Inhoud. Voorwoord 5. 3 Financieringscriteria Ondernemer en rentabiliteit Solvabiliteit en liquiditeit 45 3.

Maat: px

Weergave met pagina beginnen:

Download "Inhoud. Voorwoord 5. 3 Financieringscriteria Ondernemer en rentabiliteit Solvabiliteit en liquiditeit 45 3."

Adam Peters
7 jaren geleden
Aantal bezoeken:

1 Inhoud Voorwoord 5 1 Het investeringsplan De vermogensbehoefte van de verschillende kapitaalgoederen De vermogensbehoefte en de balans Vermogensaanbod Een investerings- en financieringsplan opstellen Betalingsverplichtingen Opdrachten 28 2 Zekerheden Algemeen Hypotheek Stil pandrecht Borgstelling Financiering bij pacht Financieringsproducten Opdrachten 38 3 Financieringscriteria Ondernemer en rentabiliteit Solvabiliteit en liquiditeit Opdrachten 50 4 Financiering in de praktijk Beoordelen financieringsofferte Vergelijken financieringsoffertes Afsluiting 62 Bijlage 1 Financieringsofferte 66 Bijlage 2 Samenvatting van vier offertes 72 Trefwoorden 73 7

3 1 Het investeringsplan Oriëntatie Voor de exploitatie van een bedrijf zijn drie productiefactoren nodig: grond, arbeid en kapitaalgoederen. De kapitaalgoederen bestaan uit gebouwen, inventaris, paarden, voorraden en dergelijke. De waarde van grond en kapitaalgoederen noemen we het geïnvesteerd vermogen. Leerdoelen Na bestudering van dit hoofdstuk kun je: - het verschil aangeven tussen permanente, langdurige, tijdelijke en totale vermogensbehoefte; - aangeven welke vermogensbronnen er zijn; - aangeven welke financieringsvormen er zijn en de bijbehorende betalingsverplichtingen berekenen; - een investeringsplan en een financieringsplan opstellen. 1.1 De vermogensbehoefte van de verschillende kapitaalgoederen Bij de overname, oprichting of uitbreiding van een bedrijf krijgt de ondernemer direct te maken met: - de vermogensbehoefte (hoeveel vermogen is er nodig?); - de vermogensverkrijging of financiering (welke mogelijkheden zijn er om het benodigde vermogen te verkrijgen?); - besteding van het benodigde vermogen (welke kapitaalgoederen?); - de termijn waarover het vermogen nodig is (tijdsduur). Figuur 1.1 9

4 financiering De meeste ondernemers zullen het benodigde vermogen niet geheel uit hun eigen vermogen kunnen financieren. Ze hebben daar een tweede of misschien wel derde partij voor nodig. In veruit de meeste gevallen zal dat de bank zijn. De bank verstrekt het vermogen echter niet zomaar. De bank verwacht van de ondernemer dat hij met een realistisch plan komt en dat hij onder andere aan de rente- en aflossingsverplichtingen kan voldoen. Met andere woorden: er zal een financiering geregeld moeten worden. Onder financieren verstaat men het voorzien in de vermogensbehoefte van een bedrijf. De financiering van een bedrijf moet afgestemd zijn op het moment waarop het meeste geld in het bedrijf is geïnvesteerd: het maximummoment in de vermogensbehoefte. Om dat tijdstip te kunnen bepalen, zal er een duidelijk inzicht moeten zijn in de bedrijfsactiviteiten: in het activiteitenplan, in de afzet van producten c.q. diensten, in de betalingsgewoonten en dergelijke. In figuur 1.2 is dit weergegeven. Vermogensbehoefte (-aanwending) hangt samen met: - de doelstellingen van de onderneming, - de hoeveelheid vermogen, - de tijdsduur dat het vermogen nodig is. Vermogensvoorziening (-verkrijging) - Op welke wijze kan de onderneming het benodigde vermogen aantrekken? - Hoelang moet de onderneming over het vermogen kunnen beschikken? - Welke prijs moet zij ervoor betalen? Figuur 1.2 Overzicht van de vermogensaanwending en -verkrijging. omlooptijd Ieder kapitaalgoed op het bedrijf vraagt een bepaalde investering in geld. Men verwacht deze investering er weer uit te krijgen door verkoop van de voortgebrachte producten en diensten. Nu komt van het ene kapitaalgoed het geld veel vlugger vrij dan van het andere. Zo is kasgeld steeds onmiddellijk beschikbaar. Van het geld dat in werktuigen is geïnvesteerd, komt ieder jaar slechts een deel terug. Er is dus bij de diverse kapitaalgoederen een behoorlijk verschil in omlooptijd. De omlooptijdvan het vermogen is de tijd dat het vermogen vastligt in een productiemiddel. Op grond van de omlooptijd van het vastgelegde vermogen deelt men de kapitaalgoederen als volgt in: - Duurzame productiemiddelen (dpm/vaste activa): Niet-omlopend: het vermogen blijft in het bedrijf zitten, totdat het verkocht wordt. Op deze bezittingen wordt niet afgeschreven. Voorbeelden zijn: grond, paardenbestand, minimumvoorraden. Geleidelijk omlopend: het vermogen komt bij ieder productieproces slechts voor een deel vrij. Dit zijn de productiemiddelen waarop wordt afgeschreven. Voorbeelden zijn: gebouwen, machines. - Vlottende productiemiddelen (vlottende activa): Geheel omlopend binnen een jaar: het vermogen komt na ieder productieproces weer in zijn geheel vrij. Voorbeelden zijn: krachtvoer, kunstmest en niet direct opeisbare vorderingen (nabetalingen en dergelijke). 10

5 Onmiddellijk beschikbaar: dit zijn de zogenaamde liquide middelen. Voorbeelden zijn: saldi van kas, bank en giro. Elk productiemiddel heeft dus zijn specifieke omlooptijd. Elk bedrijf heeft zijn eigen verloop aan vermogensbehoefte in de tijd. Voor die vermogensbehoefte kan de volgende indeling gemaakt worden: - permanente vermogensbehoefte (blijvend); - langdurige, tijdelijke vermogensbehoefte (aflopend, doch langer dan een jaar); - kortstondige, tijdelijke vermogensbehoefte (korter dan een jaar). diversiteitsverschijnsel Grond slijt niet door het (normale agrarisch) gebruik. Er wordt daarom niet op afgeschreven. De vermogensbehoefte is dus permanent. Ook een aambeeld kan men hiertoe rekenen. Gebouwen en werktuigen slijten door gebruik; er wordt dus op afgeschreven. De vermogensbehoefte van gebouwen en vooral van werktuigen zal echter nooit tot nul naderen, omdat deze productiemiddelen regelmatig worden vervangen. Bij de financiering ontstaat daarom naast de langdurige, tijdelijke vermogensbehoefte een permanente kern in de vermogensbehoefte. Dit ontstaan van een permanente kern in de vermogensbehoefte door verschillen in levensduur en aanschafmoment wordt het diversiteitsverschijnsel genoemd. In figuur 1.3 is een voorbeeld opgenomen met verschillende levensduur en aanschafwaarde van machines. Het betreft een werktuigenpark van vier machines, de beginsituatie. Alle werktuigen hebben een restwaarde van 10% van de aanschafwaarde. Vervanging vindt direct na de afschrijvingstermijn plaats. Er vinden geen prijsstijgingen plaats. Figuur 1.3 Voorbeeld van verschillen in levensduur en aanschafwaarde. In figuur 1.4 is voor het machinepark van figuur 1.3 op basis van de uitgangspunten de vermogensbehoefte per jaar berekend. Machine/jaar Totaal Figuur 1.4 Vermogensbehoefte per jaar voor een machinepark. 11

Vergelijkbare documenten

Hoofdstuk 22. De kosten van duurzame productiemiddelen. Wat zijn afschrijvingen? Waardevermindering van je bezit!

Hoofdstuk 22. De kosten van duurzame productiemiddelen. Wat zijn afschrijvingen? Waardevermindering van je bezit! www.jooplengkeek.nl De kosten van duurzame productiemiddelen Hoofdstuk 22 Wat zijn afschrijvingen? Waardevermindering van je bezit! Duurzame bezittingen gaan we afschrijven in meerdere jaren. (niet in