Onteigening in de gemeenten Culemborg en Geldermalsen

Transcriptie

1 VW Onteigening in de gemeenten Culemborg en Geldermalsen Verbreding rijksweg A2 tot 2 x 3 rijstroken, gedeelte van de aansluiting Culemborg en knooppunt Deil, met bijkomende werken Besluit van 19 september 2006, nr houdende aanwijzing van onroerende zaken ter onteigening ten algemenen nutte Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Beschikken bij dit besluit op het verzoek van de Hoofdingenieur- Directeur van Rijkswaterstaat Oost- Nederland tot aanwijzing van onroerende zaken ter onteigening ingevolge artikel 72a van de onteigeningswet ten behoeve van de verbreding van rijksweg A2 tot 2 x 3 rijstroken tussen knooppunt Everdingen en knooppunt Deil en tussen de aansluiting Zaltbommel-knooppunt Empel, voor het gedeelte van de aansluiting Culemborg en knooppunt Deil, met bijkomende werken, in de gemeenten Culemborg en Geldermalsen. Onze Minister van Verkeer en Waterstaat heeft de beslissing op het verzoek voorgedragen bij brief van 9 augustus 2006, nr. RWSCD BJV 2006/8676, Rijkswaterstaat Corporate Dienst, Eenheid Bestuurlijk Juridische Zaken en Vastgoed. Overeenkomstig artikel 3:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht hebben het ontwerpbesluit alsmede de in artikel 63 van de onteigeningswet genoemde stukken in de periode van 10 februari 2006 tot en met 24 maart 2006 in de gemeenten Culemborg en Geldermalsen ter inzage gelegen. Voorafgaand daaraan is de terinzagelegging overeenkomstig artikel 3:12 van de Algemene wet bestuursrecht aangekondigd in de Staatscourant van 9 februari 2006, nr. 29, in de Culemborgse Courant van 1 februari 2006 en in het Nieuwsblad Geldermalsen van 2 februari Het ontwerpbesluit is voorafgaand aan de terinzagelegging overeenkomstig artikel 3:13 van de Algemene wet bestuursrecht toegezonden aan belanghebbenden en aan de aanvrager. In genoemde kennisgeving zijn belanghebbenden op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot het naar keuze schriftelijk of mondeling naar voren brengen van zienswijzen. De volgende belanghebbenden hebben van deze mogelijkheid gebruik gemaakt: 1. mr. G.J.I.M. Seelen, namens de heer T.G.J. van der Perk en de heer A.H. van der Perk van wie in dit besluit thans geen gronden meer ter onteigening worden aangewezen, de besloten vennootschap Heytrac Holding B.V., eigenares van de onroerende zaak met grondplannummer , en de besloten vennootschap Theo van der Perk Mechanisatiebedrijf B.V., huurster van een aantal gedeelten grond van de heer T.G.J. van der Perk, de heer A.H. van der Perk en de besloten vennootschap Heytrac Holding B.V.; 2. mr. G.J.I.M. Seelen, namens de heer en mevrouw Van Laar-Grootendorst, eigenaren van de onroerende zaken met de grondplannummers en ; 3. Onteigenings Adviesbureau De Boer B.V., namens BM Enspijk B.V. en De Rotonde B.V., eigenaren van de onroerende zaken met de grondplannummers , en Overwegingen Ingevolge artikel 72a van de onteigeningswet kan, zonder voorafgaande verklaring bij de wet dat het algemeen nut onteigening vordert, onteigening plaatsvinden onder meer ten behoeve van de aanleg en verbetering van wegen. Reclamanten sub 1. Reclamanten merken in de eerste plaats op, dat het volgens het ontwerpbesluit de bedoeling is te onteigenen voor de verbreding van de A2 tot 2 x 3 rijstroken. Inmiddels is volgens reclamanten echter bekend dat Rijkswaterstaat helemaal niet voornemens is 2 x 3 rijstroken aan te leggen, maar over wil gaan tot de aanleg van 2 x 4 rijstroken. Hiertoe zal op korte termijn een nieuw (ontwerp)tracébesluit ter inzage worden gelegd. Nu het werk dat in het ontwerpbesluit is genoemd niet kan worden uitgevoerd, moet volgens reclamanten dan ook worden afgezien van de onteigening omdat de noodzaak tot de onteigening voor de verbreding van de A2 met 2 x 3 rijstroken ontbreekt. In de tweede plaats gaan reclamanten in op de onderhandelingen die Rijkswaterstaat met hen over de aankoop van de gronden heeft gevoerd. In dat kader is steeds gesproken over een totaaloplossing voor reclamanten. Van de zijde van Rijkswaterstaat is steeds aangegeven dat meegedacht zou worden over een zo gunstig mogelijke oplossing voor hun bedrijf. Volgens reclamanten is thans echter niet voldaan aan artikel 17 van de onteigeningswet. In dat verband merken zij op, dat in het kader van het minnelijk overleg voor wat betreft het perceel, kadastraal bekend gemeente Beesd, sectie D, nr steeds is gesproken over aankoop van een strook ter grootte van m2. Uit het ontwerpbesluit dat aan reclamanten is toegezonden en dat ter visie heeft gelegen blijkt echter dat het de bedoeling is om een strook van m2 aan te kopen. In de onderhandelingen is voorts niet de aankoop van een gedeelte van het perceel, kadastraal bekend gemeente Beesd, sectie D, nr aan de orde geweest. Volgens het ontwerpbesluit wordt van dit perceel echter een strook van 48 m2 ter onteigening aangewezen. Reclamanten begrijpen niet waarom Rijkswaterstaat thans voor de verbreding van de A2 meer grond nodig heeft dan waarover in de onderhandelingen is gesproken. Voorafgaand aan de tervisielegging van de onteigeningsstukken is geen aanbod gedaan op basis van de gewijzigde gegevens. Onder verwijzing naar het advies van de Raad van State van 8 augustus 2005, no. W /V, inzake de aanwijzing van onroerende zaken ter onteigening voor de aanleg van de N219 in de gemeenten Zevenhuizen, Uit: Staatscourant 20 november 2006, nr. 226 / pag. 19 1

2 Moerkapelle en Waddinxveen concluderen reclamanten dat er sprake is van een aanpassing van het werk en een wijziging van het onderwerp van het minnelijk overleg. De aanwijzing van de onroerende zaken ter onteigening dient dan ook achterwege te blijven. Tot slot is volgens reclamanten in de onderhandelingen aan de orde geweest dat zij een deel van het perceel, kadastraal bekend gemeente Beesd, sectie D, nr zouden kunnen aankopen. Zij vinden het onbegrijpelijk dat Rijkswaterstaat dit aanbod zonder nadere toelichting heeft ingetrokken. Reclamanten wensen het gedeelte nog steeds aan te kopen en gaan er vanuit dat Rijkswaterstaat het aanbod ook nog steeds gestand doet. Met betrekking tot de zienswijze over de uitvoering van het werk merken Wij het volgende op. De grondslag voor de onderhavige onteigeningsprocedure wordt gevormd door het tracébesluit A2, trajecten knooppunt Everdingen - knooppunt Deil en Zaltbommel - knooppunt Empel, dat op 28 februari 2000 door de Minister van Verkeer en Waterstaat werd vastgesteld. Dit besluit voorziet in de verbreding van de A2 op bedoelde trajecten tot 2 x 3 rijstroken. Bij uitspraak van 7 november 2001, nr /1, heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de tegen het tracébesluit ingestelde beroepen nietontvankelijk en ongegrond verklaard. Het besluit is daarmee onherroepelijk geworden. Voor de verbreding van het gedeelte knooppunt Everdingen - aansluiting Deil en het gedeelte Everdingen - Culemborg tot 2 x 3 rijstroken zijn eerder bij koninklijke besluiten onroerende zaken ter onteigening aangewezen. De verbreding van eerstgenoemd gedeelte is gereed, de verbreding van laatstgenoemd gedeelte is in uitvoering. De verbreding van het weggedeelte waarop het voorliggende besluit ziet zal eveneens in uitvoering worden genomen. Weliswaar wordt zoals reclamanten terecht stellen binnenkort de procedure op grond van de Tracéwet gestart voor de verbreding van de A2 tot 2 x 4 rijstroken, maar hierbij geldt dat voor de aanleg van een vierde rijstrook in principe geen (extra) grond nodig is. Het tracébesluit van 28 februari 2000 voorziet namelijk in een ruimtereservering voor een verbreding tot 2 x 4 rijstroken en een extra ruimtereservering tot 4 x 2 rijstroken bij kruisende kunstwerken ten behoeve van een eventuele verbreding. De ruimtereservering voor een vierde rijstrook bevindt zich aan de binnenzijde van de weg. Dit betekent dat de buitenste grens van het werk bepaald wordt en vast ligt door het onherroepelijke tracébesluit van 28 februari Reclamanten stellen ten onrechte dat het werk dat in het ontwerpbesluit is genoemd niet kan worden uitgevoerd. Het werk zal binnen de grens van het onherroepelijke tracébesluit worden uitgevoerd, waarmee de noodzaak tot de aanwijzing van de daarbinnen gelegen gronden naar Ons oordeel voldoende vast staat. Met betrekking tot de zienswijze van reclamanten omtrent het minnelijk overleg merken Wij het volgende op. Uit door de verzoeker om onteigening verstrekte informatie is gebleken dat deze in het kader van het met reclamanten gevoerde minnelijk overleg over de aankoop van de benodigde gronden onderzocht heeft in hoeverre een planaanpassing mogelijk was ten einde de schade voor reclamanten te beperken. Hieruit is een aanpassing voortgekomen die minder grond van reclamanten vergt dan volgens het tracébesluit van 28 februari 2000 voor de uitvoering van het werk nodig zou zijn. Op basis van deze aanpassing heeft de verzoeker om onteigening een aanbod gedaan voor de aankoop van een gedeelte van de onroerende zaak met grondplannummer (het perceel, kadastraal bekend gemeente Beesd, sectie D, nr. 1636) voor een oppervlakte van m2. In de onteigeningsstukken welke ter inzage hebben gelegen en in het ontwerpbesluit dat aan belanghebbenden is toegezonden is echter een gedeelte van m2 van deze onroerende zaak opgenomen. Die oppervlakte is gebaseerd op het tracébesluit van 28 februari De verzoeker om onteigening heeft aangegeven dat hij, indien reclamanten niet zouden instemmen met het minnelijke aanbod op basis van de planaanpassing, wenste terug te vallen op de oorspronkelijke grenzen van het tracébesluit. Naar aanleiding hiervan overwegen Wij, dat de onteigening moet worden gezien als een ultimum remedium. Daarbij geldt de eis dat ten opzichte van de burger eerst naar dit middel (door het starten van de administratieve onteigeningsprocedure) kan en mag worden gegrepen, indien langs minnelijke weg redelijkerwijs niet of niet in de gewenste vorm tot overeenstemming kan worden gekomen. In het algemeen is genoegzaam aan deze eis voldaan indien voor de terinzagelegging van de onteigeningsstukken een aanvang is gemaakt met het minnelijk overleg. Dit overleg dient tot op een redelijk punt te worden voortgezet alvorens, nadat daartoe de noodzaak is gebleken, de administratieve procedure kan worden ingezet. Vast staat dat de verzoeker om onteigening in het kader van het minnelijk met reclamanten gevoerde overleg geen aanbod heeft gedaan voor de aankoop van een gedeelte van m2 van de onroerende zaak met grondplannummer Naar Ons oordeel kan daarom niet worden vastgesteld dat met reclamanten geen overeenstemming over de aankoop van dat gedeelte kan worden bereikt. De noodzaak tot de aanwijzing van dat gedeelte ter onteigening staat naar Ons oordeel dan ook niet vast. De aanwijzing ter onteigening dient beperkt te blijven tot het gedeelte van m2 waarop de verzoeker in het kader van het overleg met reclamanten wel een aanbod heeft gedaan. De bij dit besluit behorende lijst is overeenkomstig aangepast. Naar aanleiding van de verwijzing door reclamanten naar het advies van de Raad van State van 8 augustus 2005 merken Wij op, dat de noodzaak tot de aanwijzing van het gedeelte van m2 in dit geval naar Ons oordeel wel vast staat. De verzoeker om onteigening heeft immers in het kader van het minnelijk overleg met reclamanten over de aankoop van dat gedeelte onderhandeld en daarop een aanbod uitgebracht. Duidelijk is dat over de aankoop van dat gedeelte op basis van het gedane aanbod met reclamanten geen overeenstemming kon worden bereikt. Bovendien is er in dit geval, nu de aanwijzing ter onteigening beperkt blijft tot de m2 waarover in het minnelijke overleg is gesproken, geen sprake meer van een aanpassing van het plan van het werk en van het grondbeslag waarover in het overleg is gesproken. Uit: Staatscourant 20 november 2006, nr. 226 / pag. 19 2

3 Volgens de onteigeningsstukken welke ter inzage hebben gelegen en het ontwerpbesluit dat aan belanghebbenden is toegezonden zou voorts de onroerende zaak, kadastraal bekend gemeente Beesd, sectie D, nr. 976 (in de stukken opgenomen als grondplannummer 75.61) geheel en de onroerende zaak, kadastraal bekend gemeente Beesd, sectie D, nr (in de stukken opgenomen als grondplannummer ) gedeeltelijk ter onteigening moeten worden aangewezen. Ons is ten aanzien van die onroerende zaken gebleken dat de verzoeker voorafgaand aan de start van de administratieve onteigeningsprocedure geen bod heeft uitgebracht voor de aankoop daarvan. De verzoeker om onteigening heeft aangegeven dat hij, indien reclamanten niet zouden instemmen met het minnelijke aanbod op basis van die aanpassing, wilde terugvallen op de oorspronkelijke grenzen van het tracébesluit. Naar aanleiding hiervan kan worden gewezen op hetgeen hiervoor reeds in het algemeen over de inzet van het onteigeningsinstrument en de start van de administratieve onteigeningsprocedure is opgemerkt. Ook met betrekking tot de onroerende zaken met de grondplannummers en moet, nu de verzoeker geen aanbod daarop heeft uitgebracht, worden geoordeeld dat niet gebleken is dat met reclamanten daarover geen overeenstemming kan worden bereikt. De noodzaak tot de aanwijzing van deze onroerende zaken staat dan ook naar Ons oordeel niet vast en dient te worden afgewezen. De genoemde grondplannummers zijn in verband hiermee uit de bij dit besluit behorende lijst van te onteigenen onroerende zaken geschrapt. Tot slot merken Wij op, dat het door reclamanten genoemde perceel, kadastraal bekend gemeente Beesd, sectie D, nummer 1668, in eigendom is van de gemeente Geldermalsen. De aankoop van de grond door de verzoeker om onteigening c.q. reclamanten staat buiten de onderhavige onteigeningsprocedure. Volledigheidshalve merken Wij op, dat de verzoeker om onteigening heeft aangegeven dat de gemeente positief staat tegenover de overdracht van het perceel aan de verzoeker c.q. de reclamanten. Op welke gronden reclamanten menen dat dit aanbod zou zijn ingetrokken is niet duidelijk. De verzoeker om onteigening wenst in ieder geval het aanbod nog steeds gestand te doen. Reclamanten sub 2. Reclamanten verzoeken het onteigeningsplan niet vast te stellen zolang er geen onherroepelijk tracébesluit is voor de verbreding van rijksweg A2 tot 2 x 4 rijstroken. Uit het onteigeningsplan blijkt dat onteigend zou worden voor de verbreding van rijksweg A2 tot 2 x 3 rijstroken, met een ruimtereservering voor 2 x 4 rijstroken. Op 28 februari 2000 is het tracébesluit vastgesteld en op 7 november 2001 is dit besluit onherroepelijk geworden. Volgens reclamanten is het inmiddels duidelijk dat de verzoeker om onteigening niet voornemens is de rijksweg A2 te verbreden tot 2 x 3 rijstroken maar tot 2 x 4 rijstroken. Verwacht wordt dat het nieuwe tracébesluit met enkele maanden ter inzage zal worden gelegd. Volgens reclamanten stelt de verzoeker om onteigening zich op het standpunt dat de aanleg van 2 x 4 rijstroken zonder meer kan, omdat daarmee dezelfde grondbeslag zou zijn gemoeid. Reclamanten delen deze mening niet, aangezien het gaat om een ander werk waarvoor een nieuw tracébesluit genomen zal moeten worden. Indien er niet 2 x 3 maar 2 x 4 rijstroken aangelegd zullen worden, zullen er naar hun mening problemen met de luchtkwaliteit ontstaan aangezien te verwachten valt dat er meer verkeer op de rijksweg A2 zal gaan rijden. Het valt volgens reclamanten ten zeerste te betwijfelen of met de verbreding van de rijksweg A2 tot 2 x 4 rijstroken voldaan kan worden aan het Besluit luchtkwaliteit Verder verwachten reclamanten dat er meer geluidhinder zal ontstaan. Nader onderzoek in het kader van het nieuwe tracébesluit zal moeten uitwijzen in hoeverre voldaan kan worden aan de eisen op grond van de Wet geluidhinder. Reclamanten zijn ervan overtuigd dat uit de onderzoeken naar de luchtkwaliteit en geluidhinder, die in het kader van het nieuwe tracébesluit verricht zullen moeten worden, zal blijken dat het leefklimaat rondom de woning zodanig zal verslechteren, dat deze niet kan worden gehandhaafd. Nu verbreding van de rijksweg A2 onontkoombaar is en de percelen van reclamanten daar onherroepelijk voor nodig zijn, wensen zij dat de verzoeker om onteigening de eigendommen integraal aankoopt. Naar aanleiding van de zienswijze met betrekking tot de verbreding van de rijksweg A2 met 2 x 3 rijstroken of 2 x 4 rijstroken wordt verwezen naar hetgeen daarover reeds is gesteld naar aanleiding van de zienswijze van reclamanten sub 1. Hierbij kan nog worden aangetekend dat in de onderhavige procedure geen uitspraken kunnen worden gedaan over de totstandkoming van het tracébesluit voor de verbreding van de A2 tot 2 x 4 rijstroken en de kans van slagen van de procedure die daarvoor nodig is. Zienswijzen omtrent de totstandkoming van het tracébesluit dienen in het kader van de procedure op grond van de Tracéwet naar voren te worden gebracht. Evenmin kunnen in deze procedure zelfstandige uitspraken worden gedaan over de eventueel aan de verbreding van de weg verbonden aspecten van geluidhinder en over de (mogelijke) gevolgen van de aanleg van het werk voor de luchtkwaliteit. De behandeling daarvan dient te geschieden in het kader van de toepassing van de Wet geluidhinder en de Tracéwet. Naar aanleiding van het verzoek van reclamanten tot de integrale aankoop van hun eigendommen merken Wij op, dat in de administratieve onteigeningsprocedure alleen die gedeelten van gronden ter onteigening kunnen worden aangewezen die daadwerkelijk voor de aanleg van een werk nodig zijn. De onroerende zaken die gedeeltelijk voor de verbreding van de A2 nodig zijn kunnen mitsdien alleen voor dat gedeelte ter onteigening worden aangewezen. Ten aanzien van reclamanten kan worden opgemerkt dat de eigendommen niet geheel voor de aanleg van het werk nodig zijn en dat er ook geen aanleiding is om de eigendommen geheel aan te kopen. Ingevolge artikel 38 van de onteigeningswet hebben reclamanten nog wel in bepaalde omstandigheden de mogelijkheid om gehele overname van onroerende zaken te vorderen. Reclamanten sub 3. Reclamanten verzoeken de verzoeker om onteigening het onteigeningsplan, voor zover dat betrekking heeft op hun gronden, in te trekken aangezien verzekerd is dat de verzoeker de Uit: Staatscourant 20 november 2006, nr. 226 / pag. 19 3

4 eigendom verkrijgt van de gronden die voor de uitvoering van het aangepaste plan nodig zijn. Reclamanten wijzen erop, dat er eind november 2005, na intensief overleg met de verzoeker om onteigening, een overeenkomst tot stand gekomen is waarbij op enkele onderdelen is afgeweken van het tracébesluit. Dat is onder meer geschied om een zo verkeersveilig mogelijke aansluiting van de in- en uitrit van en naar het wegrestaurant van reclamanten te verwezenlijken. Deze overeengekomen wijziging ten opzichte van het tracébesluit is volgens reclamanten maatgevend en gaat boven dat besluit. De verzoeker om onteigening alsmede de ingestelde taxatiecommissie zijn volgens reclamanten van de zorgvuldig overeengekomen correcties volledig op de hoogte en kunnen bevestigen dat er tussen partijen consensus is bereikt. De nieuwe definitieve eigendomsgrenzen wijken iets af van de verwervingsgrenzen waar het tracébesluit vanuit gaat. Met betrekking tot het tussen de verzoeker om onteigening en reclamanten gevoerde minnelijk overleg wordt opgemerkt dat partijen in november 2005 overeenstemming hebben bereikt over de grondtransactie. Slechts op een enkel punt (met name de inritsituatie) is afgeweken van de onteigeningstekening. Deze wijzigingen zijn met reclamanten besproken. Een mogelijke overeenkomst vormt echter nog steeds onderdeel van overleg. De verwachting is dat de overeenkomst binnen een periode van twee maanden getekend zal worden. Nu de overdracht van de gronden derhalve nog niet geformaliseerd is blijft de noodzaak tot de aanwijzing van de betrokken gedeelten van de gronden aanwezig. Met betrekking tot deze aanwijzing ter onteigening merken Wij hier overigens nog wel het volgende op. Uit informatie van de verzoeker om onteigening is gebleken dat met reclamanten op basis van de aangeboden schadeloosstelling en het daarover gevoerde minnelijk overleg in principe overeenstemming is bereikt over de aankoop van respectievelijk 13 m2, 601 m2 en m2 van de onroerende zaken met de grondplannummers 406.2, en In de onteigeningsstukken welke ter inzage hebben gelegen en in het ontwerpbesluit dat aan belanghebbenden is toegezonden wordt van deze onroerende zaken respectievelijk 13 m2, 714 m2 en m2 ter onteigening aangewezen. Naar aanleiding hiervan kan worden gewezen op hetgeen Wij hiervoor ten aanzien van reclamanten sub 1 reeds over de inzet van het onteigeningsinstrument en de start van de administratieve onteigeningsprocedure hebben opgemerkt. Op basis van het bovenstaande wordt geconstateerd dat de verzoeker om onteigening ten aanzien van de onroerende zaak met grondplannummer een aanbod heeft gedaan voor de aankoop van 13 m2, welke oppervlakte ook is opgenomen in de onteigeningsstukken welke ter inzage hebben gelegen en het ontwerpbesluit dat aan belanghebbenden is toegezonden. Nu over de aankoop van dat gedeelte met reclamanten nog niet voldoende overeenstemming kon worden bereikt, is de noodzaak tot de aanwijzing daarvan ter onteigening naar Ons oordeel aanwezig. In de onteigeningsstukken en het ontwerpbesluit is echter voor wat betreft de onroerende zaken met de grondplannummers en een grotere oppervlakte opgenomen als waarover in het minnelijk overleg met reclamanten is gesproken en waarop een aanbod is gedaan. De noodzaak tot de aanwijzing van deze (grotere) oppervlakten ter onteigening staat gelet daarop naar Ons oordeel niet gebleken, nu niet vast staat dat daarover minnelijk met reclamanten geen overeenstemming kan worden bereikt. De aanwijzing ter onteigening dient in deze gevallen beperkt te blijven tot die oppervlakten waarover in het minnelijk overleg met reclamanten is gesproken en over de aankoop waarvan geen overeenstemming kon worden bereikt. Dit betekent dat van de onroerende zaken met de grondplannummers en slechts een oppervlakte van 601 m2 en m2 ter onteigening kan worden aangewezen. De bij dit besluit behorende lijst is overeenkomstig aangepast. Ons is voorts gebleken dat in de onteigeningsstukken en het ontwerpbesluit gedeelten ter onteigening zijn aangewezen van de percelen, kadastraal bekend gemeente Deil, sectie K, nrs. 497 en 534 (opgenomen onder de grondplannummers en ). De verzoeker om onteigening heeft voor de aankoop van deze gedeelten in het geheel geen aanbod uitgebracht. Gelet daarop kan niet worden gesteld dat met reclamanten geen overeenstemming kan worden bereikt over de aankoop van die gedeelten. De noodzaak tot de aanwijzing van deze onroerende zaken staat dan ook naar Ons oordeel niet vast en dient te worden afgewezen. De genoemde grondplannummers zijn in verband hiermee uit de bij dit besluit behorende lijst van te onteigenen onroerende zaken geschrapt. Overige overwegingen De planologische grondslag voor het te maken werk in de gemeenten Culemborg en Geldermalsen wordt gevormd door tracébesluit dat op 28 februari 2000 is vastgesteld door de Minister van Verkeer en Waterstaat in overeenstemming met de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. Dit besluit is met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 7 november 2001 op de beroepen tegen dit besluit onherroepelijk geworden. Het plan omvat de verbreding van de huidige autosnelweg A2 tot 2x3 rijstroken op de trajecten Everdingen- Deil (noordelijk deel, van km 73,4 tot km 91,4) en Zaltbommel-Empel (zuidelijk deel, van km 103,2 tot km 111,5). Rijksweg A2 is op landelijke schaal één van de belangrijkste noord-zuidverbindingen van Nederland en heeft tegelijkertijd te kampen met een verslechterde doorstroming (congestie). De rijksweg heeft een belangrijke functie voor het zakelijke (goederen-) verkeer en wordt in de Nota Mobiliteit aangemerkt als achterlandverbinding. In het Meerjarenprogramma Infrastructuur en Transport (MIT) is het project opgenomen in de realisatietabel IF De realisering van de verbreding is voorzien in de periode Gelet op de te realiseren capaciteitsverruiming op het gedeelte aansluiting Culemborg knooppunt Deil is het noodzakelijk zo spoedig mogelijk de verbreding naar 2 x 3 rijstroken te realiseren. Het moet in het belang van de ontwikkeling van het hoofdwegennet en de verbetering van de infrastructuur noodzakelijk worden geacht, dat de Uit: Staatscourant 20 november 2006, nr. 226 / pag. 19 4

5 Staat (Verkeer en Waterstaat) de eigendom verkrijgt van de in dit besluit genoemde onroerende zaken. De door reclamanten naar voren gebrachte zienswijzen worden, met uitzondering van hetgeen hiervoor is opgemerkt naar aanleiding van de zienswijzen van reclamanten sub 1 (grondplannummers (ged.), en ) en reclamanten sub 3 (grondplannummers (ged.), (ged.), en ), niet van zodanig gewicht geacht dat het verzoek om een koninklijk besluit ex artikel 72a van de onteigeningswet te bevorderen, moet worden afgewezen. Beslissing Gelet op de onteigeningswet; Gehoord de Raad van State, advies van 31 augustus 2006, nr. W /V, en gezien het nader rapport van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 13 september 2006, nr. RWSCD BJV 2006/11232, Rijkswaterstaat Corporate Dienst, Eenheid Bestuurlijk Juridische Zaken en Vastgoed; Hebben goedgevonden en verstaan: Ten behoeve van de verbreding van rijksweg A2 tot 2 x 3 rijstroken tussen knooppunt Everdingen en knooppunt Deil en tussen de aansluiting Zaltbommel-knooppunt Empel, voor het gedeelte aansluiting Culemborg en knooppunt Deil, met bijkomende werken, in de gemeenten Culemborg en Geldermalsen zullen ten algemenen nutte en ten name van de Staat (Verkeer en Waterstaat) worden onteigend de onroerende zaken aangeduid op de grondtekeningen welke ingevolge artikel 63 van de onteigeningswet in de gemeenten Culemborg en Geldermalsen ter inzage hebben gelegen als: Uit: Staatscourant 20 november 2006, nr. 226 / pag. 19 5

6 Uit: Staatscourant 20 november 2006, nr. 226 / pag. 19 6

7 Uit: Staatscourant 20 november 2006, nr. 226 / pag. 19 7

8 Uit: Staatscourant 20 november 2006, nr. 226 / pag. 19 8

9 Uit: Staatscourant 20 november 2006, nr. 226 / pag. 19 9

10 Uit: Staatscourant 20 november 2006, nr. 226 / pag

11 Uit: Staatscourant 20 november 2006, nr. 226 / pag

12 Uit: Staatscourant 20 november 2006, nr. 226 / pag

13 Uit: Staatscourant 20 november 2006, nr. 226 / pag

14 Uit: Staatscourant 20 november 2006, nr. 226 / pag

15 Uit: Staatscourant 20 november 2006, nr. 226 / pag

16 Onze Minister van Verkeer en Waterstaat is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in de Staatscourant zal worden geplaatst en waarvan afschrift aan de Raad van State zal worden gezonden. s-gravenhage, 19 september Beatrix. De Minister van Verkeer en Waterstaat, K.M.H. Peijs. Publicatie ex artikel 9 van de Wet openbaarheid van bestuur. Op het advies van de Raad van State is van toepassing artikel 25a, vijfde lid jo vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State.Onze Minister van Verkeer en Waterstaat is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in de Staatscourant zal worden geplaatst en waarvan afschrift aan de Raad van State zal worden gezonden. s-gravenhage, 19 september Beatrix. De Minister van Verkeer en Waterstaat, K.M.H. Peijs. Publicatie ex artikel 9 van de Wet openbaarheid van bestuur. Op het advies van de Raad van State is van toepassing artikel 25a, vijfde lid jo vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State. Uit: Staatscourant 20 november 2006, nr. 226 / pag