HANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

Transcriptie

1 HANDHAVINGSCOLLEGE ARREST van 17 april 2018 met nummer HHC/M/1718/0087 in de zaak met rolnummer 1718/MHHC/0003/M Verzoekende partij de nv DE BRANDT, met zetel te 9200 Dendermonde, Sint- Ursmarusstraat 23 Verwerende partij het VLAAMSE GEWEST vertegenwoordigd door de Vlaamse regering, ten verzoeke van de Vlaamse minister van Omgeving, Natuur en Landbouw voor wie optreedt, bij delegatie: de gewestelijke entiteit (het Departement Omgeving - afdeling Handhaving) met kantoren te 1000 Brussel, Koning Albert II-laan 20 bus 8 vertegenwoordigd door: mevrouw Sigrid RAEDSCHELDERS, afdelingshoofd I. BESTREDEN BESLISSING De verzoekende partij vordert met een aangetekende brief van 19 oktober 2017 de vernietiging van de beslissing van de gewestelijke entiteit van 15 september 2017, gekend onder nummer 14- AMMC-682-M. De bestreden beslissing legt aan de verzoekende partij een alternatieve bestuurlijke geldboete op van euro (219 euro verhoogd met de opdeciemen) wegens schending van artikel 43, 1 het besluit van de Vlaamse regering van 6 februari 1991 houdende vaststelling van het Vlaams reglement betreffende de milieuvergunning (hierna: VLAREM I), artikel , 2 van het besluit van de Vlaamse regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne (hierna: VLAREM II) en artikel 22 van het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning (hierna: Milieuvergunningsdecreet). Aan de verzoekende partij wordt verweten dat zij zonder toelating van de nv Aquafin bemalingswater met een totaal debiet van 34,04 m 3 /uur heeft geloosd in de openbare riolering. II. VERLOOP VAN DE RECHTSPLEGING De verwerende partij dient een antwoordnota en het administratief dossier in. De verzoekende partij dient een wederantwoordnota in. De kamervoorzitter behandelt de vordering tot vernietiging op de openbare zitting van 22 maart

2 De heer Andries SCHIJNKEL, projectleider van de nv DE BRANDT, verschijnt voor de verzoekende partij. De heer Christophe SCHELFAUT voert het woord voor de verwerende partij. De raadsman van de verwerende partij betwist de rechtsgeldige verschijning ter zitting van de verzoekende partij bij gebreke van zittingsvolmacht. Overeenkomstig artikel 3 Procedurebesluit kan een raadsman die geen advocaat is alleen voor het College optreden als gevolmachtigde van een partij, als hij een volmacht heeft. Als een raadsman die geen advocaat is, niet over een schriftelijke volmacht beschikt, wordt de betrokken partij geacht niet bijgestaan of vertegenwoordigd te zijn. De verzoekende partij wordt bijgevolg geacht niet ter zitting te zijn verschenen. Het decreet van 4 april 2014 betreffende de organisatie en de rechtspleging van sommige Vlaamse bestuursrechtscolleges (DBRC-decreet) en het besluit van de Vlaamse regering van 16 mei 2014 houdende de rechtspleging voor sommige Vlaamse bestuursrechtscolleges (Procedurebesluit) zijn toegepast. III. FEITEN De nv Aquafin brengt de afdeling Milieu-inspectie van de Vlaamse Overheid op 27 november 2013 op de hoogte van een incident: er werd een verhoogde werking vastgesteld van het pompstation Mechtemsesteenweg en een ernstige verdunning op de rioolwaterzuiveringsinstallatie Merchtem, ten gevolge van het lozen van bemalingswater (van de werf op de hoek Gemeenteplein/Smisstraat te Meise) in de riolering. Op 28 november 2013 begeeft de heer Gert Van de Cauter, toezichthouder bij de afdeling Milieuinspectie van de Vlaamse Overheid (hierna: de verbalisant) zich, samen met de heer Philippe Verbecq, eveneens toezichthouder bij de afdeling Milieu-inspectie, naar de bouwwerf van de verzoekende partij te Meise, Gemeenteplein Zij stellen ter plaatse vast dat er zich op het hoekperceel een bouwput bevindt met bemaling, en dat het bemalingswater via de goot van de straat in de straatkolk wordt geloosd. De milieuambtenaar van de gemeente Meise meldt hen dat er ter hoogte van de bouwwerf geen gescheiden rioleringsstelsel aanwezig is en dat de mogelijkheid om het bemalingswater te lozen op oppervlaktewater de volgende dag onder andere in samenspraak met de verzoekende partij onderzocht zal worden. Op 29 november 2013 maakt de projectleider van de werf een reeks documenten over ter staving van de bemaling en ter staving van de werkelijk opgepompte debieten, evenals het verslag van een plaatsbezoek dat diezelfde dag heeft plaats gevonden. Het verslag vermeldt dat het onmogelijk is om het bemalingswater te laten infiltreren op de werfzone of te lozen in oppervlaktewater, zodat het lozen in de helaas niet gescheiden riolering de beste optie lijkt. Aansluitend op deze bevindingen dient de verzoekende partij bij de nv Aquafin een aanvraag in voor het lozen van het bemalingswater (35 m 3 / uur). Deze vaststellingen worden opgenomen in het proces-verbaal nr. BR64.H , afgesloten op 29 november 2013 en verzonden op 3 december

3 De verbalisant maant de verzoekende partij eveneens op 3 december 2013 aan om bij de nv Aquafin de uitdrukkelijke schriftelijke toelating te vragen om het bemalingswater te mogen lozen in de openbare riolering en te handelen naar de beslissing van de nv Aquafin dienaangaande. Na het tijdelijk stilleggen van de bemaling start de verzoekende partij de pompen op 25 februari 2014 opnieuw op onder de voorwaarden opgelegd door de nv Aquafin, waarbij de bemaling aan een lager debiet draait en er doorgaans minder dan 10 m 3 / uur geloosd wordt. Op 30 mei 2014 ontvangt de verwerende partij de melding van de beslissing van de procureur des Konings van 31 januari 2014 om niet over te gaan tot strafrechtelijke vervolging. De bemaling wordt gedemonteerd op 2 april De nv Aquafin stelt in tussentijd geen problemen meer ondervonden te hebben. Met een brief van 10 juli 2015 brengt de gewestelijke entiteit de verzoekende partij op de hoogte van haar voornemen om een alternatieve bestuurlijke geldboete, al dan niet vergezeld van een voordeelontneming, op te leggen en nodigt zij de verzoekende partij uit om schriftelijk haar verweer mee te delen. De verzoekende partij bezorgt haar schriftelijk verweer met aangetekende brieven van 7 augustus 2014 en van 25 augustus 2017 aan de gewestelijke entiteit. De gewestelijke entiteit legt op 15 september 2017 de vermelde bestuurlijke geldboete op. Deze beslissing wordt aan de verzoekende partij betekend met een aangetekende brief van 20 september De verwerende partij motiveert haar beslissing als volgt: Beoordeling De vastgestelde feiten worden beoordeeld in toepassing van de artikelen zoals vervat in afdeling IV van hoofdstuk IV van titel XVI van het DABM: "De bestuurlijke geldboeten". De toerekenbaarheid aan de overtreder Artikel 22 van het Milieuvergunningsdecreet stelt dat de exploitant van een inrichting verplicht is de exploitatievoorwaarden na te leven. Artikel 43, 1 van VLAREM I stelt dat de exploitant van een inrichting is verplicht de algemene, sectorale en bijzondere milieuvoorwaarden, alsmede alle andere op de exploitatie van de inrichting van toepassing zijnde wettelijke, decretale of reglementaire bepalingen, met betrekking tot de bescherming van het leefmilieu, van de oppervlaktewateren en van de externe veiligheid na te leven. Conform artikel , 2 van VLAREM II mogen volumes hoger dan 10 m 3 per uur niet geloosd worden in de openbare rioleringen aangesloten op een RWZI behoudens de uitdrukkelijke schriftelijke toelating van de exploitant van deze installatie. In casu was Aquafin nv de exploitant is van de RWZI van Merchtem waarop de riolering was aangesloten, waarin het water werd geloosd. Dit artikel werd overtreden aangezien de verbalisant vaststelde dat het bemalingswater van de werf te Gemeenteplein 18,1861 Meise werd geloosd in de openbare riolering met een totaal debiet van ongeveer 34,04 m 3 /uur, maar dat de vermoedelijke overtreder daar geen toelating voor had gevraagd bij Aquafin nv. Bovenvermelde feiten maken een schending uit van: VLAREM I: artikel 43, 1; VLAREM II. artikel , 2; 3

4 Milieuvergunningendecreet. artikel 22. en vallen daarmee onder de definitie van een milieumisdrijf als bedoeld in artikel , 2 DABM, waarvoor een bestuurlijke geldboete kan worden opgelegd. De vermoedelijke overtreder haalde aan niet te weten dat er een aanvraag bij Aquafin diende te gebeuren voor volumes hoger van 10 m 3 /uur. Deze aangevoerde onwetendheid, neemt het bestaan van het milieumisdrijf niet weg. De vermoedelijke overtreder had informatie moeten inwinnen over het bestaan van wettelijke verplichtingen inzake het lozen van bemalingswater in de openbare riolering. Er was geen onoverwinnelijke rechtsdwaling in hoofde van vermoedelijke overtreder. De vermoedelijke overtreder stelde de vraag of een debiet van 35 m 3 /uur een grote impact had voor een RWZI. In casu blijkt dat een debiet van 35 m 3 /u meer dan 30% van het influentdebiet van RWZI Merchtem bij droog weer vertegenwoordigt. Dergelijke stromen vormen, samen met de verdunning ten gevolge van regenweer, de belangrijkste motivatie voor het feit dat de wettelijke jaarnormen verwijderingspercentages) op RWZI Merchtem slechts nipt behaald worden. Bovendien is het voor de toerekenbaarheid van het milieumisdrijf niet noodzakelijk dat de lozing een grote impact had. Ook milieumisdrijven met een kleine impact, of met een risico op het veroorzaken van hinder, kunnen worden beboet met een bestuurlijke geldboete. De vermoedelijke overtreder haalde aan dat hij zo constructief mogelijk had samengewerkt met de verbalisant en alles had gedaan wat er werd opgedragen. De vermoedelijke overtreder zocht met een proactieve houding naar oplossingen Het zoeken naar gepaste oplossingen en een constructieve samenwerking met de verbalisant nemen het bestaan van het milieumisdrijf niet weg en mist een juridische basis om geen boete op te leggen, nu van elke exploitant verwacht wordt naar best vermogen te handelen. Deze argumenten worden evenwel meegenomen onder de rubriek verzachtende omstandigheden van deze beslissing. De vermoedelijke overtreder haalde aan dat Aquafin niet merkte op of de bemaling nog draaide of niet en vroeg geen boete op te leggen. De vraag van Aquafin of de bemaling nog werkte kwam er in het voorjaar van 2014, nadat de vermoedelijke overtreder reeds maatregelen had genomen. De aanleiding van de controle door de verbalisant was bovendien een melding van Aquafin d.d. 27 november 2013 inzake een verhoogde werking van het pompstation Merchtemsesteenweg en een ernstige verdunning op de RWZI van Merchtem. Het aangehaalde argument neemt het bestaan van het milieumisdrijf niet weg. Het feit dat er begin 2014 een oplossing werd gevonden wordt evenwel meegenomen onder de rubriek omstandigheden van deze beslissing. Het milieumisdrijf staat vast in hoofde van overtreder. De hoogte van de geldboete 4

5 Bij de bepaling van de hoogte van de geldboete wordt rekening gehouden met de ernst van de gepleegde feiten, de frequentie en de omstandigheden waarin de feiten gepleegd of beëindigd zijn. De ernst van de feiten De milieuvergunning heeft tot doel om het leefmilieu, de gezondheid en veiligheid van de bevolking te beschermen. Dit gebeurt mede door het al dan niet toekennen van een milieuvergunning aan hinderlijke inrichtingen en het opleggen van strikte voorwaarden waaraan bij de exploitatie moet voldaan worden. Het naleven van de exploitatievoorwaarden en de in de milieuvergunning opgelegde algemene, sectorale en bijzondere voorwaarden hebben tot doel om schade, hinder en zware ongevallen te voorkomen, en bij ongeval, de gevolgen ervan voor de mens en het leefmilieu zo beperkt mogelijk te houden. De naleving van de Vlaamse algemene, sectorale en bijzondere bepalingen inzake milieuhygiëne is van cruciaal belang om hinder aan het leefmilieu te voorkomen of minstens tot een aanvaardbaar niveau te beperken. Een strikte naleving van deze bepalingen opgelegd wordt aan diegenen die ingedeelde activiteiten uitoefenen. Rubriek van bijlage 1 van VLAREM I, zijnde een bronbemaling ten behoeve van bouwkundige werken, is een klasse 3 activiteit. De klasse waarin een activiteit ingedeeld wordt, wordt bepaald door de graad waarin deze activiteit geacht wordt belastend te zijn voor de mens en het leefmilieu. Klasse 3 wordt beschouwd als minst hinderlijk voor de omgeving. De schriftelijke toelating van de exploitant van de RWZI, in casu Aquafin NV, heeft tot doel om het leefmilieu, de gezondheid en veiligheid van de bevolking te beschermen. Dit gebeurt mede door het al dan niet toelaten van het lozen van volumes hoger dan 10 m3 per in de openbare rioleringen aangesloten op een RWZI. De exploitant van de RWZI heeft gegronde redenen om een weigering uit te schrijven. De overtreder kan in overleg met de exploitant van de RWZI mogelijke oplossing bespreken. Deze werkwijze heeft tot doel om schade en hinder te voorkomen en de gevolgen van de milieubelastende activiteit voor de mens en het leefmilieu zo beperkt mogelijk te houden. Door de lozing van bemalingswater in de openbare riolering verhoogt de hydraulische belasting van het influent van de RWZI. Daardoor wordt het rendement nadelig beïnvloed en neemt het energieverbruik van de installatie toe. Het bemalingswater werd in casu geloosd in de riolering aan een debiet van ongeveer 34,04 m 3 /uur. Het milieumisdrijf werd in professioneel verband gepleegd. Deze feiten zijn derhalve voldoende ernstig om gesanctioneerd te worden met een bestuurlijke geldboete van euro (inclusief opdeciemen). De frequentie Het betreft een eenmalige schending. Er zijn minstens geen indicaties die erop wijzen dat bij overtreder reeds eerder vergelijkbare feiten werden vastgesteld. Het criterium frequentie geeft derhalve geen aanleiding tot een hogere geldboete. De omstandigheden 5

6 Bij het bepalen van de hoogte van de boete wordt rekening gehouden met de bereidheid van de overtreder om voor de vastgestelde schendingen onmiddellijk maatregelen te nemen. Sinds de vaststellingen door de verbalisant had de overtreder alles in het werk gesteld om alles zo snel mogelijk in orde te krijgen. De overtreder had zo constructief mogelijk samengewerkt met de verbalisant en alles had gedaan wat er werd opgedragen. De overtreder had met een proactieve houding gezocht naar oplossingen. De overtreder legde de bemaling een tijd stil zodat er geen hinder was. Op 25 februari 2014 werden de pompen heropgestart onder voorwaarden van Aquafin. De bemaling draaide dan nog stop aan een debiet lager in 20 m 3 /uur. Er werd doorgaans niet meer dan 10 m 3 /uur geloosd. Op 5 mei 2014 ontving de overtreder een mail van Aquafin met de vraag of de bemaling nog actief was. De overtreder had op 9 mei 2014 laten weten dat de bemaling nog draaide. Aquafin bleek de invloed in de RWZI niet meer te voelen. De bemaling werd op 2 april 2015 gedemonteerd. Aquafin had in die tijd geen hinder meer ondervonden. Deze verzachtende omstandigheden geven aanleiding tot een verlaging van de geldboete tot euro (inclusief opdeciemen). De bestuurlijke geldboete is een punitieve sanctie met leedtoevoeging als primair doel. Het afstemmen van de op te leggen bestuurlijke geldboete op de grootte van de onderneming en, hiermee samenhangend, de financiële draagkracht, is essentieel om dit sanctiedoel te kunnen realiseren. Het verhogen van de geldboeten voor financieel meer draagkrachtige ondernemingen ten opzichte van de bedragen die gelden voor andere ondernemingen is daartoe noodzakelijk. De grootte en financiële draagkracht van overtreder wordt door de gewestelijke entiteit bepaald op basis van het jaargemiddelde van het personeelsbestand, de jaaromzet en het balanstotaal, terug te vinden in de meest recente jaarrekening zoals publiek gemaakt op de website van de Nationale bank, volgens de drempels uit artikel 15, 1, van het Wetboek van Vennootschappen. Daarom oordeelt de gewestelijke entiteit naar alle evenredigheid en redelijkheid dat de financiële draagkracht van overtreder een verhoging van de geldboete rechtvaardigt en acht het passend en redelijk om de bestuurlijke geldboete, gelet op de grootte en financiële draagkracht van de overtreder, te verhogen tot euro (inclusief opdeciemen), teneinde het sanctiedoel te realiseren. De gewestelijke entiteit ging per schrijven van 10 juli 2015 over tot kennisgeving van het voornemen om een alternatieve bestuurlijke geldboete op te leggen, al dan niet vergezeld van een voordeelontneming. Artikel DABM voorziet dat een boetebeslissing binnen een termijn van honderdtachtig dagen na deze kennisgeving genomen dient te worden. Deze termijn van 180 dagen is een termijn van orde, waarvan de overschrijding niet gesanctioneerd wordt Deze beslissingstermijn is inmiddels verstreken. De gewestelijke entiteit is in casu evenwel van oordeel dat de feiten voldoende ernstig zijn om alsnog een bestuurlijke geldboete op te leggen en acht het, wegens de voorliggende overschrijding van de beslissingstermijn en rekening houdende met de concrete elementen in het dossier, passend en redelijk om het boetebedrag te verlagen tot euro (inclusief opdeciemen). Ten slotte zijn er, wat dit milieumisdrijf betreft, geen verdere bijzondere omstandigheden die in rekening worden genomen bij het bepalen van de hoogte van de boete. 6

7 OM DEZE REDENEN beslist de gewestelijke entiteit om aan De Brandt NV KBO-n r Sint-Ursmarusstraat Dendermonde een bestuurlijke geldboete op te leggen ten bedrage van euro, zijnde 219 euro vermeerderd met de opdeciemen die ten tijde van het plegen van de feiten van toepassing waren conform artikel DABM, Dit is de bestreden beslissing. IV. ONTVANKELIJKHEID VAN DE VORDERING TOT VERNIETIGING A. Ontvankelijkheid wat betreft de tijdigheid van het beroep Uit het dossier blijkt dat de vordering tijdig is ingesteld. Er worden geen excepties opgeworpen. B. Schending van artikel 16 Procedurebesluit Standpunt van de partijen 1. De verwerende partij stelt dat het verzoekschrift moet geacht worden niet te zijn ingediend, of minstens onontvankelijk moet bevonden worden. Zij merkt in hoofdorde op dat de verzoekende partij bij haar verzoekschrift kopieën van de geldende statuten en aktes van aanstelling voor Firma De Brand nv overmaakt, maar dat dit louter wijzigingen van de statuten, benoemingen en akten betreffende splitsingen betreffen zonder dat een gecoördineerde versie van de statuten wordt bijgebracht. Anderzijds bevat het dossier geen beslissing waaruit blijkt dat het bevoegde orgaan van de verzoekende partij besliste om in rechte te treden. Volgens de verwerende partij moet het beroep geacht worden niet te zijn ingediend. In ondergeschikte orde betoogt de verwerende partij dat het verzoekschrift onontvankelijk is. Het dossier bevat geen beslissing waaruit blijkt dat het bevoegde orgaan van de rechtspersoon besliste om in rechte te treden, en uit de bijgebrachte stukken blijkt bovendien niet dat de heer Dirk De Brandt, die het verzoekschrift ondertekende, de verzoekende partij geldig kan vertegenwoordigen. Uit de akte van 16 januari 2014 blijkt dat de heer De Brandt vanaf 1 januari 2014 ontslag heeft genomen als bestuurder van de verzoekende partij. Op die datum is er bijgevolg ook een einde gekomen aan zijn mandaat als gedelegeerd bestuurder. Uit dezelfde akte blijkt dat de raad van bestuur van de verzoekende partij de nv DB Holding heeft aangesteld als gedelegeerd bestuurder met ingang vanaf 1 januari Hoewel de heer Dirk De Brandt volgens de bijgebrachte akte met betrekking tot de nv DB Holding door haar raad van bestuur op 29 juni 2013 werd herbenoemd tot gedelegeerd bestuurder, heeft hij het verzoekschrift ondertekend in zijn hoedanigheid als natuurlijk persoon en niet in de hoedanigheid van de nv DB Holding, gedelegeerd bestuurder van de verzoekende partij het verzoekschrift. De verwerende partij stelt dan ook dat het verzoekschrift niet werd ingediend door de verzoekende partij, maar door een natuurlijke persoon die daarvoor niet over de nodige bevoegdheid, noch over enige volmacht tot vertegenwoordiging beschikte. Bijkomend wijst de verwerende partij erop dat de verzoekende partij geen gecoördineerde versie van haar statuten aan het verzoekschrift heeft toegevoegd, zodat niet geverifieerd kan worden of de zaakvoerder gerechtigd is om alleen in rechte 7

8 op te treden namens de verzoekende partij en haar in rechte te vertegenwoordigen. Tot slot vraagt zij het College om na te gaan of de verzoekende partij het rolrecht heeft betaald. 2. De verzoekende partij stelt in haar wederantwoordnota dat er uit de inschrijving van het beroep op de rol blijkt dat de correcte informatie werd voorgelegd om aan te tonen dat de juiste (rechts-) persoon in rechte is getreden. Zij voegt een kopie van de statuten toe aan de wederantwoordnota. Beoordeling door het College 1. Overeenkomstig artikel 16, 2 van het Procedurebesluit dient de verzoekende partij die een rechtspersoon is en geen raadsman heeft die advocaat is, bij haar verzoekschrift een afschrift te voegen van de geldende en gecoördineerde statuten en van de akte van aanstelling van haar organen, alsook het bewijs dat het daarvoor bevoegde orgaan beslist heeft in rechte te treden. 2. De aangetekende brief van 19 oktober 2017 waarbij de verzoekende partij de vernietiging vordert van de beslissing van de gewestelijke entiteit van 15 september 2017, is ondertekend door Dirk De Brandt, Afgevaardigd bestuurder. Bijlage 3 bij het verzoekschrift betreft volgens de inventaris Kopies van de geldende statuten en aktes van aanstelling voor Firma De Brandt nv. In de bijlage bevinden zich de volgende aktes: - ontslag en benoeming gedelegeerd bestuurders en gedelegeerd-bestuurder, herbenoeming commissaris (BS van 17 april 2014); - herbenoeming bestuurders en gedelegeerd-bestuurder (BS 27 januari 2014); - partiële splitsing door overneming (BS van 18 februari 2016); - splitsing door overneming (BS van 9 december 2015); - partiële splitsing door overneming- vaststelling kapitaalvermindering- vernietiging aandelen- statutenwijzigingen (BS van 19 april 2013); - doelsuitbreiding- aanpassing statuten (BS van 5 januari 2009); - doelswijziging- kapitaalverhoging- aanpassing statuten aan het nieuw wetboek van vennootschappen (BS van 14 oktober 2002); Bij haar wederantwoordnota voegt de verzoekende partij nog de volgende aktes: - herbenoeming commissaris, verlenging mandaat (gedelegeerd) bestuurder(s) (BS van 13 december 2017); - statutenwijziging: omzetting aandelen aan toonder in aandelen op naam (BS van 3 januari 2012); - leiding vervoersactiviteit (BS van 6 september 2010); - ontslag leiding vervoersactiviteit (BS van 15 juni 2010); - benoeming- verlening mandaat revisor- leiding vervoersactiviteit (BS van 23 december 2008); - wijziging maatschappelijk doel- wijziging statuten- wijziging datum jaarvergaderingverlening huidig boekjaar (BS van 20 januari 1996); - statutenwijziging (BS van 16 juni 1993); - kapitaalsverhoging- statutenwijziging (BS van 25 maart 1989) - wijziging benaming, wijziging statuten, omzetting in naamloze vennootschap (BS van 14 januari 1989) - herbenoeming bestuurders en gedelegeerd- bestuurder van de nv DB Holding (BS van 27 januari 2014). 8

9 - ontslag/ verlenging mandaat/ benoeming bestuurders- verlening mandaat gedelegeerd bestuurder van de nv DB Holding (BS van 31 januari 2018); - partiële splitsing door overneming (BS van 13 december 2012); 3. De verzoekende partij brengt aldus geen afschrift bij van de geldende en gecoördineerde statuten of een bewijs dat het daarvoor bevoegde orgaan beslist heeft in rechte te treden. Uit geen enkel van de door de verzoekende partij bijgebrachte documenten blijkt dat het daartoe rechtens bevoegde orgaan van de verzoekende partij regelmatig en tijdig heeft beslist om de bestreden boetebeslissing te betwisten. 4. Uit de bijgebrachte documenten blijkt bovendien, zoals de verwerende partij terecht opmerkt, dat niet de heer Dirk De Brandt, maar wel de nv DB Holding, waarvan de heer Dirk De Brandt weliswaar gedelegeerd bestuurder is, sedert 1 januari 2014 gedelegeerd bestuurder is van de verzoekende partij. Hoewel er geen gecoördineerde versie van de statuten werd bijgebracht, blijkt uit onder meer de akte Ontslag en benoeming bestuurders en gedelegeerd- bestuurder, herbenoeming commissaris (BS van 17 april 2014) dat overeenkomstig artikel 16 van de statuten alle akten die de vennootschap verbinden geldig ondertekend worden door alle bestuurders gezamenlijk optredend of door de gedelegeerd bestuurder alleen optredend. Het inleidend verzoekschrift, dat werd ondertekend door de natuurlijke persoon Dirk De Brandt en niet door de gedelegeerd bestuurder van de verzoekende partij, met name de nv DB Holding, werd dan ook niet rechtsgeldig conform de statuten ondertekend. Het feit dat de wederantwoordnota, naast de handtekening van de heer Dirk De Brandt- Afgevaardigd bestuurder, ook een stempel vertoont met daarop DB Holding NV, vertegenwoordigd door haar vaste vertegenwoordiger, Dirk De Brandt, kan hieraan niet remediëren. Het louter gegeven dat het verzoekschrift door de griffie op de rol werd ingeschreven, doet niet anders besluiten. De uiteindelijke beoordeling over de ontvankelijkheid van het verzoekschrift komt het College toe. 5. Gelet op de voormelde vaststellingen moet noodzakelijk worden vastgesteld dat de verzoekende partij als rechtspersoon zonder raadsman niet bewijst dat zij op rechtsgeldige wijze in rechte is getreden voor het College. Uit de stukken van het dossier blijkt niet dat haar rechtens daartoe bevoegde orgaan enerzijds regelmatig en tijdig heeft beslist om het rechtsgeding in te stellen, en anderzijds het inleidend verzoekschrift ondertekende. Het College merkt hierbij op dat de toegang tot de rechter zoals gewaarborgd door artikel DABM niet op disproportionele wijze wordt beperkt door de eis dat de beslissing om beroep in te stellen moet worden genomen door het daartoe rechtens bevoegde orgaan van de rechtspersoon (die beslist om op te treden zonder raadsman die advocaat is), vermits de keuze die de verzoekende partij heeft gemaakt om onder de vorm van een rechtspersoon deel te nemen aan het rechtsverkeer op het vlak van het optreden en de vertegenwoordiging in rechte een aantal wettelijke en statutaire verplichtingen oplegt. De exceptie is gegrond. 9

10 BESLISSING VAN HET HANDHAVINGSCOLLEGE 1. Het College verwerpt het beroep. 2. Het College legt de kosten van het beroep, bepaald op 100 euro, ten laste van de verzoekende partij. Dit arrest is uitgesproken te Brussel in openbare zitting van 17 april 2018 door de eerste kamer. De toegevoegd griffier, De voorzitter van de eerste kamer, Chana GIELEN Marc VAN ASCH 10