3. Wat is het kenmerkende verschil tussen een uitbreidings - en een expansieinvestering?
|
|
- Christel Nina Brouwer
- 8 jaren geleden
- Aantal bezoeken:
Transcriptie
1 Hoofdstuk 7 Investeringsselecties Open vragen: 1. Geef het kenmerkende verschil aan tussen investeren en beleggen! 2. In welke categorieën vallen investeringen onder te verdelen? 3. Wat is het kenmerkende verschil tussen een uitbreidings - en een expansieinvestering? 4. Wanneer spreken we van een investeringsproject? 5. Wat bedoelen we met investeren? 6. Is een investering een kostenpost of een uitgaven? 7. Als een duurzaam productiemiddel in gebruik genomen moet worden zijn er doorgaans extra kosten die gemaakt moeten worden. Noem er enkele! 8. Noem een aantal aanloopkosten! 9. Na afloop van een investeringsproject kunnen bepaalde geldstromen terugvloeien of extra uitgaande geldstromen wegvloeien. Geef van beide een voorbeeld!
2 10. Wat verstaat u onder cashflow? 11. Waaraan moet gedacht worden om een reeks concurrerende investeringsprojecten tegen elkaar af te zetten? 12. Hoe kan de winst in een bepaalde periode positief zijn, maar de cashflow negatief/ 13. War versta je onder de initiële cashflow? 14. Hoe kan een investeringsproject worden gefinancierd? 15. Wat verstaat u onder de tijdswaarde van geld? 16. Wat verstaat u onder de terugverdientijd van een investeringsproject? 17. Wat kan het nadeel zijn bij het gebruiken van de terugverdientijd als selectiemethode? 18. Hoe kunt u het risicoaspect van een project meenemen bij de terugverdientijd als Selectiemethode? 19. Hoe wordt de gemiddelde boekhoudkundige rentabiliteit van een investeringsproject berekent? 20. Wat is het grote nadeel van de gemiddelde boekhoudkundige rentabiliteit als selectiemethode? 21. Hoe werkt de netto-contante-waardemethode? 22. Wat voor conclusie trekt u als de netto-contante-waarde van een investeringsproject nul is? 23. Hoe kunt u het risico meenemen bij de neto-contante-waarde methode als selectiecriterium?
3 Meerkeuzevragen 1. Onder investeren verstaan we uitsluitend: A. het aanschaffen van vaste activa door ondernemingen. B. het aanschaffen van duurzame goederen door gezinnen. C, het aanschaffen van vaste en vlottende activa door ondernemingen. D. het kopen van aandelen door een onderneming of een gezin. 2. Bij het beoordelen van investeringsprojecten houden we rekening met: A. sunk costs B. de wijze waarop een project gefinancierd is C. kosten, die geen uitgaven zijn. D. belastingen 3. Welke van de volgende methoden houdt rekening met de tijdsvoorkeur van geld? A. Netto-contante-waarde methode B. Gemiddelde boekhoudkundige rentabiliteit C. Terugverdientijd D. boekwaarde 4. We ruilen een bestaande vrachtwagen in en schaffen een nieuwe aan. Dit is een voorbeeld van een: A. uitbreidingsinvestering B aanloopkosten C expansie investering D vervangingsinvestering 5. De installatiekosten van een nieuw machinepark is een voorbeeld van: A. aanloopkosten B werkkapitaal C oppertunity-costs D verbouwingskosten 6. Van een investeringproject bedraagt de investering 900 miljoen. De looptijd van de investering is 3 jaar. De jaarlijkse opbrengst is 850 miljoen en de jaarlijkse kosten (exclusief afschrijvingen) zijn 450 miljoen. A. De jaarlijkse winst is 400 miljoen en de netto cashflow is 750 miljoen per jaar. B. De jaarlijkse winst is 100 miljoen en de netto cashflow is ook 100 miljoen per jaar. C. De jaarlijkse winst is 100 miljoen en de netto cashflow is ook 400 miljoen per jaar D. De jaarlijkse winst is 400 miljoen en de netto cashflow is ook 100 miljoen per jaar
4 7. De aankoop van een machine voor 20 miljoen is de: A. finale cashflow B. netto cashflow C. initiele cashflow D. positieve cahflow 8. Op oudejaarsavond geven ouders hun kind de keuze uit twee mogelijkheden: jaarlijks op 1 januari, morgen ingaand, 5.000,= ontvangen gedurende 5 jaar of jaarlijks op 31 december, dus eind volgen jaar ingaand, gedurende 5 jaar 5.000,= ontvangen. A. De eerste mogelijkheid wordt gekozen, omdat de netto-contante-waarde hiervan ,36 is. B. De tweede mogelijkheid wordt gekozen, omdat de netto-contante-waarde Hiervan ,75 is. C. De eerste mogelijkheid wordt gekozen, omdat de netto-contante-waarde hiervan ,75 is. D. Er wordt gekozen voor de laatste mogelijkheid, namelijk direct ,= 9. De investering bedraagt 900,= en de binnenkomende netto geldstromen, regelmatig over het jaar gespreid, 400,= per jaar. De terugverdientijd is: A. twee en een half jaar B. drie jaar C. twee jaar en drie maanden D. twee jaar. 10. Welk rentepercentage moet worden verkregen om ,= in tien jaar tijd te laten aangroeien tot ,22? A 5,5% B 5% C 4,5% D 4,3% 11. Een onderneming kan kiezen uit twee alternatieven: I 4 subsidies van ,= op 31 december van jaar 1,2,3 en 4. II Een subsidie van ,= op 1 januari van jaar 1. Bij welke van de volgende rentepercentages heeft alternatief II de voorkeur boven I? A. 5% B. 6% C. 7% D. 8% 12. Van een investeringsproject met een looptijd van 3 jaar is netto-contante-waarde nihil. De rentabiliteit waartegen contant gemaakt is, was 20%. De geschatte cashflows bedraagt in euro s: Eind jaar Cashflow ,= ,= ,= De investering wordt betaald aan het begin van de looptijd.
5 Hoe groot was de investering (afgerond op 100,=)? A ,= B ,= C ,= D ,=
6 13. Welke stelling over enkelvoudige intrest is juist? A. Enkelvoudige intrest houdt in dat er alleen intrest over het oorspronkelijke bedrag wordt berekend. B. Enkelvoudige intrest houdt in dat het intrestpercentage onder de 10% ligt. C. Enkelvoudige intrest is alleen van toepassing op beleggingen waarbij de rente volledig vast ligt. D. Of sprake is van enkelvoudige intrest hangt af van de elementen die onderdeel uitmaken van het gehanteerde intrestpercentage. 14. Welke stelling is juist? A. Van samengestelde intrest is sprake wanneer de rente niet alleen bestaat uit bankrente, maar ook uit extra risico dat met in een bedrijf geïnvesteerd vermogen gelopen wordt. B. Van samengestelde intrest is sprake wanneer de rente niet alleen bestaat uit inflatievergoeding, maar ook uit risicovergoeding. C. Van samengestelde intrest is sprake wanneer een kapitaalgoed is gefinancierd door verschillende leningen met verschillende rentepercentages. D. Van samengestelde intrest is sprake wanneer rente op rente wordt berekend. 15. Wat wordt verstaan onder het begrip 'eindwaarde'? A. De eindwaarde is de restwaarde van een investering. B. De eindwaarde is de waarde die een belegging minimaal moet behouden. Zo niet, dan wordt de belegging beëindigd. C. De eindwaarde is de waarde van een geïnvesteerd bedrag na verloop van een aantal jaren, na bijtelling van alle rente. D. De eindwaarde is de waarde van een geïnvesteerd bedrag na verloop van een aantal jaren, waarbij dit gecorrigeerd is voor waardevermindering wegens inflatie. 16. Wat wordt verstaan onder het begrip 'contante waarde'? A. De in geld uitgedrukte waarde van kapitaalgoederen. B. De liquidatiewaarde van een onderneming. C. De voor tijd en rente gecorrigeerde waarde van toekomstig geld. D. De waarde die een project of belegging minimaal moet aannemen om tot investeren over te gaan.
7 17. Wanneer kan met zekerheid gezegd worden dat de contante waarde van een toekomstig geldbedrag stijgt? A. Als het eerder ter beschikking komt en de rente daalt. B. Als het eerder ter beschikking komt en de rente stijgt. C. Als het later ter beschikking komt en de rente daalt. D. Als het later ter beschikking komt en de rente stijgt. 18. In welke van onderstaande gevallen kan gesproken worden over een investeringsproject? A. De aanschaf van een machine. B. De uitbreiding van de voorraad gereed product. C. De uitgifte van aandelen. D. Het opzetten van een marketingafdeling. 19. Wat bedoelen we met cashflow? A. De winst minus afschrijvingen. B. Een kasstroom die vrijkomt vanwege afgeschreven productiemiddelen. C. Het verschil tussen bruto-ontvangsten uit de verkoop van producten en de uitgaven in verband met de aanschaffing en aanwending van productiemiddelen. D. Het verschil tussen investeringen in productiemiddelen en de contante waarde van alle toekomstige opbrengsten van deze productiemiddelen. 20. Onur Air zit middenin de besluitvorming rond de uitbreiding van zijn vloot. Zij hebben van verschillende kanten vernomen dat het niet onbelangrijk is om een keuze uit investeringsalternatieven te baseren op toekomstige ontwikkelingen. Op dit moment vragen ze zich af wat de voorkeur verdient als basis voor de investeringsbeslissing: toekomstige cashflows of toekomstige winsten? A. Toekomstige cashflows omdat die bepalen hoeveel geld jaarlijks in het project geïnvesteerd zal zijn en dus meer rekening houden met rente. B. Toekomstige cashflows omdat die rekening houden met afschrijvingen. C. Toekomstige winsten omdat die bepalen hoeveel geld jaarlijks in het project geïnvesteerd zal zijn en dus meer rekening houden met rente. D. Toekomstige winsten omdat die rekening houden met afschrijvingen.
8 21. Welke stelling met betrekking tot de aanloopfase van een project is juist? A. Gedurende de aanloopfase moet het project zichzelf ongeveer terugverdienen. B. Gedurende de aanloopfase vinden met name uitgaven plaats in verband met het gebruik van de benodigde productiemiddelen. C. Gedurende de aanloopfase vinden voornamelijk investeringen plaats. D. Gedurende de aanloopfase worden de uitgaven overtroffen door de ontvangsten. 22. Welke van onderstaande posten komt voor de berekening van de cashflow in mindering op de ontvangsten, wanneer het gaat om de beoordeling van investeringsprojecten? A. Afschrijving over de duurzame activa in het project. B. (Tussentijdse) investeringen in de activa van het project. C. Rente over de financiering van het project. D. Restwaarde van de activa van het project. 23. Uit welke elementen bestaat de cashflow in het laatste jaar van een project? A. Uit winst. B. Uit winst + afschrijving. C. Uit winst + afschrijving + desinvesteringen. D. Uit winst + desinvesteringen. 24. De heer Bal, die van plan is de complete verlichting van zijn restaurant te vervangen, heeft na een paar gesprekken met financiële experts nog steeds niet alles begrepen van de berekeningen. Zo is hem nog niet geheel duidelijk waar het verschil zit tussen de begrippen winst en cashflow. Waarin komen de begrippen winst en cashflow met elkaar overeen? A. In de aftrek van afschrijvingen. B. In de aftrek van belasting. C. In de aftrek van investeringen. D. In de bijtelling van desinvesteringen.
9 25. Welke stelling is juist ten aanzien van de bepaling van cashflows voor de beoordeling van een investeringsproject? A. Bij de bepaling van cashflows worden alleen aflossingen in mindering gebracht. B. Bij de bepaling van cashflows wordt alleen rente in mindering gebracht. C. Bij de bepaling van cashflows worden noch aflossingen noch rente in mindering gebracht. D. Bij de bepaling van cashflows worden zowel aflossingen als rente in mindering gebracht. 26. De administratie van verzekeringsmaatschappij Het vrolijke pensioenfonds heeft van een nieuw beleggingsproduct in 2007 de volgende gegevens verzameld: Omzet: ,= Exploitatiekosten: ,= Afschrijvingen: ,= Er heeft in het begin van het jaar een extra investering plaats gevonden van ,=. Het vennootschapsbelastingtarief is 25%. Bereken de cashflow van dit jaar. A ,= B ,= C ,= D ,=
10 27. Een productiebedrijf moet de wenselijkheid van een investeringsproject in een nieuwe productielijn met een looptijd van drie jaar beoordelen. De investering in vaste activa bedraagt ,=, restwaarde ,=, lineair af te schrijven. Voor uitvoering van het project dient vóór het begin van het eerste jaar ,= bruto werkkapitaal aanwezig te zijn en vóór het begin tweede en derde jaar is dit ,=, dit valt weer vrij aan einde van het derde jaar. De winst na belasting is aan het einde van het eerste, tweede en derde jaar respectievelijk ,=, ,= en ,=. Bereken de cashflow aan het einde van het derde jaar. A ,= B ,= C ,= D ,= 28. Wat wordt verstaan onder tijdvoorkeur? A. Bij een keuze tussen tijd en geld wordt meestal gekozen voor tijd. B. De start van een investeringsproject heeft men liever vroeger dan later dan gepland. C. Men heeft geïnvesteerd vermogen liever eerder dan later uit een project weer terugontvangen. D. Men heeft het geld vanwege inflatie liever langer dan korter in een project zitten. 29. Wat is de invloed van tijdvoorkeur op de contante waarde van een toekomstige cashflow? A. Naarmate de tijdvoorkeur sterker is, gaat de contante waarde omhoog. B. Naarmate de tijdvoorkeur sterker is, gaat de contante waarde omlaag. C. Of tijdvoorkeur invloed heeft op de contante waarde van een cashflow hangt af van de hoogte van de rente. D. Tijdvoorkeur heeft geen invloed op de contante waarde van een cashflow.
11 30. Wat wordt verstaan onder de vermogenskostenvoet? A. De bankrente. B. De gemiddelde kostenvoet waartegen vermogen kan worden aangetrokken. C. De gemiddelde rente van het project. D. De gemiddelde rente zoals die blijkt uit de resultatenrekening. 31. Mehmet, eigenaar van een hotel in Turkije, wil een zwembad bij zijn hotel laten bouwen en heeft na een gesprek met een bedrijfseconomisch adviesteam goed begrepen dat een juiste inschatting van toekomstige ontvangsten en uitgaven van een investeringsproject van eminent belang is voor een verantwoorde beslissing. Wat hij niet begreep was waarom ontvangsten en uitgaven op verschillende tijdstippen niet zonder meer bij elkaar opgeteld mochten worden en wat er dan precies moet gebeuren. A. Hoe langer je op een ontvangst moet wachten, hoe hoger de rente die de ontvangst met zich meebrengt en hoe hoger de contante waarde van die ontvangst. B. Hoe langer je op een ontvangst moet wachten, hoe hoger de rente die de ontvangst met zich meebrengt en hoe lager de contante waarde van die ontvangst. C. Hoe langer je op een ontvangst moet wachten, hoe minder die ontvangst waard is en hoe hoger de contante waarde van die ontvangst. D. Hoe langer je op een ontvangst moet wachten, hoe minder die ontvangst waard is en hoe lager de contante waarde van die ontvangst. 32. Welke van onderstaande stellingen gaat op als men geen rekening houdt met de tijdvoorkeur van het geld en met de vermogenskostenvoet van het bedrijf? A. De som van de cashflows minus het investeringsbedrag is gelijk aan de som van de winsten van een investeringsproject. B. De som van de cashflows minus het investeringsbedrag is groter dan de som van de winsten van een investeringsproject. C. De som van de cashflows minus het investeringsbedrag is kleiner dan de som van de winsten van een investeringsproject. D. Er kan geen uitspraak worden gedaan over de relatieve omvang van de som van de cashflows minus het investeringsbedrag en de som van de winsten van een investeringsproject. 33. Wat wordt verstaan onder de terugverdienperiode van een investeringsproject? A. De periode die verstrijkt voordat alle cashflows ontvangen zijn. B. De periode die verstrijkt voordat de eigenaren van het project een minimaal geëiste winst hebben verdiend. C. De periode die verstrijkt voordat de financiers van het project hun geld via aflossingen hebben terugontvangen. D. De periode die verstrijkt voordat het oorspronkelijk investeringsbedrag uit de cashflows is terugontvangen. 34. Welke stelling met betrekking tot de terugverdienperiode is juist? A. Bij de terugverdienperiode spelen alle cashflows een rol. B. De terugverdienperiode houdt in beperkte mate rekening met rentabiliteit. C. De terugverdienperiode houdt op geen enkele wijze rekening met tijdvoorkeur. D. De terugverdienperiode is vooral gericht op de liquiditeit van de onderneming.
12 35. De Snelle Slaapbus wenst een tweede touringcar aan te schaffen, maar welke? De alternatieven zijn talrijk en raadgevers zijn moeilijk te vinden. Wel heeft hij van diverse mogelijkheden de terugverdienperiode berekend. Zo is de terugverdienperiode van de dubbeldekker maar liefst vijf jaren. Wat hij zich afvraagt is of vijf jaren te lang is of niet. Wat is een juist antwoord op zijn vraag? A. Een terugverdienperiode van vijf jaren is niet te lang; B. Een terugverdienperiode van vijf jaren is te lang; C. Of een project met een terugverdienperiode van vijf jaar haalbaar is, hangt af van de daaromtrent vooraf gestelde eisen. D. Of een project met een terugverdienperiode van vijf jaar haalbaar is, hangt af van de terugverdienperiodes van andere projecten.
13 36. Onderneming De Skifanaat kan kiezen uit de introductie van twee verschillende typen ski s. U wordt verzocht op basis van de kortste terugverdienperiode een oordeel te vellen over de twee projecten die samenhangen met de twee verschillende typen (bedragen x 1.000). Project 1: Project 2: Jaar Cashflow Cashflow Investering: in beide gevallen 7.500,= Welke uitspraak is juist? A. Op basis van de terugverdienperiode zijn beide projecten gelijkwaardig. B. Op basis van de terugverdienperiode kan niet voor één van beide projecten gekozen worden omdat de cashflows onzeker zijn. C. Op basis van de terugverdienperiode moet gekozen worden voor project 1. D. Op basis van de terugverdienperiode moet gekozen worden voor project Een investeringsproject door De Schooltas in een nieuwe lijn lederen tassen vergt een investering van ,= in vaste activa en van ,= in vlottende activa. Het project heeft een looptijd van 4 jaren. De restwaarde van de vaste activa bedraagt ,=. Behalve de desinvesteringen worden de cashflows gelijkmatig gespreid over het jaar ontvangen. Hieronder volgen de cashflows ( 1.000). Jaar Cashflow Bereken de terugverdienperiode van dit project ( jaar 365 dagen). A. 2 jaren en 313 dagen B. 3 jaren en 2 maanden C. 3 jaren en 104 dagen D. 4 jaren
14 38. Welke stelling met betrekking tot de gemiddelde boekhoudkundige rentabiliteit is juist? A. De gemiddelde boekhoudkundige rentabiliteit kan berekend worden door het saldo van de cashflows (inclusief de investering) te delen door de looptijd en dat te delen door het gemiddeld geïnvesteerd vermogen. B. De gemiddelde boekhoudkundige rentabiliteit relateert de totale winst over de looptijd van een project aan het gemiddelde geïnvesteerde vermogen. C. De gemiddelde boekhoudkundige rentabiliteit relateert de gemiddelde cashflow van een project aan het gemiddelde geïnvesteerde vermogen. D. De gemiddelde boekhoudkundige rentabiliteit wordt ontleend aan de boekhouding. 39. Welk nadeel heeft de gemiddelde boekhoudkundige rentabiliteit als selectiecriterium? A. De gemiddelde boekhoudkundige rentabiliteit gaat uit van een onrealistische veronderstelling. B. De gemiddelde boekhoudkundige rentabiliteit houdt geen rekening met tijdvoorkeur. C. De gemiddelde boekhoudkundige rentabiliteit is minder goed bruikbaar als projecten in omvang of tijdsduur verschillen. D. De gemiddelde boekhoudkundige rentabiliteit meet eigenlijk helemaal geen rentabiliteit.
15 40. Een investeringsproject van Medica in een nieuw geneesmiddel, heeft een looptijd van drie jaar. Het project vraagt bij aanvang een investering in vaste activa van ,= die men met gelijke bedragen per jaar wil afschrijven en bij beëindiging van het project denkt te verkopen voor ,=. Het bij aanvang benodigde werkkapitaal wordt geschat op ,=, eveneens in de volgende twee jaren, waarna het onmiddellijk weer vrijvalt. De omzet in het eerste jaar zal ,= zijn en daarna ,= per jaar. De exploitatiekosten exclusief afschrijvingen zijn 40% van de omzet. Het vennootschapsbelastingtarief is 25%. Bij de berekeningen wordt ervan uitgegaan dat ontvangsten en uitgaven plaatsvinden aan het einde van het jaar en alle investeringen vinden plaats aan het begin van het jaar. Bereken de gemiddelde boekhoudkundige rentabiliteit van dit investeringsproject. A. 26,85% B. 73,08% C. 33,23% D. 35,2%
16 41. Een investeringsproject van Nikon in een nieuw model digitale camera vergt een investering van ,= in vaste activa en van ,= in vlottende activa. Het project heeft een looptijd van drie jaren. De restwaarde van de vaste activa bedraagt ,=. De cashflows van het project voor belasting zijn hieronder weergegeven (x 1.000). De belasting bedraagt 25%. Jaar: Cashflow: Bereken de gemiddelde boekhoudkundige rentabiliteit van dit project. A. 3,45% B. 13,45% C. 25,4% D. 35,86% 42. Wat is een juiste omschrijving van het begrip netto contante waarde? A. De contante waarde van alle toekomstige cashflows na afschrijving en belasting. B. De contante waarde van alle toekomstige cashflows na afschrijving en belasting minus de investering. C. De contante waarde van alle toekomstige cashflows na belasting. D. De contante waarde van alle toekomstige cashflows na belasting minus de investering. 43. Welke stelling met betrekking tot de netto contante waarde is juist? A. De netto contante waarde bevoordeelt omvangrijke en langdurige projecten. B. De netto contante waarde gaat uit van een veronderstelling die niet altijd realistisch is. C. De netto contante waarde houdt geen rekening met de volgorde waarin cashflows binnen komen. D. De netto contante waarde houdt geen rekening met tijdvoorkeur. 44. Wat betekent het woordje 'netto' in 'netto contante waarde'? A. Dat de afschrijvingen van de cashflows worden afgetrokken. B. Dat de belasting van de cashflows wordt afgetrokken. C. Dat het investeringsbedrag wordt afgetrokken. D. Dat zowel belasting als investeringsbedrag worden afgetrokken. 45. Bakkerij De Roomsoes wenst naast zijn alom vermaarde roomsoezen een nieuw product te lanceren. Hij heeft diverse mogelijkheden en zo is voor hem een probleem rond investeringsselectie ontstaan. Het begrip netto contante waarde speelt daarin een belangrijke rol. Karel heeft een functie op zijn pc zitten die de netto contante waarde voor hem berekent. Hij weet alleen niet hoe hij de uitkomst moet interpreteren. Wat is de betekenis van de uitkomst van de netto contante waarde? A. Een netto contante waarde van nul betekent dat de rentabiliteit van het project onder de rentabiliteitseis ligt. B. Een netto contante waarde van nul betekent dat het project geen enkele winst maakt.
17 C. Een netto contante waarde van nul betekent dat het project niet haalbaar is. D. Een netto contante waarde van nul betekent dat het project precies voldoet aan de rentabiliteitseis. 46. Geul, een bedrijf in pijpleidingen, vindt de tijd rijp voor toepassing van nieuwe materialen en plant een investering in noodzakelijk onderzoek en apparatuur. Het investeringsproject wordt gekenmerkt door de volgende gegevens: Jaar Cashflow (x 1000) ,= ,= ,= De benodigde investering is De vermogenskostenvoet van het bedrijf bedraagt 12%. Is dit project op grond van de netto contante waarde haalbaar? A. De haalbaarheid is niet vast te stellen omdat geen rekening wordt gehouden met risico en inflatie. B. De haalbaarheid is niet vast te stellen omdat niet duidelijk is wat de restwaarde is in de laatste cashflow. C. Ja, het project is haalbaar. D. Nee, het project is niet haalbaar. 47. Restaurant-eigenaar Vetter is in de gelegenheid het naast gelegen perceel aan te schaffen. Hij wil over dit 'project' in maximaal vier jaren een behoorlijk rendement gehaald hebben. Een behoorlijk rendement is volgens Vetter 14%. Het totale investeringsbedrag schat hij op ,=. Vetter gaat ervan uit dat alles aan het einde van het vierde jaar tegen de boekwaarde verkocht kan worden. Hij schat die op ,= voor de vlottende activa en op ,= voor de vaste activa. De cashflows over de eerste vier jaren zijn dan als volgt (x 1.000): Jaar: Cashflow: In de laatste cashflow zit een desinvestering (tegen boekwaarde) van ,= uit vaste activa en van ,= uit vlottende activa. Bereken de netto contante waarde van het project. A B C D Bij welk beoordelingscriterium is alleen aan de uitkomst al te zien of een project wel of niet haalbaar is? A. Bij de gemiddelde boekhoudkundige rentabiliteit. B. Bij de interne rentabiliteit.
18 C. Bij de netto contante waarde. D. Bij de terugverdienperiode. 49. Welke eigenschap is van toepassing op financial lease? A. Betalingsverplichtingen uit hoofde van het geleaste object worden aan de creditzijde van de balans opgenomen. B. De looptijd van het huurcontract is veel korter dan de verwachte economische levensduur van het geleaste productiemiddel. C. Er is sprake van een wederzijds opzegbaar huurcontract. D. Risico en onderhoud zijn voor rekening van de verhuurder.
19 50. Welke van onderstaande stellingen met betrekking tot operational lease is juist? A. Operational lease houdt de leencapaciteit intact. B. Operational lease komt vooral voor bij duurzame productiemiddelen die aan snelle economische veroudering onderhevig zijn. C. Operational lease leidt tot balansverlenging met het bedrag van het geleaste actief. D. Een investeringsproject op basis van operational lease zal de vermogensbehoefte constant houden.
20 Casus Casus 1 Gegeven De leiding van een onderneming heeft de keuze uit een drietal elkaar uitsluitende projecten. Ten aanzien van die projecten is het volgende gegeven (bedragen in euro s): Project A B C Investering (A) Cash flow jaar 1 Cash flow jaar 2 Cash flow jaar 3 Cash flow jaar 4 Restwaarde (r) De cashflows komen aan het eind van het jaar binnen Gevraagd Bepaal de voorkeur met behulp van de: 1. terugverdientijd antwoord : A: 4 jaar B: 1 jaar C: 3 jaar Dus project B 2. gemiddelde boekhoudkundige rentabiliteit (afronden op hele procenten) Antwoord: A: 42% B: 15% C: 33% Dus project A 3. netto contante waarde indien het interestpercentage is 8% Antwoord: A: ,= B: ,= C: ,= Dus project A.
21 Casus 2 Gegeven Een onderneming kan kiezen uit een drietal investeringsprojecten (bedragen in euro s): Project X Y Z Investering (A) Cash flow jaar 1 Cash flow jaar 2 Cash flow jaar 3 Restwaarde (r) De cashflows komen aan het eind van het jaar binnen Gevraagd Bepaal de voorkeur met behulp van de: 1. terugverdientijd Antwoord: X: 2 jaar Y: 2 jaar Z: 1 jaar Dus project Z 2. gemiddelde boekhoudkundige rentabiliteit (afronden op hele procenten) Antwoord: X: 32% Y: 55% Z: 43% Dus project Y 3. netto contante waarde indien het interestpercentage is 10% Antwoord: X: ,= Y: ,= Z: ,= Dus project Z.
22 Casus 3 Van een investeringsproject bedraagt de investering ,=. De looptijd van de investering is drie jaar. De restwaarde is nihil. De jaarlijkse omzet bedraagt ,=. De jaarlijkse kosten (exclusief afschrijvingen) zijn ,=. De vennootschapsbelasting is 25%. 1. Bereken de jaarlijkse winst na belasting? Antwoord: Omzet ,= Kosten ,= ( afschrijving ) Winst ,= Vpb. 25% ,= Winst na belasting ,= 2. Bereken de cashflow per jaar. Antwoord: ,= ,= = ,= 3. Bereken de terugverdientijd, ervan uitgaande dat de cashflow regelmatig over de jaren gespreid zijn. Antwoord: 2 jaar + {(150 \ ) x 12) = 2 jaar + 4,8 maanden 4. Bereken de gemiddelde boekhoudkundige rentabiliteit van dit project. Antwoord: \ = 16,7% 5. Bereken de netto-contante-waarde van dit project, ervan uitgaande dat de cashflows aan het eind van het jaar binnenkomen. Rentabiliteitseis 8%! Antwoord: ( \ 1,08) + ( \ 1,08 2 ) + ( \ 1,08 3 ) = = ,37 = ,37 Dus het werkelijk rendement ligt ruim boven de eis van 8%
23 Casus 4 Een grote frisdrankonderneming overweegt uit te breiden. In aanmerking komen investering in de nieuw smaak Acaifruit of de smaak Papamango smaak. De ondernemer heeft de volgende gegevens tot zijn beschikking: Verkoopprijs per pak Variabele productiekosten Variabele verkoopkosten Levensduur project Verkoopomvang per jaar Aanschaf machinepark Restwaarde machinepark Investering in netto-werkkapitaal Verkoop netto-werkkapitaal eind project Acaifruit 1,50 0,50 0,02 6 jaar zakken ,= ,= ,= ,= Papamango 1,48 0,60 0,02 4 jaar zakken ,= ,= ,= ,= Voor de investering in de fabriek wordt ,= vreemd vermogen aangetrokken tegen 6% per jaar. De rente wordt aan het eind van het jaar betaald. De rentekosten worden berekend over het gemiddeld geïnvesteerd vermogen gedurende het hele project. De verkoopkosten (constante kosten) bedragen voor elk project ,= per jaar. De investering in het machinepark wordt lineair afgeschreven. De vennootschapsbelasting is 25%. 1. Bereken het resultaat na belasting van elk project. Antwoord: Omzet Variabele productiekosten Variabele verkoopkosten Totaal variabel Dekkingsbijdrage Constante kosten: Afschrijving Rentekosten Verkoopkosten Totale constante kosten Resultaat voor belasting Vennootschapsbelasting Resultaat na belasting ,= ,= Acaifruit ,= ,= ,= ,= ,= ( x 0,06) ,= ,= ,= ,= ,= ,= ,= Papamango ,= ,= ,= ,= ,= ( x 0,06) ,= ,= ,= ,= ,= Acaifruit: Investering ,=; restwaarde ,= Papmango: Investering ,=; restwaarde ,=
24 2. Bereken de jaarlijkse cashflow na belasting van beide projecten. Antwoord: Cashflow initieel Cashflows jaar 1t/m5 resp.3 Finale cashflow Acaifruit ,= ,= ,= Papamango ,= ,= ,= 3. Bereken de terugverdientijd van beide projecten ervan uitgaande dat de netto cashflows aan het eind van de jaren binnenkomen? Antwoord: Project Acaifruit: 3 jaar Project Papamango: 3 jaar 4. Bereken van beide projecten de gemiddelde boekhoudkundige rentabiliteit na belasting. Antwoord: Project Acaifruit; \ = 40,3% Project Papamango \ = 36,8% 5. Bereken de netto-contante-waarde van beide projecten als de cashflows aan het eind van het jaar binnenkomen. Antwoord: Project Acaifruit: ,40 = ,40 Project Papamango: = ,00
Waarom gaan we investeren We verwachten winst te maken! Alleen rekening houden met toekomstige ontvangsten en uitgaven.
www.jooplengkeek.nl Investeringsselectie Waarom gaan we investeren We verwachten winst te maken! Alleen rekening houden met toekomstige ontvangsten en uitgaven. belangrijk Calculaties voor beslissingen
Nadere informatieZEEËN VAN KANSEN FINANCIEEL MANAGEMENT
ZEEËN VAN KANSEN FINANCIEEL MANAGEMENT (Innovatieve) projecten Financiële haalbaarheid Welke kennis is essentieel Bedrijfsplan Investeringsselectie Inkoopmarkt Bedrijf Verkoopmarkt Productiemiddelen Gelduitgaven
Nadere informatieUITWERKINGEN OPGAVEN HOOFDSTUK 2
HOOFDSTUK 2 Opgave 1 a. De kosten en opbrengsten en daarvan uiteindelijk de ontvangsten en uitgaven zijn voor iedere investering van belang. b. Het grote probleem zijn de schaarse middelen. c. Dit zijn
Nadere informatieBEDRIJFSWETENSCHAPPEN. 2. De investeringsbeslissing en de verantwoording ervan
BEDRIJFSWETENSCHAPPEN Hoofdstuk 2: INVESTERINGSANALYSE 1. Toepasbare beoordelingsmethodes 1.1. Pay-back 1.2. Return on investment 1.3. Internal rate of return 1.4. Net present value 2. De investeringsbeslissing
Nadere informatieDe investeringsanalyse
Het programma van vandaag: het investeringsproject de cashflow het gemiddelde rendement de terugverdientijd de netto contante waarde Adele 1 Investeringsbeslissingen Waarom investeren? We verwachten winst
Nadere informatieBedrijfseconomische Aspecten Examennummer: 71533 Datum: 14 april 2012 Tijd: 13:00 uur - 14:30 uur
Bedrijfseconomische Aspecten Examennummer: 71533 Datum: 14 april 2012 Tijd: 13:00 uur - 14:30 uur Dit examen bestaat uit 8 pagina s. De opbouw van het examen is als volgt: - 30 meerkeuzevragen (maximaal
Nadere informatieMeerkeuzevragen: 5. Bereken voor dit jaar de totale constante kosten. A. 1.082.000,- B. 158.800,- C. 142.000,- D. 114.400,-
Meerkeuzevragen: 1. John maakt voetballen in Afrika. Hij verdient netto 45,- per week. Hij krijgt een loonsverhoging tijdens het WK voetbal van 1,5 %. Hoeveel verdient deze jongen dan netto per kwartaal?
Nadere informatieHoofdstuk 30 Interne verslaggeving
Hoofdstuk 30 Interne verslaggeving We spreken van permanentie als een onderneming niet één keer per jaar maar een aantal keren per jaar een balans en winst-en-verliesrekening opstelt. Het doel van de permanentie
Nadere informatieBUSINESS VALUATION UITWERKING TOPAAS B.V.
BUSINESS VALUATION UITWERKING TOPAAS B.V. VERONDERSTELLINGEN Vraagprijs 2.500.000 (pand en inventaris). Inkomsten: In totaal 40 kamers; Bezetting kamers: T1 45%, T2 52%, T3 63%, vanaf T4 en verder 68%;
Nadere informatieUITWERKINGEN OPGAVEN HOOFDSTUK 9
12.000 18.000 26.000 25.000 UITWERKINGEN OPGAVEN HOOFDSTUK 9 Opgave 1 a. Wat zijn de grote verschillen tussen financial- en operational leasing? Financial leasing Langlopende overeenkomst Leasetermijn
Nadere informatieExamen PC 2 vak Cash Management
Examen PC 2 vak Cash Management Instructieblad Betreft: examen: PC 2 leergang 6 onderdeel: CAS datum: 19 december 2013 tijd: 16.00 17.30 uur Deze aanwijzingen goed lezen voor u met uw examen start Aanwijzingen:
Nadere informatieSamenvatting Management & Organisatie Boek 2B, Hoofdstuk 41 t/m 44
Samenvatting Management & Organisatie Boek 2B, Hoofdstuk 41 t/m 44 Samenvatting door een scholier 2184 woorden 5 april 2011 6,7 25 keer beoordeeld Vak Methode M&O In balans Hoofdstuk 41 Regels voor de
Nadere informatie11 Investeringsselectie
11 Investeringsselectie hoofdstuk 11.1 C 11. B 11.3 B 11.4 D 11.5 C 11.6 D 11.7 A 11.8 A 11.9 C Gemiddelde winst: 100.000 85.000 = 15.000 Gemiddeld vermogen: (100.000 + 10.000) / = 55.000 GBR: 15.000 /
Nadere informatieH1. Ondernemingen in de economie De drie E s
H1. Ondernemingen in de economie De drie E s Economie houdt zich bezig met de vraagstukken die samenhangen met de mens in zijn streven naar welvaart : hoe kan de voorziening in goederen en diensten zo
Nadere informatieELEMENTAIRE BEDRIJFSECONOMISCHE MODELLEN Consistent naslagwerk voor nieuwkomers in de bedrijfseconomie
ELEMENTAIRE BEDRIJFSECONOMISCHE MODELLEN Consistent naslagwerk voor nieuwkomers in de bedrijfseconomie Auteurs: Fons Vernooij en Paul van der Aa Website: fons-vernooij.nl/bm-site/ebm Versie d.d. 4 augustus
Nadere informatieHoofdstuk 22. De kosten van duurzame productiemiddelen. Wat zijn afschrijvingen? Waardevermindering van je bezit!
www.jooplengkeek.nl De kosten van duurzame productiemiddelen Hoofdstuk 22 Wat zijn afschrijvingen? Waardevermindering van je bezit! Duurzame bezittingen gaan we afschrijven in meerdere jaren. (niet in
Nadere informatieELEMENTAIRE BEDRIJFSECONOMISCHE MODELLEN Auteurs: Fons Vernooij en Paul van der Aa Website: fons-vernooij.nl/bm-site/ebm Versie d.d.
ELEMENTAIRE BEDRIJFSECONOMISCHE MODELLEN Auteurs: Fons Vernooij en Paul van der Aa Website: fons-vernooij.nl/bm-site/ebm Versie d.d. 30 mei 2019 Module 5: Financieel management (verdiepingsmodule) Hoofdstuk
Nadere informatieOPGAVEN HOOFDSTUK 9 ANTWOORDEN
HOOFDSTUK 9 ANTWOORDEN Opgave 1 a. Wat zijn de grote verschillen tussen financial- en operational leasing? Financial leasing Langlopende overeenkomst Leasetermijn gelijk aan de economische levensduur Contract
Nadere informatieDe investeringsanalyse
Het programma van vandaag: het investeringsproject de cashflow het gemiddelde rendement de terugverdientijd de netto contante waarde 1 Investeringsbeslissingen Waarom investeren? We verwachten winst te
Nadere informatieHoofdstuk 6: Beoordelen
Hoofdstuk 6: Beoordelen M&O VWO 2011/2012 www.lyceo.nl Overzicht H6: Beoordelen Management & Organisatie Centraal Examen (CE) 1. Rechtsvormen 2. Prijsberekening 3. Resultaten 4. Balans 5. Liquiditeitsbegroting
Nadere informatieInvesteringsbeslissingen
Investeringsbeslissingen 1. Begrippen 1.1. Wat is investeren? Een dadelijke (zekere) beschikbare koopkracht inruilen tegen: 1. een toekomstige onzekere inkomensstroom; 2. besparingen van uitgaven; 3. een
Nadere informatieUITWERKINGEN OPGAVEN HOOFDSTUK 5
HOOFDSTUK 5 Opgave 1 a. Bereken het netto werkkapitaal per 1-4-2018. = Nettowerkkapitaal Voorraad goederen 250.000 Debiteuren 80.000 ING bank 65.000 Kas 5.000 + 400.000 Crediteuren 60.000 Te betalen omzetbel
Nadere informatieTOELATINGSTOETS M&O. Datum 14-1-2016
TOELATINGSTOETS M&O VUL IN: Datum 14-1-2016 Naam en voorletters. Adres. Postcode. Woonplaats. Geboortedatum / / Plaats Land. Telefoonnummer. E-mail. Gekozen opleiding. OPMERKINGEN: Tijdsduur: 90 minuten
Nadere informatieAnnuïteit= Elke maand een vast bedrag terugbetalen. Eerste periode is vooral rente, later wordt het aflossingsdeel steeds groter
Samenvatting door Y. 1479 woorden 5 juli 2017 6,3 4 keer beoordeeld Vak M&O Hoofdstuk 1 Oorspronkelijke geleende bedrag alle aflossingen= schuldrest. Annuïteit= Elke maand een vast bedrag terugbetalen.
Nadere informatieDeze examenopgave bestaat uit 9 pagina s, inclusief het voorblad. Dit examen bestaat uit 4 opgaven en omvat 25 vragen.
SPD Bedrijfsadministratie Examenopgave TREASURY MANAGEMENT WOENSDAG 16 DECEMBER 2015 12.15-14.45 UUR Belangrijke informatie Deze examenopgave bestaat uit 9 pagina s, inclusief het voorblad. Dit examen
Nadere informatieDaarna komen de economische levensduur en het afschrijvingsplan nog aan de orde.
1 Kosten van duurzame productiemiddelen 1.1 Inleiding Een onderneming maakt kosten om omzet te kunnen behalen. De kosten vormen de basis voor de totstandkoming van de verkoopprijs. Een belangrijk onderdeel
Nadere informatieExamen PC 2 vak Cash Management
Examen PC 2 vak Cash Management Instructieblad Betreft: examen: PC 2 leergang 5 onderdeel: Cash Management datum: 28 juni 2013 tijd: 16.00 17.30 uur Deze aanwijzingen goed lezen voor u met uw examen start
Nadere informatieFinancieel economisch management Examennummer: 11344 Datum: 21 november 2009 Tijd: 13:00 uur - 14:30 uur
Financieel economisch management Examennummer: 11344 Datum: 21 november 2009 Tijd: 13:00 uur - 14:30 uur Dit examen bestaat uit 5 pagina s. De opbouw van het examen is als volgt: - een case met 12 open
Nadere informatieHoofdstuk 7: Basis van kapitaal budgettering
Hoofdstuk 7: Basis van kapitaal budgettering Een belangrijke verantwoordelijkheid van de financiële managers van een corporatie is het vaststellen, welke projecten of investeringen een bedrijf moet ondernemen.
Nadere informatieOEFENOPGAVEN LESBRIEF INDUSTRIE
OEFENOPGAVEN LESBRIEF INDUSTRIE 6 VWO Opgave 1. De onderneming Haakma BV heeft voor 2005 de volgende voorcalculatie met betrekking tot de toegestane kosten opgesteld. De constante fabricagekosten bestaan
Nadere informatieDe resultatenrekening
De resultatenrekening format resultatenrekening kosten/uitgaven en opbrengsten/ontvangsten afschrijvingen rente eindbalans Joop Lengkeek Kamer H0.012 Email: Lengkeek.J@NHTV.nl www.jooplengkeek.nl 1 De
Nadere informatieAurington. Administratie en Advies
Aurington Administratie en Advies Let op de houdbaarheidsdatum! Mei 5 Pincode 6 7 8 Boetes Dit jaar Deze maand De balans Tandorine B.V. Debet Activa Bezittingen Wat heb ik? Credit Passiva Vermogen Hoe
Nadere informatieVraag Antwoord Scores. x 100% = 55%
Opgave 1 1 maximumscore 1 1.320.000 900.000 + 1.500.000 x 100% = 55% 2 maximumscore 2 Zonder een voorziening zijn de werkelijke uitgaven ook kosten in een jaar. Met een voorziening worden de kosten verspreid
Nadere informatieFinancieel inzicht bedrijfsovername
Financieel inzicht bedrijfsovername Boxtel, 21 december 2017 Anja Roes-Kuijpers Bedrijfsadviseur ZLTO 06 21 21 24 46 Korte terugblik vorige bijeenkomst Vragen? Opmerkingen? (Alternatieve) vormen van bedrijfsoverdracht
Nadere informatieManagement en Organisatie VWO 6 Hst 31, 37 t/m 43
Management en Organisatie VWO 6 Hst 31, 37 t/m 43 25 januari 2011 proeftoets 100 minuten Opgave 1 Handelsonderneming Astan bv heeft gegevens verzameld. Deze gegevens zijn nodig voor het opstellen van de
Nadere informatieModule 4 Inzicht in cijfers
Geleerd in vorige presentaties Module 4 Inzicht in cijfers 1. Balans in detail 2. Kengetallen Les 4. Vergelijk je resultaten op 4 manieren + maak goede investeringsbeslissingen Les 4 Vergelijk je resultaten
Nadere informatieCase bungalow park. Opgave 1
Case bungalow park Opgave 1 Geef een oordeel over de liquiditeit. Kan je op korte termijn je schulden betalen? Wat moet je op korte termijn betalen? Het kort vreemd vermogen. Wat heb je op korte termijn
Nadere informatieKosten van huisvesting en duurzame productiemiddelen 7
1 Kosten van huisvesting en duurzame productiemiddelen Kennisvragen paragraaf 1.1 en 1.2 1. Wat bestudeert de bedrijfseconomie? 2. We onderscheiden bij uitgaven kosten en verspillingen. Wat is het verschil
Nadere informatieEEN ANDERE KIJK OP INVESTERINGSPROJECTEN
EEN ANDERE KIJK OP INVESTERINGSPROJECTEN Themadag van het stoomplatform Efficiency in stoomsystemen Duiven, 13 mei 2009 Franka Morssink PROGRAMMA Introductie Dynamiek Begrippen Investeringsvoorbeeld Gegevens
Nadere informatienetto winst
opgave 1 investering 400.000 restwaarde 100.000 jaar 1 jaar 2 jaar 3 jaar 4 jaar 5 netto winst 20.000 30.000 40.000 10.000 10.000 Gevraagd: Wat is het gemiddelde rendement? gemiddelde winst / gemiddeld
Nadere informatie2017 Nederlandse Associatie voor Examinering Financiering niveau 5 1 / 13
Financiering niveau 5 Correctiemodel voorbeeldexamen 2017 Nederlandse Associatie voor Examinering Financiering niveau 5 1 / 13 Vraag 1 Toetsterm 6.4 - Beheersingsniveau: K - Aantal punten: 1 Voor welke
Nadere informatieExamen PC 2 Financiële Rekenkunde
Examen PC 2 Financiële Rekenkunde Instructieblad Examen : Professional Controller 2 leergang 8 Vak : Financiële Rekenkunde Datum : 18 december 2014 Tijd : 14.00 15.30 uur Deze aanwijzingen goed lezen voor
Nadere informatieEindexamen m&o vwo 2008-I
Beoordelingsmodel Opgave 1 1 maximumscore 2 introductiefase groeifase rijpheidsfase/volwassenfase verzadigingsfase/stabilisatiefase neergangsfase/aftakelingsfase/eindfase Opmerking: Wanneer niet in de
Nadere informatie2015 Nederlandse Associatie voor Examinering Financiering niveau 5 1 / 12
Financiering niveau 5 Correctiemodel voorbeeldexamen 2015 Nederlandse Associatie voor Examinering Financiering niveau 5 1 / 12 Vraag 1 Toetsterm 6.4 - Beheersingsniveau: K - Aantal punten: 1 Voor welke
Nadere informatieSPD Bedrijfsadministratie. Correctiemodel FINANCE & RISKMANAGEMENT 6 OKTOBER UUR. SPD Bedrijfsadministratie B / 7
SPD Bedrijfsadministratie Correctiemodel FINANCE & RISKMANAGEMENT 6 OKTOBER 2015 08.45 11.15 UUR SPD Bedrijfsadministratie B / 7 Opgave 1 (40 punten) 1. Een voorbeeld van een goed antwoord: De interest
Nadere informatieOefenopgaven Hoofdstuk 8
Oefenopgaven Hoofdstuk 8 Opgave 1 Hazelkoning Onderneming Hazelkoning NV heeft 7 jaar geleden een obligatielening uitgegeven met een oorspronkelijke looptijd van 30 jaar. De couponrente van de lening bedraagt
Nadere informatieOEFENINGEN HOOFDSTUK 2
OEFENINGEN HOOFDSTUK 2 1 2 OEFENING 1 DE ONDERNEMING DATSUN N.V. MAAKT AIRCONDITIONING SYSTEMEN. OMWILLE VAN DE STERKE GROEI VAN DIE MARKT, IS DE HUIDIGE PRODUCTIECAPACITEIT NIET LANGER TOEREIKEND. DATSUN
Nadere informatieHet kasstroomoverzicht
8 Het kasstroomoverzicht 801 Ingaande geldstromen 1 Toename eigen vermogen a Winst vóór belasting d 400.000** b Opbrengst aandelenemissie - 20.000** 2Toename langlopende schulden - 190.000** 3 Desinvestering
Nadere informatieFinanciën en risicomanagement
Financiën en risicomanagement Leergang Bedrijfskunde voor de Agribusiness Miranda Meuwissen, Alfons Oude Lansink Bedrijfseconomie, Wageningen Universiteit Inhoud Risico-identificatie & stress test (Miranda)
Nadere informatieInhoud. Voorwoord 5. 3 Financieringscriteria Ondernemer en rentabiliteit Solvabiliteit en liquiditeit 45 3.
Inhoud Voorwoord 5 1 Het investeringsplan 9 1.1 De vermogensbehoefte van de verschillende kapitaalgoederen 9 1.2 De vermogensbehoefte en de balans 12 1.3 Vermogensaanbod 14 1.4 Een investerings- en financieringsplan
Nadere informatieSPD Bedrijfsadministratie. Correctiemodel TREASURY MANAGEMENT MAANDAG 27 JUNI UUR
SPD Bedrijfsadministratie Correctiemodel TREASURY MANAGEMENT MAANDAG 27 JUNI 2016 12.15-14.45 UUR SPD Bedrijfsadministratie Treasury Management B / 11 2016 NGO-ENS B / 11 Opgave 1 (35 punten) Vraag 1 (6
Nadere informatiewww.boekhouder.be Wat is de waarde van een onderneming?... 4 De Discounted Cash Flow-methode (DFC)... 6
door Inhoud Over omzet, nettowinst, ebit, ebitda,...... 1 Omzet... 1 Brutowinst... 1 Ebitda... 2 EBITDA... 2 Ebit... 3 Winst voor belastingen... 3 Nettowinst... 3 En toen was er ook nog de r...... 3 Wat
Nadere informatieOpgaven 4.4a en 4.4b horen bij paragraaf 4.2, Liquiditeitsbegroting en resultatenbegroting.
Hoofdstuk 4 Beoordeling van de liquiditeit Extra opgaven Opgaven 4.4a en 4.4b horen bij paragraaf 4.2, Liquiditeitsbegroting en resultatenbegroting. Opgave 4.4a De handelsonderneming Hartema vof heeft
Nadere informatieEindexamen vwo m&o II
Opgave 1 1 maximumscore 2 De zakelijke lasten zijn door de verkoper vooruitbetaald. Uitsluitend 0 of 2 scorepunten toekennen. 2 maximumscore 3 maand in 2011 schuldrest ( ) begin van de maand interestdeel
Nadere informatieVerwerken van financiële mutaties met betrekking tot duurzame productiemiddelen en leasing
Hoofdstuk 1 Verwerken van financiële mutaties met betrekking tot duurzame productiemiddelen en leasing 1.1 Inleiding In het boek Elementaire kennis Bedrijfsadministratie heb je geleerd om boekingen te
Nadere informatieRekening courant krediet Crediteuren
Bezit Balans Vermogen 1 jan. 2019 Vaste activa Grond Gebouw Werkplaats Infrastructuur Bussen (oud) Renovatie bussen Bussen (nieuw) Renovatie gebouw 900.000 600.000 60.000 220.000 960.000 Vreemd vermogen
Nadere informatieOPGAVEN EN UITWERKINGEN OEFENEXAMEN 2 DE ASSOCIATIE
OEFENEXAMEN 2 DE ASSOCIATIE Opgave 1 Wat wordt verstaan onder corporate governance? De manier waarop een onderneming a. goed en efficiënt geleid moet worden. b. de financiering op lange termijn zekerstelt.
Nadere informatieRekening courant krediet Crediteuren
Bezit Balans Vermogen 1 jan. 2018 Vaste activa Grond Gebouw Werkplaats Infrastructuur Bussen (oud) Renovatie bussen Bussen (nieuw) Renovatie gebouw 1.800.000 800.000 40.000 2.400.000 440.000 960.000 40.000
Nadere informatieExamen HAVO. management & organisatie. tijdvak 2 woensdag 18 juni 13.30-16.30 uur. Bij dit examen horen een bijlage en een uitwerkbijlage.
Examen HAVO 2014 tijdvak 2 woensdag 18 juni 13.30-16.30 uur management & organisatie Bij dit examen horen een bijlage en een uitwerkbijlage. Dit examen bestaat uit 33 vragen. Voor dit examen zijn maximaal
Nadere informatieSamenvatting M&O periode 1. Hoofdstuk 13 8,4. Paragraaf 1. Samenvatting door G woorden 12 maart keer beoordeeld
Samenvatting door G. 1623 woorden 12 maart 2016 8,4 9 keer beoordeeld Vak Methode M&O 200% M&O Samenvatting M&O periode 1 Hoofdstuk 13 Financieel beleid niet-commerciële organisaties (nco) Paragraaf 1
Nadere informatieRente. Een lening is soms nodig om een grote uitgave te kunnen doen. De lening moet terugbetaald worden, maar ook de rente. Hoe hoog is de rente?
Rente Een lening is soms nodig om een grote uitgave te kunnen doen. De lening moet terugbetaald worden, maar ook de rente. Hoe hoog is de rente? Als een bedrijf een nieuwe machine wil kopen, is daar niet
Nadere informatieDit voorbeeldexamen bestaat uit 28 vragen. De opbouw en het aantal vragen komt overeen met het online examen.
Financiering niveau 5 Examenopgaven voorbeeldexamen Belangrijke informatie Dit voorbeeldexamen bestaat uit 28 vragen. De opbouw en het aantal vragen komt overeen met het online examen. Dit voorbeeldexamen
Nadere informatiea. Stel de beginbalans op 1 januari 2006 samen volgens het model van bijlage I.
Opdracht 1 De Wilde en Timmer De dames De Wilde en Timmer gaan een autobedrijf beginnen: zij kopen auto s en accessoires in en verkopen die. Om het autobedrijf te kunnen openen op 1 januari 2006 zijn in
Nadere informatieLever ook het kladpapier na afloop van het examen in bij de toezichthouder. Dit wordt vernietigd en niet meegenomen in de beoordeling.
SPD Bedrijfsadministratie Examenopgave FINANCE & RISKMANAGEMENT DINSDAG 6 OKTOBER 2015 08.45-11.15 UUR Belangrijke informatie Deze examenopgave bestaat uit 11 pagina s, inclusief het voorblad. Controleer
Nadere informatieTA3290 Life-Cycle Modeling and Economic Evaluation 2009-2010
TA3290 Life-Cycle Modeling and Economic Evaluation 2009-2010 CiTG, minor Mining and Resource Engineering Economie college 1: Grip op Geldstromen Dr.ir. Gerard P.J. Dijkema Energy & Industry Group December
Nadere informatieANTWOORDEN OPGAVEN HOOFDSTUK 8
ANTWOORDEN OPGAVEN HOOFDSTUK 8 Opgave 1 De zoon van Jansen schaft een duurzaam productiemiddel aan voor 544.500 inclusief btw. Naast de aanschafprijs moet de zoon van Jansen nog meer uitgaven doen om het
Nadere informatieBedrijfseconomische aspecten Examennummer: 61562 Datum: 30 juni 2012 Tijd: 10:00 uur - 11:30 uur
Bedrijfseconomische aspecten Examennummer: 61562 Datum: 30 juni 2012 Tijd: 10:00 uur - 11:30 uur Dit examen bestaat uit 5 pagina s. De opbouw van het examen is als volgt: - 10 open vragen (maximaal 70
Nadere informatieHoofdstuk 1 Management accounting: plaatsbepaling en ontwikkeling
Hoofdstuk 1 Management accounting: plaatsbepaling en ontwikkeling Meerkeuzevraag 1.8 Eigen vermogen 31 december 220.000 Eigen vermogen 1 januari 250.000 -- Vermogenstoename 30.000 Onttrekkingen 70.000
Nadere informatieVerwerken van financiële mutaties met betrekking tot duurzame productiemiddelen en leasing
Hoofdstuk 1 Verwerken van financiële mutaties met betrekking tot duurzame productiemiddelen en leasing Opgave 1.1 In een onderneming wordt voor het verpakken van producten Kappa gebruikgemaakt van de machine
Nadere informatieWelkom. RB Studiekring Lezing ondernemingswaardering. ValuePro - RB Studiekring 1
Welkom RB Studiekring Lezing ondernemingswaardering 1 Voorstellen drs. Chris Denneboom RV RAB cdenneboom@valuepro.nl Master in Business Valuation Register Valuator Register adviseur bedrijfsopvolging Gerechtelijk
Nadere informatieInvesterings en financieringsprobleem
10 hoofdstuk Investerings en financieringsprobleem 10.1 C 10.2 B 10.3 C 10.4 B 10.5 A 10.6 D 10.7 B 10.8 A 10.9 D 10.10 C 10.11 C 10.12 B 60% van 25.000.000 = 15.000.000 10.13 C Balanstotaal 30.000.000;
Nadere informatieStichting Omroep Landgraaf
Stichting Omroep Landgraaf T.a.v. Het Bestuur Felix Ruttenstraat 16 6372KV Landgraaf KvK-nummer: 4172374 RAPPORT INZAKE DE JAARSTUKKEN 218 Inhoud JAARREKENING Financiële positie JAARSTUKKEN 218 JAARREKENING
Nadere informatieDit voorbeeldexamen bestaat uit 27 vragen. De opbouw en het aantal vragen komt overeen met het online examen.
Financiering niveau 5 Examenopgaven voorbeeldexamen Belangrijke informatie Dit voorbeeldexamen bestaat uit 27 vragen. De opbouw en het aantal vragen komt overeen met het online examen. Dit voorbeeldexamen
Nadere informatieOEFENINGEN HOOFDSTUK 1
OEFENINGEN HOOFDSTUK 1 1 2 OEFENING 1 DE FIRMA N.V. BUILD IS GESPECIALISEERD IN WEGENWERKEN. ZIJ KRIJGT VANDAAG HET AANBOD VAN DE STAD BRUSSEL OM DE KANAALSTRAAT HER AAN TE LEGGEN. OM TE EVALUEREN OF DIT
Nadere informatieFinanciële ratio s met CASH!
Inleiding Het is belangrijk dat je als ondernemer weet hoe je onderneming er financieel voor staat. Hier kan je financiële ratio's goed voor gebruiken. Maar wat zijn ze en wat doe je ermee? Om de financiële
Nadere informatieNumerieke antwoorden. Hoofdstuk 1. V 1.2 a a b c c d e
Numerieke antwoorden Hoofdstuk 1 V 1.2 a1 250.000 a2 290.000 b 192.500 c1 124.025 c2 133.400 d 165.975 e 156.600 V 1.3 a Omzet maximaal 11.400 (situatie 10) b Winst maximaal 4.670 (situatie 7) Hoofdstuk
Nadere informatieBedrijfseconomische aspecten Examennummer: 19639 Datum: 26 maart 2011 Tijd: 12:30 uur - 14:00 uur
Bedrijfseconomische aspecten Examennummer: 19639 Datum: 26 maart 2011 Tijd: 12:30 uur - 14:00 uur Dit examen bestaat uit 5 pagina s. De opbouw van het examen is als volgt: - 15 open vragen (maximaal 50
Nadere informatieBeginner. Beginner. Beginner
Beginner Nummer 1 Beginner Nummer 2 Beginner Antwoordmodel Antwoordmodel Antwoordmodel Nummer 3 2014: uitgave 0/kosten 30 Afschrijving De waardevermindering van de auto (een onderdeel van de vaste activa)
Nadere informatieDe gemiddelde vermogenskosten en optimale vermogensstructuur
Hoofdstuk 5 De gemiddelde vermogenskosten en optimale vermogensstructuur 5.1 Inleiding In de vorige hoofdstukken hebben we het vreemd vermogen en het eigen vermogen van een onderneming besproken. De partijen
Nadere informatieEindexamen havo m&o 2013-I
Opgave 2 Bij deze opgave horen de informatiebronnen 1 tot en met 6. Bij deze opgave worden de belastingen buiten beschouwing gelaten. Peter de Beer is de eigenaar van een klein autobedrijf (FIAT De Beer
Nadere informatieEindexamen m&o vwo 2008-I
Opgave 1 De productlevenscyclus geeft de ontwikkeling van de afzet van een product gedurende de tijd weer. De productlevenscyclus bestaat uit vijf fasen. 2p 1 Noem de vijf fasen van de productlevenscyclus
Nadere informatieHoofdstuk II Verticale en Horizontale analyse
Hoofdstuk II Verticale en Horizontale analyse De compenserende bedragen en exploitatiesubsidies (740) maken deel uit van de Andere bedrijfsopbrengsten (74) en worden in de toelichting gedetailleerd. We
Nadere informatieStichting Omroep Landgraaf
Stichting Omroep Landgraaf T.a.v. Het Bestuur Felix Ruttenstraat 16 6372KV Landgraaf KvK-nummer: 4172374 RAPPORT INZAKE DE JAARSTUKKEN 215 Inhoud JAARREKENING Financiële positie JAARSTUKKEN 215 JAARREKENING
Nadere informatiea. U hebt voor deze toets 60 minuten de tijd. VERGEET U NIET UW GEMAAKTE TOETS IN TE LEVEREN BIJ DE SURVEILLANT.
TOETS JAARREKENINGLEZEN BEROEPSOPLEIDING ADVOCATUUR VOORJAARSCYCLUS 2011 EN INHALERS 14 OKTOBER 2011 (12.00-13.00 UUR) Naam :..... Cursusgroep :..... a. U hebt voor deze toets 60 minuten de tijd. VERGEET
Nadere informatieBedrijfseconomische aspecten Examennummer: 73079 Datum: 29 maart 2014 Tijd: 10:00 uur - 11:30 uur
Bedrijfseconomische aspecten Examennummer: 73079 Datum: 29 maart 2014 Tijd: 10:00 uur - 11:30 uur Dit examen bestaat uit 5 pagina s. De opbouw van het examen is als volgt: - 10 open vragen (maximaal 70
Nadere informatieEconomische waarde voor de waardering van de onderneming
Economische waarde voor de waardering van de onderneming Kort geleden werd het volgende artikel gepubliceerd: Waardebepaling rammelt aan alle kanten. Een Registeraccountant had in het kader van een geschillenwaardering
Nadere informatieVraag 1 Toetsterm 2.5 - Beheersingsniveau: K - Aantal punten: 1 Wat is de juiste omschrijving van het begrip technische voorraad?
Kostencalculatie Correctiemodel Vraag 1 Toetsterm 2.5 - Beheersingsniveau: K - Aantal punten: 1 Wat is de juiste omschrijving van het begrip technische voorraad? De technische voorraad a is de economische
Nadere informatieOefenopgaven Hoofdstuk 2
Oefenopgaven Hoofdstuk 2 1 Berekening Vrije Kasstroom voor de Investeringsanalyse Een keten van financiële dienstverleners is in gesprek met een nieuwe aanbieder op de markt van generatiehypotheken. Het
Nadere informatieBedrijfseconomische aspecten Examennummer: 91401 Datum: 28 juni 2014 Tijd: 10:00 uur - 11:30 uur
Bedrijfseconomische aspecten Examennummer: 91401 Datum: 28 juni 2014 Tijd: 10:00 uur - 11:30 uur Dit examen bestaat uit 6 pagina s. De opbouw van het examen is als volgt: - 3 cases met in totaal 15 open
Nadere informatiePROEFEXAMEN Praktijkdiploma Boekhouden
PROEFEXAMEN Praktijkdiploma Boekhouden onderdeel Bedrijfseconomie Beschikbare tijd 2 uur. Op de netheid van het werk zal worden gelet. Deze opgave is eigendom van de Examencommissie en dient, tezamen met
Nadere informatieFinanciële analyse van de jaarrekening
17 hoofdstuk Financiële analyse van de jaarrekening 17.1 B 17. C 17.3 C 17.4 A 17.5 A 17.6 C 17.7 D 17.8 D 17.9 B 17.10 D 17.11 D 17.1 C 17.13 A 17.14 C 17.15 B 17.16 C 1.000.000 / 1.500.000 = 0,08 17.17
Nadere informatieToetstermen STIBEX Moderne Bedrijfsadministratie Financiering 5
Toetstermen STIBEX Moderne Bedrijfsadministratie Financiering 5 K= Kennisvraag, de kandidaat moet één of meerdere begrippen beschrijven, noemen of herkennen, en/of kenmerken, voorbeelden, verschillen of
Nadere informatie1 november 2011 Examenhal (18:30 21:30)
Faculteit Ruimtelijke Wetenschappen Naam: Studentnummer: Tentamen Financiering voor Vastgoedkunde Antwoordsuggesties 1 november 2011 Examenhal (18:30 21:30) Omcirkel het meest juiste antwoord bij de Multiple
Nadere informatieAcumulus & Co. Jaarrekening t.b.v. aangifte inkomstenbelasting (IB)
Jaarrekening t.b.v. aangifte inkomstenbelasting (IB) 2013 Acumulus & Co Inhoud: - Verlies- en Winstrekening - Balans - Priveonttrekkingen/-stortingen - Bijlagen BTW-nummer Van 01-01-2013 Tot en met 31-12-2013
Nadere informatieTijdens het spelen van deze Business Game zet je samen met andere leerlingen een eigen onderneming op, en stippelen jullie een strategie uit.
VECON Business Game Leerlinghandleiding Spelregels De VECON BUSINESS GAME is een educatief spel, dat door docenten gebruikt wordt om jou in een realistische omgeving kennis te laten maken met het beheren
Nadere informatieM&O VWO 2011/2012. www.lyceo.nl
Hoofdstuk 4: Balans M&O VWO 2011/2012 www.lyceo.nl Overzicht H4: Balans Management & Organisatie Centraal Examen (CE) 1. Rechtsvormen 2. Prijsberekening 3. Resultaten 4. Balans 5. Liquiditeitsbegroting
Nadere informatieTOETS 1 - Basiskennis Calculatie (BKC)
TOETS 1 - Basiskennis Calculatie (BKC) Het maximaal aantal te behalen punten voor deze toets is 90. Bij elke vraag of opdracht staat aangegeven hoeveel punten u daarvoor kunt halen. De beschikbare examentijd
Nadere informatieDeze examenopgave bestaat uit 10 pagina s, inclusief het voorblad.
SPD Bedrijfsadministratie Examenopgave TREASURY MANAGEMENT MAANDAG 27 JUNI 2016 12.15-14.45 UUR Belangrijke informatie Deze examenopgave bestaat uit 10 pagina s, inclusief het voorblad. Het examen bestaat
Nadere informatie2 Constante en variabele kosten
2 Constante en variabele kosten 2.1 Inleiding Bij het starten van een nieuw bedrijf zal de ondernemer zich onder andere de vraag stellen welke capaciteit zijn bedrijf moet hebben. Zal hij een productie/omzet
Nadere informatieDeze examenopgave bestaat uit 7 pagina s, inclusief het voorblad. Controleer of alle pagina s aanwezig zijn.
SPD Bedrijfsadministratie Examenopgave COST & MANAGEMENTACCOUNTING DINSDAG 8 MAART 2016 12.00 14.00 UUR Belangrijke informatie Deze examenopgave bestaat uit 7 pagina s, inclusief het voorblad. Controleer
Nadere informatie