5,2. Antwoorden door een scholier 1376 woorden 19 februari keer beoordeeld. Basisstof 1; samenstelling van bloed

Transcriptie

1 Antwoorden door een scholier 1376 woorden 19 februari ,2 202 keer beoordeeld Vak Biologie Basisstof 1; samenstelling van bloed Opdr.1 1. Bloed bestaat uit bloedplasma, bloedcellen en plaatjes 2. Bloedcellen en bloedplaatjes zijn gezakt in afb Bloedplasma bestaat uit 90% water en bloedeiwitten en de rest glucose, O2, CO2,hormonen, hemoglobine, 4. 2 groepen bloedeiwitten zijn : fibrinogeen (het stollen van het bloed) en antistoffen 5. 5stoffen die door het bloed worden opgenomen zijn; hormonen zuurstof voedingsstoffen koolstofdioxide en afvalstoffen 6. 4 voedingsstoffen die door het bloed worden vervoerd zijn: glucose minerale vitamines en verteringsproducten Opdr. 3 Rode bloedcellen Witte bloedcellen Bloedplaatjes 1 celkern Nee Ja Nee 2 plaats en vorming Rode beenmerg (in platte botten) Rode beenmerg en lymfeknopen (in platte botten) Rode beenmerg (in platte botten) 3 aantal per mm3 bloed Functie Zuurstoftransport Opruimen celresten Bloedstolling samen met fibrinogeen Aantekening; bloedarmoede = te weinig ijzer > te weinig hemoglobine > te weinig zuurstof > te weinig verbranding > te weinig energie = erg moe (1/13 deel van je lichaam bestaat uit bloed) Opdr.4 1. bloed krijgt een rode kleur door hemoglobine, een ijzerhoudende kleurstof. 2. ijzer is nodig voor de vorming van hemoglobine 3. bloedarmoede is niet voldoende hemoglobine Pagina 1 van 6

2 4. er kan dan minder bloed worden opgenomen 5. witte bloedcellen werken ook buiten de bloedvaten, ze kunnen namelijk van kleur veranderen. 6. etter onstaat door dode witte bloedcellen en dode bacterieeen. 7. Witte bloedcellen werken tegen ziekteverwekkers door de bacteriën in te sluiten en te doden, en kunnen anti stoffen maken. 8. Iemand die leukemie heeft, produceert abnormaal veel bloedcellen. 9. Bij het stollen spelen 2 bestanddelen een rol; bloedplaatjes en fibrine 10. Iemand die bloederziekte heeft stolt het bloed niet goed deze personen hebben geen fibrinogeen. Opdr 5 1. Fibrine wordt op de beschadigde plaats bij het stollen van het bloed gevormd. 2. Een blauw oog verkleurt doordat er een bepaalde stof wordt afgebroken, deze stof is rode bloedcellen en hemoglobine 3. Het bloedstolsel verdwijnt na enige tijd, doordat bepaalde bloedbestanddelen, dat zijn de witte bloedcellen. Basisstof 2 bloedsomloop Opdr 6 1. We noemen de bloedsomloop bij de mens een dubbele bloedsomloop omdat het komt twee keer in het bloed het bloed gaat per omloop twee keer door het hart. 2. In de kleine bloedsomloop,wordt het zuurstof opgenomen en de koolstofdioxide afgegeven. 3. In de grote bloedsomloop wordt het zuurstof afgeven en koolstofdioxide opgenomen. 4. Het rode deel in afbl. 10 geeft het zuurstofrijke bloed aan omdat het van de longen afkomt. 5. Er gaan geen bloedvetten van de kleine bloedsomloop door het midden heen. 6. Er gaan er bloedvaten van de grote bloedsomloopdoor het middenrif heen. Basisstof 3 hart Opdr 8 1. Door de kransslagader stroomt bloed dat rijk is aan zuurstof en voedingsstoffen naar de hart spier. 2. Door de kransaders stroomt koolstofdioxide rijken andere afval stoffen. 3. De bloedvaten die over het hart lopen deel uit van de grote bloedsomloop. 4. De kamers van het hart hebben een erg gespierde wand omdat ze hard moeten pompen. 5. De linkerkamer van het hard zijn het meest gespierd omdat hij de lucht als het ware omhoog moet trekken. 6. Door de organen die de grootste hoeveelheid bloed stroomt zijn de organen die het eerst komen. Pagina 2 van 6

3 Aantekening Kleine bloedsomloop grote bloedsomloop Opdr9 Kleine bloedsomloop Grote bloedsomloop Volgorde Rechterkamer Linkerkamer Longslagader Aorta Longen Alle levende organen Longader Holle ader linkerboezem Rechterboezem Opdr 10 Samentrekken van de boezem 1 de boezems trekken zich samen. Hierdoor stroomt het bloed van de in kamers 2 de hartkleppen zijn dan open 3 De halvemaanvormige kleppen zijn dan dicht Samentrekken van de kamers 4 direct daarna trekken de kamers zich samen 5 De hart kleppen gaan dan dicht 6 de druk in de kamers stijgt 7 De halvemaanvormige kleppen gaan dan open 8 Het bloed wordt in de longslagader gepompt Hartpauze 9 Hierna volgt de hartpauze. Uit de boezems stroomt het bloed in de kamers en gedeeltelijk al in de holle aders en longslagaders 10 De hartkleppen zijn dan open 11 De halvemaanvormige kleppen zijn dan dicht Basisstof 4; de bloedvaten Opdr11 slagaders Aders 1 Het bloed stroomt Van het hart weg Naar het hart toe 2 De bloeddruk is hoog Laag 3 De wand is Dik, stevig en elastisch dik 4 De bloedstroom kloppend Niet kloppend, regelmatig 5 Ze liggen meestal Diep in het lichaam Minder diep in het lichaam 6 Kleppen bevinden zich Alleen bij het hart Op veel plaatsen Pagina 3 van 6

4 Opdr12 1. De bloeddruk aan het begin van de aorta hoger dan de bloeddruk aan het begin van de longslagader. 2. Een wond waarbij een slagader is beschadigd (een slagaderlijke bloeding) is gevaarlijk dan een wond waarbij een ader is beschadigd omdat het bloed door blijft stromen. 3. De wand van een hartvat is eencellig dik. 4. Zuurstof, voedingsstoffen worden vanuit de haarvaten naar de cellen vervoerd. 5. Co2 en andere afvalstoffen worden vanuit de cellen naar de haarvaten vervoerd. 6. Aderkleppen werken met een bepaalde druk. 7. Het bloed stroomt in het dichtgedrukte bloedvat naar het hart toe. 8. In de tekening in het boek verhinderen kleppen dat het bloed terugstroomt. P die houden het bloed tegen. Opdr 14 1 De longslagader bevatten zuurstofarm bloed. 2 De longader bevat zuurstofrijk bloed. 3 Door linkerbeenader > onderste holle ader > rechter boezem > longader > aorta > rechter beenslagader gaat een bloedcel die via de kortste weg van een haarvat in het linkerbeen naar een haarvat in het rechterbeen gaat. 4 Door de leverslagader en poortader stroomt bloed van de lever. 5 Door de leverader stroomt het bloed van de lever weg. 6 Door de glucose kan de samenstelling van het bloed in de poortader sterk wisselen. 7 Het bloed in de poortader is zuurstofarm omdat de darmen zuurstof nodig hebben. 8 De lever het glucosegehalte van het bloed constant. 9 De leverader komt uit in de onderste holle ader. In de leverader is het glucosegehalte van het bloed het hoogst omdat te veel glucose wordt opgeslagen (in de lever en spieren) daar heeft hij insuline voor nodig. 10 In het glucosegehalte van het bloed in de linkerbeen hoger dan het gehalte aan de linkerbeen. Want de slagader bevat zuurstof, en voedsel. Basisstof 4 Hart- en vaatziekten Opdr Iemand met een te lage bloeddruk heeft last van hoofdpijn en duizeligheid. 2. Het risico is dat je beschadigde bloedvaten hebt. 3. Het cholesterol gehalte is vrij hoog omdat het de bloedvaten moet vernieuwen. 4. Iemand die aderverkalking heeft is als de bloedwand stijver wordt en minder elastisch. 5. Iemand die een hartinfarct krijgt sterft een deel van het hart af. 6. Een hartinfarct ontstaat; het verslappen van de slagaders. 7. Een licht hart infarct kan genezen door zelf een omleiding te maken manieren voor het verkomen van een hart infarct zijn; - niet roken Pagina 4 van 6

5 - minder vet eten - regelmatig sporten 9. Bij een bypassoperatie wordt er een kunstmatige omleiding gemaakt. Opdr Onder hartritme verstaan we de snelheid waarmee het hart zich samentrekt. 2. Het hart ritme van een olifant is lager dan die van een mens, die van een muis is hoger dan die van een mens omdat de muis een kleiner lichaampje heeft tegenover de mens dus hij moet het sneller rondpompen. 3. De hormoon adrenaline heeft invloed op het ritme omdat het hem kan versnellen. 4. Een hartritmestoornis is een storing van het normale hart ritme. 5. Die kan veroorzaakt worden door stress. 6. Een hartpatiënt wordt soms een pacemaker aangebracht regelmatige impulsen afgeeft aan de hart spier. 7. Stress kan leiden tot een verstoring van het normale hartritme door adrenaline. 8. We spreken van een sporthart oftewel duursporters. Want door veel trainen wordt je hart spier ook groter. 9. Getrainde sportmensen hebben in rust vaak een veel lager hartritme dan het gemiddelde 70 hartslagen per minuut. Opdr weefselvoeistof is het vocht dat zich bevindt buiten de haarvaten. 2. De functie van het weefselvloeistof is het afgeven van zuurstof en voedingsstoffen en het opnemen van koolstofdioxide en afvalstoffen. 3. Weefselstof bevat zowel antistoffen als hormonen. 4. Het vocht in de lymfevaten zijn de lymfe. 5. Lymfe bestaan uit opgeloste stoffen en witte bloedcellen. 6. Zes groepen stoffen die door lymfe worden vervoerd zijn; - antistoffen - hormonen - Co2 - Andere afvalstoffen - Voedingsstoffen - Zuurstof 7. de lymfe komen weer in de bloedvaten stelsel terecht doordat er 2 grote lymfevaten en die monden uit in aders die onder de sleutel beenderen liggen (onder de rechter sleutelbeenader in de borst buis). 8. De twee functies van de lymfeknopen zijn; zuiveren van de lymfe, en antistoffen maken en maken van witte bloedcellen. 9. Enkele plaatsen in je lichaam waar lymfe knopen liggen zijn hals, oksels, liezen. Pagina 5 van 6

6 10. Een tatoeage verbleekt na jaren doordat de lymfeknopen deze zuiveren. Verrijkingsstof 1. Opdr We spreken van een enkelvoudige bloedsomloop als het bloed een keer door het hart stroomt. 2. Het hart van een vis bestaat uit een kamer en een boezem. 3. Het hart van een vis bevat zuurstofarm bloed. 4. De bloeddruk is het hoogst bij de slagader omdat hij daar van het hart af komt. 5. De bloeddruk is het hoogst bij een leverslagader van een mens omdat er meer kracht is,en bij een vis wordt het afgeremd door de kieuwen. 6. Het voordeel van een dubbele bloedsomloop is; dat er meer druk achter zit. Pagina 6 van 6