Onteigening in de gemeente Amsterdam

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Onteigening in de gemeente Amsterdam"

Transcriptie

1 VROM Onteigening in de gemeente Besluit van 16 september 2005 no tot goedkeuring van het besluit van de stadsdeelraad gemeente van 6 december 2004, no. 2004/15684, tot onteigening als bedoeld in Titel IV van de onteigeningswet Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Op de voordracht van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 22 juli 2005, no. MJZ , Directie Juridische Zaken, afdeling Algemeen Juridische en Bestuurlijke Zaken. Gelezen de brief van het Dagelijks Bestuur van het stadsdeel gemeente van 19 januari Gelet op Titel IV van de onteigeningswet en Titel 10.2 van de Algemene wet bestuursrecht. De Raad van State gehoord (advies van 3 augustus 2005, no. W ). Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer 12 september 2005 no. MJZ , Directie Juridische Zaken, afdeling Algemeen Juridische en Bestuurlijke Zaken. Beschikken bij dit besluit over de goedkeuring van het besluit van de stadsdeelraad gemeente van 6 december 2004, no. 2004/15684, tot onteigening ingevolge artikel 77, eerste lid, aanhef en onder 1, van de onteigeningswet, ten name van die gemeente, van de bij dat besluit aangewezen percelen, kadastraal bekend gemeente, sectie W, nos. 6980, 6981, 5587, 6592, 6699, 4354, 6698, 5667, 7899 (ged.), 7897, 7898, 7487, 6769, 6770, 4356, 4357, 4358, 7152, 7151, 6548, 5603, 7203, 5539, 6906, 6374, 7015, 6417, 5502 (ged.), 5838, 7344 A1, 7344 A2, 7204, 6416, 7305, 6369, 7372 A1, 7372 A2, 7372 A3, 6288, 6470, 6469, 6371, 7306, 7308, 7307, 7303, 7484, 7483, 7896, 7485 (ged.), 7150 en Overwegingen Ingevolge voornoemd artikel 77 van de onteigeningswet kan, zonder voorafgaande verklaring bij de wet dat het algemeen nut onteigening vordert, onteigening plaatsvinden onder meer ten behoeve van de uitvoering van een bestemmingsplan. De ter onteigening aangewezen percelen en perceelsgedeelten zijn begrepen in het bestemmingsplan Polderweggebied 2003 dat door de stadsdeelraad is vastgesteld op 29 maart Gedeputeerde staten van Noord-Holland hebben bij besluit van 28 oktober 2004 dit plan in zijn geheel goedgekeurd. Tegen dit besluit is beroep ingesteld. Aangezien het plan nog niet onherroepelijk was ten tijde van het raadsbesluit tot onteigening is daarin de navolgende opschortende en ontbindende voorwaarde opgenomen: dat niet tot dagvaarding van de rechthebbenden zal worden overgegaan voordat onherroepelijk is beslist over het bestemmingsplan Polderweggebied 2003 en dat het raadsbesluit tot onteigening vervalt, voor zover in hoogste instantie goedkeuring aan het bestemmingsplan wordt onthouden. Blijkens het raadsbesluit tot onteigening wenst de gemeente de daarin bedoelde gronden in eigendom te verkrijgen ter uitvoering van evengenoemd bestemmingsplan. De te onteigenen gronden zijn in het bestemmingsplan Polderweggebied 2003 aangewezen voor woningen (W), woningen c.a. (Wx), woningen boven winkels (W+Cw), woningen c.a. en centrumvoorzieningen (Wx+C), maatschappelijke voorzieningen (Mx), horecavoorzieningen (Bh), tuinen (T), verkeersareaal (Va) en openbare ruimte (Vo). In de wijze van planuitvoering is onder meer inzicht verschaft door middel van de bij voornoemd bestemmingsplan behorende voorschriften met de daarbij behorende toelichting en kaarten. Bedenkingen Het raadsbesluit tot onteigening heeft overeenkomstig artikel 84, eerste lid, van de onteigeningswet met ingang van 9 december 2004 gedurende vier weken voor een ieder ter inzage gelegen ten kantore van de stadsdeelraad. Binnen deze termijn zijn tegen het raadsbesluit bij Ons schriftelijk bedenkingen naar voren gebracht door: 1. Mr. A. Tailleur namens de Hema Vastgoed B.V., verder te noemen reclamant onder 1; 2. M. de Koe namens J.A.R. Elzinga, verder te noemen reclamant onder 2; 3. F.J. Colon, verder te noemen reclamant onder 3; 4. Stichting Ymere, verder te noemen reclamant onder 4; 5. Woningbouwvereniging Het Oosten, verder te noemen reclamant onder 5. Aan artikel 86, tweede lid, van de Onteigeningswet, inhoudende dat degenen, die tijdig ingevolge het eerste lid van artikel 85 van de wet bedenkingen naar voren hebben gebracht, door Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer in de gelegenheid worden gesteld zich te doen horen, is voldaan. Overwegingen n.a.v. de bedenkingen Ten aanzien van de bedenkingen van reclamanten overwegen Wij als volgt. Reclamant onder 1 voert aan dat het stadsdeel het onteigeningsinstrument ten onrechte aanwendt en altijd heeft gehanteerd als stok achter de deur om bepaalde ontwikkelingen af te dwingen. Reclamant onder 1 heeft zich tot op zekere hoogte reeds bereid verklaard vrijwillig mee te werken en hij heeft daarbij ook de kaders aangegeven waarbinnen met het stadsdeel tot zaken zou kunnen worden gekomen. Het stadsdeel heeft ten onrechte geweigerd om daarop in der minne in te gaan. Op 18 maart 2005 is recla- Uit: Staatscourant 30 september 2005, nr. 190 / pag. 20 1

2 mant door Ons gehoord en herhaalde hij de wens tot compensatie voor winkelruimte. Reclamant verzoekt de Kroon in haar besluit een relatie te leggen tussen het verlies van de winkelruimte op de te onteigenen percelen en de gewenste ruimte in de nieuwbouw. Tevens wil hij de sloop van de bestaande winkelruimte en de nieuwbouw op elkaar afstemmen, met andere woorden: er mag niet onteigend worden voordat over deze punten minnelijke overeenstemming en afstemming is bereikt. Voorts bestaat er grote onzekerheid omtrent de omvang en de kosten van de nieuwbouw alsmede de hoogte van de nieuwe erfpacht, ingaande Ten aanzien van het door stadsdeel gemeente gevoerde minnelijk overleg overwegen Wij vooreerst, dat ten opzichte van de burger eerst van onteigening door het opstarten van de administratieve fase mag worden gebruikgemaakt, indien langs minnelijke weg redelijkerwijs niet of niet in de gewenste vorm tot overeenstemming is te komen. Aan deze eis is naar Ons oordeel in het kader van onteigeningen, bedoeld in Titel IV van de onteigeningswet in het algemeen genoegzaam voldaan, indien voor de eerste tervisielegging van het onteigeningsplan een aanvang met de onderhandelingen over de minnelijke verwerving is gemaakt en ten tijde van het nemen van het raadsbesluit tot onteigening voldoende aannemelijk is dat die onderhandelingen vooralsnog niet tot het gewenste resultaat zullen leiden. Voorts zijn Wij van oordeel, dat het wel wenselijk doch niet strikt noodzakelijk is, dat ten tijde van het nemen van het raadsbesluit tot onteigening reeds een formeel bod is uitgebracht. Voldoende is dat sprake is geweest van een redelijke doch vruchteloos gebleken poging om hetgeen onteigend moet worden langs minnelijke weg te verwerven. Bij de onderhandelingen dienaangaande kan, ook zonder dat een formeel bod is uitgebracht, genoegzaam komen vast te staan dat minnelijke verwerving vooralsnog niet tot de mogelijkheden behoort. Alsdan kan een gemeente teneinde op een redelijk tijdstip tot uitvoering van het desbetreffende bestemmingsplan te kunnen overgaan in beginsel tot onteigening besluiten. Het zou te ver gaan de eis te stellen, dat partijen reeds ten tijde van de tervisielegging van het onteigeningsplan in eerste instantie moeten zijn uitonderhandeld. Wij zijn van mening, dat, zoals hiervoor beschreven, het voldoende is als op dit tijdstip met de onderhandelingen een aanvang is gemaakt en in de periode tot het nemen van het raadsbesluit tot onteigening genoegzaam is komen vast te staan, dat deze onderhandelingen niet tot het gewenste resultaat zullen leiden. Er is dus sprake van een tweevoudige verplichting tot onderhandelen van de partij, die tot onteigening wenst over te gaan: vooreerst in het stadium van de administratieve fase van de onteigeningsprocedure en wel voor de eerste tervisielegging van het onteigeningsplan en vóórdat een raadsbesluit tot onteigening wordt genomen en vervolgens, na het nemen van het Koninklijk besluit, en vóórdat tot dagvaarding, als bedoeld in artikel 18 van de onteigeningswet, wordt overgegaan, zijnde het tijdstip waarop de gerechtelijke fase van de onteigeningsprocedure aanvangt. Ten aanzien van de bedenkingen van reclamant onder 1 overwegen Wij in het bijzonder dat uit het onderzoek is gebleken dat er in 2004 vier gesprekken zijn gevoerd tussen hem en het projectbureau van het stadsdeel omtrent de uitbreidingsmogelijkheden en de financiële consequenties en dat het overleg nog steeds voortduurt. Hieruit is nog geen minnelijke overeenstemming voortgevloeid. Tevens is uit het onderzoek gebleken dat in oktober 2004 met de sanering van de bodem is gestart en dat deze inmiddels in volle gang is. In het kader hiervan zijn reeds enkele gebouwen gesloopt. Vanaf augustus 2005 tot april 2009 zijn de bouwactiviteiten in het gebied gepland. Voor de zogenaamde Hema-driehoek is de start van de bouwactiviteiten voorzien in april Wij zijn van oordeel dat, nu het stadsdeel voor de eerste tervisielegging van het onteigeningsplan met de onderhandelingen over de minnelijke verwerving een aanvang heeft gemaakt en het ten tijde van het raadsbesluit voldoende aannemelijk was dat minnelijke verwerving vooralsnog niet tot de mogelijkheden behoort, zij, teneinde op een redelijk tijdstip tot de uitvoering van het onderwerpelijke bestemmingsplan aldaar te kunnen overgaan, in beginsel tot onteigening van de desbetreffende grond heeft kunnen besluiten. De door reclamant onder 1 gewenste, door Ons te maken koppeling tussen de afbraak van de winkelruimte op de te onteigenen percelen en de nieuwbouw aan de achterzijde winkel kan niet door Ons worden gehonoreerd. De onteigeningswet kent overigens niet de verplichting tot het geven van compensatie in de vorm van vervangende gronden c.a. Met betrekking tot de bedenkingen die zien op de omvang van de kosten van de nieuwbouw en de hoogte van de erfpacht in 2007 overwegen Wij, dat deze van financiële aard zijn. Dergelijke bedenkingen kunnen aan de goedkeuring van een raadsbesluit tot onteigening niet in de weg staan, aangezien de onteigeningswet belanghebbenden een volledige schadevergoeding waarborgt. De hoogte van de schadevergoeding staat echter in de procedure tot goedkeuring van het raadsbesluit niet ter beoordeling aangezien de vaststelling daarvan geschiedt in het kader van de gerechtelijke procedure. Het minnelijk overleg, dat ingevolge artikel 17 onteigeningswet aan de gerechtelijke procedure vooraf zal moeten gaan, zal wellicht alsnog tot een voor partijen aanvaardbare oplossing kunnen leiden. Gelet op het vorenstaande kunnen de bedenkingen van de reclamant onder 1 er niet toe leiden, dat aan het raadsbesluit tot onteigening geheel of gedeeltelijk de goedkeuring wordt onthouden. Reclamant onder 2 voert aan dat de gemeente niet of onvoldoende heeft getracht het erfpachtrecht langs minnelijke weg in eigendom te verkrijgen. Er is kan, gezien het aantal gesprekken dat is gevoerd en het feit dat er tot nu toe slechts één mondeling aanbod is gedaan, niet gesproken worden van een onderhandelingssituatie. Tot op heden is het aanbod nog niet schriftelijk bevestigd of onderbouwd. Er wordt niet voldaan aan de door de Kroon gehanteerde voorwaarden voor het minnelijk overleg nu er, goedbeschouwd, geen onderhandelingen hebben plaatsgevonden. Reclamant onder 2 wil zijn bedrijf hervestigen in de in het plangebied gelegen voormalige melkfabriek maar het, door reclamant onder 2 geïni- Uit: Staatscourant 30 september 2005, nr. 190 / pag. 20 2

3 tieerde, overleg heeft geen concreet resultaat opgeleverd. Op 14 februari 2005 is reclamant is reclamant door Ons gehoord en heeft hij de hiervoor aangehaalde bedenkingen herhaald en toegelicht. Ten aanzien van deze bedenkingen verwijzen Wij vooreerst naar hetgeen Wij bij reclamant onder 1 ten aanzien van de in het algemeen aan het minnelijk overleg te stellen voorwaarden hebben overwogen. Ten aanzien hiervan overwegen Wij in het bijzonder dat uit het onderzoek is gebleken dat er een aantal gesprekken en briefwisselingen tussen reclamant onder 2 en het projectbureau Polderweggebied hebben plaatsgevonden. Deze gesprekken vinden tot op heden nog steeds plaats en hebben als onderwerp de herplaatsing van het bedrijf van reclamant in de voormalige melkfabriek. Deze pogingen hebben ten aanzien van reclamant onder 2 evenwel tot nu toe (nog) niet tot resultaat geleid. Nu de gemeente vóór de eerste tervisielegging van het onteigeningsplan met de onderhandelingen over de minnelijke verwerving van het erfpachtrecht van de reclamant een aanvang heeft gemaakt en het ten tijde van het nemen van het raadsbesluit voldoende aannemelijk was dat minnelijke verwerving vooralsnog niet tot de mogelijkheden behoort, heeft zij, teneinde op een redelijk tijdstip tot de uitvoering van het onderwerpelijke bestemmingsplan aldaar te kunnen overgaan, in beginsel tot onteigening van de desbetreffende grond kunnen besluiten. Ten overvloede wijzen Wij er op dat, zoals bij reclamant onder 1 reeds is aangevoerd, de onteigeningswet overigens niet de verplichting kent tot het geven van compensatie in de vorm van vervangende gronden c.a. Gelet op het vorenstaande kunnen de bedenkingen van reclamant onder 2 er niet toe leiden, dat aan het raadsbesluit tot onteigening geheel of gedeeltelijk de goedkeuring wordt onthouden. Reclamant onder 3 heeft als bedenking bij Ons aangevoerd dat de in het onteigeningsplan begrepen gronden reeds in het bezit van de gemeente zijn en dat daarom niet valt in te zien waarom de gemeente deze panden zou moeten onteigenen. Uit de overgelegde stukken en het ter zake ingestelde onderzoek is gebleken dat het perceel van reclamant onder 3, gelegen aan de Eerste Oosterparkstraat 168-F te, niet is begrepen in de onteigening. Reclamant is dan ook niet als belanghebbende in de zin van artikel 84, derde lid, onteigeningswet aan te merken. Reclamant onder 3 is dan ook niet ontvankelijk in zijn bij Ons ingediende bedenkingen. Reclamanten onder 4 en 5 participeren in de Ontwikkelingscombinatie Polderweg (hierna: OCP), een samenwerkingsverband tussen Stichting Ymere, Woningbouwvereniging Het Oosten en Bouwfonds Ontwikkeling, en voeren dezelfde bedenkingen aan. Deze zullen daarom hieronder gezamenlijk worden behandeld. Door reclamanten onder 4 en 5 wordt aangevoerd dat een onteigeningsprocedure niet opportuun is nu de onderhandelingen zich in een vergevorderd stadium bevinden en de inbrengwaarden reeds in een raamovereenkomst zijn vastgelegd. Het ziet er naar uit dat binnenkort over de overige zaken overeenstemming kan worden bereikt. De nu in gang gezette onteigeningsprocedure is daarom in strijd met artikel 17 onteigeningswet. Reclamanten onder 4 en 5 voeren tevens aan dat zij in staat en onder voorwaarden bereid zijn om het bestemmingsplan ter plaatse zelf te realiseren. Zij zijn immers nauw betrokken bij de planvorming en zullen ook een grote rol gaan spelen in de ontwikkeling van het gebied. Een eventuele zelfrealisatie zal de plannen van het stadsdeel dan ook niet in gevaar brengen. Op grond hiervan bestaat er ook geen noodzaak voor het stadsdeel de onroerende zaken van reclamanten te onteigenen. Reclamanten onder 4 en 5 voeren aan dat er sprake is van strijd met artikel 80, tweede lid, onteigeningswet aangezien de meest belangrijke stukken, namelijk de plannen inzake de onteigening en alle relevante stukken aangaande het nieuwe bestemmingsplan niet op het stadsdeelkantoor konden worden ingezien. Reclamant onder 5 is op 29 maart 2005 door Ons gehoord waarbij de hiervoor aangehaalde bedenkingen zijn herhaald en toegelicht. Reclamant onder 4 heeft op 6 maart 2005 telefonisch meegedeeld dat zij niet nader gehoord wilde worden. Ten aanzien van de bedenkingen die zien op het in deze fase niet opportuun zijn van het starten van de onteigeningsprocedure verwijzen Wij naar hetgeen door Ons ten aanzien van het minnelijk overleg in het algemeen is gesteld bij de behandeling van de bedenkingen van reclamant onder 1. Meer in het bijzonder overwegen Wij dat reclamanten deel uitmaken van de OCP. Deze combinatie heeft in januari 2004 een intentieovereenkomst met het stadsdeel gesloten. In de bij deze overeenkomst behorende sideletter is beschreven hoe de waardevaststelling van de percelen van reclamanten zal plaatsvinden. Over de precieze interpretatie van de sideletter werden eind 2004 nog intensieve gesprekken gevoerd. Tot nu toe hebben die gesprekken evenwel niet tot resultaat geleid. Voorts overwegen Wij dat voor de uitvoering van de in het bestemmingsplan gelegen projecten een planning is opgesteld die loopt van de start van de bodemsanering in 2004 tot en met de laatste oplevering in Inmiddels is in oktober 2004 met de saneringswerkzaamheden gestart en zijn deze in volle gang. In het kader hiervan zijn reeds enkele gebouwen gesloopt. Het stadsdeel, als coördinator van het project, wil vrijelijk kunnen beschikken over de percelen die in het bestemmingsplan zijn gelegen teneinde de uitvoering van deze planning mogelijk te kunnen maken en vertragingen zo veel mogelijk te voorkomen. Daartoe heeft zij ook de bij haar in eigendom zijnde percelen in de onteigening begrepen. Nu de gemeente vóór de eerste tervisielegging van het onteigeningsplan, in het kader van de gesloten intentieovereenkomst en de daarna voortgezette gesprekken, met de onderhandelingen over de minnelijke verwerving van de grond van de reclamanten een aanvang heeft gemaakt en het ten tijde van het nemen van het raadsbesluit voldoende aannemelijk was dat minnelijke verwerving vooralsnog niet tot de mogelijkheden behoort, heeft zij, teneinde op een redelijk tijdstip tot de uitvoering van het onderwerpelijke bestemmingsplan aldaar te kunnen overgaan, in beginsel tot onteigening van de desbetreffende grond kunnen besluiten. Ten aanzien van de bedenkingen die zien op de zelfrealisatie door reclamanten overwegen Wij vooreerst in het algemeen, dat in het kader van een voorgenomen onteigening zal Uit: Staatscourant 30 september 2005, nr. 190 / pag. 20 3

4 moeten zijn aangetoond, dat zonder de voorgestelde grondverwerving door de gemeente het doel waarvoor wordt onteigend niet of niet in de door de gemeente gewenste vorm te bereiken is. Hierbij is van belang, dat indien een grondeigenaar bereid en in staat is zelf de op de grond rustende bestemming(en) te verwezenlijken, onteigening voor dat doel in beginsel niet noodzakelijk is. Dit beginsel kan uitzondering lijden, indien door de gemeente ter verwezenlijking van de betrokken bestemming(en) een andere vorm van planuitvoering wordt gewenst dan de eigenaar voor ogen staat. In een dergelijk geval is onteigening echter slechts dan gerechtvaardigd, indien is aangetoond, dat aan die andere vorm van planuitvoering in het publieke belang dringend behoefte bestaat. Voorts kan het vorenaangehaalde beginsel uitzondering lijden, wanneer de grond van de eigenaar dermate verspreid is gelegen, dat van een op doelmatige wijze zelf realiseren van het bestemmingsplan geen sprake kan zijn, bijvoorbeeld als de eigenaar niet beschikt over voldoende aaneengesloten grond om binnen de mogelijkheden van het bestemmingsplan zelf tot realisering over te gaan of als de te onteigenen grond geen afzonderlijk deel van het te realiseren complex kan vormen. Verder kan het beginsel uitzondering lijden, als er sprake is van een plan, dat integraal in onderlinge samenhang moet worden uitgevoerd en de benodigde grond niet in zijn geheel in het bezit is van de eigenaar die een beroep doet op het (deels) zelf realiseren van het bestemmingsplan. De vorm van planuitvoering, inclusief de verkaveling, welke in het publieke belang geboden is, staat overigens in eerste aanleg ter beoordeling van het gemeentebestuur. Of de betrokken grondeigenaren zelf daadwerkelijk tot planuitvoering zullen (kunnen) overgaan, hangt dan ook in hoofdzaak af van de vorm van planuitvoering. Ten aanzien van de bedenkingen van reclamanten onder 4 en 5 overwegen Wij dat uit de overgelegde stukken blijkt reclamanten eigenaar zijn van een aantal in het plangebied gelegen percelen. Te weten reclamant onder 4 van de percelen met de volgnummers 32 en 42 en reclamant onder 5 van de percelen met de volgnummers 38, 39, 40 en 41. Daarnaast beschikt reclamant onder 4 over de erfpachtrechten van de percelen 21, 22 en 33. Uit de overgelegde stukken en het ter zake ingestelde onderzoek blijkt dat het bij de uitvoering van dit bestemmingsplan gaat om de realisering van grote projecten met diverse omvangrijke bouwblokken. Deze bouwblokken overschrijden de grenzen van de percelen van reclamanten. Zelfrealisatie van gedeelten van nieuwbouwblokken is bouwtechnisch en planmatig gezien niet gewenst, zo niet onmogelijk. Verder beschikt reclamant onder 4 slechts over de erfpachtrechten van een aantal percelen zodat hij ten aanzien van deze percelen door Ons niet in staat wordt geacht tot zelfrealisering over te kunnen gaan nu hij niet de eigenaar van de percelen is. Ten aanzien van de bedenking die betrekking heeft op de terinzagelegging van de stukken overwegen Wij vooreerst dat uit de overgelegde stukken blijkt dat reclamant onder 4 de vorenaangehaalde bedenking niet overeenkomstig artikel 3:13 van de Algemene wet bestuursrecht als zienswijze bij het gemeentebestuur naar voren heeft gebracht. Artikel 84, derde lid, van de onteigeningswet strekt er toe, dat alleen door de gemeenteraad gekende en niet erkende zienswijzen door de Kroon in het kader van de behandeling van de bij Ons naar voren gebrachte bedenkingen beoordeeld worden. De reclamant onder 4 kan derhalve niet in zijn voormelde bij Ons naar voren gebrachte bedenking worden ontvangen. In dit verband overwegen Wij voorts, dat in het kader van de door Ons te nemen beslissing omtrent de goedkeuring van een raadsbesluit tot onteigening overigens ook een ambtshalve toetsing plaatsvindt. Ten aanzien van deze door reclamant onder 5 naar voren gebrachte bedenking overwegen Wij, dat in artikel 80, tweede lid, van de onteigeningswet is aangegeven welke stukken met het oog op de toepassing van artikel 3:11 van de Algemene wet bestuursrecht ter inzage dienen te worden gelegd. Verder dient ingevolge het bepaalde in artikel 80, eerste lid, van de onteigeningswet in samenhang met artikel 3:12 van de Algemene wet bestuursrecht in de kennisgeving van de terinzagelegging van het onteigeningsplan te worden vermeld de aard en de strekking van de feitelijke werken en werkzaamheden, waarvoor onteigend wordt. Bij een onteigening als de onderwerpelijke, welke strekt ter uitvoering van een bestemmingsplan, dat in het onderhavige geval bestaat uit kaarten, voorschriften en toelichting, kunnen in het algemeen andere gegevens dan in casu door de gemeente ter inzage zijn gelegd niet worden geëist. Uit het onderzoek is gebleken dat op het stadsdeelkantoor niet alleen de kadastrale lijsten, uittreksels en kaarten, ten tijde van het onderzoek, ter inzage lagen, maar ook het bestemmingsplan met plankaarten, toelichtingen en voorschriften. Daarnaast zijn ook een aantal edities van het door het Projectbureau Polderweggebied uitgegeven informatiebulletin Polderweg Nieuws, waarin, aan de hand van kaarten, foto s en tekeningen, de plannen uiteengezet worden, ter inzage gelegd. Voorts overwegen Wij dat reclamant al geruime tijd participeert in de OCP die mede de planvorming voor het gebied tot stand heeft gebracht en dan ook uit dien hoofde bekend was met de plannen. Wij zijn van oordeel dat, in samenhang met de vorenbedoelde kennisgeving voldoende duidelijkheid kon worden verkregen omtrent de voorgenomen wijze van planuitvoering Gelet op het vorenstaande kunnen de bedenkingen van reclamanten onder 4 en 5 er niet toe leiden, dat aan het raadsbesluit tot onteigening geheel of gedeeltelijk de goedkeuring wordt onthouden. Overige overwegingen Het moet in het belang van een goede ruimtelijke ontwikkeling van stadsdeel gemeente worden geacht, dat zij de eigendom van het onderwerpelijke perceel verkrijgt. Er bestaan ook overigens geen termen aan genoemd raadsbesluit de goedkeuring te onthouden. Beslissing Wij hebben goedgevonden en verstaan: het besluit van de stadsdeelraad gemeente van 6 december 2004, no. 2004/15684, goed te keuren. Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Uit: Staatscourant 30 september 2005, nr. 190 / pag. 20 4

5 Milieubeheer is belast met de uitvoering van dit besluit, dat met het raadsbesluit in de Staatscourant zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State. s-gravenhage, 16 september Beatrix. De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, S.M. Dekker. Raadsbesluit Stadsdeel Oost/Watergraafsmeer Besluit stadsdeelraad datum vergadering: 6 december 2004 documentnaam: Onteigeningsplan Polderweggebied registratienummer: 2004/15684 agendapunt: 18 betreft: Onteigeningsplan Polderweggebied De stadsdeelraad van stadsdeel Oost/Watergraafsmeer, Gezien de voordracht van het Dagelijks Bestuur van 26 oktober 2004; Gelet op het bepaalde in de Onteigeningswet, Besluit: I. de adressanten Colon en De Vroom en Chajes niet-ontvankelijk te verklaren; II. de overige adressanten in hun zienswijze te ontvangen en deze ongegrond te verklaren. Deze zienswijzen geven geen aanleiding het onteigeningsplan aan te passen of te wijzigen; III. ter onteigening ten name van de gemeente ingevolge artikel 77, lid 1, onder 1e van de Onteigeningswet aan te wijzen de eigendommen, begrepen in het bestemmingsplan Polderweggebied 2003, op de bij dit besluit behorende grondplankaart met zwarte lijnarcering aangeduid en vermeld in de bij dit besluit behorende lijst (onteigeningsplan Polderweggebied 2003); IV. te bepalen, dat niet tot dagvaarding van de rechthebbenden zal worden overgegaan voordat onherroepelijk is beslist over het bestemmingsplan Polderweggebied 2003 en dat het raadsbesluit tot onteigening vervalt, voor zover in hoogste instantie goedkeuring aan het bestemmingsplan wordt onthouden; V. alle noodzakelijke stappen te doen, zowel in eerste aanleg als daarna en zowel als eisende als verwerende partij, om langs gerechtelijke weg de onteigening te verkrijgen van de onder III bedoelde eigendommen, nadat en voor zover de benodigde Koninklijke goedkeuring als bedoeld in artikel 80, lid 3 van de Onteigeningswet is verkregen. De stadsdeelraad voornoemd, J. Rochat, griffier. M. Verbeet, stadsdeelvoorzitter. Onteigening ten behoeve van de gedeeltelijke uitvoering van en ter handhaving van de feitelijke toestand overeenkomstig het bestemmingsplan Polderweggebied 2003 ex art. 77, eerste lid onder 1e Onteigeningswet Nr. Te van het perceel bij, het kaderster bekend grond- onteigenen plan grootte Als Ter grootte Ten name van van sectie en ha a ca ha a ca nummer Gemeente bedrijvigheid 4 62 W 6980 (agrarisch) wonen 9 41 W school erf W bedrijvigheid W 6592 erftuin bedrijvigheid W 6699 (agrarisch) openbaar vervoer berging-stalling W 4354 (garage-schuur) wonen 1 99 W bedrijvigheid W ± wegen W bedrijvigheid W 7897 terrein (natuur) bedrijvigheid 4 50 W /1 De Gemeente Uit: Staatscourant 30 september 2005, nr. 190 / pag. 20 5

6 Nr. Te van het perceel bij, het kaderster bekend grond- onteigenen plan grootte Als Ter grootte Ten name van van sectie en ha a ca ha a ca nummer onderwijs W 7487 onderwijs stal bergplaats W 6769 loods erf 10-woningen bedrijvigheid 5 98 W wonen 40 W /1 De Gemeente bijzondere 40 W 4357 objecten bedrijvigheid 3 41 W wegen 7 65 W sportterrein W 7151 sporthal erf wegen W bedrijvigheid W /1 Eigendom Belast met erftuin Erfpacht: De Gemeente bedrijvigheid 7 17 W 7203 Stichting Ymere te bedrijvigheid W /1 De Gemeente fabriek W /1 Eigendom Belast met kantoor erf Erfpacht: De Gemeente De Waard Onroerend Goed Beheer B.V. te Velsen bedrijvigheid 4 96 W /1 Eigendom Belast met Erfpacht: De Gemeente Titra Europe Holding B.V. te wonen met 6 09 W /1 Eigendom Belast met bedrijvigheid Erfpacht: De Gemeente ium 5 17 W 6417 Jan Albert Roelof Elzinga te Bergen NH ± 84 bijzondere 9 05 W /1 Vereniging van objecten Appartementseigenaars, Linnaeusstraat te 28 wonen W 7344 A1 1/1 Eigendom belast met (appartement) De Gemeente Hema Vastgoed B.V. te Uit: Staatscourant 30 september 2005, nr. 190 / pag. 20 6

7 Nr. Te van het perceel bij, het kaderster bekend grond- onteigenen plan grootte Als Ter grootte Ten name van van sectie en ha a ca ha a ca nummer wonen W 7344 A2 1/1 Eigendom belast met (appartement) De Gemeente 1/1 Erfpacht Stichting Ymere te 72 bijzondere W /1 Vereniging van objecten Appartementseigenaars, Linnaeusstraat te 29 wonen W 7344 A1 1/1 Eigendom belast met (appartement) De Gemeente Hema Vastgoed B.V. te Wonen W 7344 A2 1/1 Eigendom belast met (appartement) De Gemeente Stichting Ymere te bedrijvigheid 1 27 W 7204 Titra Europe Holding B.V. te 1/1 Eigendom belast met De Gemeente bedrijvigheid 2 52 W /1 Eigendom belast met De Gemeente 1/1 Erfpacht De Gemeente bedrijvigheid W /1 Stichting Ymere te erf-tuin rf 5 34 W /1 VVE Beijersweg 14 / 14 B en 14A Te te Bedrijvigheid W 7372 A 1 W 7372 A2 1/1 Stichting Ymere te wonen met W 7372 A3 bedrijvigheid bedrijvigheid 8 50 W 6288 Gerrit Anton Willem Heemskerk te W /1 Amstelveen O.h.v.g.m. Ellen Catharina De Meijer bedrijvigheid 1 45 W /1 Elisabeth Arends te Nyetryne W 6371 O.h.v.g.m. Rudolf Kriek W bedrijvigheid 3 27 W /1 Woningbouwvereniging Het Oosten te W W 7303 Uit: Staatscourant 30 september 2005, nr. 190 / pag. 20 7

8 Nr. Te van het perceel bij, het kaderster bekend grond- onteigenen plan grootte Als Ter grootte Ten name van van sectie en ha a ca ha a ca nummer bedrijvigheid 2 15 W /1 De Gemeente bedrijvigheid 6 90 W /1 Stichting Ymere te bedrijvigheid 3 02 W /1 Eigendom belast met (nutsvoorziening) De Gemeente NV Nuon Infra West te 45 ± 16 wonen 3 13 W /1 Eigendom belast met De Gemeente Stichting Jongeren Projektgroep Oost te erf-tuin 4 00 W 7150 Vereniging Dierenasiel te huis erf W /1 Eigendom belast met stallen De Gemeente Behoort bij raadsbesluit d.d. 6 december 2004, nr. 2004/ Uit: Staatscourant 30 september 2005, nr. 190 / pag. 20 8