Dat je op het examen moet rekenen, lijkt me duidelijk. Maar hoe je dat precies moet doen, leg ik nog eens uit in deze samenvatting.

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "Dat je op het examen moet rekenen, lijkt me duidelijk. Maar hoe je dat precies moet doen, leg ik nog eens uit in deze samenvatting."

Transcriptie

1 Examenstof 2006 wiskunde VMBO 1 Inleiding Deze samenvatting is bedoeld voor alle leerlingen van het VMBO. De leerlingen van de basisberoepsgerichte leerweg leren alleen de stukken die er hetzelfde uitzien als dit stukje inleiding. De leerlingen van de kaderberoepsgerichte leerweg leren ook de onderstreepte stukjes en de leerlingen van de gemengde en theoretische leerweg leren ook de schuingedrukte stukken. Deze samenvatting zou zo volledig mogelijk moeten zijn. Mocht je iets missen, twijfelen of je een ander onderwerp ook moet leren, kom dan naar het forum en vraag het aan de docent. 2 Rekenen Dat je op het examen moet rekenen, lijkt me duidelijk. Maar hoe je dat precies moet doen, leg ik nog eens uit in deze samenvatting. 2.1 Grote getallen Heel grote getallen kun je lastig lezen. Er zijn een aantal manieren om het makkelijker te maken. Schrijf als Gebruik de woorden miljard ( = 10 9 ), miljoen ( = 10 6 ) en duizend (1 000 = 10 3 ) : 16 miljoen 250 duizend Negatieve getallen Je kunt negatieve getallen van elkaar aftrekken en bij elkaar optellen: Het is buiten -4º C en de temperatuur daalt nog 7 graden: -4 7 = -11 Het is weer 4 graden onder nul en de temperatuur stijgt 3 graden: = -1 Je kunt negatieve getallen ook met elkaar vermenigvuldigen, hierbij moet je onthouden: - x - = + ; x + = - en + x - = -. Natuurlijk is + x + gewoon +. Een paar voorbeelden: -7 x -3 = +21; -4 x 6 = -24; 4 x -4 = Afronden van antwoorden Antwoorden op opgaven moet je zo handig mogelijk opschrijven. Afronden helpt daarbij. Een 5,50 is op je rapport nog net een 5,5, terwijl een 5,49 je een 5,4 oplevert. Bij grote getallen kun je soms afronden op miljarden, miljoenen of duizenden. Zo hebben we in Nederland ongeveer 16 miljoen inwoners. Eurocenten hebben we wel, maar kleiner dan dat niet. Daarom rond je geldbedragen altijd af op twee decimalen. Dus niet 195,9478 maar 195,95. Soms kun je deze regels niet helemaal toepassen. Als je uit moet rekenen hoeveel rollen behang je moet kopen en je rekent uit 8,45 rollen, dan kun je niet in de winkel 8,45 rollen kopen. Afronden op 8 rollen (wiskundig juist) is ook niet goed, want dan kom je bij het behangen tekort. In dit soort situaties moet je dus van de regels afwijken en afronden op 9 rollen. 1

2 Om afrondingsfouten te voorkomen, moet je tussenantwoorden niet afronden. Doe je dat toch, rond dan af op minimaal één decimaal meer dan je eindantwoord. 2.4 Wetenschappelijke notatie Als je antwoord te groot is voor het venster van je rekenmachine, dan zie je soms dit in je scherm: 4, Dat betekent 4, x In de werkelijkheid staat er dan eigenlijk 0, De komma is 5 plaatsen naar links gegaan (-5). Dit rond je af op 4,58 x Als er 1,25 x 10 5 staat, dan gaat de komma 5 plaatsen naar rechts (5). Er staat dan Meneer Van Dale Wacht Op Antwoord Machten / Machtsverheffen 2 8 spreek je uit als twee tot de achtste (macht). Het betekent eigenlijk 2x2x2x2x2x2x2x2. Dit is in dit voorbeeld nog te doen op je rekenmachine, maar als er 2 80 had gestaan, niet meer. Daarom kun je dit op je rekenmachine doen. De knopjes x y en y x zitten daarvoor op je rekenmachine. Soms heb je een knopje met het teken ^ erop. 2 8 op je rekenmachine: toets in 2 knopje x y 8 = Worteltrekken / Wortels Dit is het tegenovergestelde van machtsverheffen. De 4 is 2, en 2 2 is 4. Soms hebben we het over de derdemachtswortel, dat betekent dit: 2 3 = 8, 3 8 = MVDWOA Meneer Van Dale Wacht Op Antwoord. Het beroemde ezelsbruggetje voor het uitvoeren van berekeningen. Machtsverheffen eerst, dan Vermenigvuldigen, dan Delen, dan Worteltrekken, dan Optellen en dan tot slot Aftrekken. Alleen haakjes gaan nog voor deze regel. Een voorbeeldsom: ( ) 8+10/5 =... stap 1: haakjes wegwerken. Binnen de haakjes eerst Machtsverheffen, dan Worteltrekken, dan aftrekken = ; 3 8 = 2 à = stap 2: eerst Vermenigvuldigen, dan Delen, dan Optellen = ; 10/5 = 2 ; = Als er in één som twee keer hetzelfde gedaan wordt (2 x vermenigvuldigen bijvoorbeeld), dan begin je links en eindig je rechts. 2.6 Lengtematen, oppervlaktematen en inhoudsmaten en gewicht Lengtematen km hm dam m dm cm mm In dit rijtje één stapje van links naar rechts = x 10. In dit rijtje één stapje van rechts naar links = / 10. 2

3 1000 m = x 10 x 10 x 10 mm = mm m = 1000 / 10 / 10 / 10 km = 1 km Oppervlaktematen km 2 hm 2 dam 2 m 2 dm 2 cm 2 mm 2 In dit rijtje één stapje van links naar rechts = x 100. In dit rijtje één stapje van rechts naar links = / m 2 = 100 x 100 dm 2 = dm m 2 = 100 / 100 dam 2 = 1 dam Inhoudsmaten m 3 dm 3 cm 3 (de rest van het rijtje wordt nauwelijks gebruikt) In dit rijtje één stapje van links naar rechts = x In dit rijtje één stapje van rechts naar links = / dm 3 = 1 x 1000 cm 3 = cm 3. 1 dm 3 = 1 / 1000 m 3 = 0,001 m 3 Bijzonder hierbij is nog de volgende regel: 1 dm 3 = 1 l (= 1 liter) en 1 cm 3 = 1 ml. 1 dm 3 = 1 l = 1000 ml = 1000 cm 3! Gewicht Op dezelfde manier als bij lengtematen kun je ook een rijtje voor gewicht maken: kg hg dag g dg cg mg. Meestal gebruik je alleen kg g mg. 1 kg = g = mg. 2.7 Schatten en tijd Schatten Soms krijg je op het examen een vraag die begint met Schat.... Om deze vragen goed te beantwoorden, leer je een paar regeltjes uit je hoofd: Een man is ongeveer 1,80 m lang. Een deur is ongeveer 2,00 m lang. Je loopt met ongeveer 5 km/uur, elke stap is circa 75 cm, fietsend leg je 20 km/uur af. Een verdieping van een huis is ongeveer 3,00 m hoog. In Nederland wonen ongeveer 16 miljoen mensen bij elkaar Tijd Weet alsjeblieft de volgende dingen: 1 jaar = 365 dagen. 1 dag = 24 uur, ook wel een etmaal genoemd. 1 uur = 60 minuten. 1 minuut = 60 seconden. 1 uur is dus 60 minuten x 60 seconden = 3600 seconden lang. 1 jaar heeft 12 maanden en ongeveer 52 weken. Dit moet je ook kunnen omdraaien. Een activiteit duurt 2000 minuten, dat is 2000/60 = 33,33333 uur is 33 uur en 0,33 x 60 minuten = 33 uur en 20 minuten. 2.8 Schaal en snelheid 3

4 2.8.1 Schaal Bij aardrijkskunde leer je wat schaal is, bij wiskunde ook. Bij kaarten en plattegronden staat vaak 1: Dat betekent: 1 cm op papier is in het echt cm. Handiger is het om te schrijven: 1 cm op papier is 10 km. Je kunt hiervan een schaallijn maken. Als je weet dat 1 cm 10 km is, en je tekent 10 cm, dan zet je bij elke cm hoeveel km dat is Als je een schaallijn hebt gekregen, kun je daarmee ook zelf de schaal uitrekenen (meet 1 cm, kijk wat er op de schaallijn, bijvoorbeeld 20 km, en schrijf dan op 1 cm: 20 km) Snelheid Op het examen krijg je soms de snelheid in km per uur (km/h), en soms in meters per seconde (m/s). Soms ook allebei door elkaar in één opgave. Dus is het handig als je ze naar elkaar kunt omrekenen. 1 km = 1000 m en 1 h = 1 uur = 3600 seconden. 1 km/ h = 1000 m/h = 1000/3600 m/s = 0,28 m/s. 1 m = 0,001 km en 1 h = 1 uur = 3600 seconden. 1 m/s = 0,001 km/s = 0, km/h = 3,6 km/h. 2.9 Breuken, procenten en de verhoudingstabel Breuken De meest gebruikte breuken zijn 1/2, 1/3, 1/4, 1/5, 1/10. Soms ook 2/3 en 3/4. Sommen met breuken kun je door je rekenmachine laten maken, door de a b / c toets te gebruiken. 2 1/2 + 3/4 toets je zo in: 2 a b / c 1 a b / c a b / c 4 = 3 1/4. Om te vermenigvuldigen, doe je precies hetzelfde, delen ook. 2 1/2 / 3/4 = 3 1/3. Controleer maar of dat lukt! Procenten 1 procent = 1/100 deel van iets (pro cent betekent per honderd). Op een artikel dat een inkoopprijs heeft van 10,00 wordt 30% winst gevraagd. 30% van 10,00 = 30/100 x 10,00 = 3,00. De verkoopprijs is de inkoopprijs plus de winst. Of anders gezegd: de verkoopprijs is de inkoopprijs verhoogd met 30% winst. Twee manieren: 1. 10, /100 x 10,00 = 13, ,00 x (30+100)/100 = 13,00 Opmerking: in plaats van 30/100 kun je natuurlijk ook schrijven 0,30. Sommige boeken doen dat. Andersom wordt ook veel gedaan. In een klas zitten 28 leerlingen. 5 van hen dragen een bril. Bereken het percentage leerlingen met een bril. Uitwerking: deel/geheel x 100%; 5/28x100 = 17,9 %. In een pak koffie zat vroeger 500 gram. Nu, als tijdelijke aanbieding, zit er 550 gram koffie in. Hoeveel procent extra is dat? Uitwerking: (nieuw-oud)/oud x 100% à ( )/500 x 100% = 10%. In een zak chips zat vroeger 250 g. Nu zit er nog maar 200 g in. Met hoeveel procent is de inhoud van de zak afgenomen? Uitwerking: (oud-nieuw)/oud x 100% = ( )/250x100% = 20 % Verhoudingstabellen 4

5 Dressing maak je van 5 delen olie en 2 delen azijn. Een kok wil in totaal 200 ml dressing maken. Hij kan natuurlijk met eetlepels gaan werken, of met kopjes, maar hij wil liever precies weten hoeveel ml olie en hoeveel ml azijn hij nodig heeft. Gebruik bij dit soort opgaven verhoudingstabellen! Olie 5 Azijn 2 Totaal = dressing ml Vraag je dan af: hoeveel keer 7 is 200? Antwoord: 200/7 keer zoveel. Want 200/7 x 7 = 200. Dan heb je 200/7 x 5 ml olie nodig en 200/7 x 2 ml azijn. Olie 5 200/7 x 5 = 143 ml Azijn 2 200/7 x 2 = 57 ml Totaal = dressing ml (= ) Dit werkt ook als je wilt berekenen hoeveel procent olie en hoeveel procent azijn er nodig is. Olie 5 Azijn 2 Totaal = dressing % Vraag je eerst weer af: hoeveel keer 7 is 100? Antwoord: 100/7 keer zoveel. Dan heb je dus 100/7 x 5 % olie en 100/7 x 2% azijn. Olie 5 100/7 x 5 = 71 % Azijn 2 100/7 x 2 = 29 % Totaal = dressing % (= ) Misschien iets lastiger, maar ook te doen is dit. In een zak snoepjes zitten 65 rode winegums. Dit is 13 % van het totaal aantal snoepjes in de zak. Hoeveel snoepjes zitten er in de zak? Aantal snoepjes 65 Percentage Vraag je dus eerst af wat je weet. Je weet dat 13 % van de snoepjes 69 snoepjes is. Bereken dan hoeveel snoepjes 1 % is. 65/13 = 5 snoepjes. Je weet nu 1 % is 5 snoepjes, 100 % (dus 100 x zoveel) is dan 5 x 100 = 500 snoepjes. Aantal snoepjes 65 65/13 = 5 5 x 100 = 500 Percentage Verbanden 3.1 Formule en tabel Een boek heeft 200 bladzijden. Iemand leest het boek en leest 20 bladzijden per uur. Maak hiervan een tabel. Woordformule hiervan: bladzijden = x tijd; (tijd in uren) Formule (niet voor VMBO-B): b = x t Tijd (uur) Bladzijden Opmerking: je begint op het tijdstip 0, dan moet je nog 200 bladzijden lezen. Elk uur gaan er 20 bladzijden af van het aantal dat je nog lezen moet. 3.2 Hoe teken je een assenstelsel? 5

6 Schrijf bij de twee assen welke variabele het is, denk ook aan de eenheid. Maak de stappen op de horizontale as even groot als de stappen op de verticale as. Voorbeelden vind je hieronder! (Bij de meeste grafieken staat op de as alleen prijs, zonder eenheid. Dit omdat bij de voorbeelden niet gezegd is om welke valuta het ging (, $, etc.).) 3.3 Formule en grafiek De formule: bladzijden = tijd; (tijd in uren) is een lineaire formule. (en b = t dus ook) Hiervan kun je een grafiek maken. Kijken we naar de formule en de grafiek, dan zie je dit: Bladzijden = tijd 200 is de beginhoogte van de grafiek (0 uur, 200 bladzijden). -20 is de stapgrootte. Elk uur komen er -20 bladzijden bij (er gaan dus 20 bladzijden af). Doordat je dus in de grafiek kunt zien wat er met de formule gebeurt, kun je ook een formule opstellen. (Niet voor VMBO-B.) In dit geval kun je dus zien dat de beginhoogte 200 is, dat er elk uur 20 bladzijden af gaan van het totaal (stapgrootte is -20) en dat verticaal bladzijden staat en horizontaal uren. Bladzijden = tijd. Wat jullie allemáál moeten kunnen, is controleren of een bepaalde woordformule past bij een grafiek. Past bij deze grafiek de woordformule bladzijden = tijd? Antwoord: nee. Uitleg: want de beginhoogte is al geen 100 en de stapgrootte is ook geen Regelmatige toe- of afname In dit voorbeeld hebben we te maken met een regelmatige afname van het aantal te lezen bladzijden. Elk uur gaan er 20 bladzijden van het totaal af Tijd (uur) Bladzijden Soms krijg je slechts een deel van de tabel. Bijvoorbeeld: Tijd (uur) Bladzijden

7 Je kunt nu nog niet zien of er een regelmatige afname is. Daarvoor moet je eerst de tabel uitbreiden Tijd (uur) Bladzijden Je kunt nu wel zien dat er twee keer -20 staat, als er één uur bijkomt. En je kunt uitproberen of de tabel klopt, als je overal -20 doet. Tijd 2 uur is dan dus = 160. Van 2 naar 3 uur dus = 140. Dat klopt alvast. Zo ga je door, tot je alle gegeven waarden gecontroleerd hebt. Als ze allemaal kloppen, dan kun je spreken van een regelmatige afname. (En in dit voorbeeld is dat ook zo.) Zodra er een regelmatige toe- of afname is, kun je een formule maken. Hier kun je namelijk altijd de beginwaarde uitrekenen (beginhoogte) en de stapgrootte. De beginwaarde is het aantal bladzijden op het tijdstip 0, de stapgrootte is de toe- of afname per stap. Bladzijden = beginwaarde + stapgrootte x tijd. Bladzijden = x tijd. 3.5 Oplossen Wanneer je twee (woord)formules hebt en je tekent van allebei de grafiek in één tekening, dan zie je soms dat deze grafieken elkaar snijden. Meestal wordt je dan gevraagd om het snijpunt van die grafieken te bepalen. Hiernaast kun je zien dat bij een aantal van 2 en een prijs van 10 beide grafieken door hetzelfde punt gaan. De volgende woordformules horen bij de grafieken: I: Totaalprijs = 3 aantal + 4 II: Totaalprijs = 2 aantal + 6 In formulevorm: I: p = 3 a + 4 II: p = 2 a + 6 Je kunt deze formules ook oplossen op de volgende manier: I = II: 3 a +4 = 2 a + 6 Aan beide kanten van de = haal je er nu 2 a af (rechts van de = verdwijnt dan de a): 3 a - 2 a + 4 = 2 a - 2 a a + 4 = 6 Aan beide kanten van de = haal je er nu 4 af (links van de = verdwijnt dan het getal): 7

8 1 a = a = 2 Dus bij a = 2 is p gelijk voor beide formules. Controleer dat door a = 2 in I en in II in te vullen: I: p = = 10 II: p = = 10 Klopt! En zoals je ziet, vind je zo hetzelfde punt als we al gezien hadden in de grafiek. De bovenstaande methode noemen ze de balansmethode. 3.6 Somgrafiek en verschilgrafiek Zojuist hebben we twee formules met elkaar vergeleken. We kunnen de formules ook bij elkaar optellen: I: p = 3 a + 4 II: p = 2 a Som: p = 5 a + 10 Dit ziet er in de grafiek zo uit: De bovenste lijn is de lijn van de somformule. Op dezelfde manier kunnen we de verschilformule maken: I: p = 3 a + 4 II: p = 2 a Verschil: p = 1 a -2 (-2 want 4 6 = -2) Ook hiervan kunnen we een grafiek maken. De onderste lijn is de lijn van de verschilformule. 3.7 Horizontale en verticale grafieken 8

9 Een heel bijzondere soort formule is deze: Prijs = 10 Aantal = 100 Deze soort grafieken kun je ook tekenen, zoals je hiernaast kunt zien. Ook wel y = a en x = b formules genoemd. 3.8 Maximum en minimum geld heeft hij in zijn portemonnee? Soms geeft een (woord)formule een verband weer, waarbij je weet dat er een maximum en een minimum is. De volgende situatie is hiervan een voorbeeld. Een jongen krijgt nooit meer dan 5,00 zakgeld per week. Heeft hij nog geld over van de vorige week, dan vult zijn moeder dat aan tot 5,00. Hij zal dus nooit meer dan dat bedrag in zijn portemonnee hebben. Hij koopt van dat geld alleen drinken, dat altijd 0,50 per keer kost. Hoeveel 9

10 Geld = 5,00 0,50 aantal. Geld = het geld dat hij in zijn portemonnee heeft, aantal = het aantal keren dat hij die week drinken koopt. Vul als aantal 12 in. Dan kom je uit op een bedrag van - 1,00 euro. Dat is een onzinnig bedrag, want je kunt geen geld uitgeven dat er niet is. De jongen heeft dus maximaal 5,00 in zijn portemonnee, en minimaal 0,00. De grafiek staat hiernaast. 3.9 Twee formules die hetzelfde weergeven Soms vragen ze op het examen: welke van deze formules horen bij hetzelfde verband? Voorbeeld: Y = 5 x + 8; x = (Y-8)/5 en x = Y/5 8/5. De oplossing is: alle drie. Vul maar eens een getal in voor x en controleer dan wat y wordt. X = 6 à y = = = (38-8)/5 6 = 38/5 8/5 Alle drie kloppen ze, reken maar na Verschillende verbanden Jullie moeten deze verbanden kennen en herkennen. De leerlingen van de basisberoepsgerichte leerweg moeten kunnen controleren of de gegeven woordformule past bij de gegeven grafiek Kwadratische verbanden Deze verbanden hebben altijd een formule waarbij een variabele (bijvoorbeeld x of a) in het kwadraat staat. Voorbeeld: Afstand = -5 tijd tijd Tijd in sec, afstand in m. In grafiekvorm: Zoals je ziet, heeft een kwadratisch verband vaak een kromme lijn. Stel dat we nu precies willen weten op welke twee tijdstippen de afstand 10 m is. Dat kunnen we proberen af te lezen, maar het zal geen mooi rond getal zijn. 10

11 We gebruiken dan een manier die inklemmen heet. We kijken eerst waar de punten ongeveer liggen. De eerste keer waarbij de afstand 10 m is, is tussen 0,5 en 1 sec. De tweede keer is tussen 3,0 en 3,5 sec. We maken nu twee tabellen. Kijk goed naar deze tabellen: tijd afstand tijd afstand 0,50 8,75 3,00 15,00 0,55 9,49 3,40 10,20 0,58 9,92 3,41 10,06 0,59 10,06 3,42 9,92 0,60 10,20 3,45 9,49 1,00 15,00 3,50 8,75 Wat je eigenlijk doet, is dit: je vult eerst de twee getallen in waartussen het snijpunt ligt. In het eerste voorbeeld 0,50 sec en 1,00 sec. Vul je 0,6 in, dan vind je 10,20 (te hoog!). Het punt ligt dus tussen 0,50 sec en 0,60 sec. Vul nu 0,55 in (te laag!). Het punt ligt dus tussen 0,55 en 0,60. Vul dan 0,59 in (heel dicht bij) en 0,58 (iets te laag). Het punt ligt dus het dichtst bij 0,59. Natuurlijk mag je ook andere getallen proberen, maar je zult ontdekken dat 0,59 uiteindelijk het goede antwoord is Machtsverbanden In dit geval staat er geen kwadraat boven een variabele, maar een groter getal. Voorbeeld: H = 2,5 t 4. Om hiervan een grafiek te kunnen tekenen, maak je eerst een tabel. Let op: (-1) 3 = -1; (-1) 5 = -1, maar (-1) 2 =1, etc Exponentiële verbanden Deze hebben altijd de volgende vorm: Y = beginhoeveelheid x groeifactor variabele Een voorbeeld: Spaarsaldo = inleg x 1,03 tijd Spaarsaldo in, tijd in jaren. Het spaarsaldo zal steeds harder gaan groeien (als je tenminste niets opneemt). Y = beginhoeveelheid x groeifactor variabele, er geldt dat bij een groeifactor groter dan 1 dan stijgt Y, bij een groeifactor kleiner dan 1 dan neemt Y af. Dit soort verbanden komen veel voor in de economie. Voorbeeldsituaties: elk jaar krijg je 3% rente over je totale spaarsaldo (dus je saldo wordt elk jaar vermenigvuldigd met 1,03, er is een toename). Elk jaar wordt je geld 5% minder waard (elk jaar kun je je geld met 0,95 vermenigvuldigen, er is een afname). Dus bij een rente van 3% geldt een groeifactor van 1,03. Uitleg: je hebt 100%, je krijgt 3% erbij, totaal dus 103 %, dit is 103/100 = 1,03 keer zo veel. 11

12 Hyperbolische verbanden Een vakantiehuisje voor maximaal 12 personen kost 900 per week. Ga je er alleen naartoe, dan betaal je alleen die 900, ga je met 12 mensen dan betaal je 900/12 = 75. Hier geldt het volgende: Prijs per persoon = 900/aantal personen Ook wel: aantal personen x prijs per persoon = 900. Dit noemen we een hyperbolisch verband en dat ziet er uit zoals in de grafiek hierboven Wortelverbanden Wanneer er een -teken bij de variabele staat, dan heb je te maken met een wortelverband. Een heel eenvoudig voorbeeld is het verband tussen de lengte van een ribbe van een vierkant en de oppervlakte van een vierkant. Ribbe = oppervlakte (Want oppervlakte = ribbe ribbe, of ook wel oppervlakte = ribbe 2. ) Dat ziet er zo uit als in de grafiek hierboven Periodieke verbanden 12

13 De trilling van een veer of de trilling van geluid zijn allebei voorbeelden van periodieke verbanden. De grafiek herhaalt zich. Kijk maar naar het volgende voorbeeld: Hierboven zie je de grafiek van een periodiek verband. De grafiek herhaalt zich elke 8 seconden. Daarom zeggen we: de periode is 8 seconden. De hoogste stand is een hoogte van 5 cm, de laagste stand is een hoogte van 1 cm. De evenwichtsstand kun je dan berekenen: Evenwichtsstand = (hoogste stand + laagste stand) / 2. Evenwichtsstand = (5+1)/2 = 3. De amplitude is dan hoeveel de grafiek vanaf de evenwichtsstand omhoog of omlaag gaat. In dit voorbeeld 5-3 = 2 cm (of 3-1 = 2 cm) Verdubbelings- en halveringstijd Dit onderwerp hoort eigenlijk bij exponentiële verbanden. Bijvoorbeeld bij je spaarsaldo op een spaarrekening. De tijd die het duurt voordat je spaarsaldo verdubbelt (doordat er rente-over-rente op gestort wordt), noemen we de verdubbelingstijd. Voorbeeld: Spaarsaldo = inleg 1,05 tijd Stel je inleg is Dan is je spaarsaldo na 5 jaar = ,05 5 = Na 10 jaar 1628 en na 14,5 jaar De verdubbelingstijd is dan dus bijna 14,5 jaar. Op dezelfde manier kun je ook met een formule de halveringstijd uitrekenen. Voorwaarde is dat de groeifactor in de formule kleiner moet zijn dan 1. 4 Meetkunde Er zijn heel veel onderwerpen die bij meetkunde horen. De meest bekende is wel de Stelling van Pythagoras (wordt zelfs bij quizzen of interviews vaak gevraagd). Dit hoofdstuk legt je zo goed mogelijk uit wat je moet weten over (ruimte)meetkunde op het examen. Alvast een tip vooraf: maak zo veel mogelijk tekeningen bij opgaven die horen bij meetkunde. 4.1 De basis 13

14 Een aantal algemene zaken die je moet kunnen voordat we over meetkunde gaan praten, lopen we eerst samen door. De stelling van Pythagoras is al genoemd. Die werkt als volgt: Als je een driehoek hebt met één rechte hoek (90 o ), dan kun je deze stelling toepassen. In dit voorbeeld gaat dat dan als volgt: AB 2 + AC 2 = BC 2 Deze stelling heb je als het goed is zo vaak gebruikt, dat ik hem niet verder toe ga lichten. Je moet hem kennen en kunnen toepassen. De vergrotingsfactor moet je ook kennen en kunnen toepassen. De meest eenvoudige uitleg daarvoor is deze: Een lijnstuk is 1 cm lang. Als ik een tweede lijnstuk heb van 2 cm lang, hoeveel keer zo lang is dat dan? Antwoord: k (= vergrotingsfactor) = 2/1 = 2x. Oftewel: 2x zo groot. Stel dat we een vierkantje tekenen met een lengte van 1 cm en een breedte van 1 cm. We tekenen een tweede vierkantje, met een 2x zo grote lengte (2 cm) en een 2x zo grote breedte (ook 2 cm). Hoe groot was de oppervlakte en hoe groot is deze nu? Antwoord: eerst 1 x 1 = 1 cm 2, nu 2 x 2 = 4 cm 2, oftewel: k 2 keer zo groot (2 2 keer). Stel dat we een kubus tekenen met een lengte van 1 cm, een breedte van 1 cm en een hoogte van 1 cm. De inhoud is dan 1 cm 3 (l x b x h). Teken eenzelfde kubus, maar dan met een lengte van 2 cm, een breedte van 2 cm en een hoogte van 2 cm (alles 2x zo groot). De inhoud is dan 2 3 keer zo groot, namelijk 8x, want 2x2x2 = 8 cm 3. Dus samengevat: de vergrotingsfactor k pas je toe op lijnstukken (1-dimensionaal, lengte). Bij oppervlaktes werk je met k 2 (2-dimensionaal, lengte en breedte) Bij inhouden werk je met k 3 (3-dimensionaal, lengte en breedte en hoogte). Soms wordt je gevraagd de omtrek te berekenen. Bij rechthoekige figuren is dat niet zo lastig: alle losse lijnstukjes meten of berekenen en dan bij elkaar optellen. Bij een cirkel heb je een formule nodig: 2 π r. Je moet uiteraard de oppervlakte van figuren kunnen berekenen. Vierkant: lengte x breedte Rechthoek: lengte x breedte Driehoek: ½ x lengte x breedte (ook wel ½ x basis x hoogte). Cirkel: π r 2. Deze moet je kunnen toepassen! Wat betreft lastigere figuren: probeer die op te delen in eenvoudigere figuren. Een vooraanzicht van een huis bijvoorbeeld is vaak een rechthoek en een driehoek. Onregelmatige figuren: schat de oppervlakte door de figuur over te nemen op millimeterpapier en hokjes te tellen. En de inhoud niet te vergeten. Kubus, balk en prisma: oppervlakte grondvlak x hoogte. Kegel en piramide: oppervlakte grondvlak x hoogte x 1/3. Bol: r 3 x 4/3 x π. 4.2 Tekeningen maken Altijd met potlood en geodriehoek werken. Je krijgt kladpapier, gebruik dat om een schets op te maken. Vermeld alle gegevens die je hebt bij je tekening. Hoeken, lengtes, en ook de letters van de hoekpunten (in hoofdletters). Cirkels teken je met een passer. Driehoek tekenen waarvan de lengte van drie zijden gegegeven zijn: Teken eerst 1 zijde, met je geo. Zet de letters van de hoekpunten erbij (bijvoorbeeld A en B). Teken vanuit A met je passer een halve cirkel met een straal met lengte AC (de lengte van het tweede lijnstuk). Teken vanuit B met je passer een halve cirkel met een straal met lengte BC (de lengte van het derde lijnstuk). Het snijpunt van deze twee halve cirkels is punt C. Als je dit vaker gedaan hebt, kun je volstaan met een kleiner deel van de cirkel, je weet dan namelijk al waar het punt ongeveer zal uitkomen. 14

15 4.3 Ruimtefiguren herkennen In je leerboek kun je ongetwijfeld de volgende figuren opzoeken: Kubus, Balk, Piramide, Prisma, Kegel, Cilinder en Bol. Deze zeven moet je kennen! Handig om te weten: twee evenwijdige lijnen (die heb je in een kubus, een piramide met vierkant grondvlak, een balk en een prisma) snijden elkaar nooit! Hoekpunten zijn snijpunten van twee lijnen. In een kubus of balk zijn er verschillende kruisende lijnen, die elkaar nooit snijden en die ook niet evenwijdig zijn. Een voorbeeld: AB en CG. Het wordt van je verwacht dat je van dit soort figuren aanzichten kunt tekenen. Dus tekenen hoe ze er van voor, van achter, van onder, van boven, van links of van rechts uitzien. Ook moet je uitslagen kunnen tekenen. De uitslag van een: - kubus bestaat uit 6 vierkanten; - balk bestaat uit 6 rechthoeken; - piramide bestaat uit een vierkant en vier driehoeken of een driehoek met drie driehoeken; - prisma bestaat uit twee driehoeken en drie rechthoeken; - kegel bestaat uit een cirkel en een deel van een cirkel; - cilinder bestaat uit twee cirkels en een rechthoek; - bol is niet te tekenen. Soms moet je ook de doorsnede van een ruimtelijk figuur kunnen tekenen. Vandaar dat het zo belangrijk is dat je alle lengtes van lijnstukken die je kent, bij de figuur zet. Hier heb je bij het tekenen van doorsnedes heel veel profijt van. 4.4 Vlakke figuren herkennen Je hebt ook heel veel vlakke figuren in de wiskunde. Hiervan moet je er een aantal kennen: - Vierkant: vier gelijke zijden, vier hoeken van 90 graden; - Ruit: vier gelijke zijden, twee keer twee gelijke hoeken (dus geen 90 graden); - Rechthoek: twee keer twee gelijke zijden, vier hoeken van 90 graden; - Parallellogram: twee keer twee gelijke zijden, twee keer twee gelijke hoeken; - Vlieger: twee keer twee gelijke zijden (de gelijke zijden snijden elkaar), twee gelijke hoeken en twee verschillende hoeken; - Vierhoek: vier verschillende hoeken en zijden; - Driehoek: drie verschillende hoeken en zijden; - Gelijkbenige driehoek: twee gelijke hoeken, twee gelijke zijden; - Gelijkzijdige driehoek: drie gelijke hoeken, drie gelijke zijden (alle drie de hoeken zijn dus 60 o, want = 180 o ); - Rechthoekige driehoek: driehoek met één hoek van 90 graden; - Regelmatige vijfhoek: vijf gelijke zijden, vijf gelijke hoeken (van 360/5 o ); - Regelmatige zeshoek: zes gelijke zijden, zes gelijke hoeken (van 360/6 = 60 o ). 4.5 Symmetrie Symmetrie kan handig zijn, om van nog meer lijnstukken en hoeken te kunnen bepalen hoe groot ze zijn. De volgende soorten symmetrie moet je kennen: Lijnsymmetrie: als je over deze lijn de figuur vouwt, passen de twee helften precies op elkaar. Ook wel spiegelsymmetrie genoemd. Draaisymmetrie: als je de figuur om een bepaald punt draait dan past de figuur precies op zichzelf. Na een aantal malen draaien is de oude figuur weer voor je (een regelmatige zeshoek kun je zes keer om het middelpunt draaien, tot je weer in de oude positie bent). Soms kun je ook andere symmetrie gebruiken. Twee bekende voorbeelden daarvan zijn deze: 15

16 Links zie je een snavelfiguur. Rechts zie je een zandloperfiguur. Teken deze figuren maar eens zelf na. De snavelfiguur teken je zo: de grote driehoek heeft een basis van 2 cm en de kleine een basis van 1 cm. Kijk wat je nu kunt zeggen over de lengte van de andere zijden. Teken voor de zandloper twee even grote driehoeken en controleer wat je nu weet over de andere zijden. Teken voor de zandloper ook een kleine en een grote driehoek en controleer wat je dan kunt zeggen. Schuifsymmetrie: als je de figuur een bepaald stukje opschuift, past hij op zichzelf. Bijvoorbeeld bij behangranden of tegelranden vaak het geval. Hetzelfde patroon herhaalt zich. 4.6 Een beetje Natuurkunde Hoeken meten doe je met een geodriehoek. Dit moet je onder andere doen als het op gezichtsvelden aankomt. Bij de wiskunde ben je soms onbewust met een ander vak bezig. Bij natuurkunde hoort dit onderwerpje namelijk ook. Lichtstralen zijn altijd rechte lijnen. Als je een plattegrond of luchtfoto ziet, kun je bepalen wat een persoon die op een bepaalde plaats staat, kan zien. Trek vanuit die persoon rechte lijnen langs obstakels, zoals gebouwen en bomen. Dit noemen we kijklijnen. De gebieden tussen de kijklijnen, langs de obstakels heen, is het deel dat de persoon kan zien. Dit noemen we het gezichtsveld. Zonnestralen lopen altijd evenwijdig aan elkaar, omdat de zon oneindig ver weg staat. 4.7 Een beetje aardrijkskunde Je moet bij het examen hoogtekaartjes kunnen lezen. Als je een hoogtekaartje krijgt, dan wordt je meestal gevraagd of je een bepaald punt kunt zien als je op een andere punt op de kaart staat. Teken hierbij eerst een lijn tussen die twee punten en kijk wat er met de hoogte gebeurt. Stel je staat in punt A, op 250 m hoogte, en punt B is het punt waarnaar je kijkt, op 400 m hoogte. Dat moet kunnen. Staat er echter op de lijn AB een punt dat hoger is dan 400 m, dan kun je B niet zien (dan is er een obstakel). Bovendien moet je de plaats kunnen bepalen. Meestal gebruik je daarbij een wiskundig assenstelsel. Het punt (1,2) is vanuit O gezien (het punt (0,0)) 1 stap in de x-richting en 2 stappen in de y-richting (assenstelsel met een x-as en een y-as). Het punt (3,4,2) is vanuit O gezien (het punt (0,0)) 3 stappen in de x- richting, 4 stappen in de y-richting en 2 stappen in de z-richting. Aardrijkskundigen hebben het eerder over koersen (80 0, 3), oftewel: 80 0 draaien naar rechts en 3 km verderop of over (20 o OL en 80 o ZB). Handig om te weten: OL = Oosterlengte, WL = Westerlengte, NB = Noorderbreedte en ZB = Zuiderbreedte. In de regel tekenen ze een wereldbol/globe bij opgaven hierover, zodat je kunt zien hoe het zit. 4.8 Regels voor hoeken en SIN COS TAN Handig om te weten: een gestrekte hoek is 180 0, een volle hoek 360 o en een rechte hoek 90 o. Bij twee evenwijdige lijnen heb je altijd gelijke hoeken (gebruik schuifsymmetrie). Bij twee snijdende lijnen zijn de tegenoverliggende hoeken (vanaf het snijpunt gezien) gelijk. Verder moet je ook andere manieren kennen om lengtes van lijnstukken te berekenen. Sinus, Cosinus en Tangens bijvoorbeeld. Een ezelsbruggetje dat mij altijd heeft geholpen is deze: SOS CAS TOA Sinus = Overstaande Zijde / Schuine zijde; sin hoek B = AC/BC Cosinus = Aanliggende Zijde / Schuine zijde; cos hoek B = AB/BC Tangens = Overstaande Zijde / Aanliggende zijde; tan hoek B = AC/AB Ga voor jezelf na hoe het zit voor de sin, cos en tan van hoek A en hoek C! 16

17 Overigens kun je met Sin Cos en Tan ook de hoeken uitrekenen als je twee lijnstukken kent! 4.9 Laatste tip Meetkunde kun je altijd controleren, door een eenvoudig voorbeeld te verzinnen en dit op ware grootte uit te tekenen. Je kunt dan de verschillende regels die je geleerd hebt controleren door ermee te rekenen en daarna je antwoord te controleren door meten met een geodriehoek bijvoorbeeld. Doe dit echter alleen als je alle opgaven die je wel meteen kon maken, gemaakt hebt. 5 Statistiek Het woord Statistiek wordt in het dagelijks leven veel gebruikt. Bij onderzoek worden veel van de dingen die je nu voor je examen moet leren toegepast. Aan de hand van een groot aantal steekwoorden ga ik je uitleggen wat je allemaal moet weten. 5.1 Gegevens verzamelen Als er onderzoek wordt gedaan, verzamel je automatisch veel gegevens. Dat kan op diverse manieren. Door mensen te interviewen, enquêtes in te laten vullen, maar ook door zelf naar iets te kijken en je waarneming te noteren. Je doet een steekproef. Stel dat je wilt weten hoe veel een gemiddelde jongere tussen de 14 en 18 jaar drinkt (alcohol), dan is het niet handig om alle jarigen te vragen naar zijn of haar ervaring. Je kiest dan een deel van de groep, die je ondervraagt. Het is logisch dat je daarbij een verstandige keuze moet maken. Natuurlijk moet je die mensen niet zoeken in de discotheek bij de bar om uur op zaterdagavond, want dan is de kans groot dat je alleen maar (alcohol)drinkers ondervraagt. Je zou wel op school onderzoek kunnen doen. Neem uit elke klas 2 willekeurige leerlingen die je ondervraagt. Je zult dan waarschijnlijk een betere steekproef hebben. Je hebt dan leerlingen van 14 jaar, maar ook van 18 jaar, je hebt er mensen bij die graag uitgaan en mensen die het liefst thuisblijven, je hebt sporters (die niet veel drinken) en feestvierders, noem maar op. De resultaten die je verzamelt wil je overzichtelijk noteren. In eerste instantie zou je een turftabel kunnen gebruiken. Een voorbeeld: Leeftijd Glazen alcohol 0-5 IIIII IIII III II I 5-10 IIII III IIIII II I II I III IIII IIIII >15 II III I I I Elke keer dat je een antwoord krijgt, zet je in het bijbehorende hokje een streepje. Bij kleine onderzoeksgroepen is dit een fijne methode. Duidelijker is echter de frequentietabel. Leeftijd Glazen alcohol > Dezelfde gegevens, andere notatie. In beide tabellen heb ik gebruikgemaakt van klasse-indeling. Ik heb namelijk groepjes gemaakt. Het zou niet handig zijn om leerlingen te vragen hoe veel glazen ze precies 17

18 drinken in een week. De tabel zou onnodig groot worden (0 glazen, 1 glas, 2 glazen,..., 15 glazen, 16 glazen, etc.). Dus als je de resultaten in groepjes verzamelt is dat soms overzichtelijker. 5.2 Rekenen met de gegevens Als je de gegevens hebt verwerkt, kun je soms het gemiddelde uitrekenen. Hiervoor eerst een frequentietabel. Cijfer Frequentie Een leraar heeft een verslag nagekeken en de bovenstaande cijfers gegeven. Het gemiddelde van de klas reken je dan zo uit: Gemiddeld cijfer = (4x1+5x3+6x8+7x14+8x2)/( ) = 6,46. Je kunt ook iets zeggen over het cijfer dat het vaakst gegeven is, dus met de hoogste frequentie. In dit voorbeeld is dat het cijfer 7, dus we zeggen dan de modus is 7. De mediaan is het middelste getal (dus in dit geval het middelste cijfer). Omdat er 28 leerlingen zijn, is dat het cijfer dat leerling 14 en leerling 15 gekregen hebben (of het gemiddelde daarvan). In dit geval is dat 7. De mediaan is dus Gegevens verwerken (diagrammen) De gegevens kun je natuurlijk in een tabel laten staan. Je kunt er echter ook diagrammen van maken, dat is soms net zo overzichtelijk of overzichtelijker. Een aantal mogelijkheden: Cijfer frequentie Boxplot Een boxplot kan er zo uitzien: Het laagste cijfer is een 1, het hoogste cijfer dat is gehaald is een 10. De mediaan van alle gehaalde cijfers is een 6. De mediaan deelt de groep in tweeën. Stel dat in een klas van 27 de volgende cijfers gehaald zijn: De mediaan is dan 6 (het 14 e cijfer). De eerste groep (de 1 e 13 cijfers) heeft ook weer een mediaan: een 3 (het 7 e cijfer). De tweede groep (de laatste 13 cijfers) heeft ook een mediaan: een 7 (het 21 e cijfer). Dat zie je in onderstaande boxplot weer terug. - Beelddiagram Dit is een diagram waarbij met plaatjes wordt gewerkt. Er staat dan bijvoorbeeld dat 1 poppetje 100 mensen voor moet stellen. Jij telt dan poppetjes en doet dat keer 10. Zoek zoiets maar op in een leerboek, dan zie je wat ermee wordt bedoeld. - Staafdiagram Een belangrijk type diagram. De hoogte van de staaf geeft aan hoe vaak iets voorkomt. Staafdiagrammen kunnen met horizontale en met verticale staven getekend worden. Soms kunnen er meerdere kleuren staven gebruikt worden, naast elkaar of op elkaar. - Histogram Een histogram is een staafdiagram, met de staven tegen elkaar aan getekend. Bij een staafdiagram mag dat niet. Staafdiagrammen gaan vaak over categorieën, zoals de verkoop van appels, peren en druiven. Allemaal fruit, maar heeft eigenlijk niets met elkaar te maken. Bij een histogram zit er een volgorde in. Bijvoorbeeld het aantal katten per huishouden. Een staaf voor 1 kat, een staaf voor 2 katten, een staaf voor 3 katten, enzovoorts. - Lijndiagram: zie het hoofdstuk grafieken. 18

19 - Steel-bladdiagram. Vreemd soort diagram eigenlijk, maar kan handig zijn. Een voorbeeldje: De tijd is gesplitst in twee delen: in de eerste kolom het uur, in de tweede kolom de minuten. Elk gemeten tijdstip staat genoteerd. De aankomsttijd is dus 5x 8.59 uur geweest. Aankomsttijd op school (gemeten voor vijfendertig verschillende dagen) Cirkeldiagram Gaan altijd over procenten. Als je een frequentietabel hebt, kun je die omzetten naar een tabel waarmee je een cirkeldiagram kunt tekenen (totaal aantal leerlingen is 28). Kijk maar mee: Cijfer Frequentie Percentage 1/28x100 = 3,6 % 3/28x100 = 10,7 % 8/28x100 = 28,6% 14/28x100 = 50% 2/28x100 = 7,1% Aantal graden 3,6/100x360 10,7/100x360 28,6/100x360 50/100x360 = 7,1/100x360 (100 % = = 13 = 39 = = o ) - Kruistabel Ook hierbij weer een voorbeeld. bril? Ja Nee Totaal geslacht Jongen Meisje Totaal Er zijn in totaal 3 meisjes met een bril. In totaal zijn er 5 leerlingen met een bril. Van de 14 meisjes dragen er 3 een bril. Enzovoorts. Je wordt vaak gevraagd om aantallen om te zetten in procenten. Dus in plaats van van de 5 leerlingen met bril zijn er 3 meisjes, moet je dan de vraag beantwoorden hoeveel procent van de brildragers is een meisje?. Antwoord: 3/5x100 = 60%. - Boom- en wegendiagram Mooi diagram om verschillende combinatiemogelijkheden zichtbaar te maken. Heel lastig om te tekenen in deze samenvatting. Zoek dit dus op in een leerboek en bekijk hoe het werkt. Het komt erop neer dat je in een diagram allerlei mogelijkheden combineert en dus kunt zien wat er allemaal kan. Je kunt dan de kans uitrekenen dat een bepaalde combinatie voorkomt. 5.4 Kansen Als je van tevoren niet zeker weet dat iets gebeurt, heb je het over een kans. Er is een kans dat je een onvoldoende haalt voor je examen. Die kans kun je verkleinen door goed te leren en te oefenen. Er zijn ook kansen die van tevoren al vastliggen. Daarmee kun je dan berekeningen doen. Een voorbeeld is een worp met een dobbelsteen. Elke keer dat je gooit, kun je een 1, 2, 3, 4, 5 of een 6 gooien. De kans is voor elk aantal ogen even groot. De kans dat je een 4 gooit is 1/6. Gooi je 6 keer, dan zou je dus 6 x 1/6 = 1 x 6 gegooid moeten hebben. (In theorie, het is dus niet zeker.) Hierover kun je vragen krijgen op het examen. 5.5 Afstandstabellen (weer een beetje aardrijkskunde) 19

20 In veel agenda s (voor zakenmensen vooral) staat vaak een afstandstabel. Een klein voorbeeldje: Amsterdam Rotterdam Den Haag Utrecht Amsterdam X Rotterdam 74 X Den Haag X 63 Utrecht X In een afstandstabel kun je opzoeken hoeveel km je moet reizen van de ene naar de andere plaats. Van Amsterdam naar Rotterdam is 74 km (kun je op twee plaatsen in de tabel vinden). Op routekaarten zie je langs de wegen vaak getallen staan, die dan aangeven hoeveel km het stukje weg is. Dat noemen we een graaf. Daarmee kun je ook de afstand tussen twee plaatsen berekenen. Tegenwoordig maak je gewoon op internet een routebeschrijving, staat er meteen het aantal km bij! Je moet ook zelf een graaf kunnen maken op het examen, met gegevens die in de opgave staan. Dus weet wel hoe ze werken! 5.6 Wedstrijdschema s Bij sporttoernooien werken ze ook vaak met tabellen. Een voorbeeldje: A B C D A X B 1-0 X C X 2-3 D X In dit geval staan de uitslagen ook meteen in de tabel, je kunt echter ook gewoon een rondje zetten als de wedstrijd gespeeld is. In elk geval kun je er met zo n schema voor zorgen dat elk team speelt tegen elke mogelijke tegenstander. 6 Tot slot Je bent nu aan het einde gekomen van de samenvatting. Ik hoop dat de samenvatting duidelijk is en dat je nu precies weet wat je wel en niet moet kennen. Wel wil ik je één ding heel erg uitdrukkelijk meegeven: wiskunde kun je niet LEREN! Wiskunde kun je alleen beter gaan doen, door veel te oefenen. Gebruik deze samenvatting om een overzicht te krijgen van de eisen die aan je gesteld worden, om nog eens wat extra uitleg te lezen, maar ga vooral zelf oude examens maken om te oefenen. Gebruik de Examentrainer van Collegenet (zie Of een examenbundel. In elke examenbundel staat aangegeven over welke (deel)onderwerpen een opgave gaat, dus als een opgave je niet of niet goed lukt, kun je eenvoudig opzoeken welke stof je nog niet voldoende begrijpt. Pak dan deze samenvatting nog eens erbij en lees het stukje dat je lastig vindt nog eens door. En vergeet niet: er is ook nog altijd het forum op Collegenet, waarin je al je vragen kunt stellen. Dus kom langs en stel je vragen! Heel erg veel succes met je examen, GO FOR IT! 20

Hoofdstuk 4: Meetkunde

Hoofdstuk 4: Meetkunde Hoofdstuk 4: Meetkunde Wiskunde VMBO 2011/2012 www.lyceo.nl Hoofdstuk 4: Meetkunde Wiskunde 1. Basisvaardigheden 2. Grafieken en formules 3. Algebraïsche verbanden 4. Meetkunde Getallen Assenstelsel Lineair

Nadere informatie

7 Hoeken. Kern 3 Hoeken. 1 Tekenen in roosters. Kern 2 Hoeken meten Kern 3 Hoeken tekenen Kern 4 Kijkhoeken. Kern 1 Tegelvloeren. Kern 3 Oppervlakte

7 Hoeken. Kern 3 Hoeken. 1 Tekenen in roosters. Kern 2 Hoeken meten Kern 3 Hoeken tekenen Kern 4 Kijkhoeken. Kern 1 Tegelvloeren. Kern 3 Oppervlakte 1 Tekenen in roosters Kern 1 Tegelvloeren Kern 2 Oppervlakte Kern 3 Het assenstelsel Kern 4 Rechthoeken 2 Rekenen Kern 1 De rekenmachine Kern 2 Voorrangsregels Kern 3 Afronden Kern 4 Afronden 3 Grafieken

Nadere informatie

Leerstofplanning. 3 vmbo-k

Leerstofplanning. 3 vmbo-k Leerstofplanning 3 vmbo-k Inhoud 3 vmbo-k deel 1 1 Kijken in ruimtefiguren Bij kaart: schaal, hemelsbreed en werkelijke afstand(vuistregels), hoogtelijnen op kaart, verticale doorsnede bij hoogtekaart,

Nadere informatie

Kennemer College Beroepsgericht Programma van Toetsing en Afsluiting schooljaar Proefwerk 60 min 3 Ja Schriftelijk.

Kennemer College Beroepsgericht Programma van Toetsing en Afsluiting schooljaar Proefwerk 60 min 3 Ja Schriftelijk. Kennemer College Beroepsgericht Programma van Toetsing en Afsluiting schooljaar 2017 2018 Wiskunde 4 Basis Periode Wat moet je kennen en kunnen? (deel)taken Toets-vorm Duur Weging Herkan sing Wijze van

Nadere informatie

Inhoud. 1 Ruimtefiguren 8. 4 Lijnen en hoeken 148. 2 Plaats bepalen 60. 5 Negatieve getallen 198. 3 Rekenen 100

Inhoud. 1 Ruimtefiguren 8. 4 Lijnen en hoeken 148. 2 Plaats bepalen 60. 5 Negatieve getallen 198. 3 Rekenen 100 1 BK deel 1 Voorkennis 1 Aan de slag met wiskunde 6 1 Ruimtefiguren 8 1.1 Wiskundige ruimte guren 10 1.2 Vlakken, ribben en hoekpunten 14 1.3 Kubus en vierkant 17 1.4 Balk en rechthoek 24 1.5 Cilinder

Nadere informatie

Kennemer College Beroepsgericht Programma van Toetsing en Afsluiting schooljaar Proefwerk 60 min 3 Ja Schriftelijk.

Kennemer College Beroepsgericht Programma van Toetsing en Afsluiting schooljaar Proefwerk 60 min 3 Ja Schriftelijk. Kennemer College Beroepsgericht Programma van Toetsing en Afsluiting schooljaar 2017 2018 Wiskunde 3 Basis Periode Wat moet je kennen en kunnen? (deel)taken Toets-vorm Duur Weging Herkan sing Wijze van

Nadere informatie

Samenvatting Moderne wiskunde - editie 8

Samenvatting Moderne wiskunde - editie 8 Samenvatting door een scholier 2288 woorden 16 mei 2010 5.7 213 keer beoordeeld Vak Wiskunde Samenvatting Moderne wiskunde - editie 8 4 vmbo gemengd theoretisch H1 Grafieken en vergelijkingen Verbanden

Nadere informatie

SAMENVATTING BASIS & KADER

SAMENVATTING BASIS & KADER SAMENVATTING BASIS & KADER Afronden Hoe je moet afronden hangt af van de situatie. Geldbedragen rond je meestal af op twee decimalen, 15,375 wordt 15,38. Grote getallen rondje meestal af op duizendtallen,

Nadere informatie

Hoofdstuk 1: Basisvaardigheden

Hoofdstuk 1: Basisvaardigheden Hoofdstuk 1: Basisvaardigheden Wiskunde VMBO 2011/2012 www.lyceo.nl Hoofdstuk 1: Basisvaardigheden Wiskunde 1. Basisvaardigheden 2. Grafieken en formules 3. Algebraïsche verbanden 4. Meetkunde Getallen

Nadere informatie

Samenvatting Wiskunde Aantal onderwerpen

Samenvatting Wiskunde Aantal onderwerpen Samenvatting Wiskunde Aantal onderwerpen Samenvatting door een scholier 2378 woorden 4 juni 2005 5,1 222 keer beoordeeld Vak Wiskunde Gelijkvormigheid Bij vergroten of verkleinen van een figuur worden

Nadere informatie

3 Pythagoras 90. 4 Statistiek 128

3 Pythagoras 90. 4 Statistiek 128 2BK1 2KGT1 Voorkennis 1 Meetkunde 6 1 Vlakke figuren 8 1.1 Namen van vlakke figuren 10 1.2 Driehoeken 15 1.3 Driehoeken tekenen 19 1.4 Vierhoeken 24 1.5 Hoeken berekenen in een vierhoek 30 1.6 Gemengde

Nadere informatie

Domein A: Inzicht en handelen

Domein A: Inzicht en handelen Tussendoelen wiskunde onderbouw vo vmbo Preambule Domein A is een overkoepeld domein dat altijd in combinatie met de andere domeinen wordt toegepast (of getoetst). In domein A wordt benoemd: Vaktaal: het

Nadere informatie

PTA wiskunde KBL Bohemen, Kijkduin, Statenkwartier, Waldeck cohort

PTA wiskunde KBL Bohemen, Kijkduin, Statenkwartier, Waldeck cohort Schoolexamen leerjaar 3, schooljaar 2015-2016 Moderne wiskunde 9e editie deel 3 code eenheid vorm duur kansen kader 1 SE 1 De volgende onderdelen worden getoetst: PCS Schriftelijk 90 min ja 2,0 Hoofdstuk

Nadere informatie

Tussendoelen wiskunde onderbouw vo vmbo

Tussendoelen wiskunde onderbouw vo vmbo Tussendoelen wiskunde onderbouw vo vmbo Domein A: Inzicht en handelen Subdomein A1: Vaktaal wiskunde 1. vmbo passende vaktaal voor wiskunde herkennen en gebruiken voor het ordenen van het eigen denken

Nadere informatie

1BK2 1BK6 1BK7 1BK9 2BK1

1BK2 1BK6 1BK7 1BK9 2BK1 Kern Subkern Leerdoel niveau BK begrippen vmbo waar in bettermarks 1.1.1. Je gebruikt positieve en negatieve getallen, breuken en decimale getallen in hun onderlinge samenhang en je ligt deze toe binnen

Nadere informatie

STOF VOOR SCHOOLEXAMEN 5

STOF VOOR SCHOOLEXAMEN 5 STOF VOOR SCHOOLEXAMEN 5 Nederlands Hoofdstuk 1 en 2. Lezen Taalverzorging en woordenschat Grammatica en spelling Schrijfopdracht (artikel) Groene boekje (lessen 19 t/m 27) Geldt voor alle niveaus. Engels

Nadere informatie

PTA wiskunde KBL - Bohemen Media (Statenkwartier)- cohort 14-15-16

PTA wiskunde KBL - Bohemen Media (Statenkwartier)- cohort 14-15-16 Wiskunde Het schoolexamen in het vierde leerjaar (2015-2016) wordt ook toegepast binnen de locatie Statenkwartier. Schooljaar 2014-2015 ( leerjaar 3 ) Kader Schoolexamen 1 SE 1 De volgende onderdelen worden

Nadere informatie

PTA wiskunde BBL - Kijkduin Statenkwartier - cohort 13-14-15

PTA wiskunde BBL - Kijkduin Statenkwartier - cohort 13-14-15 A. Schoolexamen derde leerjaar, 2013-2014 1 SE 1 De volgende onderdelen worden getoetst: PCS Schriftelijk 90 min ja 2,0 Hoofdstuk 1: Plaats en afstand. 301B Algebraïsche verbanden en WI/K/4 * * * aanzichten

Nadere informatie

PTA wiskunde BBL Kijkduin, Statenkwartier, Waldeck cohort

PTA wiskunde BBL Kijkduin, Statenkwartier, Waldeck cohort Schoolexamen leerjaar 3 Schooljaar 2015-2016 Moderne wiskunde 9e editie deel 3 code eenheid vorm duur kansen kader 1 SE 1 worden getoetst: PCS Schriftelijk 90 min ja 2,0 Hoofdstuk 1: Plaats en afstand.

Nadere informatie

dochandl4vmbo_kader_netwerk3e.doc Deel 4 vmbo kader Inhoud deel 4 Wolters-Noordhoff bv

dochandl4vmbo_kader_netwerk3e.doc Deel 4 vmbo kader Inhoud deel 4 Wolters-Noordhoff bv Deel 4 vmbo kader Inhoud deel 4 Hoofdstuk 1 Rekenen Hoofdstuk 2 Lineaire verbanden Hoofdstuk 3 Vlakke meetkunde Hoofdstuk 4 Machtsverbanden Hoofdstuk 5 Statistiek Hoofdstuk 6 Ruimtemeetkunde Hoofdstuk

Nadere informatie

Niveauproef wiskunde voor AAV

Niveauproef wiskunde voor AAV Niveauproef wiskunde voor AAV Waarom? Voor wiskunde zijn er in AAV 3 modules: je legt een niveauproef af, zodat je op het juiste niveau kan starten. Er is de basismodule voor wie de rekenvaardigheden moet

Nadere informatie

PTA wiskunde GL/TL - Bohemen Houtrust Kijduin Media - cohort 14-15-16

PTA wiskunde GL/TL - Bohemen Houtrust Kijduin Media - cohort 14-15-16 Wiskunde Schooljaar 2014-2015 ( leerjaar 3 ) Theoretische en Gemengde leerweg Schoolexamen 1 SE 1 De volgende onderdelen worden getoetst: PCS Schriftelijk 90 min ja 2,0 Hoofdstuk 1: Plaats en afstand 301T

Nadere informatie

Verkorte versie van de SYLLABUS REKENEN 2F EN 3F (VO en MBO, versie mei 2015) Aanpassing van product van CvTE

Verkorte versie van de SYLLABUS REKENEN 2F EN 3F (VO en MBO, versie mei 2015) Aanpassing van product van CvTE Verkorte versie van de SYLLABUS REKENEN 2F EN 3F (VO en MBO, versie mei 2015) Aanpassing van product van CvTE 1. Inleiding Vanaf 1 oktober 2015 gelden nieuwe afspraken omtrent het rekenexamen 3F. De exameneisen

Nadere informatie

PTA wiskunde TL en GL Bohemen, Houtrust, Kijkduin, Statenkwartier cohort

PTA wiskunde TL en GL Bohemen, Houtrust, Kijkduin, Statenkwartier cohort Schoolexamen leerjaar 3, schooljaar 2015-2016 code eenheid vorm duur kansen Moderne wiskunde 9e editie deel 3 GT 90 1 SE 1 De volgende onderdelen worden getoetst: PCS Schriftelijk min ja 2,0 Hoofdstuk

Nadere informatie

5 keer beoordeeld 4 maart Wiskunde H6, H7, H8 Samenvatting

5 keer beoordeeld 4 maart Wiskunde H6, H7, H8 Samenvatting 4,4 Samenvatting door Syb 954 woorden 5 keer beoordeeld 4 maart 2018 Vak Wiskunde Methode Getal en Ruimte Wiskunde H6, H7, H8 Samenvatting HOOFDSTUK 6 Procenten, Diagrammen en Kansrekening (10 en 100 zijn

Nadere informatie

Programma van Toetsing en Afsluiting

Programma van Toetsing en Afsluiting Leerweg: Basis Klas: 3 Vak: Wiskunde Methode: getal en Ruimte Toetsnr 3.1.1 Wat moet je voor de toetsing doen? Hoofdstuk 1 Procenten Je kan rekenen met breuken en procenten. Je kan rekenen van afnamen

Nadere informatie

Hoofdstuk 2: Grafieken en formules

Hoofdstuk 2: Grafieken en formules Hoofdstuk 2: Grafieken en formules Wiskunde VMBO 2011/2012 www.lyceo.nl Hoofdstuk 2: Grafieken en formules Wiskunde 1. Basisvaardigheden 2. Grafieken en formules 3. Algebraïsche verbanden 4. Meetkunde

Nadere informatie

STOF VOOR SCHOOLEXAMEN 1

STOF VOOR SCHOOLEXAMEN 1 STOF VOOR SCHOOLEXAMEN 1 Nederlands Hoofdstuk 1 en 2. Lezen Taal en woordenschat Grammatica en spelling Schrijfopdracht (zakelijke e-mail) Geldt voor alle niveaus. Engels Het eerste schoolexamen Engels

Nadere informatie

klas 3 havo Checklist HAVO klas 3.pdf

klas 3 havo Checklist HAVO klas 3.pdf Checklist 3 HAVO wiskunde klas 3 havo Checklist HAVO klas 3.pdf 1. Hoofdstuk 1 - lineaire problemen Ik weet dat de formule y = a x + b hoort bij de grafiek hiernaast. Ik kan bij een lineaire formule de

Nadere informatie

2A LEERLIJN. leerjaar 1. tellen. optellen en aftrekken GROEPEREN VERMENIGVULDIGEN EN DELEN. plaats en waarde. handig rekenen 1 ORDENEN EN UITSPREKEN

2A LEERLIJN. leerjaar 1. tellen. optellen en aftrekken GROEPEREN VERMENIGVULDIGEN EN DELEN. plaats en waarde. handig rekenen 1 ORDENEN EN UITSPREKEN 2A LEERLIJN leerjaar 1. 1. tellen 1.1 Tellen in groepjes 1.2 Vooruittellen en terugtellen 7. optellen en aftrekken 7.1 Optellen 7.2 Aftrekken 2. GROEPEREN 2.1 Groeperen en inwisselen 2.2 Springen met grotere

Nadere informatie

STATISTIEK. Een korte samenvatting over: Termen Tabellen Diagrammen

STATISTIEK. Een korte samenvatting over: Termen Tabellen Diagrammen STATISTIEK Een korte samenvatting over: Termen Tabellen Diagrammen Modus De waarneming die het meeste voorkomt. voorbeeld 1: De waarnemingen zijn 2, 3, 4, 5, 5, 5, 6, 6, 7 en 8. De waarneming 5 komt het

Nadere informatie

De 10 e editie havo-vwo OB

De 10 e editie havo-vwo OB De 10 e editie havo-vwo OB Presentatie havo/vwo onderbouw 10 e editie 1 HAVO/VWO 1 VWO 2 HAVO 2 HAVO/VWO 2 VWO De delen 10 e editie onderbouw 3 HAVO deel 1 3 HAVO deel 2 3 VWO deel 1 3 VWO deel 2 Presentatie

Nadere informatie

INHOUDSOPGAVE. HOOFDSTUK 6 AFRONDEN Inleiding Cijfers Verstandig afronden 48 BLZ

INHOUDSOPGAVE. HOOFDSTUK 6 AFRONDEN Inleiding Cijfers Verstandig afronden 48 BLZ INHOUDSOPGAVE BLZ HOOFDSTUK 1 DOMEIN A: GETALLEN 15 1.1. Inleiding 15 1.2. Cijfers en getallen 15 1.3. Gebroken getallen 16 1.4. Negatieve getallen 17 1.5. Symbolen en vergelijken van getallen 19 HOOFDSTUK

Nadere informatie

Checklist Wiskunde A HAVO 4 2014-2015 HML

Checklist Wiskunde A HAVO 4 2014-2015 HML Checklist Wiskunde A HAVO 4 2014-2015 HML 1 Hoofdstuk 1 Ik weet hoe je met procenten moet rekenen: procenten en breuken, percentage berekenen, toename en afname in procenten, rekenen met groeifactoren.

Nadere informatie

Toetswijzer examen Cool 2.1

Toetswijzer examen Cool 2.1 Toetswijzer examen Cool 2.1 Cool 2.1 1 Getallenkennis: Grote natuurlijke getallen 86 a Ik kan grote getallen vlot lezen en schrijven. 90 b Ik kan getallen afronden. 91 c Ik ken de getalwaarde van een getal.

Nadere informatie

Bij alle verbanden geldt dat je, als je een negatief getal in een formule invult, je altijd haakjes om dat getal moet zetten.

Bij alle verbanden geldt dat je, als je een negatief getal in een formule invult, je altijd haakjes om dat getal moet zetten. Theorie lineair verband Bij alle verbanden geldt dat je, als je een negatief getal in een formule invult, je altijd haakjes om dat getal moet zetten. In het dagelijks leven wordt vaak gebruik gemaakt van

Nadere informatie

WisMon WisTaal. Wiskunde vaktaal. theorie & opgaven. havo/vwo

WisMon WisTaal. Wiskunde vaktaal. theorie & opgaven. havo/vwo WisMon WisTaal havo/vwo theorie & opgaven Wiskunde vaktaal Inhoudsopgave Introductie. Legenda. 1. De vraag begrijpen. 1.1 Slim lezen... 6 1.2 Instructietaal... 9 Samengevat... 14 2. Getallen. 2.1 Getaleigenschappen..

Nadere informatie

Gemiddelde: Het gemiddelde van een rij getallen is de som van al die getallen gedeeld door het aantal getallen.

Gemiddelde: Het gemiddelde van een rij getallen is de som van al die getallen gedeeld door het aantal getallen. Statistiek Modus De waarneming die het meeste voorkomt. voorbeeld 1: De waarnemingen zijn 2, 3, 4, 5, 5, 5, 6, 6, 7 en 8. De waarneming 5 komt het meeste (driemaal) voor, dus de modus is 5. (Kijk maar:

Nadere informatie

1. rechthoek. 2. vierkant. 3. driehoek.

1. rechthoek. 2. vierkant. 3. driehoek. Bij het uitrekenen van een lengte, een oppervlakte of een inhoud moet je altijd het volgende opschrijven: de formule - de tussenstap - het antwoord - de eenheid. 1. rechthoek. Kenmerken: alle hoeken zijn

Nadere informatie

Tussendoelen in MathPlus

Tussendoelen in MathPlus MALMBERG UITGEVERIJ B.V. Tussendoelen in MathPlus Versie 1 Inhoud Tussendoelen onderbouw in MathPlus... 2 Tabel tussendoelen... 2 1HVG... 7 Domein Rekenen... 7 Domein Meten en tekenen... 9 Domein Grafieken

Nadere informatie

Docentenhandleiding havo deel 3 CB. Docentenhandleiding Netwerk 3e editie. deel 3B havo

Docentenhandleiding havo deel 3 CB. Docentenhandleiding Netwerk 3e editie. deel 3B havo Docentenhandleiding Netwerk 3e editie deel 3B havo 0 Hoofdstuk 7 Verschillende verbanden Beginniveau Al eerder hebben de leerlingen kennis gemaakt met lineaire, kwadratische en exponentiële verbanden.

Nadere informatie

Netwerk 3 kader docentenhandleiding. Docentenhandleiding deel 3A en 3B vmbo kader. Inhoud deel 3A. Inhoud deel 3B

Netwerk 3 kader docentenhandleiding. Docentenhandleiding deel 3A en 3B vmbo kader. Inhoud deel 3A. Inhoud deel 3B Docentenhandleiding deel 3A en 3B vmbo kader Inhoud deel 3A Hoofdstuk 1 Vlakke meetkunde Hoofdstuk 2 Lineaire verbanden Hoofdstuk 3 Rekenen Hoofdstuk 4 Statistiek Hoofdstuk 5 Ruimtemeetkunde Hoofdstuk

Nadere informatie

PTA wiskunde BBL Kijkduin, Statenkwartier, Waldeck cohort

PTA wiskunde BBL Kijkduin, Statenkwartier, Waldeck cohort Eindtermen wiskunde BBL WI/K/1 Oriëntatie op leren en WI/K/2 Basisvaardigheden Leervaardigheden in het WI/K/4 Algebraïsche verbanden Rekenen, meten en Meetkunde WI/K/7 Informatieverwerking, Geïntegreerde

Nadere informatie

Niveau 2F Lesinhouden Rekenen

Niveau 2F Lesinhouden Rekenen Niveau 2F Lesinhouden Rekenen LES 1 Begintest LES 2 Getallen Handig optellen en aftrekken Handig vermenigvuldigen en delen Schattend rekenen Negatieve getallen optellen en aftrekken Decimale getallen vermenigvuldigen

Nadere informatie

2010-I. A heeft de coördinaten (4 a, 4a a 2 ). Vraag 1. Toon dit aan. Gelijkstellen: y= 4x x 2 A. y= ax

2010-I. A heeft de coördinaten (4 a, 4a a 2 ). Vraag 1. Toon dit aan. Gelijkstellen: y= 4x x 2 A. y= ax 00-I De parabool met vergelijking y = 4x x en de x-as sluiten een vlakdeel V in. De lijn y = ax (met 0 a < 4) snijdt de parabool in de oorsprong en in punt. Zie de figuur. y= 4x x y= ax heeft de coördinaten

Nadere informatie

Novum, wiskunde LTP leerjaar 1. Wiskunde, LTP leerjaar 1. Vak: Wiskunde Leerjaar: 1 Onderwerp: In de Ruimte H1 Kerndoel(en):

Novum, wiskunde LTP leerjaar 1. Wiskunde, LTP leerjaar 1. Vak: Wiskunde Leerjaar: 1 Onderwerp: In de Ruimte H1 Kerndoel(en): Wiskunde, LTP leerjaar 1 Onderwerp: In de Ruimte H1 26 De leerling leert te werken met platte en ruimtelijke vormen en structuren, leert daarvan afbeeldingen te maken en deze te interpreteren, en leert

Nadere informatie

Aanvulling hoofdstuk 1 uitwerkingen

Aanvulling hoofdstuk 1 uitwerkingen Natuur-scheikunde Aanvulling hoofdstuk 1 uitwerkingen Temperatuur in C en K Metriek stelsel voorvoegsels lengtematen, oppervlaktematen, inhoudsmaten en massa Eenheden van tijd 2 Havo- VWO H. Aelmans SG

Nadere informatie

Deel 3 havo. Docentenhandleiding havo deel 3 CB

Deel 3 havo. Docentenhandleiding havo deel 3 CB Deel 3 havo De hoeveelheid leerstof is gebaseerd op drie lesuren per week. Met drie lesuren is het in ieder geval mogelijk om de basisstof van tien hoofdstukken door te werken, eventueel met de verkorte

Nadere informatie

Leerlijnen groep 8 Wereld in Getallen

Leerlijnen groep 8 Wereld in Getallen Leerlijnen groep 8 Wereld in Getallen 1 2 3 4 REKENEN Boek 8a: Blok 1 - week 1 Oriëntatie - uitspreken en schrijven van getallen rond 1 miljoen - introductie miljard - helen uit een breuk halen 5/4 = -

Nadere informatie

HAVO 4 wiskunde A. Een checklist is een opsomming van de dingen die je moet kennen en kunnen. checklist SE1 wiskunde A.pdf

HAVO 4 wiskunde A. Een checklist is een opsomming van de dingen die je moet kennen en kunnen. checklist SE1 wiskunde A.pdf HAVO 4 wiskunde A Een checklist is een opsomming van de dingen die je moet kennen en kunnen. checklist SE1 wiskunde A.pdf 1. rekenregels en verhoudingen Ik kan breuken vermenigvuldigen en delen. Ik ken

Nadere informatie

Reken je wijs. De kunst van het leren rekenen. Benito Kaarsbaan. aantal x 1000. tijd in jaren 15000 4,5

Reken je wijs. De kunst van het leren rekenen. Benito Kaarsbaan. aantal x 1000. tijd in jaren 15000 4,5 Reken je wijs De kunst van het leren rekenen Niveau 1F 2F 3F aantal x 1000 18000 20 15000 12000 4,5 9000 6000 3000 0 0 1960 1970 1980 1990 2000 tijd in jaren inen: 5 = 24 k Benito Kaarsbaan ij k ex e m

Nadere informatie

Leerlijnen rekenen: De wereld in getallen

Leerlijnen rekenen: De wereld in getallen Leerlijnen rekenen: De wereld in getallen Groep 7(eerste helft) Getalbegrip - Telrij tot en met 1 000 000 - Uitspraak en schrijfwijze van de getallen (800 000 en 0,8 miljoen) - De opbouw en positiewaarde

Nadere informatie

Leerlijnen groep 7 Wereld in Getallen

Leerlijnen groep 7 Wereld in Getallen Leerlijnen groep 7 Wereld in Getallen 1 2 REKENEN Boek 7a: Blok 1 - week 1 in geldcontext 2 x 2,95 = / 4 x 2,95 = Optellen en aftrekken tot 10.000 - ciferend; met 2 of 3 getallen 4232 + 3635 + 745 = 1600

Nadere informatie

3.1 Procenten [1] In 1994 zijn er 3070 groentewinkels in Nederland. In 2004 zijn dit er nog 1625.

3.1 Procenten [1] In 1994 zijn er 3070 groentewinkels in Nederland. In 2004 zijn dit er nog 1625. 3.1 Procenten [1] In 1994 zijn er 3070 groentewinkels in Nederland. In 2004 zijn dit er nog 1625. Absolute verandering = Aantal 2004 Aantal 1994 = 1625 3070 = -1445 Relatieve verandering = Nieuw Oud Aantal

Nadere informatie

REKENTOETS VMBO BB/KB/TL-GL

REKENTOETS VMBO BB/KB/TL-GL rekentoets vmbo BB/KB/TL-GL vakinformatie staatsexamen 2020 REKENTOETS VMBO BB/KB/TL-GL VAKINFORMATIE STAATSEXAMEN 2020 Versie: 22 maart 2019 pagina 1 van 7 rekentoets vmbo BB/KB/TL-GL vakinformatie staatsexamen

Nadere informatie

Kerstvakantiecursus. wiskunde A. Rekenregels voor vereenvoudigen. Voorbereidende opgaven HAVO kan niet korter

Kerstvakantiecursus. wiskunde A. Rekenregels voor vereenvoudigen. Voorbereidende opgaven HAVO kan niet korter Voorbereidende opgaven HAVO Kerstvakantiecursus wiskunde A Tips: Maak de voorbereidende opgaven voorin in een van de A4-schriften die je gaat gebruiken tijdens de cursus. Als een opdracht niet lukt, werk

Nadere informatie

1.1 Rekenen met letters [1]

1.1 Rekenen met letters [1] 1.1 Rekenen met letters [1] Voorbeeld 1: Een kaars heeft een lengte van 30 centimeter. Per uur brand er 6 centimeter van de kaars op. Hieruit volgt de volgende woordformule: Lengte in cm = -6 aantal branduren

Nadere informatie

WISKUNDE: HERHALINGSOEFENINGEN EINDE ZESDE LEERJAAR

WISKUNDE: HERHALINGSOEFENINGEN EINDE ZESDE LEERJAAR WISKUNDE: HERHALINGSOEFENINGEN EINDE ZESDE LEERJAAR Getallenkennis: getalbegrip 1. Noteer het getal: 5D 2H 6HD 7t 9d 2. Noteer het getal: MMXVIII Getallenkennis: werken met gegevens 3. Hoeveel maanden

Nadere informatie

Wiskunde - MBO Niveau 4. Eerste- en tweedegraads verbanden

Wiskunde - MBO Niveau 4. Eerste- en tweedegraads verbanden Wiskunde - MBO Niveau 4 Eerste- en tweedegraads verbanden OPLEIDING: Noorderpoort MBO Niveau 4 DOCENT: H.J. Riksen LEERJAAR: Leerjaar 1 - Periode 2 UITGAVE: 2018/2019 Wiskunde - MBO Niveau 4 Eerste- en

Nadere informatie

Samenvatting VWO wiskunde B H04 Meetkunde

Samenvatting VWO wiskunde B H04 Meetkunde Samenvatting VWO wiskunde B H04 Meetkunde Getal & Ruimte editie 11 Goniometrie in rechthoekige driehoeken Stap 1: Zoek de rechthoekige driehoeken Figuur 1: Ga na dat in dit voorbeeld alleen ADC en DBC

Nadere informatie

Duizend 3 getallen achter de komma 230 duizend 230 000 46 duizend 46 000 Andersom 345 600 345,6 duizend 24 500 24,5 duizend

Duizend 3 getallen achter de komma 230 duizend 230 000 46 duizend 46 000 Andersom 345 600 345,6 duizend 24 500 24,5 duizend Hoofdstuk 5 5A Grote getallen Duizend 3 getallen achter de komma 230 duizend 230 000 46 duizend 46 000 Andersom 345 600 345,6 duizend 24 500 24,5 duizend Miljoen 6 getallen achter de komma 230 miljoen

Nadere informatie

Samenvattingen 5HAVO Wiskunde A.

Samenvattingen 5HAVO Wiskunde A. Samenvattingen 5HAVO Wiskunde A. Boek 1 H7, Boek 2 H7&8 Martin@CH.TUdelft.NL Boek 2: H7. Verbanden (Recht) Evenredig Verband ( 1) Omgekeerd Evenredig Verband ( 1) Hyperbolisch Verband ( 2) Machtsverband

Nadere informatie

20 De leerling leert alleen en in samenwerking met anderen in praktische situaties wiskunde te herkennen en te gebruiken om problemen op te lossen

20 De leerling leert alleen en in samenwerking met anderen in praktische situaties wiskunde te herkennen en te gebruiken om problemen op te lossen Onderwerp: Kwadraten en Wortels H1 19 De leerling leert passende wiskundetaal te gebruiken voor het ordenen van het eigen denken en voor uitleg aan anderen, en leert de wiskundetaal van anderen te begrijpen.

Nadere informatie

Trillingen en geluid wiskundig. 1 De sinus van een hoek 2 Uitwijking van een trilling berekenen 3 Macht en logaritme 4 Geluidsniveau en amplitude

Trillingen en geluid wiskundig. 1 De sinus van een hoek 2 Uitwijking van een trilling berekenen 3 Macht en logaritme 4 Geluidsniveau en amplitude Trillingen en geluid wiskundig 1 De sinus van een hoek 2 Uitwijking van een trilling berekenen 3 Macht en logaritme 4 Geluidsniveau en amplitude 1 De sinus van een hoek Eenheidscirkel In de figuur hiernaast

Nadere informatie

1 Wiskunde, zeker. 1, 2, 3, 5, 6, 7. 8, 10, 11, 12 en 13 eurocent. duimstok Timmerman Hoe lang iets is.

1 Wiskunde, zeker. 1, 2, 3, 5, 6, 7. 8, 10, 11, 12 en 13 eurocent. duimstok Timmerman Hoe lang iets is. 1 2 1 Wiskunde, zeker duimstok Timmerman Hoe lang iets is. Blokhaak: Timmerman Of een hoek haaks is. 1, 2, 3, 5, 6, 7. 8, 10, 11, 12 en 13 eurocent. Zeven munten: een van 1-eurocent, twee van 2-eurocent,

Nadere informatie

Tussendoelen havo en examenprogramma wiskunde-tl

Tussendoelen havo en examenprogramma wiskunde-tl Tussendoelen havo en examenprogramma wiskunde-tl In deze bijlage staan alle inhoudelijke tussendoelen voor de onderbouw havo met hun specificaties. Bij elke specificatie wordt vermeld of ze deel uitmaakt

Nadere informatie

Checklist Wiskunde B HAVO HML

Checklist Wiskunde B HAVO HML Checklist Wiskunde B HAVO 4 2014-2015 HML 1 Hoofdstuk 1 Lineaire vergelijkingen en lineaire ongelijkheden oplossen. Wanneer klapt het teken om? Haakjes en breuken wegwerken. Ontbinden in factoren: x buiten

Nadere informatie

Examen VMBO-GL en TL 2008 wiskunde CSE GL en TL tijdvak 1 donderdag 22 mei 13.30-15.30 uur

Examen VMBO-GL en TL 2008 wiskunde CSE GL en TL tijdvak 1 donderdag 22 mei 13.30-15.30 uur Examen VMBO-GL en TL 2008 wiskunde CSE GL en TL tijdvak 1 donderdag 22 mei 13.30-15.30 uur Bij dit examen hoort een uitwerkbijlage. Dit examen bestaat uit 23 vragen. Voor dit examen zijn maximaal 80 punten

Nadere informatie

6.1 Kwadraten [1] HERHALING: Volgorde bij berekeningen:

6.1 Kwadraten [1] HERHALING: Volgorde bij berekeningen: 6.1 Kwadraten [1] HERHALING: Volgorde bij berekeningen: 1) Haakjes wegwerken 2) Vermenigvuldigen en delen van links naar rechts 3) Optellen en aftrekken van links naar rechts Schrijf ALLE stappen ONDER

Nadere informatie

Onthoudboekje rekenen

Onthoudboekje rekenen Onthoudboekje rekenen Inhoud 1. Hoofdrekenen: natuurlijke getallen tot 100 000 Optellen (p. 4) Aftrekken (p. 4) Vermenigvuldigen (p. 5) Delen (p. 5) Deling met rest (p. 6) 2. Hoofdrekenen: kommagetallen

Nadere informatie

Het metriek stelsel. Grootheden en eenheden.

Het metriek stelsel. Grootheden en eenheden. Het metriek stelsel. Metriek komt van meten. Bij het metriek stelsel gaat het om maten, zoals lengte, breedte, hoogte, maar ook om gewicht of inhoud. Er zijn verschillende maten die je moet kennen en die

Nadere informatie

Bij deze PTA-toets hoort een uitwerkbijlage, die behoort bij opdracht 4c. Pagina 1 van 8. Vestiging Westplasmavo

Bij deze PTA-toets hoort een uitwerkbijlage, die behoort bij opdracht 4c. Pagina 1 van 8. Vestiging Westplasmavo Vestiging Westplasmavo vak : Wiskunde leerweg : TL toetsnummer : 4T-WIS-S06 toetsduur: : 100 minuten aantal te behalen punten : 56 punten cesuur : 28 punten toetsvorm : Schriftelijk hulpmiddelen : Geodriehoek,

Nadere informatie

DE basis WISKUNDE VOOR DE LAGERE SCHOOL

DE basis WISKUNDE VOOR DE LAGERE SCHOOL Inhoud GETALLENKENNIS 13 1 Getallen 13 2 Het decimale talstelsel 14 3 Breuken 16 Begrippen 16 Soorten breuken 16 Een breuk vereenvoudigen 17 4 Breuken, percenten, kommagetallen 18 Breuk omzetten in een

Nadere informatie

Oefentoets Versie A. Vak: Wiskunde Onderwerp: Meetkunde Leerjaar: 1 (2017/2018) Periode: 3

Oefentoets Versie A. Vak: Wiskunde Onderwerp: Meetkunde Leerjaar: 1 (2017/2018) Periode: 3 Oefentoets Versie A Vak: Wiskunde Onderwerp: Meetkunde Leerjaar: 1 (017/018) Periode: 3 Opmerkingen vooraf: Het gebruik van een rekenmachine en een tabellenboekje is toegestaan. Geef je antwoord alljd

Nadere informatie

6.1 Kwadraten [1] HERHALING: Volgorde bij berekeningen:

6.1 Kwadraten [1] HERHALING: Volgorde bij berekeningen: 6.1 Kwadraten [1] HERHALING: Volgorde bij berekeningen: 1) Haakjes wegwerken 2) Vermenigvuldigen en delen van links naar rechts 3) Optellen en aftrekken van links naar rechts Schrijf ALLE stappen ONDER

Nadere informatie

PARATE KENNIS & VAARDIGHEDEN WISKUNDE 1 STE JAAR 1. TAALVAARDIGHEID BINNEN WISKUNDE. a) Begrippen uit de getallenleer ...

PARATE KENNIS & VAARDIGHEDEN WISKUNDE 1 STE JAAR 1. TAALVAARDIGHEID BINNEN WISKUNDE. a) Begrippen uit de getallenleer ... PARATE KENNIS & VAARDIGHEDEN WISKUNDE 1 STE JAAR 1. TAALVAARDIGHEID BINNEN WISKUNDE a) Begrippen uit de getallenleer Bewerking optelling aftrekking vermenigvuldiging Symbool deling : kwadratering... machtsverheffing...

Nadere informatie

Deze stelling zegt dat je iedere rechthoekige driehoek kunt maken door drie vierkanten met de hoeken tegen elkaar aan te leggen.

Deze stelling zegt dat je iedere rechthoekige driehoek kunt maken door drie vierkanten met de hoeken tegen elkaar aan te leggen. Meetkunde Inleiding We beginnen met het doorlezen van alle theorie uit hoofdstuk 3 van het boek. Daar staan een aantal algemene regels goed uitgelegd. Waar je nog wat extra uitleg over nodig hebt, is de

Nadere informatie

klas 3 havo Checklist HAVO klas 3.pdf

klas 3 havo Checklist HAVO klas 3.pdf Checklist 3 HAVO wiskunde klas 3 havo Checklist HAVO klas 3.pdf 1. Hoofdstuk 1 - lineaire problemen Ik weet dat de formule y = a x + b hoort bij de grafiek hiernaast. Ik kan bij een lineaire formule de

Nadere informatie

HAVO 4 wiskunde A. Een checklist is een opsomming van de dingen die je moet kennen en kunnen....

HAVO 4 wiskunde A. Een checklist is een opsomming van de dingen die je moet kennen en kunnen.... HAVO 4 wiskunde A Een checklist is een opsomming van de dingen die je moet kennen en kunnen.... 1. rekenregels en verhoudingen Ik kan breuken vermenigvuldigen en delen. Ik ken de rekenregel breuk Ik kan

Nadere informatie

0,6 = 6 / 10 0,36 = 36 / 100 0,05 = 5 /100 2,02 = 2 gehelen en 2 / 100

0,6 = 6 / 10 0,36 = 36 / 100 0,05 = 5 /100 2,02 = 2 gehelen en 2 / 100 Breuken 8 teller breukstreep 9 noemer Breukvorm - kommagetal 0,6 6 / 10 0,36 36 / 100 0,05 5 /100 2,02 2 gehelen en 2 / 100 Breuken en gehelen 1) Hoeveel keer gaat de noemer in de teller? 2) Hoeveel is

Nadere informatie

E = mc². E = mc² E = mc² E = mc². E = mc² E = mc² E = mc²

E = mc². E = mc² E = mc² E = mc². E = mc² E = mc² E = mc² E = mc² E = mc² E = mc² E = mc² E = mc² E = mc² E = mc² E = mc² E = mc² De boom en het stokje staan loodrecht op de grond in het park. De boom is 3 en het stokje 1. Hoe lang is de schaduw van het stokje

Nadere informatie

2.1 Gelijkvormige driehoeken[1]

2.1 Gelijkvormige driehoeken[1] 2.1 Gelijkvormige driehoeken[1] 5 25 50 100 25 125 250 x Hierboven staat een verhoudingstabel. Kruiselings vermenigvuldigen van de getallen geeft: 5 x 125 = 25 x 25 (= 625) 5 x 250 = 25 x 50 (= 1250) 25

Nadere informatie

Rekentijger - Groep 7 Tips bij werkboekje A

Rekentijger - Groep 7 Tips bij werkboekje A Rekentijger - Groep 7 Tips bij werkboekje A Omtrek en oppervlakte (1) Werkblad 1 Van een rechthoek die mooi in het rooster past zijn lengte en breedte hele getallen. Lengte en breedte zijn samen gelijk

Nadere informatie

Correctievoorschrift VMBO-GL en TL 2008 tijdvak 1

Correctievoorschrift VMBO-GL en TL 2008 tijdvak 1 Correctievoorschrift VMBO-GL en TL 2008 tijdvak 1 Golfbaan 1 maximumscore 4 Een kijklijn tekenen van het putje langs de punt van de bosrand (1) 90 m in werkelijkheid komt overeen met 6 cm in de tekening

Nadere informatie

Toets bij 2F Opgavenboekje rekenen 1

Toets bij 2F Opgavenboekje rekenen 1 Voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs Toetsen taal en rekenen Toets bij F Opgavenboekje rekenen In deze toets staan 0 opgaven Gebruik op je antwoordblad de kolom waarboven staat: Rekenen

Nadere informatie

Hoofdstuk 1 Beweging in beeld. Gemaakt als toevoeging op methode Natuurkunde Overal

Hoofdstuk 1 Beweging in beeld. Gemaakt als toevoeging op methode Natuurkunde Overal Hoofdstuk 1 Beweging in beeld Gemaakt als toevoeging op methode Natuurkunde Overal 1.1 Beweging vastleggen Het verschil tussen afstand en verplaatsing De verplaatsing (x) is de netto verplaatsing en de

Nadere informatie

Meetkunde. MBO Wiskunde Niveau 4 - Leerjaar 1, periode 3

Meetkunde. MBO Wiskunde Niveau 4 - Leerjaar 1, periode 3 Meetkunde MBO Wiskunde Niveau 4 - Leerjaar 1, periode 3 LOCATIE: Noorderpoort Beroepsonderwijs Stadskanaal DOMEINEN: Bouwkunde, Werktuigbouw, Research Instrumentmaker LEERWEG: BOL - MBO Niveau 4 DATUM:

Nadere informatie

Examen VMBO-KB. wiskunde CSE KB. tijdvak 1 donderdag 19 mei 13.30-15.30 uur. Bij dit examen hoort een uitwerkbijlage.

Examen VMBO-KB. wiskunde CSE KB. tijdvak 1 donderdag 19 mei 13.30-15.30 uur. Bij dit examen hoort een uitwerkbijlage. Examen VMBO-KB 2016 tijdvak 1 donderdag 19 mei 13.30-15.30 uur wiskunde CSE KB Bij dit examen hoort een uitwerkbijlage. Dit examen bestaat uit 27 vragen. Voor dit examen zijn maximaal 75 punten te behalen.

Nadere informatie

Examen VMBO-KB. wiskunde CSE KB. tijdvak 1 dinsdag 15 mei uur. Bij dit examen hoort een uitwerkbijlage.

Examen VMBO-KB. wiskunde CSE KB. tijdvak 1 dinsdag 15 mei uur. Bij dit examen hoort een uitwerkbijlage. Examen VMBO-KB 2018 tijdvak 1 dinsdag 15 mei 13.30-15.30 uur wiskunde CSE KB Bij dit examen hoort een uitwerkbijlage. Dit examen bestaat uit 26 vragen. Voor dit examen zijn maximaal 74 punten te behalen.

Nadere informatie

Factor = het getal waarmee je de oude hoeveelheid moet vermenigvuldigen om een nieuwe hoeveelheid te krijgen.

Factor = het getal waarmee je de oude hoeveelheid moet vermenigvuldigen om een nieuwe hoeveelheid te krijgen. Samenvatting door een scholier 1569 woorden 23 juni 2017 5,8 6 keer beoordeeld Vak Methode Wiskunde Moderne wiskunde Wiskunde H1 t/m H5 Hoofdstuk 1 Factor = het getal waarmee je de oude hoeveelheid moet

Nadere informatie

dochandl4vmbo_gt_netwerk3e.doc Deel 4 vmbo gt Inhoud deel 4 Wolters-Noordhoff bv

dochandl4vmbo_gt_netwerk3e.doc Deel 4 vmbo gt Inhoud deel 4 Wolters-Noordhoff bv Deel 4 vmbo gt Inhoud deel 4 Hoofdstuk 1 Rekenen Hoofdstuk 2 Lineaire verbanden Hoofdstuk 3 Vlakke meetkunde Hoofdstuk 4 Machtsverbanden Hoofdstuk 5 Statistiek Hoofdstuk 6 Ruimtemeetkunde Hoofdstuk 7 Verschillende

Nadere informatie

Hoe maak je nu van breuken procenten? Voorbeeld: Opgave: hoeveel procent van de onderstaande tekening is zwart gekleurd?

Hoe maak je nu van breuken procenten? Voorbeeld: Opgave: hoeveel procent van de onderstaande tekening is zwart gekleurd? Procenten Zoals op de basisschool is aangeleerd kunnen we een taart verdelen in een aantal stukken. Hierbij krijgen we een breuk. We kunnen ditzelfde stuk taart ook aangegeven als een percentage. Procenten:

Nadere informatie

Eindexamen wiskunde vmbo gl/tl 2008 - I OVERZICHT FORMULES: omtrek cirkel = π diameter. oppervlakte cirkel = π straal 2

Eindexamen wiskunde vmbo gl/tl 2008 - I OVERZICHT FORMULES: omtrek cirkel = π diameter. oppervlakte cirkel = π straal 2 OVERZICHT FORMULES: omtrek cirkel = π diameter oppervlakte cirkel = π straal 2 inhoud prisma = oppervlakte grondvlak hoogte inhoud cilinder = oppervlakte grondvlak hoogte inhoud kegel = 1 3 oppervlakte

Nadere informatie

1.Tijdsduur. maanden:

1.Tijdsduur. maanden: 1.Tijdsduur 1 etmaal = 24 uur 1 uur = 60 minuten 1 minuut = 60 seconden 1 uur = 3600 seconden 1 jaar = 12 maanden 1 jaar = 52 weken 1 jaar = 365 (of 366 in schrikkeljaar) dagen 1 jaar = 4 kwartalen 1 kwartaal

Nadere informatie

Rekensprong 5 boek A. Getallenkennis boek A sprong 1, 2 en 3

Rekensprong 5 boek A. Getallenkennis boek A sprong 1, 2 en 3 Rekensprong 5 boek A Getallenkennis boek A sprong 1, 2 en 3 Sprong 1 les 2 natuurlijke getallen tot 100 000 Sprong 1 les 6 kommagetallen Sprong 2 les 14 de breuk als operator Sprong 2 les 19 de breuk als

Nadere informatie

Rekenen en wiskunde ( bb kb gl/tl )

Rekenen en wiskunde ( bb kb gl/tl ) Tussendoelen Rekenen en wiskunde Rekenen en wiskunde ( bb kb gl/tl ) vmbo = Basis Inzicht en handelen Vaktaal wiskunde Vaktaal wiskunde gebruiken voor het ordenen van het eigen denken en voor uitleg aan

Nadere informatie

wiskunde CSE GL en TL

wiskunde CSE GL en TL Examen VMBO-GL en TL 2008 tijdvak 1 donderdag 22 mei 13.30-15.30 uur wiskunde CSE GL en TL Bij dit examen hoort een uitwerkbijlage. Dit examen bestaat uit 23 vragen. Voor dit examen zijn maximaal 80 punten

Nadere informatie

Goniometrische verhoudingen

Goniometrische verhoudingen Samenvatting 7.1 en 7.2 e onderstaande driehoek heeft een rechte hoek in punt. kan berekend worden als 2 zijden gegeven zijn: r geldt: o (overstaande zijde) tan = overstaande zijde aanliggende zijde =

Nadere informatie

d. Met de dy/dx knop vind je dat op tijdstip t =2π 6,28 het water daalt met snelheid van 0,55 m/uur. Dat is hetzelfde als 0,917 cm per minuut.

d. Met de dy/dx knop vind je dat op tijdstip t =2π 6,28 het water daalt met snelheid van 0,55 m/uur. Dat is hetzelfde als 0,917 cm per minuut. Hoofdstuk A: Goniometrische functies. I-. a. De grafiek staat hiernaast. De periode is ongeveer,6 uur. b. De grafiek snijden met y = levert bijvoorbeeld x,00 en x,8. Het verschil is ongeveer,7 uur en dat

Nadere informatie

wiskunde CSE GL en TL

wiskunde CSE GL en TL Examen VMBO-GL en TL 2019 tijdvak 1 donderdag 16 mei 13.30-15.30 uur wiskunde CSE GL en TL Bij dit examen hoort een uitwerkbijlage. Dit examen bestaat uit 24 vragen. Voor dit examen zijn maximaal 70 punten

Nadere informatie