Opgaven Functies en Reeksen. E.P. van den Ban

Vergelijkbare documenten
Opgaven Functies en Reeksen. E.P. van den Ban

3 Opgaven bij Hoofdstuk 3

Opgaven Functies en Reeksen. E.P. van den Ban

Opgaven Functies en Reeksen. E.P. van den Ban

Tentamen Functies en Reeksen

Overzicht Fourier-theorie

Dit is in feite de ongelijkheid van Cauchy Schwarz voor het standaardinproduct in R s van de vectoren

168 HOOFDSTUK 5. REEKSONTWIKKELINGEN

Opgaven Inleiding Analyse

Opgaven Inleiding Analyse

Inleiding Analyse. Opgaven. E.P. van den Ban. c Mathematisch Instituut Universiteit Utrecht Voorjaar 2003, herzien

3 Rijen en reeksen van functies

Doe de noodzakelijke berekeningen met de hand; gebruik Maple ter controle.

2 Opgaven bij Hoofdstuk 2

TW2040: Complexe Functietheorie

TW2040: Complexe Functietheorie

Technische Universiteit Delft Tentamen Calculus TI1106M - Uitwerkingen. 2. Geef berekeningen en beargumenteer je antwoorden.

V.2 Limieten van functies

Dictaat Functies en Reeksen. E.P. van den Ban

Inleiding Analyse 2009

Complexe functies 2019

3. Bepaal de convergentie-eigenschappen (absoluut convergent, voorwaardelijk convergent, divergent) van de volgende reeksen: n=1. ( 1) n (n + 1)x 2n.

V.4 Eigenschappen van continue functies

(x x 1 ) + y 1. x x 1 x k x x x k 1

Leeswijzer bij het college Functies en Reeksen

TW2040: Complexe Functietheorie

Z.O.Z. Radboud Universiteit Nijmegen Tentamen Analyse 1 WP001B 16 juni 2016, 12:30 15:30 (16:30)

Aanwijzingen bij vraagstukken distributies

1. (a) Gegeven z = 2 2i, w = 1 i 3. Bereken z w. (b) Bepaal alle complexe getallen z die voldoen aan z 3 8i = 0.

(x x 1 ) + y 1. x x k+1 x k x k+1

Examenvragen Wiskundige Analyse I 1ste bach ir wet, eerste examenperiode

Examen G0U13 Bewijzen en Redeneren Bachelor 1ste fase Wiskunde. vrijdag 31 januari 2014, 8:30 12:30. Auditorium L.00.07

TRILLINGEN EN GOLVEN HANDOUT FOURIER

34 HOOFDSTUK 1. EERSTE ORDE DIFFERENTIAALVERGELIJKINGEN

UNIVERSITEIT TWENTE Faculteit Elektrotechniek, Wiskunde en Informatica

. Maak zelf een ruwe schets van f met A = 2, ω = 6π en ϕ = π 6. De som van twee trigonometrische polynomen is weer een trigonometrisch polynoom

Convexe Analyse en Optimalisering

Examen G0U13 Bewijzen en Redeneren Bachelor of Science Fysica en Wiskunde. vrijdag 3 februari 2012, 8:30 12:30

Tentamen Calculus 2 25 januari 2010, 9:00-12:00 uur

Convexe Analyse en Optimalisering

Examen Complexe Analyse (September 2008)

Analyse I. 1ste Bachelor Ingenieurswetenschappen Academiejaar ste semester 10 januari 2008

TW2040: Complexe Functietheorie

Examenvragen Hogere Wiskunde I

Complexe functies. 2.1 Benadering door veeltermen

Ter Leering ende Vermaeck

Bekijk nog een keer het stelsel van twee vergelijkingen met twee onbekenden x en y: { De tweede vergelijking van de eerste aftrekken geeft:

1. (a) Formuleer het Cauchy criterium voor de convergentie van een reeks

Huiswerk Hints&Tips Analyse 2, College 26

== Uitwerkingen Tentamen Analyse 1, WI1600 == Maandag 10 januari 2011, u

Je mag Zorich deel I en II gebruiken, maar geen ander hulpmiddelen (zoals andere boeken, aantekeningen, rekenmachine etc.)!

n=0 en ( f(y n ) ) ) n=0 equivalente rijen zijn.

Hoofdstuk 10: Partiële differentiaalvergelijkingen en Fourierreeksen

ax + 2 dx con- vergent? n ln(n) ln(ln(n)), n=3 (d) y(x) = e 1 2 x2 e 1 2 t2 +t dt + 2

UNIVERSITEIT TWENTE Faculteit Elektrotechniek, Wiskunde en Informatica

TENTAMEN WISKUNDIGE BEELDVERWERKINGSTECHNIEKEN

2. Hoelang moet de tweede faze duren om de hoeveelheid zout in de tank op het einde van de eerste faze, op de helft terug te brengen?

UNIVERSITEIT TWENTE Faculteit Elektrotechniek, Wiskunde en Informatica

Uitwerkingen Tentamen Gewone Differentiaalvergelijkingen

Tentamen Analyse 4. Maandag 16 juni 2008, uur

Technische Universiteit Delft. ANTWOORDEN van Tentamen Gewone differentiaalvergelijkingen, TW2030 Vrijdag 30 januari 2015,

Oefeningen Analyse I

TW2040: Complexe Functietheorie

Complexe Analyse - Bespreking Examen Juni 2010

Afdeling Kwantitatieve Economie

Examenvragen Wiskundige Analyse I, 1ste examenperiode

Aanvullingen van de Wiskunde

6 Complexe getallen. 6.1 Definitie WIS6 1

UNIVERSITEIT TWENTE Faculteit Elektrotechniek, Wiskunde en Informatica

compact weer te geven (ken ook een waarde toe aan n).

Signalen en Transformaties

TECHNISCHE UNIVERSITEIT EINDHOVEN Faculteit Wiskunde en Informatica. Uitwerking Tentamen Calculus, 2DM10, maandag 22 januari 2007

18.I.2010 Wiskundige Analyse I, theorie (= 60% van de punten)

UNIVERSITEIT TWENTE Faculteit Elektrotechniek, Wiskunde en Informatica

Differentiaalvergelijkingen Technische Universiteit Delft

3 De duale vectorruimte

Analyse: Van R naar R n 1. Aanvullingen op Ross. Jan Wiegerinck version 10 januari 2013

CALCULUS 2. najaar Wieb Bosma (naar aantekeningen van Arno van den Essen) Radboud Universiteit Nijmegen

5.1 Constructie van de complexe getallen

I.3 Functies. I.3.2 Voorbeeld. De afbeeldingen f: R R, x x 2 en g: R R, x x 2 zijn dus gelijk, ook al zijn ze gegeven door verschillende formules.

== Hertentamen Analyse 1 == Dinsdag 25 maart 2008, u

FUNCTIES EN REEKSEN. J.J. Duistermaat

Bespreking van het examen Complexe Analyse (tweede zittijd)

1 Symmetrieën van figuren

METRISCHE RUIMTEN EN CONTINUE AFBEELDINGEN aanvullend materiaal voor het college Analyse 1 Dr J. Hulshof (R.U.L.)

WI1708TH Analyse 3. College 5 23 februari Challenge the future

Examen Wiskundige Analyse I 1ste bach ir wet. dinsdag 5 januari Vraag 1.1. Waar of vals (1pt) Het beginvoorwaardenprobleem

TECHNISCHE UNIVERSITEIT EINDHOVEN Faculteit Wiskunde en Informatica Tentamen Functietheorie (2Y480) op 22 november 1999,

TW2040: Complexe Functietheorie

Complexe getallen. 5.1 Constructie van de complexe getallen

4 Positieve en niet-negatieve lineaire algebra

TW2040: Complexe Functietheorie

Infi A oefententamen ψ

Oefeningen Wiskundige Analyse I

FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE Afdeling Kwantitatieve Economie

Examen G0O17D Wiskunde II (6sp) maandag 10 juni 2013, 8:30-12:30 uur

Fourieranalyse. J. Hulshof November 17, 2011

TECHNISCHE UNIVERSITEIT EINDHOVEN Faculteit Wiskunde en Informatica. Uitwerking van het tentamen Functietheorie (2Y480) op ,

Kies voor i een willekeurige index tussen 1 en r. Neem het inproduct van v i met de relatie. We krijgen

Relevante examenvragen , eerste examenperiode

Transcriptie:

Opgaven Functies en Reeksen E.P. van den Ban c Mathematisch Instituut Universiteit Utrecht Herzien, Juni 26

Opgaven bij Hoofdstuk Opgave. Zij f : R n R partieel differentieerbaar naar iedere variabele en zijgradf(x) = voor iedere x R n. Bewijs dat f constant is. Opgave.2 f : R 2 R is gedefinieerd door f(x, y) = ( x 2) ( y 2). a) Bereken alle stationaire punten van f. b) Onderzoek in alle stationaire punten of f een lokaal maximum, een lokaal minimum of geen van beide heeft. Aanwijzing: teken het nulniveau van f en de gebieden waar f >, resp. f <. Opgave.3 De functie f : R 2 R is gedefinieerd door f(x, y) = xy(x+y ). a) Bewijs dat f vier stationaire punten heeft. b) Bewijs dat f in precies één van deze punten een extremum heeft. Aanwijzing: teken het nulniveau van f en de gebieden waar f >, resp. f <. Opgave.4 Beschouw de veeltermfunctie f(x, y) = 3 x3 x+xy 2 van twee variabelen. Bereken de partiële afgeleiden f(x, y)/ x en f(x, y)/ y en bepaal de stationaire punten. Onderzoek of f zijn maximum en/of minimum aanneemt op het rechter halfvlak respectievelijk op het linker halfvlak V + = {(x, y) x }, V = {(x, y) x }. Is dit zo, bepaal dan ook het maximum, resp. minimum. Beantwoord tenslotte dezelfde vragen met f(x, y) vervangen door g(x, y) = 3 x3 x xy 2. Opgave.5 Zij U een open deelverzameling van R n, f : U R. Neem aan dat voor iedere i n de functie f partieel differentieerbaar is naar de i-de variabele en dat de functie D i f begrensd is op U. a) Bewijs dat f continu is. b) Geef een voorbeeld van een functie f : R 2 R die in (, ) niet continu is, maar wel de eigenschap heeft dat beide eerste orde partiële afgeleiden in een omgeving van (, ) bestaan. Merk op dat a) impliceert dat noodzakelijkerwijze één van de partiële afgeleiden onbegrensd is op iedere omgeving van (, ). Verifieer dat dit bij uw voorbeeld het geval is.

Opgave.6 De functie f : R 2 R wordt gedefinieerd door: f(x, y) = xy 3 +e xy. Laat zien dat f in het punt (, ) richtingsdifferentieerbaar is in iedere richting v R 2. Geef een formule voor D v f(, ). Opgave.7 We definiëren de functie ϕ : R 2 R door ϕ(x, y) = xy. Laten f, g : R R differentieerbare functies zijn. Gebruik de kettingregel voor differentiëren langs een kromme om d ϕ(f(t), g(t)) dt uit te drukken in f, g en hun afgeleiden f en g. Kunt u het gevonden resultaat ook op een andere manier begrijpen? Formuleer en bewijs een productregel voor differentiatie van een product van n functies R R. Opgave.8 Laatf C (R n \{}) zijn enm R. Bewijs dat de volgende twee uitspraken equivalent zijn: a) n i= x i f(x) x i = mf(x) voor alle x R n \{}. b) f(tx) = t m f(x) voor alle x R n \{} ent >. Hint: Onderzoek de afgeleide naar t van de functie: t m f(tx) = t m f (tx,..., tx n ). De functie heet positief homogeen van de graad m als zij aan b) voldoet. De vergelijking in a) heet de differentiaalvergelijking van Euler. Bewijs dat alsf aan a) of b) voldoet, dan isf eenduidig vastgelegd door zijn waarden op de sfeer S = {y R n y = } met middelpunt in de oorsprong en straal gelijk aan. (Hint: zoek t waarvoor t x =.) Opgave.9 a) Zij f(x) = ϕ( x ), x R n \ {}, waarin ϕ :], [ R een nader te bepalen tweemaal differentieerbare functie is. Bewijs dat x / x j = x j / x. Bepaal de functies ϕ waarvoor n i= 2 f(x) x i 2 = op R n \{}. Hint: herken een Euler differentiaalvergelijking voor de functie ψ(r) = ϕ (r). b) Voor een differentieerbaar vectorveld v : U R n in een open deelverzameling U van R n definieert men de divergentie div v : U R door middel van de formule n v i (x) (divv)(x) =, x U. x i i= Zij nu U = R n \{} en v gedefinieerd door v i (x) = x n x i, voor iedere x R n, x en iedere i n. Gebruik uw berekening in a) om aan te tonen datdivv =. 2

Opgave. We beschouwen de functie f : R 2 R gedefinieerd door f(,) = en door f(x,y) = x 2 y voor (x,y) (,). x 2 +y2, (a) Toon aan dat f totaal differentieerbaar is in(, ) en bepaal Df(, ). (b) Bepaal de richtingsafgeleide D v f(,) voor iedere v R 2. Opgave. We beschouwen de functie f : R 2 R gedefinieerd door f(,) = en door f(x,y) = xy3 x 2 +y4, voor (x,y) (,). (a) Toon aan dat f richtingsdifferentieerbaar in (,) in iedere richting v R 2. Bepaal tevens D v f(,). (b) Toon aan dat f niet totaal differentieerbaar is in (, ). Hint: veronderstel dat f totaal differentieerbaar is in (,), bepaal Df(,) en bestudeer vervolgens f(t 2,t). Opgave.2 Gegeven zijn de functies f : R R 2 eng : R 2 R gedefinieerd door: f(t) = (t, cost), g(x, y) =e x cosy. Bereken de afgeleide van g f op twee manieren: a) Door een formule voor g f te bepalen en die te differentiëren. b) Door de kettingregel toe te passen. Opgave.3 Gegeven zijn de functies f : R R 3 eng : R 3 R gedefinieerd door: f(t) = (cost, sint, t), g(x, y, z) = (x+y) 2 z 2. Bereken de afgeleide van g f op twee manieren: a) Door een formule voor g f te bepalen en die te differentiëren. b) Door de kettingregel toe te passen. Opgave.4 a) Gegeven zijn differentieerbare functies f : R R en g : R n R. Bewijs datgrad(f g) = (f g) gradg. 3

b) Gegeven zijn een differentieerbare functie g : R n R p en eenc functie f : R p R. Bewijs dat de i-de component van grad(f g)(x) gelijk is aan het inproduct in R p van de vector (gradf)(g(x)) met de vector g(x)/ x i. Opgave.5 Zij U een open deelverzameling van R n en f : U R differentieerbaar. Zij a, b U en onderstel dat het lijnstuk L(a, b) := {a+t(b a) t [, ]} van a naar b in zijn geheel bevat is inu. Defnieer g(t) := f(a+t(b a)). a) Bewijs dat er een t ], [ is, waarvoor g() g() = g (t). Laat zien dat bijgevolg f(b) f(a) = gradf(a+t(b a)), b a en dat f(b) f(a) gradf(a+t(b a)) b a. b) Bewijs dat alsgradf begrensd is op L(a, b), dan is f(b) f(a) M b a, waarin M := sup gradf(x). x L(a, b) c) Een deelverzameling U van R n heet convex als voor iedere a, b U geldt dat L(a, b) U. Bewijs dat als U convex is en gradf is begrensd op U, dan is er een constante C met de eigenschap dat voor iedere a, b U geldt f(b) f(a) C b a. d) Bewijs: als U convex is engradf = opu, dan isf constant opu. Opgave.6 a) Bewijs dat de afbeelding f : R 2 R 3, gedefinieerd door f(x, y) = (x+y,x 2 +y 2,xy), in ieder punt van R 2 totaal differentieerbaar is en bereken de Jacobi-matrix van f. b) Overeenkomstige vragen voor g : R 3 R gedefinieerd door g(x, y, z) = xyz +xy +x. c) Idem voor ϕ : R R 3 gedefinieerd door ϕ(x) = (, x, x 2 ). Opgave.7 Gegeven zijn twee vaste vectoren b en c in R n. Bewijs dat elk der onderstaande afbeeldingen in ieder punt van R n totaal differentieerbaar is. Bereken, voor iedere x, v R n de afgeleide Df(x)v = D v f(x), zonder gebruik te maken van coördinaten. a) f(x) = b, x, b) f(x) = b, x c, x, c) f(x) = x,x, 4

d) f(x) = b, x b, e) f(x) = x, x x. Opgave.8 Zij m R en f : R n \ {} positief homogeen van de graad m, zie Vraagstuk.8. Neem aan dat f begrensd is op S en niet identiek gelijk aan nul. a) Bewijs dat als f(x) convergeert voor x, dan is m. Bewijs dat omgekeerd, als m >, dan geldt dat f(x) als x terwijl, als m =, dan convergeert f(x) voor x dan en slechts dan als f constant is. b) Zij nu m > en definieer f() =. Bewijs dat als f richtingsdifferentieerbaar is in in iedere richting, dan is m. Is omgekeerd m >, dan is f richtingsdifferentieerbaar in het punt in iedere richting en heeft richtingsafgeleide gelijk aan nul. Is m =, dan is f richtingsdifferentieerbaar in iedere richting v met D v f() = f(v). c) f is totaal differentieerbaar in het punt dan en slechts dan als ofwel m >, in welk geval Df() =, ofwel m = en f is een lineaire functie. Opgave.9 Gegeven is dat f : R n R p en g : R n R p totaal differentieerbare functies zijn. Bewijs dat F : R n R, gedefinieerd door F(x) = f(x), g(x), een totaal differentieerbare functie is en bewijs dat de totale afgeleide DF gegeven wordt door de formule: DF(x)(v) = Df(x)(v), g(x) + f(x), Dg(x)(v), x, v R n. Hierin isv R n en Df(x) Lin(R n, R p ), dus Df(x)(v) = (Df(x))(v) R p, etcetera. Opgave.2 Zij f : R n R p een totaal differentieerbare functie en L : R n R p een lineaire afbeelding. Bewijs dat de volgende uitspraken equivalent zijn. a) Voor iedere x R n is Df(x) = L. b) Er is een c R p met de eigenschap dat f(x) = L(x)+c voor iedere x R n. Aanwijzing voor a) b): pas Vraagstuk. toe op f L. Opgave.2 Vanf : R 2 R is gegeven dat Bereken alle f die hieraan voldoen. (gradf)(x, y) = (y e x, e x y 2 + ). Opgave.22 Vanf : R 2 R 2 is de Jacobi-matrix gegeven door y 2 e x 2y e x J f (x, y) =. +x 2 +y 2 5

Bereken f als ook nog gegeven is dat f(, ) = (,). Opgave.23 De afbeeldingen g : R 3 R 2 enh : R 2 R 2 zijn gedefinieerd door g(x, y, z) = (xz, log(y 2 +e z )), h(x, y) = (x+y, xy). Bereken de Jacobi-matrix van h g op twee manieren: a) rechtstreeks, dat wil zeggen door h g te berekenen en de definitie van de Jacobi-matrix te gebruiken; b) met behulp van de kettingregel. Opgave.24 De afbeeldingen f : R 2 R 3 en g : R 3 R 2 zijn gedefinieerd door f(x, y) = (x 2, y, xy), g(x, y, z) = (xyz, z sin(xy)). Bereken de Jacobi-matrices vanf g eng f. Opgave.25 Gegeven zijn differentieerbare afbeeldingen f : R n R en g : R R n. Noem de componenten van g respectievelijk g,..., g n. Geef de Jacobi-matrices van f g en g f in termen van de partiële afgeleiden van f en de afgeleiden van deg j. Opgave.26 Gegeven is een differentieerbare functie f : R 2 R. We definiëren F : R 2 R door F(x, y) = f(x+y, x y). Geef een formule die D F +D 2 F uitdrukt in D f en D 2 f. Opgave.27 We beschouwen een differentieerbare functie f : R 2 R. De functie g : R 2 R is gedefinieerd door g(ρ, φ) = f(ρ cosφ, ρ sinφ). a) Geef een formule die de partiële afgeleiden van g uitdrukt in ρ, φ en de partiële afgeleiden van f. b) Geef een formule die de partiële afgeleiden vanf uitdrukt inρ, φ en de partiële afgeleiden van g. c) Geef een formule die D 2 f +D 2 2 f uitdrukt in ρ, φ en de (eventueel hogere orde) partiële afgeleiden van g. Opgave.28 De functie F : R 3 R 3 is gedefinieerd door F(r, θ, φ) = (r sinθ cosφ, r sinθ sinφ, r cosθ). Bereken de Jacobi-matrix van F. In welke punten is de determinant van deze matrix gelijk aan nul? 6

Opgave.29 Laten V en W open deelverzamelingen van R n zijn. Zij f : V W bijectief en differentieerbaar en zij f : W V differentieerbaar. Bewijs dat voor iedere a V de afgeleide Df(a) bijectief is en dat Df(a) = D(f )(f(a)). Opgave.3 De verzameling van alle inverteerbare A Lin(R n, R n ) wordt metgl(n, R) aangeduid, deze heet de algemene lineaire groep in n reële variabelen. Bewijs datgl(n, R) een open deelverzameling is vanlin(r n, R n ) en dat de afbeelding A A continu is vangl(n, R) naar Lin(R n, R n ). Aanwijzing: gebruik dat als A Lin(R n, R n ), dan is A GL(n, R) dan en slechts dan als deta. Gebruik verder de formule van Cramer voor A, die zegt dat ( A ) ij = ( )i+j det( A (ji)) deta. Hierin isa (ji) de(n ) (n )-matrix die uit de matrix vanais verkregen door dei-de rij en de j-de kolom van de matrix van A te schrappen. Opgave.3 LatenX eny deelverzamelingen vanr n zijn enf : X Y een bijectieve afbeelding met inverse afbeelding g. Zij ξ een inwendig punt van X en veronderstel dat voldaan is aan de volgende voorwaarden: a) de afbeelding f is differentieerbaar in ξ en Df(ξ) is bijectief, b) η := f(ξ) is inwendig punt vany en g is continu in het punt η. Bewijs dat g differentieerbaar is inf(ξ) en dat (Dg)(f(ξ)) = (Df(ξ)). Aanwijzing: Zijf(x) f(ξ) = L(x)(x ξ) als in Stelling.3. Bewijs dat als y = f(x),x X en L(x) is inverteerbaar, dan is g(y) = g(η)+l(g(y)) (y η). Pas nu Vraagstuk.3 toe. Opgave.32 We beschouwen de functie γ : t (cos t, sin t). a) Toon aan dat γ differentieerbaar is, en bepaal de afgeleide γ. b) Toon aan dat er geen τ [, π] bestaat met de eigenschap dat γ(π) γ() = πγ (τ). c) Toon aan dat er wel een τ [,π] bestaat waarvoor γ(π) γ() π γ (τ). Het analogon van de middelwaardestelling geldt dus in het algemeen niet voor vectorwaardige functies. De schatting in c) is de in Vraagstuk.5, a) verkregen middelwaardeschatting voor vectorwaardige functies. 7

Opgave.33 Laat zien dat Av A := sup v v een norm definieert op de ruimte L(R n,r p ) van lineaire afbeeldingen en dat voor alle v R n geldt dat Av A v. Aanwijzing: ga eerst na dat A = sup Av. v = Opgave.34 Zij I R een open interval. Toon aan dat voor f : I R de volgende uitspraken over het gedrag van f in ξ I equivalent zijn.. De limiet bestaat. f(x) f(ξ) lim x ξ x ξ 2. Er bestaat een m R met de eigenschap dat de functie ρ : R R gedefinieerd door ρ(h) = f(ξ +h) f(ξ) hm voldoet aan ρ(h) lim h h =. 3. Er bestaat een functie L : I L(R, R) die continu is in het punt ξ en waarvoor voor alle x I. f(x) = f(ξ) + L(x) (x ξ) Wat is het preciese verband tussen m R, L(ξ) L(R, R) en de afgeleide van f in ξ? Opgave.35 zien dat Zij h : U R p, U R n open, differentieerbaar en a b met L(a,b) U. Laat h(b) h(a) Dh(ξ) (b a) b a p i= sup x L(a,b) gradh i (x) gradh i (ξ) voor alle ξ [a,b]. Aanwijzing: beschouw g(x) := h(x) Dh(ξ) xen gebruik opgave.5. Opgave.36 Zij U R n open en convex, h : U R p differentieerbaar en de afgeleide Dh : U L(R n,r p ) een begrensde afbeelding. Toon aan dat er een constante C > bestaat met de eigenschap, dat voor alle a,b U geldt dat h(b) h(a) C b a. Opgave.37 Zijh C 2 (R n,r p ) meth() = en de eigenschap, dat alle tweede partiële afgeleides in alle punten nul zijn, ofwel D 2 h =. Bewijs dat h lineair is. 8

2 Opgaven bij Hoofdstuk 2 Opgave 2. De functie f : R 2 R is gedefinieerd door a) Bewijs dat f continu is op R 2 \{(, )}. 2xy f(x, y) = x 2 +y 2 als (x, y) (, ) f(, ) =. b) Bewijs dat voor iedere x R de functie y f(x,y) continu is en dat voor iedere y R de functie x f(x,y) continu is. c) Schets de niveauverzamelingen vanf voor de functiewaarden, 2,, 2,. Hint: substitueer poolcoördinaten x = r cos θ, y = r sin θ. Welke waarden kan f aannemen? d) Bewijs dat f niet continu is in(, ). e) Bewijs dat desondanks lim lim f(x, y) = f(, ) = lim lim f(x, y). x y y x Opgave 2.2 Gegeven is een C 2 functie g : R 2 R en een twee keer differentieerbare functie f : R R. Toon aan dat 2 f(g(x, y)) = 2 f(g(x, y)). x y y x Waarschuwing: we hebben niet verondersteld dat de tweede orde afgeleide f van f continu is. Opgave 2.3 We beschouwen de functie f : R 2 R gedefinieerd door f(,) = en door f(x,y) = x xy x 2 +y 2 als (x,y) (,). (a) Toon aan dat D f(,y) bestaat voor alle y R en bepaal de functie y D f(,y). (b) Toon aan dat D 2 f(x,) bestaat voor voor alle x R en bepaal de functie x D 2 f(x,). (c) Toon aan dat D 2 D f(,) end D 2 f(,) bestaan maar niet gelijk zijn aan elkaar. Opgave 2.4 Zij U een open deelverzameling van R 3. Als f : U R een differentieerbare reëlwaardige functie is op U, dan is de gradiënt gradf : U R 3 van f een vectorveld in U. Als v : U R 3 een differentieerbaar vectorveld is, dan is de divergentie divv : U R van v gedefinieerd als Verder definieert (divv)(x) := 3 i= v i (x) x i. (rotv) = D 2 v 3 D 3 v 2, (rotv) 2 = D 3 v D v 3, (rotv) 3 = D v 2 D 2 v een vectorveldrotv : U R 3 op U, dat de rotatie van v genoemd wordt. 9

a) Laat zien dat voor elkec 2 functie f opu geldt:rot(gradf) =. b) Laat zien dat voor elkc 2 vectorveld v opu geldt:div(rotv) =. Opgave 2.5 Zij f(x, y) = e xy y. Bewijs dat f continu is op R 2, dat voor iedere y de oneigenlijke integraal F(y) := e xy ydx bestaat, maar dat de functie F : [, [ R niet continu is in het punt. Stelling 2.2 is dus niet zonder meer goed voor oneigenlijke integralen. Opgave 2.6 a) Bereken A (x2 +t) 2 dx voor t > door differentiatie naar t van A (x2 +t) dx. b) Bereken de oneigenlijke integraal (x 2 + t) 2 dx en verifieer dat deze gelijk is aan min de afgeleide naar t van de oneigenlijke integraal (x 2 +t) dx. c) Bereken (x 2 +) 2 dx en (x 2 +) 3 dx. Opgave 2.7 Definieer f : R R door: f(a) = e a2 (+t 2 )/2 +t 2 dt. a) Bewijs dat f() = π/4. Bewijs door differentiatie naar a, gevolgd door een substitutie van variabelen, dat geldt: a f (a) = e a2 /2 e x2 /2 dx, a >. Definieer g : R R door: ( a 2 g(a) = f(a)+ e dx) x2 /2 /2. b) Bewijs dat g = op R. Concludeer dat g(a) = g() = π/4, voor alle a R. c) Bewijs dat voor iedere a R geldt dat f(a) e a2 /2. Bewijs dat f(a) als a. Bewijs hiermee tenslotte dat Dit is een bekende formule van Gauss. e x2 /2 dx = 2π. Opgave 2.8 Zij F(x) := π/2 log(+xcos 2 θ)dθ, x >.

Bewijs door middel van differentiatie naar x en de substitutie t = sin θ/ cos θ dat F (x) = ( ) x t 2 + t 2 dt = π +x ++x 2 x +x. Bereken F(x). Hint: schrijf G(u) = F ( u 2 ) en onderzoek G (u). Wat isf()? Opgave 2.9 Zij f : R 2 R continu. Veronderstel dat f differentieerbaar is naar de eerste variabele en dat D f : R 2 R continu is. Definieer F(x) = x a a) Bewijs dat F continu differentieerbaar is en dat f(x, y)dy, x R. F (x) = f(x, x)+ x a f(x, y) x dy, x R. b) Bewijs dat c a f(c, y)dy = c a f(x, x)dx+ c x a a f(x, y) x dydx. Opgave 2. In de situatie van Gevolg 2.4, bewijs dat voor iedere l k geldt dat l q(x, ξ) x l x=ξ = f(l+) (ξ) l+. In de notatie van Voorbeeld 2.42, bereken σ () en σ (). Opgave 2. Bewijs achtereenvolgens π/2 ( e x sint cos(x cost) ) = x x y ( e x sint sin(x cost) ), x, t d π/2 e x sint cos(x cost)dt = sinx dx x, x, π/2 sinx x dx = π 2 e y sint cos(y cost)dt, y >, ǫ π/2 e y sint cos(y cost)dt e y sint dt+ e y sint dt ǫ+ π 2 e y sinǫ, < ǫ < π/2, y lim y ǫ sinx x dx = π 2. Commentaar: in het latere hoofdstuk van het dictaat over Fourierreeksen wordt de limiet op een heel andere manier uitgerekend.

Opgave 2.2 a) Toon aan dat de functie (x, y) y/(x 2 +y 2 ) continu is op[, ] [, 2]. b) Controleer d.m.v. een direkte berekening dat 2 y x 2 +y 2 dxdy = 2 y x 2 +y 2 dydx. Opgave 2.3 Gegeven zijn a,b,c,d R met a < b en < c < d. a) Toon aan dat de functie f : (x, y) /(x+y) continu is op[a, b] [c, d]. b) Controleer d.m.v. een rechtstreekse berekening dat b d a c x+y dydx = d b c a x+y dxdy. Opgave 2.4 Gegeven is een continue functie f : [,] R. Toon aan dat de integraal f(t)t x ( t) y dt convergent is voor x, y >, en op dat gebied een continue functie van (x, y) definieert. Opgave 2.5 Gegeven is een continue functief : [,] R metf() =. Toon aan dat de integraal divergeert. f(t) t dt Opgave 2.6 Toon aan de oneigenlijke integraal convergeert. sint t t dt Opgave 2.7 (a) Toon aan dat de oneigenlijke integraal convergeert. cosx x 2 dx 2

(b) Toon aan dat de oneigenlijke integraal sint t dt convergeert. Hint: dit lukt niet met het majorantie-criterium. Beschouw de integraal β en gebruik partiële integratie om de integraal te vergelijken met de integraal in (a). sint t dt Opgave 2.8 We bekijken nogmaals de volgende oneigenlijke integraal uit Vraagstuk 2.6: F(t) := x 2 dx, (t > ). +t Gebruik in de volgende onderdelen direct de behandelde stellingen over oneigenlijke integratie. (a) Laat zien dat de integraal convergeert voor iedere t >. (b) Bewijs dat de functie F continu differentieerbaar is, met afgeleide F (t) = (x 2 +t) 2 dx. (c) Toon aan dat voor k N geldt dat (2k)!π (+x 2 dx = ) k+ 2 2k+ (k!) 2. Opgave 2.9 (a) Laat zien dat door f(x) = e t2 cos(xt) dt een continu differentieerbare functie gedefinieerd wordt. (b) Toon aan dat xf(x) = 2f (x) voor alle x R. (c) Toon aan dat f(x) = πe x2 /4, voor alle x R. Hint: differentieer de functie g(x) = f(x)e x2 /4. 3

Opgave 2.2 Laat zien dat voor alle multi-indices α,β N n geldt D α x β x= = { α! als α = β als α β. Opgave 2.2 Zij X R n open, en ξ X, v R n zodat voor alle t [,r] geldt ξ +tv X. Zij f : X R een C -functie. (a) Toon aan dat voor t r geldt: d n dt f(ξ +tv) = D j f(ξ +tv)v j. j= (b) Toon met inductie aan: als f C k, dan is d k k! dtkf(ξ +tv) = α =k α! Dα f(ξ +tv) v α, ( t r). Hierbij is de sommatie over multi-indices α N n. Verder is gebruik gemaakt van de multiindex notaties: α = n j= α j, D α = D α Dαn n, α! = α! α n!, v α = v α vαn n. Hint: toon eerst met behulp van inductie aan dat de uitdrukking in het linkerlid van de gevraagde uitdrukking gelijk is aan k β =k j= n D (β+ej) f(ξ +tv) v (β+ej). Hierin hebben we de notatie e j voor de j-de standaard basisvector gebruikt, opgevat als multiindex. (c) Veronderstel nu dat het lijnstuk [ξ, ξ + v] bevat is in X en toon de volgende multi-dimensionale formule van Taylor aan. Alsf C k+, dan f(ξ +v) = α k α! Dα f(ξ) v α +R k (v), met voor een < τ <. R k (v) = β =k+ β! Dβ f(ξ +τv) v β 4

Opgave 2.22 Toon aan dat de volgende identiteit geldt, voor alle x,...,x n R en k N, k! (x +...+x n ) k = Hierbij is de multi-index notatie uit de voorgaande opgave gebruikt. Hint: gebruik de multi-dimensionale formule van Taylor. Merk op dat de formule gezien kan worden als generalisatie van de binomiaalformule. α k x α α!. Opgave 2.23 In deze opgave zullen we laten zien dat de integraal sinx x dx niet absoluut convergent is. We doen dit door middel van een tegenspraak. Veronderstel dus dat de integraal wel absoluut convergent is. (a) Toon aan dat uit de aanname volgt dat de integraal convergent is. (b) Toon aan dat voor alle R > geldt dat (sinx) 2 x dx R (sinx) 2 x dx R+π/2 +π/2 (cosx) 2 x dx. (c) Toon aan dat uit de aanname ook volgt dat de integraal (cosx) 2 convergeert. (d) Laat zien dat (a) en (c) tot een tegenspraak leiden. x dx 5

6

3 Opgaven bij Hoofdstuk 3 Opgave 3. Voor k beschouwen we de functie f k : x sin(x/k). Toon aan dat f k uniform op[ R,R] voor iedere R >. Opgave 3.2 Zij V een verzameling. Een functie f : V C heet begrensd indien er een M > bestaat zo dat f(x) M voor alle x V. Zij B(V,C) de lineaire ruimte van begrensde functies f : V C. Voor f B(V,C) definiëren we f V = sup f(x) = sup{ f(x) x V}. x V Dit getal heet ook wel de sup-norm van de functie f opv. (a) Toon aan dat door V inderdaad een norm op V gedefinieerd wordt. Als gevolg hiervan wordt door d V (f,g) := f g V een afstand op V gedefinieerd. (b) Toon aan dat voor een rij(f k ) k N inb(v,c) en een functief B(V,C) geldt dat de volgende uitspraken gelijkwaardig zijn: De rij f k convergeert opv uniform naar f. In de metrische ruimte (B(V,C),d) geldt lim k f k = f. (c) Veronderstel nu dat V R n, en zij C b (V,C) de ruimte van begrensde continue functies f : V C. Toon aan dat C b (V,C) een gesloten deelverzameling van B(V,C) is. Opgave 3.3 Het doel van deze opgave is de volgende verscherping van Gevolg 3.3 te bewijzen. Zij I = [a,b] een gesloten en begrensd interval, en (f k ) k N een rij Riemann-integreerbare functies I R. Veronderstel dat de rij f k op I uniform convergeert naar een functie f : I R. Dan is f Riemann-integreerbaar en Bewijs: b a f(x) dx = lim k b a f k (x) dx. (a) Per definitie van Riemann-integreerbaarheid geldt dat iedere functie f k begrensd is. Toon aan dat f begrensd is. (b) Zij V = {a = x <... < x n = b} een verdeling van I. Toon aan dat voor de bovensommen van f en f k ten aanzien vanv geldt dat S(f,V) S(f k,v) f f k V (b a). (c) Geef een soortgelijke schatting voor de ondersommen. (d) Toon aan dat bij iedere ǫ > een k N bestaat zo dat voor elke verdeling V van [a,b] geldt dat: S(f,V) S(f,V) S(f k,v) S(f k,v)+ ǫ 2. 7

(e) Toon aan dat f Riemann-integreerbaar op[a,b] is. Opgave 3.4 Zij I = [a, [, met a R. Zij g : I R een niet-negatieve oneigenlijk Riemannintegreerbare functie en zij voor iedere k N een lokaal Riemann-integreerbare functie f k : I R gegeven met f k g opi. Veronderstel tenslotte datf : I R een functie is zodat f k f uniform op ieder deelinterval [a, β] I. (a) Toon aan dat de functie f lokaal Riemann integreerbaar op I is. Hint: gebruik de vorige opgave. (b) Toon aan dat f g. Waarom mag u nu concluderen dat f oneigenlijk Riemann-integreerbaar op I is? (c) Toon aan dat er voor iedere ǫ > een element β I bestaat zo dat dat β g(t) dt < ǫ/4 (d) Toon aan dat voor alle β [β, [ geldt dat f(t) dt < ǫ/4, en f k (t) dt < ǫ/4, (k N). β β (e) Toon aan dat a f(t) dt = lim k a f k (t) dt. Opgave 3.5 ZijI een begrensd interval inren zijf n,n Z >, een rij van continu differentieerbare complexwaardige functies op I. (a) Neem aan dat de rij van afgeleiden f n uniform convergeert naar de functie g en dat er een a I en c C is, waarvoor f n (a) naar c convergeert als n. Bewijs dat er een continu differentieerbare functie f op I is, waarvoor f n uniform naar f convergeert als n en verder f = g, f(a) = c. Hint: schrijf, voor iedere x I, f n (x) = f n (a)+ x a f n(y)dy en bewijs dat dit voor n convergeert naar c+ x a g(y)dy. (b) Neem aan dat de reeks van functies k f k uniform convergent is en dat de reeks van getallen k f k(a) convergeert. Bewijs dat de reeks van functies k f k uniform convergeert, dat de som een continu differentieerbare functie is en dat d dx f k (x) = k= k= d dx f k(x), x I. Men noemt dit de regel van differentiatie onder het somteken. 8

Opgave 3.6 Definieer de rij van functies f k : R R,k Z, door f k (x) = x 2 (+x 2 ) k, x R. (a) Bewijs dat voor iedere x R de reeks k f k(x) convergent is en bereken de som s(x). Behandel hierbij het geval dat x = apart. Is s : R R continu? Bewijs dat de reeks k f k(x) niet uniform convergent is op R. (b) Zij δ >. Bewijs dat de reeks k f k(x) uniform convergent is op{x R x δ}. Opgave 3.7 We beschouwen een rij (a n ) n N in een metrische ruimte (V,d). Onder een limietpunt van de rij verstaan we een punt a V met de eigenschap dat voor iedere ε > en N N een n N bestaat zo dat a n B(a;ε). Toon aan dat de volgende beweringen gelijkwaardig zijn, voor elke a V. (a) Er bestaat een deelrij (a nk ) k N van (a n ) n N met lim k a nk = a. (b) Het punt a is een limietpunt van (a n ) n N. We beperken ons vanaf nu totv = R en nemen aan dat de rij(a n ) n N inrbegrensd is. We definiëren een nieuwe rij (b n ) n N door b n := sup{a n,a n+,...} = sup{a k k n}. (c) Bespreek waarom dit een correcte definitie is. (d) Toon aan dat de rij (b n ) monotoon dalend is. (e) Toon aan dat de rij (b n ) convergent is. De limiet van de rij (b n ) wordt ook wel genoteerd met In het vervolg schrijven we λ := lim supa n. n lim supa n := lim b n = lim sup{a k k n}. n n n (f) Zij ε >. Toon aan dat er voor elke N N een n N bestaat zo dat b n ε < λ b n. Toon aan dat hierbij een k n bestaat zo dat b n ε < a k b n. (g) Toon aan dat λ een limietpunt is van de rij (a n ). (h) Zij µ een limietpunt van de rij (a n ). Zij ε >. Toon aan dat er een N N bestaat zo dat b N < λ + 2 ε. Toon aan dat hierbij een k N bestaat zo dat µ < a k + 2ε. Toon aan dat µ λ+ε. Bewijs dat µ λ. Zij L de verzameling limietpunten van de rij (a n ). (i) Toon aan dat limsupa n = maxl. n 9

(j) Definieer en bespreek een vergelijkbare limiet lim inf a n. Merk in het bijzonder op datliminf a n = n n minl. Opgave 3.8 (a) Toon aan dat door f(x) = 2 k sinkx k= een continue functie f : R R gedefinieerd wordt. (b) Toon aan dat door g(x) = k! x 2k + k= een continue functie R R gedefinieerd wordt. 2

4 Opgaven bij Hoofdstuk 4 Opgave 4. Definieer f(z) = sinz z als z C\{} en f() =. Bewijs dat f geheel analytisch is. Bepaal de Taylor-reeks vanf in het punt z = en bepaal zijn convergentiestraal. Opgave 4.2 Zij c R en zij f : R R gedefinieerd door f(x) = +cx2 +x 2, x R. Zij c. Bepaal, voor iedere a R, de convergentiestraal van de Taylor-reeks van f in het punt a. Wat gebeurt er voor c = met de convergentiestraal? Opgave 4.3 Neem aan dat k c k(z a) k convergentiestraal ρ > heeft. (a) Bewijs dat d dz c k (z a) k = k= c k k(z a) k, z a < ρ, k= waarbij de machtreeks in het rechterlid convergentiestraal gelijk aan ρ heeft. Anders gezegd: machtreeksen mogen termsgewijs gedifferentieerd worden in hun open convergentieschijf. (b) Differentieer de machtreeksen in (4.9), (4.), (4.) en (4.2) in het dictaat termsgewijs en identificeer de daarmee verkregen machtreeksen. (c) Bepaal de machtreeks voor ( z) 2 inz =. Wat is de convergentiestraal? (d) Zij m Z. Bepaal de machtreeks voor ( z) m inz =. Opgave 4.4 Er geldt de volgende inverse-functiestelling voor complex differentieerbare functies, waarvan we het bewijs hier niet geven, maar die u in het vervolg van dit vraagstuk mag gebruiken. Zij U een open deelverzameling van C, f : U C complex differentieerbaar, z U en f (z ). Dan is er een open omgeving U van z in U, met de eigenschap dat de beperking f van f tot U een bijectieve afbeelding definieert vanu naar een open deelverzameling V vanc, terwijl verder de inverse g : V U van f complex differentieerbaar is. Zij k a k(z z ) k een machtreeks met positieve convergentiestraal in het punt z en neem aan dat a. Bewijs dat er een éénduidig bepaalde machtreeks k b k(w a ) k met positieve convergentiestraal in het punt a is, met de eigenschappen dat b = z en dat als f(z) = a k (z z ) k, g(w) = k= b k (w a ) k, k= dan isg(f(z)) = z voor alle z in een omgeving van z = z. Bereken b in termen vana en bereken b 2 in termen vana en a 2. Opgave 4.5 ZijU een samenhangende open deelverzameling vancen zijf : U C eng : U C complex analytisch. Zij verder a U en z j een rij in U met z j a voor iedere j en z j a als j. Neem tenslotte aan dat voor iedere j geldt dat f(z j ) = g(z j ). Bewijs dat voor iedere z U geldt dat f(z) = g(z). 2

Hint: schrijf h(z) = f(z) g(z). Bewijs met volledige inductie over l dat voor iedere l Z geldt dat h (l) (a) =. Maak daarbij gebruik van Taylor-ontwikkeling in het punt a, met z = z j. Opgave 4.6 Zij U een samenhangende en open deelverzameling van C, die symmetrisch is ten aanzien van de spiegeling om de reële as, dat wil zeggen, als z U dan is z U. Zij verder a U R en zijf : U C complex analytisch. Bewijs dat de volgende uitspraken a) c) equivalent zijn. (a) Alsx U R dan isf(x) R. (b) Voor iedere n Z is f (n) (a) R. (c) Voor iedere z U geldt dat f(z) = f(z). Hint voor b) c): bewijs eerst dat de functie g, gedefinieerd door g(z) := f(z), z U, complex analytisch is in U. Opgave 4.7 (a) Bewijs dat, als z en n Z >, n z = k= z k + zn z. Substitueer z = y 2, integreer over y vantot x en bewijs dat arctanx = n k= ( ) k 2k + x2k+ +( ) n R n (x), waarin R n (x) = x y 2n +y 2 dy. (b) Bewijs dat de machtreeks k ( ) k 2k + x2k+ ( ) niet absoluut uniform convergent is op [, ]. Hint: bewijs dat deze uitspraak equivalent is met de uitspraak dat k 2k+ =. Waarom is dit laatste waar? (c) Bewijs dat voor iedere n Z > enx R geldt dat x 2n+ +x 2 2n+ R n(x) x2n+ 2n+. Bewijs dat de machtreeks ( ) uniform convergent is op [, ]. Wat is de convergentiestraal? Wat is de som? 22

(d) Bewijs dat n π 4 = k= ( ) k 2k + +( )n r n, met 2 2n+ r n 2n+. ( ) k Bewijs dat r n, ofwel n k= 2k+ π/4 als n. Daarbij laat de eerste ongelijkheid echter zien dat de convergentie uitermate langzaam is: als je een benadering met 6 nauwkeurige decimalen wilt hebben, dan moet je al zo n half miljoen termen sommeren. Voor iedere extra nauwkeurige decimaal zijn maal zoveel termen nodig. Een stuk sneller gaat de benadering van π/2 m met behulp van de partiële sommen van (*), als wex = a m =tan(π/2 m ) nemen metmeen geheel getal dat groter is dan 2; de benadering gaat des te sneller naarmatemgroter is. Hierbij kunnen dea m inductief bepaald worden doora 2 = en doora m+ te bepalen als de positieve oplossing x van de vergelijking a m x 2 +2x a m =. Dezexkan zeer snel met zeer grote nauwkeurigheid bepaald worden met behulp van Newton s benaderingsprocedure. Opgave 4.8 Het convergentiecriterium van Dirichlet zegt het volgende. Zija n,n, een monotoon niet-stijgende rij van reële getallen die naar convergeert als n. Zij b n, n, een rij van complexwaardige functies op een verzameling V waarvan de partiële sommen uniform begrensd zijn, in de zin dat er een positieve constante M is met de eigenschap dat voor iedere p en iedere z V geldt dat p b n (z) M. Dan is er een functie f op V waarvoor lim p n= p a n b n (z) = f(z), uniform voor z V. n= (a) Om dit te bewijzen, schrijf s p (z) = p n= a nb n (z) en B p (z) = p n= b n(z). Bewijs met volledige inductie over q dat voor iedere q > p geldt dat s q (z) s p (z) = q n=p+ (a n a n+ ) B n (z) a p+ B p (z)+a q+ B q (z). (Deze truc wordt ook wel partiële sommatie, of Abel-sommatie genoemd.) Gebruik nu dat a n a n+ en a n om aan te tonen dat s q (z) s p (z) q n=p+ (a n a n+ ) M +a p+ M +a q+ M = 2a p+ M. Toon hiermee aan dat de functies s p (z) een uniforme Cauchy-rij vormen en maak het bewijs van Dirichlet s convergentiecriterium af. 23

(b) Als toepassing nemen we nub n (z) = z n, en voorv = V δ de verzameling der complexe getallen z, waarvoor z en z > δ, waarbij δ een strikt positief reëel getal is. Bewijs dat als a n een rij van positieve reële getallen is die monotoon naar nul convergeert, dan is voor iedere δ > de machtreeks n a nz n uniform convergent op V δ. (Deze conclusie geldt natuurlijk ook als we een willekeurige constante term a aan de reeks toevoegen.) Zij V de verzameling der z C met z en z. Bewijs dat het voorgaande impliceert dat voor iedere z V de machtreeks n a nz n convergeert en dat de functie continu is op V. f(z) = a n z n (c) Neem nu a n = /n in b). Bewijs dat in dit geval de machtreeks niet absoluut convergeert als z =, hoewel zij wel voor iedere δ > uniform convergeert op V δ. n= Bewijs dat als z <, dan is f(z) complex differentieerbaar, f (z) = /( z) en f() =. Bewijs hiermee dat f(z) = log( z) als z <, waarbij we de standaardkeuze voor de hoekfunctie gebruiken. Gebruik tenslotte de continuïteit vanf(z) op V om aan te tonen dat n= n zn = log, z C, z, z. z Bewijs dat de reeks divergeert als z > en ook alsz =. Opgave 4.9 Het eerste onderdeel dient als voorbereiding voor de rest van de opgave. (a) Zij x >. Toon aan dat lim k x /k =. Hint: schrijf x als een e-macht. We beschouwen nu een rij (a n ) n N van positieve reële getallen zo dat lim sup n a n+ a n = S, Hierbij is S [, ]. We veronderstellen eerst dat S <. (b) Zij ǫ >. Toon dat er een N bestaat zo dat n N a n+ a n (c) Toon aan dat voor alle k N geldt dat a k a N (S +ǫ) k N S +ǫ. (d) Toon aan dat limsup k (a k ) /k S +ǫ. Concludeer dat geldt Dit geldt uiteraard ook als S =. (e) Toon aan dat lim sup(a k ) /k S. k lim sup(a k ) /k a k+ limsup. k k a k 24

Op soortgelijke wijze kan men een ongelijkheid voor liminf bewijzen. Dit leidt tot de volgende schattingen: a k+ lim inf liminf k a (a k) /k limsup(a k ) /k a k+ limsup. k k a k k k (f) Bewijs het volgende. Laat k a kz k een complexe machtreeks zijn. Veronderstel dat lim a k+ a = L. k k Dan is de convergentiestraal van de machtreeks gelijk aan /L. (Merk op dat deze uitspraak ook te interpreteren is als L = of alsl = ). Opgave 4. Bepaal de convergentiestralen van de volgende machtreeksen: (a) k k2 z k (b) k ( )k k(k i)z k (c) k zk k 3 (d) k (z i) k k! (e) k k!zk 2 (f) k ( ) k (2k)! z2k (pas hier op: a k = voor k oneven). Opgave 4. Toon aan dat als f, g : C C partieel differentieerbaar zijn en aan de Cauchy- Riemann vergelijkingen voldoen, dan voldoet ook de productfunctie h = f g aan de Cauchy-Riemann vergelijkingen. Opgave 4.2 Gegeven is een open deel U C, een punt a U en een functie f : U C die complex differentieerbaar is ina. (a) Toon aan dat voor zekere u,v R. (b) Toon aan dat f (a) = u 2 +v 2. Df(a) = ( u v v u (c) Toon aan dat Df(a) het produkt is van een scalarvermenigvuldiging en een rotatie. In het bijzonder is Df(a) hoekbehoudend. De afbeelding f : R 2 R 2 heet daarom wel conform in a. ) 25

Opgave 4.3 (a) We beschouwen een machtreeks n c nz n die convergent is op de open schijf D(;r) voor een r >, en definiëren de functie f : D(;r) C door f(z) = n c n z n. Veronderstel dat f(x) R voor alle x D(;r) R. Toon aan dat c n R voor alle n N. (b) Toon aan dat voor alle z D(;r) geldt dat f(z) = f( z). (c) Toon aan dat voor alle t R geldt dat e it =. Opmerking: het is niet de bedoeling dat u gebruik maakt van de bekende eigenschappen van sin encos. (d) Toon aan dat voor alle t R geldt dat cos 2 t+sin 2 t =. Opgave 4.4 We willen een C -kromme γ : R C definiëren met startpunt, en zo dat γ(t) de eenheidscirkel z = eenparig met snelheid doorloopt In formules vertaald betekent dit dat γ differentieerbaar moet zijn, γ continu, en dat. γ() =, 2. γ(t) =, 3. γ (t) =, voor alle t R. (a) Toon aan dat voor alle t R geldt dat γ(t), γ (t) =. Hierin stelt, het Euclidische inproduct op C R 2 voor. (b) Toon aan dat ofwel γ (t) = iγ(t) ofwel γ (t) = iγ(t) voor alle t R. In het vervolg eisen we bovendien datγ(t) opt = de snelheidsvector i = (,) heeft, dusγ () = i. (c) Toon aan dat in dit geval geldt: γ (t) = iγ(t) voor alle t R. (d) Toon aan dat er een unieke C -kromme γ : R C bestaat met de eigenschappen,2,3 en Imγ () >. (e) Toon aan dat er een uniek paar differentieerbare functies f,g : R C bestaat met f = g, g = f en f() =, g() =. 26

We zien dus dat cos ensin als unieke oplossingen van een specifiek stelsel differentiaalvergelijkingen met beginwaarden geïntroduceerd kunnen worden. Opgave 4.5 (a) Toon aan dat de machtreeks n n z n convergentiestraal heeft. Op de eenheidsschijf D = D(; ) definiëren we de functie f door z n f(z) = n. n= (b) Toon aan dat f complex differentieerbaar is op D met afgeleide f (z) = z (z D). (c) Toon aan dat e f(z) = z voor alle z D. (d) Toon aan dat er een complex differentieerbare functie L : D(;) C bestaat met L() = en e L(z) = z, (z D(;)). Hierna zullen we log z schrijven voor L(z). In het vervolg mag u de bekende eigenschappen van sinus en cosinus gebruiken. (e) Toon aan dat voor alle z D(;) geldt dat logz = log z +iarg(z), met π 2 < arg(z) < π 2. Opgave 4.6 Hoofdstelling van de algebra. Doel van deze opgave is een bewijs te geven van de hoofdstelling van de algebra. Stelling Zij p(z) = a +... +a n z n een veelterm van de graad n, i.e., a n. Dan bestaat er een w C met p(w) =. Bewijs: Veronderstel dat zo n w niet bestaat. Hieruit zullen we een tegenspraak afleiden. Definieer de functie f : C C door f(z) = /p(z). (a) Bewijs dat er een R > bestaat zo dat z > R z n f(z) < 2/ a n. (b) Toon aan dat f : C C een complex differentieerbare functie is en dat de complexe afgeleide f een continue functie is. 27

(c) Schrijf z = x + iy en bewijs dat x f(ez ) = i y f(ez ), (z C). (d) Bewijs dat de functie F : R C, gedefinieerd door constant is. (e) Bewijs dat voor alle r geldt F(x) := 2π f(e x e iy )dy 2πf() = 2π f(re iy )dy. (f) Bewijs dat f() = en voltooi het bewijs. Opgave 4.7 Definieer de reëelwaardige functie f op R\Z = {x R x / Z} door middel van f(x) = π 2 sin 2 (πx) k= (x k) 2. Hierbij heet een reeks functies van de vorm k Z g k (puntsgewijs of uniform) convergent indien beide reeksen k g k en k g k (puntsgewijs, resp. uniform) convergent zijn. Bovendien noteren we g k (x) := g k (x)+ g k (x). k= k= (a) Ga na dat voor iedere < ǫ < 2 de reeks uniform convergeert op [ǫ, ǫ]. Concludeer dat f continu is op R\Z. (b) Bewijs met Taylor-ontwikkeling van de functie x sin(πx) in het punt dat k= π2 lim f(x) = x,x 3 2 n= Bewijs dat voor iedere x R \ Z en iedere l Z geldt dat f(x + l) = f(x). Bewijs dat f kan worden voortgezet tot een functie, die we ook f noemen, die continu is op R. Concludeer dat de aldus gedefinieerde f : R R een continue periodieke functie is, en dat f bijgevolg begrensd op R is. (c) Toon aan dat f ( x 2) +f n 2. ( ) x+ = 4f(x), x R. 2 28

Bewijs hiermee dat voor iederex R geldt dat f(x) 4 sup f + 4 sup f, en daarmee dat sup f 2 sup f. Concludeer dat f opr, m.a.w., voor iedere x R\Zgeldt dat π 2 sin 2 (πx) = k= Bewijs dat f() =, resp. f(/2) = leiden tot n= n 2 = π2 6, resp. k= (x k) 2. (2k ) 2 = π2 8. (d) Bewijs dat voor iedere gehele n geldt dat π dn dx ntan(πx) = n! k= ( k 2 x) n+. (e) De zèta-functie van Riemann is gedefinieerd door Bewijs dat ζ(s) := ζ(s) = k= Bewijs dat voor iedere m Z > geldt dat n= ns, Res >. (2k ) s +2 s ζ(s). π 2m tan (2m ) () = (2m )!2 2m ( 2 2m) 2ζ(2m). Door tan (n) voor n =, 2, 3, 4, 5,... achtereenvolgens te bepalen, kan ζ(2m) voor m =, 2, 3,... achtereenvolgens bepaald worden. Bereken ζ(2), ζ(4), ζ(6). 29

3

5 Opgaven bij Hoofdstuk 5 Opgave 5. Beschouw de Fourier-reeks k k! eikx, waarbij c k = als k <. Bewijs dat deze Fourier-reeks absoluut uniform convergeert en bereken de som. Bewijs dat k= cos(k x) k! =e cosx cos(sinx), k= sin(k x) k! =e cosx sin(sinx). Opgave 5.2 Beschouw de functie f : R C die is gegeven door de Fourier-reeks a + k a k coskx+ k b k sinkx = k Z c k e ikx, waarbij de convergentie uniform is. Bewijs dat a = 2π a k = π b k = π π π π π π π f(x)dx, f(x) coskxdx, k, f(x) sinkxdx, k. Bewijs dat f symmetrisch is in de zin dat f( x) = f(x) voor iedere x R, dan en slechts dan als f gegeven is door een cosinusreeks, dat wil zeggen, voor iedere k geldt dat b k =. En dat f antisymmetrisch is in de zin datf( x) = f(x) voor iederex R, dan en slechts dan alsf gegeven is door een sinusreeks, dat wil zeggen, voor iedere k geldt dat a k =. Opgave 5.3 Schrijf (cosx) 3 als een eindige Fourier-reeks. Bewijs dat 2π /8 als k = ±3, (cosx) 3 e ikx dx = 3/8 als k = ±, 2π in alle andere gevallen. Het binomium van Newton luidt: n (a+b) n = l= ( n l ) a n l b l waarin ( n l ) = n! (n l)! l!. Bewijs voor iedere n Z dat ( ) n 2π 2 n als k = n 2l, l Z, l n, (cosx) n e ikx l dx = 2π in alle andere gevallen. 3

Bewijs dat als l Z, dan is het gemiddelde van de functie (cosx) 2l gelijk aan (2l)!/ ( (l!) 2 2 2l). Opgave 5.4 We beschouwen een continue functie f : R C die periodiek is met periode 2π en definiëren de partiële som van de bijbehorende Fourierreeks door n s n (x) = (Ff) k e ikx. k= n Bewijs dat met en s n (x) = a + a k = π b k = π π π π n (a k coskx+b k sinkx) k= a = π f(x) dx 2π π π (let op de afwijkende factor voor de integralen). f(x)coskx dx f(x)sinkx dx ( k n) Opgave 5.5 In het vervolg noteren we met C(R/2πZ) de ruimte van continue functies f : R C die periodiek zijn met periode2π, d.w.z.,f(x+2π) = f(x), voor allex R. Voorf,g C(R/2πZ) definiëren we de functie f g : R C door f g(x) = 2π π π f(x y)g(y) dy. Deze functie heet de convolutie van f en g. In de leeswijzer is aangetoond dat f g C(R/2πZ) voor alle f,g C(R/2πZ). Convolutie kan dus gezien worden als bewerking op C(R/2πZ). In de leeswijzer is verder aangetoond dat deze bewerking commutatief is, dwz. f g = g f voor alle f,g C(R/2πZ). Toon aan dat de volgende rekenregels gelden, voor alle f,g,h C(R/2πZ) en λ C : (a) bi-lineariteit: (f +λg) h = f h+λ(g h); (b) associativiteit: (f g) h = f (g h) voor alle h C(R/2πZ). In het vervolg zullen we daarom spreken over het convolutie-product. (c) Bewijs dat voor alle f, g C(R/2πZ) en k Z geldt: We noteren dit ook als F(f g) = F(f)F(g). F(f g) k = F(f) k F(g) k. Tenslotte zullen we in deze opgave aantonen dat de ruimte C(R/2πZ) geen eenheidselement ten aanzien van de convolutie bevat. Veronderstel dat ϕ C(R/2πZ) zo n element zou zijn, dus ϕ f = f voor alle f C(R/2πZ). 32

(d) Toon aan dat F(ϕ) k = voor alle k Z. (e) Toon aan dat ϕ P r puntsgewijs op ] π,π[, voor r. (f) Leidt een tegenspraak af. Opgave 5.6 Zelfde notatie als in de voorgaande opgave. Zij f C(R/2πZ). We definiëren de functie f : R C door f (x) = f( x). Het is duidelijk dat f C(R/2πZ). We schrijven g = f f. (a) Bewijs dat F(g) k = F(f) k 2 voor alle k Z. (b) Gebruik de ongelijkheid van Bessel voor f om te bewijzen dat g(x) = k Z F(f) k 2 e ikx voor alle x R. (c) Bewijs de gelijkheid van Parseval: f 2 2 = k= F(f) k 2. Hierin staat f 2 voor de kwadraatintegraalnorm, gedefinieerd door f 2 2 = f,f = 2π π π f(x) 2 dx. (d) Pas het bovenstaande toe op de functie f C(R/2πZ) die op [ π,π] gedefinieerd wordt door f(x) = x, en leidt een interessante identiteit af. Opgave 5.7 Zij D n de in het dictaat gedefinieerde Dirichlet kern. Zijf C(R/2πZ). (a) Toon aan dat voor alle k Z geldt dat f ǫ k = F(f) k ǫ k. (b) Bewijs dat n f D n = F(f) k ǫ k. k= n Opgave 5.8 Zij f de 2π-periodieke functie op R, waarvoor f(x) = x 2 als π x π. Maak een schets! Bereken de Fourier-coëfficiënten van f. Bereken de symmetrische partiële sommen van de Fourier-reeks van f. Onderzoek de convergentie van de Fourier-reeks van f. Bewijs dat ( ) n n 2 cos(nx) = x2 4 π2, π x π, 2 n= 33

waarbij de convergentie uniform is. Bewijs dat deze identiteit niet geldt als x > π. Ga na dat invullen van x =, resp. x = π leidt tot n= ( ) n n 2 = π2 2, resp. n 2 = π2 6, n= waarbij we de laatste identiteit al eens eerder hebben gezien. Probeer nog wat meer waarden van x, waarvoor u voor iedere positieve gehele n de waarde van cos(n x) expliciet kent. Opgave 5.9 Zij f de 2π-periodieke functie op R, waarvoor f(x) = als < x < π en f(x) = als π < x <. Voor x = en x = π mag u aan f(x) iedere waarde geven die u wilt. Maak een schets! Bereken de Fourier-coëfficiënten van f. Bereken de symmetrische partiële sommen van de Fourier-reeks van f. Onderzoek de convergentie van de Fourier-reeks van f. Wat gebeurt er voor x = en voor x = π? Bewijs dat sin((2l )x) = π als < x < π. 2l 4 l= Wat gebeurt er als π < x <, als x = en als x = π? Op wat voor intervallen is de convergentie uniform? Opgave 5. Zij c k,k Z, een rij van complexe getallen waarvoor k= kc k <. Bewijs dat de Fourier-reeksen c k e ikx, resp. k Z ikc k e ikx k Z uniform aboluut convergent zijn. Noteer de som met f(x), resp. g(x). Bewijs, gebruik makend van Opgave 3.5, dat f continu differentieerbaar is en dat f = g. Anders gezegd, d dx k= c k e ikx = k Z ikc k e ikx, ofwel de Fourier-reeks mag termsgewijs gedifferentieerd worden. Gebruik Opgave 5.8 om ( ) n n n sin(nx) te berekenen. Wat wordt dit voor x = π 3 2? Opgave 5. Zij f een continue 2π-periodieke functie op R, waarvan de Fourier-coëfficiënten c k, k Z, absoluut sommeerbaar zijn. Zij I de integraal van f over het interval [, 2π]. Definieer, voor iedere N Z >, de Riemann-som R N := 2π N N n= 34 ( 2πn f N ).

Bewijs dat I = 2πc en dat R N = 2π l= Hint: substitueer de Fourier-reeks van f in de definitie van R N. Onderscheid bij de berekening het geval dat k een geheel veelvoud van N is en het geval dat k geen geheel veelvoud is van N. Bewijs dat R N I als N. Neem nu aan dat f C m, m 2. Bewijs dat voor iedere k Z met k geldt dat waarin Bewijs hiermee dat waarin c ln. c k C m (f) k m, C m (f) := 2π 2π f (m) (x) dx. R N I 4πC m (f)β m N m, β m := l m. l= Dit betekent dat voor N de Riemann-sommen R N des te sneller convergeren naar de integraal I van f over een periodeninterval, naarmate de functie f een gladdere periodieke functie is. Opmerking Men noemt een numerieke integratiemethode met N tussenpunten van de orde m als de fout in de benadering van de integraal van iedere voldoend gladde functie geschat kan worden op een constante maaln m. Voor willekeurige gladde functies op een gegeven interval is de benadering met Riemann-sommen van de orde één, en niet beter. Om een benadering van hogere orde te krijgen moeten men andere lineaire combinaties van de waarden van de functie in de tussenpunten gebruiken dan de Riemann-sommen. Als geldt dat f (j) (2π) = f (j) () voor alle j m, dan is de 2πperiodieke uitbreiding van f tot R een m keer continue differentieerbare functie. In dit geval doet zich het opmerkelijke verschijnsel voor dat de Riemann-som toch een benadering van de orde m oplevert. Men kan dit ook bewijzen zonder gebruik te maken van Fourier-reeksen, maar het is vrij natuurlijk om aan Fourier-reeksen te denken als men zich realiseert dat de voorwaarde f (j) (2π) = f (j) () voor alle j m betekent dat f een m keer continu differentieerbare uitbreiding heeft tot een 2π-periodieke functie. Men zegt dat de Riemann-sommen R N exponentieel snel naar I convergeren voor N als er constanten C > en < ρ < zijn, met de eigenschap dat voor iedere N geldt dat R N I < Cρ N. Men kan bewijzen dat dit het geval is indien f(x) = ϕ ( e ix), x R, voor een complex analytische functie ϕ die gedefinieerd is op een open omgeving U van de eenheidscirkel in het complexe vlak. Opgave 5.2 In dit vraagstuk bekijken we hoe Fourier de naar hem vernoemde reeksen toepaste in zijn theorie van warmte. Is u(x, t) de warmtedichtheid, die afhangt van één positiecoördinaat x R en van de tijd t, dan wordt de diffusie van de warmte beschreven door de partiële differentiaalvergelijking u(x, t) t = 2 u(x, t) x 2. (5.) 35

a) We maken de volgende veronderstellingen. i) < T enuis een continue functie op R [, T[. ii) Voor iederex R ist u(x, t) differentieerbaar. De functie(x, t) u(x,t) t is continu op R ], T[. iii) Voor iedere t ], T[ is de functie u(t) : x u(x, t) een tweemaal continu differentieerbare en 2π-periodieke functie op R. iv) u voldoet op R ], T[ aan de warmtediffusievergelijking (5.). Noteer, voor iedere k Z, de k-de Fourier-coëfficiënt van de functie u(t) met c k (t). Bewijs dat c k continu is op [, T[, differentieerbaar op ], T[ en dat voor iedere t ], T[ geldt dat c k (t) = k 2 c k (t). Bewijs dat voor iedere k Z en t ], T[ geldt dat c k (t) = c k () e k2t. Bewijs dat voor iedere x R ent ], T[ geldt dat u(x, t) = k= c k () e k2t e ikx. (5.2) b) Zij nu u een continue 2π-periodieke functie op R, waarvan de Fourier-coëfficiënten c k () absoluut sommeerbaar zijn. Definieer de functie u op R [, [ door middel van de formule (5.2). Bewijs datucontinu is opr [, [ en dat voor iederex R geldt datu(x, ) = u (x). Bewijs, gebruikmakend van Opgave 5., dat op R ], [ de functie u willekeurig vaak differentieerbaar is en voldoet aan de warmtediffusievergelijking (5.). Opgave 5.3 Zij f : R R oneven en 2π periodiek. Bewijs dat f(kπ) = voor alle k Z. Opgave 5.4 Zet de op[ π,π] gedefinieerde functie f(x) = 8πx(π x ) 2π periodiek voort naar heel R en ga na dat de zo gedefinieerde functie f : R R continu differentieerbaar is. Bereken de Fouriercoëficiënten a k,b k R vanf. Opgave 5.5 Zij < q < en p >. Toon aan dat de Keplerse vergelijking E qsine = p een unieke oplossing E heeft en approximeer deze d.m.v. de contractiestelling (uit Inleiding Analyse). Aanwijzing: definieer E = p en recursief E n+ = qsine n +p. Men kan bewijzen dat de oplossing E = E(p, q) willekeurig vaak differentieerbaar van (p, q) afhangt. Opgave 5.6 Schrijf ψ(p, q) voor de in opgave 5.4 verkregen oplossing van de Keplerse vergelijking ψ(p,q) = p+qsinψ(p,q) en bewijs dat de eenduidigheid impliceert datψ(p+2π,q) = ψ(p,q)+2π en dat ψ( p,q) = ψ(p,q). Hieruit volgt dat de functie p f(p,q) := ψ(p,q) p 2π periodiek en oneven in p is. Bewijs dat waarin de Fouriercoëfficiënten ψ(p,q) = p + b k (q)sinkp k= b k (q) = 2π f(p,q)sin(kp)dp (5.3) 2π 36

snel afnemend zijn, in de zin dat er voor iederen N een constantec = C(n,q) is met de eigenschap dat b k (q) Ck n voor alle k N. Het probleem is dat de integraal (5.3) gedefinieerd is in termen van de functie ψ(p,q) = p + f(p, q), die niet expliciet bekend is. Pas partiële integratie toe (en gebruik de Keplerse vergelijking) om dit te verbeteren. Opgave 5.7 Beschouw de Fourierreeks van de functie f(x) = π 4 sinx. (i) Toon aan dat de Fourierreeks puntsgewijs naar f convergeert. (ii) Bereken de Fouriercoëfficiënten van f. (iii) Bewijs dat de Fourierreeks uniform op R naar f convergeert. Opgave 5.8 Definieer f : R R door f(x) = (x 2 π 2 ) 2 voor x [ π,π[ tot heel R voort te zetten tot een2π periodieke functie. (i) Toon aan dat de Fourierreeks uniform op R naar f convergeert. (ii) Bereken de Fouriercoëfficiënten van f. 37