bruin bruin de kuil de ui de uil de muis het huis de tuin de fluit het fruit de huid a/aa, e/ee, o/oo, u/uu, i/ ie, ij/ei, oe, ui, eu, au/ou

Transcriptie

1 Pen! nr de bruine trui Lees en schrijf de ui de uil de muis het huis de ui de uil de muis het huis de tuin de fluit het fruit de huid de tuin de fluit het fruit de huid de kuil bruin bruin ss

2 Pen! nr de bruine trui 2 de trui de kuit de luis het kruis de trui de kuit de luis het kruis de spuit de suiker het vuilnis het kuiken de spuit de suiker het vuilnis het kuiken 11.2 Lees en schrijf Dit is een bruine trui.

3 Pen! nr de bruine trui 3 Het vuilnis staat buiten. De vuilniszak is grijs. bruin Zijn huid is bruin van de zon. wit De dokter geeft een spuitje. De vuilnisbak staat buiten op straat. Maastricht ligt in het zuiden van het land. De vlag van Duitsland is zwart, rood, geel.

4 Pen! nr de bruine trui 4 De vuilnisbak staat buiten in de tuin. De muis loopt in huis. Hij zoekt kaas. Dit is de muis van de computer. Het fornuis links is uit. Ik drink thee met suiker. De bruine kip heeft kuikens. Bruin haar met luizen en neten.

5 Pen! nr de bruine trui Quiz: wat is juist? a. Dit is een kuiken. b. Dit is een uil. c. Dit is een luis. a. Neten zijn eitjes van luizen. b. Luizen zijn eitjes van neten. c. Neten lopen in het haar. a. Ik ga uit = ik ga weg. b. De lamp is uit = hij is niet aan. c. Ik ben uit = ik ben niet thuis. a. Je kunt niet naar buiten. b. Je mag niet naar boven. c. De lift is buiten gebruik (de lift werkt niet). a. Dit is een fluit. b. Dit is een kruis. c. Dit is een luier. a. Hij heeft verdriet, hij moet huilen. b. Hij snijdt uien, hij moet huilen. c. De baby heeft een vuile luier, hij moet a. De muis loopt door het huis. b. Dit is een beschuit met muisjes. c. Dit is een computer-muis. a. Groningen ligt in het noorden, Den Haag in het zuiden. b. Amsterdam ligt in het oosten, Maastricht in het zuiden. c. Den Haag ligt in het westen, Eindhoven in het zuiden.

6 Pen! nr de bruine trui 6 a. Geluid kun je horen. b. Geluid kun je zien. c. Geluid kun je voelen. a. De buik is dik. b. De buik is plat. c. De buik is bruin. a. In hutspot zitten preien en uien. b. In hutspot zitten tomaten en uien. c. In hutspot zitten penen en uien Werkwoorden boom stam + t liggen (= hele werkwoord) lig ik lig wij/we liggen jij/je ligt jullie liggen hij ligt zij/ze liggen zij/ze ligt

7 Pen! nr de bruine trui Lees en leer de werkwoorden Type 1: zoeken + t zoeken zoek zoekt lachen lach lacht huilen huil huilt drinken werken drink drinkt werk werkt typen typ typt Type 2: lopen + t lopen zoek zoekt slapen lach lacht eten huil huilt spelen koken drink drinkt kook kookt huren huur huurt

8 Pen! nr de bruine trui 8 Type 3: liggen + t liggen lig ligt bakken bak bakt bukken buk bukt rennen ren rent stoppen stop stopt zitten zit zit Let op! lezen lees leest schrijven 11.6 Schrijf schrijf fs schrijft Ik loop naar de winkel.

9 Pen! nr de bruine trui 9 op Dit is een zin. een brief. met blokken.

10 Pen! nr de bruine trui Tegenstellingen: schrijf recht - wit - zij - blij - huilen - leeg - zitten - arm - laag - zuur groot - drinken - dichtbij - nacht - vies - lang zwart wit vol klein dag kort zoet lachen liggen hij rijk lekker eten scheef boos hoog ver 11.8 Lees en schrijf de vla de boerka de bikini de boerkini de radio de foto de paraplu het menu

11 Pen! nr de bruine trui 11 het meisje het fluitje het café de coupé 11.9 Schrijf Het ijs is lekker. Het lekkere ijs. De trui is bruin. Het meisje is lief. De vla is geel. Het fluitje is klein. De coupé is leeg. De radio is grijs. De boerkini is paars. De kiwi is zoet. De paraplu is bruin. De boerka is zwart. Het ei is bruin.

12 Pen! nr de bruine trui Luister en vul in Het is zaterdag. Het is avond. Huib gaat. Hij gaat naar een. Het is een. Zijn vrienden zijn er ook. Ze bier en ze praten. Het is gezellig. Huib is pas thuis. dat is niet erg. Hij kan uitslapen. Zondag blijft Huib thuis. blikje met muis stofzuigen het fornuis is vies lui Zijn komt op bezoek. Ze komt koffie. Huib koekjes. "De staat bruin", zegt hij, "en ik heb ". "Wat een koekjes", zegt zijn moeder. "Je kunt goed, Huib. Maar het is wel vies hier. Het is een boel. Je hebt. Het is heel vies. De staat er nog. De lege blikjes moeten in de. Die staat. En je moet stofzuigen.

13 Pen! nr de bruine trui 13 Wat een puinhoop! Je bent erg." de tuin is bruin sproeien de tuinstoelen in bed duiken "Kom, we gaan naar, in de ", zegt Huib. "Dan zie je het." Ze gaan op de tuinstoelen. "De tuin is ", zegt moeder. "Je moet sproeien. En er is een. Die moet dicht." "Mama, stop!", zegt Huib. "Ga maar. Ik duik weer in." Welk woord hoor je? de ruit de buik de lus de hoed 1 ruit rood 6 lui uil 2 huid hoed 7 lus luis 3 buik boek 8 buk boek 4 kuiken kijken 9 spuit fluit 5 bukken boeken 10 vuil kuil

14 Pen! nr de bruine trui Dictee