Onteigening in de gemeente Groesbeek

Transcriptie

1 VROM Onteigening in de gemeente Groesbeek Percelen begrepen in het bestemmingsplan Bedrijventerrein Mies Besluit van 4 augustus 2001 no tot gedeeltelijke goedkeuring van het besluit van de raad van Groesbeek van 23 november 2000 tot onteigening als bedoeld in Titel IV van de onteigeningswet. Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Op de voordracht van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 6 juni 2001 no. MJZ , Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Algemeen Juridische en Bestuurlijke Zaken, en van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Directoraat- Generaal Openbaar Bestuur. Gelezen de brieven van burgemeester en wethouders van Groesbeek van 30 november 2000, kenmerk RO/MB/BRS/ en van 13 maart 2001, kenmerk RO/GZ/BRS/ Gelet op Titel IV van de onteigeningswet, Titel V van de Gemeentewet en Titel 10.2 van de Algemene wet bestuursrecht. De Raad van State gehoord (advies van 28 juni 2001 no. W /V). Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 23 juli 2001 no. MJZ , Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Algemeen Juridische en Bestuurlijke Zaken. Beschikken bij dit besluit over de goedkeuring van het besluit van de raad van Groesbeek van 23 november 2000 tot onteigening ingevolge artikel 77, eerste lid, aanhef en onder 1, van de onteigeningswet, ten name van die gemeente, van de bij dat besluit aangewezen percelen en perceelsgedeelten. Overwegingen Ingevolge voornoemd artikel 77 van de onteigeningswet kan, zonder voorafgaande verklaring bij de wet dat het algemeen nut onteigening vordert, onteigening plaatsvinden onder meer ten behoeve van de uitvoering van een bestemmingsplan. De ter onteigening aangewezen percelen en perceelsgedeelten zijn begrepen in het bestemmingsplan Bedrijventerrein Mies van de gemeente Groesbeek. Blijkens het raadsbesluit tot onteigening wenst de gemeente Groesbeek de daarin bedoelde gronden in eigendom te verkrijgen ter uitvoering van evengenoemd bestemmingsplan. In verband met het feit, dat ten tijde van het nemen van het raadsbesluit tot onteigening het bestemmingsplan Bedrijventerrein Mies nog niet onherroepelijk was goedgekeurd, is in het raadsbesluit onder meer bepaald, dat: a. niet wordt overgegaan tot eventuele gerechtelijke onteigening als bedoeld in artikel 18 van de onteigeningswet alvorens het bestemmingsplan onherroepelijk is geworden, b. wanneer de goedkeuring door Gedeputeerde Staten van Gelderland geheel of gedeeltelijk aan het bestemmingsplan wordt onthouden, of wanneer Gedeputeerde Staten door middel van haar wijzigingsbevoegdheid de bestemmingsplankaart wijzigt, voor die delen waarop het vorenstaande van toepassing is het besluit vervalt en c. wanneer het bestemmingsplan Bedrijventerrein Mies door de Raad van State gedeeltelijk of geheel wordt vernietigd, voor die delen waarvan het bestemmingsplan is vernietigd, het besluit tot onteigening vervalt. De in het onteigeningsplan begrepen gronden zijn in meergenoemd bestemmingsplan aangewezen voor Bedrijfsdoeleinden, Verkeersdoeleinden, Structureel Groen en Waterhuishoudingsdoeleinden. Het betreft hier (deels) globale bestemmingen, welke door burgemeester en wethouders van Groesbeek niet nader overeenkomstig artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening behoeven te worden uitgewerkt. De door de gemeente Groesbeek ter plaatse voorgestane wijze van planuitvoering behelst, zo heeft het terzake ingestelde onderzoek uitgewezen, de (verdere) realisering van een bedrijfsterrein. In de wijze van planuitvoering is onder meer inzicht verschaft door middel van overlegging van de bij voornoemd bestemmingsplan behorende kaart, de voorschriften met de daarin opgenomen beschrijving in hoofdlijnen alsmede de toelichting. Voorts is overgelegd het beeldkwaliteitsplan Bedrijventerrein Mies, vastgesteld door de raad van Groesbeek op 24 februari Het raadsbesluit tot onteigening heeft overeenkomstig artikel 84, eerste lid, van de onteigeningswet met ingang van 29 november 2000 gedurende vier weken voor een ieder ter inzage gelegen op de secretarie van de gemeente Groesbeek. Binnen deze termijn zijn tegen het raadsbesluit bij Ons schriftelijk bedenkingen naar voren gebracht door: a. M.H. Mahler te Groesbeek, b. G.C.J. van de Weijden te Groesbeek c. NS Railinfrabeheer b.v., Regio Noordoost te Zwolle en d. H.W. Bach te Groesbeek. Voorts zijn tegen het raadsbesluit bij Ons schriftelijk bedenkingen naar voren gebracht door: e. mr J.G.M. van Mierlo te Rosmalen namens P.A.M. de Beijer te Groesbeek. Aan artikel 86, tweede lid, van de onteigeningswet, inhoudende dat degenen, die tijdig ingevolge het derde lid van artikel 84 van die wet bedenkingen naar voren hebben gebracht, door Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer in de gelegenheid worden gesteld zich te doen horen, is voldaan. Overwegingen ten aanzien van de naar voren gebrachte bedenkingen De totstandkoming van de door Ons op grond van artikel 79 van de onteigeningswet te nemen beslissing omtrent goedkeuring van een raadsbesluit tot onteigening is omgeven met wettelijke waarborgen voor een Uit: Staatscourant 31 augustus 2001, nr. 168 / pag. 21 1

2 zorgvuldige belangenafweging onder meer in de vorm van een bezwarenprocedure. Deze procedure is onder andere geregeld in de artikelen 80, 84 en 85 van de onteigeningswet. Zo is in artikel 84, derde lid, van de onteigeningswet bepaald, dat belanghebbenden, die tijdig hun zienswijze bij het gemeentebestuur naar voren hebben gebracht, gedurende de in het eerste lid van artikel 84 genoemde termijn schriftelijk bij Ons bedenkingen naar voren kunnen brengen tegen een raadsbesluit als het onderwerpelijke. Zoals hiervoor overwogen heeft het onderwerpelijke raadsbesluit tot onteigening overeenkomstig artikel 84, eerste lid, met ingang van 29 november 2000 gedurende vier weken voor een ieder ter inzage gelegen op de secretarie van Groesbeek. De termijn voor het kenbaar maken van bedenkingen, eindigde derhalve, mede gelet op het bepaalde in de Algemene termijnenwet, op 27 december De reclamant onder e. heeft zijn bedenkingen bij Ons eerst bij brief van 14 februari 2001, verzonden op gelijke datum, naar voren gebracht. Deze termijnoverschrijding is, aldus de vertegenwoordiger van deze reclamant, te wijten aan het feit, dat er onduidelijkheid bestond over de verhouding tussen de reclamant en zijn vader. De reclamant is al een aantal jaren eigenaar van de gronden gelegen binnen het onderwerpelijke bestemmings- en onteigeningsplan. In de onteigeningsprocedure heeft de vader van de reclamant onverwacht pachtrechten geclaimd. Inmiddels heeft de vader echter die claim opgegeven. Te dien aanzien overwegen Wij, dat naar Ons oordeel de door de reclamant onder e. geschetste omstandigheden de gedane termijnoverschrijding niet kunnen rechtvaardigen. Deze reclamant kan krachtens voornoemd artikel 84, derde lid, van de wet niet in zijn bij Ons naar voren gebrachte bedenkingen worden ontvangen. In dit verband overwegen Wij voorts, dat in het kader van de door Ons te nemen beslissing omtrent goedkeuring van een raadsbesluit tot onteigening overigens ook een ambtshalve toetsing plaatsvindt. De reclamanten onder a. en b., rechthebbenden op het mede ter onteigening aangewezen perceel kadastraal bekend gemeente Groesbeek, sectie L, no en plaatselijk bekend Mies 7 en Mies 7A, voeren in hun gelijkluidende geschriften met bedenkingen, dat zij reeds jarenlang genieten van de vrijheid die de woonlocatie Mies 7 respectievelijk 7A te Groesbeek hun biedt. Het is volgens de reclamanten bijzonder moeilijk een vervangende locatie te vinden met een enigszins vergelijkbaar woongenot. Vergelijkbare objecten zijn volgens hen bovendien vele malen duurder dan de schadeloosstelling die de gemeente heeft geboden. De reclamanten willen niet alleen graag op het huidige adres blijven wonen, maar zullen er ook wel moeten blijven wonen, gelet op hun financiële situatie. Het is voor hen, zo stellen de reclamanten verder, van groot belang dat de aanleg van het Bedrijventerrein Mies niet doorgaat dan wel dat het terrein elders wordt gerealiseerd. Te dien aanzien overwegen Wij, dat uit het terzake ingestelde onderzoek is gebleken, dat zich ter plaatse van het onderwerpelijke perceel een voormalige stal bevindt, die tot een tweetal woningen is verbouwd. De woningen zijn ingevolge het ter uitvoering staande bestemmingsplan in feite wegbestemd, nu op dat perceel de bestemming Bedrijfsdoeleinden is geprojecteerd. Voor zover vorenaangehaalde bedenkingen van de reclamanten dan ook zijn gericht tegen die op de onderwerpelijke grond geprojecteerde bestemming zijn zij in feite van planologische aard. Bedenkingen van planologische aard dienen naar voren te worden gebracht in het kader van de in de Wet op de Ruimtelijke Ordening voorgeschreven bestemmingsplanprocedure. Dergelijke bedenkingen dienen hier derhalve buiten beschouwing te blijven en kunnen er bijgevolg niet toe leiden, dat aan het raadsbesluit tot onteigening de goedkeuring wordt onthouden. Het onderzoek heeft voorts uitgewezen, dat de gemeente de in het onteigeningsplan begrepen grond wenst te verwerven met het oog op de realisering van een bedrijfsterrein. De in het onteigeningsplan begrepen grond kan voor de realisering van dat bedrijfsterrein, waarvoor veel belangstelling bestaat, bezwaarlijk worden gemist. Gelet op de vorengeschetste omstandigheden en in aanmerking genomen, dat de onteigeningswet belanghebbenden een volledige schadeloosstelling waarborgt, zijn Wij van oordeel, dat het belang van een goede ruimtelijke ontwikkeling, dat is gediend met de door de gemeente voorgestane realisering van het bestemmingsplan ter plaatse, dient te prevaleren boven het persoonlijke belang van de reclamanten bij het behoud van de onderwerpelijke grond en dat de onteigening, wat dit aspect betreft gerechtvaardigd is. De reclamanten wensen in feite van de gemeente een gelijkwaardige vervangende locatie, alwaar zij naast elkaar twee woningen kunnen laten bouwen. Uit het ingestelde onderzoek is overigens gebleken dat de gemeente hun inmiddels een vervangende locatie heeft aangeboden. De reclamanten beraden zich nog op dit voorstel. In het door de gemeente daarbij uitgebrachte financiële bod kunnen zij zich, zo is in het kader van het onderzoek gesteld, in beginsel in grote lijnen vinden. Zij wensen met de gemeente eerst nog enkele andere locaties door te spreken alvorens definitief te beslissen. In het kader van het onderzoek is de verwachting uitgesproken, dat partijen uiteindelijk tot een minnelijke oplossing zullen komen. Bij het uitblijven van minnelijke overeenstemming zal de schadeloosstelling overigens op grond van artikel 40 van de onteigeningswet plaatsvinden op basis van een volledige vergoeding van alle schade die de belanghebbenden rechtstreeks en noodzakelijk door het verlies van de zaak lijden. De hoogte van de vergoeding staat thans niet ter beoordeling, aangezien de vaststelling daarvan geschiedt in het kader van de gerechtelijke procedure. De onteigeningswet voorziet overigens niet in een verplichting tot het aanbieden van vervangende grond. De reclamante onder c., rechthebbende op de mede ter onteigening aangewezen percelen kadastraal bekend gemeente Groesbeek, sectie I, nos (ged.)en 3497 (ged.), brengt in haar bedenkingen naar voren dat de in het onteigeningsplan begrepen gronden nog steeds beschikbaar dienen te blijven om een eventuele reactivering van de spoorlijn Nijmegen- Kleef (mogelijk in de vorm van een light-rail) niet onmogelijk te maken. Daarbij dient eveneens gelet te worden op (mogelijke woningbouw-) ont- Uit: Staatscourant 31 augustus 2001, nr. 168 / pag. 21 2

3 wikkelingen nabij of zelfs in Groesbeek. De gemeente geeft in haar reactie op de door de reclamante ingediende zienswijzen aan dat realisering van het bestemmingsplan het behoud van de spoorweg niet in de weg staat. Het begrip spoorweg is volgens de reclamante evenwel op diverse manieren uitlegbaar. Zij hanteert voor het begrip spoorweg het zogenoemde beheersgebied. Daarbinnen heeft zij de bevoegdheid op grond van de spoorwegregelgeving vergunningen en ontheffingen te verlenen ten aanzien van bijvoorbeeld groenvoorzieningen en gebouwen. De reclamante vraagt zich tenslotte af waarom zij als grondeigenaar niet is benaderd om te bekijken hoe in onderling overleg het grondgebruik eventueel geregeld kan worden. Thans is er op 19 januari 2001 een afspraak gemaakt met het door de gemeente ingeschakelde adviesbureau. Te dien aanzien overwegen Wij, dat uit de overgelegde stukken is gebleken, dat de onderwerpelijke gronden ingevolge het ter uitvoering staande bestemmingsplan Bedrijventerrein Mies zijn bestemd voor Verkeersdoeleinden, Structureel Groen, Waterhuishoudingsdoeleinden en Bedrijfsdoeleinden. Voor zover vorenaangehaalde bedenkingen van de reclamante betrekking hebben op de gedeelten van de onderwerpelijke gronden, waarop de bestemmingen Verkeersdoeleinden en Structureel Groen rusten, behoeft daarop thans niet te worden ingegaan, aangezien om de hierna, onder Overige overwegingen, te vermelden redenen aan het raadsbesluit, voor zover het strekt tot onteigening van die perceelsgedeelten, de goedkeuring wordt onthouden. Voor zover de gronden zijn aangewezen voor Bedrijfsdoeleinden en Waterhuishoudingsdoeleinden heeft het onderzoek uitgewezen, dat deze gronden, die verspreid door het plangebied liggen, voor een doelmatige realisering van het meergenoemde bestemmingsplan niet gemist kunnen worden. Overigens blijft, indien de reclamante niet meer over deze gronden kan beschikken, een eventuele reactivering van de spoorlijn Nijmegen-Kleef mogelijk. Onder deze omstandigheden en in aanmerking genomen, dat de onteigeningswet belanghebbenden een volledige schadeloosstelling waarborgt, zijn Wij van oordeel, dat het belang van een goede ruimtelijke ontwikkeling, dat is gediend met de door de gemeente voorgestane realisering van het bestemmingsplan ter plaatse, dient te prevaleren boven het persoonlijke belang van de reclamante bij het behoud van de onderwerpelijke gronden en dat de onteigening, wat dit aspect betreft gerechtvaardigd is. De reclamant onder d., rechthebbende op het mede ter onteigening aangewezen perceel kadastraal bekend gemeente Groesbeek, sectie C, no (ged.), voert aan, dat hij met zijn broer in maatschapsverband een pluimveebedrijf met stuks legkippen exploiteert. Daarvoor is een rechtsgeldige milieuvergunning verleend. Tevens exploiteren zij aldaar een eierhandel. Door de aanleg van de weg (een ontsluitingsweg) ter plaatse van de onderwerpelijke grond wordt een groot besmettingsrisico voor zijn bedrijf veroorzaakt. Door de nieuwe bedrijven en een verkleining van het perceel wordt de toekomstige uitbreiding onmogelijk gemaakt, hetgeen de continuïteit van het bedrijf ernstig zal bedreigen. Indien in deze procedure de schadeveroorzakende factoren geen beslissende rol spelen, zoals de gemeente naar aanleiding van zijn ingediende zienswijzen heeft gesteld, dan zal er volgens de reclamant toch op zijn minst moeten worden voldaan aan het vereiste dat er ten tijde van het raadsbesluit een reëel schriftelijk aanbod is gedaan. In een brief van 24 maart 1998 heeft de gemeente een - volstrekt onvoldoend - aanbod gedaan voor verplaatsing van het pluimveebedrijf. In een brief van 26 mei 1998 heeft de gemeente besloten de onderhandelingen over verplaatsing te beëindigen. Nadien is er geen bod meer uitgebracht over het te onteigenen perceelsgedeelte. Onteigening is zijns inziens derhalve nog niet noodzakelijk. Te dien aanzien overwegen Wij, dat uit de overgelegde stukken is gebleken, dat het ter onteigening aangewezen perceelsgedeelte van de reclamant blijkens de bij het bestemmingsplan behorende kaart vooral nodig is voor de aanleg van (een gedeelte van) de geplande ontsluitingsweg ten behoeve van het bedrijfsterrein. Het pluimveebedrijf van de reclamant ligt zelf buiten het plangebied. Bedenkingen inzake mogelijke wederzijdse hinder van het pluimveebedrijf en de toekomstige bedrijven en het verkeer zijn van planologische aard. Dergelijke bedenkingen dienen, zoals bij de reclamanten onder a. en b. reeds is overwogen, thans buiten beschouwing te blijven. De reclamant heeft overigens ook beroep ingesteld tegen het besluit, houdende de beslissing over de goedkeuring van het bestemmingsplan Bedrijventerrein Mies. Gelet op het feit, dat dit bestemmingsplan ten tijde van het nemen van het raadsbesluit tot onteigening nog niet onherroepelijk was goedgekeurd, zijn aan dit besluit voorwaarden verbonden, welke ertoe leiden, dat geen dagvaardingen als bedoeld in artikel 18 van de onteigeningswet zullen worden uitgebracht alvorens het bestemmingsplan onherroepelijk is goedgekeurd en dat het onteigeningsbesluit vervalt, indien en voorzover aan het bestemmingsplan in hoogste instantie goedkeuring wordt onthouden. Door middel van deze voorwaarden zijn naar Ons oordeel de rechtszekerheid en de rechtsbescherming van alle belanghebbenden voldoende gewaarborgd. Met betrekking tot het gestelde van de reclamant inzake het gevoerde minnelijk overleg overwegen Wij vooreerst, dat het wettelijke vereiste van artikel 17 van de onteigeningswet, inhoudende dat de onteigenende partij hetgeen onteigend moet worden bij minnelijke overeenkomst tracht te verkrijgen, betrekking heeft op de gerechtelijke fase van de onteigeningsprocedure. Hoewel de onteigeningswet dan ook zelf het minnelijk overleg eerst vóór de aanvang van de gerechtelijke fase van de onteigeningsprocedure verlangt, is dit in de administratieve fase van de onteigeningsprocedure niettemin één der elementen, waaraan door Ons zo nodig wordt getoetst om de noodzaak van onteigening vast te stellen. Gelet op het karakter van onteigening als ultimum remedium, zijn Wij van oordeel dat ten opzichte van de burger eerst van dit middel - door het opstarten van de administratieve fase - mag worden gebruikgemaakt, indien langs minnelijke weg redelijkerwijs niet of niet in de gewenste vorm tot overeenstemming is te komen. Aan deze eis is naar Ons oordeel in het kader van onteigeningen bedoeld in Titel IV van de onteigeningswet in het algemeen genoegzaam voldaan, indien voor de eerste tervisielegging Uit: Staatscourant 31 augustus 2001, nr. 168 / pag. 21 3

4 van het onteigeningsplan een aanvang met de onderhandelingen over de minnelijke verwerving is gemaakt en ten tijde van het nemen van het raadsbesluit tot onteigening voldoende aannemelijk is dat die onderhandelingen vooralsnog niet tot het gewenste resultaat zullen leiden. Voorts zijn Wij van oordeel, dat het wel wenselijk doch niet strikt noodzakelijk is, dat ten tijde van het nemen van het raadsbesluit tot onteigening reeds een formeel bod is uitgebracht. Voldoende is dat sprake is geweest van een redelijke doch vruchteloos gebleken poging om hetgeen onteigend moet worden langs minnelijke weg te verwerven. Bij de onderhandelingen dienaangaande kan, ook zonder dat een formeel bod is uitgebracht, genoegzaam komen vast te staan dat minnelijke verwerving vooralsnog niet tot de mogelijkheden behoort. Alsdan kan een gemeente - teneinde op een redelijk tijdstip tot uitvoering van het desbetreffende bestemmingsplan te kunnen overgaan - in beginsel tot onteigening besluiten. Het zou te ver gaan de eis te stellen, dat partijen reeds ten tijde van de tervisielegging van het onteigeningsplan in eerste instantie moeten zijn uitonderhandeld. Wij zijn van mening, dat, zoals hiervoor beschreven, het voldoende is als op dit tijdstip met de onderhandelingen een aanvang is gemaakt en in de periode tot het nemen van het raadsbesluit tot onteigening genoegzaam is komen vast te staan, dat deze onderhandelingen niet tot het gewenste resultaat zullen leiden. Er is dus sprake van een tweevoudige verplichting tot onderhandelen van de partij, die tot onteigening wenst over te gaan: vooreerst in het stadium van de administratieve fase van de onteigeningsprocedure en wel voor de eerste tervisielegging van het onteigeningsplan en vóórdat een raadsbesluit tot onteigening wordt genomen en vervolgens, na het nemen van het Koninklijk besluit, en vóórdat tot dagvaarding, als bedoeld in artikel 18 van de onteigeningswet, wordt overgegaan, zijnde het tijdstip waarop de gerechtelijke fase van de onteigeningsprocedure aanvangt. Voorts overwegen Wij in het bijzonder, dat uit de in het kader van het onderzoek overgelegde stukken is gebleken dat het overleg inzake minnelijke verwerving van het onderwerpelijke perceelsgedeelte in ieder geval op 23 februari 2000 is gestart. In het kader van de onderhandelingen is op 12 juli 2000 van de zijde van de reclamant aangegeven, dat de voorkeur van de reclamant uitgaat naar compenserende grond en indien dat niet mogelijk is, dan een vergoeding per m( wordt verlangd gelijk aan de uitgifteprijs per m( voor het bedrijventerrein. Tevens is aangegeven dat de reclamant nimmer voor een (door de gemeente geboden) prijs zal verkopen. Nu de gemeente vóór de eerste tervisielegging van het onteigeningsplan met de onderhandelingen over de minnelijke verwerving van de gronden van de reclamant een aanvang heeft gemaakt en het ten tijde van het nemen van het raadsbesluit voldoende aannemelijk was dat minnelijke verwerving vooralsnog niet tot de mogelijkheden behoort, heeft zij, teneinde op een redelijk tijdstip tot de uitvoering van het onderwerpelijke bestemmingsplan aldaar te kunnen overgaan, in beginsel tot onteigening van de desbetreffende grond kunnen besluiten. De schadeloosstelling zal op grond van artikel 40 van de onteigeningswet plaatsvinden op basis van een volledige vergoeding van alle schade die de eigenaar (eigenaren) rechtstreeks en noodzakelijk door het verlies van zijn zaak lijdt (lijden). De hoogte en de wijze van berekening van deze schadeloosstelling staan niet ter beoordeling, aangezien de bepaling daarvan is voorbehouden aan de onteigeningsrechter in het kader van de gerechtelijke procedure. Het minnelijk overleg, dat ingevolge artikel 17 van de onteigeningswet aan de gerechtelijke procedure vooraf zal moeten gaan, zal wellicht alsnog tot een voor beide partijen aanvaardbare oplossing kunnen leiden. Voor zover de reclamant de voorkeur geeft aan vervangende gronden overwegen Wij, dat de onteigeningswet niet de verplichting kent tot het aanbieden van een vervangende locatie. Ook deze bedenkingen van de reclamant kunnen, gelet op het vorenstaande, dan ook niet leiden tot het geheel of gedeeltelijk onthouden van goedkeuring aan het onderhavige raadsbesluit tot onteigening. Gezien het vorenstaande kunnen de bedenkingen van de reclamanten onder a. tot en met d. er niet toe leiden, dat aan het raadsbesluit tot onteigening geheel of gedeeltelijk de goedkeuring wordt onthouden. Overige overwegingen Met betrekking tot de mede ter onteigening aangewezen percelen kadastraal bekend gemeente Groesbeek, sectie I, nos (ged.), 3499 (ged.) en 3500, is uit de overgelegde stukken gebleken, dat gedeelten van deze gronden, zoals nader aangegeven op de bij dit besluit behorende lijst en kaart A, deels bestemd zijn voor Verkeersdoeleinden. Het meergenoemde onderzoek heeft uitgewezen, dat deze bestemming aldaar reeds is verwezenlijkt. In verband hiermede is onvoldoende de noodzaak tot onteigening aangetoond, zodat aan het raadsbesluit, voor zover het daartoe strekt, de goedkeuring moet worden onthouden. Met betrekking tot de zojuistgenoemde gronden alsmede met betrekking tot de mede ter onteigening aangewezen percelen kadastraal bekend gemeente Groesbeek, sectie I, nos (ged.) en 3501 (ged.) en sectie C, no (ged.), is uit de overgelegde stukken voorts gebleken, dat gedeelten van deze gronden zoals nader aangegeven op de bij dit besluit behorende lijst en kaarten A en B, deels zijn bestemd voor Structureel Groen. Met betrekking tot deze perceelsgedeelten met vorenaangehaalde bestemming heeft het onderzoek uitgewezen, dat de gemeente vooralsnog geen concrete plannen heeft voor verwezenlijking daarvan. De onteigening van deze perceelsgedeelten moet derhalve voorbarig worden geacht, weshalve aan het raadsbesluit tot onteigening te dien aanzien eveneens de goedkeuring wordt onthouden. Bij eerdergenoemde brief van 13 maart 2001 hebben burgemeester en wethouders van Groesbeek overigens te kennen gegeven dat de gemeente niet langer prijs stelt op onteigening van de vorenbedoelde gedeelten van de in het onteigeningsplan begrepen percelen kadastraal bekend gemeente Groesbeek, sectie I, nos (ged.) en 3497 (ged.), met de bestemming Structureel Groen. In het kader van het ter zake ingestelde onderzoek is verder gebleken, dat de onder e. genoemde reclamant rechthebbende is op de mede ter onteigening aangewezen percelen kadastraal bekend gemeente Groesbeek, sectie C, nos (ged.) en 3866 (ged.). Op deze gronden rusten de bestemmingen Bedrijfsdoeleinden en Uit: Staatscourant 31 augustus 2001, nr. 168 / pag. 21 4

5 Verkeersdoeleinden. Met betrekking tot de eerstgenoemde bestemming is, zo blijkt uit een overgelegde verkavelingstekening, de gemeente voornemens op deze gronden, voor zover gelegen ten noordwesten van de geplande ontsluitingsweg, over te gaan tot uitgifte van kavels van minimaal m(. Voor de gronden gelegen ten zuidoosten van de geplande ontsluitingsweg is de gemeente voornemens over te gaan tot realisering van bedrijfskavels vanaf m 2. Verder is uit het onderzoek naar voren gekomen dat deze rechthebbende reeds meermalen aan de gemeente te kennen heeft gegeven zijn gronden zelf overeenkomstig het bestemmingsplan te willen ontwikkelen indien geen overeenstemming tot (ver)koop kan worden bereikt. Met betrekking tot het zelf realiseren van het onderhavige bestemmingsplan heeft deze rechthebbende contact gezocht met een bedrijf, dat zich onder meer bezig houdt met projectontwikkeling en bouwmanagement. In het kader van het meerbedoelde onderzoek hebben zij zich bereid verklaard in nauw overleg met de gemeente de bestem ming zelf te realiseren overeenkomstig de vorm van uitvoering zoals de gemeente voor ogen staat alsmede bereid te zijn tot het aangaan van exploitatieovereenkomst. Onder deze omstandigheden zijn Wij van oordeel, dat voorshands onvoldoende is aangetoond, dat zonder de voorgestelde grondverwerving door de gemeente het doel waarvoor wordt onteigend niet of niet in de door de gemeente gewenste vorm zou zijn te bereiken. Het raadsbesluit tot onteigening moet derhalve prematuur worden geacht en komt thans niet voor goedkeuring in aanmerking voor zover het strekt tot onteigening van het gedeelte van de percelen kadastraal bekend gemeente Groesbeek, sectie C, nos en 3866, zoals nader aangegeven op de bij dit besluit behorende lijst en kaart B. De verwerving van de overige in het onteigeningsplan begrepen gronden moet in het belang van een goede ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Groesbeek worden geacht. Er bestaan te dien aanzien geen termen aan het raadsbesluit tot onteigening de goedkeuring te onthouden. Beslissing Wij hebben goedgevonden en verstaan: vorengenoemd besluit van de raad van Groesbeek goed te keuren, behoudens voor zover het strekt tot onteigening van de gedeelten van de percelen kadastraal bekend gemeente Groesbeek, sectie C, nos. 3258, 3865 en 3866, en sectie I, nos. 3494, 3497, 3499, 3500 en 3501, zoals nader aangegeven op de bij dit besluit behorende lijst en kaarten A en B, aan welke delen van het raadsbesluit de goedkeuring wordt onthouden. Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer is belast met de uitvoering van dit besluit, dat met het raadsbesluit in de Staatscourant zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State. s-gravenhage, 4 augustus Beatrix. De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, J.P. Pronk. Volgnummer Perceel kadastraal Grootte van het Grootte van het Grootte van het Grootte van het van het grond- bekend gemeente perceel volgens door de raad ter gedeelte ter aan- gedeelte ten aanplan Groesbeek de registers van onteigening aan- zien waarvan zien waarvan het kadaster gewezen gedeelte goedkeuring goedkeuring wordt verleend wordt onthouden Sectie Nummer ha a ca ha a ca ha a ca ha a ca 1 I ± ± I ± ± I ± ± I ± ± I ± ± I ± ± I ± ± I ± ± I ± ± I ± ± I ± ± Behoort bij Koninklijk besluit van 4 augustus 2001, no Uit: Staatscourant 31 augustus 2001, nr. 168 / pag. 21 5

6 Uit: Staatscourant 31 augustus 2001, nr. 168 / pag. 21 6

7 Raadsbesluit De Raad der gemeente Groesbeek; gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groesbeek van 17 oktober 2000; overwegende: Dat de status waarin het Bestemmingsplan Bedrijventerrein Mies zich thans bevindt, een uitstekende drager is om door middel van onteigening te komen tot een tijdige en voorgaande uitvoering van het bestemmingsplan. Dat in een vroeg stadium is gestart met de minnelijke verwerving van de benodigde gronden en het aannemelijk is dat de onderhandelingen vooralsnog niet tot het gewenste resultaat zullen leiden: Dat het noodzakelijk is dat de verwerving van de benodigde gronden voor een tijdige en voortgaande realisatie van het Bedrijventerrein Mies wordt gewaarborgd door onteigening van de daartoe aan te wijzen onroerende zaken en beperkte rechten; Naast een duidelijke noodzaak ook sprake is van een grote urgentie voor verwerving van de benodigde gronden door middel van onteigening om daarmee een tijdige voortgaande realisatie van het bestemmingsplan te waarborgen; Dat belanghebbenden in de gelegenheid zijn gesteld zienswijzen in te dienen met betrekking tot het ontwerpraadsvoorstel en -besluit met bijbehorende stukken, en in de gelegenheid zijn gesteld hun schriftelijke zienswijzen mondeling toe te lichten; Gelet op artikel 77 van de Onteigeningswet; Besluit: 1. Op de tegen het ontwerpraadsvoorstel en besluit kenbaar gemaakte zienswijzen te besluiten zoals aangegeven in de hierbij behorende Nota van zienswijzen en deze nota vast te stellen. 2. Over te gaan tot het voeren van de administratieve onteigeningsprocedure conforrm titel IV van de Onteigeningswet ten name van de gemeente Groesbeek, ten behoeve van de realisatie van het Bestemmingsplan Bedrijventerrein Mies en dus te besluiten tot onteigening ten name van de gemeente Groesbeek van de op grondtekening (met nummer ) en de lijst van te onteigenen onroerende zaken en beperkte rechten (met nummer 89031) aangegeven eigendommen; 3. Ten name van de gemeente Groesbeek te procederen: in voorkomende gevallen tot benoeming van derden als bedoeld in artikel 20 Onteigeningswet; tot opneming door deskundigen voor de aanvraag van het geding als bedoeld in artikel 54a Onteigeningswet; tot onteigening (in eerste aanleg zonodig in hoger beroep en cassatie beroep als eisende danwel werende partij) indien in voorzover bovenvermelde percelen niet bij minnelijke verwerving in eigendom kunnen worden verkregen. 4. Niet over te gaan tot eventuele gerechtelijke onteigening als bedoeld in artikel 18 Onteigeningswet alvorens het bestemmingsplan onherroepelijk is geworden; 5. Wanneer de goedkeuring door Gedeputeerde Staten van Geldeland geheel of gedeeltelijk aan het bestemmingsplan wordt onthouden, of wanneer Gedeputeerde Staten door middel van haar wijzigingsbevoegdheid de bestemmingsplankaart wijzigt, voor die delen waarop het vorenstaande van toepassing is dit besluit als vervallen te verklaren. 6. Wanneer het Bestemmingsplan Bedrijventerrein Mies door de Raad van State gedeeltelijk of geheel wordt vernietigd, voor die delen waarvan het bestemmingsplan is vernietigd, dit besluit tot onteigening als vervallen te verklaren; 7. De stukken betrekking hebbende op de onderhandelingen met gerechtigden, op basis van artikel 10 van de Wet Openbaarheid van bestuur, niet voor een ieder ter inzage te leggen. Voor zover noodzakelijk de begroting overeenkomstig te wijzigen. Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad der gemeente Groesbeek op 23 november De voorzitter. De secretaris. Uit: Staatscourant 31 augustus 2001, nr. 168 / pag. 21 7

8 Nr. Te Van de Onroerende zaak bij het kadaster bekend als grond- onteigenen plan grootte Als Ter grootte Gemeente Sectie en Ten name van Woonpl./Zetel van nummer ha a ca ha a ca Spoorlijn Groesbeek I /1 eigendom van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid NS Talud Groesbeek I /1 eigendom van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid NS Spoorlijn Groesbeek I /1 eigendom van de besloten 5 Geheel Talud Groesbeek I /1 eigendom van de besloten Spoorlijn Groesbeek I /1 eigendom van de besloten 7 Geheel Talud Groesbeek I /1 eigendom van de besloten Spoorlijn Groesbeek I /1 eigendom van de besloten 9 Geheel Talud Groesbeek I /1 eigendom van de besloten Spoorlijn Groesbeek I /1 eigendom van de besloten 11 Geheel Talud Groesbeek I /1 eigendom van de besloten weiland Groesbeek C /1 eigendom van Bureau Beheer Landbouwgronden / belast met een zakelijk recht als bedoeld in art. 5, lid 3 Arnhem onder B, van de Belemmeringenwet Privaatrecht ten name van de naamloze vennootschap N.V. Nuon Energie onderneming voor Gelderland, Friesland en Flevoland Weiland, stallen Groesbeek C /1 eigendom van de besloten aansprakelijkheid De Beijer Holding b.v. Lent Uit: Staatscourant 31 augustus 2001, nr. 168 / pag. 21 8

9 Nr. Te Van de Onroerende zaak bij het kadaster bekend als grond- onteigenen plan grootte Als Ter grootte Gemeente Sectie en Ten name van Woonpl./Zetel van nummer ha a ca ha a ca huis, erf, tuin, Groesbeek C /1 eigendom van Peter schuren, Antonius Maria de Beijer Groesbeek bouwland 15 Vervallen 16 Vervallen Kippenschuur, Groesbeek C /2 eigendom van Wilhelmus weiland Hendrikus Bach, Millingen ad Rijn 1/2 eigendom van Hendrikus Wilhelmus Bach gehuwd met Groesbeek Miranda Geertruida Maria Kregting 18 geheel Weiland, Groesbeek L /22 eigendom van Hendricus Kippenschuur, Johannes Theodorus van de Logt Wijchen schuur 6/11 eigendom van Hermanus Groesbeek Cornelis van de Logt, 1/22 eigendom van Johanna Groesbeek Gertruda Elisabeth van de Logt, 1/22 eigendom van Wilhelmus Groesbeek Hendriks Gerardus van de Logt 1/22 eigendom van Hermanus Franciscus Maria van de Logt, Groesbeek 1/22 eigendom van Geertruda Bernardina Maria van de Logt, Groesbeek 1/22 eigendom van Elisabeth Lamberta Maria van de Logt, Nijmegen 1/22 eigendom van Maria Theodora Gerada van de Logt, Groesbeek 1/22 eigendom van Lucia Maria van de Log, Groesbeek 1/22 eigendom van Lambertha Geertruda Maria van de Logt, Groesbeek 1/22 eigendom van Bernardina Caecilia Maria van de Logt gehuwd met Theodorus Maria Binnenhei 19 Geheel Huis, tuin, erf Groesbeek L /2 eigendom van Lucia Maria Groesbeek/ van de Logt, 1/2 eigendom van Groesbeek Lambertha Geertruda Maria van de Logt Huis, weiland, Groesbeek L /1 eigendom Johannes HendrikusGroesbeek schuur Maria Dennissen gehuwd met Maria Anna Straatman 21 Vervallen Lijst van te onteigenen onroerende zaken en beperkte rechten behorende bij raadsbesluit van de gemeente Groesbeek, dd. 23 november Uit: Staatscourant 31 augustus 2001, nr. 168 / pag. 21 9