woorden 4 7

54 iemand niemand de politie Zij zorgt voor de vrouw. leven dood zingen Je moet hier lopen. roken Dit is slecht. begrijpen half TaalCompleet A1 Memory Woorden 4 8

55 MEMORY WOORDEN 4.5 TaalCompleet A1 Memory Woorden 4 9

56 Ik gebruik een pen. voorstellen printen De vrouw heeft alles. De man heeft niks. trekken Welke soort tomaat wil je? De vrouw is sterk. het stuk Wij noemen de baby Anna. spellen kiezen TaalCompleet A1 Memory Woorden 4 10

57 MEMORY WOORDEN 4.6 TaalCompleet A1 Memory Woorden 4 11

58 De vrouw zegt Hoi! een beetje oké hetzelfde anders nat roepen Wat betekent dit? de meter (100 cm) Het is koud. Daarom heeft zij een jas aan. hier daar TaalCompleet A1 Memory Woorden 4 12

59 MEMORY WOORDEN 4.7 TaalCompleet A1 Memory Woorden 4 13

60 Hij gaat. Zij blijft. gek normaal zoeken Goed eten is belangrijk. bedenken De jongen is bang. koken de brand De vrouw staat in het midden. De man vindt het jammer. De vrouw is klaar met werken. TaalCompleet A1 Memory Woorden 4 14