Eind- en toetstermen SPORTMASSAGE EN VERZORGING

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Eind- en toetstermen SPORTMASSAGE EN VERZORGING"

Transcriptie

1 Sectie: 8 Pagina: 1 van 31 Eind- en toetstermen SPORTMASSAGE EN VERZORGING INHOUDSOPGAVE PAGINA ANATOMIE 1. Algemene Anatomie 2 2. Hoofd en romp 3 3. Bekkengordel en onderste extremiteit 5 4. Schoudergordel en bovenste extremiteit 7 5. Bewegingsleer 9 FYSIOLOGIE 1. Algemene Fysiologie Circulatiestelsel Lymfestelsel Ademhalingsstelsel Spijsverteringsstelsel Uitscheidingsstelsel Zenuwstelsel Hormoonstelsel Huid en warmtehuishouding Inspanningsfysiologie Trainingsleer 18 SPORTMASSAGE EN VERZORGING Theorie Sportmassage en verzorging 20 Praktijk Sportmassage en verzorging 1. Onderzoek Tapen en bandageren Sportmassage EHBSO Reflectie 30

2 ANATOMIE Sectie: 8 Pagina: 2 van Algemene Anatomie 1.1. beheerst de gangbare algemene terminologie (Grieks / Latijnse termen) voor zover relevant voor de sportmassage en verzorging kan het belang van kennis van de algemene terminologie uitleggen kan gegeven een Grieks/Latijnse term voor een anatomische structuur aangeven of het om een bot, spier, gewricht, slagader, ader of zenuw gaat kan gegeven een Grieks/Latijnse term voor een anatomische structuur iets zeggen over de bouw, vorm of functie van de structuur kan uitleggen wat de termen ventraal, dorsaal, caudaal, craniaal, proximaal, distaal, lateraal, mediaal, radiaal, ulnair, anterior, posterior, superior en inferior betekenen, en deze op de juiste wijze in het taalgebruik hanteren kan met behulp van de Grieks/Latijnse termen per gewricht de bewegingsmogelijkheden opnoemen kan van de relevante botten, spieren, en botpunten de naam in Grieks/Latijnse termen noemen (zoals in de toetstermen uitgewerkt) 1.2. heeft kennis en inzicht van de bouw, functie en vorm van het menselijk skelet en de gewrichten kan de indeling van het skelet beschrijven aan de hand van de termen schedel, romp, schoudergordel, bovenste extremiteit, bekkengordel en onderste extremiteit kan als de functies van het skelet opnoemen: vorm, steun, groei, bescherming organen, aanhechtingsplaats voor spieren en banden, schokabsorptie en vorming van bloedcellen kan beenderen naar hun vorm indelen als platte beenderen, pijpbeenderen en gemengde beenderen, de verschillen aangeven, en voorbeelden noemen kan de bouw van een pijpbeen beschrijven aan de hand van de begrippen epifyse, diafyse, mergholte, periost en epifysairschijf kan het verschil uitleggen tussen een continue verbinding (of synartrose) en een discontinue verbinding (of diartrose), en voorbeelden van deze verbindingen geven kan de kenmerken, en de gevolgen voor de mobiliteit, van de verschillende typen continue verbindingen (syndesmose, synchondrose, synostose) noemen en herkennen, en voorbeelden geven kan uitleggen wat de kenmerken zijn van een amphi-arthrose en voorbeelden geven kan uitleggen wat het verschil is tussen een enkelvoudig gewricht (of articulatio simplex) en een samengesteld gewricht (of articulatio compositas), en van beiden voorbeelden geven kan diartrosen indelen naar het aantal assen waarin een gewricht beweging toelaat (1, 2 of 3 assig) en vorm/type (scharniergewricht, draai- of rolgewricht, ei- of ellipsoide gewricht, zadelgewricht, kogel- en nootgewricht) kan uitleggen wat een functioneel kogelgewricht is en een voorbeeld geven kan de algemene bouw van een synoviaal gewricht (of articulatio synovialis) beschrijven aan de hand van de termen caput, cavum, gewrichtsspleet, synovia, hyalien kraakbeen en gewrichtskapsel

3 Sectie: 8 Pagina: 3 van kan het onderscheid beschrijven tussen het membrana fibrosa en het membrana synovialis, en de functies van beiden noemen kan van de volgende hulpstructuren de bouw en functie noemen: ligament, discus, meniscus, labrum articularis, bursa synovialis kan het begrip congruentie uitleggen en deze op de juiste wijze in het taalgebruik hanteren 1.3. heeft kennis en inzicht van de bouw, functie en vorm van skeletspieren kan skeletspieren naar vorm indelen met behulp van de volgende begrippen: spoelvormig, plat, meerkoppig, meerbuikig, waaiervormig, kringspier; en kan gegeven deze begrippen voorbeelden noemen kan het verschil uitleggen tussen parallelvezelige, enkelvoudige geveerde, en dubbelvoudig geveerde skeletspieren; de gevolgen voor de bewegingsmogelijkheden beschrijven; en voorbeelden geven kan het begrip fysiologische doorsnede in relatie tot spierkracht uitleggen kan het verschil uitleggen tussen mono-articulaire, bi-articulaire en polyarticulaire skeletspieren, en voorbeelden geven kan de begrippen agonist, antagonist en synergist uitleggen, en deze op de juiste wijze in het taalgebruik hanteren kan de algemene bouw van een skeletspier beschrijven aan de hand van de termen origo, insertie, spierbuik, pees en fascie kan de bouw en functie noemen van aponeurosen, sesambeenderen en peesscheden kan de werking van een skeletspier in het algemeen uitleggen aan de hand van de begrippen contractie, innervatie, motorische eindplaat en motorische eenheid (of motor-unit) 2. Hoofd en romp 2.1. heeft kennis van de vorm en ligging van de botten en relevante botstructuren kan van de volgende botten van de schedel de ligging aanwijzen: os frontale, os parietale, os occipitale, os temporale, os zygomaticus, os nasale, os maxilla en os mandibula kan van de volgende botten van de schedel de genoemde botpunten noemen en herkennen: - processus mastoideus (os temporale) - os occipitale (linea nuchae superior) kan de volgende botten en botdelen van de thorax noemen en herkennen: - costae - sternum: manubrium sterni, corpus sterni, processus xiphoideus kan de verschillende delen noemen waaruit de wervelkolom (of columna vertebralis) bestaat (cervicaal, thoracaal, lumbaal, sacraal, coccygeaal), en de aantallen wervels in deze delen kan de algemene vorm en functie van een wervel omschrijven aan de hand van de termen: corpus vertebrae, arcus vertebrae, foramen vertebrale, processus transversus, processus spinosus, processus articularis superior en processus articularis inferior

4 Sectie: 8 Pagina: 4 van kan de verschillen tussen de wervels in de verschillende delen van de wervelkolom benoemen, onder andere met gebruik van de termen foramen transversarium en processus costalis kan de specifieke kenmerken van de eerste en tweede cervicale wervel (atlas en axis) benoemen kan uitleggen welke natuurlijke (kyphose en lordose) en onnatuurlijke krommingen (scoliose) er in de wervelkolom voorkomen kan het verschil uitleggen tussen ware ribben, valse ribben en zwevende ribben 2.2. heeft kennis van de bouw, samenstelling en vorm van de gewrichten en inzicht in de bewegingsmogelijkheden in de gewrichten kan het soort verbinding tussen de schedeldelen beschrijven, alsmede het soort verbinding tussen schedel en wervelkolom, inclusief de gevolgen voor de bewegingsmogelijkheden kan beschrijven op welke wijzen de wervels met elkaar zijn verbonden, inclusief de gevolgen voor de bewegingsmogelijkheden kan de vorm en functie van een tussenwervelschijf (of discus intervertebralis) beschrijven aan de hand van de termen anulus fibrosus en nucleus pulposus kan beschrijven op welke wijzen de ribben met de wervelkolom en het borstbeen zijn verbonden 2.3. heeft kennis van de ligging, vorm en functie van de relevante spieren kan de volgende vier verschillende groepen spieren van de schedel noemen: mimische spieren, kauwspieren, voorste halsspieren en spieren met aanhechting op de schoudergordel kan de algemene kenmerken van voorgaande groepen spieren noemen, en hun onderlinge verschillen kan de bouw en functie van de musculus erector spinae uitleggen aan de hand van de begrippen laterale baan, mediale baan, recht systeem en schuin systeem kan van de volgende spieren de origo (O) en insertie (I) noemen op het niveau van botten (a), botten met relevante richtingsaanduiding (b) of exacte botpunten (c), en hun functie (F) indien relevant met nevenfunctie (Fd): m. quadratus lumborum (O:c/I:a/F) m. rectus abdominis (O:a/I:a/Fd) m. obliquus externus abdominis (O:a/I:a/Fd) m. obliquus internus abdominis (O:a/I:a/Fd) m. transversus abdominis (O:a/I:a/Fd) m. intercostalis externus (O:a/I:a/Fd) m. intercostalis internus (O:a/I:a/Fd) m. sternocleidomastoideus (O:c/I:c/Fd) kan de ligging van bovenstaande spieren beschrijven en herkennen, ook ten opzichte van elkaar kan de functie van het middenrif (of diafragma) en de bekkenbodemspieren uitleggen

5 Sectie: 8 Pagina: 5 van Bekkengordel en onderste extremiteit 3.1. heeft kennis van de vorm en ligging van de botten en relevante botstructuren kan de volgende botten benoemen en herkennen: pelvis (bestaande uit ossa coxae, os sacrum, os coccygis), os pubis, os ilium, os ischii (samen een os coxae), femur, tibia, fibula, patella, ossa tarsi (os talus, os calcaneus, os naviculare, os cuboideum, ossa cuneiforme), ossa metatarsi en ossa digitorum pedis kan de volgende botpunten van bovenstaande botten noemen en herkennen: - os coxae: crista iliaca, ala ossis ilii met facies glutea, fossa iliaca, spina iliaca anterior superior, spina iliaca anterior inferior, spina iliaca posterior superior, spina iliaca posterior inferior, tuber ischiadicum - os femur: caput femoris, collum femoris, trochanter major, trochanter minor, linea aspera, condylus medialis, condylus lateralis - os tibia: condylus lateralis tibiae, condylus medialis tibiae, tuberositas tibiae, malleolus medialis - os fibula: caput fibulae, malleolus lateralis 3.2. heeft kennis van de bouw, samenstelling en vorm van de gewrichten en inzicht in de bewegingsmogelijkheden in de gewrichten kan de algemene bouw, samenstelling en vorm beschrijven van het heupgewricht (of art. coxae), alsmede de gevolgen voor de bewegingsmogelijkheden (inclusief het bandenapparaat, geen details) kan de algemene bouw, samenstelling en vorm beschrijven van het kniegewricht (of art. genus), alsmede de gevolgen voor de bewegingsmogelijkheden kan uitleggen wat de specifieke verschillen zijn tussen de mediale en de laterale meniscus kan de volgende banden van het kniegewricht benoemen, en hun relatie tot de stabiliteit en bewegingsmogelijkheden: lig. collaterale mediale, lig. collaterale laterale, lig. cruciatum anterius, lig. cruciatum posterius, lig. patellae kan uitleggen wat er wordt bedoeld met de termen varusstand (of genu varum) en valgusstand (genu valgum), en de gevolgen voor de ligamenten kan de algemene bouw, samenstelling en vorm beschrijven van het enkelgewricht (of art. pedis), alsmede de gevolgen voor de bewegingsmogelijkheden (inclusief het bandenapparaat, geen details) kan uitleggen wat de verschillen in bouw en bewegingmogelijkheden zijn tussen het bovenste spronggewricht (of art. talocruralis) en het onderste spronggewricht (of art. talotarsalis) kan het ruimtelijk verloop beschrijven van de inversie/eversie-as kan de algemene bouw, samenstelling en vorm beschrijven, alsmede de gevolgen voor de bewegingsmogelijkheden van de volgende botverbindingen: art. sacroiliaca, art. tibiofibularis, syndesmosis tibiofibularis, artt. tarsometatarsales, artt. metatarso-phalangeales, artt. interphalangealis pedis

6 Sectie: 8 Pagina: 6 van heeft kennis van de ligging, vorm en functie van de relevante spieren kan van de volgende spieren de origo (O) en insertie (I) noemen op het niveau van botten (a), botten met relevante richtingsaanduiding (b) of exacte botpunten (c), en hun functie (F) indien relevant met nevenfunctie (Fd): m. iliacus (O:b/I:c/Fd) m. psoas major (O:b/I:c/Fd) m. gluteus maximus (O:b/I:c/Fd) m. gluteus medius (O:b/I:c/Fd) m. gluteus minimus (O:b/I:c/Fd) m. tensor fasciae latae (O:c/I:c/Fd) m. gracilis (O:a/I:c/F) m. pectineus (O:a/I:b/F) m. adductor magnus (O:a/I:b/F) m. adductor longus (O:a/I:b/F) m. adductor brevis (O:a/I:b/F) m. rectus femoris (O:c/I:c/F) m. vastus medialis (O:b/I:c/F) m. vastus lateralis (O:b/I:c/F) m. vastus intermedius (O:b/I:c/F) m. sartorius (O:c/I:c/F) m. biceps femoris (O:c/I:c/Fd) m. semitendinosus (O:c/I:c/Fd) m. semimembranosus (O:c/I:c/Fd) m. tibialis anterior (O:b/I:c/F) m. extensor digitorum longus (O:b/I:b/F) m. extensor hallucis longus (O:b/I:b/F) m. peroneus (of fibularis) longus (O:b/I:c/F) m. peroneus (of fibularis) brevis (O:b/I:b/F) m. soleus (O:b/I:c/F) m. gastrocnemius (O:b/I:c/F) m. tibialis posterior (O:b/I:b/F) m. flexor digitorum longus (O:b/I:b/F) m. flexor hallucis longus (O:b/I:b/F) kan de ligging van bovenstaande spieren beschrijven en herkennen, ook ten opzichte van elkaar kan opnoemen welke afzonderlijke spieren behoren tot de volgende samengestelde spiergroepen: m. iliopsoas, m. quadriceps femoris, hamstrings of ischiocrurale groep, m. triceps surae kan beschrijven welke spieren van invloed zijn op voor- of achteroverkanteling van het bekken kan wijzen op het bestaan van korte musculatuur in de voet

7 Sectie: 8 Pagina: 7 van Schoudergordel en bovenste extremiteit 4.1. heeft kennis van de vorm en ligging van de botten en relevante botstructuren kan de volgende botten noemen en herkennen: scapula, clavicula (samen de schoudergordel), humerus, ulna, radius, ossa carpi (aantallen en rangschikking), ossa metacarpi, ossa digitorum manus kan de volgende botpunten van bovenstaande botten noemen en herkennen: - scapula: acromion, angulus superior scapulae, angulus inferior scapulae, margo medialis scapulae, margo lateralis scapulae, spina scapulae, tuberculum supraglenoidale, cavitas glenoidale, tuberculum infraglenoidale, processus coracoideus, fossa supraspinata, fossa infraspinata, fossa subscapularis - humerus: caput humeri, tuberositas deltoidea, tuberculum major, tuberculum minor, epicondylus medialis humeri, epicondylus lateralis humeri, trochlea humeri, capitulum humeri - ulna: olecranon, processus styloideus ulnae - radius: tuberositas radii, caput radii 4.2. heeft kennis van de bouw, samenstelling en vorm van de gewrichten en inzicht in de bewegingsmogelijkheden in de gewrichten kan de algemene bouw, samenstelling en vorm beschrijven van het art. sternoclavicularis, alsmede de gevolgen voor de bewegingsmogelijkheden kan de bewegingen van de schoudergordel die het gevolg zijn van beweging in het art. sternoclavicularis beschrijven met de correcte terminologie kan de algemene bouw, samenstelling en vorm beschrijven van het schoudergewricht (of art. humeri), alsmede de gevolgen voor de bewegingsmogelijkheden kan ten minste drie factoren noemen die invloed hebben op de stabiliteit van het schoudergewricht kan de algemene bouw, samenstelling en vorm beschrijven van het ellebooggewricht (of art. cubiti), alsmede de gevolgen voor de bewegingsmogelijkheden (inclusief het bandenapparaat, geen details) kan van elk van de drie gewrichten die samen het ellebooggewricht vormen, afzonderlijk de algemene bouw, samenstelling en vorm beschrijven, alsmede de gevolgen voor de bewegingsmogelijkheden kan beschrijven hoe pro- en supinatie plaatsvinden in de onderarm kan de algemene bouw, samenstelling en vorm beschrijven van het polsgewricht (of art. manus), alsmede de gevolgen voor de bewegingsmogelijkheden kan beschrijven hoe de handwortelbeenderen een rol spelen bij bewegingen in het polsgewricht kan de algemene bouw, samenstelling en vorm beschrijven van het duimbasisgewricht (of art. carpometacarpalis pollicis), alsmede de gevolgen voor de bewegingsmogelijkheden kan de algemene bouw, samenstelling en vorm beschrijven, alsmede de gevolgen voor de bewegingsmogelijkheden van de volgende botverbindingen: art. acromioclavicularis, art. radio-ulnaris distalis, artt. carpometacarpales, artt. metacarpophalangeales, artt. interphalangeales proximalis en distalis

8 Sectie: 8 Pagina: 8 van heeft kennis van de ligging, vorm en functie van de relevante spieren kan van de volgende spieren de origo (O) en insertie (I) noemen op het niveau van botten (a), botten met relevante richtingsaanduiding (b) of exacte botpunten (c), en hun functie (F) indien relevant met nevenfunctie (Fd): m. supraspinatus (O:c/I:c/Fd) m. infraspinatus (O:c/I:c/Fd) m. teres major (O:c/I:b/F) m. teres minor (O:c/I:c/Fd) m. deltoideus (in drie afzonderlijke delen) (O:c/I:c/F) m. subscapularis (O:b/I:c/Fd) m. latissimus dorsi (O:b/I:b/F) m. coracobrachialis (O:c/I:b/F) m. pectoralis major (O:b/I:b/Fd) m. pectoralis minor (O:b/I:c/F) mm. rhomboideï (O:b/I:c/F) m. levator scapula (O:b/I:c/F) m. serratus anterior (O:b/I:c/Fd) m. trapezius (in drie afzonderlijke delen) (O:b/I:c/Fd) m. brachialis (O:b/I:b/F) m. biceps brachii (O:c/I:b/F) m. triceps brachii (O:b/I:c/F) m. brachioradialis (O:b/I:b/F) kan de ligging van bovenstaande spieren beschrijven en herkennen, ook ten opzichte van elkaar kan aangeven welke spieren er behoren tot de kapselspanners van het schoudergewricht (of rotator-cuff), en de functie hiervan noemen kan van de spieren van de onderarm de volgende groepen noemen: oppervlakkige ventrale onderarmspieren, diepe ventrale onderarmspieren, radiale onderarmspieren, oppervlakkige dorsale onderarmspieren en diepe dorsale onderarmspieren kan van de vijf groepen onderarmspieren globaal de ligging en functie beschrijven kan van de spieren van de hand de volgende groepen noemen: spieren van de middenhand, spieren van de duimmuis (of thenar) en spieren van de pink (hypothenar)

9 Sectie: 8 Pagina: 9 van Bewegingsleer 5.1. heeft kennis en inzicht in het stelsel van vlakken en assen en de hieruit gedefinieerde bewegingsterminologie kan de positie van het menselijk lichaam in de anatomische houding beschrijven kan het belang van de anatomische houding als referentiehouding voor het anatomisch beschrijven van het menselijk lichaam uitleggen kan de drie vlakken waarin het menselijk lichaam is opgedeeld noemen, en de daarbij behorende bewegingsassen kan van de volgende bewegingen noemen om welke as en in welk vlak deze plaatsvinden, evenals in welke gewrichten: ab- en adductie, flexie en extensie, lateroflexie, anteflexie, retroflexie, plantairflexie, palmairflexie, dorsaalflexie, endo- en exorotatie, latero- en mediorotatie kan van de volgende termen beschrijven welke bewegingen ze betreffen en in welk gewricht ze mogelijk zijn: protractie, retrotractie, elevatie, depressie (of detractie), pro- en supinatie, in- en eversie, radiaal- en ulnairabductie, circumductie, oppositie, repositie kan gegeven een totaalbeweging van het lichaam de bewegingen in afzonderlijke gewrichten beschrijven 5.2. heeft inzicht in het type spierarbeid van een spier of spiergroepen gegeven een bepaalde houding en/of beweging kan het verschil uitleggen tussen statische (of isometrische) en dynamische contracties, en voorbeelden geven kan het verschil uitleggen tussen een concentrische en een excentrische contractie, en voorbeelden geven kan gegeven een bepaalde beweging benoemen welke spier of spiergroepen deze beweging veroorzaakt kan gegeven een bepaalde houding en/of beweging, en een spier of spiergroep, benoemen welk soort spiercontractie het betreft kan uitleggen wat de begrippen unilaterale en bilaterale prikkeling betekenen, en voorbeelden geven van spieren waarbij deze termen gebruikt worden kan uitleggen wat de begrippen homolaterale en heterolaterale actie betekenen, en voorbeelden geven van spieren waarbij deze termen gebruikt worden 5.3. heeft inzicht in de factoren die een beweging en/of een houding beïnvloeden kan het verschil uitleggen tussen actieve en passieve stabiliteit, en de factoren noemen die hier een rol bij spelen kan het verschil tussen actieve en passieve insufficiëntie uitleggen, en voorbeelden hiervan geven kan uitleggen wat wordt bedoeld met het lichaamszwaartepunt, en hoe de positie hiervan in relatie staat tot het evenwicht kan van het schouder-, elleboog-, heup-, knie- en enkelgewricht aangeven welke factoren de maximale bewegingsuitslagen bepalen

10 Sectie: 8 Pagina: 10 van 31 FYSIOLOGIE 1. Algemene Fysiologie 1.1. heeft kennis van en inzicht in de niveaus waarop de mens kan worden bestudeerd en de onderlinge relaties kan de zes niveaus opsommen waarop de mens bestudeerd kan worden (mens, orgaanstelsel, orgaan, weefsel, cel, moleculen) kan gegeven een niveau aangeven wat de relatie is tot een boven- en/of onderliggend niveau 1.2. heeft kennis van en inzicht in de bouw en functie van cellen in het algemeen en kan kenmerkende verschillen tussen relevante celtypen benoemen kan de volgende onderdelen en/of organellen van een cel omschrijven, alsmede hun functie: celkern, celmembraan, cytoplasma, mitochondrie, endoplasmatisch reticulum, Golgi-apparaat, centriool kan beschrijven welke levensverrichtingen een cel kan uitvoeren, en deze onderverdelen in animale en vegetatieve levensverrichtingen kan beschrijven wat er wordt bedoeld met het begrip milieu interne of milieu interieur in tegenstelling tot het milieu exterieur kan uitleggen wat het belang is van water voor leven in het algemeen en voor het functioneren van cellen in het bijzonder kan de specifieke eigenschappen en kenmerken noemen van spier- en zenuwcellen 1.3. heeft kennis van en inzicht in de bouw en functie van de relevante weefseltypen kan de definitie van het begrip weefsel geven kan als hoofdgroepen weefsels noemen: epitheelweefsel, bind- of steunweefsel, spierweefsel en zenuwweefsel kan van de vier hoofdgroepen weefsels de kenmerkende eigenschappen beschrijven kan epitheelweefsel naar functie onderverdelen in oppervlakte-, klier- en zintuigepitheel kan epitheelweefsel naar vorm onderverdelen in één- of meerlagig epitheel, plaveisel- (of plaat-), kubisch (of isoprismatisch) of cilindrisch (of prismatisch) epitheel, en verhoornd of niet-verhoornd epitheel, en met eventueel trilharen kan de hoofdgroep bind- of steunweefsel onderverdelen in de groepen bindweefsel in engere zin, kraakbeenweefsel en botweefsel kan binnen de groep bindweefsel in engere zin de volgende vier types bindweefsel noemen, alsmede hun bouw en functie: losmazig bindweefsel, reticulair bindweefsel, elastisch bindweefsel en straf bindweefsel kan vet, bloed en lymfe noemen als bijzondere typen bindweefsels kan binnen de groep kraakbeenweefsel de volgende drie types kraakbeenweefsel noemen, alsmede hun bouw en functie: hyalien kraakbeen, elastisch kraakbeen en vezelig kraakbeen kan het verschil in bouw en functie benoemen tussen compact beenweefsel (of substantia compacta) en spongieus beenweefsel (of substantia spongiosa)

11 Sectie: 8 Pagina: 11 van kan het verschil uitleggen tussen directe (of desmale) beenvorming en indirecte (of chondrale) beenvorming, en van beide een voorbeeld geven kan de rol uitleggen van osteoblasten, osteocyten en osteoklasten tijdens het proces van beenvorming kan noemen dat de lengtegroei van een pijpbeen plaatsvindt vanuit de epifysairschijf, en de diktegroei vanuit het periost kan de verschillende typen spierweefsel (skeletspierweefsel, glad spierweefsel en hartspierweefsel) opnoemen en de kenmerkende eigenschappen qua bouw en functie noemen kan de bouw van een skeletspier beschrijven aan de hand van de begrippen spiervezel, myofibrillen, sarcomeren en myofilamenten kan uitleggen hoe de interactie tussen actine en myosine leidt tot een spiercontractie kan de verschillen noemen tussen type I (of slow twitch) spiervezels en type II (of fast twitch) spiervezels, zowel in samenstelling als in functie, en tevens uitleggen dat de samenstelling van een spier in deze spiervezels voornamelijk in aanleg is bepaald 1.4. heeft kennis van en inzicht in de basisprocessen die een rol spelen bij de stofwisseling en het belang hiervan voor het functioneren van de mens kan de definitie van het begrip homeostase geven kan uitleggen wat in het algemeen de functie van enzymen en vitamines is kan uitleggen wat wordt bedoeld met het begrip rust- of grondstofwisseling (of basaalmetabolisme) kan de begrippen diffusie, filtratie en colloïd osmotische druk omschrijven kan de begrippen assimilatie en dissimilatie omschrijven kan uitleggen wat het verschil is tussen anabolisme en katabolisme kan opnoemen uit welke voedingsbestanddelen de mens zijn energie haalt kan noemen dat koolhydraten zijn opgebouwd uit glucose, vetten uit vetzuren en eiwitten uit aminozuren kan uitleggen op welke wijze koolhydraten, vetten en eiwitten in ons lichaam worden verwerkt en/of opgeslagen 2. Circulatiestelsel 2.1. heeft kennis van de samenstelling van het circulatiestelsel en de bouw, ligging en functie van de verschillende onderdelen kan als functie van de bloedsomloop noemen: transport van stoffen, handhaving van de homeostase en verweer tegen ziekteverwekkende stoffen kan als onderdelen van het circulatiestelsel noemen: het hart, de slagaders (of arteriën), de haarvaten (of capillairen), de aders (of venen) en het bloed, en hun ligging en functie benoemen kan beschrijven hoeveel bloed een gemiddeld mens bezit en wat de samenstelling van het bloed is in termen van percentages bloedcellen en plasma kan uitleggen wat de rol is van haemoglobine en myoglobine in het transport en de opslag van zuurstof

12 Sectie: 8 Pagina: 12 van kan als kenmerkende functies van rode bloedcellen (of erythrocyten) zuurstoftransport, van witte bloedcellen (of leucocyten) afweer, en van bloedplaatjes (of thrombocyten) bloedstolling noemen kan de bouw van het hart beschrijven aan de hand van de begrippen: boezems (of atria), kamers (of ventrikels), septum, hartkleppen, kransslagaders, endocard, myocard, epicard en pericard kan uitleggen waarin de linker helft van het hart verschilt van de rechterhelft kan het verloop en functie noemen van de kleine en de grote bloedsomloop kan het verschil in bouw, ligging en functie noemen tussen aders, capillairen en slagaders kan uitleggen dat ruim 60% van het bloed zich in het veneuze systeem bevindt, en dat het overige deel is verdeeld over de rest van het circulatiestelsel kan aangeven wat de functie is van weerstandsvaten (of arteriolen) kan de begrippen vasoconstrictie en vasodilatatie omschrijven kan de ligging en functie noemen van de aorta, de longslagader, de longader, de bovenste holle ader, de onderste holle ader en de poortader 2.2. heeft inzicht in het functioneren van de onderdelen, los, en in hun onderlinge samenhang kan uitleggen wat er wordt bedoeld met de begrippen systole en diastole kan de werking van het hart verklaren aan de hand van de begrippen sinusknoop, AV-knoop, bundel van His, Purkinje-vezels, boezemsystole, kamersystole en diastole kan uitleggen wat er tijdens de hartactie gebeurt met de kleppen in het hart en de bloedstroom kan uitleggen hoe de nervus vagus en nervus accelerantes van invloed zijn op de hartslag kan de aanzuigende werking van het hart, de spierpomp, de kleppen in de aders en de negatieve druk in de thorax tijdens inademing noemen als factoren die van invloed zijn op de terugstroom van het bloed naar het hart kan de temperatuur, zuurgraad en concentratie CO 2 noemen als factoren die van invloed zijn op binding tussen haemoglobine en zuurstof kan uitleggen wat het verschil is tussen bovendruk (of systolische druk) en onderdruk (of diastolische druk), en kan de gemiddelde waardes hiervan geven kan de gemiddelde waardes geven voor de minimale hartfrequentie (of rustpols) en de maximale hartfrequentie, en uitleggen waar deze van afhankelijk zijn kan uitleggen wat wordt bedoeld met het slagvolume, en wat voor een gemiddeld mens een normale waarde is in rust kan uitleggen wat het hartminuutvolume bepaalt, en wat voor een gemiddeld mens een normale waarde is in rust

13 Sectie: 8 Pagina: 13 van Lymfestelsel 3.1. heeft kennis van de samenstelling van het lymfestelsel en de bouw, ligging en functie van de verschillende onderdelen kan vochthuishouding, vervoer van grote moleculen, en afweer noemen als functies van het lymfestelsel kan als onderdelen van het lymfstelsel noemen: lymfe, lymfevaten, lymfecapillairen en lymfeklieren (of lymfeknopen), en hun bouw, ligging en functie benoemen kan noemen waar het lymfestelsel uitmondt in de bloedsomloop kan uitleggen wat de functie van lymfocyten is 3.2. heeft inzicht in het functioneren van de onderdelen, los, en in hun onderlinge samenhang kan uitleggen hoe lymfevocht wordt getransporteerd kan verklaren waarom het lymfestelsel als drainagesysteem noodzakelijk is 4. Ademhalingsstelsel 4.1. heeft kennis van de samenstelling van het ademhalingsstelsel en de bouw, ligging en functie van de verschillende onderdelen kan gaswisseling noemen als functie van het ademhalingsstelsel kan de bouw, ligging en functie noemen van de volgende onderdelen van het ademhalingsstelsel: de neus- en mondholte (inclusief de buis van Eustachius), de keelholte, het strottehoofd (inclusief strotteklepje), de luchtpijp, de longen, de bronchiën en de longblaasjes (of alveoli) kan de bouw van de longen, alsmede het verschil tussen de linker en de rechter long, beschrijven met behulp van de termen longkwabben, longvlies en borstvlies kan uitleggen wat wordt bedoeld met het begrip anatomische dode ruimte kan in percentages zuurstof, stikstof, kooldioxide, noemen wat de samenstelling van in- en uitgeademde lucht is 4.2. heeft inzicht in het functioneren van de onderdelen, los, en in hun onderlinge samenhang kan uitleggen hoe de onderdruk tussen borst- en longvlies van belang is voor de ademhaling kan uitleggen wat een klaplong (of pneumothorax) is kan beschrijven wat er met de borstkas, diafragma en middenrif gebeurt tijdens de inspiratie kan beschrijven wat er met de borstkas, diafragma en middenrif gebeurt tijdens de expiratie kan uitleggen wat het verschil is tussen ademhalingsspieren en hulpademhalingsspieren, en kan van beide drie voorbeelden noemen kan uitleggen dat de mm. intercostales externi zijn betrokken bij de inspiratie, en de mm. intercostales interni bij de expiratie kan uitleggen dat de ademhaling vanuit de hersenstam aangestuurd wordt, en vanuit de hersenschors beïnvloed kan worden

14 Sectie: 8 Pagina: 14 van kan uitleggen dat de concentratie kooldioxide in het bloed de belangrijkste prikkel is voor het ademhalingscentrum in de hersenstam kan uitleggen wat wordt bedoeld met de begrippen longcapaciteit, vitale capaciteit, ademteug (of ademvolume of ademlucht), inspiratoir reserve volume, expiratoir reserve volume en luchtresidu, en kan de waardes voor de gemiddelde mens benoemen kan uitleggen wat het begrip ademminuutvolume betekent, en kan de waarde voor de gemiddelde mens benoemen kan uitleggen wat het begrip één-secondewaarde betekent kan uitleggen wat er gebeurt tijdens hyperventilatie kan uitleggen wat het begrip maximale zuurstofopname (of VO 2 -max) betekent en kan de waarde voor de gemiddelde mens benoemen kan uitleggen wat wordt bedoeld met het respiratiequotiënt (of RQ), en waar dit voor gebruikt wordt 5. Spijsverteringsstelsel 5.1. heeft kennis van de samenstelling van het spijsverteringsstelsel en de bouw, ligging en functie van de verschillende onderdelen kan als functie van het spijsverteringsstelsel noemen: het verteren van voedsel tot onderdelen die in het bloed opgenomen kunnen worden kan de bouw, ligging en functie noemen van de volgende onderdelen van het spijsverteringsstelsel: de mondholte (inclusief tong, gebit en speekselklieren), keelholte, slokdarm, maag, dunne darm (inclusief twaalfvingerige darm), dikke darm (inclusief blinde darm en endeldarm) en lever kan als specifieke functies van de lever noemen: suikerstofwisseling (inclusief productie en opslag glycogeen), vetstofwisseling, eiwitstofwisseling, ontgifting van stoffen, productie van gal en productie van warmte kan van de volgende voedingsbestanddelen de algemene functie uitleggen: koolhydraten, vetten, eiwitten, water, vezels, vitamines, mineralen en spoorelementen kan onderscheid maken tussen de in water oplosbare vitamines B en C, en de in vet oplosbare vitamines A, D, E en K kan noemen dat vitamine K in de dikke darm wordt gevormd kan de rol van spijsverteringsenzymen en gal uitleggen kan de functie van de poortader voor de spijsvertering uitleggen 6. Uitscheidingsstelsel 6.1. heeft kennis van de samenstelling van het uitscheidingsstelsel en de bouw, ligging en functie van de verschillende onderdelen kan het uitscheiden van afvalstoffen en overtollige stoffen noemen als functie van het uitscheidingsstelsel kan de bouw, ligging en functie noemen van de volgende onderdelen van het uitscheidingsstelsel: de nieren (met nierschors, niermerg en nierbekken), urineleider (of ureter), blaas en urinebuis (of urethra)

15 Sectie: 8 Pagina: 15 van kan uitleggen wat de functie is van nefronen kan uitleggen dat van de ongeveer 180 liter vocht die per etmaal wordt gefiltreerd in de nieren, slechts 1,5 liter urine per dag overblijft en dat de rest via het proces van terugresorptie weer in de bloedbaan terecht komt kan uitleggen wat het effect van alcohol is op de urineproductie 7. Zenuwstelsel 7.1. heeft kennis van de samenstelling van het zenuwstelsel en de bouw, ligging en functie van de verschillende onderdelen kan het coördineren van alle handelingen en processen die in het menselijk lichaam plaatsvinden noemen als algemene functie van het zenuwstelsel kan beschrijven welke onderdelen van het zenuwstelsel behoren tot het centraal zenuwstelsel en welke tot het perifere zenuwstelsel kan de bouw, ligging en functie noemen van de volgende onderdelen van het centrale zenuwstelsel: de grote hersenen (of cerebrum), de kleine hersenen (of cerebellum), de hersenstam (of truncus cerebri) en het ruggenmerg (of medulla spinalis) kan de 12 paar hersenzenuwen en de 32 paar ruggenmergzenuwen als onderdelen van het perifere zenuwstelsel noemen kan de bouw van de grote hersenen beschrijven aan de hand van de termen linker en rechter hersenhelft, hersenbalk (of corpus callosum), hersenschors, frontale kwab, parietale kwab, temporale kwab en occipitale kwab kan uitleggen dat de voorzijde van de grote hersenen een motorische, en de achterzijde een sensorische functie heeft kan uitleggen dat de zenuwbanen elkaar kruisen kan de drie hersenvliezen noemen (zachte hersenvlies, spinnewebvlies en harde hersenvlies), en de locatie van het hersenvocht kan uitleggen wat er wordt bedoeld met witte en grijze stof, en met de vlinderfiguur in het ruggenmerg kan uitleggen wat de functie is van steuncellen (of gliacellen) en zenuwcellen (of neuronen) kan als speciale onderdelen van een zenuwcel noemen: het cellichaam (of soma), dendrieten, axonen, myelineschede en synapsen, en hun bouw, ligging en functie noemen 7.2. heeft inzicht in het functioneren van de onderdelen, los, en in hun onderlinge samenhang kan het verschil uitleggen tussen afferente en efferente zenuwcellen kan de begrippen prikkelgeleiding en prikkeloverdracht uitleggen aan de hand van de termen actiepotentiaal, depolarisatie van de celmembraan, ionenbewegingen en neurotransmitters kan acetylcholine noemen als neurotransmitter die betrokken is bij de spieractie, en het motorisch eindplaatje als de specifieke naam van de synaps kan het verschil in functie uitleggen tussen het autonome (of vegetatieve) zenuwstelsel en het animale (of somatische) zenuwstelsel kan het verschil in functie uitleggen tussen motorische en sensorische zenuwen

16 Sectie: 8 Pagina: 16 van kan het verschil in functie uitleggen tussen het sympathische en parasympathische zenuwstelsel kan uitleggen wat een reflex is kan het verschil uitleggen tussen een mono- en een multisynaptische reflex kan uitleggen wat de myotatische reflex is 8. Hormoonstelsel 8.1. heeft kennis van de samenstelling van het hormoonstelsel en de bouw, ligging en functie van de verschillende onderdelen kan het aansturen van fysiologische processen noemen als functie van het hormoonstelsel kan uitleggen wat een hormoon is kan uitleggen wat het verschil is tussen een endocriene en een exocriene klier kan de ligging en functie van de hypofyse beschrijven kan de herkomst en functie beschrijven van de volgende hormonen: adrenaline, noradrenaline, insuline, glucagon, antidiuretisch hormoon (of ADH), erytropoëtine (of EPO), thyroxine, corticosteroïden, en de geslachtshormonen androgeen en oestrogeen 8.2. heeft inzicht in het functioneren van de onderdelen, los, en in hun onderlinge samenhang kan uitleggen op welke wijze de hypofyse, en daarmee het centraal zenuwstelsel, een rol speelt in het aansturen van het hormoonstelsel kan de verschillen en overeenkomsten in aansturing uitleggen tussen het hormoonstelsel en het zenuwstelsel 9. Huid en warmtehuishouding 9.1. heeft kennis van de bouw en functie van de huid kan sensoriek, bescherming, warmtehuishouding en de vorming van vitamine D als functies van de huid noemen kan als de lagen van de huid noemen: de opperhuid (of epidermis), de lederhuid (of dermis of corium), en de subcutis, en hun bouw, ligging en functie benoemen 9.2. heeft inzicht in de processen die een rol spelen bij de warmtehuishouding en de rol van de huid hierbij kan uitleggen wat het verschil is tussen kern- en schiltemperatuur kan uitleggen waarom het van belang is dat de kerntemperatuur constant blijft kan in algemeenheid uitleggen op welke wijze in ons lichaam warmte wordt geproduceerd kan de volgende factoren benoemen als factoren die een rol spelen bij de warmteopname en afgifte aan de omgeving: straling (of radiatie), geleiding (conductie), stroming (convectie) en zweten (of evaporatie), en de werking van deze factoren verklaren

17 Sectie: 8 Pagina: 17 van kan uitleggen wat het verschil is in het aandeel warmteafgifte van deze factoren tijdens inspanning en in rust kan ten minste drie effecten noemen die in het lichaam optreden als gevolg van een dalende of stijgende kerntemperatuur 10. Inspanningsfysiologie heeft kennis en inzicht van de processen die een rol spelen bij de energievoorziening, in het bijzonder tijdens lichamelijke inspanning kan uitleggen dat het molecuul ATP de energieleverancier is in het menselijk lichaam, en dat de energie vrijkomt bij splitsing in ADP en P (fosfaat) kan uitleggen dat ATP door het lichaam geproduceerd kan worden zonder zuurstof (anaeroob) en met zuurstof (aeroob) kan uitleggen dat ATP anaeroob geproduceerd kan worden door splitsing van creatinefosfaat (CP) in creatine en fosfaat kan uitleggen dat ATP anaeroob geproduceerd kan worden door glucose in de glycolyse om te zetten in pyrodruivenzuur kan uitleggen wat de begrippen melkzuur (of lactaat) en melkzuurdrempel inhouden, en het verband met anaerobe energielevering kan uitleggen dat ATP aeroob geproduceerd kan worden door de verbranding van glucose en vetten tot water en koolstofdioxide kan aangeven wat globaal het aandeel is in energieproductie van creatinefosfaat, de glycolyse, en de aerobe verbranding van glucose en vetten, zowel tijdens kortdurende explosieve als langdurige inspanning kan uitleggen wat wordt bedoeld met de begrippen zuurstofschuld en steady state kan uitleggen wat wordt bedoeld met het begrip mechanische efficiëntie, en de gemiddelde waarde voor de mens aangeven kan aangeven dat de anaerobe energieproductie plaatsvindt in het cytoplasma, en de aerobe energieproductie in de mitochondriën kan uitleggen dat de energetische waarde van vetten hoger is dan die van glucose, maar dat, aangezien de verbranding van vetten meer zuurstof kost dan die van glucose, glucose de meest efficiënte brandstof is kan uitleggen hoe de mate van inspanning van invloed is op de verhouding tussen vet- en glucoseverbranding heeft kennis en inzicht van de veranderingen in de orgaansystemen tijdens lichamelijke inspanning kan uitleggen wat het verschil is tussen statische en dynamische inspanning kan aangeven welke veranderingen plaatsvinden in het functioneren van het hart en bloedvaten tijdens dynamische inspanning kan uitleggen wat wordt bedoeld met het arterio-veneuze zuurstofverschil, en hoe dynamische inspanning hierop van invloed is kan aangeven dat zowel de bovendruk als de onderdruk stijgen als gevolg van statische inspanning, en dat bij dynamische inspanning alleen de bovendruk een noemenswaardige stijging vertoont kan aangeven hoe dynamische inspanning van invloed is op de toevoer van bloed naar de diverse organen

18 Sectie: 8 Pagina: 18 van kan aangeven hoe dynamische inspanning van invloed is op de ademhaling kan aangeven wat de veranderingen zijn in het zenuwstelsel, hormoonstelsel, spijsverteringsstelsel, uitscheidingsstelsel en de warmtehuishouding tijdens inspanning in vergelijking met rust heeft kennis en inzicht van de veranderingen in de orgaansystemen op lange termijn als gevolg van lichamelijke inspanning kan uitleggen hoe het slagvolume en de minimale hartfrequentie op lange termijn veranderen als gevolg van dynamische inspanning kan als veranderingen op lange termijn in de bloedvoorziening die plaatsvinden als gevolg van dynamische inspanning noemen: een verhoging van het slagvolume, toename van het bloedvolume, toename van de hoeveelheid erythrocyten, toename van het aantal capillairen in de spier kan als veranderingen die op lange termijn plaatsvinden in de fysiologie van skeletspieren als gevolg van dynamische inspanning noemen: toename van het aantal mitochondriën, toename van de hoeveelheid myoglobine, toename van de glycogeenvoorraad kan als overige veranderingen die op lange termijn als gevolg van dynamische inspanning plaatsvinden noemen: verhoging van de melkzuurtolerantie, toename van enzymactiviteiten, sneller herstelvermogen, toename van de bewegingsvaardigheid, het sterker worden van ligamenten en skelet kan uitleggen wat wordt bedoeld met het begrip hypertrofie en hoe dit het gevolg kan zijn van inspanning 11. Trainingsleer heeft kennis en inzicht van de trainingsprincipes kan de definitie van het begrip training geven kan uitleggen wat wordt bedoeld met het begrip conditie, en kan de vier motorische grondeigenschappen noemen (uithoudingsvermogen, kracht, snelheid en lenigheid) kan uitleggen dat een sportprestatie van veel factoren afhankelijk is, en kan naast de fysiologische factoren ten minste drie voorbeelden geven van psychologische en endogene / exogene factoren kan uitleggen wat wordt bedoeld met het begrip supercompensatie, en kan een voorbeeld geven van een fysiologische factor die door supercompensatie kan verbeteren kan uitleggen waarom herstel een essentieel onderdeel van een training is kan aangeven welke factoren van invloed zijn op de herstelfase (aard van de training, getraindheid van de sporter, individueel herstelvermogen, leefwijze, herstel bevorderende maatregelen) kan tenminste 3 effecten noemen die in het lichaam optreden als gevolg van een warming-up kan het belang van een cooling-down uitleggen in verband met de verbranding van melkzuur en het hierdoor snellere herstel kan uitleggen waar een goede warming-up en cooling-down uit moeten bestaan

19 Sectie: 8 Pagina: 19 van kan de volgende manieren noemen waarop de intensiteit van een training te variëren is: intensiteit, duur, aantal series/herhalingen, aard van de herstelfase kan de binnen de trainingsleer gangbare begrippen benoemen en verklaren kan uitleggen wat wordt bedoeld met specificiteit van training kan uitleggen wat wordt bedoeld met de begrippen overload en periodisering kan uitleggen wat globaal het verschil in trainingsaanpak is tussen een voorseizoen en een wedstrijdseizoen kan uitleggen wat wordt bedoeld met de wet van de verminderde meeropbrengst kan uitleggen wat het verschil is tussen een duur- en een intervaltraining kan uitleggen wat wordt bedoeld met het begrip overtraining, en kan de volgende symptomen van overtraining noemen: snelle vermoeidheid, spierstijfheid, hoge bloeddruk, hoge rustpols, verminderde motivatie, verminderde eetlust, slechte nachtrust kan de volgende situaties noemen die het risico op overtraining kunnen vergroten: ziekte, voeding, klimaat, mentale factoren

20 Sectie: 8 Pagina: 20 van 31 SPORTMASSAGE EN VERZORGING Theorie Sportmassage en verzorging 1.1. heeft kennis van en inzicht in de theorie van de sportmassage kan de definitie van sportmassage noemen en het ontstaan van de sportmassage uitleggen kan de verklaringen van de massage (mechanische, reflectoire, biochemische, psychische, neurofysiologische en moderne verklaring) noemen en uitleggen kan het begrip palpatie uitleggen en de diverse uitvoeringen ervan (palperen naar temperatuur, vochtigheid en weerstand, verschuifbaarheid, tonus, verhardingen en verklevingen en gevoeligheid) benoemen en uitleggen kan de begrippen spiertonus (hypertonus, hypotonus), myogelosen, spierverhardingen en spierverklevingen omschrijven en uitleggen kan de verschillende massagehandgrepen (intermitterend drukken, effleurages, petrissages, fricties, schuddingen, tapotements, huidtechnieken) benoemen, de uitvoering van de handgrepen beschrijven, en het doel en effect van de handgrepen benoemen en uitleggen kan de begrippen hyperaemie en dehydratie omschrijven en uitleggen kan de volgende factoren die een rol spelen bij de opbouw van een massagebehandeling benoemen en uitleggen: opbouw, intensiteit, tijdsduur, dosering (kracht x tijd), keuze van de handgrepen, percentuele verdeling en uitvoering van de handgrepen ten opzichte van het spiervezelverloop kan de karakteristieke kenmerken van een stimulerende en een sederende massage benoemen en verklaren kan de algemene en lokale effecten van de sportmassage evenals de werking van de sportmassage op de verschillende onderdelen van het lichaam (huid, spieren) benoemen en verklaren kan de doelen van de sportmassage (preparatief, preventies, curatief) benoemen en verklaren kan indicaties (niet pathologische veranderingen) en contra-indicaties (pathologische veranderingen) voor een sportmassagebehandeling noemen, vaststellen en verklaren kan het belang van een goede werkhouding van de sportmasseur uitleggen, kan gewrichten in het lichaam van de sportmasseur benoemen die tijdens het behandelen zwaar belast worden en elementen van een goede werkhouding noemen kan het belang van persoonlijke hygiëne en die van de cliënt verklaren, de hygiëne van de massageruimte en de gebruikte materialen en hulpmiddelen uitleggen en elementen ervan benoemen kan het begrip huishoudelijk reinigen benoemen en uitleggen kan de criteria (houding van de cliënt zodanig dat de massagebelasting voor de masseur zo laag mogelijk is, en de spieren van de cliënt ontspannen zijn, ondersteuning, bereikbaarheid van de te masseren spier(groep)) voor de uitgangshouding noemen en uitleggen; kan de verschillende uitgangshoudingen (buiklig, zit, zit tegen de klep, ruglig en zijlig noemen en aangeven bij welke massagebehandeling deze gebruikt (kunnen) worden

21 Sectie: 8 Pagina: 21 van kan van de verschillende massageopdrachten (rug, achterzijde onderste extremiteit, voorzijde onderste extremiteit, schoudergordel en mm. deltoidei, bovenste extremiteit) de te masseren spier(groepen) benoemen kan van de meest gangbare typen tussenstof (olie, vet, poeder) de voor- en nadelen van het gebruik aangeven kan de aan tussenstof te stellen eisen noemen en uitleggen kan het doel van het gebruik van tussenstof uitleggen kan de term embrocation omschrijven, voorbeelden noemen, en nadelen van overmatig gebruik noemen en uitleggen kan de mogelijke oorzaak van een allergische reactie door het gebruik van tussenstof uitleggen kan het begrip folliculitis pili uitleggen 1.2. heeft kennis van en inzicht in de theorie van de EHBSO (Eerste Hulp bij Sportongevallen) kan de kenmerken en eigenschappen van de volgende verband- en hulpmiddelen noemen en omschrijven: wondsnelverband, snelverband, witte watten, synthetische watten, gaaskompressen, vetgazen, metalline gazen, netverbanden, zwaluwstaartjes, hydrocolloïd verband, desinfectiemiddel (sterilon), hydrofiele zwachtel, ideaal zwachtel, driekante doek (mitella), kleefpleister, wondpleister, tape, scheermesje, coldpack, verbandschaar, veiligheidsspeld, bloedlancet, splinterpincet, verbandspray, isolatiedeken, wegwerphandschoenen kan van de genoemde verband- en hulpmiddelen uitleggen bij welke (sport)ongevallen en hoe deze te gebruiken kan de vijf belangrijke punten noemen en uitleggen kan de Rautekgreep benoemen als specifieke handgreep voor vervoer van een slachtoffer kan beoordelen wanneer vervoer van een slachtoffer noodzakelijk is met de Rautekgreep of door ondersteunend vervoer en de uitvoering omschrijven kan de vitale functies noemen en uitleggen kan de kenmerkende verschillen tussen bij bewustzijn en bewusteloosheid noemen en uitleggen kan oorzaken van een flauwte benoemen en verklaren kan epilepsie, diabetes mellitus (hypoglycemie, hyperglycemie), hersenbloeding, beroerte en schedel- en hersenletsel (hersenschudding/ hersenkneuzing, schedelbasisfractuur) en uitputting als mogelijke oorzaak van bewustzijnsstoornissen benoemen en symptomen aangeven en herkennen; kan de uit te voeren handelingen en het doel ervan benoemen kan oorzaken van stoornissen in de ademhaling (geheel of gedeeltelijke afsluiting van de luchtweg, benauwdheid ten gevolge van brand, ziekten aan de luchtwegen (Astma, COPD), doordringende borstwonden) benoemen en symptomen aangeven en herkennen; kan de uit te voeren handelingen en het doel ervan benoemen kan oorzaken van stoornissen in de circulatie (shock, hartritmestoornissen, hartstilstand) benoemen en symptomen aangeven en herkennen; kan de uit te voeren handelingen en het doel ervan benoemen kan de begrippen reanimatie en AED omschrijven en uitleggen

Theorie-examen Anatomie 13 januari 2006.

Theorie-examen Anatomie 13 januari 2006. Theorie-examen Anatomie 13 januari 2006. 1. Wat is de diafyse van een pijpbeen? A. Het uiteinde van een pijpbeen. B. Het middenstuk van een pijpbeen. C. De groeischijf. 2. Waar bevindt zich de pink, ten

Nadere informatie

Theorie-examen anatomie 25 januari 2008

Theorie-examen anatomie 25 januari 2008 Theorie-examen anatomie 25 januari 2008 1. Welke van de volgende spieren is eenkoppig? A. De m. biceps brachii. B. De m. coracobrachialis. C. De m. gastrocnemius. 2. Welke van de volgende spieren geeft

Nadere informatie

Theorie-examen anatomie 12 januari 2007

Theorie-examen anatomie 12 januari 2007 Theorie-examen anatomie 12 januari 2007 1. Welke uitspraak met betrekking tot spiercontracties is altijd juist? A. Bij concentrische contracties wordt de spanning in de spier kleiner. B. Bij excentrische

Nadere informatie

Anatomie. Hier volgen 50 opgaven. Bij elke opgave zijn drie antwoorden gegeven. Slechts één van deze antwoorden is het goede.

Anatomie. Hier volgen 50 opgaven. Bij elke opgave zijn drie antwoorden gegeven. Slechts één van deze antwoorden is het goede. Examenstichting Perimedische Opleidingen Diploma: sportmassage, massage, wellness massage 22 januari 2010, Beschikbare tijd: 60 minuten Anatomie Aanwijzing: Hier volgen 50 opgaven. Bij elke opgave zijn

Nadere informatie

6. Van welk deel van de wervelkolom is de vertebra prominens een onderdeel? 7. Hoe wordt de binnenste laag van het gewrichtskapsel genoemd?

6. Van welk deel van de wervelkolom is de vertebra prominens een onderdeel? 7. Hoe wordt de binnenste laag van het gewrichtskapsel genoemd? Examen anatomie januari 2009 1. Wat kan gesteld worden van slow twitch spiervezels? A. Ze hebben een groot agonistisch vermogen. B. Ze hebben een groot anaeroob vermogen. C. Ze hebben een groot aeroob

Nadere informatie

Theorie - herexamen Anatomie 23 mei 2008

Theorie - herexamen Anatomie 23 mei 2008 Theorie - herexamen Anatomie 23 mei 2008 1. Wat gebeurt er bij een excentrische contractie van een spier? A. De spier wordt korter. B. De spier wordt langer. C. De spierlengte blijft gelijk. 2. In welk

Nadere informatie

5 Bot tussenstof bestaat behalve uit calciumzouten eveneens uit: a) Fibreuze vezels b) Elastische vezels c) Reticulaire vezels d) Collagene vezels 6

5 Bot tussenstof bestaat behalve uit calciumzouten eveneens uit: a) Fibreuze vezels b) Elastische vezels c) Reticulaire vezels d) Collagene vezels 6 Oefenvragen 1 De diafyse van een pijpbeen; a) Is het middenstuk van een pijpbeen b) Is onderdeel van de gewrichten c) Bevind zich aan de uiteinden van een pijpbeen d) Bevind zich vlak onder het periost

Nadere informatie

Anatomie van de heup. j 1.1

Anatomie van de heup. j 1.1 j1 Anatomie van de heup De Latijnse naam voor het heupgewricht is art. coxae, het is een kogelgewricht (art. spheroidea). In het gewricht kan om drie assen bewogen worden. As Vlak Beweging Transver- Sagittaal

Nadere informatie

Bouw van een skeletspier

Bouw van een skeletspier Reina Welling WM/SM-theorieles 5 Met dank aan Jolanda Zijlstra en Bart van der Meer Bouw van een skeletspier faculty.etsu.edu Welke eigenschappen horen bij type I en welke bij type II spiervezels? Vooral

Nadere informatie

frontaal vlak sagittale as transversale as sagittaal vlak mediosagittaal (mediaan) vlak

frontaal vlak sagittale as transversale as sagittaal vlak mediosagittaal (mediaan) vlak j1 Anatomie van de heup As Vlak Beweging De Latijnse naam voor het heupgewricht is art. coxae; en het is een kogelgewricht (art. spheroidea). In het gewricht kan om drie assen bewogen worden. transversaal

Nadere informatie

23-Oct-14. 6) Waardoor wordt hyperextensie van het kniegewricht vooral beperkt? A) Banden B) Bot C) Menisci D) Spieren

23-Oct-14. 6) Waardoor wordt hyperextensie van het kniegewricht vooral beperkt? A) Banden B) Bot C) Menisci D) Spieren Vlak As Beweging Gym Frontaal Sagitale Ab-adductie Radslag Latero flexie Ulnair-radiaal deviatie Elevatie-depressie Sagitaal Frontale Flexie-extensie Salto Transversale Ante-retro flexie Dorsaal flexie

Nadere informatie

Gesloten vragen Functionele Anatomie II

Gesloten vragen Functionele Anatomie II Gesloten vragen Functionele Anatomie II 2013-2014 1. Ab- en adductie vindt plaats om een longitudinale as 2. In de anatomische houding is, in het sagittale vlak van de wervelkolom, lumbaal een lordose

Nadere informatie

Inhoud. Inleiding 1. 4 Anatomie van de schouder 41 4.1 Anteflexie 42 4.2 Retroflexie 42 4.3 Abductie 44 4.4 Adductie 46

Inhoud. Inleiding 1. 4 Anatomie van de schouder 41 4.1 Anteflexie 42 4.2 Retroflexie 42 4.3 Abductie 44 4.4 Adductie 46 Inhoud Inleiding 1 1 Anatomie van de heup 3 1.1 Anteflexie 4 1.2 Retroflexie 6 1.3 Abductie 7 1.4 Adductie 8 1.5 Exorotatie 9 1.6 Endorotatie 12 1.7 Ligamenten van de heup 12 1.8 Schema 14 2 Anatomie van

Nadere informatie

Anatomie van de Spieren

Anatomie van de Spieren Schoudergordel en hals Schoudergordel M. Coracobrachialis M. Deltoideus M. Infraspinatus M. Latissimus dorsi M. Levator scapulae M. Pectoralis major Bron:afbeeldingen en omschrijving: SWSportmassage.nl

Nadere informatie

Spierenbovensteextremiteit

Spierenbovensteextremiteit Spierenbovensteextremiteit O: Proximaal I : Distaal 1) Tussen welke botten vormt het onderste spronggewricht een verbinding? A) Calcaneus, naviculare, cuboideum B) Calcaneus, naviculare, talus C) Cuneiforma,

Nadere informatie

1. m. Rectus Abdominis (rechte buikspier) A. Origo en insertie: van 5-7de rib naar schaambeen. C. Indeling en functie van de spier:

1. m. Rectus Abdominis (rechte buikspier) A. Origo en insertie: van 5-7de rib naar schaambeen. C. Indeling en functie van de spier: 1. m. Rectus Abdominis (rechte buikspier) A. Origo en insertie: B. Overspanning van: C. Indeling en functie van de spier: D. Bijzonderheden: E. Voorbeelden van oefeningen: van 5-7de rib naar schaambeen

Nadere informatie

Spierenbovensteextremiteit

Spierenbovensteextremiteit Spierenbovensteextremiteit O: Proximaal I : Distaal 1) Tussen welke botten vormt het onderste spronggewricht een verbinding? A) Calcaneus, naviculare, cuboideum B) Calcaneus, naviculare, talus C) Cuneiforma,

Nadere informatie

2. Bevestiging spieren. 3. Stevigheid (samen met spieren) 4. Beweeglijkheid (samen met spieren) 5. Aanmaak rode bloedcellen in beenmerg

2. Bevestiging spieren. 3. Stevigheid (samen met spieren) 4. Beweeglijkheid (samen met spieren) 5. Aanmaak rode bloedcellen in beenmerg Anatomy is destiny Sigmund Freud Belangrijkste botten Nomenclatuur Reina Welling WM/SM-theorieles 1 Osteologie bekken en onderste extremiteit Myologie spieren bovenbeen Met dank aan Jolanda Zijlstra en

Nadere informatie

Belangrijkste spiergroepen

Belangrijkste spiergroepen Welkom 2. Anatomie 2.6.7. Belangrijkste spiergroepen Als coach: belangrijk om belangrijkste spieren van het lichaam te kennen + ligging en functie van de spieren Ligging: beschreven a.d.h.v. oorsprong

Nadere informatie

De antwoorden op de opdrachten E-Learning VAN WIT EN ZWART. Opdracht 1. A = M. tensor fasciae lata B = lig. capitis femoris

De antwoorden op de opdrachten E-Learning VAN WIT EN ZWART. Opdracht 1. A = M. tensor fasciae lata B = lig. capitis femoris De antwoorden op de opdrachten E-Learning VAN WIT EN ZWART Opdracht 1 A = M. tensor fasciae lata B = lig. capitis femoris C = caput femoris D = trochanter major E = collum femoris F = M. obturatorius internus

Nadere informatie

M. supraspinatus. Origo: Insertio: Innervatie: Functie: Fossa supraspinata. Tuberculum maius. N. suprascapularis. Abductie arm

M. supraspinatus. Origo: Insertio: Innervatie: Functie: Fossa supraspinata. Tuberculum maius. N. suprascapularis. Abductie arm M. supraspinatus Fossa supraspinata Tuberculum maius N. suprascapularis Abductie arm M. infraspinatus Fossa infraspinata Tuberculum maius N. suprascapularis Exorotatie arm M. teres maior Dorsale zijde

Nadere informatie

De spieren (structuur)

De spieren (structuur) Skelet achter 1. Cranium 2. Processus mastoideus 3. Maxilla 4. Mandibularium 5. Arcus Vertebrae C5 6. Processus Transversalis C5 7. Costa 1 8. Costa 2 9. Clavicula 10. Acromion 11. Caput humerus 12. Sulcus

Nadere informatie

Anabolisme: anabole processen: opbouwstofwisseling Energie wordt toegevoegd: assimilatie

Anabolisme: anabole processen: opbouwstofwisseling Energie wordt toegevoegd: assimilatie Fysiologie les 2 BIO-ENERGETICA Celstofwisseling = cel metabolisme Basis metabolisme: stofwisseling in rust Anabolisme: anabole processen: opbouwstofwisseling Energie wordt toegevoegd: assimilatie Katabolisme:

Nadere informatie

Henny Leentvaar (Sport)massage Pagina 1 van 7 spieren studie hulp

Henny Leentvaar (Sport)massage Pagina 1 van 7 spieren studie hulp Erector Trunci rug Crista Iliaca, sacrum Processie Spinosi en transversi, anguli costae, os occipitale Rugstrekken (extensie), zijwaarts buigen (lareroflexie), deflexie Quadratus Lumborum Sternocleidomastoid

Nadere informatie

Spiergroep Spier (onderdeel) Origo Insertie Innervatie Functie Ventrale spieren van de bovenarm (flexoren onderarm)

Spiergroep Spier (onderdeel) Origo Insertie Innervatie Functie Ventrale spieren van de bovenarm (flexoren onderarm) Spiergroep Spier (onderdeel) Origo Insertie Innervatie Functie bovenarm ) m. biceps brachii - caput breve Supraglenoid deel scapula Top processus coracoideus lateralis tot m. coracobrachialis Radius en

Nadere informatie

* short head: eind van coracoid van scapula * long head: supraglenoid deel scapula. * Ulna. * halverwege voorkant humerus.

* short head: eind van coracoid van scapula * long head: supraglenoid deel scapula. * Ulna. * halverwege voorkant humerus. BOVENSTE EXTREMITEITEN Spiergroep Spiernaam Aanhechtingsplaats proximaal Aanhechtingsplaats distaal Innervatie Functie Extensoren bovenarm * m. biceps brachii * short head: eind van coracoid van scapula

Nadere informatie

5 In welk deel van de wervelkolom treffen we de meeste wervels aan? A het cervicale deel B het lumbale deel C het sacrale deel D het thoracale deel

5 In welk deel van de wervelkolom treffen we de meeste wervels aan? A het cervicale deel B het lumbale deel C het sacrale deel D het thoracale deel 1 Uit welk soort kraakbeen bestaat een discus intervertebralis? A elastisch kraakbeen B glasachtig kraakbeen C hyalien kraakbeen D vezelig kraakbeen 2 Waar vindt diktegroei van een botstuk plaats? A vanuit

Nadere informatie

3. Wat gebeurt er met het kernmembraan in de eerste fase van de celdeling?

3. Wat gebeurt er met het kernmembraan in de eerste fase van de celdeling? 1. Welke stof beweegt zich het makkelijkst door het celmembraan? A) Eiwit. B) Vet. C) Water. 2. Waarbij zijn de centraallichaampjes van belang? A) Bij de celdeling. B) Bij de celgroei. C) Bij de celstofwisseling.

Nadere informatie

Fysiologie les 13 Trainingsleer

Fysiologie les 13 Trainingsleer Fysiologie les 13 Trainingsleer -Lichaamszwaartepunt moet boven steunvlak (voeten in stand, zitvlak in zit) om een goed evenwicht te bewaren -Door alcohol stijgt de urineproductie: alcohol remt afgifte

Nadere informatie

1. BEKKENGORDEL EN HEUP

1. BEKKENGORDEL EN HEUP Inleiding tot het orthopedisch onderzoek 1 DEEL II: HET ONDERSTE LIDMAAT Het bekken is een beenderige ring bestaande uit vier verschillende botten die onderling verbonden zijn met stevige ligamenten: Sacrum

Nadere informatie

1. Welke structuur verbindt trochanter minor met de linea aspera? Linea pectinea

1. Welke structuur verbindt trochanter minor met de linea aspera? Linea pectinea Tussentijdse toets Anatomie maart 2005 Prof. M. Van Leemputte Rnr7 Vraag 1 tot 10: vul uw antwoord in op dit blad. 1. Welke structuur verbindt trochanter minor met de linea aspera? Linea pectinea 2. Welke

Nadere informatie

Skillslab handleiding

Skillslab handleiding Skillslab handleiding Faculteit Geneeskunde & Gezondheidswetenschappen Inleiding tot het orthopedisch onderzoek Academiejaar 2012-2013 Dr. Francis Hugelier - Dr. Jan Reniers Dr. Hans Van den Abbeele Met

Nadere informatie

16-9-2014. Reina Welling WM/SM-theorieles 7. Waar zorgt de wervelkolom voor? (m.a.w. wat is de functie van de wervelkolom?)

16-9-2014. Reina Welling WM/SM-theorieles 7. Waar zorgt de wervelkolom voor? (m.a.w. wat is de functie van de wervelkolom?) Reina Welling WM/SM-theorieles 7 Met dank aan Jolanda Zijlstra en Bart van der Meer niow.nl Waar zorgt de wervelkolom voor? (m.a.w. wat is de functie van de wervelkolom?) A. Steun B. Bescherming C. Beweging

Nadere informatie

1) Tot de flexorenvan de knie behoort o.a. A) M Soleus B) M Glutaeus maximus C) M Gastrocnemius D) M Vastus medialis. Vragen les 1 fysiologie

1) Tot de flexorenvan de knie behoort o.a. A) M Soleus B) M Glutaeus maximus C) M Gastrocnemius D) M Vastus medialis. Vragen les 1 fysiologie 1) Tot de flexorenvan de knie behoort o.a. A) M Soleus B) M Glutaeus maximus C) M Gastrocnemius D) M Vastus medialis Vragen les 1 fysiologie 2) Aan de spina iliaca anterior superior (sias) hechten vast:

Nadere informatie

Theorie - herexamen Fysiologie 23 mei 2008

Theorie - herexamen Fysiologie 23 mei 2008 Theorie - herexamen Fysiologie 23 mei 2008 1. Waar wordt het groeihormoon gevormd? A. In de hypofyse. B. In het bijniermerg. C. In de pancreas. 2. Wat is een kenmerk van een weefsel? A. Het is altijd opgebouwd

Nadere informatie

Les Spierenondersteextremiteit. O: proximaal I : distaal

Les Spierenondersteextremiteit. O: proximaal I : distaal Les 10+11 Spierenondersteextremiteit O: proximaal I : distaal Oefenvragen les 10. Einde les 11 eindtoets anatomie in de les maken 1) Als een pees in het lichaam over een harde structuur schuift zal de

Nadere informatie

1. Waarvan is DNA een belangrijke bouwstof? A) Van de celmembraan. B) Van de chromosomen. C) Van de kernmembraan.

1. Waarvan is DNA een belangrijke bouwstof? A) Van de celmembraan. B) Van de chromosomen. C) Van de kernmembraan. 1. Waarvan is DNA een belangrijke bouwstof? A) Van de celmembraan. B) Van de chromosomen. C) Van de kernmembraan. 2. Wat zijn vegetatieve verrichtingen van de cel? A) Beweging en prikkelbaarheid. B) Prikkelbaarheid

Nadere informatie

In welke volgorde vindt deze deling plaats?

In welke volgorde vindt deze deling plaats? 1. Wat behoort tot de vegetatieve levensverrichtingen van een cel? A) Beweging. B) Prikkelbaarheid. C) Stofwisseling. 2. Wat is de functie van het centraallichaampje? A) Het leveren van energie. B) Het

Nadere informatie

OPEN LESSEN HERFSTVAKANTIE FUNCTIONELE ANATOMIE Prof. dr. Ingrid Kerckaert 13u-14u15

OPEN LESSEN HERFSTVAKANTIE FUNCTIONELE ANATOMIE Prof. dr. Ingrid Kerckaert 13u-14u15 OPEN LESSEN HERFSTVAKANTIE 2016 FUNCTIONELE ANATOMIE Prof. dr. Ingrid Kerckaert 13u-14u15 WERKING KNIEGEWRICHT (beschouwingen uit de literatuur) PATELLA: - beschermt kniegewricht - is katrol voor pees

Nadere informatie

1. Waar in de cel bevindt zich het centraallichaampje? A) In de celkern. B) In het cellichaam. C) In het celmembraan.

1. Waar in de cel bevindt zich het centraallichaampje? A) In de celkern. B) In het cellichaam. C) In het celmembraan. 1. Waar in de cel bevindt zich het centraallichaampje? A) In de celkern. B) In het cellichaam. C) In het celmembraan. 2. Wat is een voorbeeld van een animale verrichting? A) De stofwisseling. B) De uitscheiding

Nadere informatie

Tabel van de perifere zenuwen [terminale takken]: bovenste extremiteit

Tabel van de perifere zenuwen [terminale takken]: bovenste extremiteit Tabel van de perifere zenuwen [terminale takken]: bovenste extremiteit n. radialis n. axillaris C5-Th1 C5,C6 ALLE dorsale boven- en onderarmspieren Extensoren van de schouder, elleboog, pols, Abductie,

Nadere informatie

Oefenvragen les 7. 1) Wat voor soort gewricht is het art radiocarpea? A) Eigewricht B) Kogelgewricht C) Lengtescharnier D) Zadelgewricht

Oefenvragen les 7. 1) Wat voor soort gewricht is het art radiocarpea? A) Eigewricht B) Kogelgewricht C) Lengtescharnier D) Zadelgewricht 1) Wat voor soort gewricht is het art radiocarpea? A) Eigewricht B) Kogelgewricht C) Lengtescharnier D) Zadelgewricht Oefenvragen les 7 2) Hoe is een ware rib (costavera) met de wervelkolom verbonden?

Nadere informatie

MASSAGETHERAPEUT

MASSAGETHERAPEUT MASSAGETHERAPEUT WWW.I-LEARNING.BE BESPREKING VAN DE SKELETSPIEREN Tijdens de bespreking van de skeletspieren zal voor de spiernaam telkens de term musculus (spier) worden geplaatst. Vanaf nu vervangen

Nadere informatie

Proefexamen ANATOMIE EN FYSIOLOGIE

Proefexamen ANATOMIE EN FYSIOLOGIE Proefexamen ANATOMIE EN FYSIOLOGIE Deelexamen In dit proefexamen worden over de volgende onderwerpen vragen gesteld: bloed uitscheidingsstelsel huid beenderstelsel spierstelsel Beschikbare tijd: 45 minuten

Nadere informatie

Anatomische terminologie

Anatomische terminologie 1 Skelet Anatomische terminologie links / rechts proximaal / distaal lateraal / mediaan / mediaal centraal / perifeer ventraal / dorsaal intern / extern craniaal / caudaal magnus (major / maximus) / parvus

Nadere informatie

Cursus Ontspanningsmassage. Bijlage spieren. Trapezius

Cursus Ontspanningsmassage. Bijlage spieren. Trapezius Cursus Ontspanningsmassage Bijlage spieren. Trapezius De trapezius (monnikskapspier) is een ruitvormige spier boven aan de achterkant van het lichaam. De trapezius loopt van de schedelbasis tot aan het

Nadere informatie

https://www.visiblebody.com/anatomy-and-physiology-apps/human-anatomy-atlas

https://www.visiblebody.com/anatomy-and-physiology-apps/human-anatomy-atlas Amstelveen, 29 april 2017 Beste collega s In juni gaan we met het schoudernetwerk weer naar de snijzaal. Om deze sessie goed voor te bereiden een kleine opfrissing van de anatomie middels deze mailronde.

Nadere informatie

7.Aa,b Heupspieren (heupgewrichtsspieren), oorsprong op os coxae. a lateraal aanzicht. b mediaal aanzicht. Afb. 7.Aa,b

7.Aa,b Heupspieren (heupgewrichtsspieren), oorsprong op os coxae. a lateraal aanzicht. b mediaal aanzicht. Afb. 7.Aa,b Heupgewrichtsspieren 1 7.Aa,b Heupspieren (heupgewrichtsspieren), oorsprong op os coxae. 0 M. gluteus medius buitenvlak van het darmbeen tussen linea glutea anterior en linea glutea posterior, labium externum

Nadere informatie

Algemene anatomie en fysiologie

Algemene anatomie en fysiologie Naam kandidaat: Voetverzorger Kwalificatiecode 10505 Algemene anatomie en fysiologie Datum : 4 juni 2009 Werktijd : 60 minuten Deelkwalificatiecode : 51934 Waardering Cesuur Werkwijze : 1 punt per vraag,

Nadere informatie

DEEL II: HET ONDERSTE LIDMAAT (vervolg)

DEEL II: HET ONDERSTE LIDMAAT (vervolg) Inleiding tot het orthopedisch onderzoek 1 DEEL II: HET ONDERSTE LIDMAAT (vervolg) 3. ENKEL EN VOET 3.1. Inspectie in staande houding m. gastrocnemius Calcaneum Valgushoek achillespees met hiel Malleolus

Nadere informatie

Theorie-examen Fysiologie 21 april 2006.

Theorie-examen Fysiologie 21 april 2006. Theorie-examen Fysiologie 21 april 2006. 1. Welke bestanddelen horen, onder normale omstandigheden, niet voor te komen in urine? A. Hormonen en afbraakproducten. B. Eiwitten. C. Zouten. 2. Wat is een voorbeeld

Nadere informatie

Spiertabellen1.2. Bij 'Blok Locomotorisch Stelsel & Huid', 2 de kandidatuur geneeskunde

Spiertabellen1.2. Bij 'Blok Locomotorisch Stelsel & Huid', 2 de kandidatuur geneeskunde Spiertabellen1.2 Bij 'Blok Locomotorisch Stelsel & Huid', 2 de kandidatuur geneeskunde Auteurs: Matthias De Moerloose Bronnen: Syllabus Prof. Roels, D Herde en Kerckaert Femke Delporte Hosford Muscle Tables

Nadere informatie

Skillslab handleiding

Skillslab handleiding Skillslab handleiding Faculteit Geneeskunde & Gezondheidswetenschappen Inleiding tot het orthopedisch onderzoek Academiejaar 2011-2012 Skillslabteam : Dr. Francis Hugelier - Dr. Jan Reniers Dr. Hans Van

Nadere informatie

2 De romp. Zichtbare en palpabele oriëntatiepunten van de romp

2 De romp. Zichtbare en palpabele oriëntatiepunten van de romp 6 Merck Manual 2 De romp De romp is het centrale deel van het lichaam. In dit boek zullen we alleen ingaan op de romp als deel van het bewegingsapparaat en niet op de interne organen. De wervelkolom (columna

Nadere informatie

Inspanningsfysiologie. Energiesystemen. Fosfaatpool. Hoofdstuk 5. 1. Fosfaatpool 2. Melkzuursysteem 3. Zuurstofsysteem

Inspanningsfysiologie. Energiesystemen. Fosfaatpool. Hoofdstuk 5. 1. Fosfaatpool 2. Melkzuursysteem 3. Zuurstofsysteem Inspanningsfysiologie Hoofdstuk 5 Energiesystemen 1. Fosfaatpool 2. Melkzuursysteem 3. Zuurstofsysteem Fosfaatpool Anaërobe alactische systeem Energierijke fosfaatverbindingen in de cel Voorraad ATP en

Nadere informatie

SPORTMASSAGE les 1 woensdag 190907. Hoofdstuk 1. Anatomie of ontleedkunde: Kennis van de bouw van het menselijk lichaam

SPORTMASSAGE les 1 woensdag 190907. Hoofdstuk 1. Anatomie of ontleedkunde: Kennis van de bouw van het menselijk lichaam SPORTMASSAGE les 1 woensdag 190907 Hoofdstuk 1 Anatomie of ontleedkunde: Kennis van de bouw van het menselijk lichaam 1.1 plaatsbepalende uitdrukkingen anatomische stand ( de stand die gebruikt wordt voor

Nadere informatie

MASSAGETHERAPEUT

MASSAGETHERAPEUT MASSAGETHERAPEUT WWW.I-LEARNING.BE INHOUD INLEIDING P.8 INLEIDING TOT DE ANATOMIE P.9 Cytologie p.9 Anatomie van de cel p.9 Het celmembraan p.10 Het cellichaam p.10 Celvocht (cytoplasma) p.10 DNA Structuur

Nadere informatie

Sportmassage Theorie: samenvatting

Sportmassage Theorie: samenvatting Hoofdstuk 1 Anatomie of ontleedkunde: Kennis van de bouw van het menselijk lichaam 1.1 Plaatsbepalende uitdrukkingen Anatomische stand (de stand die gebruikt wordt voor de inspectie van personen): Rechtop,

Nadere informatie

Fysiologie / zenuwstelsel

Fysiologie / zenuwstelsel Fysiologie / zenuwstelsel Zenuwcel/neuron. 5 1. Korte uitlopers dendrieten 2. Lange uitloper neuriet of axon 3. Myelineschede/schede van Schwann 4. Motorische eindplaat of synaps 5. Kern of nucleus Zenuwcel/neuron.

Nadere informatie

DE SCHOUDER van BINNEN naar BUITEN. Wietske Wind Thom van der Sloot

DE SCHOUDER van BINNEN naar BUITEN. Wietske Wind Thom van der Sloot DE SCHOUDER van BINNEN naar BUITEN Wietske Wind Thom van der Sloot WIE ZIJN WIJ WIETSKE WIND DOCENTE CIOS HEERENVEEN OPLEIDER SPORTMASSAGE/VERZORGING 1997 SPORTMASSEUR SINDS 1995 THOM vd SLOOT Ex DOCENT

Nadere informatie

A. de hersenen en het ruggenmerg B. het hersenvlies en de hersenstam C. het cerebrospinaal vocht en de gevoelszenuwen D. de klieren en de lymfevaten

A. de hersenen en het ruggenmerg B. het hersenvlies en de hersenstam C. het cerebrospinaal vocht en de gevoelszenuwen D. de klieren en de lymfevaten Hoofdstuk 1 Meerkeuzevraag 1.1 Meerkeuzevraag 1.2 Meerkeuzevraag 1.3 Meerkeuzevraag 1.4 Meerkeuzevraag 1.5 Meerkeuzevraag 1.6 Meerkeuzevraag 1.7 Waar ligt de lever in de buikholte? A. Boven rechts B. Boven

Nadere informatie

16-9-2014. Myologie specifiek: schouder en arm musculatuur. Fysiologie Huid Nieren en urinewegen. Uit welke spieren bestaat de rotatorcuff?

16-9-2014. Myologie specifiek: schouder en arm musculatuur. Fysiologie Huid Nieren en urinewegen. Uit welke spieren bestaat de rotatorcuff? Reina Welling WM/SM-theorieles 9 Met dank aan Jolanda Zijlstra en Bart van der Meer niow.nl Uit welke spieren bestaat de rotatorcuff? Welke van deze spieren geeft endorotatie in het art. humeri? Welke

Nadere informatie

Herhalen anatomie art Cubiti: Elleboog

Herhalen anatomie art Cubiti: Elleboog Herhalen anatomie art Cubiti: Elleboog -Art Humero-ulnaris: scharnier Flexie-extensie -Art Humero-radialis: anatomische kogel Flexie-extensie, rotatie, ab-ad niet door ulna -Art Radio-ulnaris proximalis:

Nadere informatie

Grijze stof wordt gevormd door de cellichamen van de neuronen en de dendrieten

Grijze stof wordt gevormd door de cellichamen van de neuronen en de dendrieten I hated every minute of training, but I said, "Don't quit. Suffer now and live the rest of your life as a champion. Muhammad Ali Bart van der Meer WM/SM - theorieles 14 Amice Bewerkt door Reina Welling

Nadere informatie

Een fotoatlas van de. anatomie in vivo 2. Onderste extremiteit. Serge Tixa. Bohn Stafleu Van Loghum

Een fotoatlas van de. anatomie in vivo 2. Onderste extremiteit. Serge Tixa. Bohn Stafleu Van Loghum Een fotoatlas van de anatomie in vivo 2 Onderste extremiteit Serge Tixa Bohn Stafleu Van Loghum Een fotoatlas van de anatomie in vivo 2 Onderste extremiteit EEN FOTOATLAS VAN DE ANATOMIE IN VIVO 2 ONDERSTE

Nadere informatie

Samenvatting Fysieke Ergonomie

Samenvatting Fysieke Ergonomie Samenvatting Fysieke Ergonomie Gezocht, geschreven, gekopieerd, geplakt, gemaakt, etc. door Jurriën Dijkstra. Met dank aan Benne Draijer en Liesbeth Stam voor het controleren van de gegevens. Samenvatting

Nadere informatie

VUmc_CAT_BB_B15_ _inzage Friday, January 12, :42

VUmc_CAT_BB_B15_ _inzage Friday, January 12, :42 pagina 1 van 26 VUmc_CAT_BB_B15_2018-02-01_inzage Friday, January 12, 2018 16:42 Block 1, 54 question(s), maximum score 54 CAT BB B15 [01-02-2018] INZAGE 1 of 54 [Netter, Atlas of Human Anatomy, 2nd ed.1997]

Nadere informatie

De plaatsbepalende uitdrukkingen (mediaal, lateraal etc.) worden altijd gebruikt ten opzichte van een ander lichaamsdeel.

De plaatsbepalende uitdrukkingen (mediaal, lateraal etc.) worden altijd gebruikt ten opzichte van een ander lichaamsdeel. Deel 1 Anatomie H1 Algemeen Anatomie (=ontleedkunde): kennis van de bouw van het menselijk lichaam. Bij inspectie van het lichaam van de cliënt wordt uitgegaan van de anatomische stand: voeten een stukje

Nadere informatie

Uit: prometheus. Reina Welling WM/SM-theorieles 2. Transversale / frontale as = van links naar rechts = rekstok

Uit: prometheus. Reina Welling WM/SM-theorieles 2. Transversale / frontale as = van links naar rechts = rekstok Herhaling vorige les Nomenclatuur: bewegingsbepalende uitdrukkingen Reina Welling WM/SM-theorieles 2 Histologie: botweefsel, dekweefsel Myologie: m. tibialis anterior, extensorengroep en de peroneusgroep

Nadere informatie

Theorie-examen fysiologie 2 mei 2008

Theorie-examen fysiologie 2 mei 2008 Theorie-examen fysiologie 2 mei 2008 1. Wat kan gesteld worden van een orgaanstelsel? A. Dit zijn alle organen tezamen in het lichaam. B. Dit is een groep organen die samen een bepaalde functie vervullen.

Nadere informatie

Fysiologie les 5 Herhalen 3A Bloedsomloop

Fysiologie les 5 Herhalen 3A Bloedsomloop Fysiologie les 5 Herhalen 3A Bloedsomloop Cellulair; Haematocriet, Erytrocyt (Affiniteit, Erytropoëtine, HB) Leukocyt (diapedese, fagocytose) Trombocyt 45% Plasma = water met opgeloste stoffen, glucose,

Nadere informatie

GEZONDHEIDSKUNDE. Het menselijk lichaam

GEZONDHEIDSKUNDE. Het menselijk lichaam GEZONDHEIDSKUNDE Het menselijk lichaam 1 KENMERKEN VAN HET LEVEN Anatomie à wetenschap die zich bezighoudt met de bouw van het menselijk lichaam (waar ligt wat?). Fysiologie à Wetenschap die zich bezighoudt

Nadere informatie

Theorie-examen Fysiologie april 2009

Theorie-examen Fysiologie april 2009 Theorie-examen Fysiologie april 2009 1. Wat is, uiteindelijk, de beperkende factor bij inspanning? A. Het ademminuutvolume. B. Het hartminuutvolume. C. De vitale capaciteit. 2. Hoe kan het lichaam in totaal

Nadere informatie

Inhoud. Spiertrainer 4 Romp

Inhoud. Spiertrainer 4 Romp Borst-(tussenrib)spieren 1 4.A Eigenlijke borstspieren (gewrichtsspieren van de ribben) aan de binnenzijde van het thoraxskelet, achteraanzicht; oorsprong (linker lichaamshelft), aanhechting (rechter lichaamshelft).

Nadere informatie

Fig. 0. 1 De Leefstijlacademie

Fig. 0. 1 De Leefstijlacademie Inleiding Wat goed dat je hebt doorgezet naar de volgende cursus! Je wilt dus nog meer te weten komen over hoe je lichaam precies in elkaar zit en hoe het werkt! En dat precies is wat je in deze cursus

Nadere informatie

Proefexamen Sportmassage theorie

Proefexamen Sportmassage theorie 1 Wat is, volgens de reflectoire verklaring van massage, de receptor? A de afferente zenuwbaan B de efferente zenuwbaan C de hand van de masseur D de huid 2 Waarop is de reflectoire en biochemische werking

Nadere informatie

Inleiding. Anatomie. Humerus

Inleiding. Anatomie. Humerus Inleiding Koos van Nugteren De elleboog verbindt de bovenarm met de onderarm. Buiging van de arm zorgt ervoor dat we de hand in de richting van het hoofd en de schouder kunnen bewegen. Activiteiten als

Nadere informatie

Linea intermedia Labium externum. Incisura ischiadica major. Spina ischiadica Incisura ischiadica minor Ramus ossis ischii. Ramus inferior ossis pubis

Linea intermedia Labium externum. Incisura ischiadica major. Spina ischiadica Incisura ischiadica minor Ramus ossis ischii. Ramus inferior ossis pubis Heupbeen 7.1a,b Rechter heupbeen (os coxae). [6] Tuberculum iliacum Linea glutea anterior Ala ossis ilii Linea glutea posterior De beenderen van de bekkenkam Ä worden gebruikt als autoloog transplantaat.

Nadere informatie

BODY & POWER. Handboek Anatomie voor Fitness

BODY & POWER. Handboek Anatomie voor Fitness BODY & POWER Handboek Anatomie voor Fitness Body & Power Handboek Anatomie voor Fitness www.bodyenpower.nl Inhoudsopgave HOOFDSTUK 1. FUNCTIONELE ANATOMIE 4 DE ANATOMISCHE HOUDING: 4 DE ASSEN IN DE ANATOMISCHE

Nadere informatie

Massage: het lichaam. Het gespierde lichaam. Psychowerk

Massage: het lichaam. Het gespierde lichaam. Psychowerk Massage Het gespierde lichaam Geschreven door Wil Boonstra Het menselijke lichaam wordt bijeengehouden door huid aan de buitenkant en aan de binnenkant door vezels en banden die we spieren en pezen noemen.

Nadere informatie

Reader Bowflex. Hogeschool van Amsterdam 09/2009

Reader Bowflex. Hogeschool van Amsterdam 09/2009 Reader Bowflex Hogeschool van Amsterdam 09/2009 Voorwoord. We zijn afgelopen schooljaar bezig geweest met het opstellen van readers voor het gebruik van de pully en bowflex apparaat. Hierin hebben wij

Nadere informatie

Anatomie van het bewegingsapparaat itemlijst

Anatomie van het bewegingsapparaat itemlijst Anatomie van het bewegingsapparaat itemlijst Deze itemlijst is bedoeld als hulpmiddel bij het bestuderen van de anatomie door weer te geven welke anatomische structuren gekend dienen te worden. Met behulp

Nadere informatie

De schakel tot. Mobiliteit / Stabiliteit. Overbelastingskwetsuren. Lichaamsscholing in de zwemsport: De schakel tot

De schakel tot. Mobiliteit / Stabiliteit. Overbelastingskwetsuren. Lichaamsscholing in de zwemsport: De schakel tot Trainer B-opleiding zwemmen De schakel tot Lichaamsscholing in de zwemsport: De schakel tot * Natuurlijke bewegingspatronen * Verbeteren van de fysieke capaciteiten * Fysieke voorbereiding Maximaal Rendement

Nadere informatie

Diagnostiek aan de schoudergordel. Model orthopedische geneeskunde ( James Cyriax) (Dos winkel)

Diagnostiek aan de schoudergordel. Model orthopedische geneeskunde ( James Cyriax) (Dos winkel) Diagnostiek aan de schoudergordel Model orthopedische geneeskunde ( James Cyriax) (Dos winkel) Doorsnede art. humeri bicepspees, loopt door bovenkant van kapsel en voorkomt inklemming van kapsel in gewrichtsspleet

Nadere informatie

2. Van welke van de onderstaande factoren is de hartslagfrequentie NIET afhankelijk? a. de wil b. lichamelijke activiteiten c.

2. Van welke van de onderstaande factoren is de hartslagfrequentie NIET afhankelijk? a. de wil b. lichamelijke activiteiten c. Take-home toets Thema 4.6 Anatomie en fysiologie van het centrale en perifere zenuwstelsel 1. Door activiteiten van de nervus vagus wordt a. de hartslagfrequentie verhoogd b. de hartslagfrequentie verlaagd

Nadere informatie

Fysiologie les 7. Herhalen Lymfestelsel:

Fysiologie les 7. Herhalen Lymfestelsel: Herhalen Lymfestelsel: Fysiologie les 7 Lymfe ontstaat in het weefsel, weefselvocht (plasma zonder plasmaeiwitten) lekt de lymfecapillairen in. Deze komen samen in grotere lymfe vaten. Meerdere lymfevaten

Nadere informatie

Spieren van het bovenste membrum

Spieren van het bovenste membrum Spieren van het bovenste membrum Verbinding tussen romp en lidmaat Trapezius - schedel - processus spinosi C1 T11 - bovenste vezels: lateraal 1 /3 clavicula - middelste vezels: acromion - extensie hoofd

Nadere informatie

Opleidingsprogramma. Percutaneous Needle Electrolysis (PNE)

Opleidingsprogramma. Percutaneous Needle Electrolysis (PNE) Opleidingsprogramma Percutaneous Needle Electrolysis (PNE) Bent u als fysiotherapeut op zoek naar innovatie in uw praktijk? Creëer toegevoegde waarde voor uw patiënt met Percutaneous Needle Electrolysis

Nadere informatie

Beide helften van de hersenen zijn met elkaar verbonden door de hersenbalk. De hersenstam en de kleine hersenen omvatten de rest.

Beide helften van de hersenen zijn met elkaar verbonden door de hersenbalk. De hersenstam en de kleine hersenen omvatten de rest. Biologie SE4 Hoofdstuk 14 Paragraaf 1 Het zenuwstelsel kent twee delen: 1. Het centraal zenuwstelsel bevindt zich in het centrum van het lichaam en bestaat uit de neuronen van de hersenen en het ruggenmerg

Nadere informatie

VUmc_CAT_BB_ _inzage Tuesday, October 16, :35

VUmc_CAT_BB_ _inzage Tuesday, October 16, :35 pagina 1 van 27 Tuesday, October 16, 2018 10:35 Block 1, 54 question(s), maximum score 54 CAT BB [26-10-2018] INZAGE 1 of 54 Welke structuren worden met de nummers aangeduid? (i) caput humeri (ii) collum

Nadere informatie

Inspectie, anatomische structuren en palpatie liggend

Inspectie, anatomische structuren en palpatie liggend Inleiding tot het orthopedisch onderzoek 1 2.3. ENKEL EN VOET 2.3.1. Inspectie in staande houding m. gastrocnemius Calcaneum Valgushoek achillespees met hiel Malleolus medialis en lateralis Lengtegewelf

Nadere informatie

Voorwoord 10. Inleiding 11. 1 Inleiding in de module inspanning 1 5

Voorwoord 10. Inleiding 11. 1 Inleiding in de module inspanning 1 5 Inhoud 5 Inhoud Voorwoord 10 Inleiding 11 module i aanpassen aan inspannen 1 Inleiding in de module inspanning 1 5 2 Energielevering bij inspanning 1 7 2.1 Bewegen kost energie 1 7 2.1.1 Energie, arbeid,

Nadere informatie

MIND & MOVEMENT COACH. Bewegen

MIND & MOVEMENT COACH. Bewegen Bewegen Om te kunnen bewegen hebben we spieren nodig, maar ook een skelet dat ons lichaam vorm geeft en de beweging mogelijk maakt. Onze gewrichten zorgen er voor dat dit mogelijk is binnen ons lichaam.

Nadere informatie

Leerdoelen 2 workshops

Leerdoelen 2 workshops Leerdoelen 2 workshops Opbouw van het lichaam kennen Globale kennis botten, spieren, zenuwen en centraal zenuwstelsel Leren kijken naar je leerlingen Begrijpen waarom er een beperking optreed in een asana

Nadere informatie