Spreekopdrachten thema 5 Gemeente

Vergelijkbare documenten
Spreekopdrachten thema 5 Gemeente

Spreekopdrachten thema 4 Gezondheid

Spreekopdrachten thema 4 Wonen

Spreekopdrachten thema 3 Kinderen

Spreekopdrachten thema 1 Nederland

Spreekopdrachten thema 1 Voorstellen

Spreekopdrachten thema 4 Wonen

Spreekopdrachten thema 3 Vervoer

ANTWOORDEN TAALCOMPLEET A2 THEMA 5 GEMEENTE

Spreekopdrachten thema 6 Werk zoeken

Spreekopdrachten thema 8 Opleidingen

Les 35. Een nieuw paspoort

Spreekopdrachten thema 1 Voorstellen

Kijk nog eens in het boek op bladzijde 80 naar Werkwoorden in een andere tijd.

Spreekopdrachten thema 4 Gezondheid

Spreekopdrachten thema 3 Kinderen

Spreekopdrachten thema 3 Vervoer

Spreekopdrachten thema 2 Geld

Spreekopdrachten thema 2 Boodschappen

Spreekopdrachten thema 7 Werken

Spreekopdrachten thema 8 Opleidingen

U leert in deze les om een mening vragen. U wilt dan weten wat iemand vindt.

Spreekopdrachten thema 6 Werk zoeken

Spreekopdrachten thema 2 Boodschappen

Spreekopdrachten thema 2 Geld

Spreekopdrachten thema 7 Werken

Handleiding voorbereidende les bij Democracity. Basisonderwijs. Versie 22 mei Handleiding voorbereidende les bij Democracity

Thema Op het werk. Lesbrief 15. Het functioneringsgesprek.

Lesbrief 14. Naar personeelszaken.

Inleiding 8 DEEL Les 1 - ik ben, jij bent 14 A1 - Ik kan het werkwoord zijn goed gebruiken. Ik kan vertellen wie ik ben en waar ik ben.

Hotel Hallo - Thema 2 Hallo TELEVISIE KIJKEN

Les 2. Naar het ziekenhuis.

U leert in deze les "toestemming vragen". Toestemming vragen is vragen of u iets mag doen.

Thema Gezondheid. Lesbrief 2. Naar het ziekenhuis.

Aanvullende informatie ter voorbereiding op de TGN A1. Inleiding. Hoe maakt u de TGN?

Gezond thema: DE HUISARTS

de aanbieding reclame, korting De appels zijn in de a Ze zijn vandaag extra goedkoop.

enkele genoeg informatie korting ongeveer overstappen rechtstreekse reis spoor vertrekt

Alles onder de knie? 1 Herhalen. Intro. Met de docent. 1 Werk samen. Lees het begin van de gesprekjes. Maak samen de gesprekjes af.

Thema Nederlandse cultuur en gewoontes

MEMORY WOORDEN 1.1. TaalCompleet A1 Memory Woorden 1 1

ANTWOORDEN TAALCOMPLEET A1 THEMA 4 WONEN

Spreken Oefentoets spreken. SPREKEN NIVEAU A1

ANTWOORDEN TAALCOMPLEET A2 THEMA 2 GELD

Thema In en om het huis.

Uitleg bij de spellingskaartjes.

1 Ik vind dat 2 Ik vind dat 3 Ik vind dat 4 Ik vind dat 5 Ik vind dat 6 Ik vind dat 7 Ik vind dat

Auteur: Mirjam Wind, docent en coördinator NT2, Educatie Video s: Gabe Dijkstra en Rick Biemolt, studenten Alfa-college, MultiMedia en Design

Pluslessen. Les 42. Contact met elkaar. Wat leert u in deze les? Succes! 0 Een praatje beginnen met onbekenden.

Thema Kinderen en school. Lesbrief 18. Voor het eerst naar school

Signaalwoorden en verschillende vormen van woorden

Les 34. Meedoen in het verpleeghuis

ANTWOORDEN TAALCOMPLEET A2 THEMA 1 NEDERLAND

2b nr. 1 Zinnen met verschillende volgorde

Antwoorden Thema 5 Vrije tijd

ANTWOORDEN TAALCOMPLEET A2 THEMA 8 OPLEIDINGEN

Deel D Spreken - Thema 11 Milieu

Oefenzinnen module 1. Oefenzinnen module 2. Luister goed en schrijf de zin op.

werkbladen thema 8 DE gemeente

Thema Op het werk. Demet TV. Lesbrief 8. De eerste werkdag

1. De verjaardag OPDRACHT 1. OPDRACHT 2 1. b) niet waar 2. a) waar 3. b) niet waar 4. a) waar 5. b) niet waar

Opstartlessen. Les 2. Wonen. Wat leert u in deze les? Veel succes! Een gesprek voeren over wonen. Zeggen hoe u woont.

Thema In en om het huis

Lesbrief 1. Bij de huisarts

Les 6. Herhaling thema.

CP2. Documenten en andere zaken aanvragen

Thema 3 Vervoer. Inhoudsopgave

Thema Op zoek naar werk. Demet TV. Lesbrief 7. Het sollicitatiegesprek Afspraken maken

MONDELINGE TAALVAARDIGHEID BK 2 MAKKELIJK GEZEGD. Wat ga je doen?

Wat gaan we doen? Kies uit: bijzondere dagelijks gratis aanstaande praktisch. 1 Dick en Anna gaan vrijdag trouwen. Dat is over twee dagen.

Heb je iets vergeten? Vraag aan je collega of hij je kan helpen.

Les 1. Bij de huisarts

Lesbrief 35. AOW aanvragen.

Handleiding basiswoordenschat.

Thema Kinderen en school. Les 18. Voor het eerst naar school

Herhalingsoefeningen. Thema 3 Familie en relaties. 1 Woorden. Familie

TaalCompleet. InkijkExemplaar. Nederlands voor anderstaligen. Klassikaal leren

Tekst lezen en vragen stellen over de tekst

Wat heb je gisteren gedaan?

Thema Gezondheid. Lesbrief 33. In gesprek met de leerkracht.

Hoe gaat het met je studie?

1. Luisteren. 2. Luisteren

Thema Op zoek naar werk. Lesbrief 10. Het sollicitatiegesprek Afspraken maken

werkbladen thema 5 werk

Lesbrief 37. Aangifte doen bij politie

leerlingbrochure nld Door: Jolanthe Jansen

Thema Op het werk. Les14. Opdrachten

Dit is een oefentoets KNM voor het inburgeringsexamen. Print deze toets uit. Elke vraag is multiple choice. U mag geen woordenboek gebruiken.

Geregeld spreken. Ditte Oost & Monique Schoorl ANTWOORDEN

1 Werkwoord. (wonen, werken, lopen,...) 8 Grammatica is niet moeilijk. wonen, werken, lopen,... noemen we werkwoorden.

Wat kan ik voor u doen?

Lesideeën beroepenkaarten WERKEND NEDERLANDS

Lesbrief: Reis rond de wereld Thema: Hoe kom ik daar?

HEB JE HUISWERK VANDAAG?

Spreken. Les 3: Wat zeg je? De supermarkt OPDRACHTKAART.

Nodig: Flappen en stiften, werkblad verkiezingskaartjes met scoreformulier, werkblad spreekkaarten, A-3 posters met stiften, potloden end.

Thema Op het werk. Les 15. Vrij vragen

Melkweg. Goede reis. Lezen van Alfa A naar Alfa B. Reizen

Thema Informatie vragen bij een instelling

KleurRijker Instap II

Transcriptie:

Spreekopdrachten thema 5 Gemeente Opdracht 1 bij 5.1 Doe de opdracht met de groep. Knip de kaartjes met antwoorden op deze pagina los. Geef iedere cursist een kaartje. Als er meer cursisten dan kaartjes zijn, is het niet erg als sommigen hetzelfde kaartje hebben. Schrijf de vraag Waarmee kan ik u helpen? op het bord. De cursisten lopen door elkaar door het lokaal. Ze vormen tweetallen. Cursist A vraagt Waarmee kan ik u helpen?. Cursist B geeft het antwoord dat op zijn kaartje staat. Daarna vraagt cursist B Waarmee kan ik u helpen?. Cursist A geeft het antwoord dat op zijn kaartje staat. Vervolgens wisselen ze hun kaartjes uit en gaan ze op zoek naar een nieuwe gesprekspartner. Variatie 1 Doe de opdracht op dezelfde manier, maar geef nu de kaartjes waar alleen een woord op staat. De cursisten moeten nu zelf de zin maken. Variatie 2 Laat de cursisten zelf nog meer antwoorden verzinnen. Ik heb een paspoort nodig. Wij willen volgend jaar gaan trouwen. Ik kom mijn rijbewijs ophalen. Ik wil graag Nederlander worden. Ik heb een zoon gekregen. Ik wil hem graag inschrijven. Ik ben verhuisd. Ik wil me hier inschrijven. TaalCompleet A2 Spreken Plus Thema 5-1

paspoort kind geboren Nederlander rijbewijs trouwen verhuisd Opdracht 2 bij 5.1 ** Bedenk nu zelf een gesprek. Cursist A: je werkt op het gemeentehuis. Cursist B: je bent bij het gemeentehuis. Kies zelf wat je daar komt doen: bijvoorbeeld een kind aangeven, een paspoort aanvragen of iets anders. Cursist A begint het gesprek. Klaar? Dan begint cursist B het gesprek. Opdracht 3 bij 5.1 ** Voor welke dingen ben jij in het gemeentehuis geweest? Opdracht 1 bij 5.2 Voer een gesprek. Cursist A: je bent bij het gemeentehuis. Je wilt naar het station, maar je kunt het niet vinden. Je vraagt de weg aan cursist B. Gebruik minimaal drie van deze zinnen in het gesprek: - Sorry, ik heb u niet verstaan. - Kunt u dat herhalen? - Kunt u dat nog eens zeggen? - Kunt u wat langzamer praten? - Ik hoorde u niet goed. - Ik versta het niet. Cursist B: je wijst de weg naar het station. Gebruik de kaart. TaalCompleet A2 Spreken Plus Thema 5-2

gemeentehuis station Klaar? Dan begint cursist B het gesprek. Opdracht 2 bij 5.2 Speel het spel in kleine groepjes. Op pagina 4 en 5 vind je kaartjes met plaatjes. Knip de kaartjes los en doe ze in een envelop. Een cursist trekt een kaartje uit de envelop. Hij gaat omschrijven wat er op het kaartje staat, zonder het woord te zeggen. De andere cursisten moeten raden wat hij bedoelt. Als het woord geraden is, trekt de volgende cursist een kaartje. Ga zo door tot iedereen geweest is. Bespreek van tevoren op welke manieren je iets kunt omschrijven. Bijvoorbeeld door het noemen van kleur, vorm, formaat, wat je ermee kunt doen en andere eigenschappen. TaalCompleet A2 Spreken Plus Thema 5-3

Variatie 1 Er kan een wedstrijd van gemaakt worden, door de kaartjes te geven aan degene die ze geraden heeft. Wie de meeste kaartjes heeft, heeft gewonnen. Variatie 2 Het spel kan met twee groepen gespeeld worden. De groep die de meeste kaartjes heeft geraden, heeft gewonnen. Variatie 3 Laat degene die het kaartje geraden heeft het volgende kaartje trekken. TaalCompleet A2 Spreken Plus Thema 5-4

Opdracht 3 bij 5.2 Speel het spel met de groep. Je kunt voor deze opdracht de plaatjes van pagina 4 en 5 gebruiken. Een cursist trekt een kaartje uit de envelop. Hij zegt niet wat er op zijn kaartje staat. De andere cursisten gaan raden wat er op zijn kaartje staat, door vragen te stellen. De cursist met het kaartje mag alleen maar met ja of nee antwoorden. De andere cursisten moeten dus gesloten vragen stellen. Bijvoorbeeld: - Kun je het eten? Nee. - Kun je het drinken? Ja. - Is het wit? Ja. - Is het melk? Ja. Degene die het woord geraden heeft, trekt het volgende kaartje. Variatie 1 Er kan een wedstrijd van gemaakt worden. Degene die de meeste kaartjes geraden heeft, is de winnaar. Variatie 2 Er kan een wedstrijd van gemaakt worden door de groep in tweeën te splitsen. De groep die de meeste kaartjes geraden heeft, heeft gewonnen. TaalCompleet A2 Spreken Plus Thema 5-5

Variatie 3 Het spel kan ook in kleine groepjes gespeeld worden, waarbij cursisten om de beurt een kaartje trekken. Opdracht 1 bij 5.3 Doe de opdracht in kleine groepjes. Onder aan deze pagina vind je een blad met zinnen. Knip de zinnen los. Doe ze in een envelop en deel deze per groepje uit. Een cursist trekt een zin uit de envelop en leest de zin. Hij zegt daarna de zin nogmaals, maar dan in een andere tijd: een zin in de tegenwoordige tijd zegt hij nu in de voltooide tijd, en een zin in de voltooide tijd zegt hij nu in de tegenwoordige tijd. De andere cursisten beoordelen of het goed is. Daarna trekt de volgende cursist een zin uit de envelop. Ga door tot de zinnen op zijn of tot iedere cursist aan de beurt is geweest. Variatie De opdracht kan ook in tweetallen gedaan worden. Een cursist leest de zin voor en de andere cursist zegt de zin in een andere tijd. Simon bouwt een schuur. Ik open de deur. De kinderen stellen veel vragen. Adin heeft drie keer gescoord. Isa heeft het lied uit haar hoofd geleerd. Jij hebt naar je vriendin geluisterd. De medewerker telt de formulieren. We hebben de weg gevraagd. Saar oefent met schilderen. De arts heeft mij geopereerd. Jullie praten te veel. Ik heb een brief getypt. Jij studeert iedere dag. Zij hebben niet gereageerd. Wij pakken onze fietsen. Jullie hebben op mij gewacht. TaalCompleet A2 Spreken Plus Thema 5-6

Opdracht 2 bij 5.3 * Doe de opdracht met de groep. Onder aan deze pagina vind je een blad met opdrachten. Geef dit blad aan iedere cursist. De cursisten gaan elkaar vragen stellen. Ze moeten hierbij de voltooide tijd gebruiken. De werkwoorden zijn allemaal onregelmatig. Bespreek eerst een van de opdrachten klassikaal. Laat de cursisten bedenken welke vragen ze hierbij kunnen stellen. Schrijf deze vragen op het bord. De cursisten lopen door de klas en zoeken een gesprekspartner. Ze stellen de vragen aan elkaar en geven antwoord. Ze schrijven de naam op als de persoon het gedaan heeft. Daarna gaan ze op zoek naar een nieuwe gesprekspartner en stellen ze de vragen opnieuw aan elkaar. Naam Zoek iemand die gisteravond tv heeft gekeken. Zoek iemand die dit jaar al op vakantie is geweest. Zoek iemand die gisteren rijst heeft gegeten. Zoek iemand die deze maand een boek heeft gelezen. Zoek iemand die dit jaar een auto heeft gekocht. Zoek iemand die deze week heeft gezwommen. Opdracht 3 bij 5.3 Speel het spel met de groep. De docent begint. Hij zegt wat hij gisteren gedaan heeft. Bijvoorbeeld: Ik heb gefietst. TaalCompleet A2 Spreken Plus Thema 5-7

Laat de eerste cursist herhalen wat de docent gedaan heeft en wat hij zelf gedaan heeft. Bijvoorbeeld: De docent heeft gefietst en ik heb gekookt. Laat de tweede cursist herhalen wat de docent heeft gedaan, wat de eerste cursist heeft gedaan en wat hij zelf heeft gedaan. Bijvoorbeeld: De docent heeft gefietst, Fatma heeft gekookt en ik heb gezwommen. Ga zo door. Variatie 1 Is dit te moeilijk? Laat dan alleen herhalen wat de vorige cursist gedaan heeft en wat hij/zij zelf gedaan heeft. Variatie 2 Maak er een spel van, zoals Ik ga op vakantie en neem mee. Laat alle zinnen herhalen zoals in de uitleg staat beschreven. Wanneer een cursist vergeet wat een voorgaande cursist heeft gedaan, is hij af. Wie als laatste overblijft, heeft gewonnen. Je kunt dit spel ook in kleine groepjes laten spelen. Opdracht 1 bij 5.5 Op de volgende pagina vind je een kaartjes met woorden. Knip de kaartjes los. Ieder groepje krijgt een setje met woorden. De kaartjes worden, zonder te kijken, verdeeld over de cursisten. Cursisten werken in twee- of drietallen. Ze gaan een gesprek voeren over de politiek. In het gesprek moeten ze de woorden gebruiken die op de kaartjes staan. Cursist A begint het gesprek door een zin te zeggen waarin een van de woorden van zijn kaartjes voorkomt. Cursist B reageert met een antwoord of reactie waarin hij een van de woorden van zijn kaartjes gebruikt. Ga zo door tot alle kaartjes op zijn, of tot de cursisten niet verder kunnen. TaalCompleet A2 Spreken Plus Thema 5-8

politiek want wet politicus toen bevolking verkiezingen terwijl partij regering waarvoor ook stemmen winnen van tevoren Opdracht 2 bij 5.5 Doe de opdracht in kleine groepjes. Je ziet informatie over drie politieke partijen. Lees de informatie. Bespreek samen de vragen. Partij A Kinderen zijn de belangrijkste mensen van het land. Op de basisschool moeten de klassen klein zijn. De kinderen bepalen zelf wat ze belangrijk vinden. De leraren moeten luisteren naar de kinderen. Je mag een rijbewijs halen als je zestien bent. En je mag ook stemmen als je zestien bent. Partij B In een klas op de basisschool kunnen wel 35 kinderen. Kleinere klassen zijn te duur. Als een kind weinig begrijpt, moet hij extra huiswerk maken. De ouders kunnen hem helpen. De leraar bepaalt of het kind voor zijn toetsen slaagt. Kinderen moeten verplicht naar school tot ze veertien zijn. Daarna mogen ze ook gaan werken. Partij C Ieder kind moet kunnen studeren. Op de basisschool leren kinderen al hard te werken. Er is geen tijd om te spelen. Als een kind weinig begrijpt, krijgt hij extra les. Er zijn speciale medewerkers die hem kunnen helpen. De regering betaalt deze medewerkers. Vragen: 1. Wat zijn de verschillen tussen de partijen? 2. Wat vind jij belangrijk? 3. Welke partij vind je de beste en waarom vind je dat? TaalCompleet A2 Spreken Plus Thema 5-9

Opdracht 1 bij 5.6 Cursist A: je werkt op het gemeentehuis. Cursist B: je wilt een Nederlands paspoort aanvragen. Je belt naar het gemeentehuis. Cursist A begint het gesprek. Klaar? Dan begint cursist B het gesprek. Cursist A 1. Goedemorgen. Afdeling Burgerzaken, u spreekt met (noem je eigen naam). 2. U moet naar het gemeentehuis komen voor een gesprek. U moet dan uw paspoort, verblijfsvergunning en inburgeringsdiploma meenemen. 3. Ja, dat kan. Kunt u op 3 september om 11.30 uur? 4. Dat is mooi. Ik zet de afspraak in de agenda. Heeft u verder nog vragen? 5. We gaan kijken of alles klopt. En daarna gaan we uw paspoort aanvragen. 6. Graag gedaan. Ik zie u 3 september. Tot ziens. Cursist B 1. Goedemorgen. Met (noem je eigen naam). Ik wil Nederlander worden. Hoe gaat dat? 2. Goed, kan ik een afspraak maken? 3. Ja hoor, dan kan ik. 4. Ja, wat gebeurt er tijdens het gesprek? 5. Dat is duidelijk. Dank u wel. 6. Tot ziens. TaalCompleet A2 Spreken Plus Thema 5-10

Opdracht 2 bij 5.6 ** Bedenk nu zelf een gesprek. Cursist A: je werkt op het gemeentehuis. Cursist B: je belt om informatie. Bedenk zelf welke informatie, bijvoorbeeld over Nederlander worden, over een rijbewijs aanvragen, of over iets anders. Cursist A begint het gesprek. Klaar? Dan begint cursist B het gesprek. Opdracht 3 bij 5.6 ** Doe de opdracht in groepjes. Verdeel de klas in groepjes van vier à vijf cursisten. Onder aan deze pagina en bovenaan pagina 12 vind je een blad met voorwaarden. Knip de kaartjes los, doe ze in een envelop en geef elk groepje een envelop. Geef ook ieder groepje een afdruk van pagina 12. Laat de cursisten de voorwaarden voorlezen en in de juiste kolom leggen. Variatie Laat de cursisten ook bespreken wat zij zelf belangrijk vinden. Zijn ze het eens met de voorwaarden? Je moet een verblijfsvergunning hebben. Je moet achttien jaar of ouder zijn. Je moet een rijbewijs hebben. Je moet voldoende Nederlands spreken. Je mag vier jaar geen straf hebben gekregen. Je mag vier jaar geen hoge boete hebben gekregen. Je moet in Nederland geboren zijn. Je moet getrouwd zijn met een Nederlander. Je moet Nederlandse kinderen hebben. Je moet lid zijn van een vereniging. Je moet je laten controleren door de huisarts. Je moet Sinterklaas vieren. TaalCompleet A2 Spreken Plus Thema 5-11

Je moet je paspoort inleveren. Je moet een paar jaar in Nederland wonen. Je moet bij de burgemeester op bezoek gaan. Je moet werk hebben. Is dit nodig om de Nederlandse nationaliteit te krijgen? ja nee TaalCompleet A2 Spreken Plus Thema 5-12

Opdracht 1 bij 5.7 Vraag en antwoord. Cursist A: lees de vraag hardop Cursist B: lees het antwoord hardop. Klaar? Dan leest cursist B de vragen. 1. Bied je haar een kopje koffie aan? 1. Ja, ik bied haar een kopje koffie aan. 2. Vraagt Ahmed een paspoort aan? 2. Nee, Ahmed vraagt geen paspoort aan. 3. Kleed je je aan? 3. Ja, ik kleed me aan. 4. Kleed je je uit? 4. Nee, ik kleed me niet uit. 5. Neemt Sander geld op? 5. Ja, Sander neemt geld op. 6. Levert Tina de boeken in? 6. Ja, Tina levert de boeken in. 7. Stappen de kinderen in de bus? 7. Ja, de kinderen stappen in de bus. 8. Spreken we morgen af? 8. Nee, we spreken morgen niet af. 9. Streept Nora de woorden door? 9. Ja, Nora streept de woorden door. 10. Kruis je het goede antwoord aan? 10. Ja, ik kruis het goede antwoord aan. 11. Ga je met die man om? 11. Nee, ik ga niet met die man om. 12. Maakt Gerard de keuken schoon? 12. Nee, Gerard maakt de keuken niet schoon. 13. Let je altijd op in de les? 13. Ja, ik let altijd op in de les. 14. Stel je je vrienden aan me voor? 14. Ja, ik stel mijn vrienden aan je voor. 15. Komen jullie je familie tegen? 15. Ja, wij komen onze familie tegen. Opdracht 2 bij 5.7 * Vraag en antwoord. Kijk nog een keer naar de vragen in de vorige opdracht. Cursist A: lees de vraag hardop. Lees ook het eerste woord van het antwoord: ja of nee. Cursist B: geef antwoord zonder te lezen! Gebruik het woord dat cursist A heeft gezegd. Klaar? Dan leest cursist B de vragen. TaalCompleet A2 Spreken Plus Thema 5-13

Opdracht 1 bij 5.8 Cursist A: je werkt bij de politie. Cursist B: je fiets is gestolen. Je gaat naar de politie Cursist A begint het gesprek. Klaar? Dan begint cursist B het gesprek. Cursist A 1. Goedemorgen. Waarmee kan ik u helpen? 2. Wat vervelend voor u. Wanneer is het gebeurd? 3. Hoe laat was dat ongeveer? Cursist B 1. Goedemorgen. Mijn fiets is gestolen. 2. Vanochtend was hij plotseling weg. 3. Tussen 10.00 en 12.00 uur. 4. En waar stond uw fiets? 4. Hij stond bij het winkelcentrum. Ik was boodschappen aan het doen. 5. Hoe ziet de fiets eruit? 6. Wij gaan ons best doen om de fiets terug te vinden. En om de dief te vinden. U krijgt bericht van ons als we meer weten. 5. Het is een damesfiets. Hij is grijs met groen. En er zit een blauwe fietstas op. 6. Fijn, dank u wel. TaalCompleet A2 Spreken Plus Thema 5-14

Opdracht 2 bij 5.8 ** Bedenk nu zelf een gesprek. Cursist A: je werkt bij de politie. Cursist B: er is iets gestolen. Bedenk zelf wat er is gestolen. Cursist A begint het gesprek. Klaar? Dan begint cursist B het gesprek. Opdracht 3 bij 5.8 ** Bedenk nu zelf een gesprek. Cursist A: er zijn spullen gestolen. Je belt je vriend. Cursist A begint het gesprek. Klaar? Dan begint cursist B het gesprek. Opdracht 4 bij 5.8 ** Lees de situaties. Bespreek wat je doet. Kies uit: naar het gemeentehuis gaan, naar de politie gaan, 0900-8844 bellen, 112 bellen, 0800-7000 bellen. 1. Er is brand bij de buren. 2. Je bent je identiteitsbewijs kwijt. 3. Je wilt het adres van het politiebureau weten. 4. Je hebt geld gepind. Iemand heeft je geld gestolen. 5. Je hebt met de trein gereisd. Je komt thuis en bent je tas kwijt. 6. Je buren hebben vaak ruzie. Je hebt hier last van, maar je durft niets te zeggen. Opdracht 1 bij 5.9 Vraag en antwoord. Cursist A: lees de vraag hardop. Cursist B: lees het antwoord hardop. Klaar? Dan leest cursist B de vragen. 1. Is de toets moeilijk? 1. Ja, maar het examen is nog moeilijker. 2. Heeft de studievereniging veel leden? 2. Ja, maar de sportvereniging heeft nog meer leden. 3. Eet je graag fruit? 3. Ja, maar ik eet nog liever een ijsje. 4. Is de burgemeester vriendelijk? 4. Ja, maar haar man is nog vriendelijker. TaalCompleet A2 Spreken Plus Thema 5-15

5. Is de politie snel? 5. Ja, maar de dief is nog sneller. 6. Vind je deze politieke partij goed? 6. Ja, maar ik vind die andere nog beter. 7. Is de appel zuur? 7. Ja, maar de citroen is nog zuurder. 8. Zijn je kinderen jong? 8. Ja, maar de kinderen van mijn zus zijn nog jonger. 9. Zitten er veel mensen in de gemeenteraad? 10. Wie spreekt er beter Nederlands? 9. Ja, maar er zitten nog meer mensen in de Tweede Kamer. 10. Halima spreekt het best Nederlands. 11. Welke bril is duurder? 11. De zwarte bril is het duurst. 12. Wie is zwaarder? 12. Dick is het zwaarst. 13. Welk loket gaat vroeger open? 13. Het loket voor identiteitsbewijzen gaat het vroegst open. 14. Welke jas vind je mooier? 14. Ik vind de groene jas het mooist. 15. Welke wijk is groter? 15. De wijk in het zuiden is het grootst. Opdracht 2 bij 5.9 * Vraag en antwoord. Kijk nog een keer naar de vragen in de vorige opdracht. Cursist A: lees de vraag hardop. Cursist B: geef antwoord zonder te lezen! Bedenk zelf een antwoord. Klaar? Dan leest cursist B de vragen. Opdracht 3 bij 5.9 ** Doe de opdracht met de groep. De cursisten gaan in een rij naast elkaar staan. Ze krijgen steeds een andere opdracht voor de indeling. De opdracht kan makkelijk uitgelegd worden aan de hand van de indeling van groot naar klein. Hiervoor hoeven ze alleen maar naar elkaar te kijken. Geef daarna steeds een nieuwe opdracht, waarbij de cursisten er zelf achter moeten komen wie waar moet staan. Ze moeten daarvoor dus vragen stellen en overleggen. Stel, als ze goed staan, ook nog een aantal vragen. Bijvoorbeeld: Wie is groter, Halime of Korzai? Wie is het grootst? Wie is het kleinst? TaalCompleet A2 Spreken Plus Thema 5-16

Voorbeelden voor opdrachten: - van jong naar oud - hoelang ze al in Nederland wonen - hoelang ze al Nederlandse les hebben Variatie De opdracht kan ook in kleine groepjes gedaan worden. De cursisten gaan dan niet op volgorde staan, maar schrijven de antwoorden op. Opdracht 4 bij 5.9 ** Jullie organiseren een feest voor op het werk. Je kunt kiezen uit twee dingen. Kijk naar de plaatjes. Wat zijn de verschillen? Wat vind je het beste idee? fietsen de voorstelling prijs per persoon 3,50 7,50 tijd 3,5 uur 2,5 uur TaalCompleet A2 Spreken Plus Thema 5-17