MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST"

Transcriptie

1 MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST van 21 februari 2017 met nummer MHHC/M/1617/0022 in de zaak met rolnummer 1516/MHHC/0073/M Verzoekende partij de heer... vertegenwoordigd door advocaten Marc D HOORE en Frederick HALLEIN met woonplaatskeuze op het kantoor te 8200 Brugge (Sint-Andries), Dirk Martensstraat 23 Verwerende partij het... vertegenwoordigd door de Vlaamse regering, ten verzoeke van de Vlaamse minister van Omgeving, Natuur en Landbouw vertegenwoordigd door advocaten Jan BERGÉ en Kristien VANDERHEIDEN met woonplaatskeuze op het kantoor te 3000 Leuven, Naamsestraat 165 I. BESTREDEN BESLISSING De verzoekende partij vordert met een aangetekende brief van 22 januari 2016 de vernietiging van de beslissing van de gewestelijke entiteit van 21 december 2015, gekend onder nummer... De bestreden beslissing legt aan de verzoekende partij een alternatieve bestuurlijke geldboete op van euro (480 euro verhoogd met de opdeciemen) wegens schending van artikel 4, 1 van het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning (hierna: Milieuvergunningsdecreet) en artikel 5, 1 van het besluit van de Vlaamse regering van 6 februari 1991 houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de milieuvergunning (hierna VLAREM I). Aan de verzoekende partij wordt verweten dat hij zonder voorafgaande en schriftelijke vergunning van de bevoegde overheid een als hinderlijk ingedeelde inrichting die behoort tot de eerste klasse heeft geëxploiteerd. Meer bepaald wordt gesteld dat de verzoekende partij een activiteit van opslag en overslag van afvalstoffen uitvoert die niet aan verwerking verbonden zijn, met een opslagcapaciteit van meer dan 1 ton. II. VERLOOP VAN DE RECHTSPLEGING De verwerende partij dient een antwoordnota en het administratief dossier in. De verzoekende partij dient een wederantwoordnota in. De verwerende partij dient een laatste nota in. De kamervoorzitter behandelt de vordering tot vernietiging op de openbare zitting van 2 februari Advocaat Frederick HALLEIN heeft het woord gevoerd voor de verzoekende partij. 1

2 Advocaat Kristien VANDERHEIDEN heeft het woord gevoerd voor de verwerende partij. Het decreet van 4 april 2014 betreffende de organisatie en de rechtspleging van sommige Vlaamse bestuursrechtscolleges (DBRC-decreet) en het besluit van de Vlaamse regering van 16 mei 2014 houdende de rechtspleging voor sommige Vlaamse bestuursrechtscolleges (Procedurebesluit) zijn toegepast. III. FEITEN Op 27 maart 2012 heeft een inspectie plaatsgevonden op het adres..., waar het bedrijf van de verzoekende partij gevestigd is. Ter plaatse wordt vastgesteld dat er achter de achterste hangar volgende materialen opgeslagen liggen: - Grote hoeveelheid teelaarde - 2 geladen containers, één met inox en één met ijzer - Kleine hoeveelheid zink - Een hoeveelheid stenen - 2 grote ijzeren buizen Deze vaststellingen worden opgenomen in het proces-verbaal nr. VU.64.L /2012 dat verstuurd wordt naar de verzoekende partij op 4 april Op 24 april 2012 wordt de verzoekende partij verhoord. Hij betwist de hem ten laste gelegde feiten en geeft aan dat de aarden berm en verhardingen reeds tien jaar aanwezig zijn en dat de containers er slechts voorlopig stonden in afwachting dat de verzoekende partij mocht leveren. Op 5 oktober 2012 vindt een bijkomend verhoor plaats waarin de verzoekende partij te kennen geeft dat de containers inox en ijzer werden overgebracht naar een schroothandelaar en dat de grote ijzeren buizen werden gebruikt voor het overbruggen van een beek. Het inox en ijzer wordt overgebracht naar een schroothandelaar wanneer de hoeveelheid groot genoeg is. Het sloopafval dat op heden nog wordt aangevoerd wordt rechtstreeks overgemaakt aan de bevoegde diensten. Op heden ligt er geen sloopafval meer. Op 24 januari 2013 meldt de procureur des Konings dat hij niet zal overgaan tot strafrechtelijke vervolging. Met een brief van 12 maart 2013 brengt de gewestelijke entiteit de verzoekende partij op de hoogte van haar voornemen om een alternatieve bestuurlijke geldboete, al dan niet vergezeld van een voordeelontneming, op te leggen en nodigt zij de verzoekende partij uit om schriftelijk haar verweer mee te delen. De verzoekende partij bezorgt haar schriftelijk verweer met een aangetekende brief van 24 mei 2013 aan de gewestelijke entiteit. De gewestelijke entiteit legt op 9 april 2015 een alternatieve bestuurlijke geldboete op van euro (368 euro verhoogd met de opdeciemen) wegens schending van artikel 4, 1 van het Milieuvergunningendecreet en artikel 5, 1 van VLAREM I. Tegen deze geldboete wordt een verzoekschrift tot vernietiging ingesteld bij het College. Evenwel beslist de verwerende partij op 6 augustus 2015 voormelde alternatieve bestuurlijke geldboete in te trekken. Het College stelt met het arrest MHHC/M/1516/0107 van 21 april 2016 de intrekking van de geldboete vast en verklaart het beroep onontvankelijk wegens gebrek aan voorwerp. 2

3 De gewestelijke entiteit legt vervolgens op 21 december 2015 een nieuwe bestuurlijke geldboete op. Deze beslissing wordt aan de verzoekende partij betekend met een aangetekende brief van 23 december De verwerende partij motiveert haar beslissing als volgt: 3 BEOORDELING Overwegende dat de vastgestelde feiten beoordeeld worden in toepassing van de artikelen tot en met van het DABM en van artikel 76 van het Besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2008 tot uitvoering van titel XVI van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid (hierna: "Milieuhandhavingsbesluit"). 3.1 Het milieumisdrijf en de toerekenbaarheid aan de overtreder Overwegende dat vermoedelijke overtreder op 27 maart 2012 volgende afvalstoffen opsloeg; 2 geladen containers, waarvan één met inox en één met ijzer; een kleine hoeveelheid zink en een hoeveelheid stenen; dat aangegeven werd dat deze containers afgevoerd gingen worden wanneer de hoeveelheid groot genoeg was; dat vermoedelijke overtreder in zijn verzoekschrift benadrukt dat er op deze locatie niet aan sortering werd gedaan, maar het louter tijdelijke opslag betrof van op de werven gesorteerde containers die niet volledig gevuld waren in afwachting van afvoer naar een erkend verwerker; Overwegende dat de opslag van 2 geladen containers, waarvan één met inox en één met ijzer, eèn kleine hoeveelheid zink en een hoeveelheid stenen waarbij niet aan sortering gedaan wordt volgens de indelingslijst, met name bijlage 1 van het besluit van de Vlaamse regering van 6 februari 1991 houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de milieuvergunning (hierna VLAREM 1), ingedeeld wordt in rubriek b) opslag en overslag van afvalstoffen die niet aan verwerking verbonden zijn, met een opslagcapaciteit van meer dan 1 ton; dat dit resulteert in een klasse 1 inrichting; dat klasse 1 inrichtingen vergunningsplichtige inrichtingen betreffen. Overwegende dat de vastgestelde opslag van afvalstoffen volgens vermoedelijke overtreder een tijdelijke opslag van afvalstoffen in functie van een regelmatige afvoer betrof die onder de uitzonderingsregel van rubriek 2 van de indelingslijst, valt; Overwegende dat de eerste van deze uitzonderingen bij rubriek 2 stelt dat de voorlopige opslag len het demonteren, klieven, knippen, persen en / of zagen) van afvalstoffen op de plaats van de productie, voorafgaand aan elke inzameling, geen inrichtingen voor liet verwerken van afvalstoffen zijn indien de - opslag en de mechanische behandeling - gebeuren in functie van een georganiseerde afvoer van afvalstoffen, tenzij anders bepaald in deze bijlage; Overwegende dat vermoedelijke overtreder in zijn verzoekschrift verwijst naar een advies van OVAM waarin de plaats van productie voor een breekinstallatie omschreven wordt als de maatschappelijke zetel; dat in dit advies eveneens gesteld wordt dat afvalstoffen die gescheiden worden van het puin en de gerecycleerde granulaten op de plaats van de breekactiviteit en die regelmatig worden afgevoerd, bedrijfseigen afvalstoffen zijn; dat in casu geen breekactiviteiten plaatsvinden bij vermoedelijke overtreder, daar de afvalstoffen op de werven gesorteerd worden en rechtstreeks afgevoerd worden naar een erkend verwerker, tenzij de containers niet volledig gevuld zijn; dat voornoemd( advies geen betrekking heeft op de situatie van vermoedelijke overtreder; dat het echter een gangbare 3

4 vergunningenpraktijk is om deze uitzondering te extrapoleren naar de exploitatiezetel van aannemers. Overwegende dat er op 27 maart 2012 slechts 1 container met inox en 1 container met ijzer aanwezig waren op het terrein van vermoedelijke overtreder; dat het afvoerbewijs van deze 2 gevulde containers voorgelegd door vermoedelijke overtreder dateert van 7 mei 2012; dat dit redelijkerwijs kan aanzien worden als de tijdelijke opslag van afvalstoffen in functie van een regelmatige afvoer en de opslag van deze 2 containers derhalve buiten de vergunningsplicht valt. Overwegende dat m.b.t. het zink, het houtafval en het steenpuin er eveneens bewijzen van regelmatige afvoer werden voorgelegd; Overwegende dat de vastgestelde hoeveelheid zink- en houtafval beperkt was; dat deze afvalstoffen op het terrein van vermoedelijke overtreder niet opgeslagen werden in een recipiënt; Overwegende dat er op het moment van de vaststelling een aanzienlijke hoeveelheid steenpuin aanwezig was: dat dit steenpuin op het terrein van vermoedelijke overtreder eveneens niet in een recipiënt opgeslagen werd; Overwegende dat uitzonderingen op de vergunningsplicht restrictief geïnterpreteerd moeten worden; dat de vergunningverlenende overheden in de vergunningenpraktijk het standpunt innemen dat tijdelijke opslag in functie van regelmatige afvoer niet onder de vergunningsplicht voor rubriek 2 van de indelingslijst valt indien de opslag gebeurt in een recipiënt dat een volume heeft dat aangepast is in functie van een regelmatige, voldoende frequente afvoer; dat in casu het steenpuin, het zink- en houtafval niet opgeslagen werden in recipiënten; dat de opslag van voormelde afvalstoffen op het terrein van vermoedelijke overtreder derhalve niet onder deze uitzondering valt en de vergunningsplicht op de opslag van deze afvalstoffen onverkort van toepassing blijft. Overwegende dat er voor bouw- en sloopafval geen aanvaardings- of terugnameplicht geldt; dat indien men dit als vrijwillige terugname van stoffen beschouw enkel de opslag van deze teruggenomen stoffen geen inrichting voor de verwerking van afvalstoffen is indien aan beide volgende voorwaarden is voldaan: de opslag gebeurt bij de eindverkoper, tussenhandelaar, producent of invoerder van de stoffen; de opslag gebeurt in functie van een georganiseerde regelmatige afvoer van de afvalstoffen, tenzij anders bepaald in deze bijlage. dat in casu vermoedelijke overtreder niet de eindverkoper, tussenhandelaar, producent of invoerder van de stoffen, met name de bouwmaterialen, is; dat deze uitzondering op de vergunningsplicht van rubriek 2, ongeacht of deze opslag al dan niet kadert in functie van regelmatige afvoer, niet van toepassing kan zijn op vermoedelijke overtreder, daar aan de eerste voorwaarde niet voldaan werd. Overwegende dat vermoedelijke overtreder aanhaalde dat onder rubriek 2.1. 'opslag. van afvalstoffen niet aan een verwerking van de afvalstoffen verbonden' van bijlage I van VLAREM 1 een uitzonderingsbepaling voor bouw- en sloopafval opgenomen werd met name: De opslag van inerte bouw en sloopafval op de bedrijfsterreinen van aannemers van bouw en wegeniswerken voor zover deze opgeslagen afvalstoffen nuttig worden toegepast of aangewend worden als grondstoffen zoals gedefinieerd in het WARS«bij de uitoefening van de normale bedrijfsactiviteit, niet als inrichting voor het verwerken van afvalstoffen 4

5 worden beschouwd,. dat vermoedelijke overtreder niet aantoont dat het bouw- en sloopafval nuttig wordt toegepast, noch aangewend wordt als grondstof bij de normale bedrijfsactiviteit. Overwegende dat het aan vermoedelijke overtreder toekomt om aan te tonen dat hij zich op één van de uitzonderingen op de vergunningsplicht van rubriek 2 kan beroepen; dat dit niet afdoende gebeurde waardoor de vergunningsplicht onverkort van toepassing blijft. Overwegende dat gelet op bovenstaande de tijdelijke opslag van afvalstoffen, waaronder minstens het zink, het houtafval en het steenpuin, op het terrein van vermoedelijke overtreder niet onder deze uitzondering van rubriek 2 valt; dat deze activiteit derhalve dient te worden ingedeeld volgens de indelingslijst in rubriek b) opslag en overslag van afvalstoffen die niet aan verwerking verbonden zijn, met een opslagcapaciteit van meer dan 1 ton; dat dit resulteert in een klasse 1 inrichting; Overwegende dat de ijzeren buizen die gebruikt werden om waterlopen mee te overbruggen in casu geen afvalstoffen zijn. Overwegende dat er eveneens ongeveer 50m 3 teelaarde opgeslagen werd, dat dit echter volgens bijlagen 1 van VLAREM I geen ingedeelde inrichting betreft. Overwegende dat volgens artikel 4 1 Milieuvergunningendecreet en artikel 5 1 van VLAREM 1 niemand, zonder voorafgaande en schriftelijke vergunning van de bevoegde overheid een als hinderlijk ingedeelde inrichting die behoort tot de eerste klasse mag exploiteren; dat vermoedelijke overtreder wel over een milieuvergunning beschikte voor zijn land-, tuinbouw- en grondwerken; dat echter de milieuvergunning voor de opslag en sortering van afvalstoffen (rubriek c.1 bijlage 1 VLAREM I) expliciet geweigerd werd bij beslissing dd. 26 april 2010 van het College van Burgemeester en Schepenen van de gemeente...; dat er eveneens geen milieuvergunning voor rubriek b) bijlage 1 VLAREM I aangevraagd werd; dat vermoedelijke overtreder derhalve niet over een milieuvergunning beschikte voor voornoemde opslag van afvalstoffen op deze locatie. Overwegende dat deze feiten een schending uitmaken van volgende regelgeving: artikel 4 1 van het Milieuvergunningendecreet; artikel 5 1 van VLAREM I. Overwegende dat bovenvermelde feiten vallen onder de definitie van milieumisdrijf conform artikel DABM waarvoor een alternatieve bestuurlijke geldboete kan worden opgelegd. Overwegende dat de eventuele stedenbouwkundige overtredingen geen milieumisdrijven betreffen en derhalve niet beoordeeld worden bij deze alternatieve bestuurlijke beboeting. Overwegende dat het milieumisdrijf, met name de opslag van afvalstoffen zonder vergunning vaststaat in hoofde van overtreder. 3.2 De hoogte van de geldboete Overwegende dat bij de bepaling van de hoogte van de geldboete rekening wordt gehouden met de ernst van het milieumisdrijf, de frequentie en de omstandigheden waarin het milieumisdrijf is gepleegd of beëindigd De ernst van de feiten 5

6 Overwegende dat bovenvermelde regelgeving ertoe strekt om de negatieve milieu- en veiligheidsinvloeden van menselijke bedrijvigheden en handelingen die milieubelastend (kunnen) zijn, of die gevaarrisico's in zich (kunnen) dragen, te voorkomen of te beperken. Overwegende dat milieuvergunningen tot doel hebben om het leefmilieu, de gezondheid en veiligheid van de bevolking te beschermen; dat dit mede gebeurt door het al dan niet toekennen van een milieuvergunning aan hinderlijke inrichtingen en het opleggen van strikte voorwaarden waaraan bij de exploitatie moet voldaan worden; dat de milieuvergunning voor de opslag en sortering van afvalstoffen in casu geweigerd werd; dat er door overtreder geen milieuvergunning aangevraagd werd voor de tijdelijke opslag van afvalstoffen; dat hierdoor er geen voorwaarden konden opgelegd worden om de hinder voor de omgeving, de gezondheid van de mens en het milieu tot een aanvaardbaar niveau te beperken; dat daarenboven het niet aanvragen van een milieuvergunning voor een bepaalde rubriek echter een exploitatieverbod inhoud. Overwegende dat controle over ingedeelde activiteiten noodzakelijk is om alle milieurisico's en hinder voor de omgeving tot een minimum te beperken; dat door het niet beschikken over een milieuvergunning, maar het desondanks toch exploiteren van deze activiteiten, deze controle onmogelijk, minstens ernstig bemoeilijkt wordt. Overwegende dat de klasse waarin een activiteit wordt ingedeeld, wordt bepaald door de graad waarin deze activiteit geacht wordt belastend te zijn voor de mens en het leefmilieu; dat in casu de opslag van afvalstoffen een klasse 1 activiteit betrof; dat activiteiten van de eerste klasse als meest hinderlijk voor mens en milieu worden beschouwd. Overwegende dat de overtreder het misdrijf in professioneel verband heeft gepleegd. Overwegende dat de feiten derhalve voldoende ernstig zijn om te worden gesanctioneerd met een alternatieve bestuurlijke geldboete De frequentie Overwegende dat het een eenmalige schending betreft; dat er in het proces-verbaal geen indicaties zijn die erop wijzen dat er reeds eerder gelijkaardige feiten vastgesteld werden bij de overtreder; dat het criterium 'frequentie' derhalve geen aanleiding geeft tot het verhogen van de geld boete De omstandigheden Overwegende dat uit het verhoor dd. 5 oktober 2012 bleek dat er geen sloopafval meer lag bij overtreder; dat de afvoerbewijzen d.d. 7 mei 2012 van de levering van het oud ijzer bijgevoegd werden; dat dit betekent dat overtreder met bekwame spoed de nodige acties ondernam om de situatie te regulariseren; dat dit wordt meegenomen als verzachtende omstandigheid wat aanleiding geeft tot het verlagen van de geldboete. Overwegende dat, wat de omstandigheden betreft, er in het gehele dossier, voor het overige, geen bijzondere elementen zijn die dienen meegenomen te worden bij het bepalen van de hoogte van de boete. Overwegende dat de overtreder per schrijven van 12 maart 2013 op de hoogte werd gebracht van het voornemen om een alternatieve bestuurlijke geldboete, al dan niet 6

7 vergezeld van een voordeelontneming, op te leggen; dat overeenkomstig artikel DABM AMMC een boetebeslissing neemt binnen een termijn van honderdtachtig dagen na deze kennisgeving; dat deze 180-dagentermijn een termijn van orde is, waarvan de overschrijding niet gesanctioneerd wordt. Overwegende dat deze beslissingstermijn inmiddels verstreken is; dat AMMC in casu van oordeel is dat de feiten voldoende ernstig zijn om alsnog een bestuurlijke geldboete op te leggen;; dat het evenwel passend is om het boetebedrag met één vijfde rekening te verlagen, rekening houdend met de termijn die verstreken is sedert de start van de bestuurlijke boeteprocedure; Overwegende dat er voor het overige geen bijzondere omstandigheden zijn die meegenomen worden bij het bepalen van de hoogte van de boete. Dit is de bestreden beslissing. IV. ONTVANKELIJKHEID VAN DE VORDERING TOT VERNIETIGING Uit het dossier blijkt dat de vordering tijdig en regelmatig is ingesteld. Er worden geen excepties opgeworpen. V. ONDERZOEK VAN DE MIDDELEN TOT VERNIETIGING A. Eerste middel Standpunt van de partijen 1. In een eerste middel voert de verzoekende partij de schending aan van artikel en DABM, het zorgvuldigheids-, het motiverings- en het redelijkheidsbeginsel als algemene beginselen van behoorlijk bestuur, artikel 2 en 3 van de wet van 29 juli 1991 inzake de uitdrukkelijke motivering van bestuurshandelingen en het vermoeden van onschuld, zoals opgenomen in artikel 6, 2 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (hierna: EVRM). De verzoekende partij geeft aan dat naast het materieel element van het misdrijf ook een moreel element moet aanwezig zijn. Daarnaast moet de bestreden beslissing ook draagkrachtig zijn en moeten de aangehaalde redenen volstaan om de beslissing te schragen. Volgens de verzoekende partij heeft de verwerende partij een correcte beoordeling gemaakt wanneer zij stelt dat de containers met inox en ijzer moeten aanzien worden als een tijdelijke opslag in functie van regelmatige afvoer en waarbij aanvaard wordt dat ook de ijzeren buizen en de ca. 50m³ teelaarde geen afvalstof of een ingedeelde inrichting uitmaken en derhalve geen milieuvergunning vereisen. De verzoekende partij is het daarentegen niet eens met de stelling van verwerende partij dat het steenpuin en het volume zink en hout aanwezig op het terrein wel aanzien wordt als opslag en overslag van meer dan 1 ton afvalstoffen. De verzoekende partij stelt dat in het proces-verbaal geen enkel volume wordt gekwantificeerd. In de bestreden beslissing wordt ook slechts gesproken 7

8 van beperkt en aanzienlijk zonder dat hiermee duidelijk is of het gewicht van zink, hout en steenpuin effectief meer dan 1 ton bedraagt. Wanneer er ernstige twijfel bestaat over het bestaan van het milieumisdrijf, moet dit in het voordeel van de verzoekende partij uitgelegd worden, zoals ook blijkt uit de toepassing van het vermoeden van onschuld bepaald in artikel 6, 2 EVRM. Het is aan de verwerende partij om het milieumisdrijf correct te kwalificeren en de schuld van de verzoekende partij te bewijzen, waarbij buiten elke redelijke twijfel moet aangetoond worden dat de verzoekende partij de ten laste gelegde feiten heeft begaan (opslag en overslag van meer dan 1 ton afvalstoffen zonder over een milieuvergunning te beschikken). Voorts stelt de verzoekende partij nog dat de tijdelijke opslag van afvalstoffen niet moet gebeuren in aangepaste recipiënten omdat het gaat om inerte afvalstoffen die niet kunnen reageren met de omgeving. Hiervoor verwijst zij naar artikel van het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne (hierna: VLAREM II) dat stelt dat de tijdelijke opslag van afvalstoffen in aangepaste verpakkingen en/of afvalcontainers niet van toepassing is op inerte afvalstoffen en niet-teerhoudend afval. Volgens de verzoekende partij geldt er voor de aanzienlijke hoeveelheid steenpuin geen vergunningsplicht. Mutatis mutandis kan volgens de verzoekende partij hetzelfde worden gezegd over de beperkte hoeveelheid zink en hout. De verzoekende partij is van mening dat redelijkerwijze niet kan volgehouden worden dat de beperkte hoeveelheid zink en hout een gewicht van meer dan 1 ton vertegenwoordigen zodat geen milieuvergunning voor een klasse-1 inrichting moet aangevraagd worden. Volgens de verzoekende partij weet de overheid zelf niet goed in welke gevallen er al dan niet een vergunningsplicht of bepaalde uitzonderingsbepalingen gelden, gelet op de eerste ingetrokken boetebeslissing. Er is dan ook sprake van onoverwinnelijke dwaling. De bestreden beslissing is volgens de verzoekende partij met miskenning van het redelijkheids- en zorgvuldigheidsbeginsel tot stand gekomen omdat er geen zorgvuldig onderzoek is gebeurd naar (i) de hoeveelheid afvalstoffen en (ii) niet zorgvuldig is nagegaan welke rubrieken en uitzonderingsbepalingen uit rubriek 2 van bijlage 1 van VLAREM I van toepassing zijn. 2. De verwerende partij stelt dat op basis van het proces-verbaal van 27 maart 2012 en het fotodossier van 1 april 2012 blijkt dat er op het terrein van de verzoekende partij een opslag was van kleine hoeveelheden zink en hout en een aanzienlijke hoeveelheid steenpuin. Deze opslag is vergunningsplichtig overeenkomstig bijlage 1 VLAREM I, rubriek b): opslag en overslag van afvalstoffen die niet aan verwerking verbonden zijn, met een opslagcapaciteit van meer dan 1 ton. De verwerende partij geeft aan dat zij rekening heeft gehouden met het argument van de verzoekende partij dat het een tijdelijke opslag betrof. Hoewel zij aangeeft zich niet akkoord te kunnen verklaren met het verleende advies van OVAM zoals bijgebracht door de verzoekende partij en meer bepaald wat dient te worden verstaan onder plaats van productie met betrekking tot de opslag van bedrijfseigen afvalstoffen, aanvaardt zij op grond van de gangbare vergunningenpraktijk wel dat de uitzonderingsregel kan geëxtrapoleerd worden naar de exploitatiezetel van aannemers. Bijgevolg heeft zij de uitzonderingsregel van rubriek 2 van de indelingslijst wel aanvaard voor de opslag in de respectieve containers. De verwerende partij stelt wel dat de (tijdelijke) opslag van zink, hout en steenpuin niet onder deze bepalingen valt omdat zij niet worden opgeslagen in recipiënten. Zij stelt dat de verzoekende partij zich niet kan beroepen op de uitzondering van artikel , tweede lid VLAREM II omdat dit net het principe van tijdelijke opslag in aangepaste verpakkingen en/of afvalcontainers voorziet. Er kan volgens de verwerende partij geen uitzondering op de uitzondering toegekend worden omdat een uitzonderingsregel limitatief moet toegepast worden. 8

9 Verder betwist de verwerende partij de stelling van de verzoekende partij dat de verbalisanten niet hebben aangegeven hoeveel (kg) afvalstoffen effectief waren opgeslagen op het terrein en derhalve niet kon besloten worden tot een vergunningsplicht. De verzoekende partij doet een verkeerde lezing van rubriek b) van de indelingslijst. Deze rubriek spreekt over een opslagcapaciteit van meer dan 1 ton. Dit is de som van alle capaciteiten voor opslag van de verschillende soorten afvalstoffen. De verwerende partij geeft aan dat uit het (foto)dossier blijkt dat het terrein van de verzoekende partij een opslag toelaat van meer dan 1 ton zelfs al zou men geen rekening houden met de twee containers die zich eveneens op het terrein bevinden. Het doet dan ook niet terzake hoeveel kg/ton afvalstoffen er op het moment van de vaststellingen aanwezig waren. Het enkele feit dat het terrein een opslagcapaciteit van meer dan 1 ton toelaat is voldoende om onder rubriek b) te vallen. De verwerende partij merkt nog op dat de hoeveelheid steenpuin aanwezig op het terrein sowieso een gewicht had meer dan 1 ton, gelet op de hoogte van de berg steenpuin. Voorts kan de verzoekende partij zich ook niet met goed gevolg verschuilen achter onwetendheid of onoverwinnelijke dwaling. De verwerende partij verwijst hiervoor naar het verhoor met de verzoekende partij op 20 april 2012 en het feit dat de verzoekende partij initieel een milieuvergunning heeft aangevraagd voor de opslag en sortering van 80 ton steenpuin, 5 ton ijzer, 5 ton hout en 5 ton plastiek, hetgeen geweigerd werd door het college van burgemeester en schepenen. 3. De verzoekende partij stelt in haar wederantwoordnota dat de verwerende partij niet ernstig kan blijven beweren niet akkoord te zijn met de stelling van OVAM met betrekking tot het begrip plaats van productie, nu zij zelf de toepassing van de uitzonderingsregel op de exploitatiezetel van de aannemer aanvaardt. Het feit dat er geen breekactiviteiten, maar louter opslag op het terrein plaatsvond, is in het kader van de eerste uitzonderingsregel van rubriek 2 van de indelingslijst irrelevant, nu de uitzondering niet alleen geldt voor terreinen waar zowel opslag als mechanische behandeling plaatsvindt, maar des te meer voor terreinen waar louter opslag gebeurt. De verzoekende partij geeft nog aan dat de uitzonderingsregel geen enkele voorwaarde oplegt inzake de wijze waarop de tijdelijke opslag moet gebeuren. De verzoekende partij herhaalt haar standpunt dat de verplichting om afvalstoffen tijdelijk op te slaan in aangepaste verpakkingen niet geldt voor inerte afvalstoffen, zoals steenpuin, zoals blijkt uit artikel van VLAREM II. Verder is de verzoekende partij het niet eens met de verwerende partij waar deze stelt dat gekeken dient te worden naar de (theoretische) opslagcapaciteit van het betrokken terrein en het er derhalve niet toe doet hoeveel kg/ton afvalstoffen er juist op het moment van de vaststellingen aanwezig waren. Dit zou er immers op neerkomen dat voor elk terrein waar theoretisch een opslag van meer dan 1 ton mogelijk geacht wordt, en dit zijn quasi alle terreinen, onmiddellijk een vergunningsplicht als klasse 1-inrichting van toepassing wordt. Met opslagcapaciteit wordt niet de theoretische opslagcapaciteit van een bepaald terrein bedoeld: onder de opmerkingen van rubriek 2 wordt de opslagcapaciteit gedefinieerd als de som van alle capaciteiten voor opslag van de verschillende soorten afvalstoffen. Dit wijst er volgens de verzoekende partij op dat de opslagcapaciteit bepaald wordt door de maximale capaciteit van de recipiënten waarvoor de vergunningsaanvrager zou opteren om de desbetreffende afvalstoffen in op te slaan. De verzoekende partij besluit dan ook dat het effectieve gewicht van de aangetroffen afvalstoffen in het kader van bestuurlijke beboeting wel degelijk ter zake doet. Tot slot benadrukt de verzoekende partij nogmaals dat er wel degelijk sprake is van onoverwinnelijke dwaling. 9

10 4. De verwerende partij voegt in haar laatste nota nog dat er in haren hoofde geen verplichting geldt om bijkomende adviezen in te winnen bij andere instanties alvorens een beslissing te nemen. Zij merkt op dat zij geenszins gesteld of erkend heeft dat er in casu opslag was van inerte afvalstoffen. Voor het overige wordt in de laatste nota in essentie verwezen naar de uiteenzetting in de antwoordnota. Beoordeling door het College 1. De verzoekende partij betwist de kwalificatie van de feiten als een milieumisdrijf en stelt dat de gewestelijke entiteit verkeerdelijk meent dat de exploitatie van haar bedrijf als een hinderlijke inrichting klasse I zou moeten beschouwd worden. Zij beroept zich in essentie op artikel VLAREM II juncto de eerste uitzonderingsregel van rubriek 2 van de indelingslijst bijlage 1 VLAREM I. 2. De gewestelijke entiteit baseert zich in de bestreden beslissing op de indelingslijst van bijlage 1 VLAREM I die onder rubriek b) als klasse I inrichting vermeldt de opslag en overslag van afvalstoffen die niet aan verwerking verbonden zijn met een opslagcapaciteit van meer dan 1 ton. Vervolgens wordt in de bestreden beslissing onderzocht of de inrichting geëxploiteerd door de verzoekende partij valt onder de tweede uitzonderingsregel van rubriek 2 van de indelingslijst die als volgt luidt: De opslag van afvalstoffen die ontstaan uit de aanvaardingsplicht of terugnameplicht of de vrijwillige terugname van stoffen, is geen inrichting voor de verwerking van afvalstoffen indien aan beide volgende voorwaarden is voldaan : -de opslag gebeurt bij de eindverkoper, tussenhandelaar, producent of invoerder van de stoffen; -de opslag gebeurt in functie van een georganiseerde regelmatige afvoer van de afvalstoffen, tenzij anders bepaald in deze bijlage. Deze opslag kan wel ingedeeld zijn volgens een andere rubriek. De gewestelijke entiteit oordeelt in de bestreden beslissing dat de verzoekende partij niet de eindverkoper, tussenhandelaar, producent of invoerder van de stoffen, met name de bouwmaterialen is, zodat, ongeacht of de opslag kadert in functie van regelmatige afvoer, deze uitzonderingsregel van het tweede lid niet van toepassing kan zijn. 3. De verzoekende partij beroept zich in haar middel evenwel op de eerste uitzonderingsregel: De voorlopige opslag en het demonteren, klieven, knippen, persen en / of zagen van afvalstoffen op de plaats van de productie, voorafgaand aan elke inzameling, zijn geen inrichtingen voor het verwerken van afvalstoffen indien de opslag en de mechanische behandeling gebeuren in functie van een georganiseerde afvoer van afvalstoffen, tenzij anders bepaald in deze bijlage. In de bestreden beslissing wordt gesteld dat ook deze uitzondering niet van toepassing is omdat het steenpuin niet opgeslagen was in een recipiënt. Volgens de gewestelijke entiteit nemen de vergunningverlenende overheden in de vergunningenpraktijk het standpunt in dat tijdelijke opslag in functie van regelmatige afvoer niet onder de vergunningsplicht voor rubriek 2 van de indelingslijst 10

11 valt indien de opslag gebeurt in een recipiënt dat een volume heeft dat aangepast is in functie van een regelmatige, frequente afvoer. Zonder zulks in de bestreden beslissing expliciet te vernoemen, is, wat in de bestreden beslissing als een algemene vergunningenpraktijk wordt genoemd, klaarblijkelijk gebaseerd op artikel VLAREM II, waarin gesteld wordt dat de tijdelijke opslag van afvalstoffen gebeurt in aangepaste verpakkingen en/of afvalcontainers. Uit de bestreden beslissing blijkt dat dit het determinerend motief is geweest voor de weigering van de uitzonderingsregel. Uit de bestreden beslissing blijkt niet dat de gewestelijke entiteit de regelmatige afvoer heeft betwist. In de beslissing wordt tevens aanvaard dat de opslag van steenpuin kan aanzien worden als tijdelijke opslag, minstens wordt zulks in de bestreden beslissing evenmin in vraag gesteld. De verzoekende partij oordeelt dat de gewestelijke entiteit hiermede een voorwaarde toevoegt die in de regelgeving niet voorzien is. Zij verwijst naar de tekst van artikel VLAREM II: Onverminderd de bepalingen die gelden voor de opslag van gevaarlijke stoffen, gebeurt de tijdelijke opslag van afvalstoffen, in aangepaste verpakkingen en/of afvalcontainers. Deze bepaling is niet van toepassing op inerte afvalstoffen en niet-teerhoudend asfalt. Behoudens afwijkende bepaling in dit besluit of in de milieuvergunning, moeten deze afvalstoffen regelmatig uit de inrichting worden afgevoerd voor verwerking overeenkomstig art Het afvoeren van de afvalstoffen moet zodanig geschieden dat zich geen afval buiten de inrichting kan verspreiden. De verwerende partij stelt, voor het eerst in haar laatste nota, dat de gewestelijke entiteit nooit heeft gesteld noch erkend dat er in casu sprake is van inerte afvalstoffen. Het College merkt op dat de verwerende partij zich ertoe beperkt te stellen dat de gewestelijke entiteit het inert karakter van het steenpuin niet heeft erkend, zonder evenwel aan te geven of zij dit nu wél betwist en om welke redenen. De bewijslast voor het bestaan van een milieumisdrijf ligt bij de gewestelijke entiteit. Het College is bovendien slechts gevat door de motieven opgenomen in de bestreden beslissing, waarbij zij in casu, en gelet op het betwist karakter van de feiten als milieumisdrijf, de wettelijkheid van de motieven waarop de beslissing steunt dient te onderzoeken. Los van de vaststelling dat zulks bovendien een nieuw motief is dat niet op ontvankelijke wijze voor het eerst in de laatste nota kan opgeworpen worden op straffe van schending van de rechten van de verdediging, stelt het College ten overvloede vast dat de gewestelijke entiteit in de bestreden beslissing het inert karakter van het aangetroffen steenpuin nooit in vraag heeft gesteld, minstens nooit heeft betwist. Bij het onderzoek naar de mogelijke toepasselijkheid van de uitzonderingsregel voor rubriek 2.1 van de indelingslijst, waar sprake is van inert bouw- en sloopafval, wordt zulks door de gewestelijke entiteit enkel afgewezen op de vaststelling dat niet is aangetoond dat het bouwafval nuttig wordt toegepast noch aangewend als grondstof bij de normale bedrijfsactiviteit. Ook in het administratief dossier wordt nergens gesteld, ook niet door de toezichthouders die de vaststellingen ter plekke hebben gedaan, dat het steenpuin zou moeten beschouwd worden als niet-inerte afvalstof. Anders dan de verwerende partij voorhoudt, vormt de toepassing van artikel VLAREM II geen inbreuk op het restrictief karakter van de uitzonderingsbepaling, noch kan zulks als een niet toegelaten uitzondering op een uitzondering beschouwd worden. De eerste uitzonderingsregel van rubriek 2 van de indelingslijst beschouwt de tijdelijke opslag van afvalstoffen op de plaats van productie in functie van een georganiseerde afvoer van afvalstoffen niet als een inrichting voor het verwerken van afvalstoffen. Artikel VLAREM II bepaalt anderzijds op welke wijze de tijdelijke opslag van afvalstoffen moet gebeuren, met name in aangepaste verpakkingen en/of 11

12 afvalcontainers tenzij het gaat om inerte afvalstoffen. Artikel VLAREM II kan niet anders uitgelegd worden dan dat de tijdelijke opslag van inerte afvalstoffen niet in een recipiënt moet gebeuren. Het College treedt de visie van de verzoekende partij bij dat de gewestelijke entiteit in de bestreden beslissing ten onrechte een voorwaarde toevoegt aan de eerste uitzonderingsregel van rubriek 2 van de indelingslijst, in die zin dat de verplichting om inerte afvalstoffen op te slaan in een recipiënt niet als voorwaarde opgelegd wordt in de uitzonderingsregel en bovendien strijdt met de duidelijke tekst van artikel VLAREM II. Rest nog de vraag of de aangetroffen hoeveelheid zink en hout als opslag van meer dan 1 ton moet beschouwd worden. De stelling van de verwerende partij dat voor het bepalen van de opslagcapaciteit moet uitgegaan worden van de theoretische opslagcapaciteit, op basis van de oppervlakte van het terrein waarop de opslag plaats vindt, vindt geen steun in de regelgeving en wordt door het College niet bijgetreden. In rubriek 2 van de indelingslijst wordt de opslagcapaciteit gedefinieerd als de som van alle capaciteiten voor opslag van de verschillende soorten afvalstoffen. Het volume van de opslagcapaciteit wordt bepaald door het volume van de aangetroffen afvalstoffen. De gewestelijke entiteit stelt in de bestreden beslissing: Overwegende dat de vastgestelde hoeveelheid zink- en houtafval beperkt was. Dit wordt eveneens bevestigd door de vaststellingen gedaan door de toezichthouders. De foto s die zich in het administratief dossier bevinden, doen niet anders besluiten. De gewestelijke entiteit toont in alle redelijkheid niet aan dat de hoeveelheid aangetroffen zink en hout, zonder rekening te houden met de hoeveelheid steenpuin, een opslag inhoudt van meer dan 1 ton. De bewijslast voor het bestaan van een klasse I-inrichting berust bij de gewestelijke entiteit in de mate zij zich baseert op de klasse I-inrichting om een alternatieve bestuurlijke geldboete op te leggen. Uit wat voorafgaat blijkt dat de gewestelijke entiteit in de bestreden beslissing niet aantoont dat de exploitatie van het bedrijf van de verzoekende partij als een hinderlijke inrichting klasse I moet beschouwd worden. Voornoemde vaststelling volstaat om de opgelegde geldboete onwettig te verklaren. Het middel is gegrond. B. Tweede middel Het tweede middel wordt niet verder onderzocht nu het niet kan leiden tot een ruimere vernietiging van de bestreden beslissing. 12

13 BESLISSING VAN HET MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE 1. Het College vernietigt de beslissing van de gewestelijke entiteit van 21 december 2015, met nummer 13/AMMC/174-M/CDM. 2. De behandeling van het beroep heeft geen kosten met zich gebracht, zodat een beslissing over de kosten van het geding zonder voorwerp is. Dit arrest is uitgesproken te Brussel in openbare zitting van 21 februari 2017 door de eerste kamer samengesteld uit kamervoorzitter Marc VAN ASCH. De toegevoegd griffier, De voorzitter van de eerste kamer, Chana GIELEN Marc VAN ASCH 13

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST van 16 mei 2017 met nummer MHHC/M/1617/0076 in de zaak met rolnummer 1516/MHHC/0109/M Verzoekende partij de bvba JACQUES GHEYSENS vertegenwoordigd door advocaat Thomas BAILLEUL

Nadere informatie

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST nr. MHHC/M/1516/0085 van 31 maart 2016 in de zaak MHHC/1415/0022/M/0019 In zake: de gemeente WELLEN, vertegenwoordigd door het college van burgemeester en schepenen, met

Nadere informatie

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST van 28 maart 2017 met nummer MHHC/M/1617/0045 in de zaak met rolnummer 1516/MHHC/0097/M Verzoekende partij Verwerende partij Marc Broucke, met woonplaatskeuze te 8830 Hooglede,

Nadere informatie

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST nr. MHHC/M/1516/0113 van 26 april 2016 in de zaak MHHC/1415/0065/M/0053 In zake: de nv AGROTECH BELGASIA, met zetel te 8870 Izegem, Gentse Heerweg 78 waar woonplaats wordt

Nadere informatie

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST nr. MHHC/M/1516/0109 van 21 april 2016 in de zaak MHHC1415/0063/M/0051 In zake: de bvba GREENERGY bijgestaan en vertegenwoordigd door: advocaten Isabelle LARMUSEAU en Alison

Nadere informatie

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege Milieuhandhavingscollege Arrest MHHC-13/35-VK van 18 april 2013 In de zaak van de BVBA [ ] met maatschappelijke zetel te [ ] voor en namens wie optreedt mr. Albert COPPENS, advocaat, met kantoor te 9300

Nadere informatie

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST van 11 september 2018 met nummer RvVb/A/1819/0052 in de zaak met rolnummer 1718/RvVb/0029/A Verzoekende partij mevrouw Gerda BORREMANS vertegenwoordigd door advocaat

Nadere informatie

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST van 6 februari 2018 met nummer MHHC/M/1718/0060 in de zaak met rolnummer 1617/MHHC/0064/M Verzoekende partij Verwerende partij de bvba GARAGE ZILLEBEEK, met zetel te 9120

Nadere informatie

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST van 20 februari 2018 met nummer MHHC/M/1718/0066 in de zaak met rolnummer 1617/MHHC/0069/M Verzoekende partij de bvba AURO-TECH, met woonplaatskeuze te 9111 Sint-Niklaas,

Nadere informatie

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege Milieuhandhavingscollege Arrest MHHC/M/1516/0030 van 26 november 2015 In de zaak van de bvba 10POND, met maatschappelijke zetel te 9770 Kruishoutem, Duifhuisstraat 21, voor en namens wie optreedt mr. Koen

Nadere informatie

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST van 25 juli 2017 met nummer MHHC- M /1617/0114 in de zaak met rolnummer 1516/MHHC/0147/M Verzoekende partij de bvba M.V.T. TRANS vertegenwoordigd door advocaat Noëlla VIAENE

Nadere informatie

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST nr. MHHC/M/1516/0116 van 26 april 2016 in de zaak MHHC/1415/0085/M/0077 In zake: de nv AB-INVEST, met zetel te 3621 Lanaken, Daalbroekstraat 38 vertegenwoordigd door: de

Nadere informatie

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST nr. MHHC/M/1516/0048 van 21 januari 2016 in de zaak 14/MHHC/89-M In zake:... verzoekende partij tegen: het VLAAMSE GEWEST vertegenwoordigd door de Vlaamse Regering, ten

Nadere informatie

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST van 28 maart 2017 met nummer MHHC/M/1617/0047 in de zaak met rolnummer 1516/MHHC/0099/M Verzoekende partij de bvba IMBRECHTS, met zetel te 1910 Kampenhout, Haachtsesteenweg

Nadere informatie

Beslissing. tegen. hierna de. hierna de

Beslissing. tegen. hierna de. hierna de Milieuhandhavingscollege Beslissing MHHC-10/2-VK van 15 december 2010 In de zaak van de heer [ ] wonendee te [ ], hierna de verzoekende partij te noemen, tegen het VLAAMSE GEWEST, vertegenwoordigd door

Nadere informatie

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege Milieuhandhavingscollege Arrest MHHC-15/14-K7 van 12 maart 2015 In de zaak van de heer [ ] wonende te [ ] hierna de verzoekende partij te noemen, tegen het VLAAMSE GEWEST, vertegenwoordigd door de Vlaamse

Nadere informatie

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST van 17 januari 2017 met nummer MHHC/M/1617/0008 in de zaak met rolnummer 1516/MHHC/0036/M Verzoekende partij de bvba VERGAUWE K EN P, met woonplaatskeuze te 8620 Nieuwpoort,

Nadere informatie

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege Milieuhandhavingscollege Arrest MHHC-15/31-K6 van 13 augustus 2015 In de zaak van de heer [ ] wonende te [ ] hierna de verzoekende partij te noemen, tegen het VLAAMSE GEWEST, vertegenwoordigd door de Vlaamse

Nadere informatie

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST van 19 juni 2018 met nummer RvVb/A/1718/1022 in de zaak met rolnummer 1516/RvVb/0396/A Verzoekende partij Verwerende partij mevrouw Marina VERPLANCKE, wonende te

Nadere informatie

hierna de tegen voor wie hierna de

hierna de tegen voor wie hierna de Milieuhandhavingscollege Arrest MHHC-13/25-VK van 21 maart 2013 In de zaak van de heer [ ] wonendee te [ ] hierna de verzoekende partij te noemen, tegen het VLAAMSE GEWEST, vertegenwoordigd door de Vlaamse

Nadere informatie

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST van 8 november 2016 met nummer RvVb/A/1617/0231 in de zaak met rolnummer 1314/0771/A/2/0738 Verzoekende partij 1. de heer Tom BELMANS 2. mevrouw Christ l MAES 3.

Nadere informatie

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege 14_PS_ Milieuhandhavingscollege Arrest MHHC-14/53-VK van 25 augustus 2014 In de zaak van de BVBA [ ] met maatschappelijke zetel te [ ] voor en namens wie optreedt de heer [ ], zaakvoerder, hierna de verzoekende

Nadere informatie

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST van 26 september 2017 met nummer RvVb/A/1718/0092 in de zaak met rolnummer 1617-RvVb-0521-A Verzoekende partij de nv ASPIRAVI vertegenwoordigd door advocaat Gregory

Nadere informatie

hierna de tegen hierna de

hierna de tegen hierna de Milieuhandhavingscollege Arrestt MHHC-12/18-VK van 24 april 2012 In de zaak van de heer [ ] wonendee te [ ] hierna de verzoekende partij te noemen, tegen het VLAAMSE GEWEST, vertegenwoordigd door de Vlaamse

Nadere informatie

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST van 12 september 2017 met nummer MHHC/M/1718/0002 in de zaak met rolnummer 1516/MHHC/0103/M Verzoekende partij Verwerende partij de lv NELIS-CILLEN-CAYMAX vertegenwoordigd

Nadere informatie

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST van 26 september 2017 met nummer RvVb/A/1718/0094 in de zaak met rolnummer 1617/RvVb/0579/SA Verzoekende partijen Verwerende partij 1. de heer William ROTTIERS

Nadere informatie

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege Milieuhandhavingscollege Arrest MHHC-13/100-VK van 5 december 2013 In de zaak van de heer [ ] wonende te [ ] hierna de verzoekende partij te noemen, tegen het VLAAMSE GEWEST, vertegenwoordigd door de Vlaamse

Nadere informatie

HANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

HANDHAVINGSCOLLEGE ARREST HANDHAVINGSCOLLEGE ARREST van 13 maart 2018 met nummer HHC/M/1718/0079 in de zaak met rolnummer 1617/MHHC/0085/M Verzoekende partij de nv EUROGAS BELGIUM vertegenwoordigd door advocaat Theo MARCOURS met

Nadere informatie

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST van 20 augustus 2019 met nummer RvVb-S-1819-1323 in de zaak met rolnummer 1819-RvVb-0607-SA Verzoekende partijen 1. de heer Jules DHOOGHE 2. mevrouw Evelyne VAN

Nadere informatie

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST van 25 juni 2019 met nummer RvVb-A-1819-1144 in de zaak met rolnummer 1718-RvVb-0447-A Verzoekende partijen de gemeente SINT-KATELIJNE-WAVER, vertegenwoordigd door

Nadere informatie

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST van 16 mei 2017 met nummer MHHC/M/1617/0083 in de zaak met rolnummer 1516/MHHC/0131/M Verzoekende partij de heer Jozef ROUGES, wonende te 9080 Zaffelaere, Dam 27 Verwerende

Nadere informatie

Beslissing. tegen. hierna de. hierna de

Beslissing. tegen. hierna de. hierna de Milieuhandhavingscollege Beslissing MHHC-10/4-VK van 15 december 2010 In de zaak van de heer [ ], wonendee te [ ], hierna de verzoekende partij te noemen, tegen het VLAAMSE GEWEST, vertegenwoordigd door

Nadere informatie

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST van 9 mei 2017 met nummer RvVb/A/1617/0839 in de zaak met rolnummer RvVb/1415/0697/SA/0682 Verzoekende partijen de heer Tjerk BOERSMA mevrouw Melina CRAEYBECKX

Nadere informatie

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST nr. MHHC/M/1516/0041 van 14 januari 2016 in de zaak 14/MHHC/78-M In zake : mevrouw [ ] wonende te [ ] verzoekende partij tegen: het VLAAMSE GEWEST vertegenwoordigd door

Nadere informatie

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST nr. A/4.8.14/2014/0038 van 24 juni 2014 in de zaak 1314/0216/A/4/0183 In zake: de heer Daniël VANDERVELPEN bijgestaan en vertegenwoordigd door: advocaat Geert DEMIN

Nadere informatie

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST van 17 oktober 2017 met nummer MHHC/M/1718/0022 in de zaak met rolnummer 1617-MHHC-0018-M Verzoekende partij Jeroen VAN BYLEN met woonplaatskeuze te 2250 Olen, Gerheiden

Nadere informatie

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST nr. MHHC/M/1516/0153 van 26 juli 2016 in de zaak MHHC/1415/0093/M/0082 In zake: bvba J. KRIJNEN KEUKENS bijgestaan en vertegenwoordigd door: advocaat Harry HENDRICKX kantoor

Nadere informatie

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege Milieuhandhavingscollege Arrest MHHC-15/12-K7 van 26 februari 2015 In de zaak van de heer [ ] wonende te [ ] voor en namens wie optreedt mr. Sarah BERNAERS, advocaat, met kantoor te 9100 SINT-NIKLAAS,

Nadere informatie

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST van 29 november 2016 met nummer RvVb/A/1617/0360 in de zaak met rolnummer RvVb/1415/0334/A/0323 Verzoekende partij de heer Walter SLACHMUYLDERS vertegenwoordigd

Nadere informatie

HANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

HANDHAVINGSCOLLEGE ARREST HANDHAVINGSCOLLEGE ARREST van 9 oktober 2018 met nummer HHC/M/1819/0013 in de zaak met rolnummer 1718/HHC/0024/M Verzoekende partij Verwerende partij mevrouw Maria VAN HOVE wonende te 2270 Herenthout,

Nadere informatie

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST van 16 mei 2017 met nummer MHHC/M/1617/0078 in de zaak met rolnummer 1516/MHHC/0116/M Verzoekende partij de heer Koen WINDELS vertegenwoordigd door advocaat Steven TAMSYN

Nadere informatie

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST nr. A/2012/0457 van 7 november 2012 in de zaak 1011/0835/A/3/0784 In zake: de heer.., wonende te.. bijgestaan en vertegenwoordigd door: advocaat Geert VRINTS kantoor

Nadere informatie

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST nr. RvVb/A/1516/0697 van 1 maart 2016 in de zaak RvVb/1415/0538/SA/0518 In zake: het college van burgemeester en schepenen van de stad OUDENBURG bijgestaan en vertegenwoordigd

Nadere informatie

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege 14_PS_ Milieuhandhavingscollege Arrest MHHC-14/50-VK van 25 augustus 2014 In de zaak van de heer [ ] wonende te [ ] hierna de verzoekende partij te noemen, tegen het VLAAMSE GEWEST, vertegenwoordigd door

Nadere informatie

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST van 14 maart 2017 met nummer MHHC/M/1617/0040 in de zaak met rolnummer 1516/MHHC/0094/M Verzoekende partij de heer Albert VANDAELE, met woonplaatskeuze te 8660 De Panne,

Nadere informatie

Beslissing. tegen. hierna de. hierna de

Beslissing. tegen. hierna de. hierna de Milieuhandhavingscollege Beslissing MHHC-10/3-VK van 15 december 2010 In de zaak van de heer [ ] wonendee te [ ], hierna de verzoekende partij te noemen, tegen het VLAAMSE GEWEST, vertegenwoordigd door

Nadere informatie

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST nr. RvVb/A/1516/0901 van 5 april 2016 in de zaak 1213/0305/SA/1/0295 In zake: de heer Geert STANDAERT bijgestaan en vertegenwoordigd door: advocaten Koen GEELEN

Nadere informatie

hierna de tegen 6/24, hierna de

hierna de tegen 6/24, hierna de Milieuhandhavingscollege Arrest MHHC-12/30-VK van 5 juli 2012 In de zaak van de NV [ ] met maatschappelijke zetel te [ ] voor en namens wie optreedt mr. Greg JACOBS, advocaat, met kantoor te 1831 DIEGEM,

Nadere informatie

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege Milieuhandhavingscollege Arrest MHHC-13/56-VK van 13 juni 2013 In de zaak van de VZW [ ] met maatschappelijke zetel te [ ] voor en namens wie optreedt mr. Bart D HAENE, advocaat, met kantoor te 2300 TURNHOUT,

Nadere informatie

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege Milieuhandhavingscollege Arrest MHHC-15/34-K7 van 31 augustus 2015 In de zaak van de heer [ ] wonende te [ ] hierna de verzoekende partij te noemen, tegen het VLAAMSE GEWEST, vertegenwoordigd door de Vlaamse

Nadere informatie

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST nr. RvVb/A/1516/1294 van 28 juni 2016 in de zaak 1314/0440/A/4/0401 In zake: de heer Alain CHABEAU advocaat Dominique VERMER kantoor houdende te 1160 Brussel, Tedescolaan

Nadere informatie

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST van 4 juli 2017 met nummer RvVb/A/1617/1019 in de zaak met rolnummer 1516/RvVb/0083/A Verzoekende partij Verwerende partij de heer Jozef RUTTEN, met woonplaatskeuze

Nadere informatie

HANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

HANDHAVINGSCOLLEGE ARREST HANDHAVINGSCOLLEGE ARREST van 13 maart 2018 met nummer HHC/M/1718/0074 in de zaak met rolnummer 1617-MHHC-0079-M Verzoekende partij de heer Koen VAN DAMME, wonende te 9112 Sinaai, Leestraat 25 Verwerende

Nadere informatie

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST nr. RvVb/A/1516/1491 van 30 augustus 2016 in de zaak RvVb/1415/0506/A/0495 In zake: de bvba MONDY bijgestaan en vertegenwoordigd door: advocaten Jan FERLIN, Peter

Nadere informatie

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST nr. A/4.8.14/2015/0033 van 4 augustus 2015 in de zaak 1415/0262/A/2/0254 In zake: 1. de heer Marc DE SMET 2. de heer Marnix DECOCK beiden wonende te 8500 Kortrijk,

Nadere informatie

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege Milieuhandhavingscollege Arrest MHHC-13/49-VK van 29 mei 2013 In de zaak van de heer [ ] wonende te [ ] hierna de verzoekende partij te noemen, tegen het VLAAMSE GEWEST, vertegenwoordigd door de Vlaamse

Nadere informatie

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege Milieuhandhavingscollege Arrest MHHC-15/19-K6 van 2 april 2015 In de zaak van de heer [ ] wonende te [ ] voor en namens wie optreedt de heer [ ] wonende te [ ] hierna de verzoekende partij te noemen, tegen

Nadere informatie

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN TUSSENARREST

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN TUSSENARREST RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN TUSSENARREST van 9 oktober 2018 met nummer RvVb/A/1819/0155 in de zaak met rolnummer 1617/RvVb/0701/A Verzoekende partijen 1. de heer Johan VANDEVENNE 2. mevrouw Gerda

Nadere informatie

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST van 4 mei 2017 met nummer MHHC/M/1617/0064 in de zaak met rolnummer 1516/MHHC/0062/M Verzoekende partij Verwerende partij mevrouw Silvy DENDAUW, wonende te 8940 Wervik,

Nadere informatie

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST nr. MHHC/M/1516/0150 van 12 juli 2016 in de zaak MHHC/1415/0090/M/0067 In zake: de heer Grigor PENCHEV bijgestaan en vertegenwoordigd door: advocaat Jan VAN EECKHAUT kantoor

Nadere informatie

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST nr. RvVb/A/1516/1202 van 7 juni 2016 in de zaak 1213/0253/SA/8/0233 In zake: de heer David DE CORTE mevrouw Mia LEFEVRE 3. de heer Luc LEFEVRE 4. de heer Wouter

Nadere informatie

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST nr. MHHC/M/1516/0121 van 12 mei 2016 in de zaak MHHC/1415/0072/0061 In zake: de heer John DE GENDT, wonende te 1080 Sint-Agatha-Berchem, René Comhairelaan 1, bus 009, waar

Nadere informatie

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege Milieuhandhavingscollege Arrest MHHC-13/82-VK van 10 oktober 2013 In de zaak van de heer [ ] wonende te [ ] hierna de verzoekende partij te noemen, tegen het VLAAMSE GEWEST, vertegenwoordigd door de Vlaamse

Nadere informatie

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST van 18 september 2018 met nummer RvVb/A/1819/0078 in de zaak met rolnummer 1718/RvVb/0294/SA Verzoekende partijen 1. de heer Raoul DIRCKX 2. mevrouw Rose Marie

Nadere informatie

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST van 28 maart 2017 met nummer MHHC/M/1617/0050 in de zaak met rolnummer 1516/MHHC/0026/M Verzoekende partij mevrouw Negar MEHDIPOURYAN, wonende te 9250 Waasmunster, Wareslagestraat

Nadere informatie

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST van 2 augustus 2016 met nummer RvVb/A/1516/1389 in de zaak met rolnummer 1516/RvVb/0046/SA Verzoekende partij mevrouw Pauline PENNE vertegenwoordigd door advocaat

Nadere informatie

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST nr. MHHC/M/1516/0093 van 14 april 2016 in de zaak MHHC/1415/0032/M/0024 In zake: de heer Ludwig VAN DE WEGHE, wonende te 9270 Kalken, Krimineelstraat 21a vertegenwoordigd

Nadere informatie

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege Milieuhandhavingscollege Arrest MHHC-14/49-VK van 25 augustus 2014 In de zaak van de BVBA [ ] met maatschappelijke zetel te [ ] voor en namens wie optreedt mr. Yves TORFS, advocaat, met kantoor te 2200

Nadere informatie

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST van 18 april 2017 met nummer MHHC/M/1617/0058 in de zaak met rolnummer 1516/MHHC/0018/M Verzoekende partij de bvba TEXTIEL PLUS, met zetel te 9280 Lebbeke, Brusselsesteenweg

Nadere informatie

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege Milieuhandhavingscollege Arrest MHHC-15/10-K7 van 19 februari 2015 In de zaak van de NV [ ] met maatschappelijke zetel te [ ] voor en namens wie optreedt mr. Mario DEKETELAERE, advocaat, met kantoor te

Nadere informatie

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST van 16 augustus 2016 met nummer RvVb/S/1516/1447 in de zaak met rolnummer 1516/RvVb/0336/SA Verzoekende partijen 1. de heer Kristoffel VOSSEN 2. mevrouw Simonne

Nadere informatie

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST van 13 juni 2017 met nummer MHHC/M/1617/0091 in de zaak met rolnummer 1516/MHHC/0137/M Verzoekende partij Verwerende partij de heer Marc VAN DER SMISSEN, wonende te 1730

Nadere informatie

Ontwerp van decreet houdende het terugkommoment in het kader van de rijopleiding categorie B

Ontwerp van decreet houdende het terugkommoment in het kader van de rijopleiding categorie B Ontwerp van decreet houdende het terugkommoment in het kader van de rijopleiding categorie B DE VLAAMSE REGERING, Op voorstel van de Vlaamse minister van Mobiliteit, Openbare Werken, Vlaamse Rand, Toerisme

Nadere informatie

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege Milieuhandhavingscollege Arrest MHHC-15/33-K7 van 31 augustus 2015 In de zaak van de heer [ ] wonende te [ ] hierna de verzoekende partij te noemen, tegen het VLAAMSE GEWEST, vertegenwoordigd door de Vlaamse

Nadere informatie

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST nr. A/2014/0287 van 22 april 2014 in de zaak 1213/0576/A/1/0539 In zake: mevrouw Martine VAN BOCXLAER, wonende te 9940 Evergem, Langerbrugsestraat 36 verzoekende

Nadere informatie

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege Milieuhandhavingscollege Arrest MHHC-14/37-VK van 12 juni 2014 In de zaak van de heer [ ] wonende te [ ] voor en namens wie optreedt mr. Mary VANDE ROSTYNE, advocaat, met kantoor te 9950 WAARSCHOOT, Molenstraat

Nadere informatie

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST nr. MHHC/M/1516/0077 van 10 maart 2016 in de zaak MHHC/1415/0013/M/0009 In zake: de heer Dirk VANOVERSCHELDE, wonende te 8610 Kortemark, Vijfhuishoekstraat 8 waar woonplaats

Nadere informatie

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST nr. MHHC/M/1516/0135 van 16 juni 2016 in de zaak 14/MHHC/98-M In zake:... verzoekende partij tegen: het VLAAMS GEWEST vertegenwoordigd door de Vlaamse Regering, ten verzoeke

Nadere informatie

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST nr. RvVb/A/1516/0601 van 16 februari 2016 in de zaak RvVb/1415/0481/A/0466 In zake: de heer Theodoor GORISSEN bijgestaan en vertegenwoordigd door: advocaat Antoon

Nadere informatie

HANDHAVINGSCOLLEGE TUSSENARREST

HANDHAVINGSCOLLEGE TUSSENARREST HANDHAVINGSCOLLEGE TUSSENARREST van 18 september 2018 met nummer HHC/M/1819/0005 in de zaak met rolnummer 1718-MHHC-0017-M Verzoekende partij Verwerende partij de bvba BALDEWIJNS & Co, met zetel te 3511

Nadere informatie

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST van 27 november 2018 met nummer RvVb-A-1819-0351 in de zaak met rolnummer 1718-RvVb-0415-SA -Verzoekende partijen 1. de heer Willy WANTE 2. de heer Mohamed TABLA

Nadere informatie

DE VLAAMSE REGERING, Op voorstel van de Vlaamse minister van Omgeving, Natuur en Landbouw; BESLUIT:

DE VLAAMSE REGERING, Op voorstel van de Vlaamse minister van Omgeving, Natuur en Landbouw; BESLUIT: Ontwerp van decreet houdende wijziging van diverse bepalingen van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid en wijziging van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening van

Nadere informatie

HANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

HANDHAVINGSCOLLEGE ARREST HANDHAVINGSCOLLEGE ARREST van 17 april 2018 met nummer HHC/M/1718/0087 in de zaak met rolnummer 1718/MHHC/0003/M Verzoekende partij de nv DE BRANDT, met zetel te 9200 Dendermonde, Sint- Ursmarusstraat

Nadere informatie

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE TUSSENARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE TUSSENARREST MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE TUSSENARREST van 28 maart 2017 met nummer MHHC/M/1617/0048 in de zaak met rolnummer 1516/MHHC/0103/M Verzoekende partij de lv NELIS-CILLEN-CAYMAX vertegenwoordigd door advocaat

Nadere informatie

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST van 13 juni 2017 met nummer MHHC/M/1617/0090 in de zaak met rolnummer 1516/MHHC/0136/M Verzoekende partij Verwerende partij mevrouw Diane REMMERIE, met woonplaatskeuze te

Nadere informatie

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST nr. A/2011/0212 van 20 december 2011 in de zaak 2010/0705/A/2/0711 In zake:... verzoekende partij tegen: het college van burgemeester en schepenen van de gemeente

Nadere informatie

HANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

HANDHAVINGSCOLLEGE ARREST HANDHAVINGSCOLLEGE ARREST van 21 augustus 2018 met nummer HHC/M/1718/0089 in de zaak met rolnummer 1718/MHHC/0006/M Verzoekende partij de bvba D HAENE KARL vertegenwoordigd door advocaat Vallery DECLERCQ

Nadere informatie

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST nr. A/2015/0008 van 13 januari 2015 in de zaak 1314/0021/A/2/0050 In zake: 1. de heer Albert VRANKEN 2. mevrouw Marie-Joanna BRABANTS bijgestaan en vertegenwoordigd

Nadere informatie

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST van 21 februari 2017 met nummer RvVb/A/1617/0580 in de zaak met rolnummer 1213/0519/A/2/0489 Verzoekende partijen 1. de heer August VAN PETEGHEM 2. de heer Peter

Nadere informatie

Uitspraak nr. WB DE VLAAMSE MINISTER VAN ENERGIE, WONEN, STEDEN EN SOCIALE ECONOMIE,

Uitspraak nr. WB DE VLAAMSE MINISTER VAN ENERGIE, WONEN, STEDEN EN SOCIALE ECONOMIE, Ministeriële uitspraak in de beroepsprocedure met toepassing van artikel 47, 1, van de Vlaamse Wooncode betreffende de beslissing van de sociale huisvestingsmaatschappij met betrekking tot de verhuring

Nadere informatie

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST van 18 april 2017 met nummer MHHC/M/1617/0057 in de zaak met rolnummer 1516/MHHC/0127/M Verzoekende partij de nv DE CONINCK vertegenwoordigd door advocaat Thomas VANDENDRIES

Nadere informatie

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST van 4 juli 2017 met nummer MHHC/M/1617/0110 in de zaak met rolnummer 1516/MHHC/0046/M Verzoekende partij de bvba I.V.A.-TEX vertegenwoordigd door advocaat Heidi MARIS, met

Nadere informatie

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST van 17 oktober 2017 met nummer RvVb/A/1718/0145 in de zaak met rolnummer 1516/RvVb/0386/A Verzoekende partij de heer Lieven DE COCK vertegenwoordigd door advocaten

Nadere informatie

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST nr. MHHC/M/1516/0149 van 12 juli 2016 in de zaak MHHC/1415/0070/M/0067 In zake: de heer Rik VERSTRAETE, wonende te 8792 Desselgem, Meelstraat 88 verzoekende partij tegen:

Nadere informatie

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST nr. A/2014/0837 van 9 december 2014 in de zaak 1213/0714/A/4/0676 In zake: de heer Luc VAN NIEUWENHUYSEN bijgestaan en vertegenwoordigd door: advocaten Yves LOIX

Nadere informatie

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST van 29 augustus 2017 met nummer MHHC/M/1617/0121 in de zaak met rolnummer 1516/MHHC/0040/M Verzoekende partij Verwerende partij de heer Marc DE MEYER, met woonplaatskeuze

Nadere informatie

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST nr. RvVb/A/1516/1500 van 30 augustus 2016 in de zaak 1011/0774/SA/2/0731 In zake: de heer... advocaat Johan VERSTRAETEN kantoor houdende te 3000 Leuven, Vaartstraat

Nadere informatie

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST nr. MHHC/M/1516/0110 van 21 april 2016 in de zaak MHHC/1415/0075/M/0070 In zake: bvba DURAN CONSTRUCTION vertegenwoordigd door: advocaat Peter HEIRMAN kantoor houdende te

Nadere informatie

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege Milieuhandhavingscollege Arrest MHHC-13/104-VK van 19 december 2013 In de zaak van de heer [ ] wonende te [ ] hierna de verzoekende partij te noemen, tegen het VLAAMSE GEWEST, vertegenwoordigd door de

Nadere informatie

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege Milieuhandhavingscollege Arrest MHHC-13/63-VK van 16 juli 2013 In de zaak van de NV [ ] met maatschappelijke zetel te [ ] hierna de verzoekende partij te noemen, tegen het VLAAMSE GEWEST, vertegenwoordigd

Nadere informatie