Beslissing van de Tuchtcommissie Nederlandstalige Kamer (art. 58 van de wet van 22 juli 1953 houdende de oprichting van het IBR)

Transcriptie

1 Beslissing van de Tuchtcommissie Nederlandstalige Kamer (art. 58 van de wet van 22 juli 1953 houdende de oprichting van het IBR) Openbare terechtzitting van 25 april 2014 In de zaak 450/2012/( )/N Ref. KVI: 12/IBR/VOD-002 De Raad van het Instituut van de Bedrijfsrevisoren, met zetel te 1000 Brussel, Emile Jacqmainlaan 135, bijgestaan door Mr. ( ), advocaat, met kantoor te ( ). Tegen: De heer ( ), bedrijfsrevisor, met woonplaats te ( ), ingeschreven onder het nummer ( ), bijgestaan door Mr. ( ), advocaat, met kantoor ( ). ****** Gelet op het verslag van de Raad van het IBR aan de Kamer van verwijzing en instaatstelling van 7 februari Gelet op de beslissing van de Kamer van verwijzing en instaatstelling van 26 september 2012 tot doorverwijzing naar de Tuchtcommissie. Gelet op de zitting van 10 oktober 2013 waarbij tussen partijen een conclusiekalender werd overeengekomen en de zaak voor behandeling werd vastgesteld op zitting van 20 maart Gelet op de conclusies van partijen. 1. Rechtspleging Op de zitting van 20 maart 2014 verscheen de heer ( ), bijgestaan door Mr. ( ) loco Mr. ( ), alsook de Raad, vertegenwoordigd door de heer ( ), eveneens bijgestaan door een raadsman. De zaak werd gepleit, de heer ( ) werd gehoord, waarna de debatten werden gesloten en de zaak in beraad werd genomen. Tuchtcommissie-Beslissing inzake de heer ( ) 450/2012/( )/N pagina 1

2 2. Situering van de tuchtprocedure Naar aanleiding van de kwaliteitscontrole 2008 van bedrijfsrevisor ( ), heeft de Commissie Kwaliteitscontrole vastgesteld dat bedrijfsrevisor ( ) door middel van zijn persoonlijke bedrijfsrevisorenvennootschap ( ) op 9 december 2008 een revisorenverslag in toepassing van artikel 777 van het Wetboek van vennootschappen heeft afgeleverd ten behoeve van de ( ) en dit naar aanleiding van de voorgenomen omvorming van de vennootschapsvorm naar een CVA. Deze omvorming is uiteindelijk gebeurd bij notariële akte van 10 december De Raad is van oordeel dat het revisorenverslag werd afgeleverd met miskenning van de onafhankelijkheidsverplichtingen die een bedrijfsrevisor in acht moet nemen. Volgens de KVI waren er voldoende tenlasteleggingen om de zaak naar de Tuchtcommissie verwijzen. De Raad was verder in haar verslag aan de KVI van oordeel dat er sprake was van onwaardig gedrag bij de medewerking aan de onderzoeksverrichtingen. Hierover was de KVI van oordeel dat er onvoldoende tenlasteleggingen waren om een verwijzing te rechtvaardigen. De heer ( ) betwist dat hij de onafhankelijkheidsbepalingen zou hebben geschonden. 3. Beoordeling 3.1. Exceptie van niet mededeling van stukken-schending van de rechten van verdediging De heer ( ) voert aan dat deze tuchtprocedure gebaseerd is op een toezichtsdossier en tuchtprocedure die lastens de heer ( ) werd gevoerd. Dit dossier werd niet gevoegd in deze tuchtprocedure en dit maakt, aldus de heer ( ), een schending van zijn rechten van verdediging uit, aangezien de Tuchtcommissie kennis moet kunnen nemen van alle elementen, à charge en à décharge. Een objectieve beoordeling van het tuchtdossier, zo stelt de heer ( ), veronderstelt de inzage in het dossier van de heer ( ). De elementen of feiten die aan deze tuchtprocedure ten grondslag liggen, worden, met uitzondering van de vraag of de heer ( ) op het ogenblik van het uitbrengen van het verslag nog vennoot was bij ( ), op zich niet betwist. De heer ( ) leverde, via zijn bedrijfsrevisorenvennootschap, een revisorenverslag af in toepassing van art. 777 Wetboek van vennootschappen, ten behoeve van de ( ). Volgens de Raad gebeurde dit met miskenning van de onafhankelijkheidsbepalingen, de heer ( ) betwist dit. Tuchtcommissie-Beslissing inzake de heer ( ) 450/2012/( )/N pagina 2

3 De Tuchtcommissie is van oordeel dat deze beoordeling kan gebeuren aan de hand van het voorliggend dossier. Er wordt niet aangetoond of aannemelijk gemaakt dat er elementen uit het dossier van de heer ( ), in enige mate relevant kunnen zijn, voor de behandeling van dit dossier, in het bijzonder, de afgelijnde vraag, of de aflevering van het verslag in toepassing van art. 777 Wetboek van vennootschappen, gebeurde met miskenning van de onafhankelijkheidsbepalingen. Gelet op het voorgaande is de exceptie van niet mededeling van stukken ongegrond Beoordeling Een bedrijfsrevisor moet zijn revisorale taken in volledige onafhankelijkheid uitoefenen. Deze onafhankelijkheidsplicht wordt verwoord in art. 14, 1 en 3,3 van de wet van 22 juli 1953 houdende de oprichting van een Instituut van de Bedrijfsrevisoren en organisatie van het publiek toezicht op het beroep van bedrijfsrevisor. Art van deze wet bepaalt dat bij het vervullen van zijn revisorale opdracht de bedrijfsrevisor in volledige onafhankelijkheid van de betrokken persoon handelt. Art. 14 3, 3 schrijft voor dat de bedrijfsrevisor geen opdrachten mag aanvaarden onder de voorwaarden die een objectieve uitvoering daarvan in het gedrang zouden kunnen brengen. Het KB van 10 januari 1994 betreffende de plichten van bedrijfsrevisoren, werkt de onafhankelijkheidsverplichting verder uit, op deontologisch vlak. Zo bepaalt artikel 6 van het KB: De bedrijfsrevisor mag geen enkele opdracht uitvoeren, wanneer hij zich in een positie bevindt waardoor zijn onafhankelijkheid bij de uitoefening van zijn opdracht in het gedrang zou kunnen worden gebracht, of waardoor de vertrouwensrelatie met de partijen in de onderneming waar hij die opdracht uitvoert, zou geschaad kunnen worden. Art. 7 van het KB bepaalt: Het is de bedrijfsrevisor verboden om een opdracht, een functie of een mandaat te aanvaarden of voort te zetten, wanneer de uitoefening daarvan hem in een positie van belangenconflict dreigt te plaatsen die van aard is het onafhankelijke oordeel dat hij moet uitbrengen in het gedrang te brengen. Verder stelt paragraaf van de normen inzake het verslag op te stellen bij de omzetting van een vennootschap dat de bedrijfsrevisor de hem toevertrouwde opdracht uitvoert in volledige onafhankelijkheid, overeenkomstig de algemene deontologische principes De Raad is van oordeel dat de hiervoor vermelde onafhankelijkheidsbepalingen zijn geschonden door de heer ( ), wanneer hij, via zijn bedrijfsrevisorenvennootschap, de opdracht aanvaardde en het verslag (art. 777 Wetboek van vennootschappen) afleverde. Tuchtcommissie-Beslissing inzake de heer ( ) 450/2012/( )/N pagina 3

4 De heer ( ) verwijt de Raad uit te gaan van een foutieve premisse dat zowel hijzelf als de heer ( ) vennoten waren bij ( ). In de eerste plaats wijst de heer ( ) erop dat niet hij, maar de vennootschap ( ) het verslag uitbracht. De omstandigheid dat de heer ( ) in persoonlijke naam vennoot was bij ( ), zou de onafhankelijkheid van zijn vennootschap niet in het gedrang brengen. In dezelfde logica wordt eveneens vermeld dat het verslag niet voor de heer ( ) in persoon werd uitgebracht, maar voor de vennootschap ( ). Tot slot voert de heer ( ) aan dat de heer ( ) op het ogenblik van de aanvaarding en uitvoering van de opdracht geen vennoot meer was bij ( ) Gelet op de professionele nabijheid tussen de heer ( )en de heer ( ), moet worden vastgesteld dat de onafhankelijkheidsbepalingen eigen aan het beroep van bedrijfsrevisor werden geschonden door de opdracht te aanvaarden. In de eerste plaats kan de heer ( ) zich niet verschuilen achter het feit dat niet hij maar zijn vennootschap het verslag heeft afgeleverd, ten behoeve van de ( ) en niet ten behoeve van de heer ( ) in persoon. De Raad merkt terecht op dat men zich niet van zijn deontologische verplichtingen kan ontdoen door een vennootschap tussen zichzelf en de opdrachtgever te plaatsen. Dit is des te meer het geval nu de heer ( ) oprichter, enige aandeelhouder en statutair zaakvoerder is van de vennootschap ( ) en de heer ( ) quasi enige aandeelhouder (749 van de 750 aandelen) en statutair zaakvoerder was van de BVBA ( ). In elk geval staat vast dat de graad van professionele nabijheid, los van de vraag of de heer ( ), nog als vennoot kon beschouwd worden op het ogenblik van het toekennen/aanvaarden van de revisorale opdracht, van die aard was dat de onafhankelijkheidsbepalingen in het gedrang kwamen. In tegenstelling tot wat de heer ( ) voorhoudt, is dit geen subjectieve appreciatie van de Raad. De professionele relatie staat vast. Naar de buitenwereld toe gaat het om collega s. Zo staat vast dat ze gedurende geruime tijd als vennoten samen werkzaam waren bij dezelfde vestiging van ( ) in Antwerpen. Verder blijkt dat in het jaarverslag van ( ) de heer ( )als partner staat vermeld. Dit wil volgens de heer ( ) enkel zeggen dat hem binnen ( ) een zekere status werd toegekend. Tuchtcommissie-Beslissing inzake de heer ( ) 450/2012/( )/N pagina 4

5 Het maakt alleszins duidelijk dat de heer ( ) werkzaam was binnen ( ), net zoals de heer ( ), op het ogenblik van het aanvaarden van de opdracht en het afleveren van het verslag. Deze professionele verhouding impliceert een beletsel, gelet op de onafhankelijkheidsverplichting, om voor elkaar revisorale opdrachten uit te voeren. In elk geval kan deze situatie de onafhankelijkheid in het gedrang brengen. Het brengt alleszins een risico van gebrek aan onafhankelijkheid mee, hetgeen eveneens niet kan aanvaard worden en in strijd is met het KB van 10 januari Hierin wordt uitdrukkelijk bepaald dat een bedrijfsrevisor geen opdracht mag uitvoeren, wanneer hij zich in een positie bevindt, waardoor zijn onafhankelijkheid bij de uitoefening van zijn opdracht in het gedrang zou kunnen gebracht worden (art. 6). Art. 7 bepaalt dat het verboden is een opdracht te aanvaarden, wanneer de uitoefening daarvan hem in een positie van belangenconflict dreigt te plaatsen. De onafhankelijkheid van de bedrijfsrevisor raakt de kern van zijn taak en de geloofwaardigheid die aan zijn oordeel wordt gegeven. Over de onafhankelijkheid mag naar het maatschappelijk verkeer toe niet de minste twijfel bestaan. Het feit of de werkzaamheden met de nodige objectiviteit en vakkennis zijn gebeurd, doet hieraan geen afbreuk. Gelet op het voorgaande wordt de inbreuk weerhouden Redelijke termijn De heer ( ) voert in ondergeschikte orde aan dat de redelijke termijn in dit dossier is overschreden. Het rapport dat aanleiding gaf tot deze tuchtprocedure dateert van december Het onderzoek is gestart, aldus de heer ( ), in juli 2009, wanneer hem werd meegedeeld dat er een toezichtsdossier lastens hem werd geopend. De redelijke termijn die in acht moet worden genomen begint pas te lopen van het ogenblik dat betrokkene wordt beschuldigd. Dit wil zeggen wanneer hij in verdenking wordt gesteld wegens het plegen van een tuchtrechtelijk sanctioneerbaar feit of wanneer hij enige daad van onderzoek onder de dreiging van een tuchtvervolging leeft en dit een ernstige weerslag heeft op zijn persoonlijke toestand (Zie o.m. in die zin Cass. 13 maart 2008, Het openen van een toezichtsdossier op zich impliceert niet dat betrokkene in beschuldiging wordt gesteld of dat er sprake is van een dreiging van tuchtvervolging, met een ernstige weerslag op de persoonlijke toestand van betrokkene. De opening van een toezichtsdossier door de Commissie van Toezicht kan niet gelijk gesteld worden met het openen van een tuchtdossier. Tuchtcommissie-Beslissing inzake de heer ( ) 450/2012/( )/N pagina 5

6 De redelijke termijn begint maar te lopen van de brief van 23 april 2012 waarin de KVI de heer ( ) in kennis stelt dat bij haar het dossier aanhangig is gemaakt. Evenmin toont de heer ( ) niet in concreto aan dat door de tijdsduur zijn rechten van verdediging zijn geschonden. De redelijke termijn werd niet overschreden Besluit Zoals hiervoor reeds aangehaald wordt de tenlastelegging weerhouden. De heer ( ) heeft de toepasselijke regels in verband met de onafhankelijkheid geschonden door de opdracht van de ( ) te aanvaarden. De onafhankelijkheid raakt de kern van het beroep van bedrijfsrevisor, waarop de geloofwaardigheid en, bij uitbreiding, de bestaansreden van het beroep en de relevantie van zijn opdracht, zijn geënt. Wanneer de onafhankelijkheid in het gedrang wordt gebracht, zoals hier het geval is, dringt een belangrijke tuchtsanctie zich op. Anderzijds wordt bij de bepaling van de tuchtsanctie rekening gehouden met de verzachtende omstandigheid dat de heer ( ) geen tuchtverleden heeft. De Tuchtcommissie legt dan ook een tuchtsanctie van 2 weken schorsing op. BESLISSING VAN DE TUCHTCOMMISSIE Weerhoudt de tenlastelegging. Legt de volgende tuchtsanctie op: schorsing 2 weken Aldus uitgesproken in de openbare terechtzitting van 25 april 2014 door de Nederlandstalige Kamer van de Tuchtcommissie van het Instituut van de Bedrijfsrevisoren, zetelend te 1000 Brussel, Emile Jacqmainlaan 135. ( ) Tuchtcommissie-Beslissing inzake de heer ( ) 450/2012/( )/N pagina 6