Basisexamen inburgering in het buitenland. Auteurs: Karine Bloks-Jekel, Willemijn de Graaf, Marieta Plattèl, Rian Senden, Rosanne Vermaat

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Basisexamen inburgering in het buitenland. Auteurs: Karine Bloks-Jekel, Willemijn de Graaf, Marieta Plattèl, Rian Senden, Rosanne Vermaat"

Transcriptie

1

2 TAALCOMPLEET Basisexamen inburgering in het buitenland Inburgeringsexamen buitenland 1e druk 2014 ISBN Inburgeringsexamen buitenland: Copyright: KleurRijker B.V., Hoofdredactie: Marieta Plattèl Redactie: Karine Bloks-Jekel Auteurs: Karine Bloks-Jekel, Willemijn de Graaf, Marieta Plattèl, Rian Senden, Rosanne Vermaat Illustraties: Joris van den Ende Baracudah Illustratie en Ontwerp Ontwerp: Marilou van Doorn DoornDesign Ontwerp kaft: Letty Verhoeve FlyingBeeDesign Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of op enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

3 Taalcompleet Inleiding voor de cursist Hoe werkt het? Voor je ligt TaalCompleet Inburgeringsexamen buitenland. Dit boek leidt op vanaf niveau 0 tot niveau A1. Dit is het niveau dat je nodig hebt om het Inburgeringsexamen buitenland goed te maken. Met TaalCompleet leer je woorden, grammatica, spelling, lezen, luisteren en spreken. Je leert ook belangrijke feiten over Nederland. Je kunt deze lesmethode in de groep gebruiken, of samen met een docent. Je kunt er ook zelf thuis mee werken. In de boeken staan verschillende soorten opdrachten. Hieronder zie je wat de plaatjes betekenen. schrijfopdracht opdracht op de computer spreekopdracht grammaticafilmpje Sterren In het boek staat bij alle opdrachten en teksten een aantal sterren (nul, één* of twee**). De hoeveelheid sterren geeft aan hoe moeilijk de opdracht is en/of hoe belangrijk de opdracht is voor het Inburgeringsexamen buitenland: geen ster niet zo moeilijk en/of niet zo belangrijk voor het examen * een beetje moeilijk en/of een beetje belangrijk voor het examen ** moeilijk en heel belangrijk voor het examen Als je weinig tijd hebt, maak dan alleen de opdrachten met **. Als je een tekst of een onderwerp moeilijk vindt, maak dan alle opdrachten die erbij horen. 2

4 Wat kun je al? De vier thema s beginnen met een toets op de computer. Deze toets heet Wat kun je al?. De toets vertelt je welke opdrachten je moet maken: met 0, 1 of 2 sterren. Begin met deel A van de toets. Als je klaar bent, krijg je een advies. Kijk goed naar het advies! Soms hoef je alleen deel A te maken, en soms moet je ook deel B en/of C maken. Dit staat ook in het advies. Deel D van de toets (spreken) kan de computer niet nakijken. Vraag of iemand ander naar je wil luisteren en wil vertellen hoe je het hebt gedaan. KNS Op het Inburgeringsexamen buitenland moet je niet alleen kunnen lezen en spreken. Je moet ook antwoord geven op vragen over Nederland. Aan het eind van Woorden 3 en 4 en thema 1, 2, 3 en 4 staat een opdracht om te oefenen met deze vragen. Online Online vind je heel veel opdrachten om te oefenen met de stof. Je vindt hier ook vertaalde woordenlijsten, en het antwoordenboek. Ga naar en log daar in met je inloggegevens. 3

5 Taalcompleet Inleiding voor de docent Voor je ligt TaalCompleet Inburgeringsexamen buitenland. Dit deel leidt op vanaf niveau 0 tot niveau A1. In TaalCompleet Inburgeringsexamen buitenland is zeer veel aandacht voor het opbouwen van een woordenschat. In de eerste vier hoofdstukken wordt de basiswoordenschat aangeleerd vanaf niveau 0. Vervolgens gaat het boek verder met vier thema s, waarbij (naast woordenschatuitbreiding) gewerkt wordt aan de vaardigheden lezen, luisteren en spreken. Grammatica en spelling komen ook aan bod. Zo is deze methode compleet om cursisten klaar te stomen voor het Inburgeringsexamen buitenland. De methode begint dus op niveau 0 en bouwt langzaam op tot A1. De teksten, opdrachten en onderwerpen worden steeds moeilijker. Ook bereid de methode cursisten voor op het examen KNS (Kennis Nederlandse Samenleving). Achter in het boek zijn alle honderd vragen en antwoorden te vinden. Aan het eind van Woorden 3 en 4 en thema 1, 2, 3 en 4 staat een opdracht om de antwoorden te leren en hier online mee te oefenen. Aan de opbouw van de complete methode liggen de actuele didactische inzichten ten grondslag: Er worden zo n 750 woorden aangeboden en geoefend, die elk ongeveer zeven keer terugkomen in teksten en opdrachten. Bij de selectie van de woorden is rekening gehouden met frequentie, nut en het doel: het Inburgeringsexamen buitenland halen. Alle opdrachten zijn opgebouwd volgens het ABCD-model van Neuner. Veel opdrachten hebben dezelfde vorm als de opdrachten op het examen, zodat cursisten hieraan wennen en daardoor beslagen ten ijs op het examen komen. Grammatica heeft een ondersteunende rol en is geïntegreerd in de thema s. Hierdoor is de context steeds betekenisvol, en zijn de opdrachten functioneel en communicatief van aard. De grammaticaonderwerpen komen cyclisch aan bod, met een geleidelijke opbouw en veel herhaling. De uitleg volgt het principe van Focus on Form. Teksten zijn levensecht, afwisselend en aansprekend. Nieuwe woorden en structuren komen er gedoseerd in voor, en worden vervolgens behandeld en geoefend. De methode is gericht op de laag- tot middenopgeleide leerder, die een duidelijk en concreet doel voor ogen heeft, en die door afwisseling en frisse onderwerpen gemotiveerd blijft. De methode is geschikt voor leren in lesverband, in kleine groepjes of individueel. De grote hoeveelheid online opdrachten kunnen cursisten zelfstandig en thuis doen, doordat de computer directe feedback geeft. Verder is er een antwoordenboek beschikbaar waarmee cursisten zelfstandig opdrachten kunnen nakijken. Het is mogelijk om cursisten trajecten van verschillend tempo aan te bieden, door de sterretjes in het boek. Elke opdracht heeft twee, één of geen sterretjes. 0 sterren betekent niet zo moeilijk en/of niet zo belangrijk voor het examen; 1 ster betekent een beetje moeilijk en/of een beetje belangrijk voor het examen; 2 sterren betekent moeilijk en heel belangrijk voor het examen. 4

6 Als een cursist de online diagnostische toets heeft gedaan, kun je gemakkelijk bepalen welke opdrachten hij wel en niet hoeft te doen. Zo kun je eenvoudig en doeltreffend differentiëren. Op zijn alle online opdrachten te vinden die bij het boek horen. Ook staan hier de woordenlijsten per thema, die in verschillende steuntalen zijn vertaald. Verder zijn het antwoordenboek en een uitgebreide docentenhandleiding te downloaden. Als docent kun je bovendien je cursisten gemakkelijk volgen en de resultaten inzien. Ga naar en log daar in met je inloggegevens. 5

7 Taalcompleet Inhoudsopgave Woorden 1 Woorden Woorden Woorden Woorden Woorden Woorden Woorden Woorden Woorden 2 Woorden Woorden Woorden Woorden Woorden Woorden Woorden Woorden 3 Woorden Woorden Woorden Woorden Woorden Woorden Woorden Woorden Woorden 4 Woorden Woorden Woorden Woorden Woorden Woorden Woorden Thema 1 Voorstellen 1.1 Begrijpen wat je moet doen (1) Hallo! Wie ben je? Begrijpen wat je moet doen (2) Het alfabet Korte en lange klinkers 111 6

8 1.7 De agenda De familie Mulder Kleuren 117 Thema 2 Boodschappen 2.1 Eten en drinken Ontbijt, lunch en avondeten Ik drink melk Maanden en seizoenen Op de markt In de supermarkt Cijfers en getallen Boek-boeken, tafel-tafels Zinnen maken 134 Thema 3 Vervoer 3.1 Met de taxi Regels in het verkeer De tijd Reizen met de trein Wie, wat, waar? Komen en gaan Reizen met de auto Noord, Oost, Zuid, West De weg vragen Klemtoon 152 Thema 4 Wonen 4.1 Het huis Lang niet gezien Gaat hij naar zijn werk? Nee, hij gaat niet Inschrijven voor een huurhuis Goed voor het milieu! Het dak is kapot. 168 KNS Woorden 3 (14 vragen) 172 Woorden 4 (14 vragen) 175 Thema 1 (18 vragen) 178 Thema 2 (18 vragen) 178 Thema 3 (18 vragen) 179 Thema 4 (18 vragen) 179 aantekeningen 187 7

9 Taalcompleet 8

10 Woorden 1 Inhoudsopgave Woorden Woorden Woorden Woorden Woorden Woorden Woorden Woorden

11 Woorden 1 10

12 Woorden 1.1 ** ik jij hij zij wij jullie zij de baby het kind Mohammed ja nee de naam 1 Spreek de woorden uit. Wil je horen hoe je deze woorden uitspreekt? Ga dan naar Spreek de woorden daarna zelf uit. 11

13 Woorden 1 2 Wat betekenen de woorden? Wat betekenen de blauwe woorden? Schrijf de betekenis op in de woordenlijst. 3 4 * Maak de opdrachten. Ga naar en maak de opdrachten op de computer. 5 Maak de puzzel. Zoek de woorden in de puzzel. k n e e j a i a n d ij j b a b y z u l m i l ij i w ij k i n d e n e h ij e baby hij ik ja jij kind naam nee wij zij 12

14 Woorden 1.2 ** het nummer nul één twee drie vier vijf zes zeven acht negen tien 6 Spreek de woorden uit. Wil je horen hoe je deze woorden uitspreekt? Ga dan naar Spreek de woorden daarna zelf uit. 13

15 Woorden 1 7 Wat betekenen de woorden? Wat betekenen de blauwe woorden? Schrijf de betekenis op in de woordenlijst * Maak de opdrachten. Ga naar en maak de opdrachten op de computer. 11 Trek een lijn. Trek een lijn van klein naar groot. één zeven nul tien drie twee zes negen acht vijf vier 12 Je ziet twee cijfers. Welk cijfer komt daarna?* 1. nul, één,...twee..., drie 2. drie, vier,..., zes 3. vier, vijf,..., zeven 4. acht, negen, zes,..., acht, negen 6. één, twee,..., vier 7...., één, twee, drie 8. twee, drie,..., vijf 14

16 Woorden 1.3 ** het lichaam de buik de rug het been de arm de voet de hand de auto de bus de fiets de boot de trein 13 Spreek de woorden uit. Wil je horen hoe je deze woorden uitspreekt? Ga dan naar Spreek de woorden daarna zelf uit. 15

17 Woorden 1 14 Wat betekenen de woorden? Wat betekenen de blauwe woorden? Schrijf de betekenis op in de woordenlijst * Maak de opdrachten. Ga naar en maak de opdrachten op de computer. 17 Vertel wat je ziet. * Kies uit: de arm het been de buik de fiets de hand het kind de voet de buik

18 Woorden 1.4 ** het oog het hoofd de neus het oor de mond de tand rond recht kaal het haar groot klein 18 Spreek de woorden uit. Wil je horen hoe je deze woorden uitspreekt? Ga dan naar Spreek de woorden daarna zelf uit. 17

19 Woorden 1 19 Wat betekenen de woorden? Wat betekenen de blauwe woorden? Schrijf de betekenis op in de woordenlijst * Maak de opdrachten. Ga naar en maak de opdrachten op de computer. 23 Vertel wat je ziet.* Kies uit: het haar het hoofd de mond de neus het oog het oor de tand het haar Maak de opdracht.** Ga naar en maak de toets op de computer. 18

20 Woorden 1.5 ** de kleren de trui het pak de rok de broek de jas de tas de ring het geld de euro het gat de bal 25 Spreek de woorden uit. Wil je horen hoe je deze woorden uitspreekt? Ga dan naar Spreek de woorden daarna zelf uit. 19

21 Woorden 1 26 Wat betekenen de woorden? Wat betekenen de blauwe woorden? Schrijf de betekenis op in de woordenlijst * 30 * Maak de opdrachten. Ga naar en maak de opdrachten op de computer. 31 Vertel wat je ziet.* Kies uit: de bal de broek de euro het gat het geld de kleren de ring de tas de trui de bal 20

22 Woorden 1.6 ** de letter het woord de zin de punt de pen het potlood de gum de map het plaatje het rondje het kruisje de lijn 32 Spreek de woorden uit. Wil je horen hoe je deze woorden uitspreekt? Ga dan naar Spreek de woorden daarna zelf uit. 21

23 Woorden 1 33 Wat betekenen de woorden? Wat betekenen de blauwe woorden? Schrijf de betekenis op in de woordenlijst * Maak de opdrachten. Ga naar en maak de opdrachten op de computer. 37 Vertel wat je ziet.* Kies uit: de gum het kruisje de letter de pen het potlood de punt het rondje het woord de zin de gum 22

24 Woorden 1.7 ** de deur de straat de tuin het dak het huis het raam de muur de kamer de trap de vraag het antwoord de streep 38 Spreek de woorden uit. Wil je horen hoe je deze woorden uitspreekt? Ga dan naar Spreek de woorden daarna zelf uit. 23

25 Woorden 39 Wat betekenen de woorden? Wat betekenen de blauwe woorden? Schrijf de betekenis op in de woordenlijst * 42 * Maak de opdrachten. Ga naar en maak de opdrachten op de computer Maak de puzzel. Zoek de woorden in de puzzel. d b r a a m r o a n t w o o r d k k e h u i s e m a t k r o t u u m u k t r r r u e i u t r a p r r n v r a a g antwoord dak deur huis kamer muur raam straat streep trap tuin vraag s t r e e p t i 24

26 Woorden 1.8 ** het bed de bank de stoel de tafel de klok het bot de pot de hond de kat de koe het dier het mens 44 Spreek de woorden uit. Wil je horen hoe je deze woorden uitspreekt? Ga dan naar Spreek de woorden daarna zelf uit. 25

27 Woorden 1 45 Wat betekenen de woorden? Wat betekenen de blauwe woorden? Schrijf de betekenis op in de woordenlijst * 49 * Maak de opdrachten. Ga naar en maak de opdrachten op de computer. 50 Trek een lijn.* het bed de bank de hond de kat de klok de koe de stoel de tafel 51 Maak de opdracht.** Ga naar en maak de toets op de computer. 26

28 Woorden 2 Inhoudsopgave Woorden Woorden Woorden Woorden Woorden Woorden Woorden

29 Woorden 2 28

30 Woorden 2.1 ** de moeder de vader de dochter de zoon de zus de broer de computer de brief de krant Van boven naar beneden 1. Ik wil niet schrijven. Ik wil op de computer. 2. Mijn kleren over de stoel. 3. Met je oren kun je. 5. Als iets niet is, dan is het licht. 6. Hij een brief. 7. Het water is. 8. Wij een boek de tv de puzzel het boek 1 Spreek de woorden uit. Wil je horen hoe je deze woorden uitspreekt? Ga dan naar Spreek de woorden daarna zelf uit. 29

31 Woorden 2 2 Wat betekenen de woorden? Wat betekenen de blauwe woorden? Schrijf de betekenis op in de woordenlijst. 3 4 * Maak de opdrachten. Ga naar en maak de opdrachten op de computer. 5 Maak de puzzel. Zoek de woorden in de puzzel. c z z u s b p m o e d e r u b o k o m o z r n r t v e z i v a d e r e e p n u t e l boek brief broer krant moeder puzzel tv vader zoon zus f r t b o e k 30

32 Woorden 2.2 ** 5 maandag 6 dinsdag de datum de dag de week de maand het jaar de agenda Het is ochtend. Het is middag. Het is avond. fout goed het adres 6 Spreek de woorden uit. Wil je horen hoe je deze woorden uitspreekt? Ga dan naar Spreek de woorden daarna zelf uit. 31

33 Woorden 2 7 wat betekenen de woorden? Wat betekenen de blauwe woorden? Schrijf de betekenis op in de woordenlijst * Maak de opdrachten. Ga naar en maak de opdrachten op de computer. 11 Vertel wat je ziet.* Kies uit: de avond de dag het jaar de maand de middag de ochtend de maand 2013 augustus week 32 week 32 augustus maandag donderdag 8 van 10:00 tot 14:00 16:00 tandarts Nederlandse les dinsdag vrijdag 9 van 10:00 tot 14:00 Nederlandse les 7 woensdag zaterdag 10 9:00 voetballen zondag :00 eten bij mama 32

34 Woorden 2.3 ** de ui de banaan de tomaat de sla de kool het ijsje de boter de soep het brood de pap drinken eten 12 Spreek de woorden uit. Wil je horen hoe je deze woorden uitspreekt? Ga dan naar Spreek de woorden daarna zelf uit. 33

35 Woorden 2 13 Wat betekenen de woorden? Wat betekenen de blauwe woorden? Schrijf de betekenis op in de woordenlijst * Maak de opdrachten. Ga naar en maak de opdrachten op de computer. 16 Vertel wat je ziet.* Kies uit: het brood eten het ijs de sla de tomaat de ui het brood

36 Woorden 2.4 ** de man de vrouw de jongen het meisje de tandarts de dokter de boer de pil de markt het feest het ziekenhuis de post 17 Spreek de woorden uit. Wil je horen hoe je deze woorden uitspreekt? Ga dan naar Spreek de woorden daarna zelf uit. 35

37 Woorden 2 18 Wat betekenen de woorden? Wat betekenen de blauwe woorden? Schrijf de betekenis op in de woordenlijst * Maak de opdrachten. Ga naar en maak de opdrachten op de computer. 21 Vertel wat je ziet.* Kies uit: de boer de dokter de jongen de man de markt het meisje de pil de post de vrouw het meisje 22 Maak de opdracht.** Ga naar en maak de toets op de computer. 36

38 Woorden 2.5 ** het bad de douche plus min veel weinig beneden boven vol leeg vies schoon 23 Spreek de woorden uit. Wil je horen hoe je deze woorden uitspreekt? Ga dan naar Spreek de woorden daarna zelf uit. 37

39 Woorden 2 24 wat betekenen de woorden? Wat betekenen de blauwe woorden? Schrijf de betekenis op in de woordenlijst * Maak de opdrachten. Ga naar en maak de opdrachten op de computer. 28 Trek een lijn.* boven het bad vol leeg de douche veel beneden weinig 38

40 Woorden 2.6 ** de wolk de lucht de regen de wind het weer de steen het goud het hout het zand het ijs het water het vuur 29 Spreek de woorden uit. Wil je horen hoe je deze woorden uitspreekt? Ga dan naar Spreek de woorden daarna zelf uit. 39

41 Woorden 2 30 Wat betekenen de woorden? Wat betekenen de blauwe woorden? Schrijf de betekenis op in de woordenlijst * Maak de opdrachten. Ga naar en maak de opdrachten op de computer. 34 Vertel wat je ziet.* Kies uit. het hout de regen de steen het vuur het water het weer de wind de wolk het zand het weer 40

42 Woorden 2.7 ** De trein is ver. de pan de boom het blad het park de bloem het mes de vork de lepel het bord warm koud 35 Spreek de woorden uit. Wil je horen hoe je deze woorden uitspreekt? Ga dan naar Spreek de woorden daarna zelf uit. 41

43 Woorden 2 36 Wat betekenen de woorden? Wat betekenen de blauwe woorden? Schrijf de betekenis op in de woordenlijst * 39 * Maak de opdrachten. Ga naar en maak de opdrachten op de computer. 40 Maak de puzzel. Zoek de woorden in de puzzel. p b l b o o m a a d l p a e n r v o r k s l e p e l o v w a r m k u e ij s b o r d r bloem boom bord koud lepel mes pan ver vork warm 41 Maak de opdracht.** Ga naar en maak de toets op de computer. 42

44 Woorden 3 Inhoudsopgave Woorden Woorden Woorden Woorden Woorden Woorden Woorden Woorden

45 Woorden 3 44

46 Woorden 3.1 ** typen lezen schrijven De man luistert. De vrouw praat. kijken licht zwaar hangen De vrouw helpt de man. Hij geeft informatie. Het water is diep. 1 Spreek de woorden uit. Wil je horen hoe je deze woorden uitspreekt? Ga dan naar Spreek de woorden daarna zelf uit. 45

47 Woorden 3 2 Wat betekenen de woorden? Wat betekenen de blauwe woorden? Schrijf de betekenis op in de woordenlijst * 6 * Maak de opdrachten. Ga naar en maak de opdrachten op de computer. 7 Kies het goede antwoord.* 1. Ik een boek. a. help b. luister c. lees 2. Onze jassen daar. a. eten b. schrijven c. hangen 3. Hij een brief voor zijn zus. a. hangt b. schrijft c. drinkt 4. De vrouw praat. Ik naar haar. a. luister b. typ c. schrijf 5. Kun jij mij met deze opdracht? a. kijken b. helpen c. hangen 6. Het kleine meisje is licht. De grote jongen is. a. zwaar b. diep c. informatie 8 Maak de zinnen af.** Kies uit: diep informatie kijkt lezen schrijf typen 1. Mijn zoon... tv. 2. Wij... de vraag. 3. Ik... mijn naam. 4. Hoe... is het water? 5. Kunt u mij... geven? 6. Op de computer kun je

48 9 Beantwoord de vragen.** 1. Wie help jij weleens? 2. Wat doe je met je oren? 3. Wat doe je met je ogen? 4. Wat doe je met een pen? 5. Wat doe je met je mond? 6. Wat doe je met een boek? 7. Is de nacht licht of donker? 8. Schrijf jij veel of typ jij veel? 9. Is een potlood licht of zwaar? 10. Geef jij weleens iemand informatie? 47

49 Woorden 3 48

50 Woorden 3.2 ** De pen is in de pot. De pot is achter de stoel. De pot is op de stoel. De jas hangt over de stoel. De pot is voor de stoel. De pot is onder de stoel. De pot is naast de stoel. De pot is tussen de stoelen. bellen rijden Zij woont in dit huis. de groep 10 Spreek de woorden uit. Wil je horen hoe je deze woorden uitspreekt? Ga dan naar Spreek de woorden daarna zelf uit. 49

51 Woorden 3 11 Wat betekenen de woorden? Wat betekenen de blauwe woorden? Schrijf de betekenis op in de woordenlijst * Maak de opdrachten. Ga naar en maak de opdrachten op de computer. 15 Trek een lijn.* bellen de groep in op tussen over rijden naast 50

52 16 Welke zin is goed?* 1. a. Het meisje is op de bank. b. Het meisje is onder de bank. 2. a. De sla is tussen het brood. b. De sla is naast het brood. 3. a. De man is achter de auto. b. De man is voor de auto. 4. a. De man is voor de vrouw. b. De man is naast de vrouw. 5. a. De vrouw is in het bad. b. De vrouw is onder het bad. 51

53 Woorden 3 17 Maak de puzzel. Zoek de woorden in de puzzel. o v e r b d n w a c h t e r a o r e p e l n a n ij l i g l t s e d g r o e p t n e o p i n d e t achter bellen groep in naast onder over rijden tussen wonen n a f o n d e r e t u s s e n l 52

54 Woorden 3.3 ** de winkel kopen De vrouw verkoopt brood. de verkoper de prijs betalen 60, ,- De auto is duur. de boodschappen De jas kost 60,-. Met je oren kun je horen. Met je ogen kun je zien. lekker 18 Spreek de woorden uit. Wil je horen hoe je deze woorden uitspreekt? Ga dan naar Spreek de woorden daarna zelf uit. 53

55 Woorden 3 19 Wat betekenen de woorden? Wat betekenen de blauwe woorden? Schrijf de betekenis op in de woordenlijst * Maak de opdrachten. Ga naar en maak de opdrachten op de computer. 23 Is de zin goed of fout?* 1. Ik hoor vies. a. goed b. fout 2. De pen is lekker. a. goed b. fout 3. Ik betaal bij de verkoper. a. goed b. fout 4. Met mijn oren zie ik de winkel. a. goed b. fout 5. De boodschappen zijn zwaar. a. goed b. fout 6. De broek kost 100,-. Dat is veel geld. a. goed b. fout 24 Maak de zinnen af.** Kies uit: betaal duur horen kost lekker prijs winkel zie 1. Ik eet sla. Sla is Hij werkt in een Deze fiets , ,-? Dat is...! 5. Wat is de... van één ui? 6. Ik... mijn boodschappen. 7. Waar kijk je naar? Ik... een mooie bloem! 8. Mijn oren doen pijn. Nu kan ik niet goed

56 25 Beantwoord de vragen.** 1. Heb jij een fiets? 2. Wat koop jij vaak? 3. Wat vind jij lekker? 4. Waar koop je eten? 5. Verkoop jij weleens iets? 6. Hoeveel kost één banaan? 7. Vind jij fruit lekker of vies? 8. Wat betaal jij voor een boek? 9. Wat is de prijs van een appel? 10. Koop je weleens een dure jas? 55

57 Woorden 3 56

58 Woorden 3.4 ** werken Ik werk in dit bedrijf. De deur is open. de baas Ik heet hallo hoi tot ziens het werk Wat is jouw baan? Ik werk in een ziekenhuis. De auto is snel. De man is langzaam. 26 Spreek de woorden uit. Wil je horen hoe je deze woorden uitspreekt? Ga dan naar Spreek de woorden daarna zelf uit. 57

59 Woorden 3 27 Wat betekenen de woorden? Wat betekenen de blauwe woorden? Schrijf de betekenis op in de woordenlijst * Maak de opdrachten. Ga naar en maak de opdrachten op de computer. 31 Kies het goede antwoord.* 1. Ik ga naar huis.! a. Hoi b. Open c. Tot ziens 2. Ik ben Kim. Hoe jij? a. werk b. baan c. heet 3. Hij werkt tien jaar bij dit. a. bedrijf b. hoi c. heten 4. Ik heb een in het ziekenhuis. a. baan b. prijs c. euro 5. Ik lees een boek. Het boek is. a. snel b. open c. baas 6. De man is oud. Hij kan niet lopen. a. snel b. langzaam c. bedrijf 32 Maak de zinnen af.** Kies uit: baas bedrijf heet Hoi langzaam werken 1. Hallo. Ik... Sam. 2. Ik praat met mijn Sam. Ik ben Stefan. 4. Wij... in het ziekenhuis. 5. Hij heeft een baan in dit De vrouw is oud. Ze loopt

60 33 Beantwoord de vragen.** 1. Hoe heet jij? 2. Bij welk bedrijf jij? 3. Hoe heet jouw baas? 4. Betaal je met euro s? 5. Heb jij een leuke baan? 6. Is jouw huis groot of klein? 7. Hoe vaak doe jij boodschappen? 8. Je gaat naar huis. Wat zeg je dan? 9. Ga je weleens naar het ziekenhuis? 10. Loopt een oude man snel of langzaam? 34 Maak de opdracht.** Ga naar en maak de toets op de computer. 59

61 Woorden 3 60

62 Woorden 3.5 ** zitten lopen liggen staan De vrouw geeft een boek. De man krijgt een boek. De man is ziek. De man is beter. de pijn jong oud De vrouw kijkt naar de man. 35 Spreek de woorden uit. Wil je horen hoe je deze woorden uitspreekt? Ga dan naar Spreek de woorden daarna zelf uit. 61

63 Woorden 3 36 Wat betekenen de woorden? Wat betekenen de blauwe woorden? Schrijf de betekenis op in de woordenlijst * Maak de opdrachten. Ga naar en maak de opdrachten op de computer. 40 Trek een lijn.* de pijn staan oud liggen ziek jong zitten lopen 62

64 41 Kies het goede antwoord.* 1. De baby is. a. oud b. jong c. pijn 2. De baby in bed. a. krijgt b. geeft c. ligt 3. Er bloemen in de tuin. a. staan b. geven c. lopen 4. De vrouw kijkt haar kind. a. naar b. na c. op 5. De vrouw naar de winkel. a. staat b. zit c. loopt 6. De jongens op de stoelen. a. zitten b. lopen c. krijgen 42 Maak de zinnen af.** Kies uit: krijgt loopt oud pijn staat ziek 1. Ik ben ziek en ik heb Ik ben beter. Ik ben niet Het kind is jong. De man is Hassan... in het park met zijn hond. 5. Ik ben boven. Mijn zus... beneden. 6. Hij geeft haar bloemen. Zij... bloemen. 63

65 Woorden 3 43 Beantwoord de vragen.** 1. Heb jij kinderen? 2. Is ijs warm of koud? 3. Heb jij weleens pijn? 4. Ben jij ziek of gezond? 5. Is een baby oud of jong? 6. Heb jij weleens een pak aan? 7. Wat voor weer is het vandaag? 8. Hoeveel ramen heeft jouw huis? 9. Kun je op een stoel liggen of zitten? 10. Is jouw douche boven of beneden in huis? 64

66 Woorden 3.6 ** Deze auto is oud. Deze auto is nieuw. slapen moe de buurt het voorbeeld het begin het eind De vrouw is binnen. De vrouw is buiten. Deze plaats heet Eemnes. De man heeft andere kleren dan de vrouw. 44 Spreek de woorden uit. Wil je horen hoe je deze woorden uitspreekt? Ga dan naar Spreek de woorden daarna zelf uit. 65

67 Woorden 3 45 Wat betekenen de woorden? Wat betekenen de blauwe woorden? Schrijf de betekenis op in de woordenlijst * 48 * Maak de opdrachten. Ga naar en maak de opdrachten op de computer. 49 Welke zin is goed?* 1. a. De tuin is buiten. b. De kamer is buiten. 2. a. Ik kijk naar moe. b. Ik kijk naar het voorbeeld. 3. a. In welke plaats ander jij? b. In welke plaats woon jij? 4. a. Ik ben moe. Ik ga slapen. b. Ik ben nieuw. Ik ga slapen. 5. a. Ik koop een andere jas. b. Ik koop een andere buurt. 6. a. Ik woon al drie jaar in deze oud. b. Ik woon al drie jaar in deze buurt. 50 Maak de zinnen af.** Kies uit: begin binnen buurt moe nieuw voorbeeld 1. Ik lees het Het is koud. Ik ga naar Twaalf uur is het... van de middag. 4. Veel mensen wonen in deze Mijn huis is oud. Jouw huis is Mijn dochter ligt op de bank. Ze is

68 Woorden 3.7 ** lachen Zij is blij. Zij is alleen. Er zit een aantal mensen op de bank. wassen de foto de stad Zij weet het antwoord. De vrouw is na de man. Dit is zoet. Dit is zuur. Dit is zout. 51 Spreek de woorden uit. Wil je horen hoe je deze woorden uitspreekt? Ga dan naar Spreek de woorden daarna zelf uit. 67

69 Woorden 3 52 Wat betekenen de woorden? Wat betekenen de blauwe woorden? Schrijf de betekenis op in de woordenlijst * 56 * Maak de opdrachten. Ga naar en maak de opdrachten op de computer. 57 Trek een lijn.* lachen zoet weten alleen blij stad zout wassen 58 Welke zin is goed?* 1. a. Ik woon in deze foto. b. Ik woon in deze stad. 2. a. Hamza lacht. Hij is blij. b. Hamza lacht. Hij is zuur. 3. a. Hij eet een ijsje. Het ijsje is zoet. b. Hij eet een ijsje. Het ijsje is zout. 68

70 4. a. Wij eten soep. De soep is blij. b. Wij eten soep. De soep is zout. 5. a. Het meisje weet het antwoord. b. Het meisje slaapt het antwoord. 6. a. Dit is één vrouw. Zij is alleen. b. Dit is één vrouw. Zij is een aantal mensen. 59 Maak de zinnen af.** Kies uit: aantal foto stad wast Weet zout 1. Er zit veel... in het eten. 2. Ik woon in een grote De moeder... haar kind jij hoe duur de tomaten zijn? 5. Aan de muur hangt een mooie Daar loopt een... mensen: vier mannen en vijf vrouwen. 69

71 Woorden 3 60 Beantwoord de vragen.** 1. Hoe laat ga jij slapen? 2. Is snoep zoet of zuur? 3. Woon jij alleen of samen? 4. Waar moet jij om lachen? 5. Woon jij in een grote stad? 6. Maak jij weleens een foto? 7. Ben je nu binnen of buiten? 8. Hoe vaak was jij je handen? 9. Ga jij weleens met de trein? 10. Eet jij met een vork of met een lepel? 70

72 Woorden 3.8 ** de sport voetballen de toets de klas de juf de les de school het land de wereld het slot de tent dubbel 61 Spreek de woorden uit. Wil je horen hoe je deze woorden uitspreekt? Ga dan naar Spreek de woorden daarna zelf uit. 71

73 Woorden 3 62 Wat betekenen de woorden? Wat betekenen de blauwe woorden? Schrijf de betekenis op in de woordenlijst * Maak de opdrachten. Ga naar en maak de opdrachten op de computer. 66 Is de zin goed of fout?* 1. Ik slaap de toets. a. goed b. fout 2. Wij slapen in de tent. a. goed b. fout 3. De juf werkt op school. a. goed b. fout 4. De deur heeft een slot. a. goed b. fout 5. Welke sport doet jouw les? a. goed b. fout 6. Ik heb deze foto één keer. De foto is dubbel. a. goed b. fout 67 Maak de zinnen af.** Kies uit: klas land school tent toets voetballen 1. De jongens... buiten. 2. De juf staat voor de In de klas maken we een De... is klein. Je kunt er niet in staan. 5. Uit welk... kom jij? Ik kom uit Marokko. 6. De vader brengt zijn kinderen naar

74 68 Beantwoord de vragen.** 1. Waar werkt een juf? 2. In welk land woon jij? 3. Wat koop jij op de markt? 4. Is de wereld groot of klein? 5. Maak jij weleens een toets? 6. Wat voor kleren heb jij aan? 7. Wat vind jij een leuke sport? 8. Slaap jij weleens in een tent? 9. Hoeveel voeten heeft een mens? 10. Is het nu ochtend, middag of avond? 69 Maak de opdracht.** Ga naar en maak de toets op de computer. 70 Oefen de vragen van KNS. Ga naar pagina X. Leer vraag X tot en met X. Ga naar en maak de opdracht op de computer. 73

75 Woorden 3 74

76 Woorden 4 Inhoudsopgave Woorden Woorden Woorden Woorden Woorden Woorden Woorden

77 Woorden 4 76

78 Woorden 4.1 ** spelen het uur spreken vroeger nu Het is laat. Het is vroeg. De les is tot 10 uur. Zij eet om 12 uur. Wat doet de jongen? Hij eet een ijsje. moeilijk makkelijk 1 Spreek de woorden uit. Wil je horen hoe je deze woorden uitspreekt? Ga dan naar Spreek de woorden daarna zelf uit. 77

79 Woorden 4 2 Wat betekenen de woorden? Wat betekenen de blauwe woorden? Schrijf de betekenis op in de woordenlijst * Maak de opdrachten. Ga naar en maak de opdrachten op de computer. 6 Kies het goede antwoord.* 1. Deze opdracht is.. a. makkelijk b. tot c. om 2. Wat ga je morgen.? a. spreken b. doen c. uur 3. De kinderen. buiten. a. spreken b. doen c. spelen 4. Vind jij Nederlands.? a. nu b. laat c. moeilijk 5. Ik vind Nederlands. moeilijk. a. laat b. spelen c. spreken 6.. hadden wij geen auto. Nu wel. a. vroeger b. makkelijk c. doen 78

80 7 Maak de zinnen af.** Kies uit: laat nu om tot uur vroeg 1. Het is.... Ik ga slapen. 2. Het is ochtend. Het is Het is acht.... Ik moet werken. 4. De les is van twee uur... vijf uur. 5. Waar woon jij...? Ik woon in Nederland. 6. Hoe laat ga jij naar huis? Ik ga... zes uur naar huis. 8 Beantwoord de vragen.** 1. Hoe laat eet jij? 2. Heb jij een tuin? 3. Heb jij een baan? 4. Hoe laat word jij wakker? 5. Hoeveel deuren heeft jouw huis? 6. Hoeveel woorden heeft deze zin? 7. Heb jij weleens een gat in je kleren? 8. Vind jij Nederlands moeilijk of makkelijk? 9. Schrijf jij met een potlood of met een pen? 10. Het is zes uur in de ochtend. Is dat vroeg of laat? 79

81 Woorden 4 80

82 Woorden 4.2 ** vrij Zij gaan op vakantie. de taal vandaag morgen gisteren Zij zijn thuis. De bloem is mooi. lang kort bekijken Hij is vanavond niet thuis. 9 Spreek de woorden uit. Wil je horen hoe je deze woorden uitspreekt? Ga dan naar Spreek de woorden daarna zelf uit. 81

83 Woorden 4 10 Wat betekenen de woorden? Wat betekenen de blauwe woorden? Schrijf de betekenis op in de woordenlijst * 14 * Maak de opdrachten. Ga naar en maak de opdrachten op de computer. 15 Maak de zinnen af.** Kies uit: kort lang mooi taal thuis vakantie Wat is het hier mooi! 1. De vrouw is niet Ze is op Haar broek is Ze heeft... haar. 5. Ze spreekt de Nederlandse Het is... weer. 16 Beantwoord de vragen.** 1. Wat ga je vandaag doen? 2. Wat ga je vanavond doen? 3. Wat ga je morgen doen? 4. Wat ga je doen als je vrij bent? 82

84 Woorden 4.3 ** het internet het gesprek leren stil Het is druk op straat. tekenen vallen het probleem de website laag hoog het contact 17 Spreek de woorden uit. Wil je horen hoe je deze woorden uitspreekt? Ga dan naar Spreek de woorden daarna zelf uit. 83

85 Woorden 4 18 Wat betekenen de woorden? Wat betekenen de blauwe woorden? Schrijf de betekenis op in de woordenlijst * Maak de opdrachten. Ga naar en maak de opdrachten op de computer. 22 Maak de zinnen af.** Kies uit: contact hoog internet laag tekenen vallen 1. Heb jij goed... met je familie? 2. De bladeren... van de bomen. 3. Mijn dochter kan heel mooi Ik heb thuis... op mijn computer. 5. Dat huis is laag. Dit huis is heel Is de muur hoog? Nee, de muur is Beantwoord de vragen.** 1. Lees jij weleens een krant? 2. Hoe vaak gebruik jij internet? 3. Ben jij een man of een vrouw? 4. Heb jij weleens een probleem? 5. Stefan zegt niets. Is hij stil of druk? 6. Heb jij veel contact met andere mensen? 7. Wat vind je leuker: tekenen of schrijven? 8. Welke website zie je als je op internet gaat? 9. Waar kun je zitten: op de bank of onder de bank? 10. Wanneer ga je naar de dokter: als je ziek bent of als je gezond bent? 84

86 Woorden 4.4 ** iemand niemand de politie Zij zorgt voor de vrouw. leven dood zingen Je moet hier lopen. roken Dit is slecht. begrijpen half 24 Spreek de woorden uit. Wil je horen hoe je deze woorden uitspreekt? Ga dan naar Spreek de woorden daarna zelf uit. 85

87 Woorden 4 25 Wat betekenen de woorden? Wat betekenen de blauwe woorden? Schrijf de betekenis op in de woordenlijst * Maak de opdrachten. Ga naar en maak de opdrachten op de computer. 29 Trek een lijn.* dood half leven moeten politie roken zingen zorgen voor 86

88 30 Kies het goede antwoord. * 1. is slecht voor je lichaam. a. Roken b. Zorgen c. Moeten 2. Wij niet wat we moeten doen. a. moeten b. begrijpen c. zorgen 3. Waar werk jij? Ik werk bij de. a. politie b. iemand c. slecht 4. weet het antwoord op de vraag. a. Moeten b. Slecht c. Niemand 5. Wil je een brood voor me kopen? a. begrijpen b. leven c. half 6. Mijn kat heeft een goed. Hij kan de hele dag slapen en eten. a. dood b. leven c. slecht 31 Maak de zinnen af.** Kies uit: dood iemand moeten slecht zingen zorgen 1. Kan... mij helpen? 2. Ik kan niet goed Roken is... voor je lichaam. 4. Morgen... jullie een toets maken. 5. Mijn kinderen... voor onze hond en kat. 6. Leeft jouw vader nog? Nee, mijn vader is

89 Woorden 4 32 Beantwoord de vragen.** 1. Kun jij goed zingen? 2. Met wie bel jij weleens? 3. Voor wie zorg jij weleens? 4. Is roken slecht of gezond? 5. Hoeveel trappen heeft jouw huis? 6. Hoe heten jouw vader en moeder? 7. Waarvoor gebruik jij de computer? 8. Ben jij weleens bij de politie geweest? 9. Zit jij liever op een bank of op een stoel? 10. Leven vissen in het water of op het land? 33 Maak de opdracht.** Ga naar en maak de toets op de computer. 88

90 Woorden 4.5 ** Ik gebruik een pen. voorstellen printen De vrouw heeft alles. De man heeft niks. trekken Welke soort tomaat wil je? De vrouw is sterk. het stuk Wij noemen de baby Anna. spellen kiezen 34 Spreek de woorden uit. Ik heet Mikel. M-i-k-e-l Wil je horen hoe je deze woorden uitspreekt? Ga dan naar Spreek de woorden daarna zelf uit. 89

91 Woorden 4 35 Wat betekenen de woorden? Wat betekenen de blauwe woorden? Schrijf de betekenis op in de woordenlijst * 39 * Maak de opdrachten. Ga naar en maak de opdrachten op de computer. 40 Is de zin goed of fout? * 1. Ik kan niks zien. a. goed b. fout 2. Ik vind deze opdracht sterk. a. goed b. fout 3. Wil je de tomaten even printen? a. goed b. fout 4. Je gebruikt een pen om te lezen. a. goed b. fout 5. Weten jullie al hoe je de baby gaat noemen? a. goed b. fout 6. Je hebt een moeilijke naam. Kun je je naam even spelen? a. goed b. fout 41 Maak de zinnen af.** Kies uit: alles kiezen soort spellen stuk trekt voorstellen 1. De hond... aan mijn broek. 2. In die winkel is... heel duur. 3. Welke... kool vind je lekker? 4. Je kunt... naar welke dokter je gaat. 5. Ik wil graag een... brood bij de soep. 6. Hoi, ik ben hier nieuw. Ik zal me even Wat een moeilijke naam. Kun je je naam even...? 90

92 42 Beantwoord de vragen.** 1. Waarmee eet je soep? 2. Kun jij je naam spellen? 3. Heb jij broers of zussen? 4. Wat ga jij morgen doen? 5. Waar gebruik je een pen voor? 6. Slaapt een baby veel of weinig? 7. Hoe vaak ga jij naar de tandarts? 8. Is het in Nederland vaak warm of koud? 9. Kun je een tafel maken van hout of van zand? 10. Hoe noem je iemand die in een winkel werkt? 91

93 Woorden 4 92

94 Woorden 4.6 ** Hoi! De vrouw zegt Hoi! een beetje oké hetzelfde anders nat roepen Wat betekent dit? de meter (100 cm) Het is koud. Daarom heeft zij een jas aan. hier daar 43 Spreek de woorden uit. Wil je horen hoe je deze woorden uitspreekt? Ga dan naar Spreek de woorden daarna zelf uit. 93

95 Woorden 4 44 Wat betekenen de woorden? Wat betekenen de blauwe woorden? Schrijf de betekenis op in de woordenlijst * 48 * Maak de opdrachten. Ga naar en maak de opdrachten op de computer. 49 Trek een lijn.* anders daar hetzelfde hier meter nat oké roepen 94

96 50 Welke zin is goed?* 1. a. Wat roept dit woord? b. Wat betekent dit woord? 2. a. Onze kamer is tien meter lang. b. Onze kamer is tien hetzelfde. 3. a. De moeder zegt de kinderen. b. De moeder roept de kinderen. 4. a. Als het regent, wordt alles nat. b. Als her regent, wordt alles oké. 5. a. Ik wil graag een beetje melk in mijn koffie. b. Ik wil graag anders melk in mijn koffie. 6. a. Het is warm. Daarom heb ik een korte broek aan. b. Het is warm. Daarom heb ik een lange broek aan. 51 Maak de zinnen af.** Kies uit: betekent daar hetzelfde hier meter nat oké zeg 1. Jij hebt... potlood als ik. 2. Ik weet niet wat dit woord Het regent. Daarom is mijn haar Wat... je? Ik kan je niet goed horen. 5. Vind jij het goed om nu te gaan? Ja, Hoe lang is dit bed? Dit bed is twee... lang. 7. Wat doen die mensen...? Ik kan het niet goed zien. 8. Wij wonen... nu drie jaar. We zijn erg blij met dit huis. 95

97 Woorden 4 52 Beantwoord de vragen.** 1. Wat is jouw adres? 2. Ben jij kort of lang? 3. Welk taal spreek jij? 4. Is water nat of droog? 5. Kijk jij vaak naar de tv? 6. In welke plaats woon jij? 7. Wat doe jij als je vrij bent? 8. Wat is een ander woord voor 100 cm? 9. Sina roept iets. Praat ze hard of zacht? 10. Ga je weleens op vakantie? Naar welk land? 96

98 Woorden 4.7 ** Hij gaat. Zij blijft. gek normaal zoeken Goed eten is belangrijk. bedenken De jongen is bang. koken de brand De vrouw staat in het midden. De man vindt het jammer. De vrouw is klaar met werken. 53 Spreek de woorden uit. Wil je horen hoe je deze woorden uitspreekt? Ga dan naar Spreek de woorden daarna zelf uit. 97

99 Woorden 4 54 Wat betekenen de woorden? Wat betekenen de blauwe woorden? Schrijf de betekenis op in de woordenlijst * 58 * Maak de opdrachten. Ga naar en maak de opdrachten op de computer. 59 Is de zin goed of fout?* 1. Leren schrijven is klaar. a. goed b. fout 2. Deze man is een beetje gek. a. goed b. fout 3. Nederlands leren is belangrijk. a. goed b. fout 4. Mijn zoon is bang voor honden. a. goed b. fout 5. Je moet goed zoeken onder een brand. a. goed b. fout 6. In het midden van mijn kamer staat een boom. a. goed b. fout 60 Maak de zinnen af.** Kies uit: bedenken blijven jammer koken normale zoeken 1. Het is... dat je niet kan komen. 2. Wil je mee naar de winkel? Of wil je thuis...? 3. Ik weet niet waar mijn boek is. Wil je me helpen...? 4. We krijgen een baby. We moeten nog een naam Mijn man kan erg lekker.... Vanavond maakt hij soep. 6. Pim draagt vaak gekke kleren. Gökhan draagt altijd... kleren. 98

100 61 Beantwoord de vragen.** 1. Welk jaar is het nu? 2. Is vuur warm of koud? 3. Gebruik jij een agenda? 4. Waar ben jij bang voor? 5. Wat kun jij goed koken? 6. Wat doe je met een auto? 7. Schrijf jij weleens een brief? 8. Wat ligt er onder jouw tafel? 9. Waarvoor gebruik je een pan? 10. Waar regent het: binnen of buiten? 62 Maak de opdracht.** Ga naar en maak de toets op de computer. 63 Oefen de vragen van KNS. Ga naar pagina X. Leer vraag X tot en met X. Ga naar en maak de opdracht op de computer. 99

101 Woorden 4 100

102 Thema 1 Voorstellen Inhoudsopgave 1.1 Begrijpen wat je moet doen (1) Hallo! Wie ben je? Begrijpen wat je moet doen (2) Het alfabet Korte en lange klinkers De agenda De familie Mulder Kleuren 117

103 Thema Voorstellen 1 1 Maak de opdracht.* Ga naar en maak de opdracht op de computer. 2 Beantwoord de vragen.** 1. Wat is je naam? 2. Waar woon je? 3. Uit welk land kom je? 4. Heb je kinderen? 1.1 Begrijpen wat je moet doen (1) ** Na een tekst moet je opdrachten maken. Bij de opdrachten staat een instructie. Een instructie is uitleg hoe je iets moet doen. Het is belangrijk dat je alle instructies goed begrijpt. Je weet dan wat je moet doen. Zo kun je alle vragen goed maken. Hier zie je een paar instructies uit de thema s van TaalCompleet: 1. Beantwoord de vragen. 2. Ga naar en maak de opdracht op de computer. 3. Schrijf de betekenis op in de woordenlijst. 4. Kijk naar de zinnen. Zet een streep onder. 5. Kijk naar de zinnen. Zet een rondje om. 6. Maak de zinnen af. 7. Maak zinnen met de woorden. 8. Wat vind jij? Schrijf ook waarom je dat vindt. Begrijp je de instructies? Dan weet je wat je moet doen. 3 Wat betekenen de woorden? Wat betekenen de blauwe woorden in de tekst? Schrijf de betekenis op in de woordenlijst. 4 5 * Maak de opdrachten. Ga naar en maak de opdrachten op de computer. 1.2 Hallo! ** Karim loopt op straat. Hij komt zijn vriend Peter tegen. Peter loopt op straat met een andere vriend. Karim Peter Karim Peter Tim Karim Hoi Peter! Hallo Karim! Hoe gaat het? Het gaat goed, dankjewel. Dit is Tim. Hij woont bij mij in de straat. Hoi, ik ben Tim. Ik heet Karim. 102

104 Peter Karim We gaan nu naar huis. Dag! Tot ziens! Je komt iemand tegen die je kent. Dan groet je elkaar. Dat doe je zo: Hoi. Hallo. Goedemorgen. Goedemiddag. Goedenavond. Je ontmoet iemand die je nog niet kent. Dan zeg je: Ik heet. Mijn naam is. Ik zal me even voorstellen. Ik ben. Ik zal me even voorstellen. Mijn naam is. Je gaat weg. Dan zeg je: Dag. Tot ziens. 6 Maak de opdracht.* Ga naar en maak de opdracht op de computer. 7 Wat betekenen de woorden? Wat betekenen de blauwe woorden in de tekst? Schrijf de betekenis op in de woordenlijst. 8 9 * Maak de opdrachten. Ga naar en maak de opdrachten op de computer. 10 Praat samen. Jullie lopen op straat. Cursist A begint het gesprek. Klaar? Dan begint cursist B het gesprek. Cursist A: Hallo (zeg de naam van cursist B)! Cursist B: Hoi (zeg de naam van cursist A)! A: Hoe gaat het? B: Goed, en met jou? A: Ook goed, dankjewel. B: Dit is Amin. A: Hoi, ik zal me even voorstellen. Ik ben (noem je naam). 103

105 Thema Voorstellen 1 A: Ik moet nu naar huis. A: Dag! 11 Maak de zinnen af.** B: Amin is mijn vriend. B: Oké, tot ziens! Je ziet een gesprek tussen Hassan en Kim. Wat zeggen ze? Hassan Hoi Kim! Kim Hoi Hassan. Hoe....? Hassan Goed, dankjewel. En hoe gaat het met jou? Kim... Ik moet snel naar huis. Hassan.... Kim Wie ben je? ** Je wilt vertellen wie je bent. Of je wilt uitleggen wie iemand anders is. Dan gebruik je het werkwoord zijn: ik ben Ik ben Mark. jij bent ben jij? Jij bent Lucas. Ben jij Lucas? u bent U bent meneer Mulder. hij / zij is Hij is mijn zoon. / Zij is mijn dochter. wij zijn Wij zijn Mark en Vera. jullie zijn Jullie zijn Lucas, Petra en Julia. zij zijn Zij zijn onze kinderen. Ken je deze woorden nog? Ik, jij, u, hij, zij, wij en jullie gebruik je vaak met een werkwoord om een zin te maken. 104

106 Wie ben jij? Ik ben Mark. Ik ken jou. Jij bent Petra. U bent toch mevrouw Mulder? Wie is dat? Dat is Lucas. Hij is een jongen. Wie is dat kind? Dat is Julia. Zij is een meisje. Wie zijn jullie? Wij zijn Mark en Vera. 105

107 Thema Voorstellen 1 Ik ken jullie. Jullie zijn Lucas en Petra. Wie zijn die kinderen? Dat zijn Lucas, Petra en Julia. Zij zijn onze kinderen. Je gebruikt het werkwoord hebben als je iets wilt zeggen over wat van jou is: ik heb Ik heb drie kinderen. jij hebt heb jij? Jij hebt een mooi huis. Heb jij een mooi huis? u heeft U heeft een gouden ring. hij / zij heeft Hij heeft een eenvoudig plan. Zij heeft een ingewikkeld plan. wij hebben Wij hebben honger. jullie hebben Jullie hebben vuile voeten. zij hebben Zij hebben een schitterend huis. 12 Wat betekenen de woorden? Wat betekenen de blauwe woorden in de tekst? Schrijf de betekenis op in de woordenlijst * Maak de opdrachten. Ga naar en maak de opdrachten op de computer. 16 Kijk naar de zinnen. Zet een streep onder het werkwoord hebben. Zet een rondje om het werkwoord zijn. Voorbeeld Vera heeft drie kinderen. Mark is de vader van Lucas. 1. Peter is tien jaar. 2. Ik heb geen honger. 3. Ik ben een beetje ziek. 106

108 4. Hij heeft een goed plan. 5. Jij bent een klein meisje. 6. Zij heeft twee goede vrienden. 7. De kinderen hebben vuile voeten. 8. Jan en Sharon zijn er vandaag niet * 19 * 20 Maak de opdrachten. Ga naar en maak de opdrachten op de computer. 21 Beantwoord de vragen. Cursist A: lees de vraag hardop. Cursist B: lees het antwoord hardop. Klaar? Dan leest cursist B de vragen. 1. Wie ben jij? 2. En wie zijn zij? 3. Heb je nog andere kinderen? 4. Ben je moe? 5. Hebben jullie een groot huis? 6. Heeft u internet? 7. Zijn jullie vanavond thuis? 8. Is de toets moeilijk? 9. Hebben zij een auto? 10. Heeft u contact met de juf? 11. Is Kim een meisje? 12. Hebben jullie een potlood? 13. Bent u in de klas? 14. Heb je veel speelgoed? 15. Is de man stil? 1. Ik ben Helmut. 2. Zij zijn mijn twee dochters. 3. Ja, ik heb nog een zoon. 4. Ja, ik ben een beetje moe. 5. Nee, wij hebben een klein huis. 6. Ja, ik heb internet. 7. Ja, wij zijn vanavond thuis. 8. Nee, de toets is makkelijk. 9. Ja, zij hebben een auto. 10. Ja, ik heb contact met de juf. 11. Nee, Kim is een jongen. 12. Nee, wij hebben een pen. 13. Ja, ik ben in de klas. 14. Nee, ik heb weinig speelgoed. 15. Nee, hij is druk. 22 Maak de zinnen af.** Kijk naar de foto s. Wat kun je vertellen over Cindy? Gebruik hebben of zijn. Voorbeeld Dit is Cindy. Dit... Cindy. 107

109 Thema Voorstellen 1 1. Cindy... een vrouw. 2. Zij... een baby. 3. Zij Zij Zij Beantwoord de vragen.** 1. Wie ben jij? 2. Ben je groot of klein? 3. Hoe oud ben je? 4. Heb je kinderen? 5. Hoe oud zijn je kinderen? 6. Hoeveel kinderen hebben je vader en moeder? 108

110 1.4 Begrijpen wat je moet doen (2) ** Je leert nu nog meer instructies. Deze instructies kom je vaak tegen in een boek of een toets: 1. Vul in. Kies uit de volgende woorden. 2. Wat zie je op het plaatje? Typ het goede woord. 3. Maak de zinnen af. Gebruik de woorden die tussen haakjes staan. 4. Kies het juiste antwoord. Wat zeg je als je weggaat? a. Dag. b. Hoi. c. Hallo. 5. Kruis het juiste antwoord aan. Wat zeg je als je weggaat? Dag. Hoi. Hallo. 6. Onderstreep het juiste antwoord. Wat zeg je als je weggaat? a. Dag. b. Hoi. c. Hallo. 7. Streep door wat niet goed is. Je zegt dag / hoi / hallo als je weggaat. 8. Zet een rondje om het goede antwoord. Je zegt dag / hoi / hallo als je weggaat. 24 Wat betekenen de woorden? Wat betekenen de blauwe woorden in de tekst? Schrijf de betekenis op in de woordenlijst * maak de opdrachten. Ga naar en maak de opdrachten op de computer. 1.5 Het alfabet ** Woorden maak je met letters. Het Nederlandse alfabet heeft 26 letters. De eerste letter is de a en de laatste letter is de z. Je kunt een letter op twee manieren schrijven: als hoofdletter of als kleine letter. hoofdletter kleine letter voorbeeld A a de avond B b het bad C c de computer D d de deur E e de enkel 109

111 Thema Voorstellen 1 hoofdletter kleine letter voorbeeld F f de film G g de groet H h het hoofdstuk I i het internet J j de jongen K k het kind L l de les M m de man N n het Nederlands O o de opdracht P p de pap Q q de quiz R r het raam S s de school T t de tijd U u het uur V v de vorm W w de website X x extra Y y typen Z z de zus 27 Wat betekenen de woorden? Wat betekenen de blauwe woorden in de tekst? Schrijf de betekenis op in de woordenlijst * 31 * Maak de opdrachten. Ga naar en maak de opdrachten op de computer. 32 Maak de opdracht. Ga naar en maak de opdracht op de computer. 33 Maak woorden.* Cursist A: zeg een letter. Cursist B: maak een woord dat met de letter begint. Heeft cursist A tien letters gezegd? Dan zegt cursist B tien letters. Cursist A maakt steeds een woord dat met de letter begint. 110

MEMORY WOORDEN 1.1. TaalCompleet A1 Memory Woorden 1 1

MEMORY WOORDEN 1.1. TaalCompleet A1 Memory Woorden 1 1 MEMORY WOORDEN 1.1 TaalCompleet A1 Memory Woorden 1 1 ik jij hij zij wij jullie zij de baby het kind ja nee de naam TaalCompleet A1 Memory Woorden 1 2 MEMORY WOORDEN 1.2 TaalCompleet A1 Memory Woorden

Nadere informatie

Spreekopdrachten thema 1 Voorstellen

Spreekopdrachten thema 1 Voorstellen Spreekopdrachten thema 1 Voorstellen Opdracht 2 bij 1.2 Vraag en antwoord. Cursist A: lees de vraag hardop. Cursist B: lees het antwoord hardop. Klaar? Dan leest cursist B de vragen. Cursist A Cursist

Nadere informatie

Spreekopdrachten thema 1 Voorstellen

Spreekopdrachten thema 1 Voorstellen Spreekopdrachten thema 1 Voorstellen Opdracht 1 bij 1.2 * Doe de opdracht met de groep. Uitleg voor de docent: De cursisten lopen door elkaar door het lokaal. Laat de cursisten elkaar in tweetallen begroeten,

Nadere informatie

Auteurs: Karine Bloks-Jekel, Willemijn de Graaf, Joanneke Halbertsma, Marieta Plattèl, Rosanne Vermaat

Auteurs: Karine Bloks-Jekel, Willemijn de Graaf, Joanneke Halbertsma, Marieta Plattèl, Rosanne Vermaat TAALCOMPLEET Nederlands voor anderstaligen A2 6e druk 2016 ISBN A2: 978-94-90807-12-2 Copyright: KleurRijker B.V., info@kleurrijker.nl Hoofdredactie: Janneke Blom, Rian Senden Redactie: Nynke Oosterhuis

Nadere informatie

Spreekopdrachten thema 4 Wonen

Spreekopdrachten thema 4 Wonen Spreekopdrachten thema 4 Wonen Opdracht 1 bij 4.1 ** Uitleg voor de docent: Op de volgende pagina vind je een blad met plaatjes. Knip de plaatjes uit en doe ze in een envelop. Geef elk tweetal een envelop.

Nadere informatie

Auteur: Mirjam Wind, docent en coördinator NT2, Educatie Video s: Gabe Dijkstra en Rick Biemolt, studenten Alfa-college, MultiMedia en Design

Auteur: Mirjam Wind, docent en coördinator NT2, Educatie Video s: Gabe Dijkstra en Rick Biemolt, studenten Alfa-college, MultiMedia en Design Woord voor Woord is een programma mondelinge vaardigheden NT2 voor analfabete beginners. Het omvat 12 lessen. De ontwikkeling van het programma en de daarbij behorende video s is mogelijk gemaakt door

Nadere informatie

Spreekopdrachten thema 4 Wonen

Spreekopdrachten thema 4 Wonen Boven: Spreekopdrachten thema 4 Wonen Opdracht 2 bij 4.1 * slaapkamer 2 trap Beneden: tuin garage TaalCompleet A1 Spreken Plus Thema 4-1 Opdracht 3 bij 4.1 ** Vertel. Wat voor huis heb jij? - Woon je in

Nadere informatie

Opstartles 10. EXTRA Oefenen met woorden bij de lessen

Opstartles 10. EXTRA Oefenen met woorden bij de lessen www.edusom.nl Opstartles 10. EXTRA Oefenen met woorden bij de lessen Het is belangrijk om veel woorden te leren. In deze extra les vindt u extra woorden bij de Opstartlessen 1 t/m 5. Kijk ook eens naar

Nadere informatie

TAALCOMPLEET. Nederlands voor anderstaligen KNM. 5 e druk 2016 ISBN KNM: Copyright: KleurRijker B.V.,

TAALCOMPLEET. Nederlands voor anderstaligen KNM. 5 e druk 2016 ISBN KNM: Copyright: KleurRijker B.V., TAALCOMPLEET Nederlands voor anderstaligen KNM 5 e druk 2016 ISBN KNM: 978-94-90807-19-1 Copyright: KleurRijker B.V., info@kleurrijker.nl Hoofdredactie: Janneke Blom Redactie: Nynke Oosterhuis Auteurs:

Nadere informatie

Thema Kinderen en school. Demet TV. Lesbrief 9. De kinderopvang

Thema Kinderen en school. Demet TV. Lesbrief 9. De kinderopvang Thema Kinderen en school. Demet TV Lesbrief 9. De kinderopvang zoekt opvang voor haar kind. belt naar een kinderdagverblijf. Is er plaats? Is de peuterspeelzaal misschien een oplossing? Gaat inschrijven

Nadere informatie

Les 3. Familie, vrienden en buurtgenoten

Les 3. Familie, vrienden en buurtgenoten www.edusom.nl Opstartlessen Les 3. Familie, vrienden en buurtgenoten Wat leert u in deze les? Een gesprek voeren over familie, vrienden en buurtgenoten. Antwoord geven op vragen. Veel succes! Deze les

Nadere informatie

Veertien leesteksten. Leesvaardigheid A1. Te gebruiken bij : Basisexamen Inburgering Studieboek. Ad Appel

Veertien leesteksten. Leesvaardigheid A1. Te gebruiken bij : Basisexamen Inburgering Studieboek. Ad Appel Veertien leesteksten Leesvaardigheid A1 Te gebruiken bij : Basisexamen Inburgering Studieboek Ad Appel Uitgave: Appel, Aerdenhout 2011-2016 Verkoopprijs: 1,95 Ad Appel Te bestellen via www.adappelshop.nl

Nadere informatie

ALFA A ANTWOORDEN STER IN LEZEN

ALFA A ANTWOORDEN STER IN LEZEN STER IN LEZEN ALFA A LES 1: NAAR SCHOOL 1 Ziek 1 b 2 3 b 4 a a B maandag dinsdag woensdag donderdag vrijdag zaterdag zondag C Dit is een vraag Hoe gaat het? Het gaat wel. En met jou? Waarom kom je niet?

Nadere informatie

Spreekopdrachten thema 3 Kinderen

Spreekopdrachten thema 3 Kinderen Spreekopdrachten thema 3 Kinderen Opdracht 1 bij 3.2 Jullie zijn bij het consultatiebureau. Cursist A: je bent arts bij het consultatiebureau. Cursist B: je bent met je baby van twee maanden bij het consultatiebureau.

Nadere informatie

Les 4. De fysiotherapeut.

Les 4. De fysiotherapeut. http://www.edusom.nl Thema Gezondheid Les 4. De fysiotherapeut. Inleiding Deze les gaat over praten met de fysiotherapeut. Een man, meneer Bashir, belt de fysiotherapeut. Hij maakt een afspraak. Hij zegt

Nadere informatie

Lesbrief 3. De fysiotherapeut.

Lesbrief 3. De fysiotherapeut. MDS-65 speakerstand Thema Gezondheid. Lesbrief 3. De fysiotherapeut. Inleiding Deze les gaat over praten met de fysiotherapeut. Een man, meneer Kaya, belt de fysiotherapeut. Hij maakt een afspraak. Hij

Nadere informatie

Thema Gezondheid. Lesbrief 5. De tandarts

Thema Gezondheid. Lesbrief 5. De tandarts Thema Gezondheid Lesbrief 5. De tandarts Inleiding Deze les gaat over praten bij de tandarts. De man (meneer Onuso / Bashir) komt voor controle bij de tandarts. De tandarts kijkt of alle tanden en kiezen

Nadere informatie

Thema Kinderen en school. Lesbrief 19. Samen naar de bibliotheek

Thema Kinderen en school. Lesbrief 19. Samen naar de bibliotheek Thema Kinderen en school. Lesbrief 19. Samen naar de bibliotheek Taban gaat met zijn dochter voor het eerst naar de bibliotheek. Hij schrijft haar in bij de bibliotheek. Dan laat Soumiya aan Taban en Ama

Nadere informatie

Thema Gezondheid. Lesbrief 5. De tandarts

Thema Gezondheid. Lesbrief 5. De tandarts Thema Gezondheid Lesbrief 5. De tandarts Inleiding Deze les gaat over praten bij de tandarts. Meneer Wong komt voor controle bij de tandarts. De tandarts kijkt of alle tanden en kiezen goed zijn. Wat leert

Nadere informatie

Spreekopdrachten thema 2 Boodschappen

Spreekopdrachten thema 2 Boodschappen Spreekopdrachten thema 2 Boodschappen Opdracht 1 bij 2.1 ** Cursist A: vertel wat je eet of drinkt. Vraag wat cursist B eet of drinkt. Cursist B: geef antwoord. Voorbeeld Cursist A: Ik eet een tomaat.

Nadere informatie

Thema Gezondheid. Les 5. De tandarts

Thema Gezondheid. Les 5. De tandarts http://www.edusom.nl Thema Gezondheid Les 5. De tandarts Inleiding Deze les gaat over praten bij de tandarts. Meneer Bashir komt voor controle bij de tandarts. De tandarts kijkt of alle tanden en kiezen

Nadere informatie

Thema Op het werk. Demet TV. Lesbrief 8. De eerste werkdag

Thema Op het werk. Demet TV. Lesbrief 8. De eerste werkdag Thema Op het werk. Demet TV Lesbrief 8. De eerste werkdag Deze les gaat over de eerste werkdag. gaat voor het eerst werken bij een snoepfabriek. Hij komt binnen en maakt kennis met de chef. De chef vertelt

Nadere informatie

Thema Op zoek naar werk. Lesbrief 5. Werk vragen in een winkel

Thema Op zoek naar werk. Lesbrief 5. Werk vragen in een winkel Thema Op zoek naar werk. Lesbrief 5. Werk vragen in een winkel Inleiding Deze les gaat over het zoeken naar werk. Over hoe je een baan kunt vinden. In deze les gaat een vrouw, Maria, naar een winkel om

Nadere informatie

de aanbieding reclame, korting De appels zijn in de a Ze zijn vandaag extra goedkoop.

de aanbieding reclame, korting De appels zijn in de a Ze zijn vandaag extra goedkoop. Woordenlijst bij hoofdstuk 4 de aanbieding reclame, korting De appels zijn in de a Ze zijn vandaag extra goedkoop. alleen zonder andere mensen Hij is niet getrouwd. Hij woont helemaal a, zonder familie.

Nadere informatie

Thema Op het werk. Lesbrief 13. Hoe werkt de machine?

Thema Op het werk. Lesbrief 13. Hoe werkt de machine? Thema Op het werk. Lesbrief 13. Hoe werkt de machine? is op het werk. moet aan de machine werken. De chef vertelt eerst hoe de machine werkt. Dan werkt met de machine. De machine doet het niet. roept een

Nadere informatie

Toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen

Toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen 1. Print deze tekst 2. Download het geluidsbestand en luister Je gaat een toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen maken. Dit is een leestoets. De toets heeft vijf delen. Deel A, B, C, D en E. Deze toets

Nadere informatie

Spreekopdrachten thema 3 Kinderen

Spreekopdrachten thema 3 Kinderen Spreekopdrachten thema 3 Kinderen Opdracht 1 bij 3.2 Jullie zijn bij het consultatiebureau. Cursist A: je bent arts bij het consultatiebureau. Cursist B: je bent met je baby van twee maanden bij het consultatiebureau.

Nadere informatie

Thema 3 Vervoer. Inhoudsopgave

Thema 3 Vervoer. Inhoudsopgave Thema 3 Vervoer Inhoudsopgave 3.1 Met de taxi 155 3.2 Regels in het verkeer 156 3.3 De tijd 157 3.4 Reizen met de trein 160 3.5 Wie, wat, waar? 161 3.6 Komen en gaan 163 3.7 Reizen met de auto 165 3.8

Nadere informatie

Thema Op het werk. Lesbrief 13. Hoe werkt de machine?

Thema Op het werk. Lesbrief 13. Hoe werkt de machine? Thema Op het werk. Lesbrief 13. Hoe werkt de machine? is op het werk. moet aan de machine werken. De chef vertelt eerst hoe de machine werkt. Dan werkt met de machine. De machine doet het niet. roept een

Nadere informatie

LES 3 Ik leer Nederlands. TESTEN TEST 1

LES 3 Ik leer Nederlands. TESTEN TEST 1 12/11/14 1 LES 3 Ik leer Nederlands. TESTEN TEST 1 1. (lezen) Ik.... een lange tekst. 2 Hij.... een moeilijk boek. 3. Zij.... een gemakkelijk tekstje. 4..... jullie veel? Ja, wij.... graag kinderboeken.

Nadere informatie

Thema Op zoek naar werk. Les 9. Het sollicitatiegesprek Antwoord geven op vragen

Thema Op zoek naar werk. Les 9. Het sollicitatiegesprek Antwoord geven op vragen http://www.edusom.nl Thema Op zoek naar werk. Les 9. Het sollicitatiegesprek ntwoord geven op vragen Inleiding Maria heeft een afspraak met de manager voor een sollicitatiegesprek. Deze les gaat over het

Nadere informatie

Thema Op zoek naar werk. Lesbrief 6. Het sollicitatiegesprek Antwoord geven op vragen

Thema Op zoek naar werk. Lesbrief 6. Het sollicitatiegesprek Antwoord geven op vragen Thema Op zoek naar werk. Lesbrief 6. Het sollicitatiegesprek Antwoord geven op vragen Inleiding heeft een afspraak met de manager voor een sollicitatiegesprek. Deze les gaat over het eerste deel van het

Nadere informatie

Thema Op zoek naar werk. Demet TV. Lesbrief 7. Het sollicitatiegesprek Afspraken maken

Thema Op zoek naar werk. Demet TV. Lesbrief 7. Het sollicitatiegesprek Afspraken maken Thema Op zoek naar werk. Demet TV Lesbrief 7. Het sollicitatiegesprek Afspraken maken Inleiding Maria heeft een sollicitatiegesprek met de manager. Deze les gaat over het tweede deel van het gesprek. Maria

Nadere informatie

Herhalingsoefeningen. Thema 3 Familie en relaties. 1 Woorden. Familie

Herhalingsoefeningen. Thema 3 Familie en relaties. 1 Woorden. Familie Herhalingsoefeningen Thema 3 Familie en relaties 1 Woorden Familie Lees de zinnen over de familie van Simon en Els. Schrijf de volgende namen in de stamboom: Hans, Helena, Hester, Joke, Mark, Michiel,

Nadere informatie

Alles onder de knie? 1 Herhalen. Intro. Met de docent. 1 Werk samen. Lees het begin van de gesprekjes. Maak samen de gesprekjes af.

Alles onder de knie? 1 Herhalen. Intro. Met de docent. 1 Werk samen. Lees het begin van de gesprekjes. Maak samen de gesprekjes af. Intro Met de docent Wat ga je doen in dit hoofdstuk? 1 Herhalen: je gaat herhalen wat je hebt geleerd in hoofdstuk 7, 8 en 9. 2 Toepassen: je gaat wat je hebt geleerd gebruiken in een situatie over werk.

Nadere informatie

Spreekopdrachten thema 4 Gezondheid

Spreekopdrachten thema 4 Gezondheid Spreekopdrachten thema 4 Gezondheid Opdracht 1 bij 4.1 * Doe de opdracht in groepjes. Uitleg voor de docent: Verdeel de klas in groepjes van vier à vijf cursisten. Op deze pagina staan kaartjes met lichaamsdelen

Nadere informatie

Toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen

Toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen 1. Print deze tekst 2. Download het geluidsbestand en luister Je gaat een toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen maken. Dit is een leestoets. De toets heeft vijf delen. Deel A, B, C, D en E. Deze toets

Nadere informatie

Toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen

Toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen 1. Print deze tekst 2. Download het geluidsbestand en luister Je gaat een toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen maken. Dit is een leestoets. De toets heeft vijf delen. Deel A, B, C, D en E. Deze toets

Nadere informatie

Thema Op zoek naar werk. Lesbrief 8. Praten en bellen over een baantje

Thema Op zoek naar werk. Lesbrief 8. Praten en bellen over een baantje Thema Op zoek naar werk Lesbrief 8. Praten en bellen over een baantje Inleiding Deze les gaat verder over het zoeken naar werk. De vrouw,, gaat weer naar de winkel om over werk te praten. Ze wil de manager

Nadere informatie

Thema Kinderen en school. Lesbrief 19. Samen naar de bibliotheek

Thema Kinderen en school. Lesbrief 19. Samen naar de bibliotheek www.edusom.nl Thema Kinderen en school. Lesbrief 19. Samen naar de bibliotheek Taban gaat met zijn dochter voor het eerst naar de bibliotheek. Hij schrijft haar in bij de bibliotheek. Daarna laat Soumiya

Nadere informatie

Thema Kinderen en school. Les 17. De kinderopvang

Thema Kinderen en school. Les 17. De kinderopvang www.edusom.nl Thema Kinderen en school. Les 17. De kinderopvang zoekt opvang voor haar kind. Ze belt naar een kinderdagverblijf. Is er een plaats vrij? Is de peuterspeelzaal misschien een oplossing? Gaat

Nadere informatie

Thema Op zoek naar werk. Lesbrief 10. Het sollicitatiegesprek Afspraken maken

Thema Op zoek naar werk. Lesbrief 10. Het sollicitatiegesprek Afspraken maken Thema Op zoek naar werk. Lesbrief 10. Het sollicitatiegesprek Afspraken maken Inleiding Maria heeft een sollicitatiegesprek met de manager. Deze les gaat over het tweede deel van het gesprek. Maria en

Nadere informatie

Spreekopdrachten thema 4 Gezondheid

Spreekopdrachten thema 4 Gezondheid Spreekopdrachten thema 4 Gezondheid Opdracht 1 bij 4.2 Vraag en antwoord. Cursist A: lees de vraag hardop. Cursist B: lees het antwoord hardop. 1. Moet je morgen naar de tandarts? 1. Nee, ik moet morgen

Nadere informatie

Thema Op zoek naar werk

Thema Op zoek naar werk Thema Op zoek naar werk Lesbrief 8. Praten en bellen over een baantje Inleiding Deze les gaat verder over het zoeken naar werk. De vrouw,, gaat weer naar de winkel om over werk te praten. Ze wil de manager

Nadere informatie

Thema Op het werk. Lesbrief 15. Vrij vragen

Thema Op het werk. Lesbrief 15. Vrij vragen Thema Op het werk. Lesbrief 15. Vrij vragen Kofi is op het werk. Hij wil een dag vrij. Hij vraagt het aan de vrouw op het kantoor. Zou het Kofi lukken? Souad komt op kantoor. Zij wil ook een dag vrij.

Nadere informatie

Thema Gezondheid. Lesbrief 2. De wachtkamer

Thema Gezondheid. Lesbrief 2. De wachtkamer Thema Gezondheid. Lesbrief 2. De wachtkamer Deze les gaat over praten in de wachtkamer. Een man, meneer Wong, gaat naar de huisarts. Hij moet even wachten. Hij zit in de wachtkamer. Er zitten veel mensen.

Nadere informatie

Toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen

Toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen 1. Print deze tekst 2. Download het geluidsbestand en luister Je gaat een toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen maken. Dit is een leestoets. De toets heeft vijf delen. Deel A, B, C, D en E. Deze toets

Nadere informatie

Handleiding basiswoordenschat.

Handleiding basiswoordenschat. basiswoordenschat. Inleiding. In de basismodule wordt een basis van ongeveer 80 woorden gelegd. Deze woorden worden aangeboden om de woordenschat, maar ook om de communicatieve vaardigheden van de cursist

Nadere informatie

Melkweg. Naar de speelzaal. Lezen van Alfa B naar Alfa C. Taal en ouders: Peuters. Merel Borgesius Kaatje Dalderop Willemijn Stockmann

Melkweg. Naar de speelzaal. Lezen van Alfa B naar Alfa C. Taal en ouders: Peuters. Merel Borgesius Kaatje Dalderop Willemijn Stockmann Melkweg Lezen van Alfa B naar Alfa C Naar de speelzaal Taal en ouders: Peuters Merel Borgesius Kaatje Dalderop Willemijn Stockmann Colofon Melkweg: Naar de speelzaal, 0 Dit boekje is een uitgave van Stichting

Nadere informatie

Thema Op het werk. Lesbrief 14. Opdrachten

Thema Op het werk. Lesbrief 14. Opdrachten Thema Op het werk. Lesbrief 14. Opdrachten Kofi is op het werk. De chef geeft opdrachten: zij zegt wat Kofi moet doen. De eerste opdracht is de rommel opruimen. Kofi moet de vloer vegen. Het is weer netjes

Nadere informatie

Thema In en om het huis.

Thema In en om het huis. http://www.edusom.nl Thema In en om het huis. Les 22. Een huis zoeken Wat leert u in deze les? Praten over uw huis Informatie over het vinden van een nieuwe woning Praten over wat afgelopen is Veel succes!

Nadere informatie

Thema Op zoek naar werk. Lesbrief 7. Werk vragen in een winkel

Thema Op zoek naar werk. Lesbrief 7. Werk vragen in een winkel Thema Op zoek naar werk. Lesbrief 7. Werk vragen in een winkel Inleiding Deze les gaat over het zoeken naar werk. Over hoe je een baan kunt vinden. In deze les gaat een vrouw, Maria, naar een winkel om

Nadere informatie

Soms is er thuis ruzie Dan is mama boos en roept soms omdat ik mijn speelgoed niet opruim Maar ik heb daar helemaal niet mee gespeeld Dat was Bram,

Soms is er thuis ruzie Dan is mama boos en roept soms omdat ik mijn speelgoed niet opruim Maar ik heb daar helemaal niet mee gespeeld Dat was Bram, Soms is er thuis ruzie Dan is mama boos en roept soms omdat ik mijn speelgoed niet opruim Maar ik heb daar helemaal niet mee gespeeld Dat was Bram, mijn kleine broer Dat is niet van mij mama Dan zegt ze

Nadere informatie

- je kan me wat - module 4. docere delectare movere

- je kan me wat - module 4. docere delectare movere - je kan me wat - module 4 docere delectare movere je kan me wat ROCvA - educatie nt2taalmenu.nl - ROCvAmodule 4 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 je kan me wat nt2taalmenu.nl module 4 1 1 2 3

Nadere informatie

U leert in deze les "toestemming vragen". Toestemming vragen is vragen of u iets mag doen.

U leert in deze les toestemming vragen. Toestemming vragen is vragen of u iets mag doen. TOESTEMMING VRAGEN les 1 spreken inleiding en doel U leert in deze les "toestemming vragen". Toestemming vragen is vragen of u iets mag doen. Bij toestemming vragen is het belangrijk dat je het op een

Nadere informatie

Thema Op het werk. Les 12. De eerste werkdag

Thema Op het werk. Les 12. De eerste werkdag www.edusom.nl Thema Op het werk. Les 12. De eerste werkdag Deze les gaat over de eerste werkdag. Kofi gaat voor het eerst werken bij een snoepfabriek. Hij komt binnen en maakt kennis met de chef. De chef

Nadere informatie

Spreekopdrachten thema 3 Vervoer

Spreekopdrachten thema 3 Vervoer Spreekopdrachten thema 3 Vervoer Opdracht 1 bij 3.1 Jullie zijn op straat. Cursist A: je wilt met de taxi reizen. Cursist B: je bent taxichauffeur. Klaar? Dan begint cursist B het gesprek. Cursist A 1.

Nadere informatie

Melkweg. Een dagje ouder. Lezen van Alfa A naar Alfa B. Ouder worden

Melkweg. Een dagje ouder. Lezen van Alfa A naar Alfa B. Ouder worden Melkweg Lezen van Alfa A naar Alfa B Een dagje ouder Ouder worden Colofon Melkweg Lezen van Alfa A naar Alfa B: Een dagje ouder, 2013 Auteurs: Merel Borgesius Kaatje Dalderop Willemijn Stockmann Dit katern

Nadere informatie

Ria Massy. De taart van Tamid

Ria Massy. De taart van Tamid DE TAART VAN TAMID Ria Massy De taart van Tamid De taart van Tamid 1 Hallo broer! Hallo Aziz! roept Tamid. Zijn hart klopt blij. Aziz belt niet zo dikwijls. Hij woont nog in Syrië. Bellen is moeilijk in

Nadere informatie

Toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen

Toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen 1. Print deze tekst 2. Download het geluidsbestand en luister Je gaat een toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen maken. Dit is een leestoets. De toets heeft vijf delen. Deel A, B, C, D en E. Deze toets

Nadere informatie

Spreekopdrachten thema 1 Nederland

Spreekopdrachten thema 1 Nederland Spreekopdrachten thema 1 Nederland Opdracht 1 bij 1.3 ** Speel het spel met de groep. Uitleg voor de docent: De docent begint. Hij zegt wat hij kan. Bijvoorbeeld: Ik kan koken. Laat de eerste cursist herhalen

Nadere informatie

Opstartlessen. Les 1. Kennismaken

Opstartlessen. Les 1. Kennismaken www.edusom.nl Opstartlessen Les 1. Kennismaken Wat leert u in deze les? Uzelf voorstellen Kennismaken Veel succes! Deze les is ontwikkeld in opdracht van: Gemeente Den Haag en DWI Amsterdam HET GESPREK

Nadere informatie

Thema Gezondheid. Lesbrief 2. De wachtkamer

Thema Gezondheid. Lesbrief 2. De wachtkamer Thema Gezondheid. Lesbrief 2. De wachtkamer Deze les gaat over praten in de wachtkamer. Meneer Bashir gaat naar de huisarts. Hij moet even wachten. Hij zit in de wachtkamer. Er zitten veel mensen. Ze praten.

Nadere informatie

Wat gaan we doen? Kies uit: bijzondere dagelijks gratis aanstaande praktisch. 1 Dick en Anna gaan vrijdag trouwen. Dat is over twee dagen.

Wat gaan we doen? Kies uit: bijzondere dagelijks gratis aanstaande praktisch. 1 Dick en Anna gaan vrijdag trouwen. Dat is over twee dagen. 103 103 HOOFDSTUK 7 Wat gaan we doen? WOORDEN 1 Kies uit: bijzondere dagelijks gratis aanstaande praktisch 1 Dick en Anna gaan vrijdag trouwen. Dat is over twee dagen. 2 Op 22 november zijn we 25 jaar

Nadere informatie

2c nr. 1 zinnen met want en omdat

2c nr. 1 zinnen met want en omdat OPDRACHTKAART www.nt2taalmenu.nl nt2taalmenu is een website voor mensen die Nederlands willen leren én voor docenten NT2. Iedereen die Nederlands wil leren, kan gratis online oefenen. U kunt ook veel oefeningen

Nadere informatie

Het thema van deze les is Gezondheid. Dit is Les 1 Beginners. Een afspraak maken

Het thema van deze les is Gezondheid. Dit is Les 1 Beginners. Een afspraak maken Tekst Audio Les 1 /m 6 Radio Amsterdam LES 1. Beginners. Een afspraak maken Track 1 Jingle Track 2 Het thema van deze les is Gezondheid. Dit is Les 1 Beginners. Een afspraak maken Track 3 HET GESPREK.

Nadere informatie

Thema Op het werk. Lesbrief 16. Herhaling thema.

Thema Op het werk. Lesbrief 16. Herhaling thema. http://www.edusom.nl Thema Op het werk Lesbrief 16. Herhaling thema. Wat leert u in deze les? De woorden van les 12, 13, 14 en 15. Veel succes! Deze les is ontwikkeld in opdracht van: Gemeente Den Haag

Nadere informatie

Thema Kinderen en school. Lesbrief 20. Op het schoolplein

Thema Kinderen en school. Lesbrief 20. Op het schoolplein Thema Kinderen en school. Lesbrief 20. Op het schoolplein brengt zijn dochter Ama naar school. Hij praat met een moeder van een ander kind op het schoolplein. De moeder heet. Waar werkt? Wat leert u in

Nadere informatie

Uitprobeerpakket. Toetsboek 4 groep 4 blok 6

Uitprobeerpakket. Toetsboek 4 groep 4 blok 6 Uitprobeerpakket Toetsboek 4 groep 4 blok 6 Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd

Nadere informatie

HEB JE HUISWERK VANDAAG?

HEB JE HUISWERK VANDAAG? BLAD 1 HEB JE HUISWERK VANDAAG? Je kind moet thuis werken voor school. In de agenda kan je kijken wat je kind moet doen. Wat moet je doen? 1 Maak oefening 1 op blad 2: Wat doet je kind na de school? 2

Nadere informatie

Spreekopdrachten thema 8 Opleidingen

Spreekopdrachten thema 8 Opleidingen Spreekopdrachten thema 8 Opleidingen Opdracht 1 bij 8.2 Lees de vragen. Geef antwoord. 1. Kun je bij jou in de buurt cursussen volgen? Waar dan? 2. Volg jij een cursus of heb je een cursus gevolgd? Welke

Nadere informatie

Melkweg. Een dak boven je hoofd. Lezen van Alfa A naar Alfa B. Wonen: Het huis

Melkweg. Een dak boven je hoofd. Lezen van Alfa A naar Alfa B. Wonen: Het huis Melkweg Lezen van Alfa A naar Alfa B Een dak boven je hoofd Wonen: Het huis Colofon Melkweg Lezen van Alfa A naar Alfa B: Een dak boven je hoofd, 2013 Auteurs: Merel Borgesius Kaatje Dalderop Willemijn

Nadere informatie

- je kan me wat - module 2. docere delectare movere. tekeningen -

- je kan me wat - module 2. docere delectare movere. tekeningen - - je kan me wat - module 2 docere delectare movere je O kan ROC p e me n van S wat Amsterdam c h o o l - A nt2taalmenu.nl educatie m s t e r - d ROC a m van module Z Amsterdam u i d - O 2 o s t tekeningen

Nadere informatie

Les 35. Een nieuw paspoort

Les 35. Een nieuw paspoort http://www.edusom.nl Thema Het stadhuis Les 35. Een nieuw paspoort Wat leert u in deze les? Informatie over het aanvragen en verlengen van uw paspoort of identiteitskaart. Vragen stellen bij het loket.

Nadere informatie

Thema Op het werk. Les 13. Hoe werkt de machine?

Thema Op het werk. Les 13. Hoe werkt de machine? www.edusom.nl Thema Op het werk Les 13. Hoe werkt de machine? Kofi is op het werk. Kofi moet aan de machine werken. De chef vertelt Kofi eerst hoe de machine werkt. Dan werkt Kofi met de machine. De machine

Nadere informatie

Thema Op het werk. Lesbrief 12. De eerste werkdag

Thema Op het werk. Lesbrief 12. De eerste werkdag Thema Op het werk. Lesbrief 12. De eerste werkdag Deze les gaat over de eerste werkdag. gaat voor het eerst werken bij een snoepfabriek. Hij komt binnen en maakt kennis met de chef. De chef vertelt hem

Nadere informatie

OPA EN OMA DE OMA VAN OMA

OPA EN OMA DE OMA VAN OMA Hotel Hallo - Thema 4 Hallo opdrachten OPA EN OMA 1. Knip de strip. Strip Knip de strip los langs de stippellijntjes. Leg de stukken omgekeerd en door elkaar heen op tafel. Draai de stukken weer om en

Nadere informatie

Thema Op het werk. Les 15. Vrij vragen

Thema Op het werk. Les 15. Vrij vragen www.edusom.nl Thema Op het werk. Les 15. Vrij vragen Kofi is op het werk. Hij wil een dag vrij. Hij vraagt het aan de vrouw op het kantoor. Zou het Kofi lukken? Souad komt op kantoor. Zij wil ook een dag

Nadere informatie

Thema Gezondheid. Lesbrief 1. Een afspraak maken

Thema Gezondheid. Lesbrief 1. Een afspraak maken Thema Gezondheid. Lesbrief 1. Een afspraak maken Deze les gaat over een afspraak maken. Een afspraak met de dokter. U gaat naar de huisarts. Eerst moet u een afspraak maken. U praat met de assistente.

Nadere informatie

Thema Op het werk. Les14. Opdrachten

Thema Op het werk. Les14. Opdrachten www.edusom.nl Thema Op het werk. Les14. Opdrachten Kofi is op het werk. De chef geeft opdrachten: zij zegt wat Kofi moet doen. De eerste opdracht is de rommel opruimen. Kofi moet de vloer vegen. Daarna

Nadere informatie

Melkweg. Help je mee? Lezen van Alfa A naar Alfa B. Vrijwilligerswerk

Melkweg. Help je mee? Lezen van Alfa A naar Alfa B. Vrijwilligerswerk Melkweg Lezen van Alfa A naar Alfa B Help je mee? Vrijwilligerswerk Colofon Melkweg Lezen van Alfa A naar Alfa B: Help je mee?, 2013 Auteurs: Merel Borgesius Kaatje Dalderop Willemijn Stockmann Dit katern

Nadere informatie

Les 4: Les conversatie + grammatica Nederlands Conversatie Les 2 A-klas

Les 4: Les conversatie + grammatica Nederlands Conversatie Les 2 A-klas Les 4: Les conversatie + grammatica Nederlands Conversatie Les 2 A-klas Leraar: Dag Jef. Jef: Dag mevrouw. Hoe gaat het met u? Leraar: Goed, dank je. En met jou? Jef: Ook goed. ----------- Mark: Hallo

Nadere informatie

Melkweg. Wat leert je kind? Lezen van Alfa A naar Alfa B. Taal en ouders: de basisschool

Melkweg. Wat leert je kind? Lezen van Alfa A naar Alfa B. Taal en ouders: de basisschool Melkweg Lezen van Alfa A naar Alfa B Wat leert je kind? Taal en ouders: de basisschool Colofon Melkweg Lezen van Alfa A naar Alfa B: Wat leert je kind?, 2013 Auteurs: Merel Borgesius Kaatje Dalderop Willemijn

Nadere informatie

R O S A D E D I E F. Arco Struik. Rosa de dief Arco Struik 1 www.gratiskinderboek.nl

R O S A D E D I E F. Arco Struik. Rosa de dief Arco Struik 1 www.gratiskinderboek.nl R O S A D E D I E F Arco Struik Rosa de dief Arco Struik 1 www.gratiskinderboek.nl In de winkel 3 Bart 5 Een lieve dief 7 De telefoon 9 Bij de dokter 11 De blinde vrouw 13 Een baantje 15 Bijna betrapt

Nadere informatie

Inhoudsopgave LES 1: NAAR SCHOOL LES 2: VRIJE TIJD LES 3: THUIS LES 4: NEDERLAND LES 5: TOEKOMST 126

Inhoudsopgave LES 1: NAAR SCHOOL LES 2: VRIJE TIJD LES 3: THUIS LES 4: NEDERLAND LES 5: TOEKOMST 126 Inhoudsopgave LES 1: NAAR SCHOOL 8 1 Ziek 8 2 Plus en min 14 3 Wat moet en wat is goed? 20 4 De bel 26 Woorden 32 LES 2: VRIJE TIJD 38 1 Naar de film 38 2 Rada wil fit zijn 44 3 Vrije tijd 50 4 Ik ben

Nadere informatie

Thema Gezondheid. Lesbrief 33. In gesprek met de leerkracht.

Thema Gezondheid. Lesbrief 33. In gesprek met de leerkracht. http://www.edusom.nl Thema Gezondheid Lesbrief 33. In gesprek met de leerkracht. Wat leert u in deze les? Een gesprek voeren met de leerkracht. Zinnen maken met omdat. Hulp vragen. Veel succes! Deze les

Nadere informatie

Spreekopdrachten thema 2 Boodschappen

Spreekopdrachten thema 2 Boodschappen Spreekopdrachten thema 2 Boodschappen Opdracht 1 bij 2.1 ** Praat samen. Cursist A: vertel wat je eet of drinkt. Vraag wat cursist B eet of drinkt. Cursist B: geef antwoord. Voorbeeld Cursist A: Ik eet

Nadere informatie

Toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen

Toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen 1. Print deze tekst 2. Download het geluidsbestand en luister Je gaat een toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen maken. Dit is een leestoets. De toets heeft vijf delen. Deel A, B, C, D en E. Deze toets

Nadere informatie

Melkweg. Hoe gaat het? Lezen Alfa A. De dokter

Melkweg. Hoe gaat het? Lezen Alfa A. De dokter Melkweg Lezen Alfa A Hoe gaat het? De dokter Colofon Melkweg Lezen Alfa A, Hoe gaat het?, 2015 Auteurs: Merel Borgesius Kaatje Dalderop Willemijn Stockmann Dit katern is een uitgave van Stichting Melkweg

Nadere informatie

REGELS. Onderstreep de pluralisvorm in de zin.

REGELS. Onderstreep de pluralisvorm in de zin. 61 61 REGELS 1 Onderstreep de pluralisvorm in de zin. 1 Ik woon met mijn gezin in een rijtjeshuis met vier slaapkamers. 2 De vijf appartementen in deze flat zijn heel klein. 3 Hij heeft een groot huis

Nadere informatie

DICTEE WOORDEN 1. DICTEE WOORDEN 1.1 1. ik 2. jij 3. ja 4. zij 5. hij. 6. wij 7. nee 8. de baby 9. het kind 10. de naam

DICTEE WOORDEN 1. DICTEE WOORDEN 1.1 1. ik 2. jij 3. ja 4. zij 5. hij. 6. wij 7. nee 8. de baby 9. het kind 10. de naam DICTEE WOORDEN 1 DICTEE WOORDEN 1.1 1. ik 2. jij 3. ja 4. zij 5. hij DICTEE WOORDEN 1.2 1. vijf 2. nul 3. zes 4. één 5. vier 6. tien DICTEE WOORDEN 1.3 1. de rug 2. de bus 3. de arm 4. de buik 5. de fiets

Nadere informatie

Toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen

Toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen 1. Print deze tekst 2. Download het geluidsbestand en luister Je gaat een toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen maken. Dit is een leestoets. De toets heeft vijf delen. Deel A, B, C, D en E. Deze toets

Nadere informatie

Thema Op zoek naar werk. Les 10. Het sollicitatiegesprek Afspraken maken

Thema Op zoek naar werk. Les 10. Het sollicitatiegesprek Afspraken maken http://www.edusom.nl Thema Op zoek naar werk Les 10. Het sollicitatiegesprek Afspraken maken Inleiding Maria heeft een sollicitatiegesprek met de manager. Deze les gaat over het tweede deel van het gesprek.

Nadere informatie

Thema Gezondheid. Les 2. De wachtkamer

Thema Gezondheid. Les 2. De wachtkamer http://www.edusom.nl Thema Gezondheid Les 2. De wachtkamer Deze les gaat over praten in de wachtkamer. Een man, meneer Bashir, gaat naar de huisarts. Hij moet even wachten. Hij zit in de wachtkamer. Er

Nadere informatie

Lesbrief 1. Bij de huisarts

Lesbrief 1. Bij de huisarts Thema Gezondheid Lesbrief 1. Bij de huisarts Wat leert u in deze les? Een gesprek voeren met de huisarts. Uw klachten beschrijven. Vragen stellen aan de huisarts. Vragen van de huisarts beantwoorden. Veel

Nadere informatie

Spreekopdrachten thema 7 Werken

Spreekopdrachten thema 7 Werken Spreekopdrachten thema 7 Werken Opdracht 2 bij 7.2 ** Knip de volgende pagina door. Je bent leidinggevende in een restaurant. Vandaag is de eerste werkdag van een nieuwe werknemer. Leg uit wat hij moet

Nadere informatie

Op weg met Jezus. eerste communieproject. Hoofdstuk 5 Bidden. H. Theobaldusparochie, Overloon

Op weg met Jezus. eerste communieproject. Hoofdstuk 5 Bidden. H. Theobaldusparochie, Overloon Op weg met Jezus eerste communieproject H. Theobaldusparochie, Overloon Hoofdstuk 5 Bidden Eerste communieproject "Op weg met Jezus" hoofdstuk 5 blz. 1 Joris is vader aan het helpen in de tuin. Ze zijn

Nadere informatie

Les 33. Zwangerschap

Les 33. Zwangerschap http://www.edusom.nl Thema Gezondheid Les 33. Zwangerschap Wat leert u in deze les? Informatie begrijpen over zwanger zijn. Zeggen dat u zwanger bent of dat u zich niet lekker voelt. Woorden die hetzelfde

Nadere informatie

Programma Nederlands Praten

Programma Nederlands Praten Nederlands Praten 1 / Basisvaardigheden, hoofdstuk 3 Oefeningen werkwoorden hebben en zijn Oefening 1: Wat is het juiste werkwoord? (zijn) Jij ben/bent een leerling (zijn) Hij is/bent een man (zijn) Zij

Nadere informatie

Thema Gezondheid Beginnerslessen

Thema Gezondheid Beginnerslessen http://www.edusom.nl Thema Gezondheid Beginnerslessen Les 1. Een afspraak maken Deze les gaat over een afspraak maken. Een afspraak met de dokter. U gaat naar de huisarts. Eerst moet u een afspraak maken.

Nadere informatie