UITWERKINGEN OPGAVEN HOOFDSTUK 2

Transcriptie

1 HOOFDSTUK 2 Opgave 1 a. De kosten en opbrengsten en daarvan uiteindelijk de ontvangsten en uitgaven zijn voor iedere investering van belang. b. Het grote probleem zijn de schaarse middelen. c. Dit zijn calculatietechnieken die de directie ondersteunen bij hun investeringskeuze. d. De vier investeringsselectiemethoden zijn De terugverdienperiode Hierbij wordt een keuze gemaakt op basis van de tijd waarin een investering zich heeft terugverdiend De gemiddelde boekhoudkundige rentabiliteit Hier wordt de gemiddelde winst uitgedrukt in een percentage van de investering De netto contante waarde Bij deze methode worden de opbrengsten op moment X vergeleken met de investering op moment X De interne rentevoet Hierbij wordt bekeken welk rentepercentage wordt gerealiseerd op de investering Opgave 2 a. Bij de cashflow van de investering moet worden gedacht aan de inkomsten min de uitgaven van de investering. b. Afschrijvingskosten zijn geen uitgaven maar een gevolg van een uitgave die in het verleden is gedaan. c. De drie fasen zijn: De initiële cashflow De cashflow van het moment van de investering Het betreft hier de aanschafwaarde van de investering. De operationele cashflow De cashflow tijdens het gebruik van de investering De cashflow aan het einde van de looptijd (het laatste jaar) 1

2 Opgave 3 a. In de gegevens blijkt steeds dat de ontvangsten en uitgaven in het betreffende boekjaar worden betaald of ontvangen. Waarom is dit zo? b. De winst wordt bepaald door de opbrengsten min de kosten die op een bepaalde periode betrekking hebben. Kosten en uitgaven en opbrengsten en ontvangsten zijn gelijk aan elkaar wanneer de ontvangsten en uitgaven in dezelfde periode plaatsvinden als de kosten en opbrengsten waarvan ze het gevolg zijn. Opbrengsten Kosten: Variabele kosten Afschrijvingskosten Winst voor belasting Belasting 20% % ( ) Winst na belasting c. Bereken de cashflow over De cashflow van 2018 is: Winst na belasting Afschrijvingen Cashflow Opgave 4 a. Bereken de cashflow van de investering op 1 januari 2018 Investering nieuwe machine Opbrengst oude machine Cashflow b. Hoe wordt deze cashflow genoemd? Deze cashflow noemen we de initiële cashflow. De komende 10 jaar is de winst als gevolg van de investering per jaar. De vennootschapsbelasting is 20% voor de eerste en 25% voorde rest. Alle uitgaven en ontvangsten vinden plaats aan het einde van het jaar. 2

3 c. Bereken de jaarlijkse cashflow met betrekking tot 2018 tot en met 2026 (niet de investering). Eerst moet de winst worden bepaald om de vennootschapsbelasting te bepalen. Winst voor belastingen Belasting 20% Vervolgens moet bij deze winst voor belastingen de afschrijving worden opgeteld: Winst na belasting Afschrijving? + Cashflow? De jaarlijkse afschrijving is: De cashflow is dan = Winst na belasting Afschrijving Cashflow d. Hoe noemen we deze cashflow? Deze cashflow noemen we de operationele cashflow. e. Bereken de cashflow van het laatste jaar Winst na belasting Afschrijving Cashflow Opbrengst machine Opgave 5 a. Toevoegingen aan voorzieningen zijn geen uitgaven maar kosten. b. Afschrijvingen zijn kosten en geen uitgaven. c. De betaling van de vennootschapsbelasting is een uitgave. Let wel op in welk jaar de betaling plaatsvindt. 3

4 d. De winst is het verschil tussen de uitgaven en de kosten. In de kosten zitten echter afschrijvingskosten. Deze zijn geen uitgaven zodat ze onterecht van de opbrengsten worden afgetrokken. Vandaar dat ze voor de berekening van de cashflow er weer bij op worden geteld. e. Voorwaarde bij bovenstaande is wel dat de kosten zijn uitgegeven in dezelfde periode en de opbrengsten zijn ontvangen in dezelfde periode. Opgave 6 a. Bereken de initiële cashflow. Investering machine Toename werkkapitaal Initiële cashflow b. Bereken de jaarlijkse winst na belasting. Afschrijving: = Opbrengst Kosten: Variabele kosten Constante kosten Afschrijvingskosten Winst voor belastingen Belasting: 20% % ( ) Winst na belasting c. Waarom moet voor de berekening van de operationele cashflow eerst de winst worden berekend? Omdat anders niet duidelijk is wat er aan vennootschapsbelasting wordt betaald. 4

5 d. Bereken de operationele cashflow. Winst na belasting Afschrijving Operationele cashflow per jaar Aantal jaren 4 Totale operationele cashflow e. Bereken de cashflow aan het einde van de looptijd Normale cashflow laatste jaar Restwaarde machine Vrijval van de toename van het werkkapitaal f. Wat is de totale cashflow van de investering? Initiële cashflow Operationele cashflow Cashflow einde looptijd Opgave 7 a. Bereken de terugverdientijd van de beide machines. Machine I = 3,5 jaar Machine II = 3,8 jaar b. Voor welke machine kiest de directie wanneer de terugverdienmethode als selectiecriterium wordt gebruikt? Voor machine I 5

6 c. Is deze keuze ook de winstgevendste optie? Neen Machine I ( ) = Machine II ( ) = d. Geef het nadeel aan van de terugverdienmethode. Er wordt alleen bekeken wanneer de machine is terugverdient en niet of de optie het winstgevendst is. Opgave 8 a. Bereken de terugverdientijd van de beide machines. Project I Jaar Investering Cashflow Restant I II III IV Het laatste jaar moet nog worden terugverdiend De cashflow is het laatste jaar De is in het laatste jaar terugverdiend in jaar = 0,8 jaar De totale terugverdientijd is 3 jaar en 9,7 maanden. Project II Jaar Investering Cashflow Restant I II III IV Het vierde jaar moet nog worden terugverdiend De cashflow is het laatste jaar De is in het laatste jaar terugverdiend in: jaar = 0,5 jaar 6

7 De totale terugverdientijd is 3 jaar en 6 maanden. Opgave 9 a. Bereken de gemiddelde boekhoudkundige rentabiliteit van de beide projecten Project I Gemiddelde cashflow: Project I Jaar Cashflow I II III IV Gemiddelde cashflow Gemiddelde afschrijving: ) 4 Gemiddelde winst is dus: = = Gemiddeld geïnvesteerd vermogen is: ) 2 = De gemiddelde boekhoudkundige rentabiliteit van project I is: % = 7,2% Project II Gemiddelde cashflow: Project II Jaar Cashflow I II III IV V VI Gemiddelde cashflow

8 Gemiddelde afschrijving: ) 6 Gemiddelde winst is dus: = = Gemiddeld geïnvesteerd vermogen is: ) 2 = De gemiddelde boekhoudkundige rentabiliteit van project II is: % = 15,3% b. Welk nadeel kleeft er aan deze selectiemethode? Bezwaar van deze sectiecriteria is dat er een keuze is tussen twee projecten met twee investeringsbedragen. Project I Project II Wanneer gekozen wordt voor Project I blijft er ( ) over die niet wordt geïnvesteerd. Wat brengt deze op wanneer het bijvoorbeeld op de bank wordt gezet? Opgave 10 a. Bereken de contante waarde van de projecten. Hierbij wordt gegeven dat de samengestelde interest 5% is en alle bedragen aan het einde van het jaar worden betaald en ontvangen. Project I Interest Project I 5% ,05-1 = , ,05-2 = , ,05-3 = , ,05-4 = , , ,05-4 = , ,55 Investering , ,55 8

9 Project II Interest Project II 5% ,05-1 = , ,05-2 = , ,05-3 = , ,05-4 = , ,05-5 = , ,05-6 = , , ,05-6 = , ,21 Investering , ,21 b. Waarom is dit een betrouwbare methode? Omdat rekening gehouden wordt met de tijdstippen wanneer de opbrengsten en uitgaven worden gedaan. Scroll verder voor opgave 11 9

10 Opgave 11 a. Benader de interne rentevoet van de beide projecten. Uitgerekend moet worden bij welk interestpercentage de cashflow 0,00 is. Het project met het hoogste interestpercentage moet bij deze methode worden gekozen. Project I Bij een interest van 5% is de contante waarde ,55 Berekening van de contante waarde van de cashflow Contante waarde Interest 5,00% Jaar Cashflow Contante waarde I ,05-1 = ,00 II ,05-2 = ,38 III ,05-3 = ,66 IV ,05-4 = , ,80 IV ,05-4 = , ,55 Investering ,00 - Contante waarde cashflow ,55 Bij een interest van 7% is de contante waarde ,95 Berekening van de contante waarde van de cashflow Contante waarde Interest 7,00% Jaar Cashflow Contante waarde I ,07-1 = ,36 II ,07-2 = ,27 III ,07-3 = ,34 IV ,07-4 = , ,49 IV ,07-4 = , ,05 Investering ,00 - Contante waarde cashflow ,95 10

11 Bij een interest van 6,5% is de contante waarde ,60 Berekening van de contante waarde van de cashflow Contante waarde Interest 6,50% Jaar Cashflow Contante waarde I ,065-1 = ,20 II ,065-2 = ,90 III ,065-3 = ,22 IV ,065-4 = , ,47 IV ,065-4 = , ,40 Investering ,00 - Contante waarde cashflow ,60 Het gezochte interestpercentage zal tegen de 6,5 % moeten zijn. Project II Bij een interest van 5% is de contante waarde ,21 Berekening van de contante waarde van de cashflow Contante waarde Interest 5% Jaar Cashflow Contante waarde I ,05-1 = ,33 II ,05-2 = ,32 III ,05-3 = ,52 IV ,05-4 = ,49 V ,05-5 = ,92 VI ,05-6 = , ,13 VI ,05-6 = , ,21 Investering ,00 - Contante waarde cashflow ,21 11

12 Bij een interest van 15% is de contante waarde ,79 Berekening van de contante waarde van de cashflow Contante waarde Interest 15,00% Jaar Cashflow Contante waarde I ,15-1 = ,83 II ,15-2 = ,28 III ,15-3 = ,25 IV ,15-4 = ,65 V ,15-5 = ,51 VI ,15-6 = , ,28 VI ,15-6 = , ,79 Investering ,00 - Contante waarde cashflow ,79 Bij een interest van 16% is de contante waarde ,46 Berekening van de contante waarde van de cashflow Contante waarde Interest 16,00% Jaar Cashflow Contante waarde I ,16-1 = ,14 II ,16-2 = ,02 III ,16-3 = ,53 IV ,16-4 = ,22 V ,16-5 = ,95 VI ,16-6 = , ,09 VI ,16-6 = , ,54 Investering ,00 - Contante waarde cashflow ,46 Het interestpercentage zal ergens in bij de 16% liggen. Project II levert veel meer interest op dan project I. Bij deze methode wordt gekozen voor project II. 12