Pagina 2. -Inhoudsopgave. 2 Inhoudsopgave. 3 Inleiding. 4 Hoofdstuk 1. Celleer. 11 Hoofdstuk 2. Weefselleer/Histologie. 23 Hoofdstuk 3.

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Pagina 2. -Inhoudsopgave. 2 Inhoudsopgave. 3 Inleiding. 4 Hoofdstuk 1. Celleer. 11 Hoofdstuk 2. Weefselleer/Histologie. 23 Hoofdstuk 3."

Transcriptie

1 Pagina 1

2 -Inhoudsopgave. Paginanummer Onderdeel 2 Inhoudsopgave 3 Inleiding 4 Hoofdstuk 1. Celleer. 11 Hoofdstuk 2. Weefselleer/Histologie 23 Hoofdstuk 3. De huid 34 Hoofdstuk 4. De stofwisseling 37 Hoofdstuk 5. De spijsvertering 46 Hoofdstuk 6. Het ademhalingsstelsel 50 Hoofdstuk 7. De uitscheidingsorganen 53 Hoofdstuk 8. Bloedsomloop en lymfestelsel 63 Hoofdstuk 9. Het hormoonstelsel 66 Hoofdstuk 10. Het zenuwstelsel 71 Hoofdstuk 11. Het spierstelsel 74 Hoofdstuk 12. Het beenderstelsel Pagina 2

3 Inleiding In dit lesboek wordt de anatomie en fysiologie van het menselijk lichaam beschreven. Zowel bij de anatomie als bij de fysiologie wordt latijn gebruikt, deze benamingen worden over de hele wereld door alle medici gebruikt en natuurlijk ook bij nascholingen en in je vakliteratuur. Anatomie De kennis van de bouw van het menselijk lichaam noemen we anatomie. Deze kennis kan op verschillende manieren worden verkregen. Allereerst door ontleedkunde (dit is de letterlijke betekenis van het woord 'anatomie'). Hierbij wordt gekeken naar de bouw van het lichaam. Alle onderdelen van de anatomie vormen een samenhangend stelsel, waarbinnen alles een eigen functie heeft. Fysiologie De wetenschap die het functioneren van levende organismen bestudeert heet fysiologie. Fysiologie is dus de leer der levensverrichtingen. Als je als pedicure goed je werkzaamheden wilt kunnen uitvoeren, wil je verstand hebben van de fysiologische onderdelen die in dit boek besproken worden. Deze onderdelen zijn: Celleer Weefselleer De huid, klieren, haren en nagel Stofwisseling Spijsvertering Ademhaling Nieren Bloedsomloop en lymfestelsel Hormonale stelsel Zenuwstelsel De algemene anatomie en fysiologie zijn bedoeld om u inzicht te geven in de bouw (anatomie) en het normale functioneren (fysiologie) van het gezonde menselijk organisme. Pagina 3

4 Hoofdstuk 1. Celleer/cytologie Het menselijk organisme is opgebouwd uit een aantal orgaanstelsels (ademhalingstelsel, spijverteringsstelsel). Een orgaanstelsel is opgebouwd uit een aantal organen( hart, long, nier). Een orgaan is opgebouwd uit een aantal weefsels. De vier hoofd weefselsoorten waar een organisme mee is opgebouwd zijn: spierweefsel, steunweefsel, zenuwweefsel en epitheelweefsel(huid). Een weefsel is opgebouwd uit een aantal cellen met dezelfde vorm en functie. Een cel is het kleinste zelfstandige deeltje van het menselijk lichaam. Zowel planten als dieren komen voor als eencelligen en als meercellig organisme. Naarmate het levend wezen hoger is ontwikkeld, dat wil zeggen meer complex, neemt niet alleen het aantal cellen toe maar ook het aantal soorten cellen. In het lichaam van een meercellig organisme treedt specialisatie van cellen op. Pagina 4

5 De functie van de cel De functie of levensverrichtingen van de cel kunnen we verdelen in: Animale levensverrichtingen: -prikkelbaarheid Is het vermogen van een cel om te reageren op prikkels vanuit de omgeving. Een voorbeeld hiervan is: warmte, koude druk etc. Elke cel reageert op aanraking. Heeft een afweermechanisme. De prikkelbaarheid dient om het leven van de cel te beschermen. De cel is dus prikkelbaar en kent prikkelgeleiding. -beweging Elke cel is in staat zich te bewegen. Enkelvoudige cellen doen dat door van vorm te veranderen (uitstulpingen, schijnvoetjes of een soort zweepstaartje). Hierdoor kunnen ze zich in een vloeistof voortbewegen. Animale functies zijn die functies, welke reageren op prikkels van de buitenwereld en zo ons organisme de mogelijkheid bieden zich daarop in te stellen. Tot deze functies behoren de zintuigen, de bewegingsorganen en het animale zenuwstelsel (willekeurige zenuwstelsel). Vegetatieve levensverrichtingen: -stofwisseling Elke cel neemt (voeding)stoffen op en geeft de resten na verbranding weer af (afvalstoffen). -groei Elke cel heeft het vermogen om te groeien, om zich optimaal te ontwikkelen. Cellen kunnen in grootte groeien, maar ook in aantal. Ze groeien niet allemaal even snel en hun levensduur is ook niet gelijk. Witte bloedcellen leven bijvoorbeeld 3 tot 4 dagen, terwijl rode bloedcellen wel 120 dagen kunnen leven. Gedurende ons hele leven sterven voortdurend cellen af en ontstaan er nieuwe. -voortplanting Elke cel heeft het vermogen de soort in stand te houden door vorming van geslachtscellen (de eicellen en zaadcellen). Deze deling wordt geslachtsceldeling genoemd, voor groei van weefsels en organen is het ook nodig dat cellen zich kunnen delen. De meeste cellen in weefsels en organen gaan niet levenslang mee. Uit een bestaande cel kunnen door deling twee nieuwe cellen ontstaan die identiek zijn. Een dergelijke celdeling wordt mitose genoemd. Vegetatieve functies zijn die functies, die direct te maken hebben met de behoefte aan energie. Wanneer een van deze functies zou uitvallen, zou dit tot de dood leiden. Tot deze functies behoren: stofwisseling, warmteregulatie, ademhaling, spijsvertering en uitscheiding. de bloedsomloop, lymfestelsel, hormoonstelsel en het vegetatieve zenuwstelsel (onwillekeurige zenuwstelsel). Pagina 5

6 A. Nucleus/Kern B. Chromosomen en nucleoli C. Centrosomen D. Endoplasmatisch reticulum E. Ribosomen F. Mitochondrium G. Golgi apparaat H. Lysosomen I. Vacuolen J. Semipermeabele celmembraan Bouw van de cellen Ondanks verschillen bestaan er ook veel overeenkomsten in de bouw. Elke cel bestaat uit een wand, de celmembraan waarbinnen zich de celvloeistof, het cytoplasma en de celkern bevinden. Celmembraan Dit is de officiële naam voor celwand. Dit celmembraan vormt de begrenzing van de cel. Het celmembraan is voorzien van kleine uitstulpingen, die men receptoren noemt, de ontvangers. Het celmembraan is de grens tussen de ruimte buiten de cel (extracellulaire ruimte) en de inhoud van de cel (intracellulaire ruimte). Het celmembraan is een dun vlies met kleine gaatjes (poriën) dat onder andere voedingsstoffen, afvalstoffen en water kan doorlaten. Dit is mogelijk in twee richtingen: vanuit de cel naar buiten toe en van buiten de cel naar binnen. Niet alle stoffen kunnen zonder meer het membraan passeren. Dit is afhankelijk van de grootte van de stoffen en van de elektrische lading die ze hebben. Celvloeistof, of cytoplasma Het bestaat voor 75% uit water en voor de rest uit voedingsstoffen zoals eiwitten, lipoïden (vetachtige stoffen), koolhydraten en mineralen. Celkern De celkern is evenals de cel omgeven door een wand: de kernwand. De celkern heet ook wel nucleus en de kernwand heet ook wel kernmembraan. Dit membraan is dubbelwandig. De ruimte tussen de beide wanden is niet meer dan een smal spleetje. Op verschillende plaatsen heeft de kernwand openingen, waardoor uitwisseling kan plaatsvinden tussen de kerninhoud en de celvloeistof. In de celkern bevindt zich kernvloeistof het kernprotoplasma. Pagina 6

7 Menselijke chromosomen De chromosomen zijn opgebouwd uit lange ketens van een ingewikkeld organisch zuur. het kernzuur of DNA. De menselijke celkern bevat 46 chromosomen. De chromosomen zijn de dragers van de erfelijke eigenschappen. Ze hebben namelijk alle informatie in zich voor eigenschappen die overdraagbaar zijn van ouders op hun nakomelingen, erfelijke informatie dus. De chromosomen hebben allemaal een karakteristieke opbouw. Als ze bekeken worden met een microscoop kunnen ze van elkaar worden onderscheiden. Ze worden ook genummerd. alle chromosomen zijn paarsgewijs aanwezig. Er zijn 23 paren chromosomen. De chromosomen zijn alleen duidelijk te zien tijdens de celdeling. Buiten de celdeling ontrollen ze zich als het ware en lijken ze op korreltjes in de kern. Deze korreltjes worden de chromatinekorrels genoemd. Genen en DNA Chromosomen bevatten verhoudingsgewijs enorme hoeveelheden DNA. Ze hebben de informatie voor miljoenen erfelijke eigenschappen. Een stukje DNA dat de informatie bevat voor één erfelijke eigenschap wordt een gen genoemd. De genetica is de wetenschap die zich bezighoudt met erfelijkheids vraagstukken. Steeds meer ziekten blijken tegenwoordig beïnvloed te worden door erfelijke factoren. Celorganellen Buiten de kern bevinden zich een groot aantal lichaampjes in het cytoplasma, de organellen, waarin de signalen, die door de kern worden uitgezonden, worden vertaald om de gewenste stoffen te maken. In het cytoplasma bevinden zich nog twee heel bijzondere lichaampjes, die pas duidelijk zichtbaar worden als de cel zich gaat delen. Dit zijn de centraallichaampjes of centriolen. Als de celdeling inzet, schuiven de centriolen naar de polen van de cel, waar ze zich verdubbelen. Tussen de centriolen vormen zich dan spoeldraden, waarop de chromosomenparen een plaats zoeken. Een ander voorbeeld van een organel in de cel is de mitochondrie, dit celorganel is verantwoordelijk voor het omzetten van voedingstoffen en zuurstof naar energie en afvalstoffen. Pagina 7

8 De celdeling De aanmaak van nieuwe cellen geschiedt door de celdeling. Directe celdeling hier vindt de deling van het cellichaam en de celkern gelijktijdig plaats. Dit komt voor bij ééncellige organismen (micro-organismen). Indirecte celdeling (mitose). Deze vindt plaats bij de ongeslachtelijke voortplanting. Hier vindt eerst een deling van de celkern plaats en daarna volgt het cellichaam. Hierbij zijn een aantal fasen te onderkennen. Eerst verdwijnt het celkernmembraan. Dan ontstaan in het cytoplasma twee zogenaamde poollichaampjes, de centriolen, die zich naar de uiteinden van de cel begeven. Tegelijkertijd worden de chromosomen als draden in de kern zichtbaar. De chromosomen delen zich in de lengte, waarna de ontstane helften ieder naar een uiteinde van de cel toegaan. Ze worden hiertoe aangetrokken door de poollichaampjes. Deze oefenen een "magnetische" aantrekkingskracht uit op de chromosomen. Na dit proces begint de celwand zich in het midden in te snoeren tot er een scheiding tussen de twee delen optreedt. De spoeldraden verdwijnen en uit de chromosomen worden weer chromatinekorrels gevormd. Ook ontstaat in elke cel een nieuwe kernwand. Uit één cel hebben zich zo twee cellen gevormd, beide met hetzelfde aantal chromosomen als voor de celdeling met dezelfde erfelijke eigenschappen als de oorspronkelijke cel. Beide cellen kunnen zich op hun beurt gaan delen zodra ze volwassen geworden zijn. Een volledige celdeling duurt 12 tot 24 uur. Pagina 8

9 De reductiedeling of geslachtelijke celdeling/meiose In het lichaam vindt naast de mitose ook nog een ander soort celdeling plaats, de meiose of reductiedeling. Hierbij ontstaan cellen die maar de helft van het aantal chromosomen bevatten (23 in plaats van 46) die de oorspronkelijke cel in zich had. Deze deling vindt plaats bij de vorming van geslachtscellen. De halvering van het aantal chromosomen is noodzakelijk omdat bij een bevruchting een eicel en een zaadcel met elkaar versmelten. Om ervoor te zorgen dat dan cellen ontstaan met 46 chromosomen, maakt het lichaam eicellen en zaadcellen die elk 23 chromosomen bevatten. Als een zaadcel en een eicel 46 chromosomen zouden hebben, zou je cellen krijgen met 92 chromosomen. Deze zijn niet levensvatbaar. Alleen na een geslaagde bevruchting van een eicel door een zaadcel vormen de enkele chromosomen weer paren (46 in plaats van 23). Dan ontstaat er weer een cel met het normale aantal chromosomen. Hoe wordt het geslacht van een mens bepaald? De vrouwelijke geslachtschromosomen bevatten tweemaal het X-chromosoom, de mannelijke geslachtschromosomen bevatten éénmaal het X en éénmaal het Y- chromosoom. Wanneer de eicel van een vrouw bevrucht wordt door de zaadcel van de man, betekent dat het volgende:. Vrouwelijke X en mannelijke X = een meisje.. Vrouwelijke X en mannelijke Y = een jongen. De eerste deling van de bevruchte eicel vindt plaats na ongeveer dertig uur, dus ruim een etmaal na de bevruchting/versmelting. Na de bevruchting deelt de cel zich een aantal keren totdat er zich een trosje cellen heeft gevormd. Van hieruit ontwikkelen zich de zogenaamde kiembladen. Uit deze kiembladen ontwikkelen zich alle weefsels. -Ectoderm = het buitenste kiemblad, hieruit ontstaat de huid, huidklieren, haren, nagels en de zenuwen. -Mesoderm = het middelste kiemblad, hieruit ontstaat het bindweefsel, vaatweefsel, vetweefsel en het spierweefsel. -Endoderm = het binnenste kiemblad, hieruit ontstaan de inwendige organen. Pagina 9

10 Celdifferentiatie Aanvankelijk lijken jonge cellen onderling veel op elkaar. Maar al gauw ontwikkelen ze een verschillende vorm en wordt hun functie verschillend. De cellen binnen zo'n meercellige organisme hebben zo, eventueel groepsgewijs, hun eigen taak. De verschillen in bouw, samenstelling en functie hangen samen met de speciale taak die de cellen in de organisatie van ons lichaam hebben gekregen. Bij de micro-organismen nemen de cellen alle taken voor hun rekening. Bij de hogere organismen ontwikkelen de cellen specifieke eigenschappen, waardoor ze hun taak binnen het organisme kunnen vervullen. Zo kennen we bijvoorbeeld: -epitheelcellen (of dekweefsel), deze dienen voor de buitenste bekleding van het organisme. Het dekweefsel heeft als taak het bedekken van het hele lichaam, zowel van buiten (de huid) als aan de binnenkant van organen die met de buitenwereld in contact staan. -bindweefselcellen (het bind- en steunweefsel), die dienen als vulmiddel en helpen mee de diverse organen op hun plaats te houden. Hiertoe behoren het beenweefsel, kraakbeen, banden, pezen van spieren en ook het bloed. -spiercellen die dienen om de verschillende bewegingen van het organisme mogelijk te maken. Hiertoe behoort het spierweefsel. Spieren zijn opgebouwd uit dunne, langwerpige spiercellen. Onder invloed van een zenuwprikkel kunnen spiercellen zich sterk samentrekken. -zenuwcellen die dienen om signalen door te geven en te verwerken tot reactieprikkels. Het zenuwweefsel bestaat uit twee soorten cellen met vele uitlopers. De eigenlijke zenuwcellen noemt men neuronen. Deze dienen voor het overbrengen van prikkels in het lichaam. De tweede soort zijn de steuncellen, deze noemt men gliacellen. Deze cellen dienen voor de voeding van de neuronen. Pagina 10

11 Hoofdstuk 2. Weefselleer/histologie Een groep cellen van dezelfde vorm en functie vormt een weefsel. Het menselijk organisme bestaat uit 4 belangrijke hoofdgroepen weefsels: 1. Epitheelweefsel of huidweefsel 2. Bind- of steunweefsel 3. Spierweefsel 4. Zenuwweefsel 1. Epitheelweefsel Epitheelweefsel of huidweefsel vormt niet alleen onze huid maar bekleed ook de binnenzijde van onze organen. Het wordt dus ook gevonden in bloedvaten en veel van onze organen. De gangbare naam voor dit weefsel is endotheel omdat het zich aan de binnenzijde van het lichaam bevindt. Het komt voor als 1-lagig of meerlagig epitheelweefsel afhankelijk van de toepassing. Het komt voor in verschillende vormen: plaveiselepitheel of plaatepitheel Dit is een éénlagig plat dekweefsel. Hierbij is er sprake van één cellaag van platte cellen. Deze vorm is in het menselijk lichaam nogal zeldzaam. Hij wordt o.a. gevonden in de nieren. Ook het endotheel (binnenwand) van de bloedvaten heeft een éénlagige platte celopbouw. kubisch epitheel Dit is een éénlagig, rechthoekig, kubusvormig dekweefsel. Dit bestaat uit één laag rechthoekige epitheelcellen. Deze vorm van dekweefsel vindt men bijvoorbeeld als bedekking van afvoergangen van klieren, eierstokken en de nierkanaaltjes. cilinderepitheel/cilindrisch epitheel Dit is een éénlagig, hoog dekweefsel (cilindervormige cellen). Hierbij is er sprake van één laag hoge, langwerpige cellen. Deze vindt men onder andere als bekleding aan de binnenzijde van het maag-darmkanaal (spijsverteringskanaal), galblaas en de baarmoeder. trilhaarepitheel Zijn cellen met trilharen ingeplant. Dit is een éénlagig dekweefsel waarvan de celkernen zich op verschillende hoogten bevinden. Hierdoor lijkt het weefsel meerlagig. Maar alle cellen staan aan de basis op dezelfde onderlaag. Deze vorm van dekweefsel vindt men in de luchtwegen, eileiders en het middenoor. (Ademhalingswegen en middenoor om stofdeeltjes naar buiten te transporteren en de eicel naar de baarmoeder.) Pagina 11

12 Functie van het epitheelweefsel -bedekkend epitheel Het epitheelweefsel heeft in principe een bedekkende taak. -afscheidend epitheel Veel epitheelcellen hebben ook een afscheidende functie. Het afscheidend epitheel vormt orgaantjes (klieren), zij zorgen voor uitwisseling van stoffen (klierepitheel). Kliercellen zijn dekweefselcellen die gespecialiseerd zijn in de afgifte van een speciaal product. Klieren Klieren komen voor met of zonder afvoerbuis. Dit is een indeling naar de manier waarop het kliersecreet wordt afgescheiden. De wijze van afscheiding is: -secretie klieren die werkstoffen afscheiden, bijvoorbeeld de spijsverteringssappen -excretie klieren die afvalstoffen uitscheiden, bijvoorbeeld de zweetklieren -incretie klieren zonder afvoergang geven hun product af naar binnen, bijvoorbeeld de hormoonklieren Pagina 12

13 met afvoerbuis/exocrien Klieren met een afvoerbuis zijn "exocrien", hierbij wordt hun product afgegeven aan de omgeving (naar de buitenwereld). Dit kan via de huid zijn, maar ook via een hol orgaan. Deze exocriene klieren kennen daarbij nog een indeling naar de bouw. buisvormige klieren Zijn klieren waarvan de kliercellen zich langs een rechte buis bevinden. Tot de buisvormige klieren behoren de zweetklieren (scheiden water en zouten af), de darmsapklieren en maagsapklieren (geven sappen af voor de spijsvertering) en de nieren. zak-/ trosvormige klieren Zijn klieren waarbij de afscheidende cellen in trossen gegroepeerd zijn, langs vertakte afvoerbuizen. Tot de zakvormige klieren behoren de speekselklieren, de talgklieren (scheiden de vettige stof, de talg af), de melkklieren en de alvleesklier. zonder afvoerbuis/endocrien Bij endocriene klieren wordt het klierproduct rechtstreeks vanuit de cellen afgescheiden in het bloed, dus zonder klierafvoergang (incretie). Het product van de endocriene klieren wordt hormoon genoemd. Voorbeelden van endocriene klieren zijn de schildklier en de bijnieren. endo/exocriene klieren Sommige klieren hebben een gedeelte met een endocriene en exocriene afscheiding, zij zijn endo-exocrien. De alvleesklier en de geslachtsklieren behoren hiertoe. Pagina 13

14 2. Het bind- en steunweefsel Alle soorten bindweefsel bestaan uit losse cellen met vezels en veel tussenstof, die beide door de cellen zelf worden gemaakt. De tussenstof verbindt cellen en organen met elkaar en zorgt overal in het lichaam voor steun. Alle bindweefsels bestaan uit drie onderdelen: cellen, vezels en de tussenstof. Wij bespreken met u de verschillende vormen, bouw en functie van het bindweefsel, kraakbeen en botweefsel. Het bindweefsel De voornaamste cellen van het eigenlijke bindweefsel zijn de bindweefselcellen ofwel de fibroblasten. De fibroblasten maken de tussenstof en de vezels van het bindweefsel aan. In bindweefsels bevinden zich drie soorten vezels. collagene vezels Deze komen het meest voor. Dit zijn wit gekleurde, trekvaste vezels, dus niet rekbaar. Zij verlopen in allerlei richtingen, als een rommelig netwerk in de tussenstof. Ze kunnen echter ook bundels vormen, zoals in pezen die spieren aan de botten verbinden. reticulaire vezels Lijken in samenstelling veel op de collagene vezels. Reticulum betekent netwerk. Het verschil met de gewone collagene vezels is dat de reticulaire vezels veel dunner en fijner van structuur zijn. Het komt overal in het lichaam voor als verbinding tussen organen, het omgeeft alle organen. Het bevindt zich in en tussen spieren en begeleidt de zenuwen en bloedvaten. Het maakt deel uit van het onderhuidse bindweefsel. Men noemt het ook wel losmazig bindweefsel. elastische vezels Deze hebben een heel ander karakter dan de collagene en reticulaire vezels. Ze zijn niet trekvast, maar kunnen rekken tot ruim twee keer hun oorspronkelijke lengte. Na uitrekken worden ze weer net zo lang als ze voorheen waren. Zij dienen voor de steun, de beweegbaarheid en de elasticiteit van het weefsel. Elastisch bindweefsel bestaat uit dikke bundels elastische vezels omgeven door wat losmazig bindweefsel. Dergelijke zeer elastische vezels wordt bijvoorbeeld gevonden in de wand van bloedvaten. Pagina 14

15 De bouw van het bindweefsel De structuur van het bindweefsel is vast, dicht of losmazig. vast bindweefsel Is dus zeer sterk (bevat veel sterke collagene vezels) en komt voor bij pezen en banden. dicht bindweefsel Is een iets minder geordend bindweefsel dan het vaste bindweefsel. Deze vorm vindt men in banden van gewrichten (gewrichtskapsels) en ook in vliezen om organen heen. Dicht bindweefsel is een vorm tussen losmazig en vast bindweefsel, is dikker en sterker dan het losmazige bindweefsel. losmazig bindweefsel Bestaat uit een grof netwerk van elastische en reticuline vezels en bevat weinig collagene vezels. Het is een typisch opvulweefsel. Het bevindt zich onder de huid, vult de ruimte tussen spieren en pezen op en zit rond de bloedvaten. Het is ook een vulstof tussen de organen. Het is zacht en gemakkelijk te vervormen en kan dus een los verband vormen tussen de organen. Zo kan de huid op de onderlaag heen en weer geschoven worden en toch op de plaats blijven dankzij het losmazige weefsel van de onderhuid. Het steunweefsel Een gespecialiseerde vorm van bindweefsel dient ter ondersteuning van de vormen van het lichaam en ter bescherming van weefsels en organen. Dit weefsel is het steunweefsel. Het bestaat uit kraakbeen en botweefsel. Het kraakbeenweefsel Kraakbeenweefsel dient voornamelijk om enkele gewrichten min of meer beweeglijk te maken, om skeletdelen bij elkaar te houden en om vorm te geven aan enkele uitstekende delen zoals neus en oren. Bij de geboorte is vrijwel alle botstructuur kraakbeen, dat tijdens de groei/de verbening wordt vervangen door (bot) beenweefsel. De tussenstof van kraakbeen is veel vaster dan de tussenstof van het eigenlijke bindweefsel. Het is veerkrachtig en min of meer doorschijnend. De tussenstof wordt kraakbeenlijm of chondrine genoemd. De kraakbeencellen heten chondrocyten en liggen in kleine groepjes of celnesten. Het kraakbeen is (behalve op de gewrichtsvlakken) omgeven door een kraakbeenvlies dat uit vezelig steunweefsel bestaat. Het kraakbeen bevat geen bloedvaten. Het groeit voornamelijk doordat het kraakbeenvlies nieuw kraakbeen tegen de buitenkant van het bestaande kraakbeen afzet door: chondroblasten Die tot rijping gebracht worden. Het kraakbeen wordt regelmatig vernieuwd, waarbij oud kraakbeen wordt afgebroken. chondroclasten Deze cellen breken het oude kraakbeen af. Pagina 15

16 We onderscheiden de volgende (drie) kraakbeensoorten: elastisch kraakbeen Dit is geelachtig van kleur. Het bevat veel elastische vezels die vormvast zijn en komt voor in de oorschelpen en in het strotklepje. hyaline kraakbeen Dit is een glasachtig kraakbeen. Dit soort komt het meest voor, de tussenstof is vrijwel homogeen en blauwachtig van kleur. Dit kraakbeen bevat zeer veel collagene vezels, die echter even doorschijnend zijn als de tussenstof (vandaar de aanduiding glasachtig). Het is heel sterk en het heeft een grote veerkracht. Het komt voor aan de uiteinden van beenderen waar deze een gewricht/gewrichtsvlakken vormen (= hier bekledend). Als ringen om de luchtpijp en als verbinding tussen bepaalde botdelen (ribben en borstbeen = hier verbindend). vezelig kraakbeen Bestaat grotendeels uit collagene vezels. Vezelig kraakbeen komt voor in de tussenwervelschijven en vormt de verbinding tussen de beide schaambeenderen. de functie van het kraakbeenweefsel ondersteunend Ondersteuning van bepaalde vormen, denk hierbij aan neus en oren (elastisch kraakbeen). Ook dient het als ondersteuning door middel van ringen om de luchtpijp open te houden (hyaline kraakbeen). verbindend Om botdelen met elkaar te verbinden zoals tussen ribben en borstbeen (hyaline kraakbeen), evenals de verbinding tussen de schaambeenderen en de tussenwervelschijven (vezelig kraakbeen). bekledend Als bekleding van uiteinden van beenderen/gewrichtvlakken waardoor slijtage wordt voorkomen en een soepele beweging mogelijk maakt (hyaline kraakbeen). Het botweefsel de bouw van het botweefsel Het botweefsel is een uitermate hard en stevig weefsel. Het geraamte (skelet) is uit dit weefsel opgebouwd. Evenals bij het kraakbeen is het botweefsel omgeven door een vlies, het botvlies of periost (behalve bij de gewrichten). De tussenstof van botweefsel bestaat voor de helft uit een mengsel van kalkzouten en uit een buigzamer lijmachtige stof (5% eiwitten en suikers en 95% uit collageen vezels die dwars door elkaar lopen). Het botweefsel van kinderen bevat weinig kalkzouten en veel buigzame stof (collageen). Daar tegenover bevat botweefsel van ouderen veel kalkzouten en weinig collagene vezels waardoor het brosser is en makkelijker breekt. Bottussenstof wordt continu onderhouden, er vindt een intensieve stofwisseling in plaats. -osteoclasten botafbrekende cellen, verteren de tussenstof. -osteoblasten botvormende cellen, maken nieuwe tussenstof aan. Pagina 16

17 Aanmaak van botweefsel/lengtegroei-diktegroei Botweefsel wordt voor het grootste deel gevormd uit kraakbeen. Deze botvorming is duidelijk te zien aan de uiteinden van een lang pijpbeen (tussen de diafyse, het middenstuk en de epifyse, het boteinde), waar zich een kraakbenige groeischijf bevindt, de epifysaire schijf. De kraakbeencellen uit de groeischijf vermeerderen zich enorm, rangschikken zich in rijen en zorgen zodoende voor de lengtegroei van het botstuk. Bij een volwassen mens verbenen de groeischijven en is groeien in de lengte niet meer mogelijk. Aan het bot is dan nog een groeilijn te zien, dit is het overblijfsel van de groeischijf. De diktegroei van bot gaat niet uit van kraakbeen, maar van het bindweefselvlies dat het bot omgeeft, het periost. Dit wordt "desmale" botvorming genoemd. Deze botvorming is het hele leven door mogelijk, dus ook op volwassen leeftijd. Na botbreuken en verwondingen in het bot beginnen de botvormende cellen van het botvlies (het periost), onmiddellijk nieuw bot te vormen. Structuur van het bot Wat betreft de structuur onderscheidt men twee soorten bot: - sponsachtig been (substantia spongiosa) - compact been (substantia compacta) De cellen en tussenstof zijn in beide botsoorten gelijk. De structuur verschilt echter duidelijk. Compact bot vormt een dicht, aaneengesloten geheel zonder tussenliggende openingen. Sponsachtig bot is letterlijk sponsachtig. De structuur is open, er zijn allerlei holtes in het bot. Het bot vormt als het ware een netwerk van botbalkjes om de openingen heen. Sponsachtig bot komt in kleine hoeveelheden voor rond het beenmerg in het middelste holle deel van het bot. De uiteinden van een lang pijpbeen, de epifysen, binnenzijde van platte en korte onregelmatige beenderen, zijn omgeven door een dunne laag compact bot. Bij lange pijpbeenderen bestaat het middenstuk, de diafyse, praktisch geheel uit compact bot. Deze grote hoeveelheid compact bot geeft veel stevigheid aan deze botten. Bot is opgebouwd uit dunne platen botweefsel tegen elkaar aan. Deze platen worden lamellen genoemd. Ze liggen in de vorm van cirkels tegen elkaar aan. Centraal in deze cirkels ligt een kanaal, dit wordt het kanaal van Havers genoemd. In dit kanaal liggen bloedvaten en zenuwen. Een kanaal met daaromheen in cirkels de platen botweefsel wordt het systeem van Havers genoemd. De kanalen van Havers lopen in de lengterichting van het bot. Tussen deze kanalen lopen dwarse onderlinge verbindingen, de kanalen van Volkmann. Hierdoor kunnen bloedvaten en zenuwen de kanalen van Havers bereiken. De functie van het botweefsel ( en skelet) -steungevend, zoals het bekken, waarop het hele bovenlichaam en het hoofd steunen en dat steun verleent aan de onderste ledematen. Het geeft vormvastheid aan het lichaam, zonder botten (skelet) zou ons lichaam in elkaar zakken. -bescherming zoals o.a. de ribben, die vitale organen in de borstholte beschermen (hart en longen). De schedel, die de hersenen beschermt en de wervel het ruggenmerg. Pagina 17

18 -bloedcelvorming, in sommige botten komt het rode beenmerg voor zoals aan de uiteinden van de lange pijpbeenderen (epifysen). Dit zorgt voor de aanmaak van cellen van het bloed. -aanhechtingsplaats voor spieren en banden, wat voor bijna alle beenderen geldt. Dit maakt bewegingen in de gewrichten mogelijk. 3. Spierweefsel Alle spierweefsel heeft tot taak krachten uit te oefenen en die komen tot stand door samentrekking van de spieren. Dit is de contractiliteit/samentrekkend vermogen. De in spiercellen aanwezige filamenten worden door een zenuwprikkel tot samentrekking of contractie gedwongen. De spiercellen die met elkaar een vezel vormen, kunnen zich op drie manieren groeperen. Soorten spierweefsel -dwarsgestreept spierweefsel komt voor in spieren die onder invloed van onze wil kunnen samentrekken (door het willekeurige zenuwstelsel). Het wordt daarom ook willekeurig spierweefsel genoemd. De willekeurige spieren zijn merendeels bevestigd aan het skelet en heten daarom ook wel skeletspieren. De spiervezels liggen evenwijdig in de lengterichting naast elkaar. Iedere spiervezel bestaat uit afwisselend lichte en donkere gebieden waardoor de vezel dwarsgestreept lijkt te zijn, vandaar de naam van dit weefsel. Dwarsgestreept spierweefsel heeft meerdere kernen, glad spierweefsel maar één. -glad spierweefsel komt voor in spieren die buiten de wil om samentrekken (door het onwillekeurige zenuwstelsel). Daarom heet het ook het onwillekeurig spierweefsel. Glad spierweefsel bestaat uit langgerekte, spoelvormige, éénkernige cellen. In de cellen liggen vezels die zich kunnen samentrekken. Deze zijn anders geordend dan bij de dwarsgestreepte spierweefsels, ze zijn gelijkelijk verdeeld in de cellen en vertoont geen streeppatroon. Dit spierweefsel komt onder meer voor in de wand van alle holle inwendige organen. -hartspierweefsel bestaat uit onwillekeurig spierweefsel. Het heeft echter een speciale bouw, die op de structuur van de dwarsgestreepte spieren lijkt. Alle vezels zijn onderling verbonden en vormen netwerken. Hartspierweefsel moet langdurig kunnen werken en een grote kracht uitoefenen. Het is een dwarsgestreept spierweefsel en wordt geinnerveerd door het onwillekeurig zenuwstelsel. De bouw van het spierweefsel Spierweefsel heeft een heel eigen bouw. Spieren zijn opgebouwd uit dunne, langwerpige spiercellen. Het protoplasma van de spiercel bevat andere bestanddelen dan de gewone cel en wordt het sarcoplasma genoemd. In het sarcoplasma bevinden zich fijne draadvormige delen, de zogenaamde myofibrillen, die de eigenschap hebben zich te kunnen samentrekken. Daardoor kunnen spiercellen zich samentrekken om een beweging te kunnen maken. Daarnaast is een spier opgebouwd uit een aantal bundels die omgeven zijn door bindweefselkokers. In deze bundels zitten spiervezels, ook wel fibrillen genoemd. Pagina 18

19 Deze spiervezels zijn ontstaan uit een groot aantal spiercellen die met elkaar versmolten zijn. Om de vele bewegingen mogelijk te maken moeten spieren onafhankelijk van elkaar kunnen werken. Elke vezel wordt dan ook omgeven door een zeer dun vliesje, het sarcolemma. De spierbundel wordt bij elkaar gehouden door bindweefselkokers. De bundels zijn spoelvormig, dun aan de uiteinden en dikker in het midden, de spierbuik. De spierschede is het vlies van fibrillair bindweefsel dat om de volledige spier heen zit. en een eindpees is het eindstuk van een spier (één of meer) waarmee die aan een bot verbonden is. Deze bestaan uit zeer trekvast vezelig bindweefsel. De pees (tendo) kan zich niet samentrekken en bevat geen elastische vezels. Functie van spierweefsel -samentrekkend vermogen (contractiliteit) Alle spierweefsel heeft tot taak krachten uit te oefenen en die komen tot stand door samentrekking van de spieren. Dit is de contractiliteit. De in de spiercellen aanwezige filamenten (fibrillen) worden door een zenuwprikkel tot samentrekking of contractie gedwongen. Pagina 19

20 4. Het zenuwweefsel Inleiding Het zenuwweefsel bestaat uit twee soorten cellen met vele uitlopers. De eigenlijke zenuwcellen met hun uitlopers noemt men neuronen, de overbrenger van prikkels in het lichaam. Deze zenuwcellen of neuronen hebben een bijzondere bouw, die wordt bepaald door hun functie. Er zijn cellen die prikkels uit de buitenwereld opvangen en verder geleiden naar het zenuwstelsel. Dit zijn sensorische cellen. In het zenuwstelsel zijn cellen aanwezig die deze signalen verder doorgeven binnen het zenuwstelsel, de schakelcellen. Ook zijn cellen aanwezig om een reactie vanuit het zenuwstelsel over te dragen naar andere weefsels, zoals spieren. Deze zenuwcellen zijn de motorische cellen. Al deze cellen bestaan uit een cellichaam met twee soorten uitlopers. Deze uitlopers worden zenuwvezels genoemd. Een van beide soorten voert informatie aan in de richting van het cellichaam. Deze vezels worden de dendrieten genoemd. Het zijn korte vertakte uitlopers die prikkels opnemen. De andere soort vezels, die informatie afvoert vanuit het cellichaam, bestaat uit de axonen, ook wel de neurieten genoemd. De neuriet is een lange uitloper, die de prikkels naar het doelorgaan voeren. Deze neurieten moeten, net als bij de telefoon, geïsoleerd zijn, anders loopt de stroom, die er doorheen gaat, weg. Die isolatie bestaat uit heel dunne cellen, gevuld met een bepaald eiwit, het myeline (mergschede) die opgerold om de neuriet heen liggen. De myelineschede of de schede van Schwann. De neuriet eindigt in een eindboompje, dat contact maakt met het doelorgaan (de spier), het motorische eindplaatje. Hier wordt de prikkel van de zenuw overgebracht. De vezels worden bij elkaar de witte stof genoemd en de cellen bij elkaar de grijze stof van het zenuwstelsel. In het hoofdstuk over het zenuwstelsel wordt hier verder op ingegaan. De bouw van het zenuwweefsel Het zenuwstelsel is het telefoonsysteem van het lichaam, het geeft signalen door. Dit gebeurt, net als bij de telefoon, met behulp van elektrische impulsen. De zenuwcellen/neuron zijn opgebouwd uit een centraal deel, het cellichaam, en vele uitlopers. Zenuwcellen zijn bijzonder prikkelbare cellen in ons lichaam die in staat zijn elektrische veranderingen (zenuwprikkels) voort te geleiden en over te dragen op andere cellen, zoals andere zenuwcellen of spiercellen. Het zenuwweefsel bestaat uit zenuwcellen ofwel neuronen en steunweefsel ofwel gliacellen. Het cellichaam is stervormig en bezit een celkern en uitlopers. Er bestaan twee soorten uitlopers. De uitlopers van de zenuwcellen liggen zowel in het centrale als in het perifere zenuwstelsel. De dendrieten zijn korte met boomvormig vertakte uitlopers, die prikkels opnemen. De neuriet of axon zijn lange uitlopers, die prikkels afvoeren naar het doelorgaan. Er is meestal maar één afvoerende vezel (axon) aanwezig per zenuwcel. Deze geleidt de prikkel vanaf het cellichaam en draagt hem over op een volgende cel (schakelcel) totdat het einddoel is bereikt. Een neuriet kan zeer lang zijn. De langste in het lichaam lopen vanuit de hersenen via het ruggenmerg naar de tenen. De neurofibrillen leiden prikkels verder. De dendrieten nemen prikkels op en deze worden verder geleid naar het cellichaam toe door de neurofibrillen. Pagina 20

21 Om te voorkomen dat de prikkel van een axon zomaar op een ander axon in de buurt kan overspringen, zijn vele axonen omgeven door een beschermlaag. Deze laag heet de: myelineschede/schede van Schwann. De snelheid waarmee de prikkels worden doorgegeven, varieert per zenuwvezel. Vezels zonder myelineschede geleiden prikkels met een snelheid van ongeveer één meter per seconde. Zenuwvezels met een myelineschede kunnen geleidingssnelheden bereiken tot 150 meter per seconde of ter vergelijking 540 km/uur. Het motorische eindboompje/plaatje, zowel de dendrieten als de neurieten eindigen in een zogenaamd eindboompje. Het motorische eindboompje van een neuriet eindigt bij het doelorgaan, de spier. Hier wordt de prikkel van de zenuw overgebracht om een beweging tot stand te brengen. Het uiteinde van de uitloper van een motorische zenuwcel wordt motorische eindboompje of eindplaatje genoemd. De functie van het zenuwstelsel omschrijven Het centrale zenuwstelsel bestaat uit het ruggenmerg en hersenen. Het ontvangt prikkels, verwerkt ze en geeft prikkels af. Het perifere zenuwstelsel (perifeer betekent aan de buitenkant) bestaat uit hersen- en ruggenmergzenuwen die buiten de schedel en wervelkolom treden en direct in verbinding met de omgeving staan, zoals huid, spieren, ingewanden en zintuigen. Het geleidt de prikkels van de hersenen naar alle plaatsen in het lichaam en vandaar weer terug naar de hersenen. (De motorische of bewegingszenuwen en de sensibele of gevoelszenuwen.) Het zenuwstelsel kan ook in functies worden onderverdeeld namelijk: het animale zenuwstelsel en het vegetatieve zenuwstelsel. -animale zenuwstelsel Het animale zenuwstelsel staat onder invloed van de wil, het willekeurige zenuwstelsel. Het staat onder invloed van onze wil en verzorgt de functies waarbij het bewustzijn betrokken is. Het zijn de willekeurige bewegingen en de gewaarwordingen die hier geregeld worden. Ze worden gerealiseerd door het centrale en het perifere zenuwstelsel..motorische baan / bewegingszenuwen brengen beweging tot stand door afgeven van prikkels voor naar het doelorgaan (motorische cellen)..sensibele baan / gevoelszenuwen neemt prikkels op zoals zien, horen, proeven, voelen, ruiken, warmte, pijn, etc. (sensorische cellen). -vegetatieve zenuwstelsel Het vegetatieve zenuwstelsel werkt buiten onze wil om, het onwillekeurige zenuwstelsel, ook genoemd het autonome zenuwstelsel. Het regelt de functies die niet aan de wil onderhevig zijn zoals de hartslag, darmfunctie, celstofwisseling, dus eigenlijk alle orgaanfuncties (waar niet bij gedacht hoeft te worden). Alle onwillekeurige spieren ontvangen hun prikkels van het onwillekeurige zenuwstelsel. Het vegetatieve zenuwstelsel oefent twee, elkaar tegengestelde prikkels uit, waardoor het allerlei levensbelangrijke functies in stand kan houden. Bij bewusteloosheid blijft het onwillekeurige zenuwstelsel dan ook in werking. Pagina 21

22 De ene prikkel werkt stimulerend op de inhoud van de holle buis (die elk orgaan in principe is) en remmend op de wanden ervan. Deze wordt voortgeleid door de sympatische banen. De andere prikkel werkt stimulerend op de wanden en remmend op de inhoud van de holle buis en wordt voortgeleid door de parasympatische banen. Hart, lever, longen en nieren behoren tot de "binnenkant" en worden door de sympatische banen gestimuleerd. De ingewanden behoren tot de wand van de buis (orgaan) en worden door de sympatische banen geremd. 1. dendriet 2. celkern 3. neuriet/myelineschede 4. motorische eindplaat Pagina 22

23 Hoofdstuk 3. De huid (histologie) Bouw, ligging en functie van huid en huidadnexen Inleiding Onze huid is in vele opzichten belangrijk en veel meer dan zomaar het omhulsel van ons lichaam. De huid is de eerste verdedigingslinie tegen schadelijke invloeden in onze omgeving. De huid zorgt ervoor dat wij niet snel oververhit, onderkoeld of uitgedroogd raken. De huid bezit tastgevoel zodat wij dingen kunnen voelen en daardoor bijvoorbeeld complexe handelingen met onze handen kunnen verrichten. De huid maakt ons herkenbaar voor de mensen om ons heen. Zonder huid zouden wij niet kunnen bestaan. De huid is aan de buitenkant niet egaal. Overal zijn met het blote oog fijne groeven en lijnen te zien. Deze worden het huidreliëf genoemd. De huid aan de handpalmen en voetzolen heeft een ander reliëf dan elders op het lichaam. Het huidreliëf zorgt ervoor dat de huid in staat is mee te geven bij bewegingen van het lichaam. De indeling van de huid Men onderscheidt aan de huid ofwel cutis de volgende lagen: -opperhuid/epidermis De opperhuid bestaat uit dekweefsel (is epitheel) en vormt zweetklieren, geurklieren, talgklieren, haren en nagels. De opperhuid bevat geen bloedvaten, zenuwen of lymfeklieren. Wel bevindt zich hier een aantal (gevoels) zintuigen die koude, warmte, pijn en tast registreren. (Een oppervlakkige schaafwond, die alleen de opperhuid beschadigt, bloedt dus niet, er kan wel weefselvocht naar buiten treden.) -lederhuid/corium (of dermis) De lederhuid bestaat uit een bindweefsellaag die bloedvaten, lymfevaten, zenuwen en zintuigen bevat. De grens tussen de opperhuid en de lederhuid verloopt grillig, gegolfd. De lederhuid dringt in de vorm van papillen de opperhuid binnen. In deze papillen liggen bloedvaten en zintuigen. De zweetklieren en de haren met hun talgklieren (die alle tot de opperhuid worden gerekend) dalen af tot diep in de lederhuid. -onderhuids bindweefsel/subcutis Het onderhuids bindweefsel is de laag die zich onder de lederhuid bevindt. Deze verbindt de huid met de onderliggende weefsels. Deze laag bevat veel vetweefsel (subcutaan vet) dat het lichaam beschermt tegen afkoeling. Het bestaat uit een losmazig bindweefsellaag. Pagina 23

24 De opperhuid/epidermis We bespreken eerst de vijf lagen van de opperhuid. De opperhuid vormt de buitenste laag van de huid en bestaat uit verhoornd, meerlagig plaveiselepitheel. De opperhuid groeit van onderuit, de basaalcellenlaag (kiemlaag) is de geboorteplaats van de opperhuidcellen. -hoornlaag/stratum corneum Dit is de buitenste, meest oppervlakkige laag van de opperhuid. De hoornlaag bestaat uit dode cellen (plaveisel epitheel). Deze worden telkens als kleine schubjes afgestoten. Nieuwe cellen worden continu gevormd in de basaalcellenlaag (onderste laag van de opperhuid). De nieuwe cel schuift langzamerhand naar boven, verliest hierbij zijn kern, sterft af en verhoornt. Op plaatsen waar de huid sterk moet zijn, zoals in de handpalmen en voetzolen, is de hoornlaag zeer dik. -doorschijnende/heldere laag/stratum lucidum Dit is een heldere, kernloze laag van kubusvormig epitheel. Deze celkernen worden onduidelijk en ze versmelten dan ook tot een eenvormig geheel. Het dode celmateriaal verschuift verder naar boven naar de hoornlaag. Tussen de korrellaag en de heldere laag vinden we een denkbeeldige scheidingslijn, de Reinse Barrière. Boven deze laag vinden we dood celmateriaal (verhoornd) en onder deze laag levend materiaal. -korrellaag/stratum granulosum deze laag ligt direct boven de stekelcellenlaag. De naam geeft het al aan, de epitheelcellen worden platter en korreliger. Deze laag is genoemd naar het uiterlijk van de cellen (kubusvormig). Tussen de korrellaag en heldere laag vindt de eerste fase van de verhoorning plaats. Vocht en vetten verlaten de cellen, het vocht ver- dampt via de huid. De dode cellen die overblijven, vormen de heldere laag. -stekelcellenlaag/stratum spinosum bestaat uit meerdere lagen cilinder-/kubusvormige epitheelcellen, die door smalle intercellulaire vochtruimten van elkaar gescheiden zijn. Men spreekt van stekelcellen, omdat deze cellen uitlopers hebben. De cellen zijn onderling door protoplasma bruggetjes met elkaar verbonden. De stofwisseling van het epitheel vindt plaats in de smalle spleten tussen deze cellen. De stekelcellenlaag is de dikste laag van de opperhuid. -basaalcellenlaag/kiemlaag/stratum basale bestaat uit één laag cellen, is de onderste laag cellen van de opperhuid (cilindervormig). In deze laag vindt de celdeling plaats. Deze laag is aan de onderkant sterk geplooid, die op de papillen van de lederhuid aansluit. De kernen van deze cellen zijn ovaalvormig en liggen boven in de cel. Tussen de cilindrische cellen van deze laag bevinden zich de pigmentvormende cellen, melaninekorrels en melanocyten. Pigment of melanine is een korrelvormige kleurstof, die de kleur geeft aan de haren, de ogen en de huid. De basaalcellenlaag ontvangt voedingsstoffen vanuit de onderliggende lederhuid, via het basale membraan. -basale membraan Dit is een vlies of tussenlaag die de verbinding vormt met de onderliggende lederhuid. De stekelcellenlaag en de basaalcellenlaag wordt de laag van Malpighi genoemd. -productie vitamine D. Onder invloed van ultraviolette stralen wordt in de huid vitamine D gevormd. Deze vitamine regelt onder andere de kalkneerslag in botweefsel. Pagina 24

25 De lederhuid/corium Deze laag is een stevige constructie van bindweefsel en is qua inhoud veel afwisselender dan de opperhuid die immers maar uit enkele soorten epitheelcellen bestaat. In de lederhuid vinden wij bloedvaten (voedsel- en zuurstofvoorziening), lymfevaten (afvoer van afvalstoffen) en zenuwen (tastgevoel, pijngeleiding, temperatuurgevoel). De bloedvoorziening is een zeer ingenieus, verfijnd systeem dat de voorziening van voedingstoffen en zuurstof tot in de verste uithoeken van de lederhuid en de onderste lagen van de opperhuid precies regelt. De bloedvaten in de huid spelen ook een belangrijke rol in de temperatuurregeling van het lichaam: door verwijding van de bloedvaten kan extra warmte aan de buitenwereld worden afgegeven (lichaampjes van Ruffini). Door vaatvernauwing kan de afgifte van warmte worden beperkt zodat geen kostbare energie nodeloos verloren gaat (lichaampjes van Krause). In de lederhuid bevindt zich ook het belangrijkste deel van het actieve verdedigingssysteem van de huid: via een systeem waarin speciale witte bloedcellen een belangrijke rol spelen kunnen virussen en bacteriën worden herkend en gericht onschadelijk gemaakt worden. De lederhuid zorgt ook voor de elasticiteit en trekvastheid van de huid. Wanneer de huid verouderd of beschadigd wordt door zonlicht neemt de elasticiteit en veerkracht af. De lederhuid wordt niet voortdurend vernieuwd, zoals dat bij de opperhuid gebeurt. Een beschadiging van de lederhuid blijft dan ook altijd zichtbaar als litteken. Wanneer echter alleen de opperhuid/epidermis beschadigd raakt zal deze restloos genezen. De bouw van de lederhuid/corium (bindweefsel) Direct onder de opperhuid bevindt zich de lederhuid, corium of dermis. De lederhuid is doortrokken van allerlei bindweefselvezels. De collagene, niet rekbare vezels voor de stevigheid, en elastische vezels voor de rekbaarheid van de huid. De lederhuid kent twee lagen: de papillenlaag en de netlaag. De lederhuid bevat veel bloedvaten, die ook de opperhuid van voeding en zuurstof voorzien, en vele zintuigen zoals, tastzintuigen, drukzintuigen, koude, warmte en pijnreceptoren. -papillenlaag/stratum papillare Deze laag grenst aan de opperhuid en bestaat in hoofdzaak uit vezels die zeer rekbaar zijn. De aansluiting tegen de basaalcellenlaag erboven is zeer golvend (papiluitstulpingen). Niet alle papillen van deze laag zijn gelijk. De papillen die rijk zijn aan bloed- en lymfevaatjes zijn de vaatpapillen. De papillen die rijk zijn aan zenuwen, die daar de tastlichaampjes vormen, zijn de tastpapillen (lichaampjes van Meissner). Maar ook zijn deze de sensoren voor druk (lichaampjes van Vater Pacini), vibratie en de beweging van de haren. De vrije zenuwuiteinden registreren pijn (pijnlichaampjes). -netvormige laag/stratum reticulare Deze laag vormt het steungeraamte van de huid. Evenals de papillenlaag bestaat de netlaag ook uit elastische vezels, maar deze zijn minder rekbaar. De aanwezige reticulinevezels vormen netwerken, om de verschillende weefselsoorten uit elkaar te houden (grote en kleine bloed- en lymfevaten, zenuwuiteinden etc.) Het onderscheid met de erboven liggende papillenlaag is niet groot, alleen zijn er geen papillen tussen beide lagen. In deze laag bevinden zich een aantal huidaanhangsels/ adnexen zoals de talgklieren, zweetklieren en haren. Pagina 25

26 -talgklieren ook wel vet- of smeerklieren genoemd, zijn trosvormige klieren, die meestal met zijn tweeën tegelijk uitmonden in een haarzakje. De vetachtige stof, de talg, die ze produceren houden de hoornlaag en het haar vet en soepel. Door het vet houden van de huid kunnen bacteriën, zuren en zouten moeilijker op de huid inwerken. De hoornlaag vormt samen met talg en zweet, de zogenaamde "zuurmantel", een beschermende laag. Talgklieren ontbreken aan voetzolen en handpalmen. -zweetklieren Deze bestaan uit een lange buis, die aan de onderzijde trosvormig is opgewonden. De klieren monden, vanuit de onderhuid als gesloten systeem door alle huidlagen heen, aan de oppervlakte uit als een porie (opening in de huid). Poriën dienen voor uitscheiding van zweet, water en zouten en als afscheiding voor de talg. De zweetklieren zijn niet overal in de huid in even grote aantallen aanwezig. We vinden ze vooral overmatig aanwezig in de huid van de handpalmen, voetzolen, voorhoofd, rug en oksels. Zweet bestaat uit een heldere, licht zurige, zouthoudende vloeistof. Als we zweten verliezen we behalve water en zouten (afvalstoffen) ook lichaamswarmte. De zweetproductie is een belangrijk onderdeel van de warmteregulatie van het lichaam..haarspiertje. De haren maken deel uit van de hoornlaag. Het gedeelte van de haar dat buiten de huid uitsteekt, is de haarschacht. Het deel dat in de huid zit, is de haarwortel. De haarwortel wordt omgeven door het haarzakje. Naast het haarzakje zitten de talgklieren. Aan de meeste haren is een haarspiertje bevestigd, dat met het andere uiteinde aan de lederhuid is vastgehecht. Bij samentrekken van dit haarspiertje gaat de haar iets meer rechtop staan (kippenvel). Het verhoogt de warmte-isolerende werking van de huid. Het onderhuids bindweefsel/subcutis Deze laag scheidt de huid van de spieren en pezen in ons lichaam. Vanuit deze laag komen de hoofdaders van bloedvaten en zenuwen de huid binnen. Op die manier wordt er een verbinding gelegd tussen de huid en de daaronder liggende organen. Het onderhuids bindweefsel bestaat grotendeels uit een losmazig weefsel. Het bestaat vooral uit vet, bindweefselschotten en bloedvaten. Het vet zorgt voor extra isolatie van het lichaam en is tevens een bron van energie in tijden van schaarste. De dikte van het onderhuidse bindweefsel verschilt van plaats tot plaats. Deze laag is bijzonder dun op het scheenbeen en ook in de huid die over de gewrichten ligt. Op de buik, billen en rug is de dikte van onderhuidse bindweefsellaag echter aanzienlijk. Pagina 26

27 De weefselsamenstelling van onderhuid/subcutis De onderhuid bestaat uit twee, zeer moeilijk te onderscheiden lagen. Het bestaat uit los bindweefsel en vetweefsel. -losmazig bindweefsel De bovenste laag bestaat uit losmazig bindweefsel dat langzamerhand naar onder toe over gaat in grote cellen met een korrelige tussencelstof, die het vermogen hebben om vetten op te slaan, het vetweefsel. -vetweefsel bevindt zich op veel plaatsen direct onder de huid. De cellen van dit weefsel bevatten grote holtes, gevuld met vet voor opslag van calorieën. Maar deze opslag is niet de enige functie van vetweefsel. Omdat warmte er slecht door wordt geleid, helpt het vetweefsel ook het lichaam te isoleren (warmtekussen). Vetweefsel werkt ook als stootkussen en het bepaalt de (ronde) vormen van het lichaam. De functies van de huid De buitenste laag van het lichaam, de huid, is het grootste orgaan van het lichaam. Zij beschermt niet alleen het inwendige tegen beschadiging, maar helpt ook bij het regelen van de lichaamstemperatuur. De huid is het grootste en een belangrijk orgaan voor het lichaam. De meeste functies of taken van de huid zijn in voorgaande lesstof al genoemd. Wij zullen, om het leren hiervan te vergemakkelijken, de verschillende taken of functies van de huid voor u in een kort overzicht samenvatten: - Bedekking/bescherming - dikte hoornlaag en vetweefsel ( polster) - Geeft de kleur aan de huid/melaninekorrels en melanocyten ( ter bescherming tegen schadelijke UV- stralen) - Uitscheiding van afvalstoffen/zweet, water en zouten - Afscheiding van beschermende stoffen/talg - Bezit zintuigen voor gevoel, tast en pijn/zenuwreceptoren - Productie van vitamine D/ultraviolette stralen - Opvullingsorgaan/vetcellen voor vormgeving - Reserveringorgaan/opslag van vetcellen - Warmte regulatie/bloedvaten en vetcellen - Ademhaling/poriën - Wondgenezing/bloed De huid is een actief en veelzijdig orgaan, dat waterbestendig is om te voorkomen dat we in de zon zouden uitdrogen of in de regen zouden oplossen. De huid beschermt ons tegen de straling van de zon. De huid is stevig genoeg om ons tegen verwonding te beschermen en soepel genoeg om beweging mogelijk te maken. De huid bewaart warmte en koelt het lichaam, indien nodig, en houdt zo onze temperatuur constant. De huid zorgt voor het handhaven van een constant inwendig milieu. Pagina 27

28 De huid beschermt tegen infecties, uitdroging en door het pigment melanine tegen uv-straling. De huid produceert vitamine D, dat een rol speelt bij botvorming. Het onderhuids bindweefsel bevat vet dat is opgeslagen in vetcellen. Dit vet vormt een brandstofvoorraad en zorgt voor isolatie tegen kou. Het dient bovendien als een stootkussen/bescherming. zintuigen Niet alle gebieden van de huid zijn even ontvankelijk voor gevoelsindrukken. Die gevoeligheid is afhankelijk van het aantal zintuigcellen in de huid. De lederhuid bevat het grootste deel van de zintuigen (tast, pijn, koude en warmte etc.) De tastzin dient als waarschuwing tegen gevaar. Alles wat een gevoel van pijn veroorzaakt, zal waarschijnlijk ook schadelijk zijn voor de weefsels, zodat een onmiddellijke handeling wordt vereist om dit te verhinderen. In gezicht, voetzolen en handpalmen (onbehaarde huid) liggen deze zenuwvezels in groten getale opeen. Om een aanraking te registreren, beschikken we over een hele serie sensoren, de tastlichaampjes. -tastzintuigen de ovale lichaampjes van Meisner. De tastlichaampjes liggen dicht tegen de opperhuid en registreren een lichte aanraking of trilling. Bij prikkeling van deze sensoren ontstaan er kleine mechanische vervormingen, waardoor er signalen tot stand komen die via de zenuwuitlopers naar de hersenen gaan. Zij liggen in de bovenste lagen van de huid. Dit verklaart ook waarom blinden met hun vingertoppen brailleschrift kunnen lezen. In de vingertoppen liggen veel van deze zintuigcellen of tastlichaampjes. Dieper in de lederhuid liggen de druklichaampjes of; -drukzintuigen De lichaampjes van Vater Pacini, deze registreren hardere aanrakingen. De tast- en druklichaampjes passen zich aan. De druk uitgeoefend door een horloge of bril voel je na een tijd niet meer. We spreken dan van prikkelgewenning of adaptie. Is de prikkel te sterk dan ervaart men pijn. -pijnlichaampjes Geven ons informatie over allerlei zaken. De pijn- of gevoelslichaampjes zijn gelijkmatig verdeeld over het huidoppervlak. Overal in het lichaam liggen zenuwuiteinden, die eveneens als pijnsensoren dient doen. Pijn waarschuwt het lichaam voor mogelijke schade. Pijnprikkels brengen een reflex teweeg. Voorwerpen die warmer of kouder zijn dan de huid, zullen de temperatuur van de huid veranderen. Deze temperatuurverandering wordt door het temperatuurzintuig waargenomen. In de hersenen komt de waarneming tot bewustzijn. Pagina 28

29 Er zijn koude- en warmtezintuigen. -koudereceptoren De bolvormige lichaampjes van Krause, liggen oppervlakkig, ze worden gevormd door vrije zenuwuiteinden. De koudereceptoren bevatten kluwentjes van vezels en bevinden zich onder in de lederhuid. Zij bestaan uit een dun kapsel, waarin een zenuwvezel eindigt. Zij registreren koude. Er zijn veel meer koude- dan warmtezintuigjes. De warmtezintuigen liggen dieper in de huid. De huid van het aangezicht en de romp is gevoeliger voor warmte en koude dan de huid van de armen en benen (de ledematen). -warmtereceptoren Of de lichaampjes van Ruffini bestaan uit een plat netwerk van zenuwvezels en houden zich bezig met temperatuursveranderingen. Een temperatuur boven de 41 graden celsius veroorzaakt bovendien een gewaarwording van pijn. Dit komt omdat deze temperatuur ook de de pijnzintuigjes prikkelt. Pagina 29

30 Huidadnexen, haren en nagels De haren Het haar groeit vanuit het haarzakje. Het is niet van belang nauwkeurig op de bouw van het haarzakje in te gaan, wel is het nuttig iets over de bouw, groei en samenstelling van het haar te weten. Haar is een onvertakt, draadvormig, verhoornd uitgroeisel van de opperhuid. De haren zijn in het algemeen schuin in de huid ingeplant. Door de samentrekking van een glad huidspiertje kunnen ze worden opgericht, zoals bij "kippenvel" het geval is. Op de bodem van het haarzakje waarin het haar is ingeplant, ziet men de haarpapil die door het kolfvormig ondereinde van het haar is omgeven. In het haarzakje mondt een smeer(talg) kliertje uit. De haren zijn uit hoornstof opgebouwde aanhangsels van de huid. Een haar bestaat evenals de hoornlaag, uit afgestorven cellen van de opperhuid. Het haar groeit steeds van onderen uit en wordt naar buiten toe opgeschoven. Het uiteinde van een haar, de schacht, is dus het oudste deel. Het haar wordt gevoed vanuit de lederhuid. Deze ligt tegen de ingestulpte bodem van het haarzakje aan en vormt daar de zogenaamde haarpapil. -haarzakje/haarfollikel Dit is het deel om de haarwortel. De bodem van het haarzakje is als de bodem van een fles naar binnen ingedeukt. Hierop bevindt zich het begin van een haar, dat is de haarkiem. De haarkiem en het haarzakje bestaan uit cellen van de opperhuid. De cellen van de haarkiem groeien uit tot een haar. Naast het haarzakje zitten de talgklieren. Pagina 30

31 -haarspiertje Een haarspiertje zit aan de meeste haren bevestigd, dat met het andere uiteinde aan de lederhuid is vastgehecht. Bij samentrekking van de spier gaat de haar iets meer rechtop staan (zoals bij kippenvel). Als het haarspiertje zich samentrekt, wordt ook de talgklier samengedrukt. Hierdoor wordt de talg naar buiten gedrukt. -haarwortel De haarwortel is het deel dat in de huid zit. Het haar wordt aan de onderzijde bij de haarwortel gevoed door een capillair. Van hieruit groeit het haar in de lengterichting. -haarschacht De haarschacht is het gedeelte van de haar dat buiten de huid uitsteekt. De functie van het haar Als functie van het haar kunnen we hier noemen dat het haar dienst kan doen als prikkelgeleiding en warmteregulatie. Aanraking van het haar veroorzaakt namelijk een verandering in stand van het haar, die door de zenuwen rond de haarschede wordt geregistreerd en doorgegeven als kriebel, pijn of prettig gevoel. De nagel Nagels zijn harde, maar buigzame hoornplaatjes op de uiteinden van onze vingers en tenen. In principe zijn nagels doorzichtig. De nagel is, op het voorste randje na aan de distale zijde, vergroeid met de eronder liggende huid, het nagelbed. Het nagelbed heeft een afwijkende samenstelling t.o.v. de rest van de huid van vingers of tenen: de hoornlaag ontbreekt. In de negende week van de zwangerschap wordt aan het einde van elke teen de eerste ontwikkeling van een nagel merkbaar. De matrix is het nagelvormend epitheel rondom de nagelwortel. De nagel groeit vanuit de matrix en schuift over het nagelbed naar voren en neemt zo in lengte en dikte toe. De cellen van de nagel zijn afkomstig uit de basaalcellenlaag. Deze cellen bevinden zich direct onder de nagelwortel. De functies van de nagels Nagels hebben van nature een beschermende functie. Ze ondersteunen de tastzin, ondanks het feit dat zich in de nagelplaat zelf geen zintuiglijke zenuwcellen bevinden.. Bescherming van de eindkootjes van vingers en tenen.. Voorkomen van het omhoog drukken van de vetpolster aan de teentop.. Dragen bij aan de stabiliteit tijdens het afwikkelen, met name de nagel van de grote teen.. Cosmetisch.. Krabfunctie (vooral vingernagels).. Verhogen van de grijpfunctie van de vingers. Pagina 31

32 De bouw van de nagel/onyx/unguis Nagel is in het Latijn unguis en in het Grieks onyx. Aan een volgroeide nagel zijn verschillende structuren te onderscheiden: -Het halve maantje (lunula) Het zachte witte gedeelte aan de proximale zijde van de nagel, het begin van de verharding. De bleke kleur hiervan is het gevolg van het feit dat de nagel hier nog maar gedeeltelijk is verhoornd. Als de nagel wordt weggetrokken, blijft dit halve maantje nog aanwezig. Pagina 32

33 -Het nagelbed (matrix unguis) is het deel waarover de nagelplaat naar voren schuift. Het gedeelte van de teen dat te voorschijn komt als de nagel wordt wordt verwijderd. Het deel waar de nagel dus op rust. Nagel en nagelbed zijn echter stevig met elkaar verbonden. Het nagelbed is een directe voortzetting van de opperhuid. Aan de distale zijde van het nagelbed laat de nagel los van het nagelbed, op die manier ontstaat het vrije nageluiteinde. Het proximale deel van het nagelbed heet de kiemlaag van de nagel. Hier vindt de celdeling plaats en vormen zich de cellen, waaruit de eigenlijke nagelplaat ontstaat. -De nagelplaat (corpus unguis) is de eigenlijke nagel. Hij bestaat uit verhoornde epitheelcellen. De hardheid is te danken aan de aanwezigheid van fosforzure kalk. Het platte verhoornde gedeelte van de nagel bestaat uit keratine (hoornstof). -De nagelriem (eponychium) is een soort huidplooi die de ruimte tussen de normale huid van de tenen en de bovenzijde van de nagel, aan de proximale zijde, enigszins afsluit. De nagelriem bestaat uit huidweefsel dat zich als voortzetting van de nagelwal aan de zijkanten en achterkant van de nagelplaat bevindt. Het dient als bescherming tegen het binnendringen van ziektekiemen zoals bacteriën, schimmels en vuil via de nagelplooi. Het is de nagelriem die de vorm bepaalt van de nagel en het frame waarin de nagel is ingebed. -De nagelrand (hyponychium) is de vrije voorrand (distaal) van de nagel of het nageluiteinde. Het nageluiteinde dat buiten het nagelbed uitsteekt. Het hyponychium (epitheel van het nagelbed) is de grens tussen opperhuid en nagelbed. Het nagelbed bestaat uit bindweefsel. Met het Hyponychium is het nagelbed hecht verbonden met de nagel. Deze verbinding wordt gevormd door groeven, die in de lengte van nagelbed en nagelplaat lopen en ook wel zwaluwstaartverbinden worden genoemd. -Nagelwortel (radix) hier wordt de zachte, onverharde nagelsubstantie gevormd vanuit cellen van de opperhuid die zich onder de nagelwortel bevinden. De nagelwortel is het begindeel van de nagelplaat en bestaat uit al grotendeels verhoornde cellen die door celdeling in de kiemlaag van de nagel zijn ontstaan. Van hieruit schuift de ontwikkelde nagel over het nagelbed heen. De toppen van de nagels, de vrije voorrand, zijn dus de oudste delen. -De nagelwal/nagelplooi (sulcus) zijn de plooien aan de zijkanten van nagels en worden nagelwallen of nagelplooien genoemd. De nagel ligt aan beide zijden in de nagelwal. De nagelwal is de huid die aan de zijkanten en achterkant de nagel als het ware omsluit. Pagina 33

34 Hoofdstuk 4. De stofwisseling Stofwisseling is een basiskenmerk van de levende cel. Cellen hebben voor hun groei en voor het uitvoeren van hun specifieke taak voeding nodig (brandstoffen en bouwstoffen). Deze voeding wordt opgenomen van buiten het organisme (eten) en binnen het organisme aangepast aan voor celstofwisseling bruikbare bestanddelen (spijsvertering). De cel onttrekt aan deze bestanddelen de noodzakelijke elementen voor zijn taak en onttrekt er producten aan waarmee hij zich kan voorzien van de noodzakelijke energie. Voedingsstoffen worden dus door het organisme opgenomen uit de omgeving. De vaste en vloeibare stoffen worden verwerkt voor inwendig gebruik door het spijsverteringsstelsel, het inwendig milieu. De gasvormige stoffen worden opgenomen door het ademhalingsstelsel, het uitwendig milieu. De stofwisseling op het niveau van uitwendig en inwendig milieu -doel van de stofwisseling/metabolisme Het doel is eenvoudig, het doen functioneren van het organisme (menselijk lichaam). De stofwisseling van de cel kent twee kanten. In de cel worden de voedingsstoffen op twee manieren gebruikt. Een deel van de voedingsstoffen, namelijk de eiwitten, mineralen en water, wordt gebruikt om nieuwe cellen op te bouwen. Het teveel aan voedingsstoffen wordt tijdelijk opgeslagen in de lever. Deze groei, herstel of vernieuwing van cellen heet anabool of anabolisme en wordt de opbouwstofwisseling of assimilatie genoemd. Het andere deel van de voedingsstoffen, namelijk vetten en koolhydraten, wordt met behulp van de zuurstof verbrand om het lichaam van warmte en energie te kunnen voorzien. Dit verbruik van voedingsstoffen heet katabool of katabolisme en wordt bedrijfsstofwisseling of dissimilatie genoemd. Ook het verbruik van de opgeslagen voedingsstoffen is katabool. Bij deze verbranding van voedingsstoffen komen afvalstoffen vrij. Het bloed voert deze afvalstoffen naar de nieren, de darmen, de longen of de huid. Daar worden de afvalstoffen verwerkt en uitgescheiden in de vorm van urine, ontlasting, uitgeademde lucht en zweet. Het evenwicht tussen deze beide functies heet metabolisme. -belang van de kwantiteit en kwaliteit van de voeding Voor een optimale voeding is de juiste verdeling van de drie basisvoedingsstoffen nodig. Voor de groei, eiwitten (proteïnen). Voor de taakfuncties en opbouw, vetten (lipiden) en voor de energie, koolhydraten (sacchariden) en voor bescherming de beschermende stoffen, de vitaminen. De voorkeur van voedingsstoffen gaat uit naar stoffen die het gemakkelijkste door het organisme kan worden opgenomen. Dit wordt gevonden in de kwaliteit van het voedsel. Ook de hoeveelheid, de kwantiteit is van belang. Te weinig geeft een slechte werking, te veel veroorzaakt overbelasting/overgewicht. -samenwerken van de orgaanstelsels in dienst van de stofwisseling Het spijsverteringsstelsel is een van de vier orgaansystemen die samen de stofwisseling in het lichaam regelen. Deze vier stelsels zijn: De spijsvertering, de bloedomloop, de ademhaling en de uitscheiding. Pagina 34

35 Osmose, diffusie en filtratie Als een cel uitsluitend energie zou verbruiken, zou ze spoedig te gronde gaan. Ze neemt daarom voedingsstoffen op uit het weefselvocht dat haar omringt. Het weefselvocht krijgt de voedselbestanddelen uit het bloed. Het bloed krijgt ze op zijn beurt weer uit de darmwand, die voedingsstoffen opneemt uit het voedsel. Ook deze processen behoren tot de stofwisseling. De uit één laag opgebouwde wand van de darmhaarvaten. De longblaasjes en de darmwand zijn doorlaatbaar. Als een heel fijnmazige zeef laten ze gasvormige en opgeloste stoffen met een klein molecuul door. Stoffen die zo'n klein molecuul bezitten zijn o.a.: Glucose, vetzuren. zuurstof, koolzuur en water. Door een of andere kracht gedreven of aangetrokken, kunnen voedingsstoffen de celwand passeren. Daartoe zijn drie krachten werkzaam: -osmose is verplaatsing van vocht onder drukverschil/waterverplaatsing of transport van watermoleculen. Waterverplaatsing van cellen naar bloedplasma en omgekeerd. Osmose is de regeling van het vochtgehalte van het lichaam. De definitie is eigenlijk dat osmotische druk de kracht is waarmee, door een grootmoleculaire oplossing, zuiver water wordt aangetrokken. We zullen u hier een voorbeeld noemen. Wanneer we een emmer, halfgevuld met zuiver water nemen en we leggen hierover een vlies dat alleen kleinmoleculaire stoffen doorlaat, dan zouden we de volgende proef kunnen nemen. We gieten boven dit vlies een vloeistof met grote moleculen die het vlies dus niet kunnen passeren. Dan zal het kleinmoleculaire water worden aangezogen naar de erboven liggende oplossing met de grote moleculen. De kracht van deze waterverplaatsing noemt men osmotische druk of osmose. Osmose is transport van watermoleculen, die overal door de wand van cellen en bloedvaten heen kunnen, met de reden, om overal in het lichaam het watergehalte gelijk te krijgen. Vooral het constant houden van het watergehalte van de bloedvloeistof is van groot belang. Water werkt in het lichaam dus als oplosmiddel van allerlei stoffen. Als we bedenken dat zowel de ruimte binnen de cellen (intracellulair) als buiten de cellen (extracellulair) voortdurend door de bloedvloeistof wordt ververst en afvalstoffen van de cel daaraan worden afgegeven, om naar de uitscheidingsorganen te worden vervoerd, is het te begrijpen hoe belangrijk het is om de samenstelling van water overal in het bloed gelijk te houden (osmo-receptoren in de tussenhersenen en de hypothalamus hebben tot taak dit te bewaken). De concentratie van opgeloste zouten in het bloedplasma is altijd hoger dan de concentratie opgeloste zouten in de cellen. Dit zal er dus automatisch al toe leiden dat water vanuit de cellen wordt aangetrokken door het bloed (zoals we bij diffusie zien). Water is dan ook het oplosmiddel dat ons lichaam gebruikt om hogere concentraties aan stoffen te verdunnen. -diffusie is de beweging van stoffen in een oplossing van een hoge concentratie naar een lage concentratie totdat een evenwicht is bereikt. Diffusie vindt plaats in o.a. de darmen en longen (gasstofwisseling). Ook hier zullen we u, om het een en ander beter te kunnen begrijpen, een voorbeeld noemen. We plaatsen in een aquarium een scheidingswand die doorlaatbaar is voor kleine moleculen. Vervolgens vullen we de ene kant met zuiver water en de andere kant met een oplossing van keukenzout. Dan zien we dat Pagina 35

36 het water met keukenzout door de wand heen gaat, net zolang tot aan beide zijden de zoutoplossing gelijk is geworden. Wanneer dit punt bereikt is, stopt de beweging en zijn beide kanten in evenwicht. Diffusie is de natuurlijke neiging van deeltjes zich gelijkelijk over een ruimte te verdelen. Dus de beweging van deeltjes van een plaats met hoge concentratie naar een plaats met lage concentratie. Bij veel processen in het lichaam speelt deze kracht en belangrijke rol. Indien de deeltjes in een weefsel de wanden van de cellen ongehinderd kunnen passeren, zullen zij zich door diffusie bewegen van de ruimte buiten de cellen (weefselvocht) naar de celinhoud toe of omgekeerd. Diffusie is dus passief transport van (voeding- en afval)deeltjes van een hogere concentratie naar een lagere concentratie. -filtratie is de beweging van een vloeistof van een plaats met hoge druk naar een plaats met een lage druk. Wanneer de concentratie water aan weerszijden van een doorlaatbaar vlies verschillend is, zal ook de druk, die dat water uitoefent op dat vlies, aan beide zijden verschillend zijn. Het water zal door de openingen van de doorlaatbare wand van de kant van hoge druk naar de kant van lage druk worden geperst. Hoe groter het drukverschil, des te groter de filtratie is. Pagina 36

37 Hoofdstuk 5. De spijsvertering Inleiding Onder spijsvertering verstaat men alle verrichtingen van het spijsverteringsstelsel en alle processen daar omheen om te komen tot een "vertering" van de spijzen. Het doel van de spijsvertering is om voedsel om te zetten in stoffen die door het bloed kunnen worden opgenomen. De opname in het bloed kan alleen gebeuren als het voedsel in opgeloste toestand verkeert. Voedselbestanddelen die onopgelost zijn in het maagdarmkanaal, moeten als onverteerbare resten uit het lichaam worden afgevoerd. De bouw en functie van het spijsverteringskanaal De voedingsstoffen kunnen dus niet zomaar worden benut door het lichaam. De spijsvertering zorgt ervoor dat dit uiteindelijk wel kan gebeuren. De organen die meewerken aan de spijsvertering maken deel uit van het spijsverteringsstelsel. Het spijsverteringsstelsel bestaat uit het spijsverteringskanaal en klieren die spijsverteringssappen afscheiden. De spijsvertering bestaat uit een aantal processen, namelijk: opname van voedsel, het fijnmalen van voedsel, het verteren en afbreken van voedingsstoffen, het transport door de darmen, opname van voedingsstoffen in het bloed en het verwijderen van de onverteerbare voedselresten. Wij beginnen in dit hoofdstuk bij het spijsverteringskanaal, de bouw, ligging en functie ervan. -de mond is het begin van het spijsverteringskanaal. Het voedsel wordt in de mondholte fijn gemaald met behulp van het gebit en met speeksel uit de speekselklieren vermengd. speekselklieren zijn samengesteld uit trosvormige klieren. Het speeksel bestaat uit een kleurloos, wat troebel vocht en bevat onder meer het enzym amylase. Dit is het eerste enzym waar voedsel mee in aanraking komt, dit enzym breekt zetmeel af. -de keelholte is de ruimte achter de mondholte. De keelholte gaat naar beneden over in de slokdarm en het strottenhoofd. Hier kruisen de luchtweg en de spijsweg elkaar. In het midden van het zachte gehemelte zit een kegelvormig aanhangsel, de huig. Het strottenhoofd heeft twee belangrijke functies: het voorkomt dat voedsel tijdens het slikken in de luchtpijp komt door de aanwezigheid van het strottenklepje en het vormt de stem. Het strottenklepje zit aan de ingang van het strottenhoofd en kan naar voren en beneden worden gebogen door het aanspannen van spiertjes. Op deze manier wordt de toegang naar het strottenhoofd afgesloten. Dit gebeurt tijdens het slikken, om te voorkomen dat voedsel of vloeistof in de luchtpijp (het verkeerde keelgat) terecht komt. -de slokdarm is ongeveer een 25 cm lange buis. Deze vormt het nauwste deel van het spijsverterings- kanaal. De slokdarm begint na de keelholte en ligt in de borst achter de luchtpijp en voor de wervelkolom. Hij passeert het middenrif en mondt ongeveer 3 cm lager in de maag uit. De wand van de slokdarm bestaat uit een aantal lagen. We noemen u deze lagen van binnen naar buiten: slijmvlies, bindweefsel (met bloedvaten en zenuwen), twee spierlagen, (kringspieren en lengtespieren) en een dun laagje bindweefsel. De slokdarm dient om het voedsel uit de keelholte naar de maag te vervoeren door middel van de peristaltiek. Pagina 37

38 In de wand van de slokdarm (en darmen) bevinden zich spieren in twee richtingen. Er zijn kringspieren die zich rondom de slokdarm (darmen) bevinden en lengtespieren, die in de lengterichting lopen. Door samentrekking van deze beide spierlagen wordt het voedsel verplaatst in de richting van de maag (endeldarm). De kringspieren boven de voedselbrok trekken zich samen, zodat het voedsel naar beneden wordt geknepen. De lengtespieren trekken samen over de spijsbrok heen waardoor het voedsel een stukje naar beneden schuift. -de maag is een peervormig hol orgaan en ligt linksboven in de buikholte, tegen het middenrif aan. Aan de voorzijde wordt zij bedekt door de linker leverkwab en aan de achterzijde ligt de alvleesklier. De maag bezit aan de bovenzijde een kleine bocht en aan de onderzijde een grote bocht. Het bezit een maagmond, een maagzak, een maaguitgang en een maagpoort (deze opent of sluit zich door een kringspier). De maagwand bestaat, net als de slokdarm, van binnen naar buiten uit: een slijmvlieslaag, een bindweefsellaag en twee spierlagen (kring- en lengtespierlaag). De maag is het ruimste deel van het spijsverteringskanaal waar het voedsel tijdelijk wordt bewaard. In de wand van de maag bevinden zich.maagsapklieren die het.maagsap/maagzuur afscheiden. Het zorgt voor het doden van bacteriën in het voedsel en voor vertering van voedingsstoffen. Het voedsel wordt in de maag.gekneed en.vermengd met het maagsap en wordt in kleine hoeveelheden met de peristaltiek voortbewogen naar de dunne darm. De samenstelling van het maagsap is: -zoutzuur, voor het doden van bacteriën, -slijm, beschermt het slijmvlies tegen de hoge zuurgraad, -enzym pepsine, is een eiwitsplitsend enzym (eiwitten in aminozuren). De maagsapafscheiding vindt alleen plaats als er behoefte aan maagsap is. -de dunne darm is onderverdeeld in drie delen: de twaalfvingerige darm, de nuchtere darm en de kronkeldarm. De twaalfvingerige darm heeft een hoefijzervorm met de uitholling naar rechts waarin de alvleesklier ligt. De nuchtere- en kronkeldarm zijn niet scherp van elkaar te scheiden. Ze hebben geen vaste plaats in de buikholte, maar liggen in allerlei bochten. Het einde heeft wel een vast punt, deze mondt haaks in het eerste deel van de dikke darm uit. De dunne darm is een belangrijk deel van het maagdarmkanaal. De wand van de dunne darm bestaat net als de rest van het spijsverteringskanaal uit: een laag slijmvlies, een laag bindweefsel, twee spierlagen (kring- en lengtespieren) en een buitenste laag: het buikvlies..darmsapklieren liggen diep verborgen in de slijmvlieslaag. Deze monden via afvoerbuizen uit in de darmholte. Zij scheiden verteringssappen uit, naast de lever en de alvleesklier (hierover straks meer). Het darmsap dat in de dunne darm wordt afgescheiden, bestaat uit water, slijm en spijsverteringsenzymen die de vertering voortzetten. Deze zorgen voor de laatste splitsing van eiwitten, zij bewerken de koolhydraten tot enkelvoudige suikers zoals glucose en fructose. Na de vertering zorgt het slijmvlies van de dunne darm voor de opname van voedingsstoffen. Het slijmvlies van de dunne darm heeft daarvoor enkele bijzondere aanpassingen. De binnenwand heeft ongeveer 4 tot 6 miljoen uiterst kleine uitsteeksels of uitstulpingen, die op haartjes lijken, de zo genaamde.darmvlokken. De darmvlokken zorgen voor opname van de voedingsstoffen uit de darminhoud. In de kern van de vlokken bevinden zich bloed- en lymfevaten. Deze lymfevaten worden. chylvaten of chylusvaten genoemd. Deze bloed en lymfevaten verzorgen het vervoer van voedingsstoffen verder het lichaam in. Pagina 38

39 -de dikke darm is het laatste deel van de darm. Hij bestaat uit drie delen: De blindedarm, ligt rechtsonder in de buik. Het laatste gedeelte van de dunne darm mondt hierin uit. De blindedarm is een blind eindigende zak met een dun aanhangsel, de appendix. Dit aanhangsel kan ontsteken, men noemt dit dan een blindedarmontsteking. De karteldarm is opgebouwd uit een opstijgend deel, een dwarslopend deel en een afdalend deel. Dit deel loopt links in de buik en gaat over in een S-vormig deel. Het laatste deel van de darmen is de endeldarm. Het laatste stuk hiervan heet het anale kanaal. De uitgang van de endeldarm is de endeldarm- opening ofwel de anus. De wand van de dikke darm bestaat van binnen naar buiten uit: een laag slijmvlies, een laag bindweefsel, twee spierlagen (kring- en lengtespieren) en het buikvlies. De wand van de dikke darm is zeer rekbaar. De peristaltiek is veel trager dan in de dunne darm. In de dikke darm passeren de resten van het voedsel. Dit zijn de onverteerbare voedseldelen, die niet door de dunne darm zijn opgenomen. In de dikke darm worden geen spijsverteringssappen afgegeven, het slijmvlies vormt wel slijm. Verder neemt de dikke darm een groot deel van het water op uit de darminhoud. Resorptie van water, hierdoor vindt indikking plaats van de voedsel- resten. Ook worden hier nog zouten en vitaminen opgenomen uit de voedselresten. In de dikke darm leven ontelbare bacteriën, deze worden de darmflora genoemd. De bekendste darmbacterie van de dikke darm is de.colibacterie. Zij spelen een rol bij de gisting en rotting van de darminhoud. -de lever Wanneer bij iemand de lever verwijderd zou worden, dan is hij binnen enkele uren dood. De lever is onze "chemische fabriek" die voor noodzakelijke levensstoffen zorgt. De lever is de grootste exocriene klier van ons lichaam. De lever heeft een grote rechter kwab en een kleinere linker kwab en ligt rechtsboven in de buikholte. Aan de onderzijde zit een groeve waar de poortader en de leverslagader binnen treden en verder vertakken. -de poortader of het poortadersysteem vertakken zich in vele dunne haarvaten of poort- adertakjes. De levercellen ontvangen uit dit poortaderbloed de voedingsstoffen uit de darm. Zij nemen uit het slagaderlijk bloed zuurstof op dat nodig is voor de stofwisseling. Het bloed uit de poortader en de leverslagader wordt uiteindelijk afgevoerd naar het centrale adertje, dat ligt in het midden van een leverkwabje. Functies van de lever: -opslag en stofwisseling van voedingsstoffen. De lever zorgt ervoor dat het bloed in de grote bloedsomloop niet te veel wisselt van samenstelling. De lever slaat voedingsstoffen op en geeft deze aan het bloed af wanneer dat nodig is. -galvorming. De gal is het uitscheidingsproduct van de lever. Gal bevat water, zouten, afbraakproducten van de bloedkleurstof (rode bloedcellen) en galzuren. Galzuren koppelen zich aan vetzuren in de darmen. Dit is noodzakelijk voor de opname van de vetzuren door de darmwand. Pagina 39

40 -vorming en opslag van vitaminen. De lever heeft een belangrijke functie in de aanmaak en de voorraadvorming van vitaminen. Vitamine A wordt hier gemaakt uit voorstadia. Verder worden hier vitamine B-soorten opgeslagen/opgestapeld. -ontgiftende werking. In de lever kan ontgifting plaatsvinden, doordat de giftige stof aan een andere stof wordt gebonden of chemisch wordt omgezet. Hierdoor ontstaat er een stof die voor het lichaam niet giftig is. -afweer/vorming van antilichamen. In de lever bevinden zich witte bloedcellen. Deze witte bloedcellen kunnen ziektekiemen opnemen en verteren. Dit wordt fagocytose genoemd. Ook zijn ze in staat antistoffen te vormen tegen ziektekiemen en andere lichaamsvreemde stoffen. -afbraak overtollige aminozuren (eiwitten) Daarbij komt de giftige stof ammoniak vrij. Als deze ammoniak niet onmiddellijk zou worden omgezet in ureum, dan zou onze gezondheid ernstig worden aangetast. De ureum wordt later door het bloed naar de nieren gebracht en vormt dan een bestanddeel van de urine. Pagina 40

41 -regulering wateruitscheiding Het bloedplasma bevat oplosbare eiwitten ofwel proteïnen die voor het lichaam van levensbelang zijn: albumine, globuline en fibrinogeen. Alle drie stoffen zorgen ervoor dat een gelijkmatige hoeveelheid water uit de weefsels terugvloeit in het bloed. -regeling bloedsuikergehalte Als na een maaltijd de spijsvertering op gang komt, brengt de poortader grote hoeveelheden suiker (glucose) naar de lever. De levercellen halen de suikermoleculen uit het bloed en verbinden deze tot strengen kralen, die dan als glycogeen in de lever als reservesuiker worden opgeslagen. Als het suikergehalte daalt, maakt de lever van glycogeen weer glucose of suiker, dat wordt afgegeven aan het bloed. -bloedreservoir De lever bevat enorm veel haarvaten. Omdat hierdoor veel bloed door de lever stroomt, kan de lever ook dienen als bloedopslagplaats. -warmtebron Bij de stofwisseling komst steeds warmte vrij. De lever is daardoor ook een belangrijke warmtebron voor het lichaam. -de leverbuis De galwegen beginnen als haarvaten tussen de levercellen. Dit worden de galcapillairen genoemd. Ze vervoeren gal uit de levercellen naar de rand van een leverkwabje. Hier is een kleine galgang te zien, die ontstaat uit de galhaarvaten. De galgangen verenigingen zich tot een grote galbuis of leverbuis. De leverbuis verzamelt gal uit de leverkwabben en mondt uit aan de onderkant van de lever en voert de gal naar de galblaas, gal is dus een afscheidingsproduct van de lever. -de galblaas De gal verlaat de lever door de gemeenschappelijke leverbuis. Deze verenigt zich met de galblaasbuis. Aan het einde van deze buis ligt de galblaas, aan de onderzijde van de lever. Hier wordt gal ingedikt en opgeslagen. Als in de darmen voedsel aanwezig is, wordt de galblaas geprikkeld om gal af te staan. Dit gebeurt via een afvoerbuis naar de twaalfvingerige darm om de vertering van vetten mogelijk te maken. De alvleesklier of pancreas De alvleesklier, of in het Latijn, de pancreas. is een langwerpige klier die 15 tot 20 cm lang en 6 cm breed is. De alvleesklier ligt tegen de achterkant van de maag aan. Drie delen zijn hieraan te onderscheiden: een kop, het lichaam en een staart. De kop van de alvleesklier ligt in de bocht van de twaalfvingerige darm. Het staartgedeelte ligt geheel links en het lichaam is het middelste deel van deze klier. De alvleesklier bevat twee soorten klieren: -trosvormige exocriene klieren (met afvoerbuis), zij geven spijsverteringssappen en enzymen af. Via de afvoerbuis in de papil van Vater wordt dit sap afgegeven aan de massa in de twaalfvingerige darm. Dit alvleeskliersap maakt de zure massa uit de maag alkalisch, zodat de darmwand niet wordt aangetast. En endocriene klieren (zonder afvoerbuis) die in groepjes liggen en zich als eilandjes hebben verenigd, worden daarom "eilandjes van Langerhans" genoemd. Zij zijn endocrien, die hun product (hormonen) rechtstreeks afgeven aan het bloed. Pagina 41

42 De trosvormige, exocriene klieren produceren het pancreassap. Dit bevat de volgende spijsverteringsenzymen: -amylase is een enzym dat.koolhydraten splitst. Die suiker of.glucose uit de voeding omzetten/ splitsen, voor opname in het lichaam geschikt maken. -proteasen is een verzamelnaam voor enzymen uit eiwitten in de voeding die voor opname in het lichaam geschikte bouwstenen,.aminozuren vormen. Trypsine (dat wordt geproduceerd door de alvleesklier/prancreassap) is een enzym dat eiwitten in aminozuren splitst in de dunne darm. -lipase is een enzym dat vetten splitst in.vetzuren en het wateroplosbare.glycerol, deze stoffen kunnen worden opgenomen in de darmvlokken. Het enzym lipase uit alvleeskliersap wordt in de dunne darm geactiveerd door gal en splitst vetten in vetzuren en glycerol. De galzuurzouten maken dan van de vetten een emulsie, waardoor de nog te grote vetdeeltjes zich met water kunnen vermengen waardoor glycerol in de darmvlokken kunnen worden opgenomen. De vetzuren worden pas oplosbaar na binding aan galzuur en kunnen dan in de darmvlokken worden opgenomen, waar ze voor het grootste deel in de chylusvaten terechtkomen die vertakken in steeds groter wordende lymfebuizen. Teveel vet uit de voeding wordt opgeslagen als reservevet in vetdepots onder de huid en om de organen. De endocriene klieren De eilandjes van Langerhans produceren hormonen die direct aan de bloedbaan worden afgegeven en noodzakelijk zijn voor de regeling van de suikerstofwisseling: -glucagon wordt naar de lever vervoerd. Glucagon zorgt voor de omzetting van glycogeen (de opgeslagen reservesuiker in de lever) die weer gebruikt kan worden in bruikbare suikers wanneer de lichaamscellen daaraan behoefte hebben (wordt dan via de bloedbaan vervoerd). -insuline, heeft een bloedsuikerverlagende werking. Insuline hecht zich aan het celmembraan en door middel van een elektrisch stroompje kan de cel glucose opnemen. Insuline zorgt dat het bloedsuikergehalte in het bloed niet te hoog wordt c.q. constant blijft. Voedingsstoffen, vitaminen en mineralen Inleiding De mens heeft voedsel nodig om te leven. De voedingsstoffen worden door ons gebruikt om het lichaam op te bouwen en eventueel te herstellen, het lichaam "in bedrijf te houden en het lichaam te beschermen. Voor de opbouw van het lichaam worden bouwstoffen gebruikt. Bouwstoffen zijn bijvoorbeeld eiwitten, zouten en water. Om ons lichaam in bedrijf te houden hebben we brandstoffen nodig. De brandstoffen die we gebruiken zijn koolhydraten en vetten. Deze brandstoffen leveren de benodigde energie. De bouwstoffen en brandstoffen moeten de nodige vitamines bevatten. Goede voeding (kwaliteit en kwantiteit) is absoluut noodzakelijk voor het juiste verloop van de verschillende processen binnen ons lichaam. Pagina 42

43 De functie van verschillende voedingsstoffen voor het menselijk lichaam -bouwstoffen de eiwitten, mineralen (zouten) en water, zijn nodig voor de opbouw, groei en herstel van het lichaam. eiwitten komen vooral voor in vlees, vis, eieren, kaas en melk (dierlijke eiwitten) en in peul- vruchten, groenten en noten (plantaardige eiwitten). De mens is niet in staat om eiwit als reservevoedsel op te slaan. Daarom is het noodzakelijk dat we elke dag voedsel eten dat eiwitten bevat. Als het lichaam meer eiwitten krijgt dan nodig is, gaat de lever deze afbreken en afvoeren. De lever zet deze aminozuren (gesplitste eiwitten) om in ureum, dit wordt weer via de nieren als urine afgevoerd. -brandstoffen de koolhydraten en vetten zijn we nodig voor energie en warmte. Door verbranding ontstaat er energie en warmte. Als men meer koolhydraten opneemt dan nodig is voor de levering van energie, wordt het teveel door het lichaam omgezet in vet en als reserve opgeslagen op de ons zo bekende plaatsen. Eiwitten zijn ook belangrijk als brandstof, de eiwitten zijn hiervoor al beschreven. koolhydraten zijn suikers, zetmeel en cellulose, die vooral voorkomen in bruin brood, roggebrood, havermout, peulvruchten, noten, koolsoorten (behalve bloemkool), aardappelen en rijst. Voor de stofwisseling van koolhydraten zijn we vitamine B nodig. Hoe meer koolhydraten door het lichaam worden opgenomen, hoe meer vitamine B er in de voeding nodig is (dit levert normaal geen probleem op). vetten komen vooral voor in boter, spek en margarine. Uit het oogpunt van verbrandingswaarde, zijn de vetten de belangrijkste leveranciers van brandstof. Vet is niet alleen belangrijk vanwege de functies die het in het lichaam vervult, maar ook als drager van de in vet oplosbare vitaminen A, D, E en K. De hoeveelheid vet die een mens per dag nodig heeft, is afhankelijk van het soort werk dat hij verricht. Bij een te grote opname van vet en andere brandstoffen slaat het lichaam het teveel op onder de huid. Het vet doet daar dienst als reserve, maar het geeft ook een bescherming tegen de koude. -beschermende stoffen zijn vitaminen en zouten. Vitaminen zijn onmisbare stoffen om ziekten te voorkomen. vitaminen A, B, C, D, E, en K. De vitaminen duiden we aan door middel van een letter. Vitamine B en C zijn oplosbaar in water en de vitamines K, A, D, E zijn in vet oplosbaar. Vitamine A heeft een drievoudige werking: het speelt een rol bij het gezichtsvermogen, het bevordert de groei en het is nodig voor de epitheelvorming (de huid). Een tekort aan vitamine A kan nachtblindheid/oogziekten veroorzaken en een verhoorning van de opperhuid. Vitamine B bestaat minstens uit 16 elementen die worden samengevat onder het begrip vitamine B- complex. Vitamine B is nodig bij de koolhydraatstofwisseling/bij de verbranding van koolhydraten. Daarnaast speelt het een rol bij het prikkelen van spierzenuwen/juist functio- neren van het zenuwstelsel. Bij een tekort aan vitamine B kunnen er Pagina 43

44 verlammingen optreden. Vitamine B12 is nodig voor de aanmaak van rode bloedlichaampjes/bloedvorming. Bij gebrek veroorzaakt het bloedarmoede. Vitamine C speelt een rol bij alle lichaamsfuncties en enzymreacties. Scheurbuik wees op een duidelijk gebrek aan verse groenten en fruit. Vitamine C is nodig voor de vorming van bindweefsel, kraakbeen en beenweefsel. Voor de genezing van wonden (vitamine C vormt een lichaamseigen antibioticum), voor het maken van afweerstoffen. Voor opname van ijzer uit de darm en voor de vorming van hormonen en voor rijping van de rode bloedcellen. Bij gebrek aan vitamine C worden de bloedvaten doorlaatbaar. Een van de eerst verschijnselen van gebrek aan vitamine C zijn tandvleesbloedingen. Het teveel opgenomen vitamine C wordt met de urine uitgescheiden. Vitamine D is nodig voor afzetting van kalkzouten in nieuw beenweefsel (noodzakelijk voor de bouw van botten/skelet). Een tweede functie is dat het de resorptie van kalk in de darm bevordert. De hoeveelheid vitamine D in levensmiddelen is echter gering en niet voldoende. Wil men aan voldoende vitamine D komen, dan moet men in de zomermaanden profiteren van de werking van UV-stralen van de zon. De UV-stralen zet een bepaalde stof in de opperhuid om in vitamine D. Bij een tekort aan vitamine D kunnen kinderen 0-benen of X-benen krijgen. Vitamine E vertraagt het celverouderingsproces en is belangrijk voor de voortplanting. (De tegenwoordig aangeboden huidverzorgingsproducten in reclamespotjes voor huidverjonging zit vol met het vitamine E product.) Vitamine K wordt evenals vitamine D in het lichaam aangemaakt. Bacteriën van het darmkanaal produceren deze vitamine K, het bevordert het bloedstollingsproces (prothrombine in de lever). -mineralen of voedingszouten zijn onmisbaar voor de opbouw, de instandhouding en de groei van het lichaam. Zij zorgen voor de zuurgraad van het bloed. calcium of kalk komt in het lichaam voor in de beenderen, het gebit, de spieren en in het bloed. Van de totale hoeveelheid calcium bevindt zich 99% in het skelet en is dus voor het botweefsel. fluor is belangrijk voor onze tanden. Het fluor maakt het tandbeen en het glazuur harder, waardoor het beter bestand is tegen de inwerking van zuren. fosfor is werkzaam bij vrijwel alle processen in de stofwisseling en is net zo hard nodig als calcium. Fosfor is tevens werkzaam bij het transport van stoffen in het bloed en bij de opbouw van de beenderen. Het is ook onontbeerlijk voor ons zenuwstelsel, waar het voornamelijk voorkomt in de mergscheden die de zenuwen omhullen. Pagina 44

45 jodium bevindt zich het merendeel in de schildklier. Deze klier speelt een belangrijke rol in de stofwisseling bij de groei. natrium komt in het lichaam voor in het weefselvocht (voornamelijk buiten de cellen) en in het bloed. In het weefselvocht speelt het een rol bij de regeling van de osmotische druk in de cel. De nieren regelen het gehalte aan natrium in het bloed. kalium komt voor in het intracellulaire vocht (binnen de cellen) en zorgt net als natrium voor het osmotisch evenwicht. De vochtbalans is afhankelijk van natrium en kalium samen. Als er teveel natrium in het bloed komt, gaan de nieren extra vocht uitscheiden en krijgen we dorst. ijzer vervult een belangrijk onderdeel van de rode bloedkleurstof (hemoglobine) een belangrijke functie bij het vervoer van de zuurstof en de ademhaling van de cel. De rode bloedkleurstof bevat een ijzeratoom als kern en de zuurstofopname in de hemoglobine is afhankelijk van dat ijzeratoom. zwavel is van belang voor een gezonde huid, nagels en haren (voor het verhoorningsproces). Zwavel is ook nodig voor de opbouw van eiwitten, die deel uitmaken van de hersenen en het zenuwstelsel. -water Het menselijk lichaam bestaat voor 60-65% uit water. Er zijn zelfs organen die voor 80% uit water bestaan. Het water heeft in het lichaam een aantal functies als: oplosmiddel bij de spijsvertering. Alle spijsverteringssappen bevatten water. Hierin zitten enzymen opgelost, die de voedingsstoffen omzetten en afbreken. Het water doet hier dienst als oplosmiddel voor de afgebroken voedingsstoffen. transportmiddel voor de opgeloste voedingsstoffen in het bloed. De opgeloste voedingsstoffen worden via de darmvlokken opgenomen en vervolgens naar alle cellen ver- voerd. Bij de afvoer van afvalstoffen uit de cellen speelt water ook weer een belangrijke rol. bouwstof Water is een belangrijke bouwstof. Iedere cel bevat immers vocht! Pagina 45

46 Hoofdstuk 6. Het ademhalingsstelsel Inleiding Ons ademhalingsstelsel bestaat uit een stel organen die dienen om lucht in het lichaam te voeren. De ingeademde lucht brengt zuurstof naar ons bloed. Zuurstof is nodig in het lichaam bij de verbranding van stoffen, om energie en warmte vrij te maken. Bij deze verbranding ontstaat koolzuurgas. Het ademhalingsstelsel heeft als tweede taak ervoor te zorgen dat dit gas het lichaam verlaat. Via het bloed en de uitgeademde lucht wordt het koolzuurgas afgegeven aan de buitenlucht. De bouw van de luchtwegen Het ademhalingsstelsel bestaat uit de luchtwegen en de longen. De luchtwegen verzorgen de doorstroom van de lucht naar de longen en weer terug. Diep in de longen vindt de opname van zuurstof en de afgifte van koolzuurgas plaats. Dit wordt de gaswisseling genoemd. Wij zullen met u de organen bespreken die deel uit maken van het ademhalingsstelsel. -de neus is de toegang van de lucht naar de ademhalingswegen. De neus wordt in tweeën gedeeld door een tussenschot, die voor een deel uit been en uit kraakbeen bestaat. Deze neusgangen zijn met een dik en vochtig slijmvlies bedekt. Dit slijmvlies is rijk aan bloedvaten, waardoor het een hogere temperatuur heeft dan de andere delen van de neus. Hierdoor wordt de ingeademde lucht voorverwarmd. Bovendien wordt de lucht gezuiverd van stof en kiemen, aangezien het slijmvlies bedekt is met een dikke kleverige vloeistof. De fijne haartjes in de neusgaten houden ook stof tegen. Deze kunnen daardoor niet de longen bereiken. De beide neusgaten komen samen in het neusbeen en gaan dan over in de neus-keelholte. -de neus-keelholte is de ruimte of holte achter de neusholte. De keelholte bestaat uit drie overgaande ruimten. De neus-keelholte, de mondkeelholte en de overgang naar het strottenhoofd en de slokdarm. In de neus-keelholte monden de buizen van Eustachius uit. Deze verbinden de keelholte met het middenoor. In de neus-keelholte worden de in of uitgeademde lucht en het voedsel uit elkaar gehouden. -mondkeelholte staat aan de bovenkant in verbinding met de neus-keelholte. Deze worden van elkaar gescheiden door het zachte gehemelte. De mondkeelholte is het kanaal waar zowel de lucht naar de longen als het voedsel naar de maag doorheen gaat. Aan de onderkant splitst de keelholte zich. De ene tak heet slokdarm, waar het voedsel door heen gaat en de andere tak heet het strottenhoofd, waar de ingeademde lucht doorheen gaat. -het strottenhoofd is het orgaan waarmee we de geluiden maken, die door middel van onze tong en lippen worden omgezet in woorden. Het strottenklepje zorgt ervoor dat het voedsel niet in de longen terechtkomt. Het strottenhoofd bestaat uit een aantal stukjes kraakbeen. Pagina 46

47 -de luchtpijp is een cilindervormige holle pijp van circa 15 cm lengte en een doorsnede van 2 cm. De luchtpijp wordt voortdurend opengehouden door een rij kraakbeenringen, zodat de lucht er gemakkelijk doorheen kan stromen. De luchtpijp loopt vanaf het ringkraakbeen recht naar beneden door de borstkas. De luchtpijp splitst zich ter hoogte van de 5de borstwervel in twee grote takken, de luchtpijptakken of wel de hoofdbronchi. De wand van de luchtpijp bestaat uit hoefijzervormige kraakbeenstukken die onderling verbonden zijn door stevig bindweefsel. De opening van de kraakbeenstukken bevindt zich aan de achterzijde, waar de slokdarm tegen de luchtpijp aanligt. -de grote luchtpijptakken (bronchiën) zijn de eerste vertakkingen van de luchtpijp, die steeds dunner en dichter opeen gedrongen worden. Ze verdelen en verzamelen de lucht in de longen. Aan het begin zien de bronchiën er net zo uit als de luchtpijp, maar geleidelijk aan worden de takken kleiner en de wanden ervan dunner. -de kleine luchtpijptakken (bronchioli) zijn de steeds fijnere vertakkingen van de grote luchtpijptakken en bezitten steeds minder kraakbeen. De kleinste vertakkingen bevatten helemaal geen kraakbeen meer. Aan de binnenzijde van deze luchtwegen bevindt zich een laag slijmvlies bedekt met trilhaarepitheel. De kleine luchtpijptakken eindigen in een soort druiventrosje, de longblaasjes, waarin de gasstofwisseling plaatsvindt. -de longen zijn twee sponsachtige, rekbare massa's en vullen bijna de gehele borstholte. Hierdoor kunnen de longen zich uitzetten en weer samentrekken volgens de beweging van de borstkas. De rechterlong is verdeeld in drie longkwabben en de linker long in twee longkwabben. De linker long is kleiner omdat deze ruimte vrijlaat voor het hart en de grote bloedvaten. De longen zijn sterk doorbloed en met lucht gevuld. De longen worden omgeven door een dubbelwandige zak of vlies, het borstvlies. In de longen vertakken zich de beide luchtpijpvertakkingen die steeds kleiner worden en die op hun beurt eindigen in de longblaasjes. de longvliezen zijn het binnenste deel van het borstvlies. Het binnenste vlies is met de longen vergroeid en is vochtig, zodat de longen bij de adembeweging geen weerstand ondervinden. longkwabben elke kwab is een compleet stuk long, met een eigen tak van de luchtpijp, een eigen tak van de longslagader en een eigen tak van de longader. Elke kwab bestaat weer uit ontelbare piramidevormige kwabjes, die door bindweefsel van elkaar zijn gescheiden. Hierin liggen ongeveer 2 miljoen longblaasjes. Elk kwabje is gevuld met een klein luchtpijptakje, een longtrechtertje en een longblaasje. Pagina 47

48 de longblaasjes/alveoli aan het eind van de kleine luchtpijptakken eindigt de luchtweg in een groot aantal longblaasjes. De longblaasjes zitten als druiven aan een druiventros aan de luchtpijpvertakkingen vast. De wand van de longblaasjes is dun, deze bestaan uit één laag dekweefselcellen. In de longblaasjes vindt de gasstofwisseling plaats, waarbij het bloed zuurstof opneemt en koolzuur afgeeft aan de ingeademde lucht. Door een moeilijk doordringbaar vlies wordt het gas in de lucht gescheiden van het gas in het bloed. De druk van het gas aan de ene kant is niet gelijk aan de druk van de andere kant. Daarom vindt er tussen de twee delen een gaswisseling plaats. Als de druk aan één kant groter is, dan gaan de moleculen van die kant naar de andere kant, waar de druk lager is, totdat de druk aan beide kanten weer gelijk is (diffusie). Het bloed wordt via het haarvatennet rondom de longblaasjes steeds voorzien van zuurstof. Het met Pagina 48

49 zuurstof verrijkte bloed is dan klaar om zijn weg door het lichaam te beginnen en zuurstof te brengen naar alle weefsels. Let op! De longslagaders voeren steeds zuurstofarm bloed aan en de longaders voeren het zuurstofrijke bloed uit de longen af naar het hart. De werking van de ademhalingsorganen De lucht in de longen wordt steeds vervangen door middel van de ademhaling. Bij de inademing wordt de lucht aangezogen, bij de uitademing wordt de lucht weer uit de longen verwijderd. Dit is noodzakelijk om de lucht in de longen steeds te verversen. Die lucht zou anders steeds minder zuurstof gaan bevatten en steeds meer koolzuurgas. -bij de inademing (inspiratie) werken de ademhalingsspieren om de borstkasinhoud te vergroten. De borstkas neemt hierbij de longvliezen mee. Hierdoor worden de longen uitgerekt. De inhoud van de longen neemt toe en daardoor wordt de lucht via de luchtpijp naar de long gezogen. Dit is de inademing. -bij de uitademing (expiratie) verslappen alle spieren. De ribben zakken terug in hun uitgangspositie. De longen veren weer terug in hun oorspronkelijke vorm. -de ademhalingsfrequentie is normaal gesproken afhankelijk van de leeftijd. Pasgeboren kinderen ademen ongeveer dertig maal per minuut. Met het toenemen van de leeftijd neemt het aantal ademhalingen af. Volwassen personen ademen circa 16 tot 20 maal per minuut. -ademhalingsspieren zijn spieren die de borstkas vergroten en verkleinen. Spieren die de borstkas vergroten en verkleinen zijn (vier spieren): - De tussenribspieren, die trekken de ribben omhoog. - Het middenrif is de belangrijkste inademingsspier, door samentrekking wordt het middenrif platter en vergroot deze de borstruimte. - De scheve halsspieren, die trekken de bovenste ribben omhoog. - De buikspieren (de dwarse en schuine spieren) werken mee aan het vergroten en verkleinen van de borstholte. -hulpademhalingsspieren (drie) die meewerken bij een diepere ademhaling zijn: - De kleine borstspier - De grote borstspier - De borstbeen-sleutelbeen-tepel spier De functie van de ademhaling omschrijven De ademhaling dient ervoor om de lucht in de longen steeds te vervangen (de gasstofwisseling) en het bloed te voorzien van zuurstof. Zie de hiervoor omschreven lesstof. -longen.opname zuurstof door middel van inademing.afgifte koolzuurgas door middel van de uitademing Pagina 49

50 Let op Het begrip koolzuur kan verwarring scheppen. Koolzuur is eigenlijk de oplosbare verbinding van kooldioxide (CO 2) in water. Het uitgeademde koolzuur is voornamelijk kooldioxide of koolzuurgas. Hoofdstuk 7. De uitscheidingsorganen De bouw, ligging en functie van uitscheidingsorganen -nieren (renes) vroeger werd gedacht dat de nieren uitsluitend afvalstoffen uit het lichaam verwijderen via de urine. Later is deze opvatting veranderd. Men is er achter gekomen dat de nieren de hoeveelheid en bovendien de samenstelling van de lichaamsvloeistoffen regelen. De bouw en functie van de nieren worden verderop met u besproken. -de darmen met name de dikke darm scheiden de onverteerbare voedselresten af. Deze verlaten het lichaam via de endeldarm/anus. -de longen scheiden door middel van de uitademing de gasvormige afvalstoffen uit. -de huid is een uitscheidingsorgaan. De zweetklieren scheiden zweet en zouten uit (afvalstoffen). De uitgangen van de zweetklieren, de poriën, scheiden ook koolzuur uit. De nieren (renes) De nieren zijn twee boonvormige organen. Ze liggen achter en bovenin de buikholte, ter hoogte van de lendenstreek, links en rechts van de wervelkolom. De rechter nier ligt onder de lever en ligt lager dan de linker nier. De nieren zijn roodbruin van kleur en worden omgeven door een bindweefselkapsel. De nieren liggen ingebed in een dikke vetmassa, die ze tevens op hun plaats houdt. De nieren ontvangen zuurstofrijk bloed via de nierslagader. Het gereinigde bloed verlaat de nier via de nierader en komt weer terecht in de grote bloedsomloop. Voordat dit gebeurt, moet er echter nog een belangrijk proces plaatsvinden. Op de nieren liggen de bijnieren, één links en één rechts. De bijnieren hebben niets met de nieren als zodanig te maken. Het zijn klieren die hormonen afgeven (Adrenaline). Al het bloed stroomt per uur ongeveer 20 maal door de nieren. Een nier heeft ongeveer de grootte van een kindervuist. Het nierweefsel bestaat uit twee lagen: de nierschors en de merglaag. Op doorsnede ziet men een bleke buitenlaag: -de nierschors of schorslaag, (die ziet er gespikkeld uit) en een donkerder kern, het merg/merglaag, rijk aan bloedvaten die zich sterk vertakken. In het midden ligt een holte waar de urine zich verzamelt. Pagina 50

51 -het nierbekken uit het nierbekken voert een dunwandige buis, de urineleider (ureter), de urine naar de rekbare blaas. De nierschors bevat het belangrijkste onderdeel van de filtering. De filtering van het bloed vindt plaats in de lichaampjes van Malpghi. Zij bestaan uit een dubbelwandig bekertje, het kapsel van Bowman, waarin de takken van de nierslagader als een kluwen liggen opgerold. Het bloed wordt hier ontdaan van allerlei afvalstoffen en afgevoerd via een kronkelende buis, de Lis van Henle, met een neerdalend en een opstijgend deel. Het bloed, wordt via de nierslagadertjes weer op de goede samenstelling gebracht, door toevoeging van alle nog bruikbare stoffen. - het niermerg of merglaag de binnenste brede laag. Deze laag is streperig en lijkt te zijn opgebouwd uit piramidevormige stukjes weefsel. De toppen van de piramiden steken uit in het nierbekken. In een nier bevinden zich in totaal acht tot vijftien piramiden. De uitlopers van het nierbekken worden de nierkelkjes genoemd. De afvalstoffen worden verzameld in deze nierkelkjes, ingedikt en afgevoerd naar het nierbekken. Dit is de voorurine. De -urinewegen zorgen voor het vervoer van de urine naar buiten toe. De urinewegen bestaan uit de beide.urineleiders. Vanuit het nierbekken wordt de urine afgevoerd via deze.urineleiders (ureter), naar de.blaas en de.urinebuis (urethra). Elke nier heeft één nierbekken en één urineleider. De wand van de urineleider is uit drie lagen opgebouwd. Van binnen naar buiten zijn dit: een slijmvlies-, een bindweefsel- en een spierlaag. Urine wordt door peristaltische beweging naar de blaas vervoerd. Druppelgewijs komt de urine in de blaas aan. In de blaas wordt de urine opgeslagen. Pagina 51

52 Hierdoor is het mogelijk dat we een paar keer per dag hoeven te plassen. De blaas ligt in het bekken vlak achter het schaambeen en is bedekt door het buikvlies. De functie van de uitscheiding als onderdeel van stofwisselingsproces De grote hoeveelheid bloed die de nieren krijgen is noodzakelijk voor de functie van de nieren; het regelen van de samenstelling van de lichaamsvloeistoffen. -De afvoer overbodige stoffen uit bloed uitscheiding van schadelijke stoffen in de urine zoals het in de lever gevormde ureum en het urinezuur. En het overschot aan hormonen en vitaminen. -Het constant houden van inwendig milieu de uitscheiding in de urine van bepaalde stoffen die teveel of schadelijk voor het lichaam zijn. Het bloed dient op een bepaalde manier zuiver te blijven, het constant houden van het inwendige milieu is van levensbelang. -De regulatie vocht- en zoutgehalte de hoeveelheid water en zouten dat in de urine komt: de water- en zoutuitscheiding. De concentratie van zouten wordt nauwkeurig op het juiste peil gehouden. De zuurgraad van het bloed mag niet ver van de waarde 7,4 afwijken. Deze nauwe grens wordt in stand gehouden door de nieren. Hoewel water ook buiten de nieren om wordt uitgescheiden, berust de regeling van de waterhuishouding geheel op de nierwerking. In de nierkanaaltjes voltrekt zich een aantal processen om dit te regelen. Het zijn achtereenvolgens de filtratie en de resorptie. De productie van urine De nierslagaders komen direct uit de grote lichaamsslagader in de buik. Hierdoor is de druk in de nierslagader hoog. Door deze hoge bloeddruk in de glomerulus, wordt vloeistof uit de haarvaten geperst. Deze vloeistof komt terecht in het kapsel van Bowman. Dit proces heet -filtratie De vloeistof die in het kapsel van Bowman terecht komt wordt voorurine genoemd. De wand van de haarvaten van de glomerulus werkt dus als een filter. Water, zouten, suiker en andere kleine stoffen worden doorgelaten. Eiwitten en bloedcellen worden niet doorgelaten door de haarvaten. De rest van de voorurine wordt aan het bloed teruggegeven ofwel geresorbeerd, weer terug genomen door het bloed. Niet alleen water wordt geresorbeerd, maar ook een groot deel van de stoffen die in de voorurine zijn opgelost. Stoffen die belangrijk zijn voor het lichaam zoals glucose, eiwitten en zouten. Stoffen die het lichaam niet nodig heeft worden niet terug genomen. Het opnemen van stoffen uit de voorurine geschied bij de doorgang door de lis van Henle en heet dus -resorptie. Pagina 52

53 Hoofdstuk 8. Bloedsomloop en Lymfestelsel De bouw, ligging en functie van bloed en lymfesysteem Inleiding Het bloed is een vervoermiddel dat nuttige stoffen naar alle weefsels van ons lichaam leidt en de schadelijke stoffen afvoert. Bloed is de rode vloeistof in onze bloedvaten. Via deze bloedvaten, aders, slagaders en haarvaten, stroomt het bloed door het hele lichaam. Bloed bestaat uit een vloeistof (het bloedplasma) en uit cellen (bloedcellen). De verhouding bloedplasma en bloedcellen is ongeveer gelijk. (Gelijke volume eenheden vloeistof en vaste bestanddelen.) Het bloed Het bloed is een vloeibaar weefsel, bestaande uit verschillende soorten cellen, die in een vloeistof zweven. Deze vloeistof is het bloedplasma. -het bloedplasma is te scheiden van de bloedcellen. Het bloed moet dan eerst onstolbaar worden gemaakt. Als het bloed dan een tijdje in een reageerbuisje staat, zullen de bloedcellen naar beneden zakken. Het bloedplasma bestaat voor 90% uit water, in dat water zijn allerlei verbindingen opgelost zoals:.bloedeiwitten o.a. het stollingseiwit fibrinogeen, het collageeneiwit voor onze banden, het hemoglobine (bevindt zich in de rode bloedlichaampjes) voor het zuurstofvervoer..zouten/mineralen zoals natrium, kalium, calcium, ijzer, koper, jodium, zwavel, fosfor, etc..water (90%) als oplosmiddel, transportmiddel en bouwstof.vitaminen als beschermende stof.voedingsstoffen zoals koolhydraten, vetten en eiwitten, voor de opbouw en energie.afvalstoffen zijn stoffen die zijn ontstaan bij de celoxidatie (verbranding van voedingsstoffen), die naar de longen, nieren en darmen worden vervoerd.hormonen die voor de informatieoverdracht zorgen. Zij dragen boodschappen over aan de cellen en beïnvloeden daarmee de stofwisseling en de functie van verschillende organen. -de bloedcellen worden onderscheiden in drie hoofdgroepen of soorten:.rode bloedcellen (erytrocyten) zijn de meest voorkomende cellen in het bloed, ze komen duizendmaal meer voor dan de witte bloedcellen. Rode bloedcellen zien eruit als kleine ronde schijfjes die in het midden iets dunner zijn dan aan de rand. Zij ontstaan in het rode beenmerg en bevatten geen celkern, ze bestaan uitsluitend uit celvloeistof met daaromheen een celwand. De levensduur van een rode bloedcel bedraagt ongeveer 120 dagen. Pagina 53

54 De taak van de rode bloedcellen bestaat uit het vervoer van.zuurstof (zuurstoftransport) en koolzuur. Ongeveer eenderde van de inhoud van een rode bloedcel bestaat uit het eiwit.hemoglobine. Hemoglobine is een ijzerhoudend eiwit en kan zuurstof aan zich binden. In de longen wordt zuurstof door hemoglobine opgenomen. Hierdoor wordt de kleur van het bloed helderrood. Dit zuurstofrijke bloed wordt naar de weefsels vervoerd. Het bloed wordt daardoor zuurstofarm en donkerrood van kleur. Het stroomt via het hart weer naar de longen terug om weer opnieuw zuurstof op te nemen..de aanmaak van rode bloedcellen ontstaat in het rode beenmerg uit kernhoudende moedercellen (de erytroblasten). Het laatste voorstadium van de rode bloedcellen zijn de reticulocyten. Deze cellen bevatten nog maar een gedeelte van de kern. Een reticulocyt komt in het bloed terecht en ontwikkelt zich in één dag tot een rijpe rode bloedcel. Rode bloedlichaampjes kunnen zich niet voortplanten (bevatten geen celkern) en moeten dus steeds opnieuw worden aangemaakt..de afbraak begint na circa 120 dagen. De milt is hiervoor een filter. Het orgaan vormt een soort vangnet voor de "versleten" rode bloedcellen. Deze worden hier tegengehouden en afgebroken door witte bloedcellen (ook in de lever). -witte bloedcellen (leukocyten) worden in drie groepen onderverdeeld: Granulocyten (ca. 66 %), lymfocyten (ca. 30 %) en monocyten (ca. 4%). Granulocyten en monocyten spelen een rol bij de algemene afweer tegen lichaamsvreemde stoffen die ons lichaam binnendringen. De lymfocyten hebben een taak bij de gerichte afweer tegen lichaamsvreemde stoffen. Dit is de specifieke afweer ofwel de immuniteit. Witte bloedcellen zijn veel groter dan de rode bloedlichaampjes. Hoewel ze een kern hebben planten zij zich ook niet voort, maar moeten regelmatig worden aangemaakt. Witte bloedlichaampjes kunnen zich zelfstandig bewegen met behulp van uitstulpingen van de cel, de schijnvoetjes. Witte bloedcellen worden aangemaakt in het rode beenmerg en in lymfeklieren. Ze leven één tot vier dagen in de bloedbaan, daarna worden ze uit het bloed gefilterd en afgebroken in de milt..afweer bij infecties Als bacteriën het lichaam binnendringen en lichaamcellen kapotmaken, komen er stoffen vrij (de neutrofiele granulocyten) die zich hechten aan de wand van de haarvaten en deze wand passeren. Het zich verplaatsen tot buiten de bloedbaan om de indringer op te sporen en te kunnen vernietigen wordt.diapedese genoemd. Vervolgens zijn ze in staat bacteriën in zich op te nemen en te verteren. Dit "opeten" van lichaamsvreemde stoffen zoals bacteriën heet.fagocytose. De granulocyten kunnen daarbij zelf in leven blijven en na hun werk weer naar het bloed terugkeren. Ook kunnen ze bij de fagocytose doodgaan, (afsterven) dan ontstaat er etter/pus. -de bloedplaatjes (trombocyten) zijn de derde soort bloedcellen. Het zijn zeer kleine cellen die net als de rode bloedcellen geen kern bezitten. Bloedplaatjes worden ook aangemaakt in het beenmerg. De levensduur van een bloedplaatje bedraagt ongeveer zeven tot tien dagen, waarna het ook door de milt uit het bloed wordt gefilterd en afgebroken. Bloedplaatjes hebben een centrale functie bij de bloedstolling. Zij dekken een opening in de vaatwand direct af en voorkomen daardoor verder bloedverlies. Het bloed bevat ongeveer bloedplaatjes. Pagina 54

55 .de bloedstolling zorgt ervoor dat een kleine opening in de wand van een bloedvat door het lichaam zelf snel weer wordt gesloten. Bij de bloedstolling zorgen enzymen voor een keten van reacties. Bij een opening in de vaatwand komt het bloed in contact met bindweefselvezels. Aan deze vezels hechten zich bloedplaatjes, deze vormen een prop op het lek en dichten dit af. De prop ontstaat binnen enkele minuten na een beschadiging van de vaatwand. In het plasma bevinden zich eiwitten die bij de bloedstolling ook een rol spelen, nl. het fibrinogeen. Het fibrinogeen vormt fibrine, dat een netwerk van draden rondom de reeds gevormde prop bloedplaatjes afzet. Samen vormt het fibrine en de bloedplaatjes een bloedstolsel (de trombus). In het stolsel groeien bindweefselcellen van buiten de vaatwand. Er vormt zich dan een litteken en tenslotte geneest de beschadiging van de vaatwand volledig. Het hart Het hart (in het Latijn: cor) bestaat uit twee met elkaar verbonden pompen, die opgebouwd zijn uit harstspierweefsel, twee kleppen of klepsystemen en vliezen. Het hart is een holle spier en werkt als een pomp voor de circulatie van het bloed, lymfe en water. Het is de motor van de bloedomloop. Het is ongeveer zo groot als een vuist en ligt vrijwel midden achter het borstbeen. Het hart ligt in een centrale ruimte van de borstkas. Aan weerszijden van het hart liggen de longen. De bouw van het hart (cor) Het hart is een hol orgaan en ligt in het hartzakje. De wand van het hart bestaat uit een drietal lagen. -hartwand - de binnenste laag, dit is een laag dekweefsel (endotheel) - de middelste laag, dit is het dikste deel van de hartwand. Het bestaat uit onwillekeurig, dwarsgestreept spierweefsel. - de buitenste laag, dit is een dunne laag bindweefsel die de buitenbekleding van het hart vormt. Het hart bestaat uit twee helften een rechter en een linkerhelft. Elke helft is verdeeld in twee ruimten: een boezem en een kamer. Deze zijn van elkaar gescheiden doormiddel van een tussenschot. -de boezems (linker en rechter atrium) hierin monden de aders uit. De wanden van beide boezems zijn dun en bevatten weinig spierweefsel. De boezems hoeven alleen maar het bloed op te vangen uit de aders en naar de kamers te pompen. -de kamers (linker en rechter ventrikel) hierin ontspringen de slagaders. De kamers bezitten een dikke spierwand. De wand van de linkerkamer is het dikst, deze moet het bloed door alle bloedvaten van het lichaam stuwen en de bloeddruk opbouwen. Op de overgang van de linker kamer naar de aorta liggen drie halvemaanvormige kleppen. De rechterkamer hoeft het bloed alleen maar door de longbloedvaten te pompen en hiervoor is minder kracht (spierweefsel) nodig. Aan het begin hiervan zit ook een klep. -kleppen/kringspieren Op verschillende plaatsen in het hart bevinden zich kleppen, deze kunnen maar in één richting worden geopend zodat het bloed nooit kan terugstromen. De kleppen tussen boezems en kamers zijn zeer flexibel en kunnen alleen goed functioneren dankzij de aanwezigheid van een systeem van kleine pezen en spiertjes de zogenaamde papillairspieren. De kleppen of kringspieren zijn halfcirkelvormig. Pagina 55

56 De werking van het hart Het hart is de pomp die de bloedstroom op gang houdt en bestaat in feite uit twee parallel werkende pompen. De rechter kamer ontvangt het bloed uit het lichaam en pompt het naar de longen. De linker kamer ontvangt het bloed uit de longen en pompt het naar het lichaam. Hierdoor ontstaat de grote en kleine bloedomloop. Elke hartslag kan worden onderverdeeld in twee fasen, de contractiefase of -systole en de ontspanningsfase of -diastole. Tijdens de contractiefase trekken beide kamers gelijktijdig samen. Hierbij wordt het bloed uit de kamers naar de bijbehorende slagaders gepompt. Op het moment dat de kamers zich samentrekken, ontspannen de boezems. Dan stroomt bloed vanuit de holle aders naar de rechter boezem. Tegelijkertijd stroomt vanuit de longaders bloed naar de linker boezem. Tijdens de ontspanningsfase worden de kamers weer met bloed gevuld. Het bloed stroomt vanuit de boezems naar de kamers. Hieruit wordt duidelijk waarom de wanden van de boezems en kamers in dikte verschillen. -de hartfrequentie is het aantal keren dat de hartspier samentrekt per minuut, zonder inspanning is dat ca. 70 keer per minuut. Het slagvolume is de hoeveelheid bloed die bij één hartslag uit de kamers wordt gepompt. Elk van beide kamers pompt per hartslag 50 a 70 ml bloed uit het hart. De hoeveelheid bloed die per minuut per kamer wordt uitgeperst, is dus zeventig keer zoveel, dat is ongeveer vier liter. Die aanzet tot samentrekken wordt in het hart zelf gevormd en gaat als volgt: De prikkel ontstaat in de.sinusknoop, die in de wand van de rechter boezem ligt bij de monding van de bovenste holle ader. Deze sinusknoop geleidt de prikkel naar beide boezems waardoor deze samentrekken. Dan wordt de prikkel overgenomen door de atrioventriculaire knoop die ligt tussen boezems en kamers en die de prikkel weer verder geleidt naar.de bundel van His. Deze loopt naar het tussenschot tussen de kamers en splitst zich daar in een linker en rechter bundeltak, waardoor de hartkamers geprikkeld kunnen worden om samen te trekken. Zonder bloedvaten kan het bloed niet van de rechter in linker harthelft komen. De linker harthelft bevat altijd -zuurstofrijk bloed en de rechter helft -zuurstofarm bloed. Uit de rechter kamer ontspringt de longslagader, aan het begin hiervan zit een klep. Uit de linker kamer ontspringt de aorta (grote lichaamsslagader), aan het begin daarvan zitten drie halvemaanvormige kleppen. Deze kleppen zorgen er voor dat het bloed niet terug kan stromen. Twee hartkransslagaderen ontspringen aan het begin van de aorta en zorgen voor zuurstofvoorziening en aanvoer van voeding voor de hartspier zelf. Via de kransaderen wordt zuurstofarm bloed en stofwisselingsproducten in de rechter boezem gestort om weer ververst te worden. Functie van de bloedsomloop Pagina 56

57 Wanneer we de tekeningen of schema's van de bloedomloop goed bekijken, dan kunnen we het volgende opmerken: de bloedsomloop bestaat uit twee verschillende bloedbanen die de grote en kleine bloedsomloop worden genoemd. -gesloten transportsysteem het bloed vervoert allerlei stoffen naar de cellen toe en voert afvalstoffen weer af. -warmteregulatie het bloed zorgt ervoor dat het gehele organisme de basistemperatuur van 37 graden Celsius handhaaft. Neemt warmte op uit energieorganen en geeft warmte af via de longen en de huid. -afweer door de witte bloedlichaampjes tegen het binnendringen van bacteriën en lichaamsvreemde stoffen. De afweer wordt ook voor een deel gegeven door de antistoffen en de anti-lichamen die zich in de bloedvloeistof bevinden. Pagina 57

58 -bescherming tegen bloedverlies, dat is te zien bij verwondingen. Als er bloedverlies optreedt, zorgt het bloedplasma, samen met de bloedplaatjes, ervoor dat het bloed stolt. De bloedvaten De bouw en de functie van de bloedvaten: - slagaders/arteriën - aders/venen en de haarvaten/capillairen Alle bloedvaten hebben een wand die uit een aantal lagen bestaat. De binnenste laag is bij alle bloedvaten gelijk. Dit is de intima en bestaat uit een laag endotheelcellen. De middelste laag is de media. De opbouw van deze laag verschilt per bloedvat. Er kunnen elastische vezels in zitten en spiervezels. Hoe dichter een bloedvat bij het hart ligt, hoe dikker de middelste laag is. De buitenste laag is de adventitia, deze bestaat uit los bindweefsel. De wand van de aders is dunner, zachter en minder elastisch dan de wand van de slagaders. Bovendien bevat de wand van de aders veel meer collagene vezels. In de aders bevinden zich kleppen. Deze laten een bloedstroom toe in de richting van het hart. De kleppen verhinderen dat bloed naar een lager punt terugstroomt. Bij de haarvaten wordt de vaatwand vrijwel geheel gevormd door de laag endotheelcellen, met een zeer dun elastisch bindweefsellaagje eronder en hier en daar een gladde spiervezel. De haarvaten zijn de eigenlijke weefselbloedvaten. Hun aantal wordt geschat op enige miljarden. Pagina 58

59 De slagaders/arteriën zijn bloedvaten die het zuurstofrijk bloed vervoeren vanuit het hart naar alle weefsels. De haarvaten/capillairen vormen de verbindingsvaten tussen de slagaders en de aders. Daarom spreekt men ook wel van haarvatennetten. Hierin onderscheiden wij de.slagaderlijke haarvaten die het zuurstofrijk bloed afgeven aan de cellen/weefsels en de.aderlijke haarvaten die het zuurstofarm bloed weer opnemen en via steeds groter wordende aders/venen het bloed terug voeren naar het hart. De slagaderlijke haarvaten en de aderlijke haarvaten gaan in elkaar over (is het gesloten transportsysteem), dit is het gebied waar de uitwisseling van stoffen plaats heeft. De aderen bezitten wanden of kleppen waardoor het terugstromen van het bloed wordt voorkomen. Door het slecht functioneren van de kleppen of uitgerekte aders ontstaan spataders. Er zijn dus twee bloedvatenstelsels: de aanvoerende en afvoerende vaten. Het lichaam heeft twee gesloten systemen: de grote en kleine bloedsomloop. Pagina 59

60 De slagaders/arteriën van de grote bloedsomloop De grote bloedsomloop begint in de linker kamer en eindigt in de rechter boezem van het hart. -De grote lichaamsslagader/aorta ontspringt uit de linker kamer. Deze loopt eerst vanuit het hart naar boven, dit is het opstijgende gedeelte. Vlak na het verlaten van de kamer geeft de aorta twee - kransslagaders af die naar de hartspier lopen en het hart zelf van bloed voorzien. Boven het hart buigt de aorta zich met een grote boog achter het hart langs omlaag de -aortaboog de aortaboog gaat over in het dalende gedeelte die dan borstslagader heet, vervolgens het middenrif passeert en heet dan verderop de buikaorta. Aan de bovenzijde van de aortaboog ontspringen drie slagaderen die respectievelijk naar de hals, het hoofd en de armen lopen. De buikaorta splitst zich ongeveer ter hoogte van de navel, in twee takken die de organen en het bekken van bloed voorzien. Hij splitst zich verder in steeds kleinere bloedvaten, deze voorzien het been en de voet van bloed. De aders/venen van de grote bloedsomloop Zoals eerder vermeld, voegen haarvaten zich samen tot de kleinste vertakkingen van het aderstelsel de venulen. Uit een aantal venulen ontstaat een wat grotere ader, die uiteindelijk uitmondt in een nog grotere ader. Een ader in de grote bloedomloop voert zuurstofarm bloed af uit een orgaan richting het hart. -onderste holle ader via de onderste ledematen, de gemeenschappelijke darmbeenaders, komt het bloed terug in de onderste holle ader. Deze brengt het bloed naar de rechter boezem van het hart. Bloed uit het hoofd, de hals en de armen komt in de rechter hartboezem via de -bovenste holle ader. Ook deze mondt uit in de rechter boezem van het hart. De kleine bloedsomloop De bouw en de functie van de kleine bloedsomloop De kleine bloedomloop begint met de -longslagaders. Direct buiten de rechter hartkamer splitst de longslagader zich in twee takken, naar elke long gaat één tak. De beide takken splitsen zich in slagaders die naar elk van de longkwabben lopen. Vervolgens ontstaan steeds kleinere slagadertjes. Dit vertakkingsproces mondt uit in de haarvaten. In dit -haarvatennet van de longen vindt de uitwisseling van koolzuur en zuurstof plaats. De zuurstof wordt uit de buitenlucht opgenomen en het koolzuur wordt eraan afgegeven. De haarvaten verenigingen zich tot aders, die nu zuurstofrijk bloed bevatten. Deze aders verenigen zich tenslotte tot een viertal -longaders, uit elke long komen er twee. Deze longaders monden uit in de linker boezem. Van hieruit stroomt het bloed naar de linker kamer en begint vervolgens weer de grote bloedsomloop of de grote lichaamscirculatie. De kleine bloedsomloop is de hart/ longcirculatie. Pagina 60

61 De bloeddruk/tensie -bovendruk/systolische druk -onderdruk/diastolische druk De bloeddruk of tensie wisselt bij de diastole en systole (zie onder kopje werking van het hart). We onderscheiden dan ook diastolische tensie, dat is de onderdruk (ca mmhg /millimeter kwikdruk) en systolische tensie, dat is de bovendruk (ca mmhg). De bloeddruk verschilt per individu. Tijdens de systole stijgt de bloeddruk en tijdens de diastole daalt de bloeddruk. Voor het meten van de bloeddruk (met bloeddrukmeter) wordt de armslagader gebruikt omdat de druk daar ongeveer hetzelfde is als in de aorta. -Hypertensie is een verhoogde bloeddruk, bij lichamelijke inspanning, sterke hartactie, maar ook bij vernauwingen van de slagaderen en verlies van elasticiteit zal de bloeddruk stijgen. -Hypotensie is een verlaagde bloeddruk, door vaatverwijding, vocht- en/of bloedverlies kan de bloeddruk dalen. Vaatsysteem van de lymfe De bouw en ligging en de functie van het lymfatisch systeem -De lymfevaten vormen met elkaar een vaatsysteem dat lymfe uit de weefsels kan afvoeren. -afvoersysteem en terugbrengen naar de bloedbaan. Dit is geen gesloten systeem zoals de bloedomloop. De lymfevaten in de weefsels zijn open -open transportsysteem om de lymfe uit de weefsels te kunnen afvoeren. In het verloop van de lymfevaten liggen zowel diep als oppervlakkig lymfeklieren of -lymfeknopen. Het zijn tussenstations in het lymfevatenstelsel en komen overal in het hele lichaam voor. De functie van de lymfeklieren is het filteren van de lymfe ter bescherming. Ze zorgen ervoor dat ziektekiemen uit de lymfe niet in het bloed terechtkomen. Verder spelen ze een belangrijke rol bij het produceren van anti-stoffen en lymfocyten. Het opnemen en vernietigen van bacteriën en virussen door middel van fagocytose. De kleine lymfvaten verenigen zich tot steeds grotere lymfevaten. De lymfevaten lopen op veel plaatsen parallel aan de aders. Uiteindelijk ontstaan uit alle samengevoegde lymfevaten twee grote lymfevaten: Pagina 61

62 -de borstbuis -de rechter lymfebuis/lymfestam. In de borstbuis komt alle lymfe terecht uit de onderste lichaamshelft en de linker bovenhelft van het lichaam. De borstbuis mondt uit in de linker ondersleutelbeenader. In de rechter lymfestam komt de lymfe uit de rechter bovenhelft van het lichaam terecht. Hij mondt uit in de rechter ondersleutelbeenader. Kleppen voorkomen dat bloed uit deze aders in de grote lymfevaten stroomt. Ook aan het uiteinde eindigt het lymfesysteem dus open, de lymfe wordt via de ondersleutelbeenaders weer in de bloedbaan gebracht. De lymfevaten hebben geen centrale pomp zoals het hart die heeft in de bloedsomloop. De stroming van de lymfe wordt bepaald door twee factoren. - de druk van het weefselvocht/weefseldruk - de activiteit van de spieren om de lymfevaten Door middel van kleppen in de lymfevaten kan de lymfe maar één kant opstromen, namelijk in de richting van de grote lymfevaten. Pagina 62

63 Lymfe De dunne wand van de haarvaten laten water met daarin opgeloste stoffen door, het -weefselvocht. Ruim 90% van het weefselvocht wordt door de haarvaten weer opgenomen en verder vervoerd door de aders Het restant, dus een kleine 10% komt terecht in de lymfevaten. De vloeistof in de lymfevaten wordt -lymfe genoemd. Lymfe is een vrijwel kleurloze, heldere, wat zoute vloeistof (weefselvocht). De lymfevaten van de darm zijn belangrijk voor het vervoer van voedingsstoffen vanuit de darm naar de bloedbaan. Ze vervoeren vooral veel vet dat in de darmen is opgenomen uit de voeding. De lymfe die uit de darmen afkomstig is, wordt aangeduid met de term -chylus. Chylus heeft een melkachtig aspect, door de grote hoeveelheden vetbolletjes die erin zweven, zeker na een vetrijke maaltiijd. Hoofdstuk 9. Het hormoonstelsel De bouw, ligging en functie van het hormoonstelsel Inleiding Naast het zeer snel werkende zenuwstelsel (hierover straks meer) wordt het organisme bestuurd door stoffen met een zeer specifieke werking. Zij zetten allerlei organen aan tot actie. Deze stoffen zijn de hormonen. Hormonen worden afgescheiden door hormoonvormende cellen en klieren en worden afgescheiden in de bloedbaan (interne secretie). De hormonen verspreiden zich via het bloed door het lichaam en hebben een effect ver weg van de plaats waar ze werden afgegeven. Alle hormoonvormende cellen en klieren worden samen het hormoon- ofwel endocriene stelsel genoemd. Het hormoonstelsel staat in nauw verband met het zenuwstelsel, dat in het volgende hoofdstuk uitvoerig wordt besproken. Hormonen zijn dus stoffen die zorgen voor informatieoverdracht. Ze dragen als het ware boodschappen over aan cellen en beïnvloeden daarmee de stofwisseling en de functies van organen. We onderscheiden 2 soorten hormonen, de algemene werkzame hormonen, die volgens een vast patroon werken, en de hormonen die ontstaan wanneer dat nodig is. Het hormoonstelsel omvat alle klieren en weefsels die hormonen aanmaken. Tot de endocriene klieren/increten behoren: -hersenaanhangsel/hypofyse deze ligt in de schedel. Het hersenaanhangsel ofwel hypofyse is een kleine klier aan de onderkant van de grote hersenen. Hij bestaat uit een voorkwab, een achterkwab en een steel, de hypofysesteel. Deze verbindt de hypofyse met de hypothalamus. De hypothalamus is een onderdeel van de hersenen en bestuurt zowel het onwillekeurige deel van het zenuwstelsel als het hormoonstelsel. De hypofyse heeft een belangrijke functie als hormoon producerende klier. Door afgifte van verschillende hormonen regelt de hypofyse de functie van een groot aantal andere hormoonproducerende klieren zoals de schildklier, de bijnier en geslachtsorganen. De hypofyse wordt op haar beurt weer bestuurd door de eerdergenoemde hypothalamus. Pagina 63

64 -schildklier ligt in de keel, aan de voorkant van de hals, ter hoogte van de overgang van het strottenhoofd naar de luchtpijp. De schildklier is een van de grootste endocriene klieren. Ze bestaat uit twee kwabben, die ieder omgeven zijn door een bindweefselkapsel. In de schildklier worden voldoende hormonen (voor enige maanden) opgeslagen. Voor een normale aanmaak van schildklierhormonen is continu jodium nodig. Daarom zijn kleine hoeveelheden jodium in onze voeding noodzakelijk. Het belangrijkste schildklierhormoon is het jodium bevattende -thyroxine hormoon. Dit schildklierhormoon, -thyroxine hormoon, heeft drie verschillende functies: - zowel bij kinderen als volwassenen oefent het invloed uit op de stofwisseling van vrijwel alle cellen. De schildklier werkt voornamelijk in op de verbranding van voedingsstoffen. Mensen waarbij de schildklier te snel werkt zijn mager, als de schildklier te langzaam werkt zijn de mensen veelal dik. - bij kinderen stimuleert het de groei, o.a.: het gebit en de botten. - bij kinderen oefent het invloed uit op de normale ontwikkeling van het centrale zenuwstelsel (voornamelijk op de verstandelijke ontwikkeling)..bijschildklieren liggen tegen de achterzijde van de schildklier aan, tussen beide bladen van het kapsel van de schildklier. Meestal zijn er vier aanwezig, twee links en twee rechts. De bijschildklieren zijn zeer klein en hebben een belangrijke functie. Ze scheiden het bijschildklierhormoon af, het -parathormoon. Dit hormoon verhoogt de concentratie calcium in het bloed, wat nodig is voor een goede botopbouw en spierwerking. Het parathormoon zorgt op drie manieren voor een stijging van de calciumspiegel in het bloed: - Door het vrijmaken van calcium uit het skelet. - Door het tegengaan van calciumverlies via de nieren. - Door het bevorderen van de calciumopname in de darm. -alvleesklier/pancreas ligt onder het middenrif, de kop ligt in de bocht van de twaalfvingerige darm, de staart ligt voor de maag. De alvleesklier bevat een aantal cellen die hormonen afscheiden. Deze cellen liggen in groepjes bij elkaar en worden eilandjes van Langerhans genoemd. De eilandjes van Langerhans bestaan uit twee soorten cellen namelijk: - de A-cellen of alfacellen, die. glucagon produceren. - de B-cellen of betacellen, die.insuline produceren. De productie van de hormonen insuline en glucagon is van groot belang voor de suikerstofwisseling. Insuline zorgt voor de daling van de bloedglucosespiegel en glucagon voor verhoging. Samen zorgen deze twee hormonen voor handhaving van de bloedsuikerspiegel op het gewenste niveau. -bijnieren deze twee liggen als kleine driehoekige kapjes op de toppen van de nieren en bestaan uit een schorsgedeelte, de bijnierschors, en een merggedeelte, het bijniermerg, die ieder geheel verschillende hormonen produceren. Ze hebben wat betreft hun functie niets met de nieren te maken. Pagina 64

65 De bijnieren bestaan uit: - een buitenste laag, de schors of.bijnierschors, deze scheidt vele hormonen af. Dit worden de.corticosteroiden genoemd, die alle als kern het cholesterol bevatten. Wat betreft de werking zijn drie groepen bijnierschorshormonen te onderscheiden: hormonen met een effect op de zouthuishouding, de stofwisseling en een geslachtshormooneffect, een binnenste laag, het merg of. bijniermerg, deze vormt twee hormonen.. adrenaline en het.noradrenaline. Kenmerkend voor het bijniermerg is dat de cellen in staat zijn deze stoffen vast te houden tot ze nodig zijn. Adrenaline en noradrenaline worden door het bijniermerg bij lichamelijke inspanning of bij emoties aan het bloed afgegeven. Door deze stoffen stijgt de bloeddruk bij schrik en inspanning en neemt de hartslagfrequentie toe. Beide hormonen, maar vooral adrenaline, werken nauw samen met het sympathische zenuwstelsel en zetten het organisme of delen daarvan aan tot actie als dat nodig is. Ze worden sterk geactiveerd in stress-situaties (stress-hormoon genoemd). Bij stress en gevaarlijke situaties is er behoefte aan veel activiteit en wordt adrenaline ook wel aangeduid als het V.V.V.- hormoon. De afkorting van vecht-, vrees- en vluchthormoon. Daarbij hebben spieren veel glucose nodig. Adrenaline maakt dan glycogeen (reserve suiker in lever en spieren) vrij uit de opslagplaatsen, waardoor de bloedsuikerspiegel stijgt. De geslachtsklieren worden niet als toetsterm genoemd, zij liggen onder in de buik en produceren hormonen die nodig zijn voor de instandhouding van de soort (mens). De tweede soort hormonen wordt afgescheiden door cellen in de weefsels en ontstaan alleen als daar aanleiding toe is, als bij de huidhormonen en de hormonen die de pijnprikkel veroorzaken. Dit zijn weefselhormonen. De endocriene klieren -algemene invloed op hormonen De hormoonproductie is afgesteld op de werking van het organisme. Sommige hormonen ontstaan alleen onder bijzondere omstandigheden, zoals bij zwangerschap en stress. Andere ontstaan regelmatig, maar niet steeds in dezelfde hoeveelheden, dat hangt af van de omstandigheden, waarin het organisme zich bevindt. -productie van hormonen/increten hun product is een increet en de afscheiding van de hormonen is de incretie. -functie van endocriene klieren deze worden bestuurd door de hersenen en door een ingewikkeld systeem van activerende en remmende prikkels, de terugkoppeling. Daardoor is er, onder normale omstandigheden, steeds de juiste hoeveelheid hormoon aanwezig om een bepaald orgaan aan te zetten tot actie. De hormoonklieren geven hun stoffen rechtstreeks af aan de bloedbaan (endocrien). De hormoonproductie kan in de war raken en dat veroorzaakt allerlei problemen. Pagina 65

66 Hoofdstuk 10. Het zenuwstelsel Inleiding Het zenuwstelsel vangt informatie op uit het lichaam en uit de buitenwereld. Deze informatie wordt vervolgens door het zenuwstelsel verwerkt. Hierdoor is de mens in staat dingen te zien, te horen, te voelen, te proeven en te ruiken. Als reactie hierop kan het lichaam doelgericht bewegen en weglopen van gevaar. Vaak is men van dit hele proces niet bewust, het verloopt automatisch zonder dat men hoeft na te denken. Het zenuwstelsel regelt daar- naast ook de coördinatie van bewegingen, het bevat het geheugen en regelt psychische processen, zoals het bewustzijn, het nadenken en emotionele stemming. Samen met het hiervoor omschreven hormoonstelsel regelt het zenuwstelsel ook belangrijke lichaamsprocessen zoals de stofwisseling en groei, de samenstelling van de lichaamsvloeistoffen, de rijping van organen, de voortplanting en het gedrag. Het zenuwstelsel is hiermee een uiterst belangrijk orgaanstelsel, dat grote invloed heeft op het functioneren van een mens. De bouw, ligging en functie van het zenuwstelsel Het menselijk organisme wordt bestuurd door 2 zenuwstelsels, het -animale zenuwstelsel, dat onder invloed van de wil staat, dus willekeurige is, en het -vegetatieve zenuwstelsel, dat niet onder invloed van de wil staat dus onwillekeurig is. Het centrale zenuwstelsel behoort tot het willekeurige zenuwstelsel en bestaat uit de hersenen en het ruggenmerg. Het perifere stelsel behoort ook tot het willekeurige zenuwstelsel, is gelegen tussen ruggenmerg en de eindorganen. Tot het perifere stelsel behoren de motorische of bewegingszenuwen en het sensibele of gevoelszenuwen, die prikkels opneemt en opdrachten doorgeeft tot uitvoeren van handelingen of bewegingen. Het vegetatieve stelsel, het onwillekeurige zenuwstelsel, bestaat ook uit 2 delen, het sympathische systeem, dat in principe stimulerend werkt en het parasympatische systeem, dat in principe remmend werkt. Het vegetatieve stelsel regelt de functies waar niet bij nagedacht hoeft te worden, zoals de hartslag, celstofwisseling, darm en orgaanfuncties, etc. Voor de bouw en functie van het zenuwweefsel verwijzen wij u naar hoofdstuk 2. Het centrale zenuwstelsel Het centrale zenuwstelsel ligt binnen de schedel en de wervelkolom. Het is opgebouwd uit twee delen: het ruggenmerg en hersenen. -de grote en kleine hersenen en de hersenstam bevinden zich in de schedel. Door een opening in de schedelbasis loopt het ruggenmerg vanuit de schedel naar het wervelkanaal. Het wervelkanaal bevindt zich in de wervels. De hersenstam bestaan uit het verlengde merg, de tussenhersenen en middenhersenen, waaromheen twee grote halve bollen zijn gelegen, de hersenhelften. Samen vormen die de grote hersenen. Hier worden de van buiten komende prikkels en de door de wil gegeven opdrachten uitgewerkt tot een prikkel naar een doelorgaan. Achter onder de grote hersenen liggen de kleine hersenen, die allerlei evenwichtfuncties verrichten. Ze zorgen ervoor dat de bewegingen in de juiste mate en opvolging worden uitgevoerd, zodat er een gecoördineerde beweging kan ontstaan. Pagina 66

67 -het verlengde merg dat zich onder de kleine hersenen bevindt, gaat naar beneden over in het ruggenmerg. Net op de overgang van het verlengde merg naar het ruggenmerg bevindt zich de kruising van de piramidebanen aan de voorzijde en de schakelcentra van de opstijgende sensibele banen van het ruggenmerg aan de achterzijde. In het verlengde merg liggen vele kernen van hersenzenuwen, waaronder de kernen voor de ademhaling, de beheersing van het evenwicht en de bloedomloop. In het verlengde merg lopen vele zenuwbanen vanuit het ruggenmerg naar de hersenen en andersom, vanuit de hersenen naar het ruggenmerg. -het ruggenmerg begint ter hoogte van het achterhoofdsgat in de schedebasis, loopt door de ruimte die gevormd wordt door de wervelgaten en eindigt bij de eerste lendenwervel. Het voert de prikkels vanuit de periferie via de sensibele zenuwen naar de hersenen en de impulsen uit de hersenen via de motorische zenuwen naar de doelorganen. Er kan ook een directe overdracht plaats vinden, dit zijn de reflexbanen (hierover straks meer)..centrale vlinderfiguur (H-figuur) Op een dwarsdoorsnede van het ruggenmerg is in het midden een zeer dun kanaaltje te zien. Dit wordt het centrale kanaal genoemd. Daaromheen ligt de.grijze stof van het ruggenmerg. Hier bevinden zich voornamelijk de cellichamen van de zenuwcellen. Deze grijze stof heeft de vorm van een vlinder / het centrale vlinderfiguur. Twee brede uitlopers zijn naar voren gericht, dit worden de.voorhoornen genoemd. Twee smalle uitlopers zijn naar achteren gericht, dit worden de.achterhoornen genoemd. Aan de buitenkant van het ruggenmerg ligt de.witte stof. Hierin bevinden zich de zenuwbanen van het ruggenmerg, ook wel strengen genoemd. De voorhoorn (zijn de naar voren gerichte poten van de H) zijn de uitgangen van de motorische zenuwen die van het ruggenmerg naar de doelorganen leiden (meestal de spieren). De achterhoorn (zijn de naar achteren gerichte poten van de H), die leiden de geleiding van prikkels van de periferie (sensibele of gevoelszenuwen) naar het ruggenmerg. Voorbeeld van overdracht van informatie uit het lichaam: Een pijnprikkel in de hand wordt opgevangen door pijnzenuwvezels. Dit zijn de dendrieten (de korte uitlopers), vezels die informatie aanvoeren naar de cellichamen. De cellichamen van deze vezels liggen niet in het ruggenmerg maar net er buiten (periferie). Via de korte uitlopers, de axonen, voeren de dendrieten informatie af vanaf het cellichaam, via de achterkant (de achterhoornen) het ruggenmerg in. Samen vormen deze vezels de.achterwortel. Deze vezels lopen door de achterhoorn van het ruggenmerg, waar dan de informatie binnenkomt. In het ruggenmerg kan de informatie over de pijnprikkel worden doorgegeven aan motorische zenuwcellen. Deze liggen in de voorhoorn van het ruggenmerg. Ze worden daarom motorische voorhoorncellen genoemd. Uit de motorische voorhoorncellen ontspringen axonen (uit iedere cel één). Een aantal axonen vormt samen een bundel van zenuwvezels, die de.voorwortel wordt genoemd. De vezels uit een voorwortel gaan via een zenuw (de neuriet, een lange uitloper) naar een spier. De spier zal dan de hand terug trekken als reactie op de pijnprikkel. Deze reactie wordt een reflex genoemd. Een reflex is een automatische (plotselinge) reactie (beweging) op een prikkel die buiten de hersenen verloopt of wordt afgewerkt. Voor alle reflexen geldt dat ze onbewuste en onwillekeurige reacties zijn op een prikkel in het lichaam. Pagina 67

68 -de reflexboog is het geheel van zenuwdraden waarlangs de reflex, buiten de hersenen om, tot stand komt. -via schakelneuronen gaat er direct een signaal uit naar het doelorgaan. De reflex wordt dus geheel buiten onze wil om geregeld via de schakelneuronen en de reflexboog. -piramidebanen net op de overgang tussen het verlengde ruggenmerg en het verlengde merg vinden kruisingen van zenuwbanen plaats. Dit zijn lange neurieten welke van de piramidecellen in de hersenschors uitgaan, die bundels vormen en heten daardoor ook wel piramidebanen. Hierbij lopen vezels van de linkerhelft van het verlengde merg naar de rechterkant en andersom. -extra piramidale banen ontspringen uit de hersenschors en bepaalde hersenkernen. Via dit centrum zijn de kleine en de grote hersenen met elkaar verbonden. Ook deze vezels kruisen elkaar en lopen naar het ruggenmerg. Ze hebben een stimulerende of remmende invloed op de activiteit van de motorische voorhoorncellen (fijne bewegingen/evenwicht). Deze kruisingen hebben belangrijke gevolgen. Hierdoor wordt namelijk verklaard waarom een aandoening in de rechterkant van de hersenen, gevolgen heeft voor de linkerkant van het lichaam. Een hersenbloeding in de rechter hersenhelft kan leiden tot verlammingen in de linkerhelft van het lichaam. Het perifere zenuwstelsel Het perifere zenuwstelsel is het tweede onderdeel dat bij het willekeurige of animale zenuwstelsel behoort (is het deel dat zich buiten het centrale zenuwstelsel bevindt/ perifeer betekent aan de buitenkant). Het is het zenuwstelsel waardoor het contact van de mens met de buitenwereld wordt gemaakt. Hierbij onderscheiden we motorische en sensibele zenuwen. Sensibele zenuwen brengen prikkels via de -hersenzenuwen naar de hersenen, die via zintuigen vanuit de buitenwereld komen. In onze hersenen zijn 12 paar hersenzenuwen. Deze bevinden zich aan de onderkant van de hersenen (zij ontspringen in de hersenstam/het verlengde merg, de middenhersenen en de tussenhersenen), die uittreden boven het niveau van het ruggenmerg. Ze verlaten de schedel door kleine openingen en gaan vandaar naar de huid, de spieren en andere organen van hoofd en nek. Hersenzenuwen zijn motorisch, sensorisch of gemengd. Waar de zenuwvezels van voorwortel en achterwortel samenkomen, vormen ze een -ruggenmergzenuw zij treden in en uit via de voorhoorns en de achterhoorns en verlaten het ruggenmerg tussen de wervels. We bezitten 31 paar ruggenmergzenuwen. Het eerste paar treedt uit tussen schedel en atlas, het overige dertig paar tussen twee opeenvolgende wervels. leder paar ruggenmergzenuwen correspondeert met een stukje ruggenmergsegment. De motorische voor- en de sensibele achterwortel, welke respectievelijk afkomstig zijn uit de voorhoorn en achterhoorn van het ruggenmerg. Pagina 68

69 Motorische zenuwen zorgen voor het tot stand komen van bewegingen. De prikkels gaan dan vanuit de hersenzenuwen naar de spieren die dan worden aangezet tot samentrekking of ontspanning. Het vegetatieve of autonome zenuwstelsel Zoals hiervoor omschreven behoort het vegetatieve- of autonome zenuwstelsel tot het onwillekeurige zenuwstelsel. Dit deel verzorgt orgaanfuncties zoals de bloedsomloop, de ademhaling, de spijsvertering, de uitscheiding en de stofwisseling. Het kan worden verdeeld in: - het sympathische zenuwstelsel - het parasympathische zenuwstelsel Deze onderdelen bevinden zich zowel in het centrale zenuwstelsel als in het perifere zenuwstelsel. De hypothalamus is het gebied in de hersenen dat het autonome zenuwstelsel stuurt. (De thalamus is het grootste centrale schakelstation voor de binnenkomende informatiebanen op weg naar de grote hersenen. Alle prikkels waarvan een mens zich bewust wordt, lopen via de thalamus naar de hersenen. De hypothalamus vormt samen met de hypofyse het hoogste centrum voor het regelen van de lichaamsfuncties. Ook is de hypothalamus het hoogste sturende centrum voor het onwillekeurige zenuwstelsel). Het autonome zenuwstelsel heeft als taak het constant houden van het inwendige milieu van het lichaam. Ook zorgt het voor het aanpassen van de werking van de organen aan de situatie in de omgeving. Stimulatie van het sympathische zenuwstelsel zorgt voor aanpassing van het lichaam aan inspanning en stresssituaties. Dit uit zich in bijvoorbeeld het stijgen van de bloeddruk, versnellen van de ademhaling en de hartslag. Stimulatie van het parasympatische zenuwstelsel zorgt voor het herstel na inspanning. Dit uit zich in verhoogde darm- en blaasactiviteit, vermindering van hart- en de ademfrequentie en daling van de bloeddruk. We kunnen het zo voor u formuleren: Het sympathische deel zorgt voor inspanning en stress en het parasympathische deel zorgt voor rust en herstel. Deze twee systemen zijn elkaars antagonisten. Alle organen worden door zowel het sympathische als het parasympathische zenuwen geinnerveerd. Zenuwweefsel -zenuwcellen/neuronen zenuwen zijn opgebouwd uit zenuwcellen en hun uitlopers. De zenuwcel heet neuron. De uitlopers zijn: kleine uitlopers de dendrieten en een lange uitloper de neuriet. -steuncellen/gliacellen het zenuwweefsel wordt begeleid door ondersteunend weefsel, dat tevens voor de energievoorziening en de afvoer van afvalstoffen van de zenuwcellen zorgt, het steunweefsel, dat bestaat uit gliacellen. De werking van een zenuw -prikkelgeleiding Een zenuw is vergelijkbaar met een elektrische kabel en dient voor de geleiding van een elektrische prikkel. Pagina 69

70 -prikkeloverdracht De prikkel ontstaat in opdracht van de dendrieten in de neuron en wordt voortgeleid door de neuriet..schakelneuronen De prikkel kan van de ene zenuw op de andere of op een doelorgaan worden overgedragen door middel van schakelneuronen..synaps Dit zijn contactpunten tussen zenuwcellen waar overdracht van informatie plaats kan vinden. -zenuwuiteinden eindigen in orgaantjes die de prikkel opnemen, de receptoren..receptoren zijn de eindplaatjes of vrije zenuwuiteinden van een zenuw..motorische eindplaatjes eindigen in de effectoren die op het doelorgaan zijn bevestigd. Bij spieren zijn dat de motorische eindplaatjes, die met het spierweefsel zijn vergroeid. De verschillende soorten zenuwen -motorische zenuwen (motorische cellen) deze verzorgen de zenuwvoorziening van bijvoorbeeld klieren en spieren. Ze geleiden de prikkel vanuit de hersenen naar de doelorganen, zij hebben meestal een (spier)beweging tot gevolg/bewegingszenuwen. -sensibele zenuwen (sensorische cellen) deze houden zich bezig met het doorgeven van zintuiginformatie, zoals tast, pijn, temperatuur en dergelijke. Zij geleiden de prikkel vanuit de receptoren naar de hersenen/ gevoelszenuwen. -gemengde zenuwen kunnen zowel de motorische als de sensibele prikkels geleiden. De werking van het zenuwstelsel Het menselijk organisme wordt bestuurd door twee zenuwstelsels, het animale en het autonome of vegetatieve zenuwstelsel. -animale zenuwstelsel/willekeurige stelsel staat mede onder invloed van de wil en zorgt ervoor, dat het organisme zichzelf in stand kan houden door het opnemen van allerlei prikkels en het uitvoeren van opdrachten, die door de hersenschors worden uitgezonden als reactie op de perifere prikkels en op resultaten van het denkvermogen. Tot het animale zenuwstelsel behoren het centrale zenuwstelsel (hersenen en ruggenmerg) en het perifere zenuwstelsel (motorische en sensibele zenuwcellen). -autonome/vegetatieve zenuwstelsel/onwillekeurig stelsel staat niet onder invloed van de wil en zorgt voor het onbewust instandhouden van het organisme door te voldoen aan de basale levensbehoeften als bloedcirculatie, ademhaling, spijsvertering, etc. Tot het vegetatieve zenuwstelsel behoren het sympathische en het parasympathische zenuwstelsel. Pagina 70

71 Hoofdstuk 11. Het spierstelsel De bouw en de functie van het spierstelsel boven de bekkengordel -onwillekeurige spieren deze spieren staan niet onder de invloed van onze wil, zoals o.a. de hartspier en orgaanfuncties. Dit betreft hartspierweefsel en glad spierweefsel. Zij worden bestuurd door het onwillekeurige zenuwstelsel (sympathische en para- sympathische zenuwstelsel). -willekeurige spieren Deze spieren zijn merendeels bevestigd aan het skelet en heten daarom ook wel skeletspieren. Ze zijn aan de wil onderworpen en zorgen voor de beweging. Het betreft in vrijwel alle gevallen dwarsgestreept spierweefsel. Zij worden bestuurd door het willekeurige zenuwstelsel (centraal en perifeer). Pagina 71

72 Pezen Spieren kunnen zorgen voor beweging doordat ze vastzitten aan het skelet (skeletspieren). Sommige spieren zitten rechtstreeks vast aan het skelet, andere via pezen. De pezen bestaan uit stevig bindweefsel. Er zijn enkelpezige en meerpezige spieren. -Een pees kan zelf niet samentrekken, maar kan wel grotere krachten verdragen dan een spier. Een pees is dus een niet rekbaar koord waarmee een spier is verbonden aan het skelet. -peesschede. Deze bindweefselkoker bestaat uit bindweefsel. De binnenzijde bestaat uit een glad slijmvlies (synovia), dat er voor zorgt dat de pees zich gemakkelijk in de koker kan bewegen. Spierwerking -prikkelinnervatie. De spieren worden door de (motorische) zenuwen geprikkeld om zich samen te trekken, ze worden korter en dikker en hierop volgt dan een beweging. Vanuit de periferie worden signalen afgegeven langs de sensibele banen naar het ruggenmerg, van waaruit ze worden verder geleid naar de hersenen, die de prikkel omzetten in een opdracht voor een handeling, die weer teruggeleid wordt naar de spieren via de motorische banen. -spierdoorbloeding. De voedingsstoffen, de brandstof (voornamelijk glucose), wordt naar de spieren toegebracht via een uitgebreid net van haarvaten. Net als alle cellen hebben spieren om te kunnen werken voeding en zuurstof nodig. -spierstofwisseling. De stofwisseling van een spier is een zeer gecompliceerd proces dat zich in de skeletspieren in de cellen afspeelt. De spiercellen nemen uit het bloed de glucose (en andere voedingsstoffen) en de zuurstof op. Als er onvoldoende glucose beschikbaar is, kan de spier gebruik maken van het in de spier opgeslagen glycogeen, dat ook nog extra wordt aangevoerd vanuit de lever. Bij onvoldoende toevoer van zuurstof wordt de glucose maar gedeeltelijk omgezet en ontstaat onder andere melkzuur, dat afgevoerd moet worden..melkzuurophoping. Wordt bijvoorbeeld het werk van een spier te zwaar, dan is er ter plaatse te weinig zuurstof aanwezig voor het herstel van evenwicht. De afbraakproducten worden niet voldoende afgevoerd. Er wordt dan melkzuur gevormd, afkomstig van de glucose, dit kan zich bij onvoldoende afvoer ophopen (= melkzuurophoping). De spier kan zijn werk niet verder verrichten en moet eerst rust nemen. Men ziet dit vaak bij sporters (fietsers, lopers, schaatsers), men spreekt dan van "verzuurde" benen of "pap" benen. -spiertonus. ledere spier is voortdurend in een geringe rustspanning. Die rustspanning noemt men de spiertonus. Door vermoeidheid, slechte voeding, ziekte, etc. kan de spierspanning te laag worden, de spier verslapt dan (ook tijdens de slaap), dat noemt Pagina 72

73 men.hypotonis. Door stress, overmatige activiteit etc. kunnen spieren teveel spanning opbouwen (de spier wordt hard en pijnlijk), dat noemt men.hypertonis. (Hypo = laag en Hyper = hoog.) Hoe groot de kracht is die een spier ontwikkelt, wordt vooral bepaald door de hoeveelheid spiervezels die tegelijkertijd actief zijn. Hoe meer spiervezels tegelijkertijd actief zijn, des te groter is de spierkracht/hypertonis. Wanneer een spier enige tijd niet of nauwelijks wordt gebruikt, wordt deze dunner. Het volume en de kracht neemt af, dit wordt atrofie genoemd. Hierdoor ontstaat er dus een hypotonis. Atrofie en hypertonis zijn geen blijvende verschijnselen. Een atrofische spier kan normaal van omvang worden als deze opnieuw gebruikt wordt. Wanneer een hypertrofische spier niet meer getraind wordt, slinkt zij weer tot een normale omvang. Contractievormen De spierfibrillen trekken zich na het ontvangen van een zenuwprikkel altijd samen. Omdat niet alle prikkels gelijk zijn, kan er verschil ontstaan in de mate van samentrekking of contractie. Deze verschillende wijzen van samentrekking of contractievormen zijn: -statische spiercontractie/isometrisch betekent zonder beweging (statisch = zonder beweging). Dit is een samentrekking van spieren waarbij er geen beweging volgt (waarbij botdelen niet bewegen). Een voorbeeld hiervan is het op spanning houden van de armspieren bijvoorbeeld bij het dragen van een koffer. De arm wordt niet bewogen, maar de spieren zijn wel samengetrokken om het gewicht van de koffer te dragen. -dynamische spiercontractie/isotonisch betekent met beweging (dynamisch = met beweging). Dit is een samentrekking van spieren waarbij een beweging volgt (waarbij botdelen bewegen). Bijvoorbeeld het buigen van de knie of het strekken van de arm. Bij de dynamische contractie onderscheiden we nog spiercontractievormen, namelijk de concentrische en excentrische contractie. -concentrische spiercontractie is een samentrekking van spieren waarbij de kracht van de spier groter is dan kracht die van buiten komt. Een voorbeeld hiervan is het optillen van een voorwerp of als iemand zichzelf optrekt, worden de spieren steeds meer aangespannen, de armen worden steeds verder gebogen, dit noemt men de concentrische contractie. -excentrische spiercontractie is de kracht van de spier kleiner dan de kracht die van buiten komt. Een voorbeeld hiervan is het langzaam laten zakken van een zwaar voorwerp. Als een geheven voorwerp weer neergezet wordt, ontspant de spier zich langzaam en wordt weer langer. Deze spierbeweging noemt men de excentrische contractie. Pagina 73

74 Hoofdstuk 12. Het beenderstelsel De bouw en de functie van het beenderstelsel boven de bekkengordel Het skelet Het geraamte noemen we meestal het skelet. Het heeft de volgende functies: -vorm, steun en groei. Het skelet geeft vormvastheid aan het lichaam, zonder skelet zou ons lichaam in elkaar zakken. Het geeft steun aan de inwendige structuren. Het geraamte bestaat uit kraakbeenweefsel en botweefsel. Het ontwikkelt zich door middel van groei van kraakbeen tot een volledig verbeend skelet. In sommige botten komt het rode beenmerg voor. Dit zorgt voor de aanmaak van de cellen van het bloed. -bescherming organen. Het skelet beschermt belangrijke organen, zoals de hersenen, het hart, de longen en het ruggenmerg..de schedel biedt bescherming aan de hersenen en het verlengde merg..de borstkas biedt bescherming aan de longen en het hart..de wervelkolom biedt bescherming aan het centrale zenuwstel en het ruggenmerg..de schoudergordel biedt steun aan de armen..de bekkengordel biedt steun aan de benen. -aanhechtingsmogelijkheden spieren en banden. Het skelet maakt beweging mogelijk, doordat het gewrichten vormt en doordat spieren en banden zich kunnen aanhechten aan de (te bewegen) botten. Het skelet bestaat van boven naar beneden uit: -schedel of hoofd wordt verdeeld in twee helften. Het deel dat de hersenen omvat, wordt de hersenschedel genoemd. Het deel dat het gezicht vormt, wordt de aangezichtsschedel genoemd. -romp bestaat uit de ribben, het borstbeen en de wervelkolom. -schoudergordel bestaat uit twee schouderbladen en twee sleutelbeenderen. De sleutelbeenderen vormen de verbinding tussen de schouderbladen en het borstbeen. Aan de zijkant van het schouderblad zit de kom van het schoudergewricht waarin de kop van het opperarmbeen past. De armen en handen hebben een belangrijke grijpfunctie. Ze hebben daarvoor grote bewegingsvrijheid nodig. De schoudergordel geeft de arm die mogelijkheid. Ook de bouw van de armen is op de functie afgestemd. Pagina 74

75 -bovenste ledematen of de arm bestaat uit: - de bovenarm of opperarmbeen, - de onderarm, deze bevat twee dunne pijpbeenderen, de ellepijp en het spaakbeen, - de hand, deze bestaat uit acht handwortelbeentjes, vijf middenhandsbeentjes en 14 vingerkootjes. -bekkengordel of kortweg het bekken vormt de verbinding tussen de benen en de romp. Hij is veel steviger dan de schoudergordel, maar ook minder beweeglijk. De bekkengordel bestaat uit twee heupbeenderen, het heiligbeen en staartbeen. -onderste ledematen de benen en voet dienen voor het voortbewegen, zoals bij het lopen. De benen bestaan uit: -een bovenbeen, het dijbeen, -een onderbeen, het scheen- en kuitbeen. Het boven- en onderbeen zijn met elkaar verbonden door middel van de knie of het kniegewricht. De voet bevat de volgende botstukken: 7 voetwortelbeenderen, 5 middenvoetsbeentjes en 14 teenkootjes. De delen van de romp -borstkas (thorax) bestaat uit de ribben, het borstbeen en de borstwervels..ribben (costae) dienen om de organen van de borstholte te beschermen. Daarnaast spelen ze een belangrijke rol bij de ademhaling. Er zijn 12 paar ribben, dit zijn smalle, gebogen beenstukken die evenwijdig aan elkaar lopen. Ze zijn verbonden met de borstwervels en met liet borstbeen. Het bovenste 7 paar ribben worden de ware ribben genoemd. Ze zijn elk via een eigen stukje kraakbeen met het borstbeen verbonden. Onder de ware ribben zitten het 3 paar valse ribben, die met het borstbeen verbonden zijn via het kraakbeen van de onderste ware rib. Het laatste 2 paar ribben staan niet in verbinding niet het borstbeen en worden de zwevende ribben genoemd..borstbeen (sternum) is een plat beenstuk dat van boven naar beneden uit 3 delen bestaat: -het handvat, is kort en breed waar het eerste paar ribben aan vast zit, - het lichaam, lang en smal, waar het volgende 6 paar ribben aan vastzit, - het zwaardvormig aanhangsel, een klein driehoekig stukje dat soms uit kraakbeen blijft bestaan. Pagina 75

76 Pagina 76

77 Pagina 77

78 Pagina 78

79 Pagina 79

80 - de wervelkolom van een mens bestaat uit 32 of 33 botstukken: de wervels. We onderscheiden: -7 halswervels; De bovenste halswervel heet.atlas, daarop steunt het hoofd. De atlas is zo gevormd dat een ja-knikkende beweging van het hoofd mogelijk is. De tweede halswervel is de.draaier, deze maakt een draaiende beweging van het hoofd mogelijk. -12 borstwervels; -5 lendenwervels: -5 (met elkaar vergroeide) heiligbeenwervels; -3 of 4 stuit- of staartbeenwervels deze zijn vergroeid tot het stuitbeen ofwel staartbeen. - tussenwervelschijven. Een tussenwervelschijf is een dunne veerkrachtige schijf die uit stevig, vezelig kraakbeen bestaat, waardoor de wervelkolom buigbaar is. Tussen de wervels bevinden zich aan weerszijden voor en achter openingen waardoor de ruggenmergzenuwen en bloedvaten lopen. De verschillende wervellichamen vormen zo de wervelkolom en de wervelgaten vormen het ruggenmergkanaal. Pagina 80

81 De wervelkolom Als we opzij kijken naar de wervelkolom, is deze niet kaarsrecht. In de hals kromt de wervelkolom licht naar voren. Ter hoogte van de borst vertoont de wervelkolom een kromming naar achteren. In het lendengebied kromt de wervelkolom weer naar voren en in het gebied van het heiligbeen zien we weer een kromming naar achteren. -lordose is een normale voorwaartse kromming van de wervelkolom in de hals en laag in de rug (het lende gebied). -kyfose is een normale achterwaartse kromming van de wervelkolom, in borst en bekkengebied. Onder normale omstandigheden bevat een wervelkolom geen zijwaartse kromming. Wanneer een dergelijke kromming wel aanwezig is spreekt men van scoliose. De delen/bouw van een wervel Aan elke wervel is een aantal onderdelen te zien, zoals: -wervellichaam is het deel dat zich aan de voorzijde bevindt -wervelboog is het deel aan de achterzijde. Aan de wervelboog zitten uitsteeksels vast. Elke wervelboog heeft de volgende uitsteeksels; -twee dwarsuitsteeksels één aan elke zijde van de boog, links en rechts gericht en in het midden. -één doornuitsteeksel dat vanuit het midden van de boog gaat en wijst naar achteren. Aan de basis van de dwarsuitsteeksels bevinden zich de: -gewrichtsvlakken/gewrichtsuitsteeksels voor de verbinding met de andere wervels. Aan weerszijden van elke wervelboog bevindt zich één gewrichtsuitsteeksel gericht naar boven en één gericht naar beneden. Door middel van deze gewrichtsuitsteeksels vormen de wervels dus gewrichten met elkaar. Bij de borstwervels zitten op de wervelboog de gewrichtsvlakken voor de ribben. -wervelgat elke wervel heeft een groot gat in het midden, het wervelgat, waardoor het ruggenmerg loopt. Om het wervelgat ligt een benige wervel, het wervellichaam. Pagina 81

82 Pagina 82

83 Pagina 83

84 Pagina 84

85 Soorten beenderen Het skelet is opgebouwd uit diverse botten, die zich van elkaar voor wat betreft wat betreft de vorm onderscheiden. Zo zijn er pijpbeenderen, platte beenderen en onregelmatige beenderen. Al deze beenderen staan op een speciale wijze met elkaar in verbinding. -pijpbeenderen zijn smalle, langwerpige botten, met een middenstuk, het compacte beenweefsel -de diafyse en twee eindstukken, sponsachtig beenweefsel -de epifysen. In het lichaam komen lange en korte pijpbeenderen voor. De lange pijpbeenderen zitten in de armen en de benen, de korte zijn te vinden in de handen en de voeten. Deze botten bevatten vooral geel beenmerg. Dit is vetrijk. Zij hebben een harde schaal met daaromheen het beenvlies (periost). Pagina 85

86 .kort, vinden we in de hand en voet, bijvoorbeeld de vijf middenhandsbeentjes, de vijf middenvoetsbeentjes, de vinger en teenkootjes..lang, vinden we in de arm en in het been, bijvoorbeeld het opperarmbeen in de boven arm, in het bovenbeen het dijbeen. In de onderarm de ellepijp en het spaakbeen en in het onderbeen het scheen en kuitbeen. -platte beenderen zijn plat van vorm. Hiervan zijn er niet veel. Voorbeelden van platte beenderen zijn de schedel, het schouderblad, het borstbeen en het bekken. Deze botten bevatten vooral rood beenmerg, dat zorgt voor de aanmaak van bloedcellen. -onregelmatige beenderen zijn beenderen die geen pijpbeen of platbeen zijn, hebben een onregelmatige vorm zonder kop of staart, vierkant, wigvormig, rondachtig en nog vele andere variaties. Voorbeelden van onregelmatige beenderen zijn de wervels en de hand- en voetwortelbeentjes. Net als de platte beenderen bevatten deze botten vooral rood beenmerg. De functie van het rode beenmerg Het rode beenmerg heeft een belangrijk aandeel in de totstandkoming van de bloedsamenstelling. Het rode beenmerg vormt rode en witte bloedlichaampjes en bloedplaatjes. De bouw van een pijpbeen Het botweefsel is een hard en stevig weefsel. Het geraamte of skelet is uit dit weefsel opgebouwd. Laten we nu de bouw of structuur van een pijpbeen eens nader bekijken. Aan een pijpbeen onderscheiden we twee soorten bot: -compact been (substantia compacta) vormt een dicht, aaneengesloten geheel zonder tussenliggende openingen. Het middenstuk of de schacht (de diafyse) van een pijpbeen bestaat uit compact been. Het is hard en geelwit, is hol en gevuld met geel beenmerg, dit deel noemt men de.mergholte. De kleur wordt veroorzaakt door de aanwezigheid van vetweefsel. De pijpbeenderen eindigen in de epifysen (twee eindstukken). -sponsachtig been (substantia spongiosa). Dit sponsachtig weefsel, waarin de beenlaagjes een groot aantal kleine holten vormen, zijn gevuld met donkerrood merg (dit bot lijkt op een spons met veel harde tussenschotjes). -beenvlies/periost Beenderen zijn omgeven door een bindweefselachtig vlies, dat na beenbreuk osteoblasten gaat vormen voor de verbening of het vormen van nieuw bot. -gewrichtsvlakken. De twee eindstukken van een pijpbeen vormen een gewricht of verbinding met het aansluitende been. Pagina 86

87 Als je naar de structuur van botweefsel kijkt, is te zien dat het pijpbeen is opgebouwd uit dunne platen botweefsel tegen elkaar aan. Deze platen worden lamellen genoemd of.beenplaatjes/beenbalkjes. Ze liggen meestal in de vorm van cirkels tegen elkaar aan. Centraal in deze cirkels ligt een kanaal, dit wordt het -kanaal van Havers genoemd. In dit kanaal liggen bloedvaten en zenuwen. Een kanaal met daaromheen in cirkels de platen botweefsel wordt het systeem van Havers genoemd. Dit systeem lijkt in doorsnede op een boom met zijn jaarringen. De kanalen van Havers verlopen in de lengterichting van het bot. Tussen deze kanalen van Havers lopen dunne, scheef of dwarse lopende kanaaltjes, de -kanalen van Volkmann. Deze zijn bloedvaatjes die in verbinding staan met de bloedvaten die van buiten de schacht binnenkomen. Tussen dit kanalensysteem en de mergruimte bevinden zich kleine -voedingsgaatjes (foramen nutricium), (kleine kanaaltjes in de lamellen), waardoor vocht en voedingsstoffen circuleren, die het merg van voeding voorzien. De continue verbindingen (synartrosis) De botstukken van het skelet staan met elkaar in verbinding. Deze verbindingen kunnen beweeglijk zijn. De discontinue verbindingen of onbeweeglijk, de continue verbinden. De continue verbindingen worden onderverdeeld in: -bindweefselverbindingen (syndesmosis) zijn verbindingen tussen beenstukken, die worden gevormd door bindweefselvliezen. Deze zijn niet beweeglijk, wel is er sprake van wat elasticiteit in het bindweefsel. Voorbeelden zijn de verbinding tussen het spaakbeen en ellepijp in de onderarm, en tussen het scheenbeen en het kuitbeen in het onderbeen, het.tussenbeenvlies (membrana interossea) genoemd. -kraakbeenverbinding (synchrondosis) vinden we daar waar beenstukken niet direct, maar door middel van een tussengelegen stuk kraakbeen met elkaar verbonden zijn. Tussen de wervellichamen liggen de tussenwervelschijven. Via kraakbeenverbindingen zijn de tussenwervelschijven verbonden met de wervels waartussen ze zich bevinden. Ook de verbindingen tussen de ribben en het borstbeen en die tussen de beide schaambeenderen van het bekken,.de schaambeenvoeg, bestaan uit kraakbeen. Het zijn nauwelijks beweeglijke verbindingen. -botverbinding (synostosis) of naadverbindingen zijn onbeweeglijke verbindingen tussen botstukken die in de schedel en in delen van het.heupbeen voorkomen. Bij botverbindingen treedt een volledige vergroeiing op tussen botdelen die geen enkele beweging toelaten. De randen van de beenstukken groeien in elkaar, waardoor de verbinding gekarteld is. Aanvankelijk bestaat de verbinding uit bindweefsel, dat tijdens de eerste levensjaren verbeent. Daarna is geen beweging meer mogelijk tussen de voorgenoemde botstukken. Pagina 87

88 De discontinue verbindingen (diarthrosis) Tot de discontinue verbindingen behoort een beweeglijke verbinding. Een beweeglijke verbinding tussen twee of meer beenstukken heet een gewricht. De botuiteinden liggen in een gewricht tegen elkaar aan en passen min of meer op elkaar. In principe is het ene gewrichtsvlak hol en het andere bol. Door de gewrichten is het mogelijk dat het lichaam tijdens activiteit kan bewegen. De meest voorkomende bewegingen zijn: - buigen en strekken (flexie en extensie) - naar voren en naar achteren (anteflexie en retroflexie) - naar de romp toe en van de romp af (adductie en abductie) - naar binnen en naar buiten draaien (endorotatie en exorotatie) De bewegingsmogelijkheden zijn niet bij alle gewrichten hetzelfde, er bestaan grote verschillen tussen de gewrichten. We kunnen kijken naar het aantal botdelen dat een gewricht met elkaar verbindt en naar de vorm van de gewrichtsvlakken. -enkelvoudige gewrichten Hierbij wordt het gewricht gevormd door twee botstukken. Dit is bijvoorbeeld het geval bij de teenkootjes. -samengesteld gewricht. Hierbij wordt het gewricht gevormd door meer dan twee botstukken. Voorbeelden hiervan zijn de elleboog en het enkelgewricht. -een assige gewrichten. Als zich in een gewricht slechts één denkbeeldige as bevindt, kunnen met die ene as twee bewegingen worden gemaakt (zoals een deur die open en dicht kan). Een voorbeeld van zo'n gewricht waarin zich slechts één as bevindt, vinden we in onze vinger of teen. We kunnen onze vinger of teen alleen maar krommen en strekken. We noemen deze gewrichten scharniergewrichten of een rol- of draaigewricht. -twee assige gewrichten. Als een gewricht twee assen heeft, dan kunnen wij daarmee 2 x 2 bewegingen maken. Als voorbeeld geldt het basisgewricht van onze duim. -drie assige gewrichten. Het aantal bewegingen in zo'n gewricht is heel groot, doordat de verschillende botstukken ten opzichte van elkaar naar alle kanten kunnen bewegen. De vorm van deze gewrichten is die van een bal in een halfronde opening. We spreken hier daarom van een kogelgewricht. Hierin zijn zes bewegingen mogelijk (3 x 2). Een voorbeeld hiervan is het schoudergewricht. Pagina 88

89 Gewrichten Een beweeglijke verbinding tussen twee beenstukken heet dus een gewricht. De plaats waar beide beenderen tegen elkaar aan liggen is vrij glad en heet het: -gewrichtsvlak. De uiteinden van deze botstukken zijn bekleed met een laagje kraakbeen (hyaline kraakbeen). Dit zorgt ervoor dat de beweging in een gewricht soepel verloopt. De beide botuiteinden zitten niet aan elkaar vast, een smalle spleet scheidt de botten van elkaar, dit heet de gewrichtsspleet. Een gewricht wordt bijeen gehouden door een stevig bindweefselkapsel, het -gewrichtskapsel. De ruimte hierbinnen wordt de gewrichtsholte genoemd. De omsluiting van het gewricht door het kapsel is absoluut luchtdicht en binnen de gewrichtsholte bestaat luchtledigheid, de druk is 1 atmosfeer..het buitenste gewrichtskapsel moet die spanning kunnen verdragen. Die laag heeft daarom een vezelachtige structuur en heet de vezellaag. De spieren die zich bij een gewricht bevinden zullen deze verbinding mede helpen versterken..het binnenste gewrichtskapsel is bekleed met een dun maar celrijk vlies, het synoviale vlies. Dit is een slijmvlies dat gewrichtsvloeistof afscheidt,.het synovia. De gewrichtsvloeistof maakt bewegen makkelijker. Bovendien bevat zij voedingsstoffen voor het gewricht. Rondom gewrichten waar bijvoorbeeld pezen of spieren overheen lopen, vindt men -slijmbeurzen die de wrijving tussen het bot en de pezen en spieren verminderen. Deze slijmbeurzen bestaan uit bindweefselzakjes, met aan de binnenkant een synoviaal vlies dat vocht produceert. -synovia. De slijmbeurzen staan soms in verbinding met de gewrichtsholte. In sommige gewrichten bevinden zich losse, vezelige stukjes kraakbeen tussen de gewrichtsvlakken, de zogenaamde gewrichtsschijven. Zo'n schijfje kraakbeen heet een discus. In het kniegewricht heten deze kraakbeenstukjes de.meniscus. Het zijn halvemaanvormige kraakbeenplaatjes in het kniegewricht. Zij zorgen ervoor dat de gewrichtsvlakken beter op elkaar aansluiten. Een gescheurde meniscus in het kniegewricht is de oorzaak van de zogenaamde "voetbalknie". -gewrichtsbanden of ligamenten. Om de gewrichtskapsels te versterken, of om bepaalde bewegingen te vergemakkelijken of juist te beperken, liggen om de gewrichten sterke bindweefselbanden. Pagina 89

90 Pagina 90

91 Gewrichtsleer Verbindingen Bindweefselverbinding Zoals de verbinding met bindweefselvliezen tussen de botten. Voorbeeld: bindweefselvlies tussen Tibia en Fibula. Kraakbeenverbinding Zoals de verbinding met kraakbeen tussen de botten. Voorbeeld: tussenwervelschijf, schaamvoeg tussen schaambeenderen en het kraakbeen tussen ribben en borstbeen. Beenverbinding Zoals de beenverbindingen in het heupbeen. Gewrichten Beweeglijke verbinding tussen 2 of meer botstukken. Er zijn verschillende soorten gewrichten en een gewricht bestaat uit een aantal onderdelen. Pagina 91

1. Waarvan is DNA een belangrijke bouwstof? A) Van de celmembraan. B) Van de chromosomen. C) Van de kernmembraan.

1. Waarvan is DNA een belangrijke bouwstof? A) Van de celmembraan. B) Van de chromosomen. C) Van de kernmembraan. 1. Waarvan is DNA een belangrijke bouwstof? A) Van de celmembraan. B) Van de chromosomen. C) Van de kernmembraan. 2. Wat zijn vegetatieve verrichtingen van de cel? A) Beweging en prikkelbaarheid. B) Prikkelbaarheid

Nadere informatie

Samenvatting Biologie Weefsels

Samenvatting Biologie Weefsels Samenvatting Biologie Weefsels Samenvatting door een scholier 1693 woorden 29 oktober 2008 7,1 21 keer beoordeeld Vak Biologie Samenvatting epitheelweefsel: Epitheelweefsel kan in gedeeld worden naar vorm:

Nadere informatie

3. Wat gebeurt er met het kernmembraan in de eerste fase van de celdeling?

3. Wat gebeurt er met het kernmembraan in de eerste fase van de celdeling? 1. Welke stof beweegt zich het makkelijkst door het celmembraan? A) Eiwit. B) Vet. C) Water. 2. Waarbij zijn de centraallichaampjes van belang? A) Bij de celdeling. B) Bij de celgroei. C) Bij de celstofwisseling.

Nadere informatie

1. Waar in de cel bevindt zich het centraallichaampje? A) In de celkern. B) In het cellichaam. C) In het celmembraan.

1. Waar in de cel bevindt zich het centraallichaampje? A) In de celkern. B) In het cellichaam. C) In het celmembraan. 1. Waar in de cel bevindt zich het centraallichaampje? A) In de celkern. B) In het cellichaam. C) In het celmembraan. 2. Wat is een voorbeeld van een animale verrichting? A) De stofwisseling. B) De uitscheiding

Nadere informatie

Samenvatting Biologie Celleer

Samenvatting Biologie Celleer Samenvatting Biologie Celleer Samenvatting door een scholier 2690 woorden 9 april 2006 6,7 153 keer beoordeeld Vak Biologie Celleer Celmembraan De wand van de cel heet: celmembraan Deze is semi- permeabel

Nadere informatie

Algemene anatomie en fysiologie

Algemene anatomie en fysiologie Naam kandidaat: Voetverzorger Kwalificatiecode 10505 Algemene anatomie en fysiologie Datum : 4 juni 2009 Werktijd : 60 minuten Deelkwalificatiecode : 51934 Waardering Cesuur Werkwijze : 1 punt per vraag,

Nadere informatie

In welke volgorde vindt deze deling plaats?

In welke volgorde vindt deze deling plaats? 1. Wat behoort tot de vegetatieve levensverrichtingen van een cel? A) Beweging. B) Prikkelbaarheid. C) Stofwisseling. 2. Wat is de functie van het centraallichaampje? A) Het leveren van energie. B) Het

Nadere informatie

GEZONDHEIDSKUNDE. Het menselijk lichaam

GEZONDHEIDSKUNDE. Het menselijk lichaam GEZONDHEIDSKUNDE Het menselijk lichaam 1 KENMERKEN VAN HET LEVEN Anatomie à wetenschap die zich bezighoudt met de bouw van het menselijk lichaam (waar ligt wat?). Fysiologie à Wetenschap die zich bezighoudt

Nadere informatie

In het lichaam van een meercellig organisme treedt specialisatie van cellen op.

In het lichaam van een meercellig organisme treedt specialisatie van cellen op. Algemene anatomie en fysiologie/fysiologie/ niveau 2 Cellen Bouw en functie van cellen Levende organismen bestaan uit één of meer cellen, die er voor zorgen dat de soort en het individu in stand wordt

Nadere informatie

Celleer-cytologie. Celleer cytologie. Celleer cytologie. Celleer: bouw. Celkern: functie. Celkern: bouw 8-10-2012

Celleer-cytologie. Celleer cytologie. Celleer cytologie. Celleer: bouw. Celkern: functie. Celkern: bouw 8-10-2012 Celleer-cytologie Celleer cytologie Lesstof Beauty Level Basics 2 Blz. 11-17 2009 Celleer cytologie Definitie Kleinste eenheid van leven dat levensverrichtingen vertoont Celleer: bouw Celkern/nucleus (8)

Nadere informatie

1. De huid. Dermatologie. Neem altijd uw verzekeringsgegevens en identiteitsbewijs mee!

1. De huid. Dermatologie. Neem altijd uw verzekeringsgegevens en identiteitsbewijs mee! 1. De huid Dermatologie Neem altijd uw verzekeringsgegevens en identiteitsbewijs mee! De huid vormt het omhulsel van het lichaam en schermt daarmee de mens af van de buitenwereld. De huid is het grootste

Nadere informatie

Samenvatting Biologie Thema 4:

Samenvatting Biologie Thema 4: Samenvatting door L. 717 woorden 19 juni 2013 4,8 5 keer beoordeeld Vak Methode Biologie Biologie voor jou Samenvatting Biologie Thema 4: Zintuig Ligging Prikkel Waarneming Gezichts~ In de ogen Licht Zien

Nadere informatie

Samenvatting Biologie Thema 1: Organen en cellen

Samenvatting Biologie Thema 1: Organen en cellen Samenvatting Biologie Thema 1: Organen en cellen Samenvatting door M. 721 woorden 15 januari 2014 7,1 28 keer beoordeeld Vak Methode Biologie Biologie voor jou Organismen Organismen is een levend wezen:

Nadere informatie

Capabel Examens 2011 Pagina 1

Capabel Examens 2011 Pagina 1 1. Wat is de kleinste levende eenheid van een organisme? A) Een cel. B) Een orgaan. C) Een weefsel. 2. Bij welke levensverrichting van de cel speelt chromatine een belangrijke rol? A) Bij de prikkelbaarheid.

Nadere informatie

Het bewegingsstelsel. 1 Inleiding

Het bewegingsstelsel. 1 Inleiding DC 14 Het bewegingsstelsel 1 Inleiding Wij bewegen voortdurend. Om dat mogelijk te maken, hebben we een heel systeem. Dat systeem bestaat voornamelijk uit beenderen, gewrichten en spieren. De spieren worden

Nadere informatie

Antwoorden bij het katern CEL, WEEFSEL EN HUID

Antwoorden bij het katern CEL, WEEFSEL EN HUID Antwoorden bij het katern CEL, WEEFSEL EN HUID Behorend bij deelkwalificatie 3.11 Analyse en behandelingsplan KOC Nederland Cel, weefsel en huid - 1 - Hoofdstuk 1 Celleer Opdracht 1 a. Wat weet je van

Nadere informatie

De huid Wat is de opperhuid (epidermis)?

De huid Wat is de opperhuid (epidermis)? De huid De huid is het omhulsel, dat het individu van de buitenwereld afgrenst. Dit orgaan beschermt tegen allerlei invloeden van buitenaf. Ze bestaat uit drie delen: Het bovenste (= buitenste) gedeelte

Nadere informatie

De romp bestaat uit een borstholte en een buikholte, gescheiden door het middenrif.

De romp bestaat uit een borstholte en een buikholte, gescheiden door het middenrif. Samenvatting Thema 1: Organen en cellen Basisstof 1 Levenskenmerken (levensverschijnselen): - stofwisseling (ademhaling, voeding, uitscheiding) - groei - voortplanting - reageren op prikkels - ontwikkeling

Nadere informatie

Samenvatting Biologie H3 Organen en cellen

Samenvatting Biologie H3 Organen en cellen Samenvatting Biologie H3 Organen en cellen Samenvatting door een scholier 751 woorden 30 mei 2017 8,2 6 keer beoordeeld Vak Methode Biologie Biologie voor jou H3 organen en cellen iets uitleg voorbeelden

Nadere informatie

Samenvatting Biologie Regeling

Samenvatting Biologie Regeling Samenvatting Biologie Regeling Samenvatting door P. 1319 woorden 20 maart 2016 10 1 keer beoordeeld Vak Methode Biologie Biologie voor jou Biologie samenvatting Regeling SE2 Het zenuwstelsel Het zenuwstelsel

Nadere informatie

DE HUID. 1 Bouw en functie

DE HUID. 1 Bouw en functie DE HUID 1 Bouw en functie De huid is het grootste orgaan van je lichaam.het is ook een soort "visitekaartje". Vandaar dat je je huid goed moet verzorgen. Je huid beschermt je tegen beschadiging, infecties,

Nadere informatie

Uw behandelend arts heeft problemen aan uw huid geconstateerd. In deze folder vindt u informatie over de opbouw van de huid.

Uw behandelend arts heeft problemen aan uw huid geconstateerd. In deze folder vindt u informatie over de opbouw van de huid. De huid Uw behandelend arts heeft problemen aan uw huid geconstateerd. In deze folder vindt u informatie over de opbouw van de huid. De huid is het grootste orgaan van het menselijk lichaam. Bij de volwassene

Nadere informatie

Werkstuk Biologie Het menselijk lichaam

Werkstuk Biologie Het menselijk lichaam Werkstuk Biologie Het menselijk lichaam Werkstuk door een scholier 2111 woorden 5 maart 2003 6,1 174 keer beoordeeld Vak Biologie Inhoud 1.1 het skelet 1.2 botten en kraakbeen 1.3 alle botten in het lichaam

Nadere informatie

Samenvatting Biologie Thema 6

Samenvatting Biologie Thema 6 Samenvatting Biologie Thema 6 Samenvatting door Saar 879 woorden 10 april 2018 0 keer beoordeeld Vak Biologie Aantekeningen Biologie P3: Homeostase en regelkringen: Bij meercellige organismen: de cellen

Nadere informatie

H5 Begrippenlijst Zenuwstelsel

H5 Begrippenlijst Zenuwstelsel H5 Begrippenlijst Zenuwstelsel acetylcholine Vaak voorkomende neurotransmitter, bindt aan receptoren en verandert de permeabiliteit van het postsynaptische membraan voor specifieke ionen. animatie synaps

Nadere informatie

Samenvattingen. Samenvatting Thema 6: Regeling. Basisstof 1. Zenuwstelsel regelt processen:

Samenvattingen. Samenvatting Thema 6: Regeling. Basisstof 1. Zenuwstelsel regelt processen: Samenvatting Thema 6: Regeling Basisstof 1 Zenuwstelsel regelt processen: - regelen werking spieren en klieren - verwerking van impulsen van zintuigen Zintuigcellen: - staan onder invloed van prikkels

Nadere informatie

MIND & MOVEMENT COACH. Bewegen

MIND & MOVEMENT COACH. Bewegen Bewegen Om te kunnen bewegen hebben we spieren nodig, maar ook een skelet dat ons lichaam vorm geeft en de beweging mogelijk maakt. Onze gewrichten zorgen er voor dat dit mogelijk is binnen ons lichaam.

Nadere informatie

Anatomie / fysiologie. Zenuwstelsel overzicht. Perifeer zenuwstelsel AFI1. Zenuwstelsel 1

Anatomie / fysiologie. Zenuwstelsel overzicht. Perifeer zenuwstelsel AFI1. Zenuwstelsel 1 Anatomie / fysiologie Zenuwstelsel 1 FHV2009 / Cxx56 1+2 / Anatomie & Fysiologie - Zenuwstelsel 1 1 Zenuwstelsel overzicht Encephalon = hersenen Spinalis = wervelkolom Medulla = merg perifeer centraal

Nadere informatie

BOTTUMOREN. 1. Normaal botweefsel

BOTTUMOREN. 1. Normaal botweefsel BOTTUMOREN Om beter te kunnen begrijpen wat een bottumor juist is, wordt er in deze brochure meer uitleg gegeven over de normale structuur van het bot. Op die manier krijgt u een beter zicht op wat abnormaal

Nadere informatie

Uitscheiding en afweer

Uitscheiding en afweer Uitscheiding en afweer De lever: slokdarm galblaas maag 12-ving. darm dunne darm ligging van de lever Functies van de lever: bloedsuikerspiegel (glucosegehalte in bloed) op peil houden overtollige eiwitten

Nadere informatie

H.6 regeling. Samenvatting

H.6 regeling. Samenvatting H.6 regeling Samenvatting Zenuwstelsel Het zenuwstelsel bestaat uit: Centrale zenuwstelsel ( bestaat uit: grote hersenen, kleine hersenen, hersenstam en ruggenmerg Zenuwen Functies van zenuwstelsel: Verwerken

Nadere informatie

Paragraaf 6.1 en 6.2. 2. Osmotische waarde, ph weefselvloeistof, glucosegehalte

Paragraaf 6.1 en 6.2. 2. Osmotische waarde, ph weefselvloeistof, glucosegehalte Paragraaf 6.1 en 6.2 1. Neem de volgende begrippen over in je schrift en geef een omschrijving Homeostase In stand houden van het interne milieu opperhuid Bovenste laag van de huid chitine Koolhydraat

Nadere informatie

De beenderen in het hoofd vormen samen de schedel. De schedel word gedragen door de wervelkolom die in de romp naar beneden loopt.

De beenderen in het hoofd vormen samen de schedel. De schedel word gedragen door de wervelkolom die in de romp naar beneden loopt. THEMA 8 Paragraaf 1 het skelet De mens heeft ( net als alle andere gewervelden) een inwendig skelet of geraamte. Dit skelet bestaat uit vele beenderen (botten). De beenderen in het hoofd vormen samen de

Nadere informatie

Cellen en weefsels. Bouw en functie van het lichaam hangen sterk met elkaar samen. Daarom staan ze bij elkaar in elke hoofdstuk van dit boek.

Cellen en weefsels. Bouw en functie van het lichaam hangen sterk met elkaar samen. Daarom staan ze bij elkaar in elke hoofdstuk van dit boek. Cellen en weefsels 1 Voor een goed begrip van dit eerste hoofdstuk van het boek Anatomie en fysiologie wordt eerst een aantal belangrijke woorden uitgelegd: anatomie is de wetenschap die zich bezighoudt

Nadere informatie

Fig. 0. 1 De Leefstijlacademie

Fig. 0. 1 De Leefstijlacademie Inleiding Wat goed dat je hebt doorgezet naar de volgende cursus! Je wilt dus nog meer te weten komen over hoe je lichaam precies in elkaar zit en hoe het werkt! En dat precies is wat je in deze cursus

Nadere informatie

Proefexamen ANATOMIE EN FYSIOLOGIE

Proefexamen ANATOMIE EN FYSIOLOGIE Proefexamen ANATOMIE EN FYSIOLOGIE Deelexamen In dit proefexamen worden over de volgende onderwerpen vragen gesteld: bloed uitscheidingsstelsel huid beenderstelsel spierstelsel Beschikbare tijd: 45 minuten

Nadere informatie

Het celmembraan is de grens tussen de ruimte buiten de cel (extracellulaire ruimte) en de inhoud van de cel (intracellulaire ruimte).

Het celmembraan is de grens tussen de ruimte buiten de cel (extracellulaire ruimte) en de inhoud van de cel (intracellulaire ruimte). Algemene anatomie en fysiologie/fysiologie/ niveau 3 Cellen Celmembraan Dit is de officiële naam voor celwand. Dit celmembraan vormt de begrenzing van de cel. Het celmembraan is voorzien van kleine uitstulpingen,

Nadere informatie

6.1 Inleiding Pathologie Diagnostische methoden die gebruikt kunnen worden door de patholoog Samenvatting...

6.1 Inleiding Pathologie Diagnostische methoden die gebruikt kunnen worden door de patholoog Samenvatting... Medische Terminologie Les 6 Cel en weefselleer Inhoudsopgave 6.1 Inleiding... 2 6.2 De menselijke cel... 2 6.2.1 Overzicht menselijke cel... 3 6.2.2 DNA en RNA... 4 6.2.3 Weefselleer... 6 6.2.4 Epitheel...

Nadere informatie

Elke cel neemt (voeding)stoffen op en geeft de resten na verbranding weer af (afvalstoffen).

Elke cel neemt (voeding)stoffen op en geeft de resten na verbranding weer af (afvalstoffen). Algemene anatomie en fysiologie/fysiologie/ niveau 4 Cellen De functie van de cel De functie of levensverrichtingen van de cel kunnen we verdelen in: Animale levensverrichtingen: -prikkelbaarheid Is het

Nadere informatie

01_hfd01 24-01-2013 12:03 Pagina 2 L i c h a a m e n u i t e r l i j k 1

01_hfd01 24-01-2013 12:03 Pagina 2 L i c h a a m e n u i t e r l i j k 1 01_hfd01 24-01-2013 1 12:03 Pagina 2 Lichaam en uiterlijk 01_hfd01 24-01-2013 12:03 Pagina 3 1 l i c h a a m e n u i t e r l i j k De mens leeft in de wereld door middel van zijn lichaam. Door je lichaam

Nadere informatie

Module Anatomie en fysiologie

Module Anatomie en fysiologie Module Anatomie en fysiologie Colofon Auteur Body Bosgra Esther van Schuur Henriëtte van Grinsven Marianne de Jonge Marieke Poort Redactie Clazien Rodenburg, Tekstbureau RoMein Beeld ARKA media BV Het

Nadere informatie

Examentrainer. Vragen vmbo-bk. Scan

Examentrainer. Vragen vmbo-bk. Scan THEMA 4 REGELING EXAMENTRAINER OEFENVRAGEN 3 VMBO-bk Examentrainer Vragen vmbo-bk Scan In een Engelse folder staat informatie over een bepaald apparaat. Hiermee kan het centrale zenuwstelsel onderzocht

Nadere informatie

Regeling. Regeling is het regelen van allerlei processen in het lichaam. Regeling vindt plaats via twee orgaanstelsels: Zenuwstelsel.

Regeling. Regeling is het regelen van allerlei processen in het lichaam. Regeling vindt plaats via twee orgaanstelsels: Zenuwstelsel. Regeling Regeling is het regelen van allerlei processen in het lichaam. Regeling vindt plaats via twee orgaanstelsels: (1) Zenuwstelsel (2) Hormoonstelsel Verschillen in bouw en functie: bestaat uit functie

Nadere informatie

Beide helften van de hersenen zijn met elkaar verbonden door de hersenbalk. De hersenstam en de kleine hersenen omvatten de rest.

Beide helften van de hersenen zijn met elkaar verbonden door de hersenbalk. De hersenstam en de kleine hersenen omvatten de rest. Biologie SE4 Hoofdstuk 14 Paragraaf 1 Het zenuwstelsel kent twee delen: 1. Het centraal zenuwstelsel bevindt zich in het centrum van het lichaam en bestaat uit de neuronen van de hersenen en het ruggenmerg

Nadere informatie

Toets Anatomie Opleiding Sport en Bewegen. Behaalde punten Hulpmiddelen geen

Toets Anatomie Opleiding Sport en Bewegen. Behaalde punten Hulpmiddelen geen Cijfer In te vullen voor docent In te vullen door leerling Beroepsprestatie B.P.1.3 S.B Naam leerling Toets Anatomie Opleiding Sport en Bewegen Klas SB3O1A+B Versie 1 Datum Tijdsduur 60 minuten Naam docent

Nadere informatie

Normwaarde = is een waarde die je af leest, zoals bij de thermostaat, zie je 19 graden staan dan is dat de normwaarde. Zo warm moet het zijn.

Normwaarde = is een waarde die je af leest, zoals bij de thermostaat, zie je 19 graden staan dan is dat de normwaarde. Zo warm moet het zijn. Boekverslag door E. 1602 woorden 17 maart 2014 6.8 55 keer beoordeeld Vak Methode Biologie Biologie voor jou Biologie samenvatting paragraaf 1 Een regelkring = is een kring van meerdere apparaten die samen

Nadere informatie

H2 Bouw en functie. Alle neuronen hebben net als gewone cellen een gewone cellichaam.

H2 Bouw en functie. Alle neuronen hebben net als gewone cellen een gewone cellichaam. Soorten zenuw cellen Neuronen H2 Bouw en functie Alle neuronen hebben net als gewone cellen een gewone cellichaam. De informatie stroom kan maar in een richting vloeien, van dendriet naar het axon. Dendrieten

Nadere informatie

Thema: Transport HAVO. HENRY N. HASSENKHAN SCHOLENGEMEENSCHAP LELYDORP [HHS-SGL] Docent: A. Sewsahai

Thema: Transport HAVO. HENRY N. HASSENKHAN SCHOLENGEMEENSCHAP LELYDORP [HHS-SGL] Docent: A. Sewsahai Thema: Transport HAVO HENRY N. HASSENKHAN SCHOLENGEMEENSCHAP LELYDORP [HHS-SGL] Docent: A. Sewsahai Doelstellingen De student moet - de bestanddelen van bloed kunnen noemen, ingecalculeerd de kenmerken

Nadere informatie

1) Tot de flexorenvan de knie behoort o.a. A) M Soleus B) M Glutaeus maximus C) M Gastrocnemius D) M Vastus medialis. Vragen les 1 fysiologie

1) Tot de flexorenvan de knie behoort o.a. A) M Soleus B) M Glutaeus maximus C) M Gastrocnemius D) M Vastus medialis. Vragen les 1 fysiologie 1) Tot de flexorenvan de knie behoort o.a. A) M Soleus B) M Glutaeus maximus C) M Gastrocnemius D) M Vastus medialis Vragen les 1 fysiologie 2) Aan de spina iliaca anterior superior (sias) hechten vast:

Nadere informatie

Samenvattingen. Samenvatting Thema 8: Stevigheid en beweging. Basisstof 1. Stevigheid bij dieren door:

Samenvattingen. Samenvatting Thema 8: Stevigheid en beweging. Basisstof 1. Stevigheid bij dieren door: Samenvatting Thema 8: Stevigheid en beweging Basisstof 1 Stevigheid bij dieren door: - uitwendig skelet (pantser bij bv. insecten aan de buitenkant) - inwendig skelet (botten aan de binnenkant) Alle botten

Nadere informatie

Samenvatting Biologie Regeling (thema 5)

Samenvatting Biologie Regeling (thema 5) Samenvatting Biologie Regeling (thema 5) Samenvatting door Jip 1978 woorden 24 mei 2018 0 keer beoordeeld Vak Methode Biologie Biologie voor jou Biologie thema 5 regeling Homeostase à het gelijk houden

Nadere informatie

Fysiologie / zenuwstelsel

Fysiologie / zenuwstelsel Fysiologie / zenuwstelsel Zenuwcel/neuron. 5 1. Korte uitlopers dendrieten 2. Lange uitloper neuriet of axon 3. Myelineschede/schede van Schwann 4. Motorische eindplaat of synaps 5. Kern of nucleus Zenuwcel/neuron.

Nadere informatie

Biologie ( havo vwo )

Biologie ( havo vwo ) Tussendoelen Biologie ( havo vwo ) Biologie havo/vwo = Basis Biologische eenheid Levenskenmerk Uitleggen hoe bouw en werking van onderdelen van een organisme bijdragen aan de functies voeding, verdediging

Nadere informatie

Onwillekurig of Autonoom Ingedeeld in parasympatisch en orthosympatisch

Onwillekurig of Autonoom Ingedeeld in parasympatisch en orthosympatisch Paragraaf 8.1 en 8.2 perifere zenuwstelsel Uitlopers van zenuwcellen buiten de hersenen en het ruggenmerg centrale zenuwstelsel Zenuwcellen en uitlopers in hersenen en ruggenmerg autonome zenuwstelsel

Nadere informatie

Eencellige en meercellige organismen

Eencellige en meercellige organismen 2 Eencellige en e organismen 2.1 Eencelligen en en Tonen onderstaande microscopische foto s een of een organisme? Kruis aan. 1 2 pantoffeldiertje amoebe 3 4 lever nier 5 6 blauwwier wortel tuinboon Conclusie

Nadere informatie

Samenvatting Biologie Boek 2: Je lichaam

Samenvatting Biologie Boek 2: Je lichaam Samenvatting Biologie Boek 2: Je lichaam Samenvatting door S. 823 woorden 12 oktober 2014 6,8 15 keer beoordeeld Vak Methode Biologie Biologie voor jou Basisstof 2. De 4 functies van het skelet : Stevigheid

Nadere informatie

4 keer beoordeeld 30 mei 2017

4 keer beoordeeld 30 mei 2017 8 Samenvatting door een scholier 1301 woorden 4 keer beoordeeld 30 mei 2017 Vak Biologie Methode Biologie voor jou H6 Waarneming, regeling en gedrag Zintuigen in het algemeen zintuig orgaan dat reageert

Nadere informatie

Werkstuk Biologie Het menselijk lichaam

Werkstuk Biologie Het menselijk lichaam Werkstuk Biologie Het menselijk lichaam Werkstuk door een scholier 1888 woorden 29 januari 2006 7,1 80 keer beoordeeld Vak Biologie Mijn werkstuk gaat over het menselijk lichaam. Na veel zoeken en nadenken

Nadere informatie

Zenuwcellen met Nissl-substantie

Zenuwcellen met Nissl-substantie Zenuwcellen met Nissl-substantie Download deze pagina als.pdf, klik hier Bronvermelding: 1 Theorie: Junqueira L.C. en Carneiro J. (2004, tiende druk), Functionele histologie, Maarssen. Uitgeverij Elsevier.

Nadere informatie

Proefexamen ANATOMIE EN FYSIOLOGIE

Proefexamen ANATOMIE EN FYSIOLOGIE Proefexamen ANATOMIE EN FYSIOLOGIE Deelexamen 1 In dit proefexamen worden over de volgende onderwerpen vragen gesteld: opbouw van het menselijk lichaam algemene fysiologie spijsverteringsstelsel ademhalingsstelsel

Nadere informatie

GEZONDHEIDSKUNDE-AFP LES 1. Het zenuwstelsel

GEZONDHEIDSKUNDE-AFP LES 1. Het zenuwstelsel GEZONDHEIDSKUNDE-AFP LES 1 Het zenuwstelsel 1 INLEIDING Zenuwstelsel Bouw en ligging van het zenuwstelsel Het centrale zenuwstelsel Het perifere zenuwstelsel Werking van het zenuwstelsel Het willekeurige

Nadere informatie

VAK: BIOLOGIE METHODE: Biologie voor jou 3VMBO- BK Deel 1 en 2 KLAS: 3 CONTACTUREN PER WEEK: 3 x 50 minuten per week

VAK: BIOLOGIE METHODE: Biologie voor jou 3VMBO- BK Deel 1 en 2 KLAS: 3 CONTACTUREN PER WEEK: 3 x 50 minuten per week PROGRAMMA VAN TOETSING EN AFSLUITING TSG VMBO CURSUSJAAR 2016-2017 NIVEAU BASIS VAK: BIOLOGIE METHODE: Biologie voor jou 3VMBO- BK Deel 1 en 2 KLAS: 3 CONTACTUREN PER WEEK: 3 x 50 uten per week P periode

Nadere informatie

HOOFDSTUK 1: CELLEN VAN ONS LICHAAM

HOOFDSTUK 1: CELLEN VAN ONS LICHAAM HOOFDSTUK 1: CELLEN VAN ONS LICHAAM Cellen, weefsels en organen (grondig lezen) Cellen: Organen: Weefsel: kleinste functionele eenheden van ons lichaam zeer uiteenlopende morfologie (=vorm/bouw) die samenhangt

Nadere informatie

Samenvatting Biologie Hoofdstuk 14 Zenuwstelsel

Samenvatting Biologie Hoofdstuk 14 Zenuwstelsel Samenvatting Biologie Hoofdstuk 14 Zenuwstelsel Samenvatting door Elin 1218 woorden 9 april 2018 7,9 8 keer beoordeeld Vak Methode Biologie Nectar Biologie Hoofdstuk 14 14.1 * Het zenuwstelsel bestaat

Nadere informatie

7,3. Het zenuwstelsel. Zenuwcellen en zenuwen. Samenvatting door een scholier 1716 woorden 24 februari keer beoordeeld

7,3. Het zenuwstelsel. Zenuwcellen en zenuwen. Samenvatting door een scholier 1716 woorden 24 februari keer beoordeeld Samenvatting door een scholier 1716 woorden 24 februari 2008 7,3 67 keer beoordeeld Vak Biologie Biologie Samenvatting Thema 7: Regeling en gedrag Het zenuwstelsel Bij het waarnemen speelt het zenuwstelsel

Nadere informatie

Module Anatomie en fysiologie

Module Anatomie en fysiologie Module Anatomie en fysiologie De CO 2 -voetafdruk van dit drukwerk is berekend met ClimateCalc en gecompenseerd bij: treesforall.nl www.climatecalc.eu Cert. no. CC-000057/NL Colofon Auteurs Esther van

Nadere informatie

1 De huid en bescherming Waar beschermt onze huid ons eigenlijk allemaal tegen?

1 De huid en bescherming Waar beschermt onze huid ons eigenlijk allemaal tegen? Samenvatting door Y. 1076 woorden 27 januari 2015 8,9 6 keer beoordeeld Vak Methode Biologie Biologie voor jou 1 De huid en bescherming Waar beschermt onze huid ons eigenlijk allemaal tegen? Onze huid

Nadere informatie

Zijn er bij deze onderwerpen deficiënties, dan kun je via de volgende sites je kennis vergroten: - -

Zijn er bij deze onderwerpen deficiënties, dan kun je via de volgende sites je kennis vergroten: -  - VOORKENNIS BIOLOGIE Inhoud Organen en Cellen... 2 Voortplanting... 3 Erfelijkheid... 3 Planten... 4 Verbranding en ademhaling... 5 Voeding en vertering... 5 De cursus biologie, die je voorbereidt op het

Nadere informatie

VAK: BIOLOGIE METHODE: Biologie voor jou 3VMBO- BK Deel 1 en 2 KLAS: 3 CONTACTUREN PER WEEK: 3 x 50 minuten per week

VAK: BIOLOGIE METHODE: Biologie voor jou 3VMBO- BK Deel 1 en 2 KLAS: 3 CONTACTUREN PER WEEK: 3 x 50 minuten per week PROGRAMMA VAN TOETSING EN AFSLUITING TSG VMBO CURSUSJAAR 205-206 NIVEAU BASIS VAK: BIOLOGIE METHODE: Biologie voor jou 3VMBO- BK Deel en 2 KLAS: 3 CONTACTUREN PER WEEK: 3 x uten per week P periode C code

Nadere informatie

Gelaatsbehandeling deel 1 (3.16.1) Opleiding: Schoonheidsspecialist niveau 3

Gelaatsbehandeling deel 1 (3.16.1) Opleiding: Schoonheidsspecialist niveau 3 Gelaatsbehandeling deel 1 (3.16.1) Opleiding: Schoonheidsspecialist niveau 3 Voorblad antal vragen: 40 Examen Gelaatsbehandeling deel 1 Het examen bestaat uit 40 multiple choice vragen. Telkens zijn drie

Nadere informatie

3 keer beoordeeld 15 maart Regelkring van de lichaamstemperatuur is homeostase. Homeostase is een voorbeeld van zelfregulatie.

3 keer beoordeeld 15 maart Regelkring van de lichaamstemperatuur is homeostase. Homeostase is een voorbeeld van zelfregulatie. 7 Boekverslag door H. 1590 woorden 3 keer beoordeeld 15 maart 2016 Vak Biologie Methode Biologie voor jou Biologie Thema 6 Bassisstof 1 Regelkringen en homeostase Een sensor à Normwaarde: De afgestelde

Nadere informatie

Samenvatting Biologie voor Jou 1B Thema 6 Waarnemen, regeling en gedrag. Zintuig = orgaan dat reageert op prikkels uit de omgeving

Samenvatting Biologie voor Jou 1B Thema 6 Waarnemen, regeling en gedrag. Zintuig = orgaan dat reageert op prikkels uit de omgeving Samenvatting Biologie voor Jou 1B Thema 6 Waarnemen, regeling en gedrag 6.1 Zintuig = orgaan dat reageert op prikkels uit de omgeving Prikkel = invloed uit de omgeving van een organisme Alle zintuigen

Nadere informatie

Examen Voorbereiding Cellen

Examen Voorbereiding Cellen Examen Voorbereiding Cellen Teylingen College Leeuwenhorst 2015/2016 Thema 2 Cellen Begrippenlijst: Begrip Organellen Plastiden Stamcellen Embryonale stamcellen Adulte stamcellen Endoplasmatisch reticulum

Nadere informatie

De cel, didactische schrijfopdracht 4 VMBO T Een reis door de subcellulaire structuur van de cel

De cel, didactische schrijfopdracht 4 VMBO T Een reis door de subcellulaire structuur van de cel De cel, didactische schrijfopdracht 4 VMBO T Een reis door de subcellulaire structuur van de cel Auteurs: Sjoerd Schouten & Kelly Simons Studentnr: 0889861, 0879682 Datum: 8 Februari 2015 instituut: Hogeschool

Nadere informatie

Anatomie / fysiologie Circulatie. Spierweefsel. Spierweefsel indeling. Cxx53 13 en 14 Spieren Skelet

Anatomie / fysiologie Circulatie. Spierweefsel. Spierweefsel indeling. Cxx53 13 en 14 Spieren Skelet Anatomie / fysiologie Circulatie Cxx53 13 en 14 Spieren Skelet FHV2009 / Cxx53 13+14 / Anatomie & Fysiologie - Circulatie 1 Spierweefsel Spiercellen gekenmerkt door aanwezigheid van in serie geschakelde

Nadere informatie

GEZONDHEIDSKUNDE-AFP LES 3. Zintuigen

GEZONDHEIDSKUNDE-AFP LES 3. Zintuigen GEZONDHEIDSKUNDE-AFP LES 3 Zintuigen 1 INLEIDING Zintuigcellen Reuk-, smaak- en PH-sensoren Smaakzintuig Warmte- en koudesensoren Tast-, druk- en pijnsensoren Fotosensoren 2 ZINTUIGEN VORMEN DE VERBINDING

Nadere informatie

Inhoudstabel Thuisstudie

Inhoudstabel Thuisstudie Inhoudstabel Thuisstudie Cel, weefsel en huid Anatomie en fysiologie 1 Anatomie en fysiologie 2 Cosmetica Huidanalyse Reinigen en ontharen Lichaamsmassage Ontharen Inrichting en apparatuur Gezichtsmassage

Nadere informatie

Samenvatting Biologie voor Jou 2A Thema 4 Waarnemen en regeling

Samenvatting Biologie voor Jou 2A Thema 4 Waarnemen en regeling Samenvatting Biologie voor Jou 2A Thema 4 Waarnemen en regeling 4.1 Zintuig = orgaan dat reageert op prikkels uit de omgeving Prikkel = invloed uit de omgeving van een organisme Alle zintuigen samen =

Nadere informatie

Thema 3 Voeding en je lichaam

Thema 3 Voeding en je lichaam Naut samenvatting groep 7 Mijn Malmberg Thema 3 Voeding en je lichaam Samenvatting Voeding en je lichaam Je lichaam heeft voedingsstoffen nodig. Die zitten in ons eten en drinken. Voedsel en vocht zijn

Nadere informatie

Samenvatting Biologie Hoofdstuk 1 Examen

Samenvatting Biologie Hoofdstuk 1 Examen Samenvatting Biologie Hoofdstuk 1 Examen Samenvatting door een scholier 1780 woorden 5 maart 2007 7,6 47 keer beoordeeld Vak Methode Biologie Nectar Vier rijken vergelijken Samenvatting 1.1 1) Wat leeft

Nadere informatie

De hersenen, het ruggenmerg en hun bloedvaten worden beschermd door drie vliezen.

De hersenen, het ruggenmerg en hun bloedvaten worden beschermd door drie vliezen. Samenvatting door R. 1795 woorden 30 maart 2016 6,7 11 keer beoordeeld Vak Methode Biologie Nectar Biologie samenvatting hoofdstuk 14 zenuwstelsel 14.1 centraal zenuwstelsel het zenuwstelsel bestaat uit

Nadere informatie

Ooit nagedacht over wat er gebeurt onder een halsband?

Ooit nagedacht over wat er gebeurt onder een halsband? Ooit nagedacht over wat er gebeurt onder een halsband? Bij mensen kan slechts 1 w h i p l a s h a c c i d e n t langdurige pijn en lijden veroorzaken. De anatomie van de hond is fundamenteel gelijk aan

Nadere informatie

6,9. Werkstuk door een scholier 1972 woorden 23 mei keer beoordeeld

6,9. Werkstuk door een scholier 1972 woorden 23 mei keer beoordeeld Werkstuk door een scholier 1972 woorden 23 mei 2003 6,9 240 keer beoordeeld Vak Biologie Inhoudsopgave Inleiding Hoofdstuk 1: Huid Hoofdstuk 2: Spieren Hoofdstuk 3: Geraamte Hoofdstuk 4: Ademhaling Hoofdstuk

Nadere informatie

A. de hersenen en het ruggenmerg B. het hersenvlies en de hersenstam C. het cerebrospinaal vocht en de gevoelszenuwen D. de klieren en de lymfevaten

A. de hersenen en het ruggenmerg B. het hersenvlies en de hersenstam C. het cerebrospinaal vocht en de gevoelszenuwen D. de klieren en de lymfevaten Hoofdstuk 1 Meerkeuzevraag 1.1 Meerkeuzevraag 1.2 Meerkeuzevraag 1.3 Meerkeuzevraag 1.4 Meerkeuzevraag 1.5 Meerkeuzevraag 1.6 Meerkeuzevraag 1.7 Waar ligt de lever in de buikholte? A. Boven rechts B. Boven

Nadere informatie

6,7. Samenvatting door een scholier 1580 woorden 20 juni keer beoordeeld

6,7. Samenvatting door een scholier 1580 woorden 20 juni keer beoordeeld Samenvatting door een scholier 1580 woorden 20 juni 2011 6,7 3 keer beoordeeld Vak Biologie Les 1. - Organen zorgen bijvoorbeeld voor je bloedsomloop, spijsvertering en uitscheiding. - Onder alle omstandigheden

Nadere informatie

Praktische opdracht Biologie Cellen

Praktische opdracht Biologie Cellen Praktische opdracht Biologie Cellen Praktische-opdracht door een scholier 1674 woorden 12 juni 2004 5,9 513 keer beoordeeld Vak Biologie Cellen Elk organisme op aarde is opgebouwd uit één of meer cellen.

Nadere informatie

Carol Dweck en andere knappe koppen

Carol Dweck en andere knappe koppen Carol Dweck en andere knappe koppen in de (plus)klas 2011 www.lesmateriaalvoorhoogbegaafden.com 2 http://hoogbegaafdheid.slo.nl/hoogbegaafdheid/ theorie/heller/ 3 http://www.youtube.com/watch?v=dg5lamqotok

Nadere informatie

Samenvatting Biologie Zenuwstelsel

Samenvatting Biologie Zenuwstelsel Samenvatting Biologie Zenuwstelsel Samenvatting door een scholier 2341 woorden 5 februari 2009 6,5 30 keer beoordeeld Vak Methode Biologie Biologie Interactief Samenvatting Biologie 1 Inleiding Zintuigen

Nadere informatie

OMSCHRIJVING LESSTOF

OMSCHRIJVING LESSTOF PROGRAMMA VAN TOETSING EN AFSLUITING KLAS 3 VAK : : Biologie METHODE : Biologie voor Jou KLAS: : 3 NIVEAU : KADER CONTACTUREN PER WEEK 3 X 50 MINUTEN PER WEEK STUDIEJAAR : 2017-2018 EINDCIJFER KLAS 3 MOET

Nadere informatie

V5 Begrippenlijst Hormonen

V5 Begrippenlijst Hormonen V5 Begrippenlijst Hormonen ADH Hormoon dat de terugresorptie van water in de nierkanaaltjes stimuleert. adrenaline Hormoon dat door het bijniermerg wordt afgescheiden. Adrenaline wordt ook door zenuwvezels

Nadere informatie

Mitose is een ander woord voor gewone celdeling. Door gewone celdeling blijft het aantal chromosomen in lichaamscellen gelijk (46 chromosomen).

Mitose is een ander woord voor gewone celdeling. Door gewone celdeling blijft het aantal chromosomen in lichaamscellen gelijk (46 chromosomen). Samenvatting door M. 1493 woorden 28 februari 2014 5 5 keer beoordeeld Vak Methode Biologie Biologie voor jou Genotype en fenotype Veel eigenschappen zijne erfelijk. Je hebt deze eigenschappen geërfd van

Nadere informatie

Naam: BLOEDSOMLOOP. Vraag 1. Waaruit bestaat bloed?

Naam: BLOEDSOMLOOP. Vraag 1. Waaruit bestaat bloed? Naam: BLOEDSOMLOOP Bloed Een volwassen persoon heeft 5 á 6 liter bloed. Dat bloed bestaat uit bloedplasma, bloedcellen (rode en witte) en bloedplaatjes. Als bloed een paar dagen heeft gestaan, zakken de

Nadere informatie

Inhoud. Voorwoord 5. Inleiding 6

Inhoud. Voorwoord 5. Inleiding 6 Inhoud Voorwoord 5 Inleiding 6 1 Gezondheid 9 1.1 Gezondheidskenmerken en anatomie 9 1.2 Oorzaak van ziekten en het verweer ertegen 18 1.3 Dierziektepreventie 27 1.4 Herkennen van ziekten 31 1.5 Afsluiting

Nadere informatie

Samenvatting door Hidde 506 woorden 31 maart keer beoordeeld. Biologie Hoofdstuk 14: Zenuwstelsel Centraal zenuwstelsel

Samenvatting door Hidde 506 woorden 31 maart keer beoordeeld. Biologie Hoofdstuk 14: Zenuwstelsel Centraal zenuwstelsel Samenvatting door Hidde 506 woorden 31 maart 2017 0 keer beoordeeld Vak Biologie Biologie Hoofdstuk 14: Zenuwstelsel 14.1 Centraal zenuwstelsel Zenuwstelsel bestaat uit 2 delen: - centraal zenuwstelsel

Nadere informatie

Tussen de trofoblast en de kiemschijf wordt de navelstreng gevormd.

Tussen de trofoblast en de kiemschijf wordt de navelstreng gevormd. Biologie SE4 Hoofdstuk 6 Paragraaf 1 Tijdens de ovulatie komt een eicel vrij uit een van de beide ovaria. Deze eicel komt terecht in een eileider. Een van de zaadcellen die de tocht van de vagina naar

Nadere informatie

Cellen aan de basis.

Cellen aan de basis. Cellen aan de basis. Cellen aan de basis In het thema cellen aan de basis vinden we twee belangrijke thema s uit biologie voor jou terug. 1. Organen en cellen (thema 1 leerjaar 3) 2. Stofwisseling (thema

Nadere informatie