5 In welk deel van de wervelkolom treffen we de meeste wervels aan? A het cervicale deel B het lumbale deel C het sacrale deel D het thoracale deel

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "5 In welk deel van de wervelkolom treffen we de meeste wervels aan? A het cervicale deel B het lumbale deel C het sacrale deel D het thoracale deel"

Transcriptie

1 1 Uit welk soort kraakbeen bestaat een discus intervertebralis? A elastisch kraakbeen B glasachtig kraakbeen C hyalien kraakbeen D vezelig kraakbeen 2 Waar vindt diktegroei van een botstuk plaats? A vanuit de epifysairschijven B vanuit de substantia spongiosa C vanuit de substantia compacta D vanuit het periost 3 Wat is het meest voorkomende weefsel in een pees? A collageen bindweefsel B elastisch bindweefsel C epitheelweefsel D kraakbeenweefsel 4 In welk deel van de wervelkolom bevindt zich de axis? A pars cervicalis B pars lumbalis C pars sacralis D pars thoracalis 5 In welk deel van de wervelkolom treffen we de meeste wervels aan? A het cervicale deel B het lumbale deel C het sacrale deel D het thoracale deel 6 Waardoor onderscheiden de halswervels zich van de andere wervels? A een extra gewrichtsvlakje B een foramen transversarium C een processus transversus D een rechthoekig processus spinosus 7 Van welk deel van de wervelkolom is de vertebra prominens een onderdeel? A pars cervicalis B pars lumbalis C pars sacralis D pars thoracalis 8 Waardoor wordt de malleolus medialis gevormd? A distale eind van de tibia B distale eind van de fibula C proximale eind van de fibula D proximale eind van de tibia 1

2 9 Aan welke structuur zit het lig. collaterale tibiale van de knie vast? A caput fibulae B condylus lateralis femorís C condylus lateralis tibiae D meniscus medialis 10 Welk bot draagt het minste lichaamsgewicht? A calcaneus B femur C fibula D tibia 11 Uit hoeveel botten bestaat de tarsus? A 5 B 6 C 7 D 8 12 Van welk botstuk is het processus coracoideus een onderdeel? A humerus B radius C scapula D ulna 13 Wat voor soort gewricht is het bovenste hoofdgewricht: tussen os occipitale en de atlas? A een draaigewricht B een eigewricht C een kogelgewricht D een zadelgewricht 14 Welk gewicht is een samengesteld gewricht? A art. acromioclavicularis B art. carpometacarpea pollicis C art. cubiti D art. radio-ulnaris distalis 15 Hoe heet de verbinding van twee botstukken door middel van bindweefsel? A diarthrose B syndesmose C synchondrose D synostose 16 Waardoor worden de bewegingsmogelijkheden van een gewricht vooral bepaald? A door de vorm van de gewrichtsvlakken en de ligamenten B door de vorm van de gewrichtsvlakken en de spieren C door het gewrichtskapsel en de ligamenten D door het gewrichtskapsel en de spieren 2

3 17 Waarmee zijn de gewrichtsvlakken van een synoviaal gewricht bekleed? A elastisch kraakbeen B hyalien kraakbeen C periost D synoviaalvlies 18 Waarmee vormt het os sacrum een articulatio? A os ilium B os ischii C os pubis D vertebra lumbalis 19 Waardoor wordt het onderste spronggewricht gevormd? A alleen os calcaneus en os cuboideum B alleen os calcaneus en os naviculare C alleen os talus en os calcaneus D os talus, os calcaneus en os naviculare 20 In welk vlak vinden abductie en adductie plaats bij het articulatio coxae? A sagitale vlak B mediane vlak C frontale vlak D transversale vlak 21 Waardoor wordt de relatief ondiepe kom van de art. humeri vergroot? A door de pees van de lange kop van de m. biceps brachii B door een discus articulare C door een labrum articulare D door een ruim kapsel 22 Welk gewricht kan als amfiartrose bestempeld worden? A art. radio-ulnans distalis B art. sacro-iliaca C art. subtalaris OSG D art. talo-cruralis BSG 23 Welke botten vormen met het femur de art. coxae? A os ilium, os ischii en os pubis B os ischii, os pubis en os sacrum C os pubis, os sacrum en os ilium D os sacrum, os ischii en os ilium 24 Welk ligament maakt deel uit van het kapsel van het kniegewricht? A lig. collaterale laterale B lig. collaterale mediale C lig. cruciatum anterius D lig. cruciatum posterius 3

4 25 Welk deel van de wervelkolom heeft de grootste kyphose? A cervicaal B lumbaal C thoracaal D sacraal 26 Welke spier is mono-articulair? A m. latissimus dorsi B m. supraspinatus C m. levator scapulae D m. biceps brachii 27 Hoe heet de contractievorm van een spier, die een beweging tegen de zwaartekracht in maakt? A concentrisch B excentrisch C isometrisch D statisch 28 Welke spier heeft zijn insertie proximaal mediaal aan het femur? A m. gluteus maximus B m. gracilis C m. psoas major D m. tensor fascia latae 29 Welke spieren hebben hun origo aan de processus coracoideus? A caput breve en caput longum van de m. biceps brachii B m. coracobrachialis en caput breve van de m. biceps brachii C m. coracobrachialis en caput longum van de m. biceps brachii D m. coracobrachialis en caput longum van de m. triceps brachii 30 Welke spieren hebben hun origo aan het tuber ossis ischii? A m. gluteus maximus en m. biceps femoris B m. gluteus medius en m. gluteus minimus C m. rectus femoris en m. biceps femoris D m. semimembranosus en m. semitendinosus 31 Functie van de m. lattisimus dorsi is: A abductie, endorotatie, retroflexie B adductie, endorotatie, retroflexie C adductie, exorotatie, retroflexie D adductie, endorotatie, anteflexie 32 Welke bewegingen zijn mogelijk in de articulatio cubiti? A alleen flexie en extensie B alleen pronatie en supinatie C flexie, extensie, pronatie en supinatie D flexie, extensie, pronatie, supinatie, abductie en adductie 4

5 33 Welke spier is mono-articulair? A m. biceps brachii caput breve B m. coracobrachialis C m. erector spinae D m. triceps brachii caput longum 34 Welke spier heeft rechtstreeks invloed op de bewegingen in de art. humeri? A de m. brachialis B de m. brachioradialis C de m. coracobrachialis D het caput laterale van de m. triceps brachii 35 Welke spieren hebben als functie endorotatie en adductie in het art humeri A lattisimus dorsi, teres minor, infraspinatus en pectoralis major B lattisimus dorsi, teres major, subscapularis en pectoralis major C teres major, biceps brachii caput longum en pectoralis minor D pectoralis major, biceps brachii caput breve en levator scapulae 36 Welke spier is in alle opzichten een synergist van de m. infraspinatus? A m. deltoideus B m. supraspinatus C m. teres major D m. teres minor 37 Welke spier is de synergist van de m. deltoideus bij het begin van de abductie? A m. infraspinatus B m_subscapularis C m. supraspinatus D m. teres major 38 Hoe heet de beweging in het transversale vlak als de m. pectoralis major concentrisch contraheert? A adductie B anteflexie C circumductie D endorotatie 39 Welke spier(groep) is de meest effectieve synergist van de m. brachialis? A diepliggende laag dorsale onderarmspieren B diepliggende laag ventrale onderarmspieren C m. biceps brachii D m. triceps brachii 40 Welke spier fixeert de scapula bij het abduceren van de arm? A m. pectoralis major B m. pectoratis minor C m. serratus anterior D m. trapezius 5

6 41 Door welke spier wordt de beweging gecontroleerd wanneer iemand in een borstlingse ligsteun langzaam de ellebogen buigt? A concentrische contractie van de m. biceps brachii B concentrische contractie van de m. triceps brachii C excentrische contractie van de m. biceps brachii D excentrische contractie van de m. triceps brachil 42 Flexie knie kan mede verzorgd worden door concentrische activiteit van de: A de m. biceps femoris B de m. glutaeus maximus C de m. quadriceps femoris D de m. soleus 43 Welke spier ondersteunt de werking van de m. latissimus dorsi? A m. biceps brachii B m. coracobrachialis C m. levator scapulae D m. teres major 44 Wat gebeurt er bij een bilaterale contractie van de m_illiopsoas in stand? A anteversie van het bekken B lateroflexie van de lumbale wervelkolom C retroflexie in het art. coxae D retroversie van het bekken 45 Van welke buikspier liggen de vezels in het verlengde van de linker m. obliquus internus abdominus? A linker m. obliquus externus abdominus B m. rectus abdominus C rechter m. obliquus externus abdominus D rechter m. obliquus intemus abdominus 46 Wanneer staan de onderste spronggewrichten in inversie als de voeten plat op de grond staan? A met de voeten achter elkaar B met de voeten gekruist C met de voeten in maximale spreidstand D met de voeten tegen elkaar 47 Welke spier(groep) voorkomt tijdens het staan het voorover kantelen van het bekken? A de hamstring B m. psoas major C m. quadriceps femoris D m. sartorius 6

7 48 Welke spier verhindert tijdens lopen, dat het bekken in het frontale vlak wegzakt ten opzichte van het standbeen? A m. biceps femoris B m. gluteus maximus C m. gluteus medius D m. rectus femoris 49 Welke spieren contraheren concentrisch bij het trappen naar een bal toe? A m. gluteus maximus van het standbeen en m. gluteus maximus van het zwaaibeen. B m. gluteus maximus van het standbeen en m. iliopsoas van het zwaaibeen. C m. iliopsoas van het standbeen en m. iliopsoas van het zwaaibeen. D m. iliopsoas van het standbeen en m. gluteus maximus van het zwaaibeen. 50 Om schouder naar achteren te bewegen gebruikt men; A m trapezius pars transversus, mm rhomboideii B m trapezius, m erector spinae C m rhomboideii, mm scaleni D m levator scapulae, m serratus anterior Fysiologie 1 In welk onderdeel van de cel vindt de anaërobe stofwisseling plaats? A nucleus B golgi-apparaat C cytoplasma D mitochondrion 2 De gewichtstoename na een periode van training is vooral een toename van de hoeveelheid: A spierweefsel B botweefsel C glycogeen D vet 3 Welke functie(s) heeft de lever? A afbraak van alcohol B eiwitstofwisseling C koolhydraatstofwisseling D alle bovengenoemde 4 Hoe noemen we de stofwisseling die nodig is om arbeid te verrichten? A anabolisme B basaal metabolisme C intermediair metabolisme D katabolisme 7

8 5 In de capillairen stroomt het bloed aanzienlijk langzamer dan in de arterien, wat is daarvan de oorzaak? A de geringe diameter van de capillairen B de toename van de gezamenlijke vaatdoorsnede, toename vaatbed C de hoge weerstand die het bloed in de arteriolen ondervindt D de hoge weerstand die het bloed in de venulen ondervindt 6 Hoe heet het opgenomen worden van een bacterie door een leukocyt? A assimilatie B diapedese C fagocytose D osmose 7 Toediening van glucose voor een wedstrijd leidt in eerste instantie tot: A een toename van de eiwitstofwisseling B een stijging van het insuline gehalte van het bloed C een toename van de vetstofwisseling D vrijmaking van glucose in de lever 8 Welk vitamine is in wateroplosbaar? A vitamine A B vitamine C C vitamine D D vitamine E 9 Wat wordt onder invloed van zonlicht door de huid geproduceerd? A rode bloedcellen B vitamine C C vitamine D D warmte 10 Wat is de functie van ruwe vezels in de voeding? A bevorderen van de bloedstolling B ondersteunen van resorptie van vocht in het colon C verbetering van de voedselopname D versnellen van de stoelgang 11 Welke stelling is juist? Het effect van toedienen van een extra liter eigen rode bloedcellen is I een grotere zuurstofopname-capaciteit per liter arterieel bloed. II een verhoogde viscositeit van het bloed. A 1 en II zijn juist. B Alleen 1 is juist. C Alleen II is juist. D 1 en II zijn niet juist. 8

9 12 Wat gebeurt er bij een aanhoudende spiercontractie van 20 seconden? A De motorunits zullen tegelijk werken. B De motorunits zullen beurtelings werken. C Een spier zal niet meer kunnen contraheren door opeenhoping van melkzuur. D Een spier zal altijd maximaal gecontraheerd zijn. 13 In welke van de onderstaande spiergroepen bevat een motorunit het kleinste aantal spiervezels? A de bovenbeenspieren B de kuitspieren C de onderarmspieren D de vingerspieren 14 Welke bestanddelen worden vanuit de darm in de lymfe opgenomen? A eiwitten B mineralen C suikers D vetten 15 Wat is een functie van de bloedvaten in de huid? A afscheiding van vetten om de huid soepel te houden B afvalstoffen aan de cellen geven C bijdragen aan de regeling van de lichaamstemperatuur D tastgevoel door tastlichaampjes aan het einde van de bloedvaatjes 16 Een hormoon dat door de alvleesklier wordt geproduceerd is: A ACTH adrenocorticotroop hormoon B ADH antidiuretisch hormoon C Glucagon D Pancreassap 17 Wat gebeurt er met eiwit dat wij via ons voedsel tot ons nemen? A Het dient voor verbranding. B Het wordt in de darmen tot aminozuren afgebroken. C Het wordt in de mond omgezet. D Het wordt onder invloed van gal tot ureum verwerkt. 18 Waar vindt de vertering van het opgenomen voedsel door enzymen voornamelijk plaats? A in de dikke darm B in de dunne darm C in de mondholte D in de slokdarm 9

10 19 Welke stelling is juist? I Bij de uitademing gaat het diafragma omhoog. II Na een maximale uitademing bevatten de longen alleen residuvolume. A I en II zijn juist. B Alleen I is juist. C Alleen II is juist. D I en II zijn niet juist. 20 Waardoor ontstaat de prikkel tot inademing als men de adem probeert in te houden? A door daling van het zuurstofgehalte in het bloed B door daling van het zuurstofgehalte in de long C door stijging van het koolzuurgehalte in het bloed D door stijging van het zuurstofgehalte in het bloed 21 Welke stelling is juist? Tijdens hardlopen neemt de ademhaling toe, waarbij meer gebruik wordt gemaakt van I het inspiratoire en expiratoire reservevolume. II het residuvolume. A l en ll zijn juist. B Alleen I is juist. C Alleen II is juist. D I en II zijn niet juist. 22 In welke situatie wordt percentueel de meeste warmte via straling en geleiding aan de omgeving afgegeven? A als de huidtemperatuur weinig verschilt van de omgevingstemperatuur B in rust bij een hoge omgevingstemperatuur C in rust bij een lage omgevingstemperatuur D tijdens zware arbeid in een hoge omgevingstemperatuur 23 Welke veranderingen treden op door langdurig overmatig zweten? A De hoeveelheid extracellulair vocht neemt af. B De intravasculaire colioïd-osmotische druk neemt af. C Er kan extracellulair oedeem ontstaan. D Er wordt meer urine geproduceerd. 24 Welke stelling is juist? I Verdamping van zweet is de meest effectieve koelmethode van ons lichaam bij inspanning in een warme omgeving. II Warmtestuwing treedt vooral op bij inspanning in een omgeving met een zeer lage vochtigheidsgraad. A I en II zijn juist. B Alleen I is juist. C Alleen II is juist. D I en II zijn niet juist. 10

11 25 Na de finish van een hartloopwedstrijd over 5 km wordt een atleet plotseling zeer bleek. Dit is een gevolg van: A ademnood B plotselinge misselijkheid C plotselinge afkoeling D plotselinge daling van de veneuze terugstroom 26 Wat kan een oorzaak zijn van een stijging van de hartfrequentie? A daling van de kemtemperatuur van het lichaam B een sterkere prikkeling van het hart door de nervus vagus C toename van adrenaline in het bloed D alle bovengenoemde 27 Wat is het hartminuutvolume bij een sporter met een hartfrequentie van 70 si./min., een slagvolume van 50 ml en een diastolische bloeddruk van 80 mm Hg? A 3500 ml B 4000 ml C 5600 ml D 6000 ml 28 Wat is de directe werking van adrenaline? A Het verhoogt de ademfrequentie. B Het verhoogt de wateruitscheiding door de nieren. C Het verlaagt de bloedsuikerspiegel. D Het verlaagt de stofwisseling. 29 Wat is de taak van de kleine hersenen? A de coördinatie van spiergroepen B de coördinatie van reflexen C het verwerken van de visuele input D het realiseren van geheugenopslag 30 Waar worden we ons bewust van uitwendige prikkels? A hersenschors B hersenstam C kleine hersenen D verlengde merg 31 Wat is de meest beperkende factor bij de 100 meter sprint? A glycogeenvoorraad B melkzuurproductie C neuro-musculaire coordinatie D zuurstofopname 32 Wat vermindert door een maximale statische contractie in een spier? A de ADP-concentratie B de doorbloeding C de melkzuurconcentratie D de temperatuur 11

12 33 Welke stelling is juist? I Bij de eerste 400 m van een duurloop speelt de anaërobe afbraak van glucose een rol bij de energielevering. II Bij de eerste 400 m van een duurloop speelt de oxidatie van koolhydraten een rol bij de energielevering A I en II zijn juist. B Alleen I is juist. C Alleen II is juist. D I en II zijn niet juist. 34 Wat gebeurt in ons lichaam wanneer we vanuit de rustsituatie een duurinspanning gaan uitvoeren? A De P CO2 in de spiercel wordt lager dan die in het arteriële bloed. B De stroomsnelheid in de capillairen van de spijsverteringsorganen neemt toe. C Het zuurstofconcentratie verschil tussen de spiercellen en het bloed wordt kleiner. D De capillairen in de spieren worden geopend. 35 De poortader vervoert bloed uit de naar de lever A benen B darmen C geslachtsorganen D nieren 36 Waarom maakt het lichaam op grote hoogte meer erythrocyten? Als compensatie voor: A de afname van de totale longcapaciteit B de grotere zuurstofbehoefte C de hogere koolzuurgasspanning D de lagere zuurstofspanning 37 Welk langetermijneffect heeft conditietraining op de hartfrequentie? A De hartfrequentie in rust neemt af B De hartfrequentie tijdens eenzelfde submaximale inspanning neemt toe C De maximale frequentie neemt af D De maximale frequentie neemt toe 38 Waardoor worden spieren door training krachtiger? A Doordat er meer actine en myosine wordt gevormd B Doordat er meer CP en ATP wordt gevormd C Doordat er meer elastine en collageen wordt gevormd D Doordat er meer koolhydraten en vetten worden gevormd 39 Voor welke spiergroep(en) is het verschil in absolute kracht tussen man en vrouw het kleinst? A rugspieren B heupspieren C onderarmspieren D schoudergordelspieren 12

13 40 Enkele dagen na de eerste training in het nieuwe seizoen klagen veel sporters over spierpijn. Wat is de meest waarschijnlijke oorzaak? A bloeduitstortingen in het onderhuidse bindweefsel B kleine beschadigingen in de spier C uitputting van de glycogeenvoonaad in de spier D verhoging van de melkzuurconcentratie in de spier 41 Wat is de optimale hartfrequentie voor training gericht op verbetering van het aërobe uithoudingsvermogen van een 20-jarige sporter? A 100 B 130 C 160 D Wat is een effect van explosieve krachtexplosies van korte duur toegepast in het begin van de trainingsopbouw van een kogelstoter? A aanpassing van het warmteregulatiesysteem B omzetten van vetten in eiwitten C toename van het aantal capillairen in de spieren D verbeterde coördinatie 43 Wat hoort in ieder geval in een algemene warming-up thuis? A dynamische oefeningen B krachtoefeningen C massage D statische oefeningen 44 Welke methode is het meest verantwoord om de conditie van een gezond persoon met overgewicht te verbeteren? A 1 uur per dag Nordic walken B 2 maal per week 1 uur gymnastiek C per dag 15 minuten hardlopen D per dag 1 uur tuinieren 45 Wat is de minst belangrijke aanpassing voor een 110 m hordenloper? A toename van de beschikbare hoeveelheid energierijke fosfaten B toename van de kracht van de spieren C toename van de maximale zuurstofopnamecapaciteit D toename van de snelheid van de spieren 46 Waar ligt het cellichaam van de motorische neuron die skeletspier innerveert? A in de achterhoorn van het ruggenmerg B in de grote hersenen C in de kleine hersenen D in de voorhoorn van het ruggenmerg 13

14 47 Hoe wordt het anaeroob vermogen het best getraind? A duurtraining B intervaltempotraining C sub-maximale training D intervalduurtraining 48 Waar is de P CO2 het hoogst A aorta B halsslagader C leverslagader D longslagader 49 Wat heeft als langetermijneffect de meest positieve invloed op hypertensie? A aërobe training B coördinatietraining C krachttraining D lenigheidstraining 50 Welke factor heeft invloed op de sprintsnelheid van een wielrenner? A de contractiesnelheid van de beenspieren B de kracht van de beenspieren C het percentage witte spiervezels in de beenspieren D alle bovengenoemde 14

Theorie-examen Anatomie 13 januari 2006.

Theorie-examen Anatomie 13 januari 2006. Theorie-examen Anatomie 13 januari 2006. 1. Wat is de diafyse van een pijpbeen? A. Het uiteinde van een pijpbeen. B. Het middenstuk van een pijpbeen. C. De groeischijf. 2. Waar bevindt zich de pink, ten

Nadere informatie

Theorie-examen anatomie 25 januari 2008

Theorie-examen anatomie 25 januari 2008 Theorie-examen anatomie 25 januari 2008 1. Welke van de volgende spieren is eenkoppig? A. De m. biceps brachii. B. De m. coracobrachialis. C. De m. gastrocnemius. 2. Welke van de volgende spieren geeft

Nadere informatie

6. Van welk deel van de wervelkolom is de vertebra prominens een onderdeel? 7. Hoe wordt de binnenste laag van het gewrichtskapsel genoemd?

6. Van welk deel van de wervelkolom is de vertebra prominens een onderdeel? 7. Hoe wordt de binnenste laag van het gewrichtskapsel genoemd? Examen anatomie januari 2009 1. Wat kan gesteld worden van slow twitch spiervezels? A. Ze hebben een groot agonistisch vermogen. B. Ze hebben een groot anaeroob vermogen. C. Ze hebben een groot aeroob

Nadere informatie

Theorie - herexamen Anatomie 23 mei 2008

Theorie - herexamen Anatomie 23 mei 2008 Theorie - herexamen Anatomie 23 mei 2008 1. Wat gebeurt er bij een excentrische contractie van een spier? A. De spier wordt korter. B. De spier wordt langer. C. De spierlengte blijft gelijk. 2. In welk

Nadere informatie

Theorie-examen anatomie 12 januari 2007

Theorie-examen anatomie 12 januari 2007 Theorie-examen anatomie 12 januari 2007 1. Welke uitspraak met betrekking tot spiercontracties is altijd juist? A. Bij concentrische contracties wordt de spanning in de spier kleiner. B. Bij excentrische

Nadere informatie

Anatomie. Hier volgen 50 opgaven. Bij elke opgave zijn drie antwoorden gegeven. Slechts één van deze antwoorden is het goede.

Anatomie. Hier volgen 50 opgaven. Bij elke opgave zijn drie antwoorden gegeven. Slechts één van deze antwoorden is het goede. Examenstichting Perimedische Opleidingen Diploma: sportmassage, massage, wellness massage 22 januari 2010, Beschikbare tijd: 60 minuten Anatomie Aanwijzing: Hier volgen 50 opgaven. Bij elke opgave zijn

Nadere informatie

Anatomie van de heup. j 1.1

Anatomie van de heup. j 1.1 j1 Anatomie van de heup De Latijnse naam voor het heupgewricht is art. coxae, het is een kogelgewricht (art. spheroidea). In het gewricht kan om drie assen bewogen worden. As Vlak Beweging Transver- Sagittaal

Nadere informatie

frontaal vlak sagittale as transversale as sagittaal vlak mediosagittaal (mediaan) vlak

frontaal vlak sagittale as transversale as sagittaal vlak mediosagittaal (mediaan) vlak j1 Anatomie van de heup As Vlak Beweging De Latijnse naam voor het heupgewricht is art. coxae; en het is een kogelgewricht (art. spheroidea). In het gewricht kan om drie assen bewogen worden. transversaal

Nadere informatie

1. m. Rectus Abdominis (rechte buikspier) A. Origo en insertie: van 5-7de rib naar schaambeen. C. Indeling en functie van de spier:

1. m. Rectus Abdominis (rechte buikspier) A. Origo en insertie: van 5-7de rib naar schaambeen. C. Indeling en functie van de spier: 1. m. Rectus Abdominis (rechte buikspier) A. Origo en insertie: B. Overspanning van: C. Indeling en functie van de spier: D. Bijzonderheden: E. Voorbeelden van oefeningen: van 5-7de rib naar schaambeen

Nadere informatie

23-Oct-14. 6) Waardoor wordt hyperextensie van het kniegewricht vooral beperkt? A) Banden B) Bot C) Menisci D) Spieren

23-Oct-14. 6) Waardoor wordt hyperextensie van het kniegewricht vooral beperkt? A) Banden B) Bot C) Menisci D) Spieren Vlak As Beweging Gym Frontaal Sagitale Ab-adductie Radslag Latero flexie Ulnair-radiaal deviatie Elevatie-depressie Sagitaal Frontale Flexie-extensie Salto Transversale Ante-retro flexie Dorsaal flexie

Nadere informatie

Anabolisme: anabole processen: opbouwstofwisseling Energie wordt toegevoegd: assimilatie

Anabolisme: anabole processen: opbouwstofwisseling Energie wordt toegevoegd: assimilatie Fysiologie les 2 BIO-ENERGETICA Celstofwisseling = cel metabolisme Basis metabolisme: stofwisseling in rust Anabolisme: anabole processen: opbouwstofwisseling Energie wordt toegevoegd: assimilatie Katabolisme:

Nadere informatie

Cursus Ontspanningsmassage. Bijlage spieren. Trapezius

Cursus Ontspanningsmassage. Bijlage spieren. Trapezius Cursus Ontspanningsmassage Bijlage spieren. Trapezius De trapezius (monnikskapspier) is een ruitvormige spier boven aan de achterkant van het lichaam. De trapezius loopt van de schedelbasis tot aan het

Nadere informatie

Gesloten vragen Functionele Anatomie II

Gesloten vragen Functionele Anatomie II Gesloten vragen Functionele Anatomie II 2013-2014 1. Ab- en adductie vindt plaats om een longitudinale as 2. In de anatomische houding is, in het sagittale vlak van de wervelkolom, lumbaal een lordose

Nadere informatie

Spierenbovensteextremiteit

Spierenbovensteextremiteit Spierenbovensteextremiteit O: Proximaal I : Distaal 1) Tussen welke botten vormt het onderste spronggewricht een verbinding? A) Calcaneus, naviculare, cuboideum B) Calcaneus, naviculare, talus C) Cuneiforma,

Nadere informatie

Inhoud. Inleiding 1. 4 Anatomie van de schouder 41 4.1 Anteflexie 42 4.2 Retroflexie 42 4.3 Abductie 44 4.4 Adductie 46

Inhoud. Inleiding 1. 4 Anatomie van de schouder 41 4.1 Anteflexie 42 4.2 Retroflexie 42 4.3 Abductie 44 4.4 Adductie 46 Inhoud Inleiding 1 1 Anatomie van de heup 3 1.1 Anteflexie 4 1.2 Retroflexie 6 1.3 Abductie 7 1.4 Adductie 8 1.5 Exorotatie 9 1.6 Endorotatie 12 1.7 Ligamenten van de heup 12 1.8 Schema 14 2 Anatomie van

Nadere informatie

Spierenbovensteextremiteit

Spierenbovensteextremiteit Spierenbovensteextremiteit O: Proximaal I : Distaal 1) Tussen welke botten vormt het onderste spronggewricht een verbinding? A) Calcaneus, naviculare, cuboideum B) Calcaneus, naviculare, talus C) Cuneiforma,

Nadere informatie

https://www.visiblebody.com/anatomy-and-physiology-apps/human-anatomy-atlas

https://www.visiblebody.com/anatomy-and-physiology-apps/human-anatomy-atlas Amstelveen, 29 april 2017 Beste collega s In juni gaan we met het schoudernetwerk weer naar de snijzaal. Om deze sessie goed voor te bereiden een kleine opfrissing van de anatomie middels deze mailronde.

Nadere informatie

Belangrijkste spiergroepen

Belangrijkste spiergroepen Welkom 2. Anatomie 2.6.7. Belangrijkste spiergroepen Als coach: belangrijk om belangrijkste spieren van het lichaam te kennen + ligging en functie van de spieren Ligging: beschreven a.d.h.v. oorsprong

Nadere informatie

Henny Leentvaar (Sport)massage Pagina 1 van 7 spieren studie hulp

Henny Leentvaar (Sport)massage Pagina 1 van 7 spieren studie hulp Erector Trunci rug Crista Iliaca, sacrum Processie Spinosi en transversi, anguli costae, os occipitale Rugstrekken (extensie), zijwaarts buigen (lareroflexie), deflexie Quadratus Lumborum Sternocleidomastoid

Nadere informatie

1. BEKKENGORDEL EN HEUP

1. BEKKENGORDEL EN HEUP Inleiding tot het orthopedisch onderzoek 1 DEEL II: HET ONDERSTE LIDMAAT Het bekken is een beenderige ring bestaande uit vier verschillende botten die onderling verbonden zijn met stevige ligamenten: Sacrum

Nadere informatie

De antwoorden op de opdrachten E-Learning VAN WIT EN ZWART. Opdracht 1. A = M. tensor fasciae lata B = lig. capitis femoris

De antwoorden op de opdrachten E-Learning VAN WIT EN ZWART. Opdracht 1. A = M. tensor fasciae lata B = lig. capitis femoris De antwoorden op de opdrachten E-Learning VAN WIT EN ZWART Opdracht 1 A = M. tensor fasciae lata B = lig. capitis femoris C = caput femoris D = trochanter major E = collum femoris F = M. obturatorius internus

Nadere informatie

2. Bevestiging spieren. 3. Stevigheid (samen met spieren) 4. Beweeglijkheid (samen met spieren) 5. Aanmaak rode bloedcellen in beenmerg

2. Bevestiging spieren. 3. Stevigheid (samen met spieren) 4. Beweeglijkheid (samen met spieren) 5. Aanmaak rode bloedcellen in beenmerg Anatomy is destiny Sigmund Freud Belangrijkste botten Nomenclatuur Reina Welling WM/SM-theorieles 1 Osteologie bekken en onderste extremiteit Myologie spieren bovenbeen Met dank aan Jolanda Zijlstra en

Nadere informatie

Anatomie van de Spieren

Anatomie van de Spieren Schoudergordel en hals Schoudergordel M. Coracobrachialis M. Deltoideus M. Infraspinatus M. Latissimus dorsi M. Levator scapulae M. Pectoralis major Bron:afbeeldingen en omschrijving: SWSportmassage.nl

Nadere informatie

1) Tot de flexorenvan de knie behoort o.a. A) M Soleus B) M Glutaeus maximus C) M Gastrocnemius D) M Vastus medialis. Vragen les 1 fysiologie

1) Tot de flexorenvan de knie behoort o.a. A) M Soleus B) M Glutaeus maximus C) M Gastrocnemius D) M Vastus medialis. Vragen les 1 fysiologie 1) Tot de flexorenvan de knie behoort o.a. A) M Soleus B) M Glutaeus maximus C) M Gastrocnemius D) M Vastus medialis Vragen les 1 fysiologie 2) Aan de spina iliaca anterior superior (sias) hechten vast:

Nadere informatie

Oefenvragen les 7. 1) Wat voor soort gewricht is het art radiocarpea? A) Eigewricht B) Kogelgewricht C) Lengtescharnier D) Zadelgewricht

Oefenvragen les 7. 1) Wat voor soort gewricht is het art radiocarpea? A) Eigewricht B) Kogelgewricht C) Lengtescharnier D) Zadelgewricht 1) Wat voor soort gewricht is het art radiocarpea? A) Eigewricht B) Kogelgewricht C) Lengtescharnier D) Zadelgewricht Oefenvragen les 7 2) Hoe is een ware rib (costavera) met de wervelkolom verbonden?

Nadere informatie

* short head: eind van coracoid van scapula * long head: supraglenoid deel scapula. * Ulna. * halverwege voorkant humerus.

* short head: eind van coracoid van scapula * long head: supraglenoid deel scapula. * Ulna. * halverwege voorkant humerus. BOVENSTE EXTREMITEITEN Spiergroep Spiernaam Aanhechtingsplaats proximaal Aanhechtingsplaats distaal Innervatie Functie Extensoren bovenarm * m. biceps brachii * short head: eind van coracoid van scapula

Nadere informatie

DE SCHOUDER van BINNEN naar BUITEN. Wietske Wind Thom van der Sloot

DE SCHOUDER van BINNEN naar BUITEN. Wietske Wind Thom van der Sloot DE SCHOUDER van BINNEN naar BUITEN Wietske Wind Thom van der Sloot WIE ZIJN WIJ WIETSKE WIND DOCENTE CIOS HEERENVEEN OPLEIDER SPORTMASSAGE/VERZORGING 1997 SPORTMASSEUR SINDS 1995 THOM vd SLOOT Ex DOCENT

Nadere informatie

Lichamelijk onderzoek

Lichamelijk onderzoek Hoofdstuk 3 Lichamelijk onderzoek Het lichamelijk onderzoek omvat de volgende onderdelen: -- inspectie in rust -- passief en actief uitgevoerd onderzoek naar de beweeglijkheid van de cervicale wervelkolom,

Nadere informatie

Bouw van een skeletspier

Bouw van een skeletspier Reina Welling WM/SM-theorieles 5 Met dank aan Jolanda Zijlstra en Bart van der Meer Bouw van een skeletspier faculty.etsu.edu Welke eigenschappen horen bij type I en welke bij type II spiervezels? Vooral

Nadere informatie

Les Spierenondersteextremiteit. O: proximaal I : distaal

Les Spierenondersteextremiteit. O: proximaal I : distaal Les 10+11 Spierenondersteextremiteit O: proximaal I : distaal Oefenvragen les 10. Einde les 11 eindtoets anatomie in de les maken 1) Als een pees in het lichaam over een harde structuur schuift zal de

Nadere informatie

Opdracht krachttraining 1

Opdracht krachttraining 1 Opdracht krachttraining 1 Doel: hypertrofie (spiergroei) Spier/ spiergroep: Musculus biceps brachii Moduul krachttraining 1 Opdracht krachttraining 2 Doel: explosiviteit Spier/ spiergroep: musculus quadriceps

Nadere informatie

OPEN LESSEN HERFSTVAKANTIE FUNCTIONELE ANATOMIE Prof. dr. Ingrid Kerckaert 13u-14u15

OPEN LESSEN HERFSTVAKANTIE FUNCTIONELE ANATOMIE Prof. dr. Ingrid Kerckaert 13u-14u15 OPEN LESSEN HERFSTVAKANTIE 2016 FUNCTIONELE ANATOMIE Prof. dr. Ingrid Kerckaert 13u-14u15 WERKING KNIEGEWRICHT (beschouwingen uit de literatuur) PATELLA: - beschermt kniegewricht - is katrol voor pees

Nadere informatie

MASSAGETHERAPEUT

MASSAGETHERAPEUT MASSAGETHERAPEUT WWW.I-LEARNING.BE BESPREKING VAN DE SKELETSPIEREN Tijdens de bespreking van de skeletspieren zal voor de spiernaam telkens de term musculus (spier) worden geplaatst. Vanaf nu vervangen

Nadere informatie

De spieren (structuur)

De spieren (structuur) Skelet achter 1. Cranium 2. Processus mastoideus 3. Maxilla 4. Mandibularium 5. Arcus Vertebrae C5 6. Processus Transversalis C5 7. Costa 1 8. Costa 2 9. Clavicula 10. Acromion 11. Caput humerus 12. Sulcus

Nadere informatie

M. supraspinatus. Origo: Insertio: Innervatie: Functie: Fossa supraspinata. Tuberculum maius. N. suprascapularis. Abductie arm

M. supraspinatus. Origo: Insertio: Innervatie: Functie: Fossa supraspinata. Tuberculum maius. N. suprascapularis. Abductie arm M. supraspinatus Fossa supraspinata Tuberculum maius N. suprascapularis Abductie arm M. infraspinatus Fossa infraspinata Tuberculum maius N. suprascapularis Exorotatie arm M. teres maior Dorsale zijde

Nadere informatie

Skillslab handleiding

Skillslab handleiding Skillslab handleiding Faculteit Geneeskunde & Gezondheidswetenschappen Inleiding tot het orthopedisch onderzoek Academiejaar 2012-2013 Dr. Francis Hugelier - Dr. Jan Reniers Dr. Hans Van den Abbeele Met

Nadere informatie

3. Wat gebeurt er met het kernmembraan in de eerste fase van de celdeling?

3. Wat gebeurt er met het kernmembraan in de eerste fase van de celdeling? 1. Welke stof beweegt zich het makkelijkst door het celmembraan? A) Eiwit. B) Vet. C) Water. 2. Waarbij zijn de centraallichaampjes van belang? A) Bij de celdeling. B) Bij de celgroei. C) Bij de celstofwisseling.

Nadere informatie

Tabel van de perifere zenuwen [terminale takken]: bovenste extremiteit

Tabel van de perifere zenuwen [terminale takken]: bovenste extremiteit Tabel van de perifere zenuwen [terminale takken]: bovenste extremiteit n. radialis n. axillaris C5-Th1 C5,C6 ALLE dorsale boven- en onderarmspieren Extensoren van de schouder, elleboog, pols, Abductie,

Nadere informatie

Samenvatting Fysieke Ergonomie

Samenvatting Fysieke Ergonomie Samenvatting Fysieke Ergonomie Gezocht, geschreven, gekopieerd, geplakt, gemaakt, etc. door Jurriën Dijkstra. Met dank aan Benne Draijer en Liesbeth Stam voor het controleren van de gegevens. Samenvatting

Nadere informatie

A. de hersenen en het ruggenmerg B. het hersenvlies en de hersenstam C. het cerebrospinaal vocht en de gevoelszenuwen D. de klieren en de lymfevaten

A. de hersenen en het ruggenmerg B. het hersenvlies en de hersenstam C. het cerebrospinaal vocht en de gevoelszenuwen D. de klieren en de lymfevaten Hoofdstuk 1 Meerkeuzevraag 1.1 Meerkeuzevraag 1.2 Meerkeuzevraag 1.3 Meerkeuzevraag 1.4 Meerkeuzevraag 1.5 Meerkeuzevraag 1.6 Meerkeuzevraag 1.7 Waar ligt de lever in de buikholte? A. Boven rechts B. Boven

Nadere informatie

BODY & POWER. Handboek Anatomie voor Fitness

BODY & POWER. Handboek Anatomie voor Fitness BODY & POWER Handboek Anatomie voor Fitness Body & Power Handboek Anatomie voor Fitness www.bodyenpower.nl Inhoudsopgave HOOFDSTUK 1. FUNCTIONELE ANATOMIE 4 DE ANATOMISCHE HOUDING: 4 DE ASSEN IN DE ANATOMISCHE

Nadere informatie

Inspanningsfysiologie. Energiesystemen. Fosfaatpool. Hoofdstuk 5. 1. Fosfaatpool 2. Melkzuursysteem 3. Zuurstofsysteem

Inspanningsfysiologie. Energiesystemen. Fosfaatpool. Hoofdstuk 5. 1. Fosfaatpool 2. Melkzuursysteem 3. Zuurstofsysteem Inspanningsfysiologie Hoofdstuk 5 Energiesystemen 1. Fosfaatpool 2. Melkzuursysteem 3. Zuurstofsysteem Fosfaatpool Anaërobe alactische systeem Energierijke fosfaatverbindingen in de cel Voorraad ATP en

Nadere informatie

DEEL II: HET ONDERSTE LIDMAAT (vervolg)

DEEL II: HET ONDERSTE LIDMAAT (vervolg) Inleiding tot het orthopedisch onderzoek 1 DEEL II: HET ONDERSTE LIDMAAT (vervolg) 3. ENKEL EN VOET 3.1. Inspectie in staande houding m. gastrocnemius Calcaneum Valgushoek achillespees met hiel Malleolus

Nadere informatie

5 Bot tussenstof bestaat behalve uit calciumzouten eveneens uit: a) Fibreuze vezels b) Elastische vezels c) Reticulaire vezels d) Collagene vezels 6

5 Bot tussenstof bestaat behalve uit calciumzouten eveneens uit: a) Fibreuze vezels b) Elastische vezels c) Reticulaire vezels d) Collagene vezels 6 Oefenvragen 1 De diafyse van een pijpbeen; a) Is het middenstuk van een pijpbeen b) Is onderdeel van de gewrichten c) Bevind zich aan de uiteinden van een pijpbeen d) Bevind zich vlak onder het periost

Nadere informatie

16-9-2014. Reina Welling WM/SM-theorieles 7. Waar zorgt de wervelkolom voor? (m.a.w. wat is de functie van de wervelkolom?)

16-9-2014. Reina Welling WM/SM-theorieles 7. Waar zorgt de wervelkolom voor? (m.a.w. wat is de functie van de wervelkolom?) Reina Welling WM/SM-theorieles 7 Met dank aan Jolanda Zijlstra en Bart van der Meer niow.nl Waar zorgt de wervelkolom voor? (m.a.w. wat is de functie van de wervelkolom?) A. Steun B. Bescherming C. Beweging

Nadere informatie

VUmc_CAT_BB_B15_ _inzage Friday, January 12, :42

VUmc_CAT_BB_B15_ _inzage Friday, January 12, :42 pagina 1 van 26 VUmc_CAT_BB_B15_2018-02-01_inzage Friday, January 12, 2018 16:42 Block 1, 54 question(s), maximum score 54 CAT BB B15 [01-02-2018] INZAGE 1 of 54 [Netter, Atlas of Human Anatomy, 2nd ed.1997]

Nadere informatie

Reader Bowflex. Hogeschool van Amsterdam 09/2009

Reader Bowflex. Hogeschool van Amsterdam 09/2009 Reader Bowflex Hogeschool van Amsterdam 09/2009 Voorwoord. We zijn afgelopen schooljaar bezig geweest met het opstellen van readers voor het gebruik van de pully en bowflex apparaat. Hierin hebben wij

Nadere informatie

MASSAGETHERAPEUT

MASSAGETHERAPEUT MASSAGETHERAPEUT WWW.I-LEARNING.BE INHOUD INLEIDING P.8 INLEIDING TOT DE ANATOMIE P.9 Cytologie p.9 Anatomie van de cel p.9 Het celmembraan p.10 Het cellichaam p.10 Celvocht (cytoplasma) p.10 DNA Structuur

Nadere informatie

Sportmassage Theorie: samenvatting

Sportmassage Theorie: samenvatting Hoofdstuk 1 Anatomie of ontleedkunde: Kennis van de bouw van het menselijk lichaam 1.1 Plaatsbepalende uitdrukkingen Anatomische stand (de stand die gebruikt wordt voor de inspectie van personen): Rechtop,

Nadere informatie

Spiergroep Spier (onderdeel) Origo Insertie Innervatie Functie Ventrale spieren van de bovenarm (flexoren onderarm)

Spiergroep Spier (onderdeel) Origo Insertie Innervatie Functie Ventrale spieren van de bovenarm (flexoren onderarm) Spiergroep Spier (onderdeel) Origo Insertie Innervatie Functie bovenarm ) m. biceps brachii - caput breve Supraglenoid deel scapula Top processus coracoideus lateralis tot m. coracobrachialis Radius en

Nadere informatie

1. Welke structuur verbindt trochanter minor met de linea aspera? Linea pectinea

1. Welke structuur verbindt trochanter minor met de linea aspera? Linea pectinea Tussentijdse toets Anatomie maart 2005 Prof. M. Van Leemputte Rnr7 Vraag 1 tot 10: vul uw antwoord in op dit blad. 1. Welke structuur verbindt trochanter minor met de linea aspera? Linea pectinea 2. Welke

Nadere informatie

Diagnostiek aan de schoudergordel. Model orthopedische geneeskunde ( James Cyriax) (Dos winkel)

Diagnostiek aan de schoudergordel. Model orthopedische geneeskunde ( James Cyriax) (Dos winkel) Diagnostiek aan de schoudergordel Model orthopedische geneeskunde ( James Cyriax) (Dos winkel) Doorsnede art. humeri bicepspees, loopt door bovenkant van kapsel en voorkomt inklemming van kapsel in gewrichtsspleet

Nadere informatie

Reader Pully. Hogeschool van Amsterdam 09/2009

Reader Pully. Hogeschool van Amsterdam 09/2009 Reader Pully Hogeschool van Amsterdam 09/2009 Voorwoord. We zijn afgelopen schooljaar bezig geweest met het opstellen van readers voor het gebruik van de pully en bowflex apparaat. Hierin hebben wij verschillende

Nadere informatie

16-9-2014. Myologie specifiek: schouder en arm musculatuur. Fysiologie Huid Nieren en urinewegen. Uit welke spieren bestaat de rotatorcuff?

16-9-2014. Myologie specifiek: schouder en arm musculatuur. Fysiologie Huid Nieren en urinewegen. Uit welke spieren bestaat de rotatorcuff? Reina Welling WM/SM-theorieles 9 Met dank aan Jolanda Zijlstra en Bart van der Meer niow.nl Uit welke spieren bestaat de rotatorcuff? Welke van deze spieren geeft endorotatie in het art. humeri? Welke

Nadere informatie

Skillslab handleiding

Skillslab handleiding Skillslab handleiding Faculteit Geneeskunde & Gezondheidswetenschappen Inleiding tot het orthopedisch onderzoek Academiejaar 2011-2012 Skillslabteam : Dr. Francis Hugelier - Dr. Jan Reniers Dr. Hans Van

Nadere informatie

Opleidingsprogramma. Percutaneous Needle Electrolysis (PNE)

Opleidingsprogramma. Percutaneous Needle Electrolysis (PNE) Opleidingsprogramma Percutaneous Needle Electrolysis (PNE) Bent u als fysiotherapeut op zoek naar innovatie in uw praktijk? Creëer toegevoegde waarde voor uw patiënt met Percutaneous Needle Electrolysis

Nadere informatie

SPORTMASSAGE les 1 woensdag 190907. Hoofdstuk 1. Anatomie of ontleedkunde: Kennis van de bouw van het menselijk lichaam

SPORTMASSAGE les 1 woensdag 190907. Hoofdstuk 1. Anatomie of ontleedkunde: Kennis van de bouw van het menselijk lichaam SPORTMASSAGE les 1 woensdag 190907 Hoofdstuk 1 Anatomie of ontleedkunde: Kennis van de bouw van het menselijk lichaam 1.1 plaatsbepalende uitdrukkingen anatomische stand ( de stand die gebruikt wordt voor

Nadere informatie

abductor Toestelinstellingen

abductor Toestelinstellingen toestelinstellingen Baseer je voor de instelling van de krachttoestellen op de informatie in de volgende hoofdstukken. Alleen op die manier worden letsels vermeden en wordt een effectieve training gewaarborgd.

Nadere informatie

Leerdoelen. Opbouw van het lichaam kennen. Botten, spieren, zenuwen, organen en centraal zenuwstelsel. Leren kijken naar je leerlingen

Leerdoelen. Opbouw van het lichaam kennen. Botten, spieren, zenuwen, organen en centraal zenuwstelsel. Leren kijken naar je leerlingen Leerdoelen Opbouw van het lichaam kennen Botten, spieren, zenuwen, organen en centraal zenuwstelsel Leren kijken naar je leerlingen Begrijpen waarom er een beperking optreed in een asana Beter kunnen adjusten

Nadere informatie

Instelling: Sport en Bewegen

Instelling: Sport en Bewegen LVF personal training Casper benen hypertrofie Naam student: kristiaan zwemmer Klas: Naam mentor/docent: Instelling: Sport en Bewegen Datum: 7-10 Tijd: 50 minuten Aantal personen: 1 mannen/vrouwen Lesopdracht:

Nadere informatie

Theorie-examen Fysiologie 21 april 2006.

Theorie-examen Fysiologie 21 april 2006. Theorie-examen Fysiologie 21 april 2006. 1. Welke bestanddelen horen, onder normale omstandigheden, niet voor te komen in urine? A. Hormonen en afbraakproducten. B. Eiwitten. C. Zouten. 2. Wat is een voorbeeld

Nadere informatie

Inleiding. Anatomie. Humerus

Inleiding. Anatomie. Humerus Inleiding Koos van Nugteren De elleboog verbindt de bovenarm met de onderarm. Buiging van de arm zorgt ervoor dat we de hand in de richting van het hoofd en de schouder kunnen bewegen. Activiteiten als

Nadere informatie

De schakel tot. Mobiliteit / Stabiliteit. Overbelastingskwetsuren. Lichaamsscholing in de zwemsport: De schakel tot

De schakel tot. Mobiliteit / Stabiliteit. Overbelastingskwetsuren. Lichaamsscholing in de zwemsport: De schakel tot Trainer B-opleiding zwemmen De schakel tot Lichaamsscholing in de zwemsport: De schakel tot * Natuurlijke bewegingspatronen * Verbeteren van de fysieke capaciteiten * Fysieke voorbereiding Maximaal Rendement

Nadere informatie

Theorie-examen Fysiologie april 2009

Theorie-examen Fysiologie april 2009 Theorie-examen Fysiologie april 2009 1. Wat is, uiteindelijk, de beperkende factor bij inspanning? A. Het ademminuutvolume. B. Het hartminuutvolume. C. De vitale capaciteit. 2. Hoe kan het lichaam in totaal

Nadere informatie

Krachttraining. Een krachttrainingsschema voor Bewegen, sport en maatschappij. Naam Klas Docent

Krachttraining. Een krachttrainingsschema voor Bewegen, sport en maatschappij. Naam Klas Docent Krachttraining Een krachttrainingsschema voor Bewegen, sport en maatschappij Naam Klas Docent Inhoudsopgave Inleiding... 3 Musculus biceps brachii... 4 Informatie... 4 Oefening... 4 Musculus pectoralis

Nadere informatie

Spiertabellen1.2. Bij 'Blok Locomotorisch Stelsel & Huid', 2 de kandidatuur geneeskunde

Spiertabellen1.2. Bij 'Blok Locomotorisch Stelsel & Huid', 2 de kandidatuur geneeskunde Spiertabellen1.2 Bij 'Blok Locomotorisch Stelsel & Huid', 2 de kandidatuur geneeskunde Auteurs: Matthias De Moerloose Bronnen: Syllabus Prof. Roels, D Herde en Kerckaert Femke Delporte Hosford Muscle Tables

Nadere informatie

Leerdoelen 2 workshops

Leerdoelen 2 workshops Leerdoelen 2 workshops Opbouw van het lichaam kennen Globale kennis botten, spieren, zenuwen en centraal zenuwstelsel Leren kijken naar je leerlingen Begrijpen waarom er een beperking optreed in een asana

Nadere informatie

ANAMNESE FORMULIER algemeen

ANAMNESE FORMULIER algemeen NAAM GEBOORTEDATUM GEHUWD KINDEREN BEROEP zwaar / fysiek werk? ANAMNESE FORMULIER algemeen SPORT / HOBBY'S OPERATIES / OPNAMES KLACHTEN IN VERLEDEN WEERKEREND? BENT U GEZOND, GEBRUIKT U MEDICIJNEN? eetlust

Nadere informatie

7.Aa,b Heupspieren (heupgewrichtsspieren), oorsprong op os coxae. a lateraal aanzicht. b mediaal aanzicht. Afb. 7.Aa,b

7.Aa,b Heupspieren (heupgewrichtsspieren), oorsprong op os coxae. a lateraal aanzicht. b mediaal aanzicht. Afb. 7.Aa,b Heupgewrichtsspieren 1 7.Aa,b Heupspieren (heupgewrichtsspieren), oorsprong op os coxae. 0 M. gluteus medius buitenvlak van het darmbeen tussen linea glutea anterior en linea glutea posterior, labium externum

Nadere informatie

Massage: het lichaam. Het gespierde lichaam. Psychowerk

Massage: het lichaam. Het gespierde lichaam. Psychowerk Massage Het gespierde lichaam Geschreven door Wil Boonstra Het menselijke lichaam wordt bijeengehouden door huid aan de buitenkant en aan de binnenkant door vezels en banden die we spieren en pezen noemen.

Nadere informatie

1. Waarvan is DNA een belangrijke bouwstof? A) Van de celmembraan. B) Van de chromosomen. C) Van de kernmembraan.

1. Waarvan is DNA een belangrijke bouwstof? A) Van de celmembraan. B) Van de chromosomen. C) Van de kernmembraan. 1. Waarvan is DNA een belangrijke bouwstof? A) Van de celmembraan. B) Van de chromosomen. C) Van de kernmembraan. 2. Wat zijn vegetatieve verrichtingen van de cel? A) Beweging en prikkelbaarheid. B) Prikkelbaarheid

Nadere informatie

Als het bloed uit de holle ader verder stroomt, in welk bloedvat komt het dan?

Als het bloed uit de holle ader verder stroomt, in welk bloedvat komt het dan? De lever is gelegen in de buikholte? A. Boven rechts B. Boven links C. Onder rechts D. Onder links Als het bloed uit de holle ader verder stroomt, in welk bloedvat komt het dan? A. De aorta B. De holle

Nadere informatie

Theorie - herexamen Fysiologie 23 mei 2008

Theorie - herexamen Fysiologie 23 mei 2008 Theorie - herexamen Fysiologie 23 mei 2008 1. Waar wordt het groeihormoon gevormd? A. In de hypofyse. B. In het bijniermerg. C. In de pancreas. 2. Wat is een kenmerk van een weefsel? A. Het is altijd opgebouwd

Nadere informatie

Spieractivatiepatronen tijdens fitness oefeningen op de Carving Pro. Maastricht University: Pieter Oomen (MSc) Hans Savelberg (PhD)

Spieractivatiepatronen tijdens fitness oefeningen op de Carving Pro. Maastricht University: Pieter Oomen (MSc) Hans Savelberg (PhD) Spieractivatiepatronen tijdens fitness oefeningen op de Carving Pro Maastricht University: Pieter Oomen (MSc) Hans Savelberg (PhD) December, 2010 Inleiding De Carving Pro is een fitnessapparaat waarmee

Nadere informatie

De primaire frozen shoulder Stenvers, Jan Derek

De primaire frozen shoulder Stenvers, Jan Derek De primaire frozen shoulder Stenvers, Jan Derek IMPORTANT NOTE: You are advised to consult the publisher's version (publisher's PDF) if you wish to cite from it. Please check the document version below.

Nadere informatie

1. Waar in de cel bevindt zich het centraallichaampje? A) In de celkern. B) In het cellichaam. C) In het celmembraan.

1. Waar in de cel bevindt zich het centraallichaampje? A) In de celkern. B) In het cellichaam. C) In het celmembraan. 1. Waar in de cel bevindt zich het centraallichaampje? A) In de celkern. B) In het cellichaam. C) In het celmembraan. 2. Wat is een voorbeeld van een animale verrichting? A) De stofwisseling. B) De uitscheiding

Nadere informatie

VUmc_CAT_BB_B15_ _inzage Wednesday, October 25, :36 Block 1, 54 question(s), maximum score 54 CAT BB B INZAGE

VUmc_CAT_BB_B15_ _inzage Wednesday, October 25, :36 Block 1, 54 question(s), maximum score 54 CAT BB B INZAGE pagina 1 van 30 VUmc_CAT_BB_B15_2017-10-27_inzage Wednesday, October 25, 2017 12:36 Block 1, 54 question(s), maximum score 54 CAT BB B15 27-10-2017 INZAGE 1 of 54 [Bron: Netter, Atlas of Human Anatomy,

Nadere informatie

VUmc_CAT_BB_ _inzage Tuesday, October 16, :35

VUmc_CAT_BB_ _inzage Tuesday, October 16, :35 pagina 1 van 27 Tuesday, October 16, 2018 10:35 Block 1, 54 question(s), maximum score 54 CAT BB [26-10-2018] INZAGE 1 of 54 Welke structuren worden met de nummers aangeduid? (i) caput humeri (ii) collum

Nadere informatie

Bewegingsleer Deel I De bovenste extremiteit

Bewegingsleer Deel I De bovenste extremiteit Bewegingsleer Deel I De bovenste extremiteit Bewegingsleer Deel I De bovenste extremiteit I.A. Kapandji Bohn Stafleu van Loghum Houten 2009 Ó 2009 Bohn Stafleu van Loghum, onderdeel van Springer Uitgeverij

Nadere informatie

De plaatsbepalende uitdrukkingen (mediaal, lateraal etc.) worden altijd gebruikt ten opzichte van een ander lichaamsdeel.

De plaatsbepalende uitdrukkingen (mediaal, lateraal etc.) worden altijd gebruikt ten opzichte van een ander lichaamsdeel. Deel 1 Anatomie H1 Algemeen Anatomie (=ontleedkunde): kennis van de bouw van het menselijk lichaam. Bij inspectie van het lichaam van de cliënt wordt uitgegaan van de anatomische stand: voeten een stukje

Nadere informatie

Anatomie en karate-bewegen

Anatomie en karate-bewegen Assistent Lerarenopleiding Karate-do Bond Nederland najaar 2014 Anatomie en karate-bewegen de onderste extremiteit Joost Franken en Peter Damen Anatomie en karate-bewegen Veilig en verantwoord lesgeven

Nadere informatie

Krachttraining voor de romp. Literatuur. De auteur

Krachttraining voor de romp. Literatuur. De auteur Krachttraining voor de romp Naast de training van benen, schouders en armen moet er ook veel aandacht worden besteed aan het trainen van de romp. Zowel de rugstrekkers, die enorm worden belast (met name

Nadere informatie

Fysiologie les 3 BIO-ENERGETICA

Fysiologie les 3 BIO-ENERGETICA Fysiologie les 3 BIO-ENERGETICA Celstofwisseling = cel metabolisme Basis metabolisme: stofwisseling in rust Anabolisme: anabole processen: opbouwstofwisseling Energie wordt toegevoegd: assimilatie Katabolisme:

Nadere informatie

Examentrainer. Vragen vmbo-bk. Scan

Examentrainer. Vragen vmbo-bk. Scan THEMA 4 REGELING EXAMENTRAINER OEFENVRAGEN 3 VMBO-bk Examentrainer Vragen vmbo-bk Scan In een Engelse folder staat informatie over een bepaald apparaat. Hiermee kan het centrale zenuwstelsel onderzocht

Nadere informatie

Uit: prometheus. Reina Welling WM/SM-theorieles 2. Transversale / frontale as = van links naar rechts = rekstok

Uit: prometheus. Reina Welling WM/SM-theorieles 2. Transversale / frontale as = van links naar rechts = rekstok Herhaling vorige les Nomenclatuur: bewegingsbepalende uitdrukkingen Reina Welling WM/SM-theorieles 2 Histologie: botweefsel, dekweefsel Myologie: m. tibialis anterior, extensorengroep en de peroneusgroep

Nadere informatie

Bloktoets 50103 28 mei 2010 Pagina 2. Vraag 9. De substantia nigra produceert: 1. Acetylcholine 2. Dopamine 3. Noradrenaline

Bloktoets 50103 28 mei 2010 Pagina 2. Vraag 9. De substantia nigra produceert: 1. Acetylcholine 2. Dopamine 3. Noradrenaline Bloktoets 50103 28 mei 2010 Pagina 2 Vraag 9. De substantia nigra produceert: 1. Acetylcholine 2. Dopamine 3. Noradrenaline Vraag 10. De kniepeesreflex is een: 1. Bisynaptische reflex 2. Monosynaptische

Nadere informatie

De gevolgen van de toename van de thoracale kyphose.

De gevolgen van de toename van de thoracale kyphose. 1 De gevolgen van de toename van de thoracale kyphose. Mei 2011 Een schets van therapeutische mogelijkheden om de toename van de thoracale kyphose en de gevolgen daarvan te beperken. Copyright: C.G. de

Nadere informatie

Inhoud. Krachttraining. Algemeen... 5

Inhoud. Krachttraining. Algemeen... 5 Inhoud 1 2 3 4 Algemeen... 5 1.1 Niveau... 5 1.2 Oefenmodaliteiten... 5 Bovenlichaam... 6 2.1 Push up (pompen)... 6 2.2 Push up, smalle stand... 7 2.3 Voorbereidende push up... 8 2.4 Hindu push up... 9

Nadere informatie

Inspectie, anatomische structuren en palpatie liggend

Inspectie, anatomische structuren en palpatie liggend Inleiding tot het orthopedisch onderzoek 1 2.3. ENKEL EN VOET 2.3.1. Inspectie in staande houding m. gastrocnemius Calcaneum Valgushoek achillespees met hiel Malleolus medialis en lateralis Lengtegewelf

Nadere informatie

Capabel Examens 2011 Pagina 1

Capabel Examens 2011 Pagina 1 1. Wat is de kleinste levende eenheid van een organisme? A) Een cel. B) Een orgaan. C) Een weefsel. 2. Bij welke levensverrichting van de cel speelt chromatine een belangrijke rol? A) Bij de prikkelbaarheid.

Nadere informatie

Anatomische terminologie

Anatomische terminologie 1 Skelet Anatomische terminologie links / rechts proximaal / distaal lateraal / mediaan / mediaal centraal / perifeer ventraal / dorsaal intern / extern craniaal / caudaal magnus (major / maximus) / parvus

Nadere informatie

DEEL II: HET ONDERSTE LIDMAAT (vervolg)

DEEL II: HET ONDERSTE LIDMAAT (vervolg) Inleiding tot het orthopedisch onderzoek 1 DEEL II: HET ONDERSTE LIDMAAT (vervolg) 3. ENKEL EN VOET De articulationes pedis (voetgewrichten) bestaan in totaal uit elf gewrichten. We bespreken hier enkel

Nadere informatie

VUmc_CAT_BB_B15_ _inzage Wednesday, March 22, :35

VUmc_CAT_BB_B15_ _inzage Wednesday, March 22, :35 VUmc_CAT_BB_B15_2016 10 28_inzage Wednesday, March 22, 2017 11:35 1 of 53 Welke ligamenten van de wervelkolom zijn de met de nummers aangeduid? 1. : 2. : 3. : 4. : (i) ligamentum flavum (ii) ligamentum

Nadere informatie