1. Waarvan is DNA een belangrijke bouwstof? A) Van de celmembraan. B) Van de chromosomen. C) Van de kernmembraan.

Transcriptie

1 1. Waarvan is DNA een belangrijke bouwstof? A) Van de celmembraan. B) Van de chromosomen. C) Van de kernmembraan. 2. Wat zijn vegetatieve verrichtingen van de cel? A) Beweging en prikkelbaarheid. B) Prikkelbaarheid en voortplanting. C) Voortplanting en stofwisseling. 3. Welke bewering over mitose is juist? A) Mitose is een vorm van directe celdeling. B) Mitose vindt plaats bij eicellen en zaadcellen. C) Tijdens de mitose wordt het aantal chromosomen verdubbeld. 4. Welke functie hebben epitheelcellen? A) Ze bekleden alle in- en uitwendige oppervlakken van het lichaam. B) Ze hebben het vermogen zich samen te trekken. C) Ze vormen steunweefsel voor het lichaam. 5. Wat is kenmerkend voor hormoonklieren? A) Ze zijn buisvormig. B) Ze hebben geen afvoerbuis. C) Ze zijn trosvormig. 6. Welk soort kraakbeenweefsel is zeer rijk aan collagene vezels? A) Elastisch kraakbeen. B) Hyalinekraakbeen. C) Vezelig kraakbeen. Welke functie heeft hyaline kraakbeen? A) Alleen bedekkend. B) Alleen verbindend. C) Bedekkend en verbindend. 8. Hoe noemen we beenvormers? A) Chondroclasten. B) Osteoblasten. C) Osteoclasten.

2 9. Welke bewering over een zenuwcel is juist? A) Een zenuwcel is anders van vorm dan andere cellen. B) Een zenuwcel is een aanvoerende zenuwvezel. C) Een zenuwcel is kernloos. 10. Wat voor soort zenuwuitlopers zijn neurieten? A) Korte afvoerende zenuwuitlopers. B) Lange aanvoerende zenuwuitlopers. C) Lange afvoerende zenuwuitlopers. 11. Wat is de juiste volgorde van de opperhuidlagen van binnen naar buiten? A) Basaalcellenlaag, korrellaag, stekelcellenlaag, doorschijnende laag, hoornlaag. B) Basaalcellenlaag, stekelcellenlaag, doorschijnende laag, korrellaag, hoornlaag. C) Basaalcellenlaag, stekelcellenlaag, korrellaag, doorschijnende laag, hoornlaag. 12. Uit hoeveel lagen bestaat de lederhuid / corium? A) 2 B) 3 C) Beoordeel de volgende uitspraken. I Vetweefsel heeft geen functie bij egalisatie van de botdelen. ll Vetweefsel dient als verend kussen. A) I en II zijn juist. B) Alleen I is juist. C) Alleen II is juist. 14. Uit welke bestanddelen is de basaalcellenlaag opgebouwd? A) Uit bindweefseicellen en melanocyten. B) Uit epitheelcellen en bindweefselcellen. C) Uit melanocyten en epitheelcellen. 15. Waardoor heeft de huid invloed op de lichaamstemperatuur? A) Door de huiddoorbloeding en de werking van de talgklieren. B) Door de huidreceptoren en de productie van vitaminen. C) Door het reactievermogen van de haarvaten en de werking van de zweetklieren. 16. Hoe komt de bescherming tegen UV-straling tot stand? A) Door melanine. B) Door talg. C) Door zweet.

3 17. Wat houdt assimilatie in? A) Afbraak van stoffen in de cel. B) De opbouw van het lichaam. c) Het afvoeren van afvalstoffen. 18. Wat is een chylvat? A) Een lymfevat. B) Een haarvat. C) Een slagader. 19. Welk enzym heeft invloed op de vertering van koolhydraten? A) Amylase. B) Lipase. C) Protease. 20. Welke vitamine is noodzakelijk voor een juist functioneren van het zenuwstelsel? A) Vitamine A. B) Vitamine B. C) Vitamine D. 21. Waar in de luchtwegen vindt de gasuitwisseling plaats? A) Door de longvliezen. B) Door de wand van de longblaasjes. C) Door de wand van de luchtpijptakken. 22. Welke bewegingen vinden plaats bij de inademing? A) De ribben bewegen naar binnen en naar beneden; het middenrif wordt boller. B) De ribben bewegen naar buiten en naar boven; het middenrif wordt boller. C) De ribben bewegen naar buiten en naar boven; het middenrif wordt platter. 23. Welk(e) orgaan/organen is/zijn in rust het belangrijkste voor de waterhuishouding van de mens. A) De dikke darm. B) De huid. C) De nieren. 24. Wat is de functie van witte bloedlichaampjes (leukocyten)? A) Het activeren van de bloedstolling. B) Het vernietigen van bacterien. C) Transport van zuurstof en koolzuur.

4 25. Hoe verlopen de prikkels die tot samentrekking van de hartspier leiden? A) Van de boezemcellen via de bundel van His naar de sinusknoop. B) Van de bundel van His via de boezemcellen naar de sinusknoop. C) Van de sinusknoop via de boezemcellen naar de bundel van His. 26. Hoe is het verloop van de grote bloedsomloop? 1 aorta 2 slagaders 3 rechterboezem 4 linkerkamer 5 capillairen 6 aders 7 holle ader Wat is de juiste volgorde? A) 3, 1, 2, 5, 6, 7 en 4. B) 4, 1, 2, 5, 6, 7 en 3. C) 4, 2, 1, 5, 6, 7 en Wat is een functie van de lymfe? A) Het produceren van bloedplaatjes. B) Het afvoeren van weefselvocht. C) Het uitscheiden van afvalstoffen. 28. Waaraan geven de endocriene klieren hun gevormde stoffen af? A) Aan de lymfe. B) Aan de weefsels. C) Aan het bloed. 29. Wat zijn functies van insuline? 1. Opslaan van glucose in de lever in de vorm van glycogeen. 2. Het omzetten van glycogeen in glucose. 3. De celwand doorlaatbaar maken voor glucose. A) 1 en 2. B) 1 en 3. C) 2 en Waar liggen de schakelneuronen in het ruggenmerg? A) In de achterwortel. B) In de grijze stof. C) In de witte stof.

5 31. Wat is een van de functies van het parasympatisch zenuwstelsel? A) Het afremmen van de productie van maagzuur. B) Het bevorderen van de darmwerking. C) Het stimuleren van de hartfunctie. 32. Wat is kenmerkend voor onwillekeurig spierweefsel? A) Het bevat geen kernen. B) Het raakt niet snel vermoeid. C) Het wordt niet beinvloed door zenuwprikkels. 33. Wat is een spierbundel? A) Een groep spieren met dezelfde functie. B) Een groep spiervezels omgeven door een bindweefselvlies. C) Het bindweefselvlies om een spiercel. 34. Wat is spierinnervatie? A) De contractie van een spier. B) Het prikkelen van een spier door een zenuw. C) Het samentrekken van glad spierweefsel. 35. Wat kun je zeggen over de lengte van een spier bij een concentrische contractie? A) De lengte van de spier blijft gelijk. B) De spier wordt korter. C) De spier wordt langer. 36. Hoeveel paar ribben zijn uitsluitend met de wervelkolom verbonden? A) 2 paar. B) 3 paar. C) 5 paar. 37. Waar bevindt zich voornamelijk compact been in een pijpbeen? A) In de groeischijven. B) In de uiteinden. C) In het midden. 38. Waar gaat de diktegroei van het pijpbeen vanuit? A) Vanuit de diafyse. B) Vanuit de epifysairschijf. C) Vanuit het periost.

6 39. Welke bewering over het heupgewricht is juist? A) Het is een-assig. B) Het is twee-assig. C) Het is drie-assig. 40. Waardoor wordt een gewricht hoofdzakelijk gesmeerd? A) Door het hyaline kraakbeen. B) Door het membrana interossea. C) Door het synovia.

7 Antwoordenlijst algemene anatomie en fysiologie examen januari B 2. C 3. C 4. A 5. B 6. B,C 7. C 8. B 9. A 10. C 11. C 12. A 13. C 14. C 15. C 16. A 17. B 18. A 19. A 20. B 21. B 22. C 23. C 24. B 25. C 26. B 27. B 28. C 29. B 30. B 31. B 32. B 33. B 34. B 35. B 36. A 37. C 38. C 39. C 40. C