2014 tôt 1950 De geschiedenis tôt 1950 van de vertrouwensbescherming bij overdracht van roerende zaken door een beschikkingsonbevoegde Mr. A.F. Salomons 1997 Kluwer - Deventer
INHOUDSOPGAVE LlJST VAN AFKORTINGEN ÎX VOORWOORD xi INLEIDING xiii DEEL I RECHTSHISTORISCH OVERZICHT TOT AAN DE CODIFICATIE VAN 1838 1 HOOFDSTUK I 'HETGEEN DEN ROMEIN DUISTER BLEEF'. DE MYTHISCHE OORSPRONG VAN DE ARTIKELEN 2279 Ce EN 2014 BW 3 1 Meiding 3 2 De positie van de derde-verkrijger in het Romeinse recht 4 2.1 Het Romeinsrechtelijk eigendomsbegrip 4 2.2 Overdracht 6 2.3 Het onderscheid tussen eigendom naar ius civile en bonitarische eigendom 7 2.4 De actio Publiciana 8 2.5 Verjaring ^ 2.6 Bezit en revindicatie H 2.7 Bezitsbescherming ^ 2.8 Uitwinning en vrijwaring ^ 2.9 Samenvatting ^ 3 De positie van de derde-verkrijger in het 'Germaanse recht' 17 3.1 Meiding 17 3.2 'Germaansrechtelijke derdenbescherming' in de historiografie 19 3.3 Theorieën over de oorsprong van de regel 'Hand wahre Hand' 26 3-4 Samenvatting 4 Conclusies HOOFDSTUK II VAN RECEPTIE TÔT CODIFICATIE (1500-1804) 35 1 Oud-vaderlands recht ^ 1-1 Meiding; de receptie van het Romeinse recht -^ 1-2 De regel «roerend goed heeft geen gtvolg» 36 2 Oud-Frans recht 41 2-1 Meiding 41
VI 2.2 Tussen receptie en codificatie (15de-17de eeuw) 44 2.3 Achttiende eeuw: «possession vaut titre de propriété» 48 3 De artikelen 2279 en 2280 Code civil 55 4 Conclusies 57 HOOFDSTUK III DE WETSGESCHIEDENIS VAN ARTIKEL 2014 BW 59 1 Meiding 59 2 Zelfstandige codificatiepogingen in Nederland tussen 1795 en 1820 60 2.1 Het ontwerp van Cras 60 2.2 Het Ontwerp-Van der Linden 62 2.3 Het Wetboek Napoléon ingerigt voor het Koningrijk Holland 65 2.4 De ontwerpen -1816, -1820 en -1830 66 3 De artikelen 2014 en 637 Burgerlijk Wetboek-1838 70 4 Wetswijzigingen sedert 1838 71 4.1 Wijziging in de regeling van het pandrecht (1874) 72 4.2 Diefstal/ontvreemding (1884) 75 4.3 Helingbestrijding en artikel 637 BW (1919) 75 5 Samenvatting 78 DEEL II DE INTERPRETATIE VAN ARTIKEL 2014 BW IN DE NEGENTIENDE EEUW (1838-1900) 79 HOOFDSTUK IV 'DE WET ZELVE'; LITERATUUR UIT HET LEGISTISCHE TIJDVAK (1838-1870) 81 1 Meiding 81 2 Civiel bezit geeft eigendom 83 2.1 Civiel bezit geeft eigendom door verkrijgende verjaring 83 DUYMAER VAN TWIST (1838) 83 A. DE PINTO (1849) 86 2.2 Verkrijging van civiel bezit fungeert als zelfstandige wijze van eigendomsverkrijging 87 GOUDSMIT (1848, 1854) 87 DIEPHUIS (1880) 94 2.3 Feitelijk bezit geeft een onweerlegbaar vermoeden van eigendom ten gunste van de civiel bezitter 97 s' JACOB (1850) 97 ZUBLI (1954-1855) 98 GRATAMA (1856) 98
3 Feitelijk bezit (al dan niet als houder) geeft eigendom 99 PHILIPS (1847, 1849) 99 CONINCK LlEFSTING (1869) 101 4 Feitelijk bezit (al dan niet als houder) staat in de weg aan revindicatie door de eigenaar 104 OPZOOMER (1844, 1856, 1857) 104 VAN DER BIESEN (1866) 1 io 5 Feitelijk bezit (al dan niet als houder) geeft een weerlegbaar vermoeden van eigendom 112 DONKER CURTIUS (1836) 112 VAN SWINDEREN (1868, 1874) 114 6 Conclusies 117 vn HOOFDSTUK V RECHTSPRAAK 1838-1870 119 1 Meiding 119 2 Jurisprudentie in cijfers 124 3 Jurisprudentie 1838-1870 125 3.1 Welke roi speelt het feitelijk bezit bij de toepassing van art. 2014? 126 3.2 Is civiel bezit vereist, of wordt ook de houder beschermd door art. 2014? 131 3.3 Dient de bezitter zijn bezit te goeder trouw te hebben verkregen? 137 3-4 Staat een titelgebrek in de weg aan de bescherming van art. 2014 BW? 141 3-5 Bevat art. 2014 een rechtsvermoeden dat moet wijken voor het bewijs van het tegendeel? 145 3-6 Beschermt art. 2014 de bezitter tegen revindicatie door de eigenaar, of wordt de bezitter zelf eigenaar? 146 4 Conclusies 146 HOOFDSTUK VI 'HEERSCHENDE WAAN': LITERATUUR 1870-1900 149 1 Meiding 149 2 Civiel bezit geeft eigendom: de 'leer van Diephuis' 153 2 -l Civiel bezit geeft eigendom door verkrijgende verjaring 153 TEIXEIRA DE MATTOS (1885) 153 2-2 Verkrijging van civiel bezit fungeert (ook bij kwade trouw) als zelfstandige wijze van eigendomsverkrijging 154 VAN BEMMELEN (1873, 1887, 1890) 154 C. ASSER (1890, 1896) 160 VERSCHUYL (1892) 163 ROELVINK (1890) 166
vin 2.3 Verkrijging te goeder trouw van civiel bezit fungeert als zelfstandige wijze van eigendomsverkrijging 168 T.M.C. ASSER (1889) 168 KOSTER (1890) 2.4 Civiel bezit geeft een onweerlegbaar vermoeden van eigendom 171 'V.D.S.' (1877) 171 3 Feitelijk bezit (al dan niet als houder) geeft eigendom 172 LAND (1889, 1901) 172 4 Feitelijk bezit (al dan niet als houder) staat in de weg aan revindicatie door de eigenaar 175 N.N.(1885) 175 5 Civiel bezit geeft (ook bij kwade trouw) eigendom bij verkrijging van een feitelijk bezitter 176 BINGER (1884) 176 6 Civiel bezit te goeder trouw geeft eigendom bij verkrijging van een feitelijk bezitter 179 FABER (1871) 179 BOER (1892) 182 MOLENGRAAFF (1890,1892, 1903, 1905, 1908, 1912) 183 MOLTZER (1895) 188 Inleiding; zijn Moltzer en Houwing de geestelijk vaders van Scholtens legitimatieleer? 188 De interpretatie van Moltzer 190 7 Ontwerp BW-1899 193 8 Conclusies 198 169 HOOFDSTUK VII RECHTSPRAAK 1870-1900 201 1 Meiding 201 2 Jurisprudentie 1870-1900 201 2.1 Is feitelijk bezit vereist voor een beroep op art. 2014 BW? 202 2.2 Moet men civiel bezitter zijn, of wordt ook de houder beschermd door art. 2014 BW? 204 2.3 Dient het bezit te goeder trouw te zijn verkregen? 209 2.4 Staat een titelgebrek bij de levering in de weg aan de bescherming van art. 2014 BW? 212 2.5 Bevat art. 2014 BW een rechtsvermoeden dat moet wijken voor het bewijs van het tegendeel? 216 2.6 Beschermt art. 2014 BW de bezitter tegen revindicatie door de eigenaar, of wordt de bezitter zelf eigenaar door zijn bezit? 219 3 Conclusies 220
IX DEEL III DE INTERPRETATIE VAN ARTIKEL 2014 BW IN DE TWINTIGSTE EEUW (1900-1950) 223 HOOFDSTUK VIII DE BEZITSLEER VERSUS DE LEGITIMATIELEER. LITERATUUR 1900-1950; ALGEMEEN DEEL 225 1 2 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 3 3.1 3.2 4 4.1 4.2 4.3 4.4 5 Meiding De legitimatieleer Processuele en materieelrechtelijke functie Heeft de materieelrechtelijke functie defensieve of acquisitieve werking? Latere verfïjningen in de legitimatieleer De oorsprong van de legitimatieleer Scholtens medestanders De leer van Meijers De bezitsleer van Meijers Meijers' medestanders Overige auteurs LEVY(1911) SUIJLING (1940) HOOYKAAS (1949) TALSMA (1930) Conclusies 225 229 229 234 238 240 244 245 245 251 253 254 257 259 262 263 HOOFDSTUK IX EEN ZESTAL CONTROVERSEN. LITERATUUR 1900-1950; BIJZONDER DEEL 265 1 De discussie over het titelvereiste van artikel 639 BW; causaal of abstract leveringsstelsel? 2^5 1.1 De achtergronden van de discussie 265 1-2 Het begin van de controverse: Suijling en Meijers in verzet tegen de causale leer 269 1.3 Abstrahisten versus causalisten; de argumenten 273 1.3.1 Argumenten ten gunste van de abstracte leer 273 1-3.2 Argumenten ten gunste van de causale leer 276 1-4 Het magische 'des' van de Hoge Raad //y 1-5 Evaluatie- wat waren de rechtspolitieke achtergronden van Meijers' keuze voor de abstracte leer? 2 Goede trouw 286 2-1 De geruisloze acceptatie van de goede-trouweis 286 2-2 Waar kopen soliede lieden hun Turksche kleedjes? 290
3 Bezwarende titel 292 3.1 De oorsprong van het om-baatvereiste bij art. 2014 BW 292 3.2 Het pleidooi van Scholten; de reacties 293 4 Reëel bezit; de kwestie van de 'dubbele levering' 297 4.1 Inleiding; reële bezitsverschuiving 297 4.2 De discussie over de 'dubbele levering' 300 5 De grondslag van het vertrouwensbeginel 305 5.1 Meiding 305 5.2 Een viertal theorieën over de grondslag van vertrouwensbescherming 308 5.3 Rechtvaardiging van het uitblijven van vertrouwensbescherming bij onvrijwillig bezitsverlies 315 6 Dient art. 2014 BW eveneens te worden toegepast ten behoeve van niet-bezitters? 316 6.1 Is civiel bezit steeds vereist voor een beroep op de materieelrechtelijke bescherming van art. 2014 BW? 316 6.2 Is civiel bezit steeds vereist voor een beroep op de processuele bescherming van art. 2014 BW? 320 HOOFDSTUK X DE AANVAARDING VAN DE LEGITIMATIELEER. JURISPRUDENTIE 1900-1950 323 1 Beknopt overzicht van de jurisprudentie van de Hoge Raad tussen 1900 en 1950 323 2 Rechtspraak over de materieelrechtelijke functie van art. 2014 BW 331 2.1 Goede trouw 331 a Goede trouw bij art. 2014 BW 331 b Objectieve goede trouw 335 c Goede trouw bij de artt. 1198 lid 5 en 637 BW 337 2.2 Causaal of abstract leveringsstelsel? 339 a Hoge Raad 339 b Lagere rechtspraak 342 c Art. 1507 BW 345 2.3 Bezwarende titel 346 2.4 Fiduciaire eigendomsoverdracht, dubbeîe levering en de werking van art. 592 BW 348 2.5 Onvrijwillig bezitsverlies; de reikwijdte van art. 2014 lid 2 BW 351 2.6 De werking van art. 2014 lid 1; acquisitief of defensief? 354 3 Rechtspraak over de processuele functie van art. 2014; stelplicht en bewijslast bij revindicatie 355 3.1 Meiding 355 3.2 Ondubbelzinnig bezit; inbreuk op of misbruik van de processuele werking van art. 2014 BW? 358
XI 3.3 Omkering van de bewijslast wegens strafvonnis; art. 1955 BW 364 3.4 Omkering van de bewijslast bij eigenmachtige inbezitneming 365 4 Revindicatoir beslag en vanwaardeverklaring; de artt. 721-726 (oud) Rv. 368 5 Geldt het beginsel van art. 2014 BW ook bij persoonlijke rechten en bij beslaglegging? 369 6 Oorlogsinvloed 372 6.1 Requisitie-zaken 372 6.2 Londense nulliteiten 375 6.3 Oorlogsomstandigheden 376 7 Conclusies 377 SAMENVATTING 379 RÉSUMÉ EN FRANÇAIS 385 AANGEHAALDE JURISPRUDENTIE 391 PERSONENREGISTER 399 AANGEHAALDE BRONNEN EN LITERATUUR 403 ENKELE RELEVANTE ARTIKELEN UIT HET BW VAN 1838 427