Thema Gezondheid. Lesbrief 33. In gesprek met de leerkracht.

Transcriptie

1 Thema Gezondheid Lesbrief 33. In gesprek met de leerkracht. Wat leert u in deze les? Een gesprek voeren met de leerkracht. Zinnen maken met omdat. Hulp vragen. Veel succes! Deze les is ontwikkeld in opdracht van: Gemeente Den Haag en Gemeente Amsterdam

2 HET GESPREK Opdracht 1. Lees het gesprek. U kunt het gesprek ook beluisteren via de website. HET GESPREK. DEEL 1. Juanita is klaar met werken. Vanavond heeft ze een afspraak met de leerkracht van Manuel haar zoon. Corrine: Juanita: Corrine: Juanita: Corrine: Juanita: Hè, hè, eindelijk 5 uur, naar huis. Wat druk was het vandaag! Ik ga vanavond lekker helemaal niets doen. Een beetje tv-kijken. Ik moet vanavond naar school, naar de meester van Manuel. O, voor het rapport zeker? Ja, dat klopt. Ik ben benieuwd hoe t met hem gaat op school. Nou, ik hoor het morgen wel, fijne avond. Jij ook, zie je morgen! Het is avond. Juanita is op school. Ze gaat naar de leerkracht toe. Leraar: Juanita: Leraar: Juanita: Leraar: Juanita: Leraar: Juanta: Leraar: Juanita: Dag mevrouw Lopez, komt u verder Goedenavond. Gaat u zitten Nou, ik heb echt goed nieuws. Het gaat heel goed met Manuel. Echt waar? Ja, veel beter dan met de Kerst. Rekenen gaat prima, daar is hij heel goed in. En met Lezen is hij goed vooruitgegaan. Heeft u veel geoefend met Manuel? Ja, we lezen iedere dag samen een kwartiertje, dat gaat goed. Ja, dat kan ik merken, hij doet heel goed zijn best. Wat voor boekjes leest u met hem? Oh, van alles, we zoeken samen boekjes in de bibliotheek. Dat is heel goed, samen boekjes uitzoeken. Ik leer er ook veel van. 2

3 DE WOORDEN Opdracht 2. Lees de woorden. Zoek deze woorden op in het gesprek op pagina 2. Zet er een streep onder. U kunt de woorden ook beluisteren via de les op internet. Ergens goed in zijn Als je ergens goed in bent, dan kun je het goed. Je vindt het niet moeilijk. Voorbeeld: Mijn zoon is goed in rekenen. Hij heeft een 8 op zijn rapport. Oefenen Als je veel oefent met rekenen, dan maak je vaak sommen. Dat doe je om het te leren. Voorbeeld: Mathijs oefent veel met lezen. Hij leest iedere dag 10 minuten met zijn vader. Je best doen Als je goed je best doet op school, dan werk je op school zo goed als je kan. Voorbeeld: Noah doet op school goed haar best. Ze heeft goede cijfers op haar rapport. Vooruitgaan Als je Nederlands vooruitgaat, dan is je Nederlands beter geworden. Voorbeeld: Ik ben met lezen goed vooruitgegaan. Ik kan nu beter lezen. 3

4 VRAGEN BIJ HET GESPREK Opdracht 3. Beantwoord de vragen. 1. Wat gaat Corrine s avonds doen? 2. Waar gaat Juanita s avonds naartoe? 3. Waar is Manuel goed in? 4. Wat doet Manuel samen met zijn moeder? Bekijk nu de antwoorden op p

5 HET GESPREK Opdracht 4. Lees het gesprek. U kunt het gesprek ook beluisteren via de website. HET GESPREK. DEEL 2. Juanita praat verder met de leerkracht van Manuel. Leraar: Juanita: Leraar: Juanita: Leraar: Juanita: Leraar: Juanita: Leraar: Juanita: Leraar: Juanita: Leraar: Ik ben heel tevreden. En Manuel gaat lezen nu ook steeds leuker vinden. Ja, dat merk ik ook. Hij vraagt nu zelf wanneer we weer gaan lezen. Prima, weet u wat ook leuk is,, samen naar het Jeugdjournaal kijken, dat is ook goed voor zijn taal. Ik zal het proberen Nou, en verder, gaat Manuel graag naar school? De laatste tijd niet zo Oh, hoezo? Ik weet het niet precies, hij heeft steeds over een jongen in de klas. Oh, dat is vervelend. Maar eh, daar moeten we dan een andere keer verder over praten, als we wat meer tijd hebben. Dat is goed. Kunt u a.s. donderdag, s middags? Dat is goed, om half vier? Ja, na school. 5

6 DE WOORDEN Opdracht 5. Lees de woorden. Zoek deze woorden op in het gesprek op pagina 5. Zet er een streep onder. U kunt de woorden ook beluisteren via de les op internet. Tevreden Als je tevreden bent, dan gaat alles zoals je wilt. Voorbeeld: De meester is heel tevreden over het werk van de kinderen in de klas. Graag naar school gaan Voorbeeld: Jamal gaat graag naar school. Hij vindt het heel leuk op school. Merken Voorbeeld: De juf merkt dat Jori het niet leuk vindt op school. Ze ziet dat hij stil in een hoekje zit. 6

7 VRAGEN BIJ HET GESPREK Opdracht 6. Beantwoord de vragen. 1. Welke tip geeft de leerkracht aan Juanita? 2. Gaat Manuel graag naar school? 3. Waarom maken de leerkracht en Juanita een afspraak? Bekijk nu de antwoorden op p

8 HET GESPREK Opdracht 7. Lees het gesprek. U kunt het gesprek ook beluisteren via de website. HET GSPREK. DEEL 3. Juanita heeft een afspraak met de leerkracht van Manuel. Leraar: Gaat u zitten, mevrouw Lopez. Juanita: Dank u wel. Leraar: Wat is er precies aan de hand? Juanita: Manuel wil na het weekend niet naar school. Hij zegt dat hij pijn in zijn buik heeft Leraar: En u denkt dat er iets anders aan de hand is? Juanita: Ja, Manuel is nooit ziek. Hij wil altijd graag naar school. Ik vind het heel gek. Het is al een paar keer gebeurd op maandag, dat hij zegt dat hij ziek is. Leraar: Ja, dat is vreemd. Hij is in de klas ook wel een beetje stil, niet zo vrolijk als anders. En hij kan zich soms moeilijk concentreren. Juanita: Volgens mij heeft hij ruzie gehad, met de andere jongens. Leraar: Ik weet het niet, het zou kunnen, maar ik ga met Manuel praten. Juanita: Of misschien wordt hij, hoe zeg je dat? Leraar: Wat bedoelt u? Juanita: Nou, als andere kinderen vervelend tegen je doen, je plagen Leraar: Gepest, bedoelt u? Juanita: Ja, gepest, ik maak me echt zorgen 8

9 DE WOORDEN Opdracht 8. Lees de woorden. Zoek deze woorden op in het gesprek op pagina 8. Zet er een streep onder. U kunt de woorden ook beluisteren via de les op internet. Vreemd Als je iets vreemd vindt, dan vind je het gek. Je begrijpt het niet. Voorbeeld: Ik vind het vreemd dat hij niet naar school wil. Het is toch leuk om naar school te gaan. Pesten Als je kind gepest wordt, dan doen andere kinderen vervelend tegen je kind. Voorbeeld: Eén van de regels op deze school is: Je mag geen andere kinderen pesten. Dat is niet leuk. Ik maak me zorgen Als je je zorgen maakt, dan ben je bang dat het niet goed gaat. Voorbeeld: Ik maak me zorgen over mijn kind. Volgens mij vindt ze het niet leuk op school. De ruzie Als je met iemand ruzie hebt, dan ben je boos op iemand. Voorbeeld: Achmed heeft ruzie met een jongen in de klas. Ze praten niet met elkaar. Zich concentreren Als je je goed kunt concentreren, dan kun je je aandacht erbij houden. Je let dan goed op en denkt niet meer aan andere dingen. Voorbeeld: Kamar kan zich goed concentreren op school. Ze let goed op in de klas. Ruzie: - Niet met elkaar praten - Schelden - Vechten - Schreeuwen - Boos zijn op elkaar 9

10 VRAGEN BIJ HET GESPREK Opdracht 9. Is de zin goed of fout? Zet een kruisje. 1. Juanita praat met de huisarts van Manuel. Goed Fout 2. De leraar gaat praten met Manuel. 3. Juanita is bang dat Manuel gepest wordt. Bekijk nu de antwoorden op p

11 Samenvatting Schrijf in vijf zinnen op waar het gesprek over gaat. Let op: schrijf dus alleen het belangrijkste op! Bekijk de antwoorden op p

12 GRAMMATICA Opdracht 10. Maak één nieuwe zin! Met omdat kunt u van twee zinnen een nieuwe zin maken. U gebruikt omdat als u een reden wilt geven. Als u zegt waarom iets zo is. Lees de zinnen. Maak van twee zinnen een zin met OMDAT. Kijk eerst naar het voorbeeld. Voorbeeld: Ik ga naar school. Ik heb een afspraak met de meester: Ik ga naar school omdat ik een afspraak met de meester heb. Nu u! Maak één nieuwe zin. 1. Ik ga naar huis. Het is vijf uur. 2. Ik ga koffie drinken. Het is pauze. 3. Mijn zoon vindt het leuk op school. Hij heeft een aardige meester. 4. Ik ben heel tevreden. Mijn dochter heeft een goed rapport. 5. Mijn dochter vindt het niet leuk op school. Zij wordt gepest. 6. Mijn zoon doet goed zijn best op school. Hij vindt het leuk op school. Bekijk nu de antwoorden op p

13 SPREKEN Opdracht 11. Hoe zegt je dat? U weet een woord niet. U wilt hulp vragen bij het praten, zeg dan: Hoe zeg je dat in het Nederlands? Hoe heet dat ook al weer in het Nederlands? Ik weet het goede woord niet meer. Hoe spreek je dat woord uit? Hoe kan ik dat zeggen? Ik weet niet meer hoe dat heet. 13

14 DE WOORDEN Opdracht 12. Waar bent u goed in? Zet een cirkel om de dingen waar u goed in bent. Koken Schoonmaken Voetballen Zwemmen Luisteren Fietsen Autorijden Kletsen Werken Wat zou u graag nog willen oefenen zodat u beter wordt? Zet een cirkel om de dingen die u graag wil oefenen. Koken Tekenen Voetballen Zwemmen Nederlands Fietsen Autorijden Lezen Werken Waarover maakt u zich zorgen? Zet een cirkel om de dingen waar u zich zorgen over maakt. Uw kinderen Uw vrienden Uw partner Uw huis Uw tuin Uw werk 14

15 OEFENING Opdracht 13. Pesten. Lees de informatie over wat je als ouder kan doen als je kind gepest wordt. Beantwoord daarna de vragen. Wat kan ik doen als mijn kind gepest wordt? Luister naar je kind. Geef aandacht aan de gevoelens van je kind. Maak samen wat er gebeurt bespreekbaar. Volg je kind, forceer niks. Pas daarna kun je eventueel samen actie ondernemen. Neem serieus wat je kind zegt! Geef je kind steun en begrip. Kinderen vinden het moeilijk om te vertellen dat ze gepest worden. Probeer je mening voor jezelf te houden. Zeg niet: "Wat een rotmeiden!", of: "Je moet beter voor jezelf opkomen!" Vraag door. Waar is het gebeurd? Wat deed jij toen? Wat deden de anderen?". Onderzoek samen wat je kind zelf kan doen om uit de situatie te komen. Steun hem of haar hierin. Geef vertrouwen. Onderneem alleen in overleg met je kind actie. De ouders van de pester opzoeken is een mogelijkheid. In de praktijk blijkt dit echter niet altijd effectief te zijn. Meestal kiezen de ouders de kant van hun kind of zeggen: het kind moet meer voor zichzelf opkomen. Geef je kind zelfvertrouwen door complimenten te geven. Kijk samen waar je kind goed in is en moedig je kind aan. Lees samen boeken over pesten. Je kunt je kind ook een weerbaarheidsheidstraining laten volgen. Of judo, of karate. Praat met de leerkracht en vraag wat op school gedaan kan worden. Geef de school niet de schuld. Bespreek de verantwoordelijkheden van de school en ga samen op zoek naar een oplossing voor het pestprobleem. Zijn de zinnen waar of niet waar? Kruis het juiste antwoord aan. 1. U moet uw kind veel aandacht geven. Waar Niet waar 2. Kinderen vinden het makkelijk om te vertellen over het pesten. Waar Niet waar 3. Het is belangrijk om uw mening te geven. Waar Niet waar 15

16 4. Het kan helpen om door te vragen en goed te luisteren. Waar Niet waar 5. Vertrouwen is heel belangrijk. Waar Niet waar 6. De ouders van de pester opzoeken helpt altijd. Waar Niet waar 7. Uw kind kan het fijn vinden om samen een boekje te lezen over pesten. Waar Niet waar 8. U kunt met de leerkracht gaan praten. Waar Niet waar Bekijk nu de antwoorden op p

17 DE WOORDEN Opdracht 14. Wat zegt u? Kruis het juiste antwoord aan. 1. Uw kind kan heel goed voetballen. Wat zegt u? Je bent er heel erg goed in. Je doet een beetje vreemd. 2. Uw dochter heeft haar toets heel goed gemaakt. Wat zegt u? Ik ben heel tevreden. Ik maak me zorgen. 3. Uw zoon wil graag naar school gaan. Heel goed, en op school moet je goed je best doen. Heel goed, en op school moet je veel kinderen pesten. 4. Uw moeder heeft heel veel Nederlands geoefend en ze is beter geworden. Wat zegt u? Je bent goed vooruit gegaan. Je kan je goed concentreren. 5. Uw moeder heeft heel veel Nederlands geoefend en ze is beter geworden. Wat zegt u? Ik kan het merken. Je moet nog veel meer oefenen. 6. Uw kind wordt gepest op school. Wat zegt u? Ik ben heel tevreden. Ik maak me zorgen. Bekijk nu de antwoorden op p

18 SPREKEN Spreek samen! Doe samen met uw Taalvriend de spreekopdrachten. Lees samen. De een leest A, de ander B. Opdracht 15. Lees samen met uw taalvriend: A Hoe is het op school? Hoe is het op school? B Leuk! Leuk! Hij vindt het heel leuk! A Hoe gaat het op school? Hoe gaat het op school? B Goed! Goed! Het gaat heel goed! A Waar is hij goed in? Waar is hij goed in? B Rekenen! Rekenen! Hij kan goed rekenen! A Wat moet hij oefenen? Wat moet hij oefenen? B Lezen! Lezen! Hij moet veel lezen! A Bent u tevreden? Bent u tevreden? B Jazeker! Jazeker! Hij is heel goed vooruitgegaan, Gaat graag naar school en doet zijn best! 18

19 SPREKEN Spreek samen! Opdracht 16. Lees samen met uw taalvriend: A Wat is er toch met Manuel? Wat is er toch met Manuel? B Ik weet het niet. Hij doet zo vreemd. Ik weet het niet. Hij doet zo vreemd. A Hoe komt dat dan? Hoe komt dat dan? B Ik weet het niet. Ik weet het niet. Hij wil niet naar school. Hij wil niet naar school. A Hoe zou dat komen? Hoe zou dat komen? B Wist ik het maar! Ik maak me zorgen. Wist ik het maar! Ik maak me zorgen. A Heb je het al aan hem zelf gevraagd? Heb je het al aan hem zelf gevraagd? B Ja, zeker! Ja, zeker! A Wat zegt hij dan? Wat zegt hij dan? B Dan heeft hij hoofdpijn, dan heeft hij buikpijn Dan heeft hij hoofdpijn, dan heeft hij buikpijn. A Misschien heeft hij ruzie of wordt hij gepest. Misschien heeft hij ruzie of wordt hij gepest. 19

20 B Dat zou kunnen. Dat zou kunnen. A Ga eens met de leerkracht praten! Ga eens met de leerkracht praten! VRAAG VAN DE LES : Juanita maakt zich zorgen over Manuel. Wat doet ze? 20

21 LEZEN Opdracht 17. Lees. DE INFORMATIE. Een probleem met uw kind Als u denkt dat uw kind een probleem heeft, dan moet u met uw kind praten. Samen met uw kind kunt u proberen een oplossing te vinden. Als dat niet lukt, dan kunt u ook hulp aan andere mensen vragen. Als uw kind een probleem heeft op school, dan kunt u met de leerkracht gaan praten. U kunt dan het beste een afspraak met de leerkracht maken. Dan weet u zeker dat hij voldoende tijd voor u heeft. Als uw kind bijvoorbeeld rekenen heel moeilijk vindt, dan kunt u aan de leerkracht vragen hoe u uw kind kunt helpen. Misschien kunt u thuis oefenen met uw kind? Als u denkt dat uw kind gepest wordt of het niet leuk vindt op school, dan kunt u ook met de leerkracht praten. Samen met de leerkracht kunt u een oplossing bedenken. De leerkracht kan uw kind en u helpen. U kunt ook een probleem hebben met de leerkracht van uw kind, bijvoorbeeld als u niet tevreden bent over de leerkracht. Soms kunt u het probleem met de leerkracht niet oplossen. Dan kunt u met de contactpersoon of vertrouwenspersoon van de school gaan praten. In de schoolgids staat meestal wie dat is en wanneer u deze persoon kunt spreken. Als u kind niet goed kan slapen of niet goed eet, dan kunt u ook met de huisarts gaan praten. Samen met de huisarts kunt u kijken hoe u uw kind kunt helpen. Als u vragen heeft over de opvoeding van uw kind, dan kunt u naar het Opvoedpunt gaan. Bijvoorbeeld als uw kind niet wil luisteren of als uw kind niet goed slaapt. U kunt daar met iemand praten en samen een oplossing zoeken. In iedere stad zijn opvoedpunten. Of Ouder Kind Centra. U kunt het ook op school vragen. TIP VAN DE WEEK 1. Kijk op de school van uw kind op het prikbord of vraag de schoolkrant aan uw kind. Daar kunt u veel informatie lezen, bijvoorbeeld over feesten en schoolreisjes. Als u niet begrijpt wat er staat, vraag dan uitleg aan een andere moeder of vader of aan de meester of juffrouw van uw kind. 21

22 PRAKTIJK Opdracht 18. Kijk in de praktijk. DE PRAKTIJKOPDRACHT Oefen met Nederlands. U gaat een praatje maken over uw kind. Ga naar de meester of juffrouw van uw kind. Vraag hoe het met uw kind op school gaat. Maak een praatje over uw kind. Praat rustig en duidelijk. Luister goed. Zeg het als u iets niet begrijpt. Heeft u geen kinderen op school? Maak dan een praatje met een collega op uw werk. Heeft u geen werk? Maak dan eens een praatje met de cassière als het rustig in de winkel is. 22

23 HOE GAAT HET? Opdracht 19. Kent u de woorden? Kruis aan. Ergens goed in zijn Oefenen Je best doen Vooruitgaan Tevreden Graag naar school gaan Merken Vreemd Pesten Ik maak me zorgen De ruzie Zich concentreren Opdracht 20. Kunt u het in het Nederlands? Deze les ging over een gesprek met de leerkracht. U heeft geleerd om een gesprek met de leerkracht te voeren over een probleem. U heeft ook geleerd om zinnen te maken met omdat. En u? Kunt u een gesprek voeren met de leerkracht? Kunt u om hulp vragen? En kunt u zinnen maken met omdat? Kunt u dat nu goed? Of een beetje? Of nog niet zo goed? Schrijf het op. Zet een kruisje. Goed Gaat wel Niet zo goed... Ik kan een gesprek voeren met de leerkracht. Ik kan om hulp vragen. Ik kan zinnen maken met omdat. 23

24 ANTWOORDBLAD Opdracht Ze gaat niets doen, misschien een beetje tv kijken. 2. Ze gaat naar de school van Manuel. Ze gaat met de leerkracht praten. 3. Hij kan goed rekenen. 4. Ze lezen iedere dag samen een boekje. Opdracht Ze kan ook samen met Manuel naar het Jeugdjournaal kijken. 2. Nee, de laatste tijd niet. 3. Om verder te praten over Manuel. Opdracht Fout, Juanita is bij de leerkracht op school. 2. Goed, de leraar gaat praten met Manuel. 3. Goed, Juanita is bang dat Manuel gepest wordt. Samenvatting Dit is een samenvatting van het gesprek, hierin staan de belangrijkste dingen uit het gesprek. Uw vijf zinnen kunnen anders zijn. Corrine en Juanita zijn klaar met werken. Corrine vertelt dat ze s avonds tv gaat kijken. Juanita gaat naar school. Ze gaat met de leerkracht praten. De leerkracht vertelt dat het goed gaat op school met Manuel. Met Rekenen gaat het goed en met Lezen is hij goed vooruitgegaan. Juanita is blij. Ze vertelt dat ze veel oefent met Manuel. Ze gaan samen boekjes uitzoeken in de bibliotheek en ze oefenen samen met lezen. De leerkracht vertelt dat Manuel lezen steeds leuker gaat vinden. Hij geeft Juanita nog een tip: ze kunnen ook samen naar het Jeugdjournaal kijken. Dat is ook goed voor zijn taal. Hij vraagt ook of Manuel graag naar school gaat. Juanita vertelt dat hij de laatste tijd niet zo leuk vindt op school. Hij heeft het vaak over een jongen in de klas. De leerkracht wil daar later verder over praten. Juanita maakt met de leerkracht een afspraak voor donderdagmiddag om half 4. De leerkracht vraagt wat er aan de hand is. Juanita vertelt dat Manuel vaak niet naar school wil. De leerkracht vertelt dat Manuel in de klas een beetje stil is en zich moeilijk kan concentreren. Juanita zegt dat hij ruzie heeft gehad met een paar jongens in de klas. Ze is bang dat hij gepest wordt. De leerkracht zegt dat hij met Manuel gaat praten. 24

25 Opdracht Ik ga naar huis omdat het vijf uur is. 2. Ik ga koffie drinken omdat het pauze is. 3. Mijn zoon vindt het leuk op school omdat hij een aardige meester heeft. 4. Ik ben heel tevreden omdat mijn dochter een goed rapport heeft. 5. Mijn dochter vindt het niet leuk op school omdat zij gepest wordt. 6. Mijn zoon doet goed zijn best op school omdat hij het leuk vindt op school. Opdracht Waar 2. Niet waar 3. Niet waar 4. Waar 5. Waar 6. Niet waar 7. Waar 8. Waar Opdracht Je bent er heel erg goed in. 2. Ik ben heel tevreden. 3. Heel goed, en op school moet je goed je best doen. 4. Je bent goed vooruit gegaan. 5. Ik kan het merken. 6. Ik maak me zorgen. Vraag van de les: Ze gaat met de leerkracht praten. 25

26 Hoe leer je Nederlands? Door veel te oefenen in de praktijk. Door de lessen van Edusom te volgen op radio, tv en internet. Door met deze lesbrieven te werken. En met Station Nederlands. Kijk ook eens op Leef & Leer. En op Oefenen.nl. Daar vindt u programma s over taal, maar ook over rekenen, gezondheid en nog veel meer. Zoek een taalvriend om spreken en schrijven te oefenen. Een taalvriend is iemand die goed Nederlands spreekt. Een vriend. Of misschien iemand van uw werk. Of uw buurman. Het is handig als u een taalvriend heeft om samen de oefeningen mee te doen En zoek een taalcursus om nog meer te leren. U kunt ook naar het Taalspreekuur van de OBA gaan. Veel leerplezier! Kijk naar films van ETV Op de website ETV.nl vindt u films die gaan over school. 26