Auteur VO-content Laatst gewijzigd Licentie Webadres 26 augustus 2016 CC Naamsvermelding 3.0 Nederland licentie https://maken.wikiwijs.nl/80879 Dit lesmateriaal is gemaakt met Wikiwijs Maken van Kennisnet. Wikiwijs Maken is een onderdeel van Wikiwijsleermiddelenplein, hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt, vergelijkt, maakt en deelt.
Inhoudsopgave Grammatica - Zinsontleden Vooraf Stap 1 Stap 2 Over dit lesmateriaal Pagina 1
Grammatica - Zinsontleden Vooraf Leerdoelen Aan het eind van deze opdacht weet je wat een samengestelde zin is en hoe je de bijzinnen moet benoemen en hoe je de hoofdzin moet ontleden. Je leert onder andere de volgende benamingen voor zinsdelen: voorzetselvoorwerpzin onderwerpzin lijdend voorwerpzin meewerkend voorwerpzin naamwoordelijk gezegdezin bijwoordelijke bijzin bijvoeglijke bijzin Je leert ook wat het verschil is tussen een uitbreidende bijvoeglijke bijzin en een beperkende bijvoeglijke bijzin. Eindproduct Deze opdracht sluit je af met het zoeken van een aantal samengestelde zinnen in een tekst over een historisch gebouw of gebeurtenis in jouw omgeving. Van de samengestelde zinnen bepaal je wat de hoofdzin en wat de bijzin is en benoem de hoofdzin. Ontleed ook de hoofdzin. Het eindproduct wordt beoordeeld door twee medeleerlingen en de docent. Bij de beoordeling let de docent op het volgende: heb je vijf samengestelde zinnen gevonden in een tekst over een historisch gebouw of persoon? heb je bepaald wat de bijzin en wat de hoofdzin is? heb je de hoofdzin juist ontleed en heb je de bijzin benoemd? Groepsgrootte De opdracht doe je deels alleen en deels samen met een klasgenoot. Tijd Pagina 2
Voor deze opdracht heb je 3 à 4 lesuren de tijd. Stap 1 Bestudeer uit de Kennisbank Nederlands het onderdeel over samengestelde zinnen. KB: De samengestelde zin Doe nu de volgende oefeningen. Samengestelde zinnen - 1 kn.nu/hmnl5 1 van 15 Nu weet zij dus, waarom ze werd gewaarschuwd. b. meewerkend voorwerpzin d. bijvoeglijke bijzin 2 van 15 Als het weer zo blijft, kunnen we deze winter weer niet op natuurijs schaatsen. Pagina 3
a. onderwerpzin b. meewerkend voorwerpzin d. voorzetselvoorwerpzin 3 van 15 Hij kon niet ontdekken, wie het gedaan had. b. meewerkend voorwerpzin d. onderwerpzin 4 van 15 Wie nooit uitgaat, ontgaat veel. b. meewerkend voorwerpzin d. bijvoeglijke bijzin 5 van 15 Als je het gevonden hebt, moet je me roepen. b. voorzetselvoorwerpzin d. bijvoeglijke bijzin 6 van 15 Wie het vindt, mag het houden. a. onderwerpzin b. lijdend voorwerpzin d. bijvoeglijke bijzin 7 van 15 Pagina 4
Hoe we dat moeten oplossen, is nog onduidelijk. a. naamwoordelijk gezegdezin b. meewerkend voorwerpzin d. onderwerpzin 8 van 15 Het resultaat was wat ik verwachtte. b. naamwoordelijk gezegdezin d. onderwerpzin 9 van 15 Zij waren niet tevreden over wat er in de onderhandelingen was bereikt. a. voorzetselvoorwerpzin b. meewerkend voorwerpzin d. onderwerpzin 10 van 15 Hij geeft de voorkeur aan wat zij daarover zei. b. voorzetselvoorwerpzin d. onderwerpzin 11 van 15 Ik vind de manier waarop je dat deed erg plezierig. b. naamwoordelijk gezegdezin d. bijvoeglijke bijzin Pagina 5
12 van 15 Het resultaat was wat ik verwachtte. b. naamwoordelijk gezegdezin d. bijvoeglijke bijzin 13 van 15 Wie het vindt, mag het houden. b. onderwerpzijn d. bijvoeglijke bijzin 14 van 15 Wie nooit uitgaat, ontgaat veel. b. meewerkend voorwerpzin d. bijvoeglijke bijzin 15 van 15 Hij kon niet ontdekken, wie het had gedaan. b. meewerkend voorwerpzin d. onderwerpzin Samengestelde zinnen - 2 kn.nu/3we5g Pagina 6
1 van 11 bwbzin = bijwoordelijke bijzin, lv = lijdendvoorwerp, wg = werkwoordelijk gezegde, o = onderwerp Wat hij zag, benam hem de adem. a. benam = wg b. hem = o c. de adem = lv d. wat hij zag = bwbzin 2 van 11 o = onderwerp, vv = voorzetselvoorwerp. wg = werkwoordelijk gezegde, bwbzin = bijwoordelijke bijzin, lv = lijdendvoorwerp. Toen de training was afgelopen, gingen we wat drinken op het terras. a. we = o b. wat = lv c. gingen drinken = wg d. op het terras = vv e. Toen de training was afgelopen = bwbzin 3 van 11 wg = werkwoordelijk gezegde, lvzin = lijdend voorwerpzin, lv = lijdendvoorwerp, bwb = bijwoordelijke bepalingen. Op de bijeenkomst beloofde de directeur dat ze loonsverhoging zouden krijgen. a. beloofde = wg b. de directeur = lv c. op de bijeenkomst = bwb d. dat ze loonsverhoging zouden krijgen = lvzin 4 van 11 ng = naamwoordelijk gezegde, o = onderwerp, lvzin = lijdend voorwerpzin Pagina 7
Het boek dat ik lees is erg spannend. a. is erg spannend = ng b. Het boek = o c. dat ik lees = lvzin 5 van 11 ng = naamwoordelijk gezegde, lv = lijdendvoorwerp, mwzin = meewerkend voorwerpzin. Wie het laatste binnenkwam, werd een troostprijs gegeven. a. werd gegeven = ng b. een troostprijs = lv c. Wie het laatste binnenkwam = mvzin 6 van 11 wg = werkwoordelijk gezegde, lvzin = lijdend voorwerpzin, o = onderwerp, bwb = bijwoordelijke bepalingen, vv = voorzetselvoorwerp. Ik begreep toen niet hoe je zoiets tegen je vriendin kon zeggen. a. begreep = wg b. ik = o c. toen = bwb d. niet = vv e. hoe je zoiets tegen je vriendin kon zeggen = lvzin 7 van 11 vv = voorzetselvoorwerp, mv = meewerkend voorwerp, ozin = onderwerpzin. Of ik gek ben, werd me na die opmerking gevraagd. a. me = mv b. na die opmerking = vv c. Of ik gek ben = ozin Pagina 8
8 van 11 bwb = bijwoordelijke bepalingen, bwbzin = bijwoordelijke bijzin, lv = lijdendvoorwerp, vv = voorzetselvoorwerp. Toen hij de klap hoorde, sloeg hij onmiddellijk alarm. a. hij = lv b. alarm = vv c. onmiddelijk = bwb d. Toen hij de klap hoorde = bwbzin 9 van 11 o = onderwerp, bvbzin = bijvoeglijke bijzin, vv = voorzetselvoorwerp, ngzin = naamwoordelijk gezegde zin. Het bedrijf dat hij begon, werd niet wat hij verwachtte. a. het bedrijf = o b. dat hij begon = bvb c. niet = vv d. wat hij verwachte = ngzin 10 van 11 bwb = bijwoordelijke bepalingen, lvzin = lijdend voorwerpzin, lv = lijdendvoorwerp, wg = werkwoordelijk gezegde. Met deze oefening kun je laten zien wat je er van snapt. a. kun laten zien = wg b. met deze oefening = bwb c. je = lv d. wat je er van snapt = lvzin 11 van 11 o = onderwerp, lv = lijdendvoorwerp, bwbzin = bijwoordelijke bijzin Vanmiddag zal ik hem vragen of hij komt kaarten als hij beter is. Pagina 9
a. ik = o b. hem = lv c. of hij komt vragen = bwbzin d. als hij beter is = bwbzin Uitbreidende en beperkende bijvoeglijke bijzinnen kn.nu/7zxyi 1 van 7 Is de vetgedrukt bijvoeglijke bijzin uitbreidend of beperkend? Leraren die veertig uur per week werken, hebben recht op arbeidstijdverkorting. a. uitbreidend b. beperkend 2 van 7 Is de vetgedrukt bijvoeglijke bijzin uitbreidend of beperkend? Gepensioneerden, die toch al zwaar gekort worden, krijgen een extra korting op hun pensioen. a. uitbreidend b. beperkend 3 van 7 Is de vetgedrukt bijvoeglijke bijzin uitbreidend of beperkend? Appels die nog niet helemaal rijp zijn, kun je beter niet eten. a. uitbreidend b. beperkend 4 van 7 Is de vetgedrukt bijvoeglijke bijzin uitbreidend of beperkend? Leerlingen die te laat op de kamer waren, moesten in het hostel blijven. a. uitbreidend b. beperkend 5 van 7 Is de vetgedrukt bijvoeglijke bijzin uitbreidend of beperkend? Pagina 10
De rugbyers, die na de uitschakeling uitgeput waren, liepen naar de kleedkamer. a. uitbreidend b. beperkend 6 van 7 Is de vetgedrukt bijvoeglijke bijzin uitbreidend of beperkend? De actie die een succes werd, wordt volgend jaar herhaald. a. uitbreidend b. beperkend 7 van 7 Is de vetgedrukt bijvoeglijke bijzin uitbreidend of beperkend? Wageningen, de stad waar ik geboren ben, viert haar 750-jarig bestaan. a. uitbreidend b. beperkend Stap 2 Bestudeer uit de Kennisbank Nederlands ook de volgende twee onderwerpen over zinsdelen. KB: Oorzakelijk voorwerp?kb: Bepaling van gesteldheid Ook bij deze twee onderdlen vind je hieronder een oefening. Maak nu ook deze oefeningen. Pagina 11
Oorzakelijk voorwerp kn.nu/h287c 1 van 16 Welk(e) woord(en) vormt(en) het gezegde? Bony werd het spelletje moe. a. werd b. werd moe c. werd het spelletje moe 2 van 16 Welk(e) woord(en) vormt(en) het oorzakelijk voorwerp? Als je denkt dat de zin geen meewerkend voorwerp heeft, kies dan geen oorzakelijk voorwerp. Bony werd het spelletje moe. a. het spelletje moe b. het spelletje c. geen oorzakelijk voorwerp d. werd het spelletje moe 3 van 16 Welk(e) woord(en) vormt(en) het gezegde? Is je broer haar nog iets schuldig. a. is b. is schuldig c. is iets schuldig 4 van 16 Welk(e) woord(en) vormt(en) het oorzakelijk voorwerp? Als je denkt dat de zin geen meewerkend voorwerp heeft, kies dan geen oorzakelijk voorwerp. Is je broer haar nog iets schuldig. a. iets schuldig b. iets c. geen oorzakelijk voorwerp d. nog iets 5 van 16 Pagina 12
Welk(e) woord(en) vormt(en) het gezegde? Wij zijn dat hier in de grote stad wel gewend. a. zijn b. zijn gewend c. zijn dat gewend 6 van 16 Welk(e) woord(en) vormt(en) het oorzakelijk voorwerp? Als je denkt dat de zin geen meewerkend voorwerp heeft, kies dan geen oorzakelijk voorwerp. Wij zijn dat hier in de grote stad wel gewend. a. dat wel b. dat c. wel d. dat wel gewend 7 van 16 Welk(e) woord(en) vormt(en) het gezegde? De broers waren elkaar al snel kwijt in het gedrang bij de de demonstratie. a. waren b. waren kwijt c. snel kwijt 8 van 16 Welk(e) woord(en) vormt(en) het oorzakelijk voorwerp? Als je denkt dat de zin geen meewerkend voorwerp heeft, kies dan geen oorzakelijk voorwerp. De broers waren elkaar al snel kwijt in het gedrang bij de de demonstratie. a. elkaar kwijt b. elkaar c. geen oorzakelijk voorwerp d. elkaar snel kwijt 9 van 16 Welk(e) woord(en) vormt(en) het gezegde? De politie is bij het onderzoek naar de cyberaanval op ING het spoor bijster. a. is b. is bijster c. het spoor bijster Pagina 13
10 van 16 Welk(e) woord(en) vormt(en) het oorzakelijk voorwerp? Als je denkt dat de zin geen meewerkend voorwerp heeft, kies dan geen oorzakelijk voorwerp. De politie is bij het onderzoek naar de cyberaanval op ING het spoor bijster. a. het onderzoek b. het spoor c. geen oorzakelijk voorwerp d. op ING 11 van 16 Welk(e) woord(en) vormt(en) het gezegde? Suzan is het trucje eindelijk meester. a. is b. is meester c. is het meester 12 van 16 Welk(e) woord(en) vormt(en) het oorzakelijk voorwerp? Als je denkt dat de zin geen meewerkend voorwerp heeft, kies dan geen oorzakelijk voorwerp. Suzan is het trucje eindelijk meester. a. eindelijk b. het trucje c. geen oorzakelijk voorwerp d. eindelijk meester 13 van 16 Welk(e) woord(en) vormt(en) het gezegde? In dat gebeid met die onlusten ben je je leven niet zeker. a. ben b. ben zeker c. leven d. ben leven 14 van 16 Welk(e) woord(en) vormt(en) het oorzakelijk voorwerp? Als je denkt dat de zin geen meewerkend voorwerp heeft, kies dan geen oorzakelijk voorwerp. In dat gebeid met die onlusten ben je je leven niet zeker. Pagina 14
a. je je leven b. je leven c. geen oorzakelijk voorwerp d. je leven niet 15 van 16 Welk(e) woord(en) vormt(en) het gezegde? De spelers van Real Madrid zijn honderden miljoenen waard. a. zijn b. zijn waard c. waard 16 van 16 Welk(e) woord(en) vormt(en) het oorzakelijk voorwerp? Als je denkt dat de zin geen meewerkend voorwerp heeft, kies dan geen oorzakelijk voorwerp. De spelers van Real Madrid zijn honderden miljoenen waard.. a. van Real Madrid b. honderden miljoenen c. geen oorzakelijk voorwerp d. miljoenen waard Bepaling van gesteldheid kn.nu/p2dyr 1 van 10 Welk(e) woord(en) vormt(en) de bepaling van gesteldheid? De muren heeft hij gisteren blauw geverfd. a. de muren b. blauw c. gisteren d. geverfd 2 van 10 Pagina 15
Welk(e) woord(en) vormt(en) de bepaling van gesteldheid? De speler liep woedend van het veld. a. de speler b. woedend c. van het veld d. liep 3 van 10 Welk(e) woord(en) vormt(en) de bepaling van gesteldheid? Razend gooide hij het schrift naar de leerling. a. hij b. razend c. het schrift d. naar de leerling 4 van 10 Welk(e) woord(en) vormt(en) de bepaling van gesteldheid? In het begin was hij als bondscoach niet geliefd. a. in het begin b. als bondscoach c. niet d. niet geliefd 5 van 10 Welk(e) woord(en) vormt(en) de bepaling van gesteldheid? De verslaggever maakt me doodziek met zijn geklets. a. de verslaggever b. doodziek c. me d. met zijn geklets 6 van 10 Welk(e) woord(en) vormt(en) de bepaling van gesteldheid? Na de wedstrijd lag hij nog uren wakker in zijn bed. Pagina 16
a. na de wedstrijd b. wakker c. nog uren d. in zijn bed 7 van 10 Welk(e) woord(en) vormt(en) de bepaling van gesteldheid? Hij liep rustig naar de penaltystip. a. hij b. rustig c. liep rustig d. naar de penaltystip 8 van 10 Welk(e) woord(en) vormt(en) de bepaling van gesteldheid? De leraar vond hem maar kleinzielig. a. de leraar b. kleinzielig c. hem d. vond 9 van 10 Welk(e) woord(en) vormt(en) de bepaling van gesteldheid? Frankrijk bewees zich in de laatste wedstrijd als kampioen. a. bewees zich b. als kampioen c. Frankrijk d. in de laatste wedstrijd 10 van 10 Welk(e) woord(en) vormt(en) de bepaling van gesteldheid? Na de lange tocht kwam hij hongerig thuis. a. thuis b. hongerig c. na de lange tocht d. lange tocht Pagina 17
Over dit lesmateriaal Colofon Auteur VO-content Laatst gewijzigd 26 augustus 2016 om 09:12 Licentie Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding 3.0 Nederlands licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding vrij bent om: het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden. Meer informatie over de CC Naamsvermelding 3.0 Nederland licentie Aanvullende informatie over dit lesmateriaal Van dit lesmateriaal is de volgende aanvullende informatie beschikbaar: Leerniveau VWO 3; Leerinhoud en Schrijven; Spelling, interpunctie en grammatica; Nederlands; Schrijfvaardigheid; doelen Eindgebruiker leerling/student Moeilijkheidsgraad gemiddeld Studiebelasting 3 uur en 25 minuten Trefwoorden leerlijn, rearrangeerbare Pagina 18