Onteigening in de gemeente Arnhem

Transcriptie

1 VROM Onteigening in de gemeente Arnhem Percelen begrepen in het bestemmingsplan Arnhem Centraal Besluit van 14 september 2001 no , tot gedeeltelijke goedkeuring van het besluit van de raad van Arnhem van 8 januari 2001 tot onteigening als bedoeld in Titel IV van de onteigeningswet Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Op de voordracht van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 20 augustus 2001 no. MJZ , Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Algemeen Juridische en Bestuurlijke Zaken, en van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Directoraat-Generaal Openbaar Bestuur. Gelezen de brieven van burgemeester en wethouders van Arnhem van 27 februari 2001, kenmerk SO/uvt 2001/303 m/mhe, van 12 juli 2001, kenmerk SO/VG 2001/730 m/adb en van 10 augustus 2001, no. SO/vg2001/937 m/fd. Gelet op Titel IV van de onteigeningswet, Titel V van de Gemeentewet en Titel 10.2 van de Algemene wet bestuursrecht. De Raad van State gehoord (advies van 30 augustus 2001 no. W /V). Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 10 september 2001 no. MJZ , Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Algemeen Juridische en Bestuurlijke Zaken. Beschikken bij dit besluit over de goedkeuring van het besluit van de raad van Arnhem van 8 januari 2001 tot onteigening ingevolge artikel 77, eerste lid, aanhef en onder 1, van de onteigeningswet, ten name van die gemeente, van de bij dat besluit aangewezen percelen kadastraal bekend gemeente Arnhem, sectie P, nos (ged.), 3515, 3516, 3517, 3518, 3821 (ged.) en 4443 (ged.). Overwegingen Ingevolge voornoemd artikel 77 van de onteigeningswet kan, zonder voorafgaande verklaring bij de wet dat het algemeen nut onteigening vordert, onteigening plaatsvinden onder meer ten behoeve van de uitvoering van een bestemmingsplan. De ter onteigening aangewezen percelen en perceelsgedeelten zijn begrepen in het onherroepelijk goedgekeurde bestemmingsplan Arnhem Centraal van de gemeente Arnhem. Blijkens het raadsbesluit tot onteigening wenst de gemeente Arnhem de daarin bedoelde gronden in eigendom te verkrijgen ter uitvoering van evengenoemd bestemmingsplan. De ter onteigening aangewezen gronden zijn in het bestemmingsplan Arnhem Centraal aangewezen voor Verkeersdoeleinden en Centrumdoeleinden (nader uit te werken). Laatstgenoemde bestemming is een bestemming, welke door burgemeester en wethouders van Arnhem overeenkomstig artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening en met inachtneming van bij het plan nader omschreven regelen moet worden uitgewerkt. Gelet hierop is van gemeentewege overgelegd het inmiddels onherroepelijk goedgekeurde uitwerkingsplan Arnhem Centraal II. In dit uitwerkingsplan is met betrekking tot de ter onteigening aangewezen gronden de bestemming Centrumdoeleinden (nader uit te werken) nader uitgewerkt in de bestemmingen Centrumdoeleinden en Verkeersdoeleinden-verblijfsgebied. De door de gemeente Arnhem ter plaatse voorgestane wijze van planuitvoering betreft de herstructurering van het stationsgebied van Arnhem, een en ander met het oog op het creëren van nieuwe kantoorruimte. In de wijze van planuitvoering is onder meer inzicht verschaft door middel van overlegging van de bij voornoemd bestemmingsplan behorende kaarten, de toelichting en de voorschriften alsmede voornoemd uitwerkingsplan Arnhem Centraal II met bijbehorende kaarten, de toelichting en de voorschriften. Voorts heeft de gemeente Arnhem in het kader van het ter zake ingestelde onderzoek overgelegd de tekening Arnhem Centraal beschikbaar programma met tekeningnummer en gedateerd september Het uitwerkingsplan heeft bij de tervisielegging, bedoeld in artikel 3:11 van de Algemene wet bestuursrecht in samenhang met artikel 80, tweede lid, van de onteigeningswet en bij de tervisielegging bedoeld in artikel 84 van de onteigeningswet, met de overige onteigeningsstukken ter inzage gelegen. Het raadsbesluit tot onteigening heeft overeenkomstig artikel 84, eerste lid, van de onteigeningswet met ingang van 26 februari 2001 gedurende een termijn van vier weken voor een ieder ter inzage gelegen op de secretarie van de gemeente Arnhem. Binnen deze termijn zijn tegen het raadsbesluit bij Ons schriftelijk bedenkingen naar voren gebracht door: a. Y.A. de Boer te Baarn namens J. Polet en J.W. Polet-Sterenberg beiden te Arnhem, rechthebbenden en/of belanghebbenden op het mede ter onteigening aangewezen perceel kadastraal bekend gemeente Arnhem, sectie P, no. 3518, b. Y.A. de Boer te Baarn namens J. Reijmes en H. Reijmes alsmede namens de besloten vennootschappen J. Reijmes Holding B.V. en H. Reijmes Holding B.V., alle te Arnhem, rechthebbenden en/of belanghebbenden op de mede ter onteigening aangewezen percelen kadastraal bekend gemeente Arnhem, sectie P, nos (ged.) en 4443 (ged.) en c. P. Verkerk en A.T. Verkerk beiden te Arnhem, rechthebbenden en/of belanghebbenden op het appartement kadastraal bekend gemeente Arnhem, sectie P, no A-3, welk appartement deel uitmaakt van het mede ter onteigening aangewezen perceel kadastraal bekend gemeente Arnhem, sectie P, no (ged.). Aan artikel 86, tweede lid, van de Uit: Staatscourant 4 oktober 2001, nr. 192 / pag. 26 1

2 onteigeningswet, inhoudende dat degenen, die tijdig ingevolge het derde lid van artikel 84 van die wet bedenkingen naar voren hebben gebracht, door Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer in de gelegenheid worden gesteld zich te doen horen, is voldaan. Allereerst overwegen Wij het volgende Bij eerdergenoemde brieven van 12 juli 2001, kenmerk SO/VG 2001/730 m/adb en 10 augustus 2001, kenmerk SO/vg 2001/937 m/fd, hebben burgemeester en wethouders van Arnhem te kennen gegeven dat de gemeente Arnhem niet langer prijsstelt op onteigening van de mede ter onteigening aangewezen percelen kadastraal bekend gemeente Arnhem, sectie P, nos. 3515, 3516, 3517 en In verband hiermee wordt aan het raadsbesluit tot onteigening, voor zover het deze percelen betreft, wegens het ontbreken van de noodzaak de goedkeuring onthouden. Dienaangaande overwegen Wij dat de reclamanten onder a. rechthebbenden en/of belanghebbenden zijn op het hierboven genoemde perceel sectie P, no Gelet hierop behoeft thans niet meer te worden ingegaan op de bedenkingen van deze reclamanten. Overwegingen ten aanzien van de naar voren gebrachte bedenkingen De reclamanten onder b. verwijzen in hun geschrift met bedenkingen naar hun bij het gemeentebestuur ingediende zienswijzen. Zij verzoeken deze als herhaald en ingelast te beschouwen. De reclamanten betwisten de noodzaak tot onteigening. Zo zou met de gemeente nimmer serieus en gedegen overleg zijn gevoerd omtrent de verwerving, hetgeen volgens hen aan de gemeente te wijten zou zijn. Nadat eind 1999 een opname van de situatie heeft plaatsgevonden werd eerst op 28 april 2000 een globale aanbieding gedaan. Op de uitvoerige reactie van de reclamanten hierop zou de gemeente nog niet hebben gereageerd. Verder achten de reclamanten het onjuist dat lopende het minnelijk overleg reeds tot tervisielegging van een onteigeningsplan wordt overgegaan. Naar de overtuiging van de reclamanten is het bekend dat de administratieve onteigeningsprocedure eerst mag worden ingezet indien vaststaat dat een dading niet mogelijk is. Ten aanzien van deze bedenkingen overwegen Wij dat in het algemeen niet eerder tot onteigening behoort te worden overgegaan, dan nadat een redelijke doch vruchteloos gebleken poging is ondernomen om hetgeen onteigend moet worden langs minnelijke weg te verwerven. Aan deze eis is naar Ons oordeel genoegzaam voldaan indien voor de eerste tervisielegging van het onteigeningsplan met de onderhandelingen over de minnelijke verwerving een aanvang is gemaakt en ten tijde van het nemen van het raadsbesluit tot onteigening voldoende aannemelijk is dat die onderhandelingen vooralsnog niet tot het gewenste resultaat zullen leiden. Uit de overgelegde stukken en met name uit het raadsvoorstel ter zake van 28 november 2000 komt naar voren dat de gemeente Arnhem sedert 1995 met de reclamanten in overleg is over verplaatsing c.q. aankoop van het gehele bedrijf van de reclamanten. Diverse gesprekken hebben sindsdien plaatsgevonden. Bij brief van 28 april 2000 heeft de gemeente voorts een eerste schriftelijk aanbod gedaan. Tijdens een gesprek tussen de partijen op 12 oktober 2000 heeft de gemeente een nieuw bod uitgebracht hetgeen zij heeft bevestigd bij brief van 2 november Tot op heden is echter nog geen overeenstemming bereikt. De gemeente zet de onderhandelingen, zo blijkt uit de overgelegde stukken, niettemin voort. Nu ten tijde van het nemen van het raadsbesluit het voldoende aannemelijk was dat minnelijke verwerving vooralsnog niet tot de mogelijkheden behoort heeft de gemeenteraad teneinde op een redelijk tijdstip tot de uitvoering van het onderwerpelijke bestemmingsplan en uitwerkingsplan te kunnen overgaan in beginsel tot onteigening van de desbetreffende gronden kunnen besluiten. Het minnelijk overleg dat zal worden voortgezet, zal wellicht alsnog tot een voor alle partijen aanvaardbare oplossing kunnen leiden. De reclamanten onder b. menen vervolgens dat de urgentie tot onteigening niet is aangetoond. Zo kan uit de stukken niet worden afgeleid welk concreet (bouw)plan ter plaatse van de Amsterdamseweg 5, 5a en 5b, waar hun eigendommen zijn gesitueerd, zal worden gerealiseerd en op welke termijn. Wel zijn de reclamanten bouwplannen bekend ter plaatse van de Bovenbrugstraat, maar aldaar liggen geen eigendommen van hen. De gemeente heeft, zo stellen de reclamanten, bevestigd dat er nog geen concreet plan ter plaatse van hun gronden is. Met betrekking hiertoe overwegen Wij dat het bestemmingsplan Arnhem Centraal voorziet in een herstructurering van het stationsgebied van Arnhem. Het gebied waarin zich de ter onteigening aangewezen gronden van de reclamanten bevinden betreft blijkens de toelichting bij het uitwerkingsplan het Plandeel 4, tussen het emplacement, de Bovenbrugstraat en de Amsterdamseweg, hetwelk in eerderbedoeld raadsvoorstel nader is aangeduid als hoek (nieuwe) Amsterdamseweg en de Bovenbrugstraat. Dit gebied is blijkens het ter uitvoering staande bestemmingsplan aangewezen voor Centrumdoeleinden (nader uit te werken). In het uitwerkingsplan Arnhem Centraal II is deze bestemming met betrekking tot de onderwerpelijke gronden nader uitgewerkt tot Centrumdoeleinden en Verkeersdoeleinden-verblijfsgebied. Uit de overgelegde stukken komt naar voren dat ter plaatse voornamelijk kantoorbebouwing gepland is. Verder zal er een reconstructie van de Amsterdamseweg plaatsvinden. Voorts blijkt uit de overgelegde stukken, met name uit het meergenoemde raadsvoorstel, dat de gemeente voornemens is uiterlijk in het vierde kwartaal van 2001 over te gaan tot de reconstructie van de Amsterdamseweg en in het eerste kwartaal van 2003 over te gaan tot de realisering van de kantoorbebouwing. Met deze voorgestelde invulling van het betrokken gebied zal de gemeente kunnen voldoen aan het uitgangspunt van het bestemmingsplan Arnhem Centraal, te weten de ontwikkeling van de regio Arnhem-Nijmegen tot stedelijk knooppunt. Ook de ontwikkeling van het gebied rondom het NS-station Arnhem, dat een knooppunt is in de internationale railverbinding tussen de Randstad en Duitsland, tot een Rail Business Center is hierbij een belangrijk onderdeel. Gelet op het vorenstaande zijn Wij van oordeel dat, nu met de uitvoering van het werk waarvoor onteigend wordt, een aanvang zal worden gemaakt binnen de gemeenlijk op vijf jaren te stellen urgentietermijn, de Uit: Staatscourant 4 oktober 2001, nr. 192 / pag. 26 2

3 voorgenomen onteigening uit het oogpunt van urgentie gerechtvaardigd is. Anders dan de reclamanten menen behoeft de gemeente, nu de onteigening is gebaseerd op een bestemmingsplan met een dermate duidelijk uitwerkingsplan, geen concrete bouwplannen of bouwtekeningen over te leggen. De reclamanten onder b. menen verder dat de tenaamstelling in de onteigeningsstukken onjuist is. Met betrekking hiertoe overwegen Wij dat de lijst van de te onteigenen onroerende zaken met daarop onder meer de namen van de eigenaren is opgesteld volgens de kadastrale registratie. Hiermee is voldaan aan de onteigeningswet, met name aan de artikelen 80 en 83 van die wet. De reclamanten onder b. merken voorts op, dat de onteigening geschiedt op grond van een nog niet onherroepelijk goedgekeurd bestemmingsplan (lees: uitwerkingsplan). Bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zijn beroepen ingesteld waarover nog geen uitspraak is gedaan. Zij achten het onjuist dat vooruitlopend op die uitspraken reeds de onteigeningsprocedure in gang wordt gezet. Ten aanzien van deze bedenkingen overwegen Wij allereerst dat het in beginsel aanvaardbaar moet worden geacht, dat met de administratieve onteigeningsprocedure, bedoeld in artikel 77, eerste lid, aanhef en onder 1, van de onteigeningswet, een aanvang wordt gemaakt vóórdat het bestemmingsplan en/of uitwerkingsplan, ter uitvoering waarvan de onteigening strekt, onherroepelijk is/zijn goedgekeurd. Indien het bestemmingsplan en/of uitwerkingsplan ten tijde van het nemen van het raadsbesluit tot onteigening nog niet onherroepelijk is/zijn goedgekeurd, dienen aan dit besluit evenwel voorwaarden te worden verbonden, welke ertoe leiden, dat geen dagvaardingen als bedoeld in artikel 18 van de onteigeningswet zullen worden uitgebracht alvorens het bestemmingsplan en/of uitwerkingsplan onherroepelijk is/zijn goedgekeurd en dat het onteigeningsbesluit vervalt, indien en voor zover aan het bestemmingsplan en/of uitwerkingsplan in hoogste instantie goedkeuring wordt onthouden. Door middel van deze voorwaarden zijn naar Ons oordeel de rechtszekerheid en de rechtsbescherming van alle belanghebbenden voldoende gewaarborgd. In het raadsbesluit zijn de bedoelde opschortende en ontbindende voorwaarden ten aanzien van het uitwerkingsplan opgenomen. Overigens is bedoeld uitwerkingsplan als gevolg van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 9 april 2001, no. E /1, inmiddels onherroepelijk geworden. De reclamanten onder b. menen tenslotte dat er geen sprake is van een publiek belang voor de onderhavige onteigening. Naar hun mening is te verwachten, dat de gemeente de te onteigenen gronden zal doorverkopen aan ontwikkelaars die de kantoorbebouwing zullen realiseren. De reclamanten stellen zich op het standpunt dat bedoelde ontwikkelaars zich zelf met hen behoren te verstaan teneinde te trachten tot verwerving te komen. De reclamanten hebben de stellige overtuiging dat de gemeente ontwikkelaars heeft verboden zich hierin te mengen. Dit achten de reclamanten onjuist, mede gezien de uitspraak van de Hoge Raad van 10 augustus 1994 inzake Koopmans c.s./leeuwarden. Bovenstaande bedenkingen beoordelen Wij in het kader van het mogelijk zelf (doen) verwezenlijken van het bestemmingsplan ter plaatse. Met betrekking hiertoe dient vooreerst in het algemeen het volgende te worden overwogen. In het kader van een voorgenomen onteigening zal moeten zijn aangetoond, dat zonder de voorgestelde grondverwerving door de gemeente het doel waarvoor wordt onteigend niet of niet in de door de gemeente gewenste vorm te bereiken is. Voorts is van belang, dat indien een grondeigenaar bereid en in staat is zelf de op zijn grond rustende bestemming(en) te verwezenlijken, onteigening voor dat doel in beginsel niet noodzakelijk is. Dit beginsel kan uitzondering lijden, indien door de gemeente ter verwezenlijking van de betrokken bestemming(en) een andere vorm van planuitvoering wordt gewenst dan de eigenaar voor ogen staat. In een dergelijk geval is onteigening echter slechts dan gerechtvaardigd, indien is aangetoond, dat aan die andere vorm van planuitvoering in het publiek belang dringend behoefte bestaat. De vorm van planuitvoering welke in het publieke belang geboden is, staat overigens in eerste aanleg ter beoordeling van het gemeentebestuur. Of de betrokken grondeigenaren zelf daadwerkelijk tot planuitvoering zullen (kunnen) overgaan, hangt dan ook in hoofdzaak af van de vorm van planuitvoering. De potentiële uitvoerders van het bestemmingsplan zullen met het oog daarop inzicht moeten verkrijgen in de door de gemeente voorgestane wijze van planuitvoering, hetgeen doorgaans voor een belangrijk deel uit de toelichting op het bestemmingsplan of uit de bij dat plan behorende voorschriften al dan niet met de beschrijving in hoofdlijnen blijkt. In het bijzonder overwegen Wij dat de reclamanten op geen enkele wijze duidelijkheid hebben verschaft hoe zij aan het onderhavige bestemmingsplan uitvoering denken te kunnen geven. Hun overtuiging dat de gemeente Arnhem het de projectontwikkelaars zou hebben verboden zich met eigenaren te doen verstaan hebben de reclamanten in het kader van het ter zake ingestelde onderzoek niet kunnen onderbouwen. Van een vergelijkbare situatie met de door de reclamanten aangehaalde uitspraak is dan ook geen sprake. Voorts overwegen Wij, dat er geen enkele duidelijkheid bestaat of het zelf verwezenlijken van de bestemmingen door de reclamanten wel reëel moet worden geacht zodat naar Ons oordeel geenszins zekerheid wordt verschaft dat de bestemming in de door de gemeente gewenste vorm daadwerkelijk wordt gerealiseerd. Overigens blijkt uit de overgelegde stukken dat, gelet op de ligging van de grond van de reclamanten, zonder medewerking van de gemeente het zelf verwezenlijken van het bestemmingsplan niet zonder meer tot de mogelijkheden behoort. Gelet op het vorenstaande zijn Wij van oordeel dat de bedenkingen van de reclamanten onder b. er niet toe kunnen leiden, dat aan het onderwerpelijke raadsbesluit geheel of gedeeltelijk de goedkeuring wordt onthouden. De reclamanten onder c. stellen dat bij de besluitvorming omtrent het bestemmingsplan Arnhem Centraal in 1994 en 1995 de buurtbewoners is beloofd dat de bestaande woningen niet zouden worden gesloopt op een enkel pand ten behoeve van de aanleg van de hoge snelheidslijn na. Nu voor de hoge snelheidslijn een andere oplossing is gekozen is ook de hier- Uit: Staatscourant 4 oktober 2001, nr. 192 / pag. 26 3

4 voor geplande sloop van woningen niet meer nodig. Het huidige (uitwerkings)plan Arnhem Centraal II komt neer op afbraak van woningen waarna de grond jarenlang braak zal liggen om ten slotte door middel van speculatieverkoop aan projectontwikkelaars te worden overgedaan. Tot op heden zouden zich nog geen projectontwikkelaars hebben aangediend om de gewenste planuitvoering te realiseren. De reclamanten geven een uitgebreide toelichting over de indeling van de desbetreffende woningen en pleiten ervoor om het woningenbestand in zijn geheel te laten bestaan. Zij geven voorts hun visie op welke wijze, door middel van het opknappen van de Amsterdamseweg en de Bovenbrugstraat, de buurt er volgens hun woorden weer modern en waardig vlot kan uitzien. De reclamanten verzoeken Ons de reeds begonnen werkzaamheden van de gemeente voor een tijdvak van vijf jaar stop te zetten. In dit tijdvak van vijf jaar kan dan een overzichtelijker plan worden voltooid. De vorenstaande bedenkingen van de reclamanten zijn in feite voornamelijk gericht tegen het ter uitvoering staande bestemmingsplan en het daarop gebaseerde uitwerkingsplan als zodanig. Dergelijke bedenkingen zijn van planologische aard en behoren in het kader van de in de Wet op de Ruimtelijke Ordening voorgeschreven procedure met betrekking tot de totstandkoming van bestemmings- en uitwerkingsplannen naar voren te worden gebracht. Deze bedenkingen dienen hier derhalve buiten beschouwing te blijven en kunnen er niet toe leiden, dat aan het raadsbesluit tot onteigening de goedkeuring wordt onthouden. Voor wat betreft de bedenkingen van de reclamanten dat vooralsnog geen enkele projectontwikkelaar zich bereid heeft getoond de door de gemeente gewenste planuitvoering te realiseren en dat als gevolg hiervan na de sloop van de woningen de grond jarenlang braak zal liggen verwijzen Wij naar hetgeen is overwogen bij soortgelijke bedenkingen van de reclamanten onder b.. Ook de bedenkingen van de reclamanten onder c. kunnen er niet toe kunnen leiden, dat aan het onderwerpelijke raadsbesluit geheel of gedeeltelijk de goedkeuring wordt onthouden. Overige overwegingen Zoals in het vorenstaande reeds is overwogen wordt ten aanzien van de percelen kadastraal bekend gemeente Arnhem, sectie P, nos. 3515, 3516, 3517 en 3518, de goedkeuring aan het raadsbesluit tot onteigening onthouden. De verwerving van de overige in het onteigeningsplan begrepen gronden moet in het belang van een goede ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Arnhem worden geacht. Er bestaan te dien aanzien geen termen aan het raadsbesluit tot onteigening de goedkeuring te onthouden. Beslissing Wij hebben goedgevonden en verstaan: vorengenoemd besluit van de raad van Arnhem goed te keuren, behoudens voor zover het strekt tot onteigening van de percelen kadastraal bekend gemeente Arnhem, sectie P, nos. 3515, 3516, 3517 en 3518, aan welk deel van het raadsbesluit de goedkeuring wordt onthouden. Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer is belast met de uitvoering van dit besluit, dat met het raadsbesluit in de Staatscourant zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State. s-gravenhage, 14 september Beatrix. De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, J.P. Pronk. Raadsbesluit 8 januari 2001/Nr. SO/uvt 2000/2622 n De raad van de gemeente Arnhem Overwegende het volgende: 1. Dat bij raadsbesluit van 4 december 1995 het bestemmingsplan Arnhem Centraal is vastgesteld en dat bij besluiten van Gedeputeerde Staten en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 25 juni 1996 respectievelijk 17 november 1997 dit plan (grotendeels) is goedgekeurd; 2. Dat de onthouding van goedkeuring door Gedeputeerde Staten van het bestemmingsplan Arnhem Centraal betrekking heeft op het gedeelte van de plankaart dat omvat gedeelten van de percelen Bouriciusstraat 9 en 11 en Brantsenstraat 14 en 16/18 alsmede op artikel 3 lid 3 sub l onder k van de planvoorschriften; 3. Dat Burgemeester en Wethouders op 6 oktober 1998 op grond van artikel 11 Wet op de Ruimtelijke Ordening het bestemmingsplan Arnhem Centraal II hebben vastgesteld en dat Gedeputeerde Staten dit plan op 22 december 1998 hebben goedgekeurd; 4. Dat tegen het besluit van Gedeputeerde Staten van 22 december 1998 beroepen zijn ingesteld, over welke beroepen de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State nog een uitspraak moet doen; 5. Dat een verzoek om voorlopige voorziening is ingediend bij de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, welk verzoek onder voorwaarden is ingetrokken op 24 juli 1999; 6. Dat de bestemmingsplannen Arnhem Centraal en Arnhem Centraal II voorzien in de herstructurering van het stationsgebied van Arnhem; 7. Dat deze herstructurering past binnen het beleid van het Rijk en de provincies, zoals neergelegd in de Vierde nota over de ruimtelijke ordening, de Vierde nota over de ruimtelijke ordening Extra, het regionaaleconomisch beleidsplan Regio s zonder grenzen en de nota Ontwikkelingsvisie op het Stedelijk Knooppunt Arnhem-Nijmegen, een ruimtelijk perspectief; 8. Dat de voorgestane herstructurering van het stationsgebied noopt tot het op korte termijn realiseren van kantoren en sociaal-culturele voorzieningen op de hoek nieuwe Amsterdamseweg Bovenbrugstraat en de reconstructie van de Amsterdamseweg; 9. Dat de gemeente Arnhem ten behoeve van de uitvoering van de bestemmingsplannen Arnhem Centraal en Arnhem Centraal II wat betreft de aanleg van de nieuwe Amsterdamseweg en de realisering van kantoren op de hoek Amsterdamseweg-Bovenburgstraat moet kunnen beschikken over (gedeelten van) een aantal percelen, Uit: Staatscourant 4 oktober 2001, nr. 192 / pag. 26 4

5 welke zijn gelegen in de bestemmingsplannen Arnhem Centraal en Arnhem Centraal II; 10. Dat met de eigenaren of rechthebbenden op een recht tot dusver geen overeenstemming is bereikt over de aankoop van de benodigde gronden of rechten en het noodzakelijk wordt geacht gronden aan te wijzen ter onteigening; 11. Dat de onthouding van goedkeuring door Gedeputeerde Staten aan het bestemmingsplan Arnhem Centraal geen betrekking heeft op de thans benodigde gronden of beperkte rechten; 12. dat het bestemmingsplan Arnhem Centraal II nog niet onherroepelijk is en dat het in verband hiermee noodzakelijk is te bepalen dat: a. Niet tot dagvaarding overeenkomstig artikel 18 Onteigeningswet wordt overgegaan voordat onherroepelijk is beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan Arnhem Centraal II; b. Het onteigeningsbesluit vervalt indien en voor zover het bestemmingsplan Arnhem Centraal II in hoogste instantie goedkeuring wordt onthouden; 13. Dat ter uitvoering van artikel 80 Onteigeningswet toepassing is gegeven aan de Afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht op grond waarvan het plan tot onteigening met bijbehorende stukken met ingang van 28 augustus 2000 gedurende een periode van vier weken ter inzage heeft gelegen en van de terinzage legging op de voorgeschreven wijze kennis is gegeven; 14. dat zienswijzen zijn ingediend door de heer J. Polet en mevrouw J.W. Polet-Sterenberg, de heren J. Reijmes en H. Reijmes en de besloten vennootschappen J. Reijmes Holding B.V. en H. Reijmes Holding B.V. en de heer P. Verkerk en mevrouw A.T. Verkerk; 15. Dat het college van Burgemeester en Wethouders in haar advies van 28 november 2000 heeft aangegeven dat de zienswijzen geen aanleiding geven tot het aanpassen van het onteigeningsplan; Gelezen en onder overname van het voorstel van burgemeester en wethouders van 28 november 2000, stadsontwikkeling nummer SO/uvt 2000/2622 n en gelet op artikel 77 lid 1 onder 1 Onteigeningswet, Besluit: 1. de heer J. Polet en mevrouw J.W. Polet-Sterenberg, de heer H. Reijmes, de heer J. Reijmes de besloten vennootschappen J. Reijmes Holding B.V. en H. Reijmes Holding B.V. en de heer P. Verkerk en mevrouw A.T. Verkerk in de zienswijze ontvankelijk te verklaren; 2. de zienswijzen van de heer J. Polet en mevrouw J.W. Polet-Sterenberg, de heer H. Reijmes, de heer J. Reijmes, de besloten vennootschappen J. Reijmes Holding B.V. en H. Reijmes Holding B.V. en de heer P. Verkerk en mevrouw A.T. Verkerk niet te ondersteunen en niet tot de zijnen te maken; 3. ten name van de gemeente Arnhem voor de uitvoering van de bestemmingsplannen Arnhem Centraal en Arnhem Centraal II in het belang van de ruimtelijke ontwikkeling te onteigenen (gedeelten) van de onroerende zaken, welke op de bij dit besluit behorende grondtekening met projectnummer tekeningnummer A , gedateerd 28 april 00 (gew. 10 juli 2000) en onteigeningsplan met projectnummer A 11046, gedateerd 8 juni 2000 (gew. 10 juli 2000), zijn aangegeven en op de bij dit besluit behorende Lijst van de te onteigenen percelen zijn vermeld; 4. te bepalen dat: a. niet tot dagvaarding overeenkomstig artikel 18 Onteigeningswet wordt overgegaan voordat onherroepelijk is beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan Arnhem Centraal II; b. het onteigeningsbesluit vervalt indien en voor zover aan het bestemmingsplan Arnhem Centraal II in hoogste instantie goedkeuring wordt onthouden. De voorzitter. De secretaris. Nr. Te Van het perceel, kadastraal bekend grond- onteigenen plan grootte Als Ter grootte Sectie en Ten name van van nummer ha a ca ha a ca splitsing appt P 3514 Eigendom VERENIGING VAN EIGENAREN BOVENBRUGSTRAAT 14/18 TE ARNHEM, Arnhem Appartementsrecht P 4767 A 1 Appartementsrecht P 4767 A 2: WILLEMS, Johannes Jozephus Maria, Arnhem Appartementsrecht P 4767 A 3: VERKERK, Pieter, Arnhem Uit: Staatscourant 4 oktober 2001, nr. 192 / pag. 26 5

6 Nr. Te Van het perceel, kadastraal bekend grond- onteigenen plan grootte Als Ter grootte Sectie en Ten name van van nummer ha a ca ha a ca splitsing appt P 3515 Eigendom VERENIGING VAN EIGENAARS BOVENBRUGSTRAAT 20, 22, 14 Arnhem Appartementsrecht P 5116 A 1: Appartementsrecht P 5116 A2: Appartementsrecht P 5116 A 3: REIDING, Jacob, Arnhem splitsing appt P 3516 Eigendom VERENIGING VAN EIGENAARS BOVENBRUGSTRAAT 26, Arnhem Appartementsrecht P 5117 A 1: Appartementsrecht P 5117 A 2: Appartementsrecht P 5117 A 3: KERSTEN, Anna Maria Petronella, Arnhem benedenwoning P /2 eigendom Beusker, Gerardus benedenwoningen Hendrikus, Venlo erf 1/2 eigendom BEUSKER, Johan Christof, Venlo BEUSKER, Gerardus Hendrikus in leven gehuwd met Elisabeth Wilhelmina Hubertina Hendrix, Venlo HENDRIX, Elisabeth Wilhelmina Hubertina weduwe van Gerardus Hendrikus Beusker, Venlo huis tuin P 3518 STERENBERG, Jitske Wobbigje gehuwd met (buiten elke gemeenschap van goederen) Willem Hendrik Polet, Oosterbeek huis tuin P 4443 REIJMES, Derk Jan in leven gehuwd met Johanna Sophia Hallie, Arnhem garage werkplaats P 3821 Eigendom REIJMES, Derk Jan in overdekte wasplaats leven gehuwd met Johanna Sophia erf smeerkuil Hallie, Arnhem H. REIJMES HOLDING BV, Arnhem J. REIJMES HOLDING BV, Arnhem Behoort bij besluit van Raad van de gemeente Arnhem van 8 januari Uit: Staatscourant 4 oktober 2001, nr. 192 / pag. 26 6