[stichting] te [vestigingsplaats], het bevoegd gezag van [school] te [vestigingsplaats], verweerder gemachtigde: de heer mr. M.R.A.

Transcriptie

1 Geschil over verwijdering leerling met extra ondersteuningsbehoefte en over ontwikkelingsperspectief gegrond. Er is geen opp opgesteld en de vereiste belangenafweging is niet tot uitdrukking gebracht. ADVIES in het geding tussen: [verzoekers], wonende te [woonplaats], verzoekers gemachtigde: mevrouw mr. A.M.T. Wigger en [stichting] te [vestigingsplaats], het bevoegd gezag van [school] te [vestigingsplaats], verweerder gemachtigde: de heer mr. M.R.A. Dekker 1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE Op 2 april 2019 hebben verzoekers de Commissie een geschil voorgelegd over de beslissing van 27 maart 2019 van [school] (hierna: de school) om [leerling] te schorsen in afwachting van verwijdering. Daarnaast hebben verzoekers een geschil aan de Commissie voorgelegd over het ontbreken van een ontwikkelingsperspectief (hierna: opp). Verweerder heeft op 9 mei 2019 een verweerschrift ingediend. De mondelinge behandeling van het geschil vond plaats op 16 mei 2019 te Utrecht. Verzoekers waren samen met [leerling] ter zitting aanwezig en werden bijgestaan door hun gemachtigde. Namens verweerder was aanwezig ter zitting [afdelingsleider vmbo bovenbouw van de school], daartoe bijgestaan door de gemachtigde. [het samenwerkingsverband] was niet aanwezig ter zitting. 2. DE FEITEN 1. Verzoekers zijn de ouders van [leerling]. [leerling] is geboren op [geboortedatum] In het onderwijskundig rapport van de basisschool van 28 januari 2015 staat dat [leerling] bekend is met ADHD en dat hij daarvoor medicatie gebruikt. In het rapport staat verder dat [leerling] een wat lagere verwerkingssnelheid heeft en dat daar aandacht aan besteed moet worden. In het onderwijskundig rapport van de basisschool is de vraag gesteld of de basisschool en de ouders verwachten dat [leerling] in het voortgezet onderwijs extra ondersteuning nodig heeft. Op deze vraag hebben zowel de school als de ouders met ja geantwoord / advies van 7 juni 2019 pagina 1 van 6

2 3. [leerling] is het schooljaar 2015/2016 gestart in de eerste klas van het vmbo van de school. Dit schooljaar zit [leerling] in de derde klas van het vmbo-gt. 4. Op 20 april 2015 heeft een orthopedagoog onderzoek verricht om inzicht te krijgen in de onderwijsbehoeften van [leerling]. In verband met het onderzoek is er bij [leerling] een WISC III toets afgenomen. De uitkomst daarvan was dat het totaal IQ 92 bedroeg, het verbale IQ 96, het performale IQ 91. Op de factor verwerkingssnelheid had [leerling] een score van 67 behaald, wat volgens de onderzoeker ligt op de grens van moeilijk lerend tot zeer moeilijk lerend. Op basis van het onderzoek is tevens vastgesteld dat [leerling] dyslectisch is. In verband daarmee is een dyslexieverklaring afgegeven. Het onderzoek bevat op het gebied van lezen en taakaanpak een uitgebreide beschrijving van de onderwijsbehoeften van [leerling] en adviezen op welke wijze in deze behoeften kan worden voorzien. 5. De school heeft het onderwijskundig rapport, het onderzoeksrapport en de dyslexieverklaring ontvangen. 6. Dit schooljaar (2018/2019) heeft de school een plusmaatje ingeschakeld voor [leerling]. Volgens de schriftelijke uitleg die de school aan verzoekers heeft gestuurd is het plusmaatje een vrijwilliger die een jongere een steuntje in de rug geeft en kan de jongere met die ondersteuning zijn schoolcarrière succesvol vervolgen. 7. Op 27 maart 2019 hebben de coördinator bovenbouw en de afdelingsleider vmbo bovenbouw een mail gestuurd aan verzoekers. In deze mail staat dat [leerling] extern is geschorst in afwachting van verwijdering. 8. Tegen dit besluit hebben verzoekers bezwaar gemaakt, hetgeen is verwoord in het verzoekschrift dat verzoekers op 2 april 2019 bij de Commissie hebben ingediend. Verzoekers hebben geen bezwaar aangetekend bij de school zelf. 3. STANDPUNTEN VAN PARTIJEN Standpunt verzoekers Verzoekers stellen zich op het standpunt dat [leerling] een leerling is die extra ondersteuning nodig heeft. Op het moment dat [leerling] op school kwam, had de school de behoefte aan extra zorg in kaart moeten brengen. Dat is niet gebeurd. De school heeft voor [leerling] geen opp opgesteld en met verzoekers geen op overeenstemming gericht overleg gevoerd over de gewenste ondersteuning. De school heeft nauwelijks iets gedaan om [leerling] te ondersteunen. De school heeft wel veel gesproken met verzoekers, maar verwachtte van verzoekers dat zij hulp zouden inschakelen voor de motivatie- en gedragsproblematiek van [leerling]. Verzoekers hebben dat gedaan. Zij hebben Mentaal Beter ingeschakeld, een instelling voor psychologische en psychiatrische hulp. Daarnaast hebben verzoekers er in overleg met de huisarts voor gezorgd dat [leerling] medicatie krijgt voor zijn ADHD. Het was niet makkelijk om de juiste medicatie te vinden, omdat de verschillende medicijnen ook bijwerkingen hebben. Het afgelopen jaar heeft de school na overleg met verzoekers een plusmaatje voor [leerling] ingeschakeld. Het plusmaatje heeft [leerling] weinig kunnen bieden, omdat hij [leerling] niet hielp met zijn gedragsproblemen en hem evenmin kon begeleiden met het plannen en maken van zijn huiswerk. Zonder overleg met verzoekers heeft de school [leerling] in afwachting van verwijdering geschorst. De school heeft verzoekers niet geïnformeerd of, en zo ja welke school/scholen bereid zijn gevonden om [leerling] toe te laten. De school heeft voorgesteld dat [leerling] naar het mbo / advies van 7 juni 2019 pagina 2 van 6

3 gaat. Dat is voor [leerling] zeer ongunstig. [leerling] wil zijn vmbo-diploma halen, zodat hij vervolgens op het mbo kan instromen op niveau 3 of 4. Die mogelijkheid heeft hij niet als hij zonder vmbo-diploma naar het mbo gaat. Ook plaatsing op [bovenschoolse voorziening], is niet passend. Voor plaatsing op dit college is een toelaatbaarheidsverklaring nodig. Die is er niet. Bovendien geeft [bovenschoolse voorziening] geen onderwijs in de vakken die [leerling] volgt op het vmbo. Doordat [leerling] al geruime tijd thuis zit, heeft hij een behoorlijke achterstand opgelopen. Het is zaak dat [leerling] zo snel mogelijk weer wordt toegelaten op de school en dat hij daar passende ondersteuning krijgt. Standpunt verweerder Omdat het besluit om [leerling] in afwachting van verwijdering te schorsen onbevoegd is genomen, heeft het bevoegd gezag het bericht van 27 maart 2019 op 9 mei 2019 ingetrokken. Deze intrekking is neergelegd in het eerder genoemde verweerschrift van 9 mei. Ondanks de intrekking staat de school wel achter de inhoud van de . De school voert hiertoe aan dat ondanks de vele gesprekken die de teamleider dit jaar heeft gevoerd met [leerling] en ondanks het inschakelen van het plusmaatje, de werkhouding en motivatie van [leerling] niet zijn verbeterd. De teamleider beaamt dat de school niet alles goed heeft gedaan. Zo had de school een opp moeten opstellen. Dat is niet gebeurd. Wel heeft de teamleider zich vanaf het begin van dit schooljaar ingespannen om [leerling] letterlijk en figuurlijk bij de les te houden. Dat is niet gelukt. Om iets te kunnen bereiken, moet er namelijk wel sprake zijn van enige mate van motivatie. En dat is nu precies wat er steeds heeft ontbroken bij [leerling]. Daar komt nog bij dat [leerling] zich heel snel aangevallen voelt en dan zeer explosief kan reageren. Vanwege zijn gedrag is [leerling] dit schooljaar meerdere malen geschorst. Ook is hij vaak verwijderd uit de les. De docenten hebben geen verbetering gezien in het gedrag van [leerling]. Bovendien heeft een groot deel van de docenten gezegd dat zij zich onveilig voelen op het moment dat zij [leerling] moeten aanspreken op zijn gedrag. Daarom is de school tot de conclusie gekomen dat zij [leerling] niet meer kan begeleiden. De school denkt dat het mbo een passende plek is voor [leerling]. Of mogelijk [bovenschoolse voorziening] van het samenwerkingsverband. Daar worden leerlingen geplaatst die op hun eigen middelbare school zijn vastgelopen. Naast onderwijs ontvangen de leerlingen op [bovenschoolse voorziening] een uitgebreid zorg- en trainingsaanbod, wat hen in staat stelt in een periode van maximaal twee jaar, uit te stromen naar een kansrijk vervolgtraject. 4. OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE Bevoegdheid en ontvankelijkheid Op grond van artikel 27c lid 2 sub b van de Wet op het voortgezet onderwijs (WVO) kunnen aan de Commissie geschillen worden voorgelegd die verband houden met de verwijdering van een leerling en met de vast- of bijstelling van het ontwikkelingsperspectief van een leerling. Het verzoek heeft hierop betrekking Wat betreft het geschil over de verwijdering, oordeelt de Commissie dat er sprake is van een feitelijk situatie die op één lijn moet worden gesteld met verwijdering omdat [leerling] sinds / advies van 7 juni 2019 pagina 3 van 6

4 28 maart 2019 is geschorst en niet meer tot de school is toegelaten. De Commissie is derhalve bevoegd. Het verzoek is tijdig ingediend en ontvankelijk. De beoordeling van de voorgenomen verwijdering en het ontwikkelingsperspectief Verweerder heeft de mail van 27 maart 2019, waarin staat dat [leerling] is geschorst in afwachting van verwijdering, op 9 mei 2019 ingetrokken. Aangezien het voorgenomen verwijderingsbesluit is ingetrokken, ontbreekt ook de grondslag voor de schorsing gedurende de verwijderingsprocedure. Desondanks zit [leerling] thuis en mag niet naar school. Over het voortduren van deze situatie die neerkomt op verwijdering, overweegt de Commissie het volgende. Verweerder heeft betoogd dat het gevoel van onveiligheid onder de docenten doorslaggevend was voor de voorgenomen verwijdering. En dat dit voornemen tot verwijderen ondanks de intrekking van het besluit nog steeds bestaat. Nog los van de vraag of aan de gedragingen van [leerling] de meest verstrekkende maatregel van verwijdering verbonden kan worden, is niet gebleken van een evenwichtige belangenafweging. Enerzijds het belang van [leerling] om zijn vmbo-diploma te kunnen halen in een vertrouwde omgeving, om daarna door te kunnen stromen naar het mbo 3 of 4 niveau. En anderzijds het belang van verweerder dat gelegen is in het bieden van een veilige schoolomgeving. Uit vaste jurisprudentie blijkt dat de beslissing van het bevoegd gezag om een leerling te verwijderen, veelal samenhangt met de vragen of uit het wangedrag van de leerling een gevaar voor herhaling voortvloeit, hoe ernstig de rechten van anderen worden benadeeld en of het risico bestaat, dat het wangedrag door medescholieren zal worden nagevolgd. Die afweging is door verweerder onvoldoende tot uitdrukking gebracht. In dit verband merkt de Commissie nog op dat toen verweerder besloot om [leerling] niet meer toe te laten tot school, [leerling] nog geen extra ondersteuning kreeg. Een goede ondersteuning voor het leren omgaan met zijn trage verwerkingssnelheid en zijn ADHD kan een positieve invloed hebben op het gedrag van [leerling]. Al met al komt de Commissie tot de conclusie dat er ten onrechte sprake is van een feitelijke verwijdering zonder dat daar een evenwichtige belangenafweging en een bevoegd besluit aan ten grondslag ligt. Partijen zijn het erover eens dat [leerling] een leerling is met een extra ondersteuningsbehoefte. Bij verwijdering van een leerling met een extra ondersteuningsbehoefte wegens handelingsverlegenheid toetst de Commissie onder meer of er voldoende en deugdelijk onderzoek is gedaan naar de ondersteuningsbehoefte van de leerling en naar de voor de school nog resterende begeleidingsmogelijkheden. Voor een leerling met een extra ondersteuningsbehoefte moet een ontwikkelingsperspectief worden opgesteld, zoals bepaald in artikel 26 lid 1 WVO. Het opp bevat diverse wettelijke waarborgen over de inhoud, het te vermelden uitstroomperspectief en het met ouders te voeren op overeenstemming gericht overleg waarbij instemming met het handelingsdeel een vereiste is. Het opp beoogt een plek in de cyclische en planmatige werkwijze van de school te hebben. Het dient inzicht in de ontwikkeling van de leerling te bieden en geeft antwoord op de vraag of de geboden ondersteuning toereikend is. Uit de stukken blijkt dat de extra ondersteuningsbehoefte van [leerling] bekend was toen hij naar deze school ging. De school heeft op dat moment echter nagelaten om voor [leerling] een opp op te stellen om de ondersteuningsbehoefte van [leerling] en de ondersteuningsmogelijkheden van de school en die van het samenwerkingsverband in kaart te brengen. Ook het gedrag van / advies van 7 juni 2019 pagina 4 van 6

5 [leerling] en de incidenten tijdens zijn schoolloopbaan hebben de school geen aanleiding gegeven een opp op te stellen. Het opp had ertoe geleid dat voor [leerling] een systematische analyse en aanpak van zijn ondersteuningsbehoefte zou worden geformuleerd. Het had de school er tevens toe verplicht na te denken over het uitstroomprofiel van [leerling] en over het gehele document met verzoekers het gesprek aan te gaan. Alhoewel de school regelmatig overleg heeft gevoerd met verzoekers, is dat overleg niet gelijk te stellen met op overeenstemming gericht overleg en de vereiste overeenstemming van ouders ten aanzien van het handelingsdeel van het opp. De gesprekken gingen voornamelijk over de gedragsproblemen van [leerling] maar niet over welke ondersteuningsbehoefte [leerling] heeft en op welke wijze de school tegemoet kan komen aan deze ondersteuningsbehoefte. Met het opstellen van een opp had de school de grenzen van de eigen begeleidingsmogelijkheden, de noodzaak van nader onderzoek, en de resterende onderwijsmogelijkheden voor [leerling] binnen het samenwerkingsverband tijdig in beeld kunnen en behoren te brengen. Verweerder had dit moeten doen maar heeft dit nagelaten. Dat het voor de school niet langer mogelijk is om [leerling] adequaat te begeleiden en te ondersteunen, heeft verweerder onvoldoende onderbouwd. Verweerder heeft onvoldoende inzichtelijk gemaakt welke begeleiding [leerling] is geboden en welke maatregelen zijn getroffen om de begeleiding bij te stellen. Onder deze omstandigheden houdt, gezien de bedoelingen van passend onderwijs, een voornemen tot verwijdering geen stand. De Commissie overweegt dat zolang [leerling] op de school staat ingeschreven, de school verantwoordelijk is voor zijn onderwijsaanbod. Het niet meer toelaten op school, waarvoor de Commissie onvoldoende gronden zijn gebleken, ontheft de school niet van deze verplichting. Feitelijk volgt [leerling] na de van 27 maart 2019 geen onderwijs meer. Daarnaast heeft de school verzuimd voor [leerling] onderzoek in te stellen naar zijn ondersteuningsbehoeften en op basis daarvan een opp op te stellen. Naar het oordeel van de Commissie heeft verweerder hiermee onvoldoende invulling gegeven aan de zorgplicht in het kader van. Alles overziend zal de Commissie het verzoek gegrond verklaren. 5. OORDEEL Op grond van bovenstaande overwegingen oordeelt de Commissie het verzoek gegrond. AANBEVELINGEN De Commissie adviseert verweerder onderzoek in te stellen naar de onderwijsbehoeften van [leerling] en op basis daarvan een opp op te stellen en in uitvoering te nemen. De Commissie adviseert verweerder om het samenwerkingsverband hierbij te betrekken. Daarnaast adviseert de Commissie verweerder om [leerling] op korte termijn toe laten tot de school / advies van 7 juni 2019 pagina 5 van 6

6 Aldus gedaan te Utrecht op 7 juni 2019 door mr. drs. P.H.A. van Geel, voorzitter, drs. E. Hoeksma en drs. M.H.W.C. Voeten, leden, in aanwezigheid van mr. A.A. Veraart, secretaris. mr. drs. P.H.A. van Geel voorzitter mr. A.A. Veraart secretaris / advies van 7 juni 2019 pagina 6 van 6