Fiscale actualiteiten zorg December 2017

Transcriptie

1 Fiscale actualiteiten zorg Pagina 1 December 2017

2 Voorwoord U bent van ons gewend om via de nieuwsbrief Fiscale actualiteiten zorg met enige regelmaat te worden geïnformeerd over de belangrijkste ontwikkelingen op fiscaal terrein en rondom de WNT. Dat geldt ook voor deze uitgave. Daarnaast gebruiken we deze editie echter ook voor een ander doel. Bij onze advies- en controlewerkzaamheden worden we regelmatig geconfronteerd met onjuistheden, onduidelijkheden, discussies of zelfs correcties en naheffingen. Om u te helpen fiscaal nog meer in control te komen hebben we voor u de belangrijkste aandachtspunten per rijksbelasting verzameld. Het gaat daarbij om de aandachtspunten die het meest voorkomen en die met de grootste financiële impact. In dit nummer: Voorwoord Omzetbelasting 3 Loonbelasting 4 Vennootschapsbelasting 6 ANBI 8 Wet Normering Topinkomens 8 Fiscale actualiteiten zorg is een uitgave van Verstegen accountants en belastingadviseurs, bestemd voor relaties in de Zorgsector. Vragen over of naar aanleiding van deze nieuwsbrief kunt u stellen via: Redactie: mr. G.E. (Gosse) Hoekstra RB L.G.J. (Bert) Mostert RA geregeldindezorg@verstegenaccountants.nl gh@verstegenaccountants.nl bm@verstegenaccountants.nl Bij het samenstellen van deze uitgave is uiterste zorgvuldigheid in acht genomen. Wij aanvaarden geen aansprakelijkheid voor mogelijk onjuiste of onvolledige informatie of voor schade die als gevolg hiervan ontstaat. Gezien het algemene karakter van de uitgave kunnen wij niet instaan voor toepassingsmogelijkheden in specifieke situaties. Alle rechten voorbehouden Pagina 2

3 Omzetbelasting Doorbelasten kosten Onlangs heeft de Hoge Raad een verrassende beslissing genomen over de belastbaarheid van kostendoorbelastingen. In de aan de Hoge Raad voorgelegde situatie had het gerechtshof geconcludeerd dat een doorbelasting van kosten aan een derde in beginsel een economische activiteit vormt die aan de btw-heffing is onderworpen. Deze uitspraak was conform de in de praktijk als algemene leer aangenomen werkwijze. Het Hof baseerde deze conclusie op een aantal eerdere arresten van de Hoge Raad en een uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie. De Hoge Raad heeft nu gesteld dat het oordeel van het gerechtshof niet aan de door het Hof genoemde jurisprudentie ontleend mag worden. Er is alleen sprake van een btwbelaste prestatie als er een handeling onder bezwarende titel is verricht, of juist tegen vergoeding is afgezien van zo n handeling en de prestatie niet is vrijgesteld. Dit maakt dat bij iedere doorbelasting vastgesteld moet worden of in de specifieke situatie wel of géén btw berekend moet worden. Medicijnen Vanaf komend jaar kwalificeren niet alle medicijnen meer voor toepassing van het verlaagde btw-tarief. Dit lage tarief geldt alleen nog voor medicijnen waarvoor een handelsvergunning zoals bedoeld in de Geneesmiddelenwet is afgegeven en die daardoor ingeschreven staan in de Geneesmiddeleninformatiebank. Dit heeft tot gevolg dat de inkoopprijs zal stijgen voor diverse cosmetische, reinigende en verzorgende producten die als medisch hulpmiddel of zelfs medicijn worden verkocht, maar niet aan bovenstaande voorwaarden voldoen. Aandachtspunten omzetbelasting Uitleen van personeel De uitleen van personeel is, onder welke naam dan ook, in beginsel een btw-belaste prestatie. Er is sprake van uitleen wanneer de betreffende medewerker onder leiding en toezicht van de opdrachtgever actief is. Het enkele feit dat personeel in dienst bij een zorgorganisatie wordt uitgeleend aan een andere zorgorganisatie of een gemeente doet daar niets aan af. Btw-heffing kan achterwege blijven ingeval het leerstuk kosten voor gemene rekening dan wel het leerstuk structurele detachering kan worden toegepast. Deze leerstukken zijn alleen toepasbaar ingeval aan strikte en voor menig inlener te strikte voorwaarden is voldaan. Pagina 3

4 Btw-heffing kan ook achterwege blijven ingeval de betreffende medewerker zelfstandig een opdracht vervuld, dan wel een zelfstandig deel van een btw-vrijgestelde prestatie verricht. Ook hier toetst de Belastingdienst kritisch. Verstrekken maaltijden Het verstrekken van maaltijden aan in een inrichting opgenomen personen is per definitie vrijgesteld. Bij de verstrekking van maaltijden door een organisatie voor ouderenzorg aan zelfstandig wonende ouderen (of bejaarden zoals de regelgeving bedoeld) kan btwheffing achterwege blijven zolang met deze levering géén winst wordt beoogd. Aandachtspunten zijn vooral de exploitatie van voor het publiek (medewerkers en bezoekers van bewoners daaronder begrepen) toegankelijke horecavoorzieningen en de levering van maaltijden aan andere organisaties. Alleen wanneer aan de nader daaraan gestelde, soms strikte voorwaarden is voldaan, kan btw-heffing achterwege blijven. Personenalarmering Sinds 1 januari 2014 moeten organisaties voor bejaardenzorg in beginsel btw berekenen over de vergoeding die voor personenalarmering in rekening wordt gebracht. Alleen onder strikte voorwaarden kan btw-heffing achterwege blijven. Als uw organisatie echter aan die voorwaarden voldoet, is er sprake van een vrijgestelde prestatie zodat er géén recht op vooraftrek bestaat. Was- en strijkservice Het tegen vergoeding verzorgen van de was is in beginsel een btw-belaste prestatie. Alleen onder voorwaarden is voor zorgorganisaties een ander standpunt pleitbaar. Loonbelasting Wet Degulering Beoordeling Arbeidsrelatie wordt (op termijn) vervangen Per 1 mei 2016 is de Wet Deregulering Beoordeling Arbeidsrelaties (hierna: Wet DBA) ingevoerd. De Wet DBA is geïntroduceerd als vervanging van de systematiek met de Verklaring Arbeidsrelatie (hierna: VAR-verklaring). Sindsdien wordt de opdrachtgever die een zzp-er inzet beschermd tegen een naheffingsaanslag loonheffingen zolang er een zogeheten modelovereenkomst tussen opdrachtgever en -nemer tot stand is gekomen en conform die overeenkomst wordt gewerkt. In de praktijk zijn er veel vragen en onduidelijkheden. In het regeerakkoord is aangekondigd dat de huidige regering voornemens is om de Wet DBA te vervangen door een andere regeling. Pagina 4

5 De regering wenst enerzijds de opdrachtgever zekerheid te geven dat er geen sprake is van een dienstbetrekking en anderzijds schijnzelfstandigheid te voorkomen. Op dit moment is de gedachte dat: er een arbeidsovereenkomst wordt verondersteld indien een laag tarief wordt overeengekomen in combinatie met een overeengekomen looptijd langer dan drie maanden of een laag tarief in combinatie met het verrichten van reguliere bedrijfsactiviteiten. Er is sprake van een laag tarief indien dat lager is dan 125% van het minimumloon dan wel overeenstemt met de laagste loonschaal uit de cao; zelfstandigen aan de bovenkant van de arbeidsmarkt door middel van een opt-out er voor kunnen kiezen om niet als werknemer voor de loonheffing en werknemersverzekeringen aangemerkt te worden. Er moet dan sprake zijn van een tarief van meer dan 75 per uur in combinatie met een overeengekomen looptijd korter dan één jaar dan wel het verrichten van niet reguliere bedrijfsactiviteiten; voor zelfstandigen die in géén van beide voornoemde categorieën ingedeeld kunnen worden er een zogeheten opdrachtgeversverklaring wordt ingevoerd. Deze verklaring kan met invulling van een aantal gegevens in een webmodule worden aangevraagd. Uitgangspunt is dat de gezagsverhouding meer getoetst wordt aan de materiële omstandigheden dan op grond van formele voorwaarden. Deze plannen moeten nog worden omgezet in wetgeving. Het is onduidelijk wanneer dat het geval zal zijn. Dat maakt dat de Wet DBA en de modelovereenkomsten nog steeds relevant zijn. Weliswaar is de handhaving op deze wet opgeschort tot 1 juli 2018, maar dat laat onverlet dat volgens deze wet geacteerd moet worden. Aandachtspunten loonbelasting Wagenpark Ingeval medewerkers en/of aan de organisatie verbonden vrijwilligers gebruik kunnen of moeten maken van één of meer door de werkgever ter beschikking gestelde vervoermiddelen, kan ter zake van dat gebruik sprake zijn van een belastbaar beloningselement. Om een bijtelling te voorkomen moet aan strikte voorwaarden zijn voldaan. Deze voorwaarden variëren per type vervoermiddel. In de praktijk zien we dat de Belastingdienst kritisch toetst aan deze voorwaarden. Als er géén, of onvoldoende adequate maatregelen zijn getroffen om een bijtelling achterwege te laten, worden soms substantiële correcties aangebracht, mede omdat boetes van 50% de regel zijn. Natuurlijk kan er gediscussieerd worden over de omvang van de correctie, maar zoals uit het onderstaande voorbeeld volgt, is het voorkomen van een correctie de beste keuze. Stel dat een kleine personenauto met een cataloguswaarde van en een bijtellingstarief van 25% doorlopend wisselend gebruikt wordt door een zestal medewerkers, bijvoorbeeld in de thuiszorg. Als achteraf alsnog een bijtelling in aanmerking genomen moet worden, zal die bijtelling in de regel niet verhaald worden op de betreffende medewerkers. Bij het opleggen van de naheffingsaanslag vindt dan een zogeheten brutering plaats. Pagina 5

6 Als het voor de medewerkers van toepassing zijnde tarief bij ieder ongeveer 40% bedraagt, zal het bruteringstarief (al dan niet rekening houdende met de zogeheten afbouw heffingskortingen) ongeveer 80% bedragen. De organisatie kan dan voor de ene auto voor één jaar een naheffingsaanslag tegemoet zien van ongeveer ( * 25% * 80% * 6 personen). Daarnaast wordt nog rente en een boete berekend. Gaat het over vijf auto s en vijf volledige naheffingsjaren dan betreft de naheffing een bedrag van bijna (inclusief 50% boete, exclusief rente). Regeling vervroegde uittreding Voor de heffing van de loonbelasting is er sprake van een Regeling Vervroegde Uittreding (hierna: RVU) indien een beëindigingsvergoeding (nagenoeg) uitsluitend tot doel heeft om te voorzien in een uitkering ter overbrugging van de periode van uitdiensttreding tot aan het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd. Indien er sprake is van een RVU, is de werkgever 52% eindheffing verschuldigd over het uitbetaalde bedrag van de beëindigingsvergoeding. Zeker ingeval van een individueel ontslag, maar ook bij collectieve regelingen in het kader van een reorganisatie toetst de Belastingdienst kritisch of sprake is van een RVU. In de praktijk zien wij dat bij de dossiervorming, vooral ingeval van een individueel ontslag, onvoldoende rekening wordt gehouden met en uitvoering wordt gegeven aan de strikte voorwaarden waaronder een eindheffing à 52% achterwege kan blijven. Vrijwilligersvergoeding De aan een vrijwilliger betaalde vergoeding is onder voorwaarden onbelast waarbij er geen loonadministratie gevoerd hoeft te worden. Naast de voorwaarden die worden gesteld aan de instelling, worden ook voorwaarden gesteld aan de omvang van de vergoeding. Indien de betaalde vergoeding niet meer dan 150 per maand en niet meer dan per jaar bedraagt, kan er sprake zijn van een vrijwilligersvergoeding. Als de vergoeding gerelateerd is aan de tijdsbesteding geldt ook nog een maximaal bedrag per uur. In het regeerakkoord is opgenomen dat de vrijwilligersvergoeding verhoogd wordt van naar per jaar. Deze verhoging staat echter pas gepland vanaf Vennootschapsbelasting Zorgvrijstelling en statuten Steeds meer inspecteurs menen dat de zorgvrijstelling vennootschapsbelasting alleen kan worden toegepast door lichamen die expliciet statutair hebben vastgelegd dat het lichaam een eventuele winst uitsluitend kan aanwenden ten behoeve van een met toepassing van de zorgvrijstelling vrijgesteld lichaam dan wel een algemeen maatschappelijk belang. Een berucht voorbeeld is de dit jaar bekend geworden situatie bij Stichting Buurtzorg Nederland. De Belastingdienst heeft de jaren vanaf de oprichting in 2009 tot de volgens hen noodzakelijke statutenwijziging in de heffing betrokken. Pagina 6

7 Het is onzeker of het door de Belastingdienst ingenomen standpunt bij een rechtelijke toetsing stand houdt. Zou dat zo zijn, dan zullen lichamen waarvoor toepassing van de zorgvrijstelling essentieel is, vast moeten stellen of de huidige statuten voldoen en zo dat niet het geval is, moeten overgaan tot een aanpassing. Ingeval van een eventuele aanpassing van de statuten geldt dat veelal ook rekening gehouden moet worden met andere regelingen zoals de Governancecode Zorg 2017, het uitvoeringsbesluit WTZi en/of de aan een ANBI gestelde voorwaarden. Wij merken op dat de door de NVTZ en NVZD gepubliceerde modelstatuten niet voldoen aan alle aan een ANBI gestelde voorwaarden, noch aan de voorwaarde voor toepassing van de zorgvrijstelling. Aandachtspunten vennootschapsbelasting Zorgvrijstelling en aard en omvang van de verrichte werkzaamheden Niet alles wat in het spraakgebruik als zorg wordt beschouwd, kwalificeert voor toepassing van de zorgvrijstelling. In de praktijk constateren wij dat er bij het ontplooien van nieuwe activiteiten en/of het afstoten van bestaande activiteiten te weinig aandacht wordt gegeven aan de zogeheten werkzaamhedentoets. De zorgvrijstelling is voor alle door een lichaam verrichte werkzaamheden van toepassing zolang 90% of meer van de werkzaamheden kwalificeert als het genezen, verplegen of verzorgen van zieken, kraamvrouwen, mensen met een verstandelijke of lichamelijke beperking, wezen of ouderen die niet meer zelfstandig kunnen wonen. De criteria waaraan voldaan moet zijn, wijken substantieel af van de voorwaarden gesteld aan de toepassing van de zorgvrijstellingen omzetbelasting. Grofweg kan er vanuit worden gegaan dat alle prestaties die gefinancierd worden vanuit de Wlz kwalificeren voor de vrijstelling. Bij alle anders gefinancierde werkzaamheden is een nadere toetsing gewenst, of zelfs noodzakelijk. Van de vrijstelling zijn (vooralsnog) onder meer uitgesloten het verstrekken van maaltijden aan anderen dan in een inrichting opgenomen personen, welzijnswerk en preventieve werkzaamheden. Voor onder meer welzijnsorganisaties is dan van belang dat veel gemeenten géén subsidies meer verstrekken, maar de werkzaamheden contracteren. Om die reden kunnen veel welzijnsorganisaties géén beroep meer doen op het zogeheten subsidiebesluit. Als dan ook géén beroep gedaan kan worden op de zorgvrijstelling, zou er aangifte vennootschapsbelasting gedaan moeten worden. Op dit moment is er nog steeds overleg gaande tussen de brancheorganisaties enerzijds en het Ministerie en de Belastingdienst anderzijds. Pagina 7

8 ANBI Aandachtspunten ANBI Aandachtspunten ANBI bij wijziging statuten Vanaf juni 2012 moeten de statuten van een ANBI aan een aantal nadere voorwaarden voldoen. Eén daarvan is dat in de zogeheten liquidatiesaldobepaling in de statuten dient te zijn beschreven dat een eventueel batig saldo uitsluitend mag worden besteed ten behoeve van een ANBI met een soortgelijke doelstelling of van een buitenlandse instelling die uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het algemeen nut beoogt en die een soortgelijke doelstelling heeft. Indien de statuten dateren van vóór juni 2012 dan hoeven de statuten pas aan de statutaire ANBI-voorwaarden te voldoen per het moment dat er een statutenwijziging wordt geëffectueerd. Wanneer bijvoorbeeld een aanpassing van de statuten aanstaande is omdat deze in lijn gebracht moeten worden met de nieuwe Governancecode Zorg 2017, moet ook aandacht gegeven worden aan de ANBI-voorwaarden. Intrekking/ingetrokken ANBI-status Ingeval uw organisatie op enig moment niet meer voldoet of voldeed aan de ANBIvoorwaarden wordt, of is de afgegeven beschikking ingetrokken. In plaats van de sinds 2014 voor ANBI s geldende publicatieplicht moet een gewezen ANBI telkens uiterlijk vóór 1 september van het op het boekjaar volgende jaar bepaalde gegevens over schenkingen alsmede het vermogensverloop van de organisatie doorgeven aan de Belastingdienst. Hiervoor is een specifiek document beschikbaar. Deze informatieplicht voor voormalige ANBI s geldt voor instellingen met een vermogen van of meer, waarvan de ANBI-status is beëindigd op of na 1 januari Het criterium van ziet op het ANBI-vermogen van de instelling op 1 januari 2016 of, bij een beëindiging na die datum het eigen vermogen van de instelling op het moment van beëindiging. Wet Normering Topinkomens Bezoldigingsmaxima 2018 Voor 2018 zijn door het Ministerie van Medische Zorg de bezoldigingsmaxima voor 2018 bekend gemaakt. Wettelijke bezoldigingsmaxima In september 2017 is al bekend gemaakt dat het wettelijke bezoldigingsmaximum voor topfunctionarissen voor 2018 wordt verhoogd van naar Het bezoldigingsmaximum 2018 voor de voorzitter van de Raad van Toezicht komt daarmee uit op en voor de overige leden voor de Raad van Toezicht bedraagt het bezoldigingsmaximum Pagina 8

9 Regeling bezoldigingsmaxima topfunctionarissen zorg en jeugdhulp In de Staatscourant van 21 november jl. is de regeling voor de vaststelling van de WNTklasse voor 2018 voor zorg- en jeugdhulporganisaties gepubliceerd. Deze regeling verschilt inhoudelijk niet met de huidige regeling. Er heeft uitsluitend een indexatie van de bezoldigingsmaxima plaatsgevonden. De bezoldigingsmaxima in de verschillende klassen worden met of geïndexeerd. De bezoldigingsmaxima zijn: Klasse Bezoldigingsmaximum 2017 Bezoldigingsmaximum 2018 I II III IV V De bovenstaande bezoldigingsmaxima zijn van toepassing op de leden van de Raad van Bestuur met een fulltime dienstverband. Het bezoldigingsmaximum 2018 voor de voorzitter van de Raad van Toezicht bedraagt 15% van het voor de instelling van toepassing zijnde bezoldigingsmaxima. En voor de overige leden van de Raad van Toezicht bedraagt het bezoldigingsmaximum 10% van het voor de instelling van toepassing zijnde bezoldigingsmaximum. Aandachtspunten Wet Normering Topinkomens Bestuurdersaansprakelijkheid- en rechtsbijstandverzekering In de arbeidsovereenkomst met de leden van de Raad van Bestuur is doorgaans opgenomen dat de organisatie de premies voor de bestuurdersaansprakelijkheid- en rechtsbijstandsverzekering voor haar rekening neemt. Het Ministerie van (toen nog) Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft zich ten aanzien van deze premies op het standpunt gesteld dat indien de organisatie deze premies voor eigen rekening neemt, de premie tot de bezoldiging van de topfunctionarissen behoort. De premies behoren echter niet tot de bezoldiging indien de premies door de organisatie worden aangewezen als eindheffingsloon. Omdat deze premies niet vallen onder een gerichte vrijstelling noch onder een nihilwaardering, zullen deze premies in de regel ten laste van de vrije ruimte worden gebracht. Maar ook wanneer niet gekozen wordt voor de vrije ruimte of wanneer er géén vrije ruimte meer beschikbaar is, telt de premie niet als een bezoldiging zolang er maar een aanwijzing als eindheffingsloon heeft plaatsgevonden. Voor toezichthouders kan het bovenstaande anders zijn. Per 1 januari 2017 zijn zij niet langer fictief als werknemer te beschouwen. Om die reden is de eventuele premie in beginsel niet als eindheffingsloon aan te wijzen, waardoor die premie tot de bezoldiging behoort. Pagina 9

10 Tegemoetkoming inzake afbouw bezoldiging na vrijwillige verlaging In beginsel dient als startpunt voor de berekening van de afbouw van de bezoldiging te worden aangesloten bij de bezoldiging die in het jaar voorafgaand aan de afbouw werd genoten. Dit betekent dat bij een afbouw van de bezoldiging van een topfunctionaris vanaf 1 januari 2018 de bezoldiging 2017 als uitgangspunt moet worden gehanteerd. In de beleidsregels 2018 is een tegemoetkoming opgenomen ingeval een topfunctionaris in eerdere jaren zijn bezoldiging vrijwillig heeft laten verlagen (dan wel vrijwillig heeft afgezien van een verhoging van de bezoldiging die onder het WNT overgangsrecht was toegestaan). In de afbouw van de bezoldiging mag in bepaalde situaties rekening worden gehouden met het feit dat al vrijwillig is afgezien van een deel van de bezoldiging. Omdat de beleidsregel zeer specifiek is, doet u er goed aan in geval van een vrijwillige verlaging van de bezoldiging in het verleden, nader te laten onderzoeken of de beleidsregel kan worden toegepast. Pagina 10