Thema 2 Boodschappen. Inhoudsopgave

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Thema 2 Boodschappen. Inhoudsopgave"

Transcriptie

1

2 Thema 2 Boodschappen Inhoudsopgave 2.1 Eten en drinken Ontbijt, lunch en avondeten Ik drink melk Aard-ap-pel Maanden en seizoenen Op de markt In de supermarkt Cijfers en getallen Boek-boeken, tafel-tafels Het woordenboek Zinnen maken (1) 149

3 THEMA BOODSCHAPPEN 2 1 Welk woord hoort bij welk plaatje? de supermarkt pinnen... de suiker de groente Beantwoord de vragen. 1. Hoe vaak doe jij boodschappen? En waar doe jij boodschappen? 2. Waar doen mensen boodschappen in jouw land? 3. Wat eet jij meestal s ochtends als ontbijt? 4. Welk seizoen vind jij het leukst? Waarom? 130

4 2.1 Eten en drinken ** het ei de aardappels de rijst het fruit het vlees de groente de kaas de koffie 131

5 THEMA BOODSCHAPPEN 2 de thee de melk de kip de vis 3 Wat betekenen de woorden? Wat betekenen de blauwe woorden? Schrijf de betekenis op in de woordenlijst. 4 5 * 6 ** Maak de opdrachten. 7 Maak de sms af.** Je gaat vanavond bij een vriend eten. Hij stuurt jou een sms. Lees de sms en stuur een sms terug. Hoi! Wat wil je vanavond eten? Aardappels of rijst? Met kip of vis? En wat drink je bij het eten? Groetjes, Ramon 132

6 Hoi Ramon! Ontbijt, lunch en avondeten ** In Nederland eten mensen meestal drie keer op een dag: s Ochtends eet je het ontbijt. Veel Nederlandse mensen eten dan brood. En ze drinken koffie, thee of melk. Sommige mensen doen suiker of melk in hun thee of koffie. het ontbijt s Middags eet je de lunch. De meeste Nederlandse mensen eten dan ook brood. Ze drinken ook vaak melk. de lunch s Avonds is het avondeten. Nederlandse mensen eten dan bijvoorbeeld aardappels, groente en vlees. Daar drinken ze vaak water, melk of een glas wijn bij. het avondeten 133

7 THEMA BOODSCHAPPEN 2 8 Maak de opdracht.* Ga naar en maak de opdracht op de computer. 9 Wat betekenen de woorden? Wat betekenen de blauwe woorden in de tekst? Schrijf de betekenis op in de woordenlijst * 12 ** Maak de opdrachten. 13 Maak het briefje af.* Je gaat naar je werk. Je komt pas na het avondeten weer thuis. Je moeder komt voor je dochter Laila zorgen. Op de plaatjes zie je wat je kind moet eten. Je schrijft een briefje voor je moeder. ontbijt lunch lunch avondeten Hoi mama, Bedankt dat je vandaag voor Laila wilt zorgen! Ze krijgt als ontbijt Ze krijgt als Ze Tot vanavond!

8 2.3 Ik drink melk. ** In thema 1 heb je de werkwoorden hebben en zijn geleerd. Nu leer je de werkwoorden drinken en werken. drinken: ik drink drink Ik drink vaak melk. jij drinkt drink jij? drink + t Jij drinkt te weinig. Drink jij te weinig? u drinkt drink + t U drinkt uit een glas. hij / zij drinkt drink + t Zij drinkt nooit wijn. wij drinken drink + en Wij drinken samen koffie. jullie drinken drink + en Jullie drinken water. zij drinken drink + en Zij drinken nogal veel. Veel werkwoorden gaan op dezelfde manier. Kijk maar naar het woord werken. werken: ik werk werk Ik werk vooral s ochtends. jij werkt werk jij? werk + t Jij werkt in Utrecht. Werk jij in Utrecht? u werkt werk + t U werkt hier. hij / zij werkt werk + t Hij werkt steeds langer. wij werken werk + en Wij werken aan allerlei opdrachten. jullie werken werk + en Jullie werken de hele dag. zij werken werk + en Zij werken helemaal nooit. 14 Wat betekenen de woorden? Wat betekenen de blauwe woorden in de tekst? Schrijf de betekenis op in de woordenlijst * 17 ** Maak de opdrachten. 18 Kijk naar de zinnen. Zet een streep onder het werkwoord drinken. Zet een rondje om het werkwoord werken. Voorbeeld Ik drink elke dag koffie. Waar werk jij? 135

9 THEMA BOODSCHAPPEN 2 1. Werk jij al lang als tandarts? 2. Drink jij soms een glas wijn? 3. U werkt nooit in het weekend. 4. Hassan drinkt melk bij zijn ontbijt. 5. Wij drinken gezellig samen koffie. 6. Zij drinkt thee met heel veel suiker. 7. Ik werk altijd s ochtends en s middags. 8. Nadir en Uzay werken bij het zwembad * 22 * 23 ** 24 ** Maak de opdrachten. 25 Maak de zinnen af.** Gebruik de woorden die tussen haakjes staan. 1. Mijn kleinkind.... (drinken melk) 2. Salma.... (werken tandarts) 3. Hij.... (drinken leeg) 4. Renilde.... (werken computer) 5. Ik... bij mijn ontbijt. (drinken koffie) 6. De kinderen.... (drinken water) 7. Karima en Kim.... (werken samen) 8. Opa... in het weekend. (werken vaak) 2.4 Aard-ap-pel ** Een woord kun je meestal verdelen in stukjes: lettergrepen. Hier zie je een paar voorbeelden: twee lettergrepen: slager sla-ger bakker bak-ker drie lettergrepen: ongeveer on-ge-veer supermarkt su-per-markt 136

10 Sommige woorden hebben maar één lettergreep: kaas lunch thee fruit Sommige lettergrepen zijn ook woorden. Kijk maar: bloempot: bloem + pot voetbal: voet + bal 26 Wat betekenen de woorden? Wat betekenen de blauwe woorden in de tekst? Schrijf de betekenis op in de woordenlijst * 29 ** Maak de opdrachten. 30 Kijk naar de woorden. Hoeveel lettergrepen heeft het woord? Zet een rondje om het goede antwoord. Voorbeeld supermarkt koffie rijst slager fruit suiker bakker lunch aardappel ongeveer allerlei

11 THEMA BOODSCHAPPEN thee ontbijt verdelen vooral glas helemaal * 33 * Maak de opdrachten. 34 Lees de woorden.* Zet een streep na iedere lettergreep. Voorbeeld k o f f i e 1. n e d e r l a n d s 2. c o m p u t e r 3. g r o e t e n 4. s u p e r m a r k t 5. e e n v o u d i g 6. m a a n d a g 7. k l e i n k i n d 8. o n t b ij t 9. v e r j a a r d a g 10. p r e c i e s 11. t a n t e 12. s l a g e r 13. m e v r o u w 14. g o e d e m o r g e n 15. b a k k e r 16. d a n k j e w e l 2.5 Maanden en seizoenen ** Een jaar heeft twaalf maanden: 1. januari 2. februari 3. maart 4. april 5. mei 6. juni 7. juli 8. augustus 9. september 10. oktober 11. november 12. december 138

12 Het jaar heeft vier seizoenen: de lente de zomer de herfst de winter 35 Maak de opdracht.* Ga naar en maak de opdracht op de computer. 36 Wat betekenen de woorden? Wat betekenen de blauwe woorden in de tekst? Schrijf de betekenis op in de woordenlijst * 40 * 41 ** 42 ** Maak de opdrachten. 43 Maak de zinnen af.* Vul een maand in. 1. Mijn verjaardag is in Het is nu In.... begint de lente. 4. In.... begint de zomer. 5. In.... begint de herfst. 6. In.... begint de winter. 139

13 THEMA BOODSCHAPPEN 2 7. Het nieuwe jaar begint op Ik vind.... de leukste maand. 2.6 Op de markt ** Vera gaat boodschappen doen bij de groenteman op de markt. Vaak kosten groentes en fruit op de markt minder geld dan in de supermarkt. Vera verkoper Vera verkoper Vera verkoper Vera verkoper Vera verkoper Vera verkoper Vera verkoper Vera verkoper Vera verkoper Goedemorgen. Goedemorgen. Zegt u het maar. Wat is de prijs van een zak aardappels? Drie euro. Dat is goedkoop! Doe mij maar twee zakken. Dat is inderdaad niet duur, mevrouw. Anders nog iets? Ja, ik wil graag nog een pond appels. Mag het iets meer zijn? Ja, hoor. Dat was het? Ja. Dat is dan zeven euro. Alstublieft. Dank u wel. Wilt u er nog een tasje bij? Ja, graag. Alstublieft. Ik wens u een prettige dag verder! Tot ziens! Dank u wel. Tot ziens! Wie is er dan aan de beurt? Een kilo is 1000 gram. Een pond is 500 gram (dat is precies de helft van 1 kilo). Een ons is 100 gram. Meer A: Wilt u 1 kilo vlees? B: Nee, ik wil graag meer. Geef maar 2 kilo. Minder A: Hoeveel zit er in die zak aardappels? B: 5 kilo. A: Oh, dat is te veel. Ik wil graag minder. Ik heb 2 kilo nodig. 44 Maak de opdracht.* Ga naar en maak de opdracht op de computer. 140

14 45 Wat betekenen de woorden? Wat betekenen de blauwe woorden in de tekst? Schrijf de betekenis op in de woordenlijst * 49 * 50 * 51 ** 52 ** Maak de opdrachten. 53 Wat zeg je?** Schrijf op wat jij zou zeggen. Gebruik meer of minder. 1. Je zoon vraagt wat meer is: 800 gram of één kilo. Wat zeg je? 2. De slager vraagt of je één kilo kip wilt. Dat vind je te weinig. Wat zeg je? 3. De bakker vraagt of je twee broden wilt. Dat vind je te veel. Wat zeg je? 4. Je vriendin vraagt of de computer 500,- kost. Hij kost 400,-. Wat zeg je? 5. De verkoper vraagt of je drie kilo aardappels wilt. Dat vind je te veel. Wat zeg je? 6. Je buurvrouw vraagt hoeveel kinderen jij hebt. Zij heeft drie kinderen. Jij hebt vier inderen. Wat zeg je? 2.7 In de supermarkt ** 54 Luister naar de tekst.** Ga naar en luister naar tekst 2.7. Je hoort Anna. Ze gaat naar de supermarkt. In de supermarkt zoekt ze alle boodschappen. Maar ze kan de koffie niet vinden. Ze vraagt het aan iemand die in de supermarkt werkt. 141

15 THEMA BOODSCHAPPEN 2 55 Maak de opdracht.* Ga naar en maak de opdracht op de computer. 56 Print uit. Ga naar en print de tekst uit. 57 Wat betekenen de woorden? Wat betekenen de blauwe of onderstreepte woorden in de tekst? Schrijf de betekenis op in de woordenlijst * 61 * 62 ** 63 ** Maak de opdrachten. 64 Maak het briefje af.* Je bent ziek. Je zus gaat boodschappen doen voor jou. Op de plaatjes zie je wat je wilt hebben. Schrijf op wat je zus moet kopen. Schrijf ook waar ze dit kan kopen. Schrijf dat je zegeltjes wilt en de bon Hoi Fatma, Bedankt dat je boodschappen voor me wilt doen! Ik wil graag (1) , (2) en (3) hebben. Je Ik Groetjes,

16 2.8 Cijfers en getallen ** 0 nul 1 één 2 twee 3 drie 4 vier 5 vijf 6 zes 7 zeven 8 acht 9 negen 20 twintig 21 eenentwintig 22 tweeëntwintig 23 drieëntwintig 24 vierentwintig 25 vijfentwintig 26 zesentwintig 27 zevenentwintig 28 achtentwintig 29 negenentwintig 40 veertig 41 eenenveertig 42 tweeënveertig 43 drieënveertig 44 vierenveertig 45 vijfenveertig 46 zesenveertig 47 zevenenveertig 48 achtenveertig 49 negenenveertig 10 tien 11 elf 12 twaalf 13 dertien 14 veertien 15 vijftien 16 zestien 17 zeventien 18 achttien 19 negentien 30 dertig 31 eenendertig 32 tweeëndertig 33 drieëndertig 34 vierendertig 35 vijfendertig 36 zesendertig 37 zevenendertig 38 achtendertig 39 negenendertig 50 vijftig 60 zestig 70 zeventig 80 tachtig 90 negentig 100 honderd Als je de cijfers 0 tot en met 9 kent, is het makkelijk om de andere getallen te leren. Kijk goed naar de namen van de tientallen. Vanaf 20 staat er steeds en tussen: negentien vierentwintig drieëndertig Getallen gebruiken doe je zo: Wat kost dat? Dat kost 20,-. Hoeveel broodjes wilt u? Ik wil graag drie broodjes. Wat is uw geboortedatum? Mijn geboortedatum is 25 april Hoe oud bent u? Ik ben 49 jaar. Wat is uw huisnummer? Mijn huisnummer is 44. Wat is uw postcode? Mijn postcode is 6583 AB. Wat is uw telefoonnummer? Mijn telefoonnummer is Heeft u kinderen? Ja, ik heb drie kinderen. Hoe laat kom je? Ik kom om twee uur s middags. 143

17 THEMA BOODSCHAPPEN 2 65 Wat betekenen de woorden? Wat betekenen de blauwe woorden in de tekst? Schrijf de betekenis op in de woordenlijst * 69 * 70 ** 71 ** Maak de opdrachten * 75 * Maak de opdrachten. 76 Beantwoord de vragen.** 1. Hoe oud ben je? 2. Wat is je huisnummer? Mijn Hoe oud zijn je kinderen? Mijn Wat is je telefoonnummer? Mijn Hoeveel boeken lees je ongeveer per jaar? 2.9 Boek-boeken, tafel-tafels ** In thema 1 heb je geleerd wat klinkers en medeklinkers zijn. En je hebt geleerd dat er de-woorden en het-woorden zijn. De woorden hieronder staan in het enkelvoud: het is er maar één. het boek het meisje de boot de tas Een woord kan ook in het meervoud zijn. Dit betekent dat er meer van zijn. Voor een woord in het meervoud staat altijd de: enkelvoud het boek de boot de tas meervoud de boeken de boten de tassen enkelvoud de tafel de moeder het meisje meervoud de tafels de moeders de meisjes 144

18 Soms is het meervoud met en en soms met s. Daarvoor zijn regels: Het meervoud is meestal met en: deur deuren, vrouw vrouwen. Na e, el, er, en, em en ie is het meervoud met s: appel appels, stoeltje stoeltjes boot boten Bij een lange klinker met daarna één medeklinker (boot), komt in het meervoud maar één klinker (boten). De klank blijft hetzelfde. boot boten verhaal verhalen tas tassen Bij een korte klinker met daarna één medeklinker (tas), komen in het meervoud twee medeklinkers (tassen). De klank blijft hetzelfde. tas tassen sok sokken brief brieven Als de laatste letter van het woord een f is, komt in het meervoud een v: brief brieven druif druiven huis huizen Als de laatste letter van het woord een s is, komt in het meervoud een z: huis huizen poes poezen 77 Wat betekenen de woorden? Wat betekenen de blauwe woorden in de tekst? Schrijf de betekenis op in de woordenlijst * 80 ** Maak de opdrachten. 145

19 THEMA BOODSCHAPPEN 2 81 Kijk naar de woorden. Zet een streep onder de woorden die in het enkelvoud zijn. Zet een rondje om de woorden die in het meervoud zijn. Voorbeeld verhaal sokken 1. personen 2. neef 3. jaar 4. school 11. bus 12. broers 13. seizoenen 14. woordenboek 5. klinkers 6. groenteman 7. aardappels 8. computer 9. kranten 10. markt 15. letters 16. zussen 17. verkoopsters 18. opdrachten 19. ziekenhuis 20. boodschappen * 85 ** 86 ** Maak de opdrachten. 87 Vul in.** Je schrijft een brief aan je vriend. Je vertelt over je familie. Vul het meervoud in. Kies uit: broer gesprek maand neef nicht tante zus 146

20 Hoi Juan, Hoe gaat het met je? Je vroeg of ik over mijn familie wil vertellen. Dat doe ik graag! Ik heb een grote familie. Mijn ouders hebben vijf kinderen: mij en mijn twee... en twee.... We hebben zes ooms en..., die ook allemaal kinderen hebben. Dus we hebben zeventien... en dertien...! Soms zien we de familie een paar... niet. Maar het is altijd gezellig als we weer samen zijn. Dan praten we veel met elkaar. Dat zijn altijd leuke.... Heb jij ook een leuke familie? Groetjes, Het woordenboek ** In thema 1 heb je geleerd dat je in het woordenboek kunt opzoeken of je de of het moet gebruiken. Je kunt meer dingen vinden in het woordenboek. Als je een woord niet kent, kun je in het woordenboek opzoeken wat het woord betekent. Alle woorden staan op alfabet. Het is dus belangrijk dat je het alfabet goed kent. Zo kun je de woorden snel vinden. Vul in. In thema 1 heb je het alfabet geleerd. Weet je het nog? Maak het alfabet af. a, b, Maak de opdracht. Ga naar en maak de opdracht op de computer. De goede vorm Niet alle woorden staan in het woordenboek. Veel woorden hebben 147

21 THEMA BOODSCHAPPEN 2 verschillende vormen. Er staat maar één vorm in het woordenboek. Die vorm heet de woordenboekvorm. Je moet dus weten welke vorm van een woord de woordenboekvorm is. De kortste vorm De woordenboekvorm is vaak de kortste vorm. Werkwoorden Werkwoorden hebben veel verschillende vormen. In het woordenboek vind je alleen het hele werkwoord. Het hele werkwoord is dus de woordenboekvorm. tafels staat bij tafel opdrachten staat bij opdracht Ik werk, hij werkt, wij werken. Je vindt deze woorden bij het hele werkwoord werken. Ik spreek, hij spreekt, wij spreken. Je vindt deze woorden bij het hele werkwoord spreken Maak de opdrachten. Kies de goede betekenis. Veel woorden hebben meer dan één betekenis. Als je het woord opzoekt in het woordenboek, weet je niet meteen welke betekenis je moet kiezen. Kijk daarom altijd naar de hele zin. Welke betekenis is het beste? Vul in. Damir wil iets lekkers maken. Hij leest wat hij moet doen, maar hij begrijpt niet alle woorden. Deze woorden zijn onderstreept. Zoek de betekenis van deze woorden op in het woordenboek. Recept voor cake Doe de oven aan op 180 graden. Klop de boter met de suiker en het zout, tot het een mooi beslag is. Klop er vier eieren door. Zeef het meel en doe het bij het beslag. Doe het beslag in een cakevorm. Doe de schaal in de oven. Bak de cake één uur in de oven. Woord Woordenboekvorm Betekenis recept recept cake cake 148

22 oven graden oven graad een ding waarin eten warm wordt gemaakt klop beslag zeef meel vorm bak Zinnen maken (1)** Een gewone zin noemen we een hoofdzin. Het werkwoord staat in een hoofdzin altijd op de tweede plaats. Dit zijn voorbeelden van hoofdzinnen: 1: persoon of ding 2: werkwoord 3: de rest van de zin Hij eet een boterham met jam. Dit huis is nieuw. Ham is lekker. Ik schrijf een brief. Hamid en Boris gaan vanavond samen eten. Een zin begint vaak met de persoon of het ding waar de zin over gaat. Dit kan één woord zijn: hij, of meer woorden: dit huis. Dan schrijf je wat hij doet (het werkwoord): eet. Ten slotte komt de rest van de zin. De rest van de zin kan één woord zijn: nieuw, of meer woorden: een boterham met jam. 149

23 THEMA BOODSCHAPPEN 2 91 Wat betekenen de woorden? Wat betekenen de onderstreepte woorden in de tekst? Schrijf de betekenis op in de woordenlijst * 94 ** Maak de opdrachten. 95 Kijk naar de zinnen. Zet een streep onder de persoon of het ding waar de zin over gaat. Zet een rondje om het werkwoord. Voorbeeld Deze broek is heel mooi 1. Chiel pint bij de kassa. 2. Het alfabet heeft 26 letters. 3. Hij doet jam op zijn boterham. 4. De herfst is een mooi seizoen. 5. Mijn kind moet vanavond in bad. 6. Onze hele familie komt naar het feest. 7. Ik eet s ochtends altijd twee boterhammen. 8. Evrin zoekt een moeilijk woord op in het woordenboek * 98 ** Maak de opdrachten. 99 Maak zinnen met de woorden.** 1. lezen Ruan boek 2. Stefano wijn drinken 3. vaak voetballen Jozef 4. vriend Shirina hebben 150

24 5. werken bakker weekend 6. bellen opa en oma moeder 7. mijn verjaardag december zijn 8. boodschappen betalen Hassan 100 Maak de opdracht.** Ga naar en maak de toets op de computer. 151

25 THEMA BOODSCHAPPEN Maak de puzzel. Je ziet een aantal zinnen en een aantal woorden. Er is steeds een woord weg. Vul de woorden in de puzzel in. Als je alle woorden hebt ingevuld, lees je van boven naar beneden een woord. Kies uit: aardappels boterham goedkoop gram groente kassa lunch maart minder vlees 1. Zullen we vanavond kip eten? Of wil je ander? 2. s Ochtends eet je ontbijt en s middags eet je. 3. Deze fiets is honderd euro. Dat vind ik. 4. Wat wil je op je? 5. Je moet elke dag fruit en eten. 6. Eén kilo is Hoeveel eet jij bij je avondeten? 8. Drie kilo vind ik te veel. Doe maar wat. 9. Bij de kun je je boodschappen betalen. 10. In begint de lente Welk woord lees je van boven naar beneden?.. 152

ANTWOORDEN TAALCOMPLEET A1 THEMA 2 BOODSCHAPPEN

ANTWOORDEN TAALCOMPLEET A1 THEMA 2 BOODSCHAPPEN ANTWOORDEN TAALCOMPLEET A1 THEMA 2 BOODSCHAPPEN Opdracht 1 de groente pinnen de suiker de supermarkt Opdracht 7 Hoi Ramon! Ik eet graag rijst met kip. En ik drink altijd water bij het eten. Maar ik vind

Nadere informatie

Spreekopdrachten thema 2 Boodschappen

Spreekopdrachten thema 2 Boodschappen Spreekopdrachten thema 2 Boodschappen Opdracht 1 bij 2.1 ** Cursist A: vertel wat je eet of drinkt. Vraag wat cursist B eet of drinkt. Cursist B: geef antwoord. Voorbeeld Cursist A: Ik eet een tomaat.

Nadere informatie

Spreekopdrachten thema 2 Boodschappen

Spreekopdrachten thema 2 Boodschappen Spreekopdrachten thema 2 Boodschappen Opdracht 1 bij 2.1 ** Praat samen. Cursist A: vertel wat je eet of drinkt. Vraag wat cursist B eet of drinkt. Cursist B: geef antwoord. Voorbeeld Cursist A: Ik eet

Nadere informatie

Wat eten we vanavond?

Wat eten we vanavond? 35 35 HOOFDSTUK 3 Wat eten we vanavond? WOORDEN 1 Kies uit: jam school slager boodschappen vegetariër 1 Dorien eet geen vlees. Ze is. 2 Moniek houdt van zoet. Ze eet graag op brood. 3 Johan, ik ga naar

Nadere informatie

REGELS. Onderstreep de pluralisvorm in de zin.

REGELS. Onderstreep de pluralisvorm in de zin. 61 61 REGELS 1 Onderstreep de pluralisvorm in de zin. 1 Ik woon met mijn gezin in een rijtjeshuis met vier slaapkamers. 2 De vijf appartementen in deze flat zijn heel klein. 3 Hij heeft een groot huis

Nadere informatie

Auteur: Mirjam Wind, docent en coördinator NT2, Educatie Video s: Gabe Dijkstra en Rick Biemolt, studenten Alfa-college, MultiMedia en Design

Auteur: Mirjam Wind, docent en coördinator NT2, Educatie Video s: Gabe Dijkstra en Rick Biemolt, studenten Alfa-college, MultiMedia en Design Woord voor Woord is een programma mondelinge vaardigheden NT2 voor analfabete beginners. Het omvat 12 lessen. De ontwikkeling van het programma en de daarbij behorende video s is mogelijk gemaakt door

Nadere informatie

Dag! kennismaken. Ik ben Eric.

Dag! kennismaken. Ik ben Eric. Vocabulaire Oefening 1 Woordweb Dag! Waar kom je vandaan? groeten Goedemorgen! de ontmoeting Hoe heet je? kennismaken Hoi! mensen Hallo! Ik ben Eric. nieuw Ik kom uit Engeland. Hallo, ik ben Mila. Ik ben

Nadere informatie

Cursistenboek Taalklas.nl Hoofdstuk 5 Eten

Cursistenboek Taalklas.nl Hoofdstuk 5 Eten Cursistenboek Taalklas.nl Hoofdstuk 5 Eten 1 Woorden 1 het bord 2 het brood 3 het glas 4 de koffie 5 de lepel 6 het mes 7 de patat 8 de rijst 9 de suiker 1 10 de taart 11 de thee 12 de vis 13 het vlees

Nadere informatie

Thema 3 Vervoer. Inhoudsopgave

Thema 3 Vervoer. Inhoudsopgave Thema 3 Vervoer Inhoudsopgave 3.1 Met de taxi 155 3.2 Regels in het verkeer 156 3.3 De tijd 157 3.4 Reizen met de trein 160 3.5 Wie, wat, waar? 161 3.6 Komen en gaan 163 3.7 Reizen met de auto 165 3.8

Nadere informatie

LES 3 Ik leer Nederlands. TESTEN TEST 1

LES 3 Ik leer Nederlands. TESTEN TEST 1 12/11/14 1 LES 3 Ik leer Nederlands. TESTEN TEST 1 1. (lezen) Ik.... een lange tekst. 2 Hij.... een moeilijk boek. 3. Zij.... een gemakkelijk tekstje. 4..... jullie veel? Ja, wij.... graag kinderboeken.

Nadere informatie

Les 5 Werkwoorden 22 Les 6 De persoonsvorm van het werkwoord 24 Les 7 De, het, een 26 Les 8 Het meervoud (op -en, -s of - s) 28 Herhalingstoets 2 30

Les 5 Werkwoorden 22 Les 6 De persoonsvorm van het werkwoord 24 Les 7 De, het, een 26 Les 8 Het meervoud (op -en, -s of - s) 28 Herhalingstoets 2 30 Inhoud Deel 1 Grammaticale vormen Les 1 Letter, woord, zin, getal, cijfer 12 Les 2 Zinnen 14 Les 3 Persoonlijke voornaamwoorden (1) 16 Les 4 Hij / het / je / we / ze 18 Herhalingstoets 1 20 Les 5 Werkwoorden

Nadere informatie

Les 4: Les conversatie + grammatica Nederlands Conversatie Les 2 A-klas

Les 4: Les conversatie + grammatica Nederlands Conversatie Les 2 A-klas Les 4: Les conversatie + grammatica Nederlands Conversatie Les 2 A-klas Leraar: Dag Jef. Jef: Dag mevrouw. Hoe gaat het met u? Leraar: Goed, dank je. En met jou? Jef: Ook goed. ----------- Mark: Hallo

Nadere informatie

MEMORY WOORDEN 1.1. TaalCompleet A1 Memory Woorden 1 1

MEMORY WOORDEN 1.1. TaalCompleet A1 Memory Woorden 1 1 MEMORY WOORDEN 1.1 TaalCompleet A1 Memory Woorden 1 1 ik jij hij zij wij jullie zij de baby het kind ja nee de naam TaalCompleet A1 Memory Woorden 1 2 MEMORY WOORDEN 1.2 TaalCompleet A1 Memory Woorden

Nadere informatie

Thema In en om het huis

Thema In en om het huis http://www.edusom.nl Thema In en om het huis Les 24. Boodschappen doen in de supermarkt Wat leert u in deze les? Welke zinnen en woorden u kunt gebruiken tijdens het boodschappen doen. Welke producten

Nadere informatie

- je kan me wat - module 4. docere delectare movere

- je kan me wat - module 4. docere delectare movere - je kan me wat - module 4 docere delectare movere je kan me wat ROCvA - educatie nt2taalmenu.nl - ROCvAmodule 4 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 je kan me wat nt2taalmenu.nl module 4 1 1 2 3

Nadere informatie

Herhalingsoefeningen. Thema 3 Familie en relaties. 1 Woorden. Familie

Herhalingsoefeningen. Thema 3 Familie en relaties. 1 Woorden. Familie Herhalingsoefeningen Thema 3 Familie en relaties 1 Woorden Familie Lees de zinnen over de familie van Simon en Els. Schrijf de volgende namen in de stamboom: Hans, Helena, Hester, Joke, Mark, Michiel,

Nadere informatie

Les 3. Familie, vrienden en buurtgenoten

Les 3. Familie, vrienden en buurtgenoten www.edusom.nl Opstartlessen Les 3. Familie, vrienden en buurtgenoten Wat leert u in deze les? Een gesprek voeren over familie, vrienden en buurtgenoten. Antwoord geven op vragen. Veel succes! Deze les

Nadere informatie

Spreekopdrachten thema 3 Vervoer

Spreekopdrachten thema 3 Vervoer Spreekopdrachten thema 3 Vervoer Opdracht 1 bij 3.1 Jullie zijn op straat. Cursist A: je wilt met de taxi reizen. Cursist B: je bent taxichauffeur. Klaar? Dan begint cursist B het gesprek. Cursist A 1.

Nadere informatie

Les 5 Werkwoorden 22 Les 6 De persoonsvorm van het werkwoord 24 Les 7 De, het, een 26 Les 8 Het meervoud (op -en, -s of - s) 28 Herhalingstoets 2 30

Les 5 Werkwoorden 22 Les 6 De persoonsvorm van het werkwoord 24 Les 7 De, het, een 26 Les 8 Het meervoud (op -en, -s of - s) 28 Herhalingstoets 2 30 Inhoud Deel 1 Grammaticale vormen Les 1 Letter, woord, zin, getal, cijfer 12 Les 2 Zinnen 14 Les 3 Persoonlijke voornaamwoorden (1) 16 Les 4 Hij / het / je / we / ze 18 Herhalingstoets 1 20 Les 5 Werkwoorden

Nadere informatie

Spreekopdrachten thema 1 Voorstellen

Spreekopdrachten thema 1 Voorstellen Spreekopdrachten thema 1 Voorstellen Opdracht 2 bij 1.2 Vraag en antwoord. Cursist A: lees de vraag hardop. Cursist B: lees het antwoord hardop. Klaar? Dan leest cursist B de vragen. Cursist A Cursist

Nadere informatie

Leesboekje eten en drinken

Leesboekje eten en drinken Leesboekje eten en drinken Leesboekje Eten en Drinken Pagina 1 Dit is de groente Dit is het fruit. Dit is de sinaasappel. Dit is de banaan. Dit is de tomaat. Dit is de appel. Dit zijn de druiven. Dit is

Nadere informatie

Spreekopdrachten thema 1 Voorstellen

Spreekopdrachten thema 1 Voorstellen Spreekopdrachten thema 1 Voorstellen Opdracht 1 bij 1.2 * Doe de opdracht met de groep. Uitleg voor de docent: De cursisten lopen door elkaar door het lokaal. Laat de cursisten elkaar in tweetallen begroeten,

Nadere informatie

Les 2 Uit welk land kom jij? TESTEN TEST 1

Les 2 Uit welk land kom jij? TESTEN TEST 1 15/10/14 1 Les 2 Uit welk land kom jij? TESTEN TEST 1 1. (komen) Waar.... jij vandaan? 2. Uit welk land.... u? 3. Brenda.... vandaag uit Engeland. 4. Wij.... uit België. 5. Wanneer.... zij thee drinken?

Nadere informatie

de andijvie A is een soort groente met grote groene bladeren.

de andijvie A is een soort groente met grote groene bladeren. Woordenlijst bij hoofdstuk 6 de aardappel Wat eten we vanavond, rijst of a? alcoholvrij zonder alcohol Graag een a bier. Ik moet nog auto rijden. de andijvie A is een soort groente met grote groene bladeren.

Nadere informatie

Melkweg. Een volle tas. Lezen van Alfa A naar Alfa B. Boodschappen

Melkweg. Een volle tas. Lezen van Alfa A naar Alfa B. Boodschappen Melkweg Lezen van Alfa A naar Alfa B Een volle tas Boodschappen Colofon Melkweg Lezen van Alfa A naar Alfa B: Een volle tas, 2013 Auteurs: Merel Borgesius Kaatje Dalderop Willemijn Stockmann Dit katern

Nadere informatie

Wie is dat? thema. Hoe heet jij? Ik weet het niet! Beatriz. Marco. Hallo, ik heet Jürgen. Dag mevrouw. Dag meneer. Hoi! Ik heet Bushra. En jij?

Wie is dat? thema. Hoe heet jij? Ik weet het niet! Beatriz. Marco. Hallo, ik heet Jürgen. Dag mevrouw. Dag meneer. Hoi! Ik heet Bushra. En jij? thema 1 Ik weet het niet! 1 Hoe heet jij? Beatriz Hoe heet jij? Ik heet Jürgen. Dag meneer. Dag mevrouw. Hallo, ik heet Jürgen. Hoi! Ik heet Bushra. En jij? Jürgen, dit is Lei San. Leuk met je kennis te

Nadere informatie

- je kan me wat - module 3. docere delectare movere. je kan me wat nt2taalmenu.nl module 3. tekeningen -

- je kan me wat - module 3. docere delectare movere. je kan me wat nt2taalmenu.nl module 3. tekeningen - - je kan me wat - module 3 docere delectare movere tekeningen - 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 je kan me wat ROCvA nt2taalmenu.nl - educatie - ROCvA module 3 1 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 1 2 3 4 5

Nadere informatie

DICTEE WOORDEN 1. DICTEE WOORDEN 1.1 1. ik 2. jij 3. ja 4. zij 5. hij. 6. wij 7. nee 8. de baby 9. het kind 10. de naam

DICTEE WOORDEN 1. DICTEE WOORDEN 1.1 1. ik 2. jij 3. ja 4. zij 5. hij. 6. wij 7. nee 8. de baby 9. het kind 10. de naam DICTEE WOORDEN 1 DICTEE WOORDEN 1.1 1. ik 2. jij 3. ja 4. zij 5. hij DICTEE WOORDEN 1.2 1. vijf 2. nul 3. zes 4. één 5. vier 6. tien DICTEE WOORDEN 1.3 1. de rug 2. de bus 3. de arm 4. de buik 5. de fiets

Nadere informatie

1. De verjaardag OPDRACHT 1. OPDRACHT 2 1. b) niet waar 2. a) waar 3. b) niet waar 4. a) waar 5. b) niet waar

1. De verjaardag OPDRACHT 1. OPDRACHT 2 1. b) niet waar 2. a) waar 3. b) niet waar 4. a) waar 5. b) niet waar 1. De verjaardag OPDRACHT 1 OPDRACHT 2 1. b) niet waar 2. a) waar 3. b) niet waar 4. a) waar 5. b) niet waar OPDRACHT 3 1. a) Wij praten over de kinderen met de buurman. 2. b) Zal ik me even voorstellen?

Nadere informatie

Bronnenboekje. Thema 2 Tellen Datum Plaats. Naam cursist:.

Bronnenboekje. Thema 2 Tellen Datum Plaats. Naam cursist:. Bronnenboekje Thema 2 Tellen Datum Plaats Naam cursist:. Bronnenboekje 2 maandag 14 mei 2012 Bronnenboekje 2 Inhoud Getallen 1-30 en tientallen 3 Honderdveld 4 Cijfers schrijven (letters) & cijferdictee

Nadere informatie

Les 4. Eten en drinken, boodschappen doen

Les 4. Eten en drinken, boodschappen doen www.edusom.nl Opstartlessen Les 4. Eten en drinken, boodschappen doen Wat leert u in deze les? Wat u kunt zeggen als u iets lekker vindt of ergens van houdt. Praten over eten en drinken. Praten over boodschappen

Nadere informatie

Dat is een koopje! HOOFDSTUK 8 WOORDEN. Kies het goede woord. Ik ga even naar de... Ik ga sla en tomaten halen. a groenteman b slager

Dat is een koopje! HOOFDSTUK 8 WOORDEN. Kies het goede woord. Ik ga even naar de... Ik ga sla en tomaten halen. a groenteman b slager 119 119 HOOFDSTUK 8 Dat is een koopje! WOORDEN 1 2 3 1 Ik ga even naar de.... Ik ga sla en tomaten halen. a groenteman b slager 2 Wil je wat drinken? Ja graag, een... koffie alsjeblieft. a fles b beker

Nadere informatie

Thema In en om het huis

Thema In en om het huis http://www.edusom.nl Thema In en om het huis Les 26. Herhaling thema Wat leert u in deze les? De woorden uit les 22, 23, 24 en 25 Veel succes! Deze les is ontwikkeld in opdracht van: Gemeente Den Haag

Nadere informatie

Thema Op zoek naar werk. Lesbrief 5. Werk vragen in een winkel

Thema Op zoek naar werk. Lesbrief 5. Werk vragen in een winkel Thema Op zoek naar werk. Lesbrief 5. Werk vragen in een winkel Inleiding Deze les gaat over het zoeken naar werk. Over hoe je een baan kunt vinden. In deze les gaat een vrouw, Maria, naar een winkel om

Nadere informatie

Thema Op zoek naar werk

Thema Op zoek naar werk Thema Op zoek naar werk Lesbrief 8. Praten en bellen over een baantje Inleiding Deze les gaat verder over het zoeken naar werk. De vrouw,, gaat weer naar de winkel om over werk te praten. Ze wil de manager

Nadere informatie

de aanbieding reclame, korting De appels zijn in de a Ze zijn vandaag extra goedkoop.

de aanbieding reclame, korting De appels zijn in de a Ze zijn vandaag extra goedkoop. Woordenlijst bij hoofdstuk 4 de aanbieding reclame, korting De appels zijn in de a Ze zijn vandaag extra goedkoop. alleen zonder andere mensen Hij is niet getrouwd. Hij woont helemaal a, zonder familie.

Nadere informatie

ALFA A ANTWOORDEN STER IN LEZEN

ALFA A ANTWOORDEN STER IN LEZEN STER IN LEZEN ALFA A LES 1: NAAR SCHOOL 1 Ziek 1 b 2 3 b 4 a a B maandag dinsdag woensdag donderdag vrijdag zaterdag zondag C Dit is een vraag Hoe gaat het? Het gaat wel. En met jou? Waarom kom je niet?

Nadere informatie

Voorwoord. Bondi Sciarone

Voorwoord. Bondi Sciarone Voorwoord Woord en Beeld een leerwoordenboek. Om de beteken van losse woorden op te zoeken een standaard woordenboek, alfabetch geordend, de jute keus. In een leerwoordenboek het de bedoeling dat de curst(e)

Nadere informatie

Thema Gezondheid. Lesbrief 2. Naar het ziekenhuis.

Thema Gezondheid. Lesbrief 2. Naar het ziekenhuis. Thema Gezondheid Lesbrief 2. Naar het ziekenhuis. Wat leert u in deze les? De weg vragen. Om herhaling en verduidelijking vragen. Je naam spellen. Vragen stellen en beantwoorden. Veel succes! 1 HET GESPREK

Nadere informatie

Toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen

Toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen 1. Print deze tekst 2. Download het geluidsbestand en luister Je gaat een toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen maken. Dit is een leestoets. De toets heeft vijf delen. Deel A, B, C, D en E. Deze toets

Nadere informatie

Opstartles 10. EXTRA Oefenen met woorden bij de lessen

Opstartles 10. EXTRA Oefenen met woorden bij de lessen www.edusom.nl Opstartles 10. EXTRA Oefenen met woorden bij de lessen Het is belangrijk om veel woorden te leren. In deze extra les vindt u extra woorden bij de Opstartlessen 1 t/m 5. Kijk ook eens naar

Nadere informatie

HEB JE HUISWERK VANDAAG?

HEB JE HUISWERK VANDAAG? BLAD 1 HEB JE HUISWERK VANDAAG? Je kind moet thuis werken voor school. In de agenda kan je kijken wat je kind moet doen. Wat moet je doen? 1 Maak oefening 1 op blad 2: Wat doet je kind na de school? 2

Nadere informatie

Basisexamen inburgering in het buitenland. Auteurs: Karine Bloks-Jekel, Willemijn de Graaf, Marieta Plattèl, Rian Senden, Rosanne Vermaat

Basisexamen inburgering in het buitenland. Auteurs: Karine Bloks-Jekel, Willemijn de Graaf, Marieta Plattèl, Rian Senden, Rosanne Vermaat TAALCOMPLEET Basisexamen inburgering in het buitenland Inburgeringsexamen buitenland 1e druk 2014 ISBN Inburgeringsexamen buitenland: 978-94-90807-21-4 Copyright: KleurRijker B.V., info@kleurrijker.nl

Nadere informatie

- je kan me wat - module 4. docere delectare movere

- je kan me wat - module 4. docere delectare movere - je kan me wat - module 4 docere delectare movere je kan me wat ROCvA - educatie nt2taalmenu.nl - ROCvAmodule 4 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 je kan me wat nt2taalmenu.nl module 4 1 1 2 3

Nadere informatie

Toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen

Toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen 1. Print deze tekst 2. Download het geluidsbestand en luister Je gaat een toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen maken. Dit is een leestoets. De toets heeft vijf delen. Deel A, B, C, D en E. Deze toets

Nadere informatie

Thema Op het werk. Lesbrief 14. Opdrachten

Thema Op het werk. Lesbrief 14. Opdrachten Thema Op het werk. Lesbrief 14. Opdrachten Kofi is op het werk. De chef geeft opdrachten: zij zegt wat Kofi moet doen. De eerste opdracht is de rommel opruimen. Kofi moet de vloer vegen. Het is weer netjes

Nadere informatie

U leert in deze les "toestemming vragen". Toestemming vragen is vragen of u iets mag doen.

U leert in deze les toestemming vragen. Toestemming vragen is vragen of u iets mag doen. TOESTEMMING VRAGEN les 1 spreken inleiding en doel U leert in deze les "toestemming vragen". Toestemming vragen is vragen of u iets mag doen. Bij toestemming vragen is het belangrijk dat je het op een

Nadere informatie

Wie ben jij? HOOFDSTUK 1 WOORDEN. Kies het goede woord. 1 Ik... Paula. a heet b naam. 2... kom je vandaan? a Hoe b Waar

Wie ben jij? HOOFDSTUK 1 WOORDEN. Kies het goede woord. 1 Ik... Paula. a heet b naam. 2... kom je vandaan? a Hoe b Waar 5 5 HOOFDSTUK 1 Wie ben jij? WOORDEN 1 1 Ik... Paula. a heet b naam 2... kom je vandaan? a Hoe b Waar 3 Ik ga... mijn vriend naar het restaurant. a uit b met 2 1 Mijn... is Derek. a huisnummer b naam 2

Nadere informatie

werkbladen thema 6 feestdagen en vrije tijd

werkbladen thema 6 feestdagen en vrije tijd werkbladen thema 6 feestdagen en vrije tijd 6.0 vragen bij de film alleen Kijk naar de film. Geef antwoord op de vragen. eerste ronde filmkijken Badria wordt vandaag 5 jaar. Jan koopt een boek voor Badria.

Nadere informatie

de appel het fruit de peer de sinaasappel de banaan

de appel het fruit de peer de sinaasappel de banaan Werkbladen bij thema eten en drinken: dag 1 Naam:................. 1. Lezen en overschrijven: de appel het fruit de peer de sinaasappel. de banaan LOWAN-vo startpakket NT2 Werkbladen thema 4 Pagina 1 2.

Nadere informatie

TELLEN EN REKENEN MET TIG

TELLEN EN REKENEN MET TIG TELLEN EN REKENEN MET TIG 2 Tellen en rekenen met tig Een voorbeeld van de aardige getallen Thomas Colignatus Samuel van Houten Genootschap 3 Voor M. op zijn zesde verjaardag in 2012 ISBN: 978-946318906-4

Nadere informatie

Veertien leesteksten. Leesvaardigheid A1. Te gebruiken bij : Basisexamen Inburgering Studieboek. Ad Appel

Veertien leesteksten. Leesvaardigheid A1. Te gebruiken bij : Basisexamen Inburgering Studieboek. Ad Appel Veertien leesteksten Leesvaardigheid A1 Te gebruiken bij : Basisexamen Inburgering Studieboek Ad Appel Uitgave: Appel, Aerdenhout 2011-2016 Verkoopprijs: 1,95 Ad Appel Te bestellen via www.adappelshop.nl

Nadere informatie

Werkwoordoefeningen bij les 5

Werkwoordoefeningen bij les 5 Werkwoordoefeningen bij les 5 Werkwoordoefening 1 1 Ik loop. Ik liep. 2 Ik loop naar huis. Ik liep naar huis. 3 Ik loop op straat. Ik liep op straat. 4 Ik ga naar school. Ik ging naar school. 5 Ik ga naar

Nadere informatie

Kijk op YouTube spreekvaardigheid A1

Kijk op YouTube spreekvaardigheid A1 Kijk op YouTube spreekvaardigheid A1 Oefenexamen Ad Appel Spreekvaardigheid A1 10 vragen serie A 1. Hoe vaak doet u boodschappen? 2. Wanneer bent u geboren? 3. Wat drinkt u het liefst? 4. Wat vindt u van

Nadere informatie

Lesbrief 3. De fysiotherapeut.

Lesbrief 3. De fysiotherapeut. MDS-65 speakerstand Thema Gezondheid. Lesbrief 3. De fysiotherapeut. Inleiding Deze les gaat over praten met de fysiotherapeut. Een man, meneer Kaya, belt de fysiotherapeut. Hij maakt een afspraak. Hij

Nadere informatie

Thema Gezondheid. Lesbrief 1. Een afspraak maken

Thema Gezondheid. Lesbrief 1. Een afspraak maken Thema Gezondheid. Lesbrief 1. Een afspraak maken Deze les gaat over een afspraak maken. Een afspraak met de dokter. U gaat naar de huisarts. Eerst moet u een afspraak maken. U praat met de assistente.

Nadere informatie

Thema Op zoek naar werk. Lesbrief 8. Praten en bellen over een baantje

Thema Op zoek naar werk. Lesbrief 8. Praten en bellen over een baantje Thema Op zoek naar werk Lesbrief 8. Praten en bellen over een baantje Inleiding Deze les gaat verder over het zoeken naar werk. De vrouw,, gaat weer naar de winkel om over werk te praten. Ze wil de manager

Nadere informatie

Voorwoord 6. Woordenlijst 283

Voorwoord 6. Woordenlijst 283 Inhoud Voorwoord 6 Thema s 1 Kennis maken en afspreken 10 2 Feesten 30 3 Boodschappen doen en winkelen 52 4 Vervoer 74 5 Vrije tijd 94 6 Wonen 116 7 Gezondheid 138 8 Uiterlijk en karakter 162 9 Opleiding

Nadere informatie

Thema Op het werk. Demet TV. Lesbrief 8. De eerste werkdag

Thema Op het werk. Demet TV. Lesbrief 8. De eerste werkdag Thema Op het werk. Demet TV Lesbrief 8. De eerste werkdag Deze les gaat over de eerste werkdag. gaat voor het eerst werken bij een snoepfabriek. Hij komt binnen en maakt kennis met de chef. De chef vertelt

Nadere informatie

Les 2 Uit welk land kom jij?

Les 2 Uit welk land kom jij? 00:00 19:27 15/10/14 1 Uit welk land kom jij? heeft 14 pagina s. Dit is pagina 1. Naam: Hugo Van de Voorde achternaam: Van de Voorde voornaam: Hugo Adres: straat: Frans Pauwelslei nummer: 35 plaats: Mechelen

Nadere informatie

Brood, tafel, maaltijd houden

Brood, tafel, maaltijd houden Brood, tafel, maaltijd houden Route 1: Aan tafel Kaart lezen Is brood de moeite waard? Ons broodje is gebakken Elke prent heeft een cijfer. Welke tekst hoort erbij? Geef die hetzelfde cijfer. Nog een beetje

Nadere informatie

Thema Gezondheid. Lesbrief 1. Een afspraak maken

Thema Gezondheid. Lesbrief 1. Een afspraak maken Thema Gezondheid. Lesbrief 1. Een afspraak maken Deze les gaat over een afspraak maken. Een afspraak met de dokter. U gaat naar de huisarts. Eerst moet u een afspraak maken. U praat met de assistente.

Nadere informatie

Thema Kinderen en school. Lesbrief 18. Voor het eerst naar school

Thema Kinderen en school. Lesbrief 18. Voor het eerst naar school Thema Kinderen en school. Lesbrief 18. Voor het eerst naar school brengt zijn dochter Ama voor het eerst naar school. Hij praat met de juf. Ama is al op een peuterspeelzaal geweest. Is Ama verlegen? Wat

Nadere informatie

Spreekopdrachten thema 4 Wonen

Spreekopdrachten thema 4 Wonen Spreekopdrachten thema 4 Wonen Opdracht 1 bij 4.1 ** Uitleg voor de docent: Op de volgende pagina vind je een blad met plaatjes. Knip de plaatjes uit en doe ze in een envelop. Geef elk tweetal een envelop.

Nadere informatie

taal portfolio Taalportfolio 9+

taal portfolio Taalportfolio 9+ taal portfolio Taalportfolio 9+ Inhoud bladzijde 3 bladzijde 4 bladzijde 5 bladzijde 8 bladzijde 11 bladzijde 12 bladzijde 13 Jouw naam en school Welke taal of dialect spreek je met wie Wat kun je in de

Nadere informatie

Lesbrief. De familieblues Yvonne Kroonenberg

Lesbrief. De familieblues Yvonne Kroonenberg Lesbrief De familieblues Yvonne Kroonenberg Doe meer met Leeslicht! Bij een aantal boeken in de serie Leeslicht kunt u een gratis lesbrief downloaden van www.eenvoudigcommuniceren.nl. In deze lesbrief

Nadere informatie

Wat gaan we doen? Kies uit: bijzondere dagelijks gratis aanstaande praktisch. 1 Dick en Anna gaan vrijdag trouwen. Dat is over twee dagen.

Wat gaan we doen? Kies uit: bijzondere dagelijks gratis aanstaande praktisch. 1 Dick en Anna gaan vrijdag trouwen. Dat is over twee dagen. 103 103 HOOFDSTUK 7 Wat gaan we doen? WOORDEN 1 Kies uit: bijzondere dagelijks gratis aanstaande praktisch 1 Dick en Anna gaan vrijdag trouwen. Dat is over twee dagen. 2 Op 22 november zijn we 25 jaar

Nadere informatie

Thema Kinderen en school. Lesbrief 10. Voor het eerst naar school

Thema Kinderen en school. Lesbrief 10. Voor het eerst naar school Thema Kinderen en school. Lesbrief 10. Voor het eerst naar school brengt zijn dochter Ama voor het eerst naar school. Hij praat met de juf. Ama is al op een peuterspeelzaal geweest. Is Ama verlegen? Wat

Nadere informatie

Het voedingsdagboek, hoe werkt het...

Het voedingsdagboek, hoe werkt het... Het voedingsdagboek, hoe werkt het... Met een voedingsdagboek krijg je een beeld wat je dagelijks aan voeding binnen krijgt. Vaak ben je er zelf niet van bewust wat je precies eet en dringt op één dag.

Nadere informatie

Toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen

Toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen 1. Print deze tekst 2. Download het geluidsbestand en luister Je gaat een toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen maken. Dit is een leestoets. De toets heeft vijf delen. Deel A, B, C, D en E. Deze toets

Nadere informatie

Spreekopdrachten thema 4 Wonen

Spreekopdrachten thema 4 Wonen Boven: Spreekopdrachten thema 4 Wonen Opdracht 2 bij 4.1 * slaapkamer 2 trap Beneden: tuin garage TaalCompleet A1 Spreken Plus Thema 4-1 Opdracht 3 bij 4.1 ** Vertel. Wat voor huis heb jij? - Woon je in

Nadere informatie

Thema Kinderen en school. Demet TV. Lesbrief 9. De kinderopvang

Thema Kinderen en school. Demet TV. Lesbrief 9. De kinderopvang Thema Kinderen en school. Demet TV Lesbrief 9. De kinderopvang zoekt opvang voor haar kind. belt naar een kinderdagverblijf. Is er plaats? Is de peuterspeelzaal misschien een oplossing? Gaat inschrijven

Nadere informatie

Alles onder de knie? 1 Herhalen. Intro. Met de docent. 1 Werk samen. Lees het begin van de gesprekjes. Maak samen de gesprekjes af.

Alles onder de knie? 1 Herhalen. Intro. Met de docent. 1 Werk samen. Lees het begin van de gesprekjes. Maak samen de gesprekjes af. Intro Met de docent Wat ga je doen in dit hoofdstuk? 1 Herhalen: je gaat herhalen wat je hebt geleerd in hoofdstuk 7, 8 en 9. 2 Toepassen: je gaat wat je hebt geleerd gebruiken in een situatie over werk.

Nadere informatie

Spreekopdrachten thema 3 Kinderen

Spreekopdrachten thema 3 Kinderen Spreekopdrachten thema 3 Kinderen Opdracht 1 bij 3.2 Jullie zijn bij het consultatiebureau. Cursist A: je bent arts bij het consultatiebureau. Cursist B: je bent met je baby van twee maanden bij het consultatiebureau.

Nadere informatie

1.1 De vorm van het personaal pronomen: subject, object en na prepositie. 1 ik me mij. 2 je jij je jou. 3 hij hem ( m) hem.

1.1 De vorm van het personaal pronomen: subject, object en na prepositie. 1 ik me mij. 2 je jij je jou. 3 hij hem ( m) hem. Hoe gaat het? Uitleg 1 Het personaal pronomen In tekst 1 en 2 is het personaal pronomen vetgedrukt. Tekst 1 (het personaal pronomen is subject van de zin) Mira en Bert wonen in Utrecht. Ze kennen elkaar

Nadere informatie

Thema Gezondheid. Lesbrief 2. De wachtkamer

Thema Gezondheid. Lesbrief 2. De wachtkamer Thema Gezondheid. Lesbrief 2. De wachtkamer Deze les gaat over praten in de wachtkamer. Meneer Bashir gaat naar de huisarts. Hij moet even wachten. Hij zit in de wachtkamer. Er zitten veel mensen. Ze praten.

Nadere informatie

Toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen

Toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen 1. Print deze tekst 2. Download het geluidsbestand en luister Je gaat een toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen maken. Dit is een leestoets. De toets heeft vijf delen. Deel A, B, C, D en E. Deze toets

Nadere informatie

Spreekopdrachten thema 6 Werk zoeken

Spreekopdrachten thema 6 Werk zoeken Spreekopdrachten thema 6 Werk zoeken Opdracht 1 bij 6.1 * Beantwoord de vragen. 1. Waar zoek je vacatures? In de krant, op internet of ergens anders? 2. Ga je naar het UWV WERKbedrijf? 3. Ga je naar een

Nadere informatie

Te huur HOOFDSTUK 4 WOORDEN. Kies het goede woord. 1 Ik woon in een flat op de vierde... a verdieping b appartement

Te huur HOOFDSTUK 4 WOORDEN. Kies het goede woord. 1 Ik woon in een flat op de vierde... a verdieping b appartement 51 51 HOOFDSTUK 4 Te huur WOORDEN 1 1 Ik woon in een flat op de vierde.... a verdieping b appartement 2 Het is een rijtjeshuis met een grote woonkamer en drie.... a tuinen b slaapkamers 3 Mijn woonkamer

Nadere informatie

Spreekopdrachten thema 3 Kinderen

Spreekopdrachten thema 3 Kinderen Spreekopdrachten thema 3 Kinderen Opdracht 1 bij 3.2 Jullie zijn bij het consultatiebureau. Cursist A: je bent arts bij het consultatiebureau. Cursist B: je bent met je baby van twee maanden bij het consultatiebureau.

Nadere informatie

Melkweg. Wat eet u? Lezen Alfa A. Gezond eten

Melkweg. Wat eet u? Lezen Alfa A. Gezond eten Melkweg Lezen Alfa A Wat eet u? Gezond eten Colofon Melkweg Lezen Alfa A, Wat eet u?, 2015 Auteurs: Merel Borgesius Kaatje Dalderop Willemijn Stockmann Dit katern is een uitgave van Stichting Melkweg +.

Nadere informatie

Mijn huis, mijn thuis

Mijn huis, mijn thuis Les 5: Mijn huis, mijn thuis (A-klas) Mijn huis, mijn thuis 1. Mijn huis Mijn naam is Ik ben jaar oud. Ik woon in Ik woon samen met... mensen. Heb je een broer? JA / NEE Heb je een zus? JA / NEE Mijn huis

Nadere informatie

TASKFORCE VLUCHTELINGEN

TASKFORCE VLUCHTELINGEN TASKFORCE VLUCHTELINGEN Provincie West-Vlaanderen LESPAKKETTEN 1 4 Boodschappen doen Je leert tellen tot 1000. Je leert euromunten en eurobiljetten kennen. Je leert vragen naar de prijs. Je leert de namen

Nadere informatie

OPA EN OMA DE OMA VAN OMA

OPA EN OMA DE OMA VAN OMA Hotel Hallo - Thema 4 Hallo opdrachten OPA EN OMA 1. Knip de strip. Strip Knip de strip los langs de stippellijntjes. Leg de stukken omgekeerd en door elkaar heen op tafel. Draai de stukken weer om en

Nadere informatie

instapkaarten taal verkennen

instapkaarten taal verkennen instapkaarten inhoud instapkaarten Taal verkennen thema 1 les 2 1 thema 1 les 4 2 thema 1 les 7 3 thema 1 les 9 4 thema 2 les 2 5 thema 2 les 4 6 thema 2 les 7 7 thema 2 les 9 8 thema 3 les 2 9 thema 3

Nadere informatie

Les 4. De fysiotherapeut.

Les 4. De fysiotherapeut. http://www.edusom.nl Thema Gezondheid Les 4. De fysiotherapeut. Inleiding Deze les gaat over praten met de fysiotherapeut. Een man, meneer Bashir, belt de fysiotherapeut. Hij maakt een afspraak. Hij zegt

Nadere informatie

werkbladen thema 7 DE BASISSCHOOL

werkbladen thema 7 DE BASISSCHOOL werkbladen thema 7 DE BASISSCHOOL 7.0 vragen bij de film alleen Kijk naar de film. Geef antwoord op de vragen. eerste ronde filmkijken 1 2 3 Badria vindt Nederlands moeilijk. De juf komt op huisbezoek.

Nadere informatie

Oefentoets 1 - Leesvaardigheid A1

Oefentoets 1 - Leesvaardigheid A1 Oefentoets 1 - Leesvaardigheid A1 Dit is een oefentoets Leesvaardigheid A1 voor het Basisexamen Inburgering. Bij het echte examen is de toets Leesvaardigheid digitaal je maakt de toets op de computer.

Nadere informatie

Thema Op zoek naar werk. Lesbrief 7. Werk vragen in een winkel

Thema Op zoek naar werk. Lesbrief 7. Werk vragen in een winkel Thema Op zoek naar werk. Lesbrief 7. Werk vragen in een winkel Inleiding Deze les gaat over het zoeken naar werk. Over hoe je een baan kunt vinden. In deze les gaat een vrouw, Maria, naar een winkel om

Nadere informatie

Kopen. Voor beginnende sprekers van

Kopen. Voor beginnende sprekers van Voor beginnende sprekers van het Nederlands (NIVEAU 0-A1+) bekijk foto / plaatje / ding / mens Module 8: Deze module maakt deel uit van een serie van 15 modules praat samen wijs aan luister naar begeleider

Nadere informatie

Thema 1 Nederland. Inhoudsopgave

Thema 1 Nederland. Inhoudsopgave Thema 1 Nederland Inhoudsopgave 1.1 Koffie? 11 1.2 Raam-ramen, vol-volle 12 1.3 Willen en kunnen 13 1.4 U of jij? 16 1.5 Kindje, treintje, armpje 19 1.6 Typisch Nederlands! 20 1.7 Wat vind jij? 22 1.8

Nadere informatie

Cursistenboek Taalklas.nl Hoofdstuk 4 De familie

Cursistenboek Taalklas.nl Hoofdstuk 4 De familie Cursistenboek Taalklas.nl Hoofdstuk 4 De familie 1 Woorden 1 de baby 2 de broer 3 de familie 4 de fles 5 de luier 6 de melk 7 de moeder 8 de oma 9 de opa 1 10 de vader 11 de zus 12 de hond 2 Schrijf de

Nadere informatie

Spreekopdrachten thema 3 Vervoer

Spreekopdrachten thema 3 Vervoer Spreekopdrachten thema 3 Vervoer Opdracht 1 bij 3.1 Jullie zijn op straat. Cursist A: je wilt met de taxi reizen. Cursist B: je bent taxichauffeur. Klaar? Dan begint cursist B het gesprek. Cursist A 1.

Nadere informatie

Kies uit: schiet op jarig ziekenhuis sport laat. 1 Morgen is mijn dochter. Ze wordt zes jaar. 3 Ik op maandag, woensdag en vrijdag.

Kies uit: schiet op jarig ziekenhuis sport laat. 1 Morgen is mijn dochter. Ze wordt zes jaar. 3 Ik op maandag, woensdag en vrijdag. 21 21 HOOFDSTUK 2 Te laat! WOORDEN 1 Kies uit: schiet op jarig ziekenhuis sport laat 1 Morgen is mijn dochter. Ze wordt zes jaar. 2 Ron,! De bus komt bijna! 3 Ik op maandag, woensdag en vrijdag. 4 We komen

Nadere informatie

Nederlands. Contenido del curso Contenu du cours Kursinhalt Contenuto del corso. Holandés. Course Content. Level 1 VERSION 3

Nederlands. Contenido del curso Contenu du cours Kursinhalt Contenuto del corso. Holandés. Course Content. Level 1 VERSION 3 Nederlands Level 1 Dutch Holandés Néerlandais Niederländisch Olandese Course Content Contenido del curso Contenu du cours Kursinhalt Contenuto del corso VERSION 3 Nederlands Level 1 Dutch Holandés Néerlandais

Nadere informatie

Les 3 Ik leer Nederlands

Les 3 Ik leer Nederlands 00:00 12:32 12/11/14 1 Ik leer Nederlands heeft 16 bladzijden. de bladzijde = de pagina Dag Mohammed. Goedemorgen, Anita. Anita is een voornaam van een vrouw. 00:43 13:13 Wat is goed of goede en wat is

Nadere informatie

Voorbeeldexamen Alfa-toetsen

Voorbeeldexamen Alfa-toetsen Voorbeeldexamen Alfa-toetsen 1 Koek in de pan: pannenkoek! 100 gram meel 1 ei melk boter Hoe bak je de koek? 1 Doe meel in een kom. 2 Doe er 1 ei bij. Dan de melk. Roer heel goed. 3 Doe boter in de pan.

Nadere informatie

ANTWOORDEN TAALCOMPLEET A1 THEMA 4 WONEN

ANTWOORDEN TAALCOMPLEET A1 THEMA 4 WONEN ANTWOORDEN TAALCOMPLEET A1 THEMA 4 WONEN Opdracht 1 het gas de buren de woning de keuken Opdracht 11 1. De man werkt in de tuin. 2. De man leest in de woonkamer. 3. De man staat in de keuken. 4. De vrouw

Nadere informatie

Dinie Ea van Oort Verhaalland Taalleerlijn www.verhaalland.nl

Dinie Ea van Oort Verhaalland Taalleerlijn www.verhaalland.nl E1. De werkwoorden 1. horen: ik hoor 2. zien: ik zie jij hoort jij ziet u hoort u ziet hij hoort hij ziet zij hoort zij ziet het hoort het ziet wij horen jullie horen zij (meer) horen wij zien jullie zien

Nadere informatie

Toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen

Toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen 1. Print deze tekst 2. Download het geluidsbestand en luister Je gaat een toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen maken. Dit is een leestoets. De toets heeft vijf delen. Deel A, B, C, D en E. Deze toets

Nadere informatie