Capabel Examens 2011 Pagina 1

Transcriptie

1 1. Wat is de kleinste levende eenheid van een organisme? A) Een cel. B) Een orgaan. C) Een weefsel. 2. Bij welke levensverrichting van de cel speelt chromatine een belangrijke rol? A) Bij de prikkelbaarheid. B) Bij de stofwisseling. C) Bij de voortplanting. 3. Wat is een kenmerk van een eccriene klier? A) De kliercel blijft in zijn geheel behouden. B) De kliercel gaat voor een deel verloren. C) De kliercel verandert in zijn geheel in het afscheidingsproduct. 4. Bij welke klieren is de afscheiding apocrien? A) Bij de grote zweetklieren. B) Bij de kleine zweetklieren. C) Bij de talgklieren. 5. Welke organen zijn klieren? 1. Pancreas; 2. Eierstokken; 3. Galblaas; 4. Nieren. A) 1 en 2 B) 1 en 3 C) 3 en 4 6. Wat is een functie van sensibele zenuwen? A) Het geleiden van bewegingsprikkels naar alle organen. B) Het geleiden van prikkels van een zintuig naar de hersenen. C) Het prikkelen van onwillekeurig functionerende organen. 7. Door welke zenuwbaan worden de skeletspieren van het bovenbeen direct geïnnerveerd tot samentrekken? A) Door een centrale, motorische zenuwbaan. B) Door een perifere, motorische zenuwbaan. C) Door een perifere, sensibele zenuwbaan. 8. In welke fase van de haargroei laat de haar los van de haarpapil? A) In de anagene fase. B) In de katagene fase. C) In de telogene fase. Capabel Examens 2011 Pagina 1

2 9. Wat is het verschil in doorlaatbaarheid tussen de huidbarrière en het basale membraan? A) De huidbarrière is doorlaatbaar voor eiwitmoleculen, het basale membraan niet. B) De huidbarrière is niet doorlaatbaar voor straling, het basale membraan wel. C) De huidbarrière is niet doorlaatbaar voor vocht, het basale membraan wel. 10. Waaraan is de elasticiteit van de huid in het bijzonder toe te schrijven? A) Aan de structuur van het stratum cylindricum. B) Aan de structuur van het stratum papillaire. C) Aan de structuur van het stratum reticulaire. 11. Waar liggen de grootste lymfvaten in de huid? A) In de netlaag. B) In de onderhuid. C) In de papillenlaag. 12. Wat is een functie van onderhuids bindweefsel? A) Het beïnvloedt de huidspanning. B) Het beïnvloedt de verhoorning. C) Het regelt de lichaamstemperatuur. 13. Wat is een kenmerk van de neuro-hormonale functie van de huid? A) De productie van acetylcholine en ergosterol. B) De productie van caroteen en histamine. C) De productie van histamine en acetylcholine. 14. Waardoor wordt de lijstentekening van de huid gevormd? A) Door de rangschikking van de coriumpapillen. B) Door de structuur van de basaalcellenlaag. C) Door het netwerk van haarvaten in de lederhuid. 15. Wat is de functie van melanocyten? A) Het behouden van de spanning van de huid. B) Het doorbloeden van de huid. C) Het vormen van pigment in de huid. 16. In welke huidlaag begint het bruiningsproces? A) In het stratum corneum. B) In het stratum cylindricum. C) In het stratum lucidum. Capabel Examens 2011 Pagina 2

3 17. Wat is de ph van de normale huid? A) Neutraal. B) Zwak basisch. C) Zwak zuur. 18. Welke voedingsstoffen zijn het meest belangrijk voor assimilatie? A) Eiwitten. B) Koolhydraten. C) Vetten. 19. Waaraan grenst de twaalfvingerige darm? A) Aan de dunne darm en aan de dikke darm. B) Aan de maag en aan de kronkeldarm. C) Aan de maag en aan de nuchtere darm. 20. Waar worden koolhydraatsplitsende enzymen gevormd? A) In de dunne darm en de lever. B) In de mond en de maag. C) In de pancreas en de mond. 21. Wat is een functie van colibacteriën? A) De afbraak van vetten. B) De productie van hemoglobine. C) De productie van vitamine K. 22. Wat zijn de eindproducten van de ontleding van koolhydraten? A) Glucose en zuurstof. B) Glycogeen en glucagon. C) Kooldioxide en water. 23. Welke vitamine heeft invloed op de bloedstolling? A) Vitamine A. B) Vitamine E. C) Vitamine K. 24. Waarmee is de luchtpijp aan de binnenzijde bekleed? A) Met een bindweefsellaag. B) Met een dwarsgestreepte spierlaag. C) Met trilhaarepitheel. 25. Welke bewering over de nier is juist? A) De nierpoort bevindt zich aan de bolle kant van de nier. B) In de nierschors bevinden zich glomeruli. C) Via de nierpoort treden de nieraders de nier binnen. Capabel Examens 2011 Pagina 3

4 26. Welk bestanddeel vormt normaliter meer dan 50% van het bloedplasma? A) Eiwitten. B) Koolhydraten. C) Water. 27. Tussen welke hartdelen bestaat een verbinding met kleppen? A) Tussen de rechter boezem en de linker boezem. B) Tussen de rechter boezem en de rechter kamer. C) Tussen de rechter kamer en de linker kamer. 28. Van welke aders ontvangt de gemeenschappelijke darmbeenader het bloed? A) Van de inwendige darmbeenader en de nierader. B) Van de inwendige en de uitwendige darmbeenader. C) Van de uitwendige darmbeenader en de nierader. 29. Welk bloedvat loopt door het middenrif? A) De bovenste holle ader. B) De leverader. C) De onderste holle ader. 30. Wat is chylus? A) Glucoserijk lymfevocht. B) Vetrijk lymfevocht. C) Zuurstofrijk lymfevocht. 31. Waardoor wordt de lymfe voornamelijk voortbewogen? A) Door de lymfeklieren. B) Door het hart. C) Door samentrekking van spieren. 32. Waarheen vervoert de lymfe de afvalstoffen? A) Naar de milt. B) Naar de nieren. C) Naar het bloed. 33. Door welk orgaan wordt het antidiuretisch hormoon afgescheiden? A) Door de alvleesklier. B) Door de bijnieren. C) Door het hersenaanhangsel. 34. Welke hormonen ondersteunen elkaars werking? A) Adrenaline en glucagon. B) Insuline en adrenaline. C) Thyroxine en insuline. Capabel Examens 2011 Pagina 4

5 35. Waar worden bij de vrouw oestrogenen afgescheiden? A) In de bijnierschors en in de eierstokken. B) In de eierstokken en het bijniermerg. C) In de hypofyse en in de eierstokken. 36. Waar worden de zaadcellen gevormd? A) In de ovaria. B) In de testis. C) In de uterus. 37. Wat maakt dat iemand zich van zijn bestaan bewust kan zijn? A) De grote hersenen. B) De kleine hersenen. C) Het ruggenmerg. 38. Wat is een functie van het verlengde merg? A) Het coördineren van het perifere zenuwstelsel. B) Het geleiden van prikkels. C) Het vastleggen van gegevens in het geheugen. 39. Waar bevindt zich de paardenstaart? A) In de borstholte. B) In de buikholte. C) In de wervelkolom. 40. Wat is een functie van het autonome zenuwstelsel? A) Ademhalen tijdens de slaap. B) Bewust bewegen. C) Nadenken. Capabel Examens 2011 Pagina 5

6 Answer Key K:\Itembank\Examiner\SV-bank\SchVerz.xam "Anal " Exam ID: 1125 K:\Itembank\Examiner\SV-bank\SchVerz\9V TKY The answer key lists the item number, then item difficulty, then the correct answer. For multiple-choice items, this is followed by the points required for mastery, and, if there is more than one correct response, a list of points for each alternative. Other item types show the answer. The item identifier is listed below the item number. The Total Points is the number of possible points in the test. The Number of points required for mastery is the points required to pass the exam. Number Difficulty Answer 1: 0.83 A ( ) 2: 0.50 C ( ) 3: 0.50 A ( ) 4: 0.50 A ( ) 5: 0.50 A ( ) 6: 0.50 B ( ) 7: 0.50 B ( ) 8: 0.50 B ( ) 9: 0.70 C ( ) 10: 0.75 C ( ) 11: 0.50 B ( ) 12: 0.60 A ( ) 13: 0.83 C ( ) 14: 0.64 A ( ) 15: 0.50 C ( ) Capabel Examens 2011 Pagina 1

7 Answer Key Number Difficulty Answer 16: 0.50 B ( ) 17: 0.30 C ( ) 18: 0.50 A ( ) 19: 0.50 C ( ) 20: 0.50 C ( ) 21: 0.56 C ( ) 22: 0.50 C ( ) 23: 0.86 C ( ) 24: 0.50 C ( ) 25: 0.50 B ( ) 26: 0.50 C ( ) 27: 0.50 B ( ) 28: 0.45 B ( ) 29: 0.47 C ( ) 30: 0.50 B ( ) 31: 0.42 C ( ) 32: 0.50 C ( ) 33: 0.51 C ( ) Capabel Examens 2011 Pagina 2

8 Answer Key Number Difficulty Answer 34: 0.53 A ( ) 35: 0.32 A ( ) 36: 0.50 B ( ) 37: 0.50 A ( ) 38: 0.50 B ( ) 39: 0.50 C ( ) 40: 0.50 A ( ) Total points = 40 Percentage required for mastery = 65% (26 points) Capabel Examens 2011 Pagina 3