bestudeert het omgaan van mensen met schaarse alternatief aanwendbare middelen, die ze gebruiken om er hun behoeften mee te bevredigen.



Vergelijkbare documenten
Collectieve sector = Publieke sector Collectieve sector = Overheid + de instellingen voor de sociale zekerheid.

Samenvatting door een scholier 1202 woorden 10 januari keer beoordeeld. Hoofdstuk 4.3 t/m & 4.4 begrippen;

Samenvatting Economie Hoofdstuk 4

Samenvatting Economie Leesbrief welvaart

Relatieve schaartste (met productie factoren bereikt(prijs)) Vrij goed (zonder de mens bereikt (gratis))

Meso-economie De totale productie van een bedrijfskolom kun je vinden door de toegevoegde waarde van afzonderlijke

6,9. Samenvatting door een scholier 1342 woorden 12 augustus keer beoordeeld. Hoofdstuk 4

Samenvatting Economie Lesbrief Welvaart H1-H5

Samenvatting Economie Hoofdstuk 1 t/m 4: Lesbrief Welvaart

8.2. Boekverslag door D woorden 10 januari keer beoordeeld

Samenvatting Economie Hoofdstuk 19 en 20: Inkomensverdeling en conjuntuur

Dé arbeidsmarkt bestaat niet. Het bestaat uit een groot aantal deelmarkten die min of meer met elkaar in verbinding staan.

Micronieveau: dat wil zeggen naar de productie van een bedrijf of het inkomen van een huishouden

Samenvatting Economie Jong & Oud

Het primaire inkomen is de beloning voor het ter beschikking stellen van productiefactoren.

De overheid. Uitgaven: uitkeringen en subsidies. De overheid. Ontvangsten: belasting en premies. De grote herverdeler van inkomens

Samenvatting Economie Hoofdstuk 4, De collectieve sector

4.1 Klaar met de opleiding

Economie Pincode klas 4 VMBO-GT 5 e editie Samenvatting Hoofdstuk 7 De overheid en ons inkomen Exameneenheid: Overheid en bestuur

Samenvatting Economie Hoofdstuk 6

Begrippenlijst Economie Jong en Oud

Deelvraag van hoofdstuk 1 = Hoe komen de verschillende inkomens tot stand?

Domein E: Ruilen over de tijd. fransetman.nl

6,6. Samenvatting door een scholier 768 woorden 3 maart keer beoordeeld. Economie in context. Hoofdstuk Bruto- en nettoloon

Samenvatting Economie Inkomen Hoofdstuk 1 t/m 3

Begrippen: - Overheid: Onder overheid verstaan we het Rijk en de overige publiekrechtelijke lichamen, zoals provincies en gemeenten.

Welvaart en groei. 1) Leg uit wat welvaart inhoudt. 1) De mate waarin mensen in hun behoefte kunnen voorzien. 2) Waarmee wordt welvaart gemeten?

6,7. Samenvatting door een scholier 1150 woorden 10 oktober keer beoordeeld. De productiefactoren noemen en hun beloningen onderscheiden.

H1: Economie gaat over..


ALGEMENE ECONOMIE /04

8,2. Begrippen. Theorie. Samenvatting door een scholier 1293 woorden 26 juni keer beoordeeld. Hoofdstuk 1. De vorming van inkomen

Rente de prijs van tijd. Als rente hoger is dan de opofferingskosten individuele prijs van tijd niet lenen maar sparen

7.5. Boekverslag door Een scholier 2475 woorden 19 januari keer beoordeeld

Ruilen over de tijd (havo)

situatie febr 2010 Volksverzekeringen Algemene Ouderdomswet 2 Algemene Nabestaandenwet 2 ANW Algemene kinderbijslagwet 2 AKW

DOMEIN E: RUILEN OVER DE TIJD. Module 4 Nu en later

Samenvatting Economie Levensloop Hst. 2/3/4

Begrippenlijst Economie Levensloop H1,H2,H3

Te weinig verschil Verschil tussen de hoogte van uitkeringen en loon is belangrijk. Het moet de moeite waard zijn om te gaan werken.

Lesbrief Jong en Oud 3 e druk

Samenvatting Economie Nationale Rekeningen

Boek 4 Hoofdstuk 7: De overheid en ons inkomen

Grootverdiener zwaarder belast

Antwoorden Economie H1; Productie en Productiefactoren (Present)

Groep Wegingsfactor Prijsverandering Partieel prijsindexcijfer Woning 40% +10% 110 Voeding 30% -10% 90 Kleding 20% +20% 120 Diversen 10% +15% 115

3,3. Opdracht door een scholier 3194 woorden 23 januari keer beoordeeld. Lesbrief Inkomen Economie 1,2. Oefenopgave H1

Het verschil tussen de verkoopopbrengst van de verkochte goederen en de inkoopwaarde van die goederen

6,1. Samenvatting door een scholier 2162 woorden 3 juni keer beoordeeld. De collectieve sector blauwe boekje H1 + H2

Samenvatting Economie Levensloop

7.6. Inkomen HOOFDSTUK 5 SOCIALE ZEKERHEID 5.1 GESCHIEDENIS VAN DE SOCIALE ZEKERHEID 5.2 COLLECTIEF OF PARTICULIER?

UIT inkomstenbelasting

Samenvatting Economie Hoofdstuk 1 en 2 Inkomen

4 Toon met twee verschillende berekeningen aan dat het ontbrekende gemiddelde inkomen (a) in de tabel gelijk moet zijn aan euro.

7.7. Samenvatting door een scholier 2041 woorden 26 juni keer beoordeeld

De CPI geeft aan hoeveel de kosten van levensonderhoud in een jaar stijgen en is daarmee een maatstaaf voor de inflatie.

Rendement = investeringsopbrengst/ investering *100% Reëel rendement = Nominaal rendement / CPI * Als %

Werkstuk Economie Lesbrief inkomen

Samenvatting Economie Lesbrief Welvaart

Samenvatting M&O Eenmanszaak deel 1 H3 t/m 5

Schoolexamen 2005 Inkomen H1

Antwoorden stencils OPGAVE pond. (36,41%) 1,48 miljard als het BNP in procenten harder is gestegen dan het bedrag in ponden in procenten

Netto toegevoegde waarde: loon + huur + rente + winst Bruto toegevoegde waarde: waarde van verkopen waarde van productiebenodigdheden

Iedereen betaalt btw. Daarnaast betaalt iedereen die werkt ook loon- of inkomstenbelasting.

4.1 Het begrip collectieve sector.

Domein E: Concept Ruilen over de tijd

8,2. Samenvatting door een scholier 1037 woorden 10 februari keer beoordeeld. Samenvatting H1 en H2

Economie Elementaire economie 3 VWO

Samenvatting Economie Hoofdstuk 2

3,2. Samenvatting door een scholier 4463 woorden 16 januari keer beoordeeld. Hoofdstuk 4 : De collectieve sector

Samenvatting Hoofdstuk 7 Welvaart, wie vaart er wel bij?

Economie Collectieve sector hoofdstuk 1,2,3 Hoofdstuk 1

6.7. Boekverslag door E woorden 31 oktober keer beoordeeld

Samenvatting Economie Welvaart

ALGEMENE ECONOMIE /03

4,2. Samenvatting door een scholier 1704 woorden 18 juli keer beoordeeld. Hoofdstuk 1

Boekverslag door M woorden 21 februari keer beoordeeld

Overheid in ruime zin - centrale overheid + lagere overheden (provincies en gemeenten)

Bruto binnenlands product

H2: Economisch denken

Door arbeidsverdeling werd ruil noodzakelijk en daarmee het hebben van een ruilmiddel.

Samenvatting Economie Hoofdstuk 7

De winkelier ontvangt dus meer btw dan dat hij betaald. Het verschil van 29,40 21,- = 8,40 draagt de winkelier af aan de belastingdienst.

Samenvatting Economie Hoofdstuk 4

Samenvatting Economie Hoofdstuk 16,17,18

7,1. Begrippenlijst door een scholier 2631 woorden 7 april keer beoordeeld

Samenvatting Economie Inkomen, H. 1-4, 6, 7

Samenvatting Economie Inkomen

Antwoorden Economie index hoofdstuk 1 & 2

Samenvatting Economie Hoofdstuk 1, 2, 3, 4 en 5 (Lesbrief Inkomen)

Begrippenlijst door een scholier 3417 woorden 27 oktober keer beoordeeld. Ec, begrippen hoofdstuk 4 lesbrief Welvaart.

Samenvatting Economie Module 7 De Overheid

Kleurpagina vraagkaartjes beginner Ruilen over de tijd Quiz. Deze pagina 2 keer printen daarna op de achterkant de vraagkaartjes Ruilen over de tijd

Samenvatting Economie Hoofdstuk 1 en 2 (Lesbrief Inkomen)

Samenvatting Economie Hoofdstuk 1 t/m 5: Verdienen en Uitgeven

4.1 De collectieve arbeidsovereenkomst

Samenvatting Economie Welvaart (Lesbrief)

1) Wat krijgt een werknemer, een ambtenaar, huisarts, boekenschrijvers, makelaars en soldaten?

Inkomsten en uitgaven van de landsoverheid Curaçao in 2014

Transcriptie:

LESBRIEF WELVAART Hoofdstuk 1 Economie: bestudeert het omgaan van mensen met schaarse alternatief aanwendbare middelen, die ze gebruiken om er hun behoeften mee te bevredigen. behoeften schaarste d.w.z. de spanning tussen de behoeften en de middelen. schaarste dwingt tot kiezen!! middelen behoeften: 1. basisbehoeften 1. primaire behoeften 2. eigen behoeften 2. secundaire behoeften 3. opgelegde behoeften (bijv. schoolplicht) Economen beschouwen de behoeften van de mens als gegeven d.w.z. ze spreken géén oordeel uit over de behoeften. De middelen om in de behoeften te voorzien zijn schaars, hierdoor moet je een keuze maken tussen je behoeften. Wat betekent dat een goed schaars is? Dat een goed schaars is betekent niet dat er weinig van is, maar dat er middelen (bijv. productiemiddelen) aan andere gebruiksmogelijkheden moeten worden onttrokken om het te produceren. Welvaart: Welzijn: de mate waarin de behoeften zijn bevredigd door het gebruik van schaarse alternatief aanwendbare (voor verschillende doeleinden te gebruiken) middelen. de mate waarin de behoeften zijn bevredigd zonder opoffering van schaarse alternatief aanwendbare middelen. Gaat buiten de economie om! Consumeren: het kopen van goederen en diensten waarmee behoeften kunnen worden bevredigd. Produceren: het maken van goederen en diensten met behulp van productiefactoren met als doel het verwerven van inkomen door de verkoop van die goederen en diensten. Diensten: Schaarste: onstoffelijke goederen de spanning tussen de onbegrensde behoeften en de schaarse middelen Schaarse goederen: Vrije goederen: goederen die we ons kunnen verschaffen door productiemiddelen aan andere gebruiksmogelijkheden te onttrekken. niet-schaarse goederen die in behoeften kunnen worden voorzien. Productiefactoren (Productiemiddelen): de factoren natuur, arbeid, kapitaalgoederen en ondernemerschap met behulp waarvan wordt geproduceerd. Macro-economie: bestudeert ontwikkelingen en verbanden van de totale economie van een land, zoals de nationale consumptie, de nationale productie, de werkgelegenheid, het algemeen prijspeil etc. 1

Meso-economie:: Micro-economie: bestudeert het economisch doen en laten op het niveau van de sectoren en de bedrijfstakken. bestudeert het gedrag van individuele consumenten en producenten rond een bepaald product of op een bepaalde markt; bijv. het tot stand komen van prijzen van producten en productiefactoren en de verdeling van de productiefactoren over de productiemogelijkheden. Hoofdstuk 2 PRODUCTIE EN INKOMEN Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS): Instelling die statistische gegevens over Nederland verzamelt, bewerkt en publiceert. Directe ruil: Indirecte ruil: Ruilmiddelen: Arbeidsverdeling: Specialisatie: ruil van goed tegen goed. ruil waarbij een ruilmiddel zoals geld als tussengoed functioneert. goederen die algemeen begeerd werden. het onderverdelen van de arbeidshandelingen in deelhandelingen. het je als mens, onderneming of land toeleggen op een bepaalde bekwaamheid, dienst of product. Kapitaalgoederen/Investeringsgoederen: goederen met behulp waarvan andere goederen worden geproduceerd en/of waarmee een inkomen wordt verdiend. Vaste kapitaalgoederen: (Vaste activa) kapitaalgoederen die langer dan een productieproces meegaan, zoals machines, fabrieken, kantoren. Vlottende kapitaalgoederen: kapitaalgoederen die tijdens het productieproces helemaal (Vlottende activa) verbruikt worden, zoals grondstoffen en hulpstoffen, energie. Consumptiegoederen: goederen en diensten die door consumenten worden gebruikt om in hun behoeften te voorzien. Duurzame consumptiegoederen: consumptiegoederen die niet direct verbruikt worden maar langere tijd meegaan (zoals een TV, magnetron etc). Gebruiksgoederen. Niet-duurzame consumptiegoederen: consumptiegoederen die meteen worden verbruikt (zoals een kroket, boterham etc.) Verbruiksgoederen. Een goed is of een consumptiegoed of een kapitaalgoed. Zolang een goed nog niet gekocht is door een consument is het goed een kapitaalgoed. De grond- en hulpstoffen zijn vlottende kapitaalgoederen. Vlottend, omdat ze 'op' gaan in het product; kapitaalgoederen omdat alle goederen die niet voor consumptie zijn gekocht tot de kapitaalgoederen worden gerekend. Grondstoffen: stoffen die in het eindproduct zijn terug te vinden, bijv. meel in brood. Hulpstoffen: stoffen die niet in het eindproduct zijn terug te vinden, bijv. de energie die verbruikt is om een machine te laten werken. Geldkapitaal: Vermogen: een som geld. Investeren: het aanschaffen van kapitaalgoederen. Eigen vermogen: het geld dat men als eigenaar in het bedrijf stopt. 2

Vreemd vermogen: het geld dat wordt geleend. Toegevoegde Waarde: Diensten van derden: Afzet: Omzet: Factordiensten: Factorinkomens: Marktwaarde van de verkochte goederen en diensten minus waarde van de ingekochte grond- en hulpstoffen (en diensten van derden.) door andere bedrijven verrichte diensten, bijv. transport en verzekering. verkochte hoeveelheid verkochte hoeveelheid vermenigvuldigd met de verkoopprijs. geleverde diensten van de productiefactoren. beloningen aan degenen die factordiensten hebben geleverd. SCHEMA S Ruil directe indirecte Door de arbeidsverdeling werd ruil noodzakelijk en daarmee het hebben van een ruilmiddel. De productie voor de markt overvleugelde op den duur de zelfvoorziening. De waardering van onze productie is gebaseerd op marktprijzen. Produceren is volgens het CBS het voortbrengen van goederen of diensten met als doel het verwerven van een geldinkomen door de verkoop van die goederen of diensten. Produceren doe je met behulp van de productiefactoren. Productiefactoren - natuur - arbeid - kapitaal - ondernemersactiviteit / ondernemerschap Natuur: Arbeid: Kapitaal: de natuurlijke hulpbronnen zoals lucht, licht, aarde en water, de mineralen; ruimer opgevat ook: ligging, bodemgesteldheid, rivieren, meren en kusten. geestelijke en lichamelijke inspanning van mensen ten diensten van de productie. zie bij vaste en vlottende kapitaalgoederen. Ondernemersactiviteit: het vermogen de productiefactoren natuur, arbeid en kapitaal te combineren tot producten waarmee winst kan worden behaald. Voor het leveren van factordiensten ontvangt men een beloning. Productiefactor beloning Natuur pacht Arbeid loon Kapitaal rente, winst, huur Ondernemersactiviteit winst 3

Het productieproces wordt gezien als een proces dat bestaat uit het toevoegen van waarde aan de ingekochte grond- en hulpstoffen. De waarde die wordt toegevoegd aan de grond- en hulpstoffen noemen we productiewaarde. De productiewaarde of toegevoegde waarde gaat in zijn geheel op aan beloningen aan degenen die factordiensten hebben geleverd. De inkomens die zo ontstaan worden daarom ook wel factorinkomens genoemd. Het toevoegen van waarde leidt dus niet alleen tot het ontstaan van productiewaarde maar tegelijkertijd ook tot het ontstaan van inkomens. De waarde van de productie is per definitie gelijk aan de inkomens die daardoor ontstaan. TW (Toegevoegde Waarde) = Omzet - (inkoopwaarde van de grond- en hulpstoffen etc. en diensten van derden) Omzet = TW + inkoopwaarde van de grond- en hulpstoffen etc. en diensten van derden TW = loon+ rente + pacht + winst + huur TW = Productie(waarde) = som van de beloning van de productiefactoren (loon + pacht/huur + rente + winst) = Inkomen 4

Hoofdstuk 2 Balans: Activa: Passiva: Liquide activa: (Liquide kapitaal) Eigen vermogen: Vreemd vermogen: Resultatenrekening: Opbrengsten: Kosten: Winst: Verlies: vermogensoverzicht op een bepaald tijdstip van bezittingen, schulden en het eigen vermogen. (een momentopname). bezittingen. het vermogen. kasgeld en rekening-courant bezittingen - schulden. schulden een overzicht van kosten en opbrengsten over een afgelopen periode. omzet. alle noodzakelijke offers die een onderneming brengt om goederen te kunnen produceren. het positieve verschil tussen opbrengsten (omzet) en kosten. het negatieve verschil tussen opbrengsten (omzet) en kosten. Schema balans Activa Balans op 01-01-2004 Passiva Vaste activa: - gebouwen Eigen vermogen - machines - grond - inventaris (meubilair) Vlottende activa: - voorraden Lang vreemd vermogen - debiteuren Liquide activa: - rekening-courant Kort vreemd vermogen: - kas - crediteuren -------------------- -------------------- Totaal Totaal Debiteuren: Crediteuren: Lang vreemd vermogen: Kort vreemd vermogen: vorderingen op afnemers (afnemers die nog moeten betalen) kortlopende schulden aan leveranciers langlopende leningen kortlopende leningen (moeten binnen een jaar worden terugbetaald) Schema resultatenrekening Kosten Resultatenrekening over 2004 Opbrengsten Inkoopkosten Omzet Loon Huur Rente Pacht (Winstsaldo) (Verliessaldo) ------------------- ------------------- Totaal Totaal 5

Om de totaaltellingen gelijk te maken zetten we een winstsaldo aan de kostenkant. Omgekeerd komt een eventueel verliessaldo aan de kant van de opbrengsten.!!! Bedrijfskolom: Bedrijfstak: Binnenlands inkomen: Binnenlands product: Nationaal inkomen: Nationaal product: Officieel circuit: Officieus circuit: Verborgen economie: laat de schakels zien die een product doorloopt van grondstoffenproducent tot en met de detailhandel. ondernemingen die verwante bewerkingen uitvoeren op dezelfde hoogte in de bedrijfskolom. de som van de beloningen van alle in Nederland werkzame productiefactoren. de som van alle toegevoegde waarden van alle goederen en diensten in Nederland die tot de productie worden gerekend. binnenlands inkomen + saldo primaire inkomens van/naar het buitenland. Dus: binnenlands inkomen + ontvangen primaire inkomens van het buitenland betaalde primaire inkomens aan het buitenland = nationaal inkomen. De som van de beloningen van alle Nederlandse productiefactoren. is gelijk aan het netto nationaal inkomen. formele economie: dat deel van de economie dat in de officiële statistieken (in de Nationale Rekeningen bij het CBS) is opgenomen.(het witte circuit) verborgen economie: informele economie: dat deel van de economie dat niet in de officiële statistieken (in de Nationale Rekeningen bij het CBS) is opgenomen. (het grijze en het zwarte circuit). het geheel van wettelijke en onwettelijke activiteiten die niet in de officiële cijfers van het CBS voorkomt Niet alle zaken staan in de Nationale Rekeningen. Zo kennen sommige economische activiteiten géén prijs (bijv. doe-het-zelf-activiteiten, het werk in de huishouding, vrijwilligerswerk) en sommige economische activiteiten die wel een prijs kennen staan niet geregistreerd (bijv. zwart-werken) formele economie: (witte circuit) de officieel geregistreerde economie Economie legale circuit * doe-het-zelf-activiteiten (grijze circuit) * vrijwilligerswerk * werk in de huishouding informele economie (verborgen economie) illegale circuit (zwarte circuit) Zwarte economie/zwarte circuit: het illegale deel van de verborgen economie waar het om belasting en premiefraude gaat. De productie wordt berekend m.b.v. de toegevoegde waarde; dit om dubbeltellingen te voorkomen!!! 6

Toegevoegde Waarde (TW) = de marktwaarde minus de waarde van de ingekochte en verbruikte grond- en hulpstoffen, energie, halffabrikaten en diensten van derden. De toegevoegde waarde van de overheid kan niet op de gebruikelijke manier worden bepaald omdat de omzet van de overheid de bijdrage van de overheid aan de productie onderschat doordat veel goederen en diensten zonder betalingen of beneden de kostprijs ter beschikking worden gesteld. De TW van de overheid wordt daarom gelijk gesteld aan de lonen en salarissen van het overheidspersoneel!!! Tellen we de productiewaarde van bedrijven in de marktsector en de productie van de overheid bij elkaar op dan vinden we het binnenlands product = binnenlands inkomen. Binnenlands inkomen + saldo primaire inkomens van en naar het buitenland = Nationaal inkomen. REKENVAARDIGHEDEN PROCENTEN Een procent is een verhoudingsgetal, dat weergeeft hoe groot iets is ten opzichte van iets anders. Dat iets anders stellen we op 100% (= de basis). Voorbeeld 1 Het inkomen van Pieter is 3.000 per maand. Marieke verdient 4.000 per maand. Bereken het inkomen van Pieter in procenten van het inkomen van Marieke. 3000 ------- x 100% = 75% 4000 Voorbeeld 2 Het inkomen van Willem is 75% van het inkomen van Marijke. Marijke verdient 6000 per maand. Hoeveel verdient Willem? 0,75 x 6000 = 4500 Voorbeeld 3 Stel dat een bepaald product in de winkel 476 kost, inclusief 19% BTW. Hoe groot is het BTW-bedrag? 476 ----------- x 19 = 76 119 Hoe hoog is de prijs exclusief BTW? 476 ----------- x 100 = 400 119 7

Voorbeeld 4 Hubert heeft op zijn spaarrekening 4000 staan. De rente bedraagt 3,5% per jaar. De groeifactor is dus 1,035. Hoeveel staat er na 4 jaar op zijn spaarrekening? 4000 x 1,035 x 1,035 x 1,035 x 1,035 = 4590,09 oftewel 4000 x 1,035 4 = 4590,09 Voorbeeld 5 Op 1 januari 1997 had Wim 1500 op zijn spaarrekening staan. In 1997 wordt er alleen rente bijgeschreven. Eind 1997 staat er 1560 op zijn rekening. Hoe hoog is de rente? De groeifactor is 1560 : 1500 = 1,04. De groei (= groeipercentage) is dus 4%. Aangezien de groei uitsluitend toe te schrijven is aan ontvangen rente, bedraagt de rente blijkbaar 4%. Voorbeeld 6 De werkloosheid steeg in 2001 van 250.000 naar 275.000. Hoe hoog bedraagt de stijging in procenten? Nieuw Oud (basis) --------------------------- x 100% Oud (basis) 275.000 250.000 ------------------------- x 100% = 10% 250.000 Voorbeeld 7 In 1997 bedroeg de export in een land 300 miljard euro. In 1998 bedroeg de export 330 miljard euro. Bereken hoeveel procent de export in 1997 minder was dan in 1998. 300-330 1998 is basis, dus -------------- x 100% = - 9,1% 330 Voorbeeld 8 De export in een land steeg in 2001 met 6% ten opzichte van 2000 tot 530 miljard euro. Bereken de export in 2000. 530 miljard euro --------------------- x 100 = 500 miljard euro 106 INDEXCIJFERS Indexcijfer: geeft de verhouding weer tussen de omvang van een grootheid in een bepaalde periode en de op 100 gestelde omvang van die grootheid in de zogenoemde basisperiode. Voordeel met het werken met indexcijfers: Indexcijfers zijn verhoudingsgetallen. Een indexcijfer is geen percentage!!! - ontbreken van eenheden - eenvoudiger - makkelijker te vergelijken 8

Waarde in jaar n Indexcijfer in jaar n = --------------------------------- x 100 Waarde in het basisjaar Afzetindex x Prijsindex Omzetindex = -------------------------------- 100 Inflatie (Prijsinflatie): stijging van het gemiddeld prijspeil. Hoe meten we inflatie? Via de Consumentenprijsindex (CPI). De Consumentenprijsindex geeft het gemiddelde prijsverloop weer van een pakket goederen en diensten, zoals dat in het basisjaar 2000 (2000 = 100) gemiddeld door het Ned. gezin werd aangeschaft. Een reeks van deze cijfers geeft de ontwikkeling aan van de stijging of daling van de kosten van levensonderhoud, ofwel van inflatie(gemiddelde prijsstijging) of deflatie (gemiddelde prijsdaling). Deze ontwikkeling is de basis voor de prijscompensatie bij de loononderhandelingen. De Consumentenprijsindex komt als volgt tot stand: - via een budgetonderzoek worden de wegingsfactoren van de acht uitgavenrubrieken berekend. (budgetonderzoek: dit is een statistisch onderzoek van het CBS naar de omvang en de samenstelling van de consumptieve uitgaven van werknemersgezinnen en van de gehele bevolking. De gemiddeld per onderdeel bestede bedragen zijn dan de wegingsfactoren voor de Consumentenprijsindex). - Na onderzoek van de prijsontwikkeling van de betreffende goederen en diensten komt men tot de partiële prijsindexcijfers. - Als deze partiële prijsindexcijfers worden gewogen en opgeteld, verkrijgt men het samengestelde gewogen Consumentenprijsindexcijfer. (wegingsfactoren x partiële prijsindexcijfers) (gewogen) Consumentenprijsindex = --------------------------------------------------------------------------------- (CPI) wegingsfactoren "Consumenten Prijsindex" (CPI): geeft het gemiddeld prijsverloop weer van een pakket goederen en diensten dat in een basisperiode door een standaardgezin werd gekocht. (modaal gezin). De Consumentenprijsindex speelt een rol bij: a) de loononderhandelingen b) het defleren van nominale grootheden d.w.z. nominale grootheden omrekenen tot reële grootheden. 9

Indexcijfer nominaal inkomen Indexcijfer reëel inkomen = -------------------------------------------- x 100 Indexcijfer van het prijspeil Nominaal inkomen: het inkomen luidend in euro s (nog niet gecorrigeerd voor geldontwaarding) Reëel inkomen: het inkomen gecorrigeerd voor geldontwaarding. Geeft de koopkracht weer. Het basisjaar wordt ongeveer om de vijf jaar verlegd. De belangrijkste reden voor de periodieke verlegging van het basisjaar is dat het bestedingspatroon van de gezinnen in de loop van de tijd verandert. Bovendien geven gezinnenhun geld uit aan nieuwe producten terwijl andere producten verdwijnen. Er zijn drie redenen waarom de bestedingsgewoonten veranderen: (a) de behoeften van de mensen veranderen; (b) de prijzen van artikelen veranderen door steeds goedkopere productiemethoden (automatisering); (c) de inkomens van mensen veranderen Tenslotte moet nog gewezen worden op de beperkte gebruiksmogelijkheden van de Consumentenprijsindex: 1. het is gebaseerd op een standaardpakket goederen en diensten (een gemiddelde) dat voor heel weinig gezinnen geldt; 2. het standaardpakket is al snel verouderd; 3. het indexcijfer slaat alleen op gezinsconsumptie en dus op consumptiegoederen. Hoofdstuk 3 WELVAART Welvaart in enge zin: we kijken dan naar de groei van het reële inkomen per hoofd (de hoeveel- (materiële welvaart) heid goederen en diensten die je tot je beschikking hebt). Welvaart (in ruime zin): we kijken dan naar de behoeftebevrediging. De mate waarin de behoeften worden bevredigd met behulp van schaarse alternatief aanwendbare middelen. We kijken dan ook naar een schoon milieu, vrije tijd etc. Welzijn: we kijken dan naar de mate waarin behoeften worden bevredigd zonder opoffering van schaarse alternatief aanwendbare middelen (denk aan liefde, geluk etc.). Gaat buiten de economie om. Nominaal inkomen: Reëel inkomen: het geldbedrag dat iemand ontvangt. de koopkracht van het inkomen. Indexcijfer nominaal inkomen Indexcijfer reëel inkomen = --------------------------------------- x 100 (koopkracht) Prijsindexcijfer (CPI) Economische groei in enge zin: groei van het reële inkomen per hoofd (volumestijging) Economische groei in ruime zin: groei van de behoeftebevrediging. Het reële inkomen per hoofd wordt vaak gebruikt als een maatstaf voor het welvaartsniveau van een land, maar eigenlijk is het reële inkomen per hoofd een gebrekkige maatstaf voor het welvaartsniveau van een land. Hier volgen een aantal redenen: 10

(1) er wordt geen rekening gehouden met de omvang van de parallelle economie (zelfvoorziening etc.) (2) er wordt geen rekening gehouden met de omvang van het zwarte circuit (3) er wordt geen rekening gehouden met de omvang dan wel aard van de behoeften (4) het zegt nog niks over de verdeling van het inkomen. Duurzame ontwikkeling: een economische ontwikkeling die zodanig is dat ook in de toekomst welvaart mogelijk blijft. De laatste jaren groeit het besef dat een stijging van de productie gepaard gaat met externe effecten. Externe effecten: positieve en negatieve nevengevolgen van productie en/of consumptie op de omgeving (op anderen) die niet zijn opgenomen in de prijs. We spreken van positieve externe effecten (bijv. onderwijs) als ze op anderen een welvaartsvermeerderende invloed hebben. We spreken van negatieve externe effecten (bijv. milieuvervuiling) als ze op anderen een welvaartsverminderende invloed hebben. Een stijging van de productie in een land kan zelfs leiden tot een daling van het welvaartsniveau in dat land!!!! Verklaring: De welvaart daalt als het welvaartseffect van de negatieve externe effecten groter is dan het welvaartseffect van de productiegroei en de positieve externe effecten. Op drie manieren worden vervuilingsbronnen aangepakt: - door vermindering van de uitstoot van schadelijke stoffen; - door het volume van productie en consumptie in sommige gevallen te verminderen; - door schonere productietechnieken en consumptie, Door middel van heffingen kan getracht worden rekening te houden met negatieve externe effecten. Als de vervuiling in de prijs wordt opgenomen bijv. via een heffing kun je niet meer van een negatief extern effect spreken. Internaliseren: het intern maken van externe effecten (m.a.w. in de prijs tot uitdrukking laten komen) 11

Hoofdstuk 4 De collectieve sector Collectieve sector = Publieke sector Collectieve sector = Overheid + de instellingen voor de sociale zekerheid. Centrale Overheid Rijksoverheid Collectieve sector Overheid Lagere Overheid Gemeenten Provincies Waterschappen Instellingen voor de sociale zekerheid (sociale fondsen) De overheid verschaft collectieve goederen en individuele goederen. collectieve goederen: goederen die naar hun aard niet te splitsen zijn in individueel leverbare eenheden. De gebruiker kan er dan ook geen prijs per eenheid voor betalen en daarom worden ze uit de algemene middelen van de overheid gefinancierd. bijv. defensie, rechtspraak, landsbestuur. quasi-collectieve goederen: goederen die naar hun aard gesplitst kunnen worden in individuele eenheden, maar die toch door of namens de overheid worden aangeboden aan het publiek (gratis of flink onder de kostprijs). Er kunnen sociale, politieke of praktische redenen aan ten grondslag liggen: bijv. onderwijs, water, sociale woningbouw, wegenstelsel etc. individuele goederen: goederen die splitsbaar zijn in individueel leverbare eenheden en tegen een marktprijs worden aangeboden. Om uiteenlopende redenen verzorgt de overheid ook de voorziening in verschillende individuele goederen. Deze goederen, ook wel quasi-collectieve goederen genoemd, kunnen door het particuliere bedrijfsleven worden voortgebracht en via de markt worden aangeboden Toch trekt de overheid (de zeggenschap over) deze producten aan zich en biedt de betrokken goederen, vaak gratis of tegen een lagere prijs dan de kostprijs, aan. Dit gebeurt om velerlei redenen: - te hoge inningskosten om het goed via particuliere ondernemingen te laten verzorgen (denk aan ons wegennet) - het feit dat een te laag inkomen geen drempel mag vormen (denk aan onderwijs) - het feit dat sommige goederen een positief effect hebben voor de maatschappij als geheel (denk aan onderwijs, openbaar vervoer) - de opvatting van de overheid dat het gebruik van sommige goederen moet worden aangemoedigd (merit-goods bijv. museabezoek, bib.) of ontmoedigd (demerit-goods bijv. alcohol, sigaretten). Aanmoedigen gebeurt via subsidies, ontmoedigen via heffingen. 12

consumptie materiële consumptie (bijv. defensie, pen en papier ambtenaar) bestedingen immateriële consumptie (ambtenarensalarissen) Uitgaven Collectieve sector investeringen (bijv. infrastructuur) overdrachten inkomensoverdrachten (van belasting- en premiebetaler naar uitkeringsgerechtigden) vermogenoverdrachten (bijv. schenkingen en aflossingen van schulden) Uitgaven voor sociale zekerheid (sociale uitkeringen) A. Sociale voorzieningen (voornamelijk betaald door Rijks- (ABW nu WWB) overheid uit de algemene middelen = belastingen) B. Sociale verzekeringen (betaald uit premies) B. 1. Volksverzekeringen (voor iedereen, ongeacht of je premie (AKW hebt betaald en hoogte uitkering is AOW onafhankelijk van de hoogte van je AWBZ inkomen) ANW) B. 2. Werknemersverzekeringen (alleen voor mensen in loon- (ZW WVLZ) dienst, er bestaat een loondervingsverzekeringen WAO nu WIA verband tussen de hoogte WW van de premie en de hoogte ZVW van de uitkering) Sociaal Minimum: het bedrag dat iemand minimaal nodig heeft om zich te kunnen redden in de Nederlandse samenleving. Het sociaal minimum is in Nederland een vastgesteld percentage (70%) van het wettelijk minimumloon, het loon dat werknemers minimaal verdienen. Welvaartsvastheid van de uitkeringen kan worden bereikt door het minimumloon even hard te laten stijgen als de lonen. Wanneer het minimumloon wordt gekoppeld aan de lonen in de bedrijven zijn automatisch ook de uitkeringen daaraan gekoppeld, want die zijn immers een vast percentage van het minimumloon. Privatiseren: het overhevelen van productie van de collectieve sector naar de marktsector (bijv. PTT, DSM, staatsuitgeverij, NS, de Ziektewet en de WAO, energiebedrijven etc.) 13

Nationaliseren: het overhevelen van productie van de marktsector naar de collectieve sector. Waardevaste uitkeringen: de koopkracht van de uitkering blijft gelijk. Een waardevaste uitkering stijgt mee met het gemiddelde prijsniveau; waardevaste uitkeringen zijn in Nederland gekoppeld aan de consumentenprijsindex (CPI) Welvaartsvaste uitkeringen: uitkeringen die meegaan met de gemiddelde stijging van CAOlonen in het bedrijfsleven. Koppeling: lonen en uitkeringen zijn gekoppeld aan de gemiddelde loonstijging in het bedrijfsleven (gemiddelde stijging van CAO-lonen). Omslagstelsel: een financieringsstelsel waarbij de jaarlijks op te brengen premies zijn afgestemd op het totaal van de jaarlijkse uitkeringen (bijv. bij de financiering van de volksverzekeringen, bijv. AOW). Dus elk jaar wordt geschat welk bedrag in totaal nodig is voor uitkeringen, vervolgens wordt dit bedrag omgeslagen over de inkomens die in dat jaar worden verdiend. Op die manier kunnen de premies worden vastgesteld. Kapitaaldekkingsstelsel: een financieringsstelsel waarbij uit de jaarlijks op te brengen premies vermogen wordt gevormd voor de financiering van uitkeringen in de toekomst (bijv. bij bedrijfspensioenen). Inflatiecorrectie: bijstelling van de tarieven van loon- en inkomstenbelasting om de stijging van de druk van die belasting, veroorzaakt door de inflatie, ongedaan te maken. SV = sociale voorziening WNV = werknemersverzekering VV = volksverzekering OSV = overige sociale verzekeringen HK = uitkering in verband met hoge kosten ID = uitkering in verband met inkomensderving (opvang inkomensverlies) Afkorting Naam voluit SV/WNV/ HK/ID Hoogte VV/OSV AOW Algemene Ouderdomswet VV ID sociaal minimum WVLZ / ZW Wet Verlenging Loondoorbetalings- WNV ID 70% van Verplichting bij Ziekte / Ziektewet laatstverdiende loon ZVW Zorgverzekeringswet WNV HK kosten AWBZ Algemene Wet Bijzondere VV HK kosten Ziektekosten WIA Wet Werk en Inkomen naar WNV ID 70% van Arbeidsvermogen laatstverdiende loon WW Werkloosheidswet WNV ID 70% laatst verdiende loon 14

ANW Algemene Nabestaanden Wet VV ID sociaal minimum AKW Algemene Kinderbijslagwet VV HK kosten (afhankelijk van leeftijd) WWB Wet Werk en Bijstand SV ID sociaal (vroeger de minimum ABW = Algemene Bijstandswet) - loonheffing - inkomensheffing uit arbeid (box 1) directe - vermogensrendementsheffing op inkomen uit vermogen box 3 (1) belastingen - vennootschapsbelasting Inkomsten Collectieve sector - successierechten (belastingen, sociale premies, niet-belastingontvangsten) - kansspelbelasting indirecte - BTW - accijnzen - milieuheffingen (ecotaks) - invoerrechten - motorrijtuigenbelasting (2) sociale premies premies volksverzekeringen (in de eerste en tweede belastingschijf) premies werknemersverzekeringen (3) niet belastingontvangsten - inkomsten uit overheidsbezit (aardgasopbrengsten, winstafdracht DNB) - retributies (bijv. parkeergeld, havengeld, paspoortleges etc.) Belastingen: zijn verplichte afdrachten aan de overheid, zonder dat daar een directe prestatie tegenover staat. Directe belastingen: zijn heffingen op het inkomen of het vermogen van personen. Bij de directe belastingen is degene die de belasting afdraagt tevens degene op wie de belasting drukt. Bij de indirecte belastingen is dat niet het geval: degene die deze belasting afdraagt kan hem doorberekenen aan iemand anders (bijv. BTW, ecotaks etc.) Bij sociale premies is wel duidelijk waarvoor ze worden gebruikt: voor het betalen van sociale uitkeringen. 15

In Nederland bestaan drie BTW-tarieven: - het gangbare tarief is 19% en geldt voor de meeste (niet-alledaagse) goederen en diensten; - het verlaagde tarief van 6% is er voor noodzakelijke levensbehoeften zoals bijv. brood, melk en vlees; - het nultarief (0%) geldt bijvoorbeeld voor medische diensten, onderwijs en huur. Accijnzen zijn bijzondere verbruiksbelastingen die worden geheven over bepaalde consumptiegoederen zoals alcohol, suiker, tabak en benzine. De BTW heeft allereerst als doel algemene middelen te verwerven (de schatkist vullen). De BTW is een percentage van de verkoopprijs (excl. BTW) De accijns komt bovenop de BTW en heeft als doel het afremmen van de consumptie. De accijns is een vast bedrag per artikel. Opmerking: als de accijns op benzine hoger wordt, moet de klant ook over de accijnsverhoging BTW betalen. Dat leidt tot een extra prijsverhoging. De invoering van de ecotaks werd gezien als stap op weg naar vergroening of ecologisering van het belastingsysteem. De vergroening van het belastingstelsel is een van de instrumenten waarmee de regering de duurzaamheid van de productie wil bevorderen. Retributies: individueel toegerekende prijzen voor het gebruik van een overheidsvoorziening bijv. parkeergeld, havengeld, leges paspoort. belastingen + sociale premies + niet-belastingmiddelen Collectieve lastendruk = ------------------------------------------------------------------------------- x 100% BBP (bruto binnenlands product) De niet-belastingmiddelen horen gedeeltelijk tot de collectieve lasten, bijvoorbeeld het collegegeld, paspoortleges, aardgasopbrengsten. In 2006 bedroeg de collectieve lastendruk ongeveer 40%. Een zware collectieve lastendruk kan velerlei reacties uitlokken. Deze reacties zijn: a. ontgaan van belastingen (bijv. lening afsluiten, rente over schuld is aftrekbaar) ontwijken van belasting (bijv. door het belaste artikel niet te kopen) ontvluchten van de belastingen (bijv. verhuizen naar een belasting vriendelijk land) ontduiken van de belastingen (door het verzwijgen voor de fiscus van inkomsten) b. afwentelen van de belasting (bijv. via hogere looneisen loon-prijsspiraal) c. invloed op arbeidsparticipatie 16

Arbeidskosten (of loonkosten) min werkgeversaandeel in de sociale premies ------------------------------------------------------------------ = Bruto loon min werknemersaandeel in de sociale premies min loonheffing ( = premies volksverzekeringen + loonbelasting) --------------------------------------------------------------------------------------------- = Netto loon Wig = Arbeidskosten netto loon De overheid treedt de laatste tijd wat terug in dit opzicht door staatsbedrijven te privatiseren en door de burgers een (hogere) eigen bijdrage te laten betalen bij het gebruik van overigens gesubsidieerde goederen (profijtbeginsel) De heffingen op inkomen A. De heffing op inkomen uit arbeid: box 1 B. De vermogensrendementheffing: box 3 Als ingezetene van Nederland ben je verplicht de belastingdienst het inkomen te melden dat je in de loop van het jaar hebt ontvangen. De fiscus deelt het inkomen in, in zogenaamde boxen. Er zijn drie boxen. In box 1 wordt het inkomen belast dat werd verdiend met arbeid: het loon voor de werknemers en de winst voor de zelfstandigen. Box 2 is voor degenen die een flink pakket (minstens 5%) van de aandelen van een bedrijf hebben (deze box bespreken we niet). In box 3 wordt het inkomen belast dat werd verdiend met vermogen, dus de rente, de huur, de pacht en de winst. Ad A. De heffing op inkomen uit arbeid: box 1 De belasting wordt berekend over het belastbaar arbeidsinkomen: het bruto arbeidsinkomen (vermeerderd met het huurwaardeforfait, auto van de zaak) en verminderd met aftrekposten (bijv. beroepskosten, hypotheekrente, kosten kinderopvang, buitengewoon hoge lasten voor ziekte, studie onderhoud kinderen). Bruto arbeidsinkomen (+ huurwaarde forfait, auto van de zaak) aftrekposten = belastbaar arbeidsinkomen. Het belastbaar arbeidsinkomen wordt daartoe opgesplitst in delen, de zogenaamde belastingschijven. Voor de opeenvolgende schijven geldt telkens een hoger tarief. We kennen een progressief belastingsysteem. De schijventarieven over 2001 schijven schijflengte percentage heffing per schijf heffing over het totaal van de schijven 1 e schijf 0 < 16.893 16.893 34,4%* 5.811 5.811 2 e schijf 16.894 < 30.357 13.464 41,95%* 5.648 11.459 3 e schijf 30.358 < 51.762 21.405 42,0% 8.990 20.449 4 e schijf > 51.762 nvt 52% - - * Over de eerste twee schijven worden belasting en premies volksverzekeringen gecombineerd geheven. Het premiepercentage voor beide schijven is 32,6%. In de eerste schijf resteert daarmee een belastingpercentage van 1,8% en in de tweede schijf 9,35%. De heffingen in de derde en vierde schijf bestaan uitsluitend uit belastingen. 17

Ad B. De vermogensrendementheffing: box 3 Het gaat hierbij om opbrengsten uit het vermogen zoals rente op spaarrrekeningen, de winstuitkeringen op aandelen, de huur en de pacht. De belasting op deze inkomsten is de vermogensrendemenheffing. Het vermogen bestaat uit de waarde van de bezittingen verminderd met de schulden: de waarde van de eigen woning telt niet mee. Een deel van het vermogen wordt niet belast; de vrijstelling bedraagt 19.522 voor alleenstaanden en het dubbele ( 39.044) voor samenwonenden. Over de rest van het gemiddeld vermogen gaat de belastingdienst uit van een rendement van 4%. De vermogensrendementheffing bedraagt 30% van het denkbeeldige rendement van 4%. Heffingskortingen De hiervoor besproken heffingen op het inkomen uit arbeid en vermogen worden opgeteld. Dit totaalbedrag is echter niet wat je uiteindelijk moet betalen. Er worden kortingen gegeven, de zgn. heffingskortingen. De kortingen worden op de heffing in mindering gebracht. Algemene heffingskorting, arbeidskorting voor werkenden, alleenstaande ouderkorting, ouderenkorting. Box 1 Bruto inkomen - aftrekposten = belastbaar inkomen x schijftarieven = heffing op inkomen uit arbeid uit arbeid 34,4% tot 52% uit arbeid Box 3 Gemiddeld vermogen - vrijgesteld vermogen = belastbaar vermogen x 4% x 30% = vermogensrendement- (excl. eigen woning) heffing ------------------------- totale heffingsbedrag - heffingskortingen ------------------------------ verschuldigde inkomensheffing Belastingdruk: * Gemiddelde belastingdruk Het totale bedrag aan verschuldigde belasting als percentage van het totale inkomen. Belastingen Gemiddelde belastingdruk = ---------------- x 100% Bruto Inkomen * Marginale belastingdruk (= marginaal belastingtarief) Het belastingtarief over de laatstverdiende euro. d.w.z. de verschuldigde bedrag aan belasting dat betrekking heeft op de top van het inkomen als percentage van de top van het inkomen. Extra belastingen belastingen Marginale belastingdruk = ----------------------- x 100% = --------------------- x 100% Extra Inkomen inkomen Belasting: Een gedwongen betaling aan de overheid waarvoor de overheid geen individueel aanwijsbare tegenprestatie levert. Bij retributies is dat verband wel aanwijsbaar (havengeld, leges op paspoorten)) 18

Belastingen worden geheven op basis van: (1) Draagkrachtbeginsel (of rechtvaardigheidsbeginsel): de belastingen moeten naar draagkracht geheven worden. Hiermee wordt bedoeld dat iemand met een hoog inkomen naar verhouding meer belasting kan betalen dan iemand met een laag inkomen. Denk aan ons progressief belastingsysteem. (2) Profijtbeginsel: de overheid legt een direct verband tussen de geleverde prestaties en de te betalen heffingen. Dit beginsel past echter slechts bij retributies en niet bij belastingen. Er bestaat immers bij belastingen per definitie geen direct aanwijsbare tegenprestatie van de overheid. De motorrijtuigenbelasting kent een beperkte toepassing van het profijtbeginsel: hoe zwaarder een voertuig, des te hoger de belasting (zware voertuigen veroorzaken meer slijtage aan de wegen dan lichte voertuigen). (3) Doelmatigheidsbeginsel: De belastingheffing mag per saldo niet nadelig zijn voor de welvaart. Bijv. de kosten van inning mogen niet te hoog zijn in verhouding tot de opbrengsten. Tarief niet te hoog (vroeger toptarief 72%) anders ontwijkgedrag dan wel belastingontduiking Degressieve belasting: Een belastingsysteem waarbij de totaal verschuldigde belasting afneemt als percentage van het inkomen naarmate het inkomen hoger is. De gemiddelde belastingdruk daalt. M.a.w. naarmate je meer verdient moet je in verhouding (procentueel) minder belasting betalen. Progressief belastingstelsel: Een belastingsysteem waarbij de totaal verschuldigde belasting toeneemt als percentage van het inkomen naarmate het inkomen hoger is. De gemiddelde belastingdruk stijgt. M.a.w. naarmate je meer verdient moet je in verhouding (procentueel) meer belasting betalen. Proportioneel belastingstelsel: Een belastingsysteem waarbij de totaal verschuldigde belasting gelijk blijft als percentage van het inkomen naarmate het inkomen hoger is. De gemiddelde belastingdruk blijft gelijk. M.a.w. naarmate je meer verdient moet je in verhouding (procentueel) evenveel belasting betalen. Denivelleren: Als de verhouding tussen de hoge inkomens en de lage inkomens verandert ten nadele van de lage inkomens. De inkomensverhoudingen groter maken. Een voorbeeld. Als A eerst 1000 verdient en B 2000 is de verhouding tussen het inkomen van A en B 1 : 2. Als A nu 500 gaat verdienen en B 1500, blijft het verschil 1000 maar de verhouding wordt 1 : 3. De inkomens zijn gedenivelleerd, in verhouding zijn de verschillen groter geworden; eerst verdiende B twee zo veel als A en nu drie keer zo veel. Nivelleren: Als de verhouding tussen de hoge inkomens en de lage inkomens verandert ten gunste van de lage inkomens. De inkomensverhoudingen kleiner maken. Een voorbeeld. Als A eerst 1000 verdient en B 2000 is de verhouding tussen het inkomen van A en B 1:2. Als A nu 1500 gaat verdienen en B 2500, blijft het verschil 1000 maar de verhouding wordt 1 : 5/3. De inkomens zijn genivelleerd, in verhouding zijn de verschillen kleiner geworden; eerst verdiende B twee keer zo veel als A en nu 5/3 keer zo veel. De progressie in ons schijvensysteem werkt nivellerend op de inkomensverdeling. De nivellerende werking wordt voor een deel weer teniet gedaan door de aftrekposten, waarvan de hypotheekrente de belangrijkste is. Voor iemand die met zijn belastbaar inkomen in de hoogste schijf valt betekent elke 19

euro waarmee hij zijn belastbaar inkomen kan verminderen een voordeel van 52 eurocent. Bij iemand in de eerste schijf is dat voordeel slechts 34,4 eurocent. Personen met een hoog inkomen hebben daardoor meer voordeel van aftrekposten dan personen met een laag inkomen. Daarnaast hebben personen met een hoog inkomen veelal een groter bedrag aan aftrekposten. De aftrekposten hebben een denivellerende werking. Premies voor de volksverzekeringen worden alleen geheven in de eerste twee schijven. In deze eerste twee schijven werkt de premieheffing proportioneel. Iedereen betaalt in verhouding evenveel namelijk 32,6%. Over het meerdere inkomen (derde en vierde schijf) hoeft geen premie meer betaald te worden en blijft het premiebedrag dus constant. Voorbij de tweede schijf werkt de premieheffing dus degressief; je verdient meer maar het premiebedrag blijft hetzelfde dus de premiedruk daalt voor inkomens in de derde en vierde schijf. De premies voor de volksverzekeringen vinden we in de eerste twee schijven van ons belastingsysteem. De belastingdienst int de premies en zorgt ervoor dat ze in de verschillende sociale fondsen terecht komen. In 2005 gelden de volgende premiepercentages: AOW 17,90% ANW 1,25% AWBZ 13,45% AKW 0% --------- ----------- Totaal 32,60% Wat opvalt is dat voor de AKW geen premie is vermeld. Dat komt omdat de overheid enkele jaren geleden heeft besloten deze premiebetaling voor haar rekening te nemen. De AKW wordt dus gefinancierd uit de schatkist. Toch wordt de AKW nog steeds beschouwd als een sociale verzekering en niet als een sociale voorziening. Personen vanaf 65 jaar betalen niet langer premie voor de AOW. De premies voor de werknemersverzekeringen worden geheven over looninkomens. De belangrijkste premiepercentages op 1 januari 2005: werkgever werknemer WAO-basis 5,60% - WAO-rekenpremie 1,67% WW 2,45% 5,85% ZVW 6,50% De WAO regeling werd in 1998 vernieuwd. De premie bestaat uit twee delen. De basis-premie geldt voor alle bedrijven. De premie-opbrengst is bestemd voor bestaande WAO-gevallen. De rekenpremie is bestemd voor nieuwe gevallen. De hoogte van de rekenpremie verschilt per bedrijf en hangt af van het aantal werknemers van een bedrijf dat in het verleden in de WAO terecht kwam (het WAO-risico) 20