Oefening 1 Vervoeg de werkwoorden in de tegenwoordige en in de verleden tijd.

Vergelijkbare documenten
Oefeningen bij les 5. Oefening 1 Vertaal de zinnen naar het Marokkaans.

Oefeningen bij les 3. Oefening 1 Vertaal de zinnen naar het Marokkaans.

Oefening1 Vertaal naar het Marokkaans. Gebruik bij de verleden tijd het hulpwerkwoord zijn. 2 Ik werk thuis. Ik werkte thuis.

Antwoorden bij de werkwoordoefeningen bij les 5

Werkwoordoefeningen bij les 5

Oefening 1 Vul de persoonsvorm in zoals die in het Nederlands tussen haakjes staat.

Les 4: Les conversatie + grammatica Nederlands Conversatie Les 2 A-klas

VOORZETSEL. A) Vul in met een voorzetsel aan in met naast onder op uit. B) De klas : vul het juiste voorzetsel in. 1. Het boek ligt de tafel.

TEKENLIJST SPIJKERSCHRIFT

Programma Nederlands Praten

1b nr. 1 Wie of wat?

LES 3 Ik leer Nederlands. TESTEN TEST 1

Herhalingsoefeningen. Thema 3 Familie en relaties. 1 Woorden. Familie

Les 2 Uit welk land kom jij? TESTEN TEST 1

BEGINNERSCURSUS DAG 8

INSTRUCTIES BEGRIJPEN

IMMI Montjoie Montjoielaan, Ukkel

Werkwoorden. Hebben en zijn. De twee belangrijkste werkwoorden in het Nederlands zijn hebben en zijn. Ik ben Thomas. Ik heb een fiets.

Kijk nog eens in het boek op bladzijde 80 naar Werkwoorden in een andere tijd.

Grammatica. Inhoud. 1. De en het. 2. Meervoud. 3. Werkwoord. 4. Vraagwoorden. 5. Zinnen maken Zinnen maken 2. 7.

Thema Kinderen en school. Lesbrief 18. Voor het eerst naar school

UNIT 3 HOOFDSTUK. Voeding. Het middagmaal. verz

L i mb u r g s e L a n d m a r k s

Cursistenboek Taalklas.nl Hoofdstuk 4 De familie

BEGINNERSCURSUS DAG 1

MEMORY WOORDEN 1.1. TaalCompleet A1 Memory Woorden 1 1

grijs de bij het ijs de wijn de vijf de prijs de rijst de dijk het rijbewijs a b c d e f g h i j k l m n o p q r s t u v w x y z

Anna en Noah starten met een opleiding in een avondschool. Ze doen een graduaat marketing. Tijdens de eerste pauze praten ze met elkaar.

HEB JE HUISWERK VANDAAG?

- je kan me wat - module 4. docere delectare movere

H O E D U U R I S L I M B U R G?

Bepaling toezichtvorm gemeente Stein

Cursistenboek Taalklas.nl Hoofdstuk 5 Eten

BIJLAGEN LESPAKKET 1.2

Handleiding basiswoordenschat.

2c nr. 1 zinnen met want en omdat

Lesdoelen De kinderen leren dat er woorden zijn die de (soort)naam voor mensen en dieren aanduiden en maken kennis met de term zelfstandig naamwoord.

Nederlands voor Arabisch taligen A0 A1/A2

Moedig je groep aan voordat jullie aan het werk gaan. Wanneer iemand even vastzit, zeg je bijvoorbeeld: Kom op, je kunt het wel.

Spreekopdrachten thema 4 Wonen

Woordsoorten. Lidwoord Bijvoeglijk naamwoord Zelfstandig naamwoord Voorzetsels Werkwoorden

Spreekopdrachten thema 4 Wonen

Oefeningen met de belangrijke woorden

- De zin in een andere tijd zetten (tijdproef). - De zin vragend maken. - Van enkelvoud meervoud maken of andersom (getalproef).

ij / ei/ sch 9 De geit is grijs Kijk en schrijf de... A B C D E F G H I J K L M N O P Q R S T U V W X IJ Z

BEGINNERSCURSUS DAG 2

Docentenhandleiding bij Basiscursus Marokkaans-Arabisch iq s-salama!

wie ben k? Ik ben... Samen aan de slag met de Ik ben teksten van Jezus

Antwoorden bij de opdrachten uit het boek

Opstartles 10. EXTRA Oefenen met woorden bij de lessen

bruin bruin de kuil de ui de uil de muis het huis de tuin de fluit het fruit de huid a/aa, e/ee, o/oo, u/uu, i/ ie, ij/ei, oe, ui, eu, au/ou

Auteur: Mirjam Wind, docent en coördinator NT2, Educatie Video s: Gabe Dijkstra en Rick Biemolt, studenten Alfa-college, MultiMedia en Design

HOOFDSTUK 4 WAAR WOON JE?

Blok 1 Herhalingstoets

SPELLING VAN WERKWOORDEN

Signaalwoorden en verschillende vormen van woorden

Thema Kinderen en school. Lesbrief 10. Voor het eerst naar school

Cursistenboek Taalklas.nl Hoofdstuk 6 Op school

Wie ben jij? HOOFDSTUK 1 WOORDEN. Kies het goede woord. 1 Ik... Paula. a heet b naam kom je vandaan? a Hoe b Waar

- je kan me wat - module 4. docere delectare movere

Geregeld spreken. Ditte Oost & Monique Schoorl ANTWOORDEN

Spreekopdrachten thema 1 Nederland

BASISCURSUS SCHRIJVEN 0-A1 VOOR ANDERSTALIGE VOLWASSENEN

REGELS. Onderstreep de pluralisvorm in de zin.

René van der Velde. met tekeningen van Georgien Overwater. Uitgeverij Ploegsma Amsterdam

naam :.. nr. : klas :.. computer :..

Oefening 1: Bouw correcte enkelvoudige zinnen door de woorden in de juiste volgorde te plaatsen. Soms heb je een vraagzin.

Luister naar het gedicht en lees mee met de tekst. Vul de ontbrekende woorden in.

Thema 3 Vervoer. Inhoudsopgave

Bepaling toezichtvorm gemeente Venray

Deel 1: Persoonsvorm tegenwoordige tijd

MET BOREAS OP WERELDREIS

WEEK MAANDAG WOENSDAG DINSDAG DONDERDAG VRIJDAG ZONDAG ZATERDAG. Vul het juiste voorzetsel in. Nico fietst elke dag (aan, naar, op) de cursus.

Bepaling toezichtvorm gemeente Meerlo-Wanssum

10 Kunst. Vertaal mondeling, zonder bedenktijd. Antwoordsleutels Les 10 63

Thema Op het werk. Lesbrief 14. Opdrachten

T I P S I N V U L L I N G E N H O O G T E T E G E N P R E S T A T I E S B O M +

Melkweg. Een dak boven je hoofd. Lezen van Alfa A naar Alfa B. Wonen: Het huis

B e l e i d s k a d e r K e r k e n, K l o o s t e r s e n a n d e r e r e l i g i e u z e g e b o u w e n

Hoe gaat het met je studie?

- je kan me wat - module 3. docere delectare movere. je kan me wat nt2taalmenu.nl module 3. tekeningen -

Esperanto. La ŝalmisto de Hamelin

9 Sport. Verstaan: u en ü. Vertaal mondeling, zonder bedenktijd. Antwoordsleutels Les 9 49

Toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen

Néerlandais. Schoolmateriaal WOORDENSCHAT. Prépositions utiles. met avec op. sur in. dans.

Toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen

Ria Massy. De taart van Tamid

OPZOEKEN IN HET WOORDENBOEK (1)

MIJN LAND. Oh mijn land. Ik mis het echt. Elke dag heb ik heimwee. Elke nacht droom ik erover. Ik mis mijn land. Ik mis elke straat. Ik mis alles.

Spreekopdrachten thema 2 Geld

Het is de familieblues. Je kent dat gevoel vast wel. Je zit aan je familie vast. Voor altijd ben je verbonden met je ouders, je broers, je zussen.

Thema Op het werk. Lesbrief 12. De eerste werkdag

607 ARGENTINIË ROOD ARGENTINIË ROOD AUSTRALIË ROOD

2.1.1 Werkblad: Hoor je een vraag?

Bepaling toezichtvorm gemeente Simpelveld

Te huur HOOFDSTUK 4 WOORDEN. Kies het goede woord. 1 Ik woon in een flat op de vierde... a verdieping b appartement

Dag! kennismaken. Ik ben Eric.

Spreekopdrachten thema 1 Voorstellen

Thema Kinderen en school. Les 18. Voor het eerst naar school

Thema Op het vliegveld. Cursus vier, week acht deel b. Josée Coenen en Ans Drubbel. d.d. oktober cursus vier, week acht

Transcriptie:

Oefeningen bij les 4 Oefening 1 Vervoeg de werkwoorden in de tegenwoordige en in de verleden tijd. 1 $ ef/ye-$ ef (kennen/weten) 2 kteb/ye-kteb (schrijven) tegenw. tijd verl. tijd tegenw. tijd verl. tijd ana nta nti huwa hiya na ntuma huma 3 xdem/ye-xdem (werken) 4 fhem/ye-fem (begrijpen) tegenw. tijd verl. tijd tegenw. tijd verl. tijd ana nta nti huwa hiya na ntuma huma 5 gles/ye-gles ((gaan) zitten) 6 dres/ye-dres (studeren) tegenw. tijd verl. tijd tegenw. tijd verl. tijd ana nta nti huwa hiya na ntuma huma Oefeningen bij Basiscursus Marokkaans-Arabisch les 4 1 van 7

Oefening 2 Vertaal naar het Marokkaans. 1 Ik kom. 2 Hij komt niet. 3 Zij kwamen. 4 Jullie gaan. 5 Wij gaan naar huis. 6 Zij gaan naar school. 7 De sleutel is er niet. 8 Jullie gaan naar de markt. 9 Wij werken in Amsterdam. 10 Zij komen uit Frankrijk. 11 Ik zie hem 12 Hij ziet mij. 13 Wij willen alles. 14 Zij wil brood. 15 Wat wil je? 16 Ik wil thee. 17 Hij huurt een huis. 18 Zij openen de deur. 19 Wij gaan naar binnen. 20 Zij ging de kamer binnen. 21 De jongen gaat de school binnen. 22 Het meisje speelt op straat. 23 Zij studeert in Utrecht. 24 Jullie werken in Rabat. 25 Hij zit op een stoel. 26 Zij sluiten de deur. 27 Wij halen melk. 28 Wat doen jullie? Oefeningen bij Basiscursus Marokkaans-Arabisch les 4 2 van 7

Oefening 3 Vertaal naar het Marokkaans. Gebruik $end, dyal of een ander voorzetsel. 1 Hij heeft een boek. 2 De man heeft een zoon. 3 Jullie hebben een mooi huis. 4 Jij hebt een kleine kamer. 5 Heeft hij een mooi huis? 6 De kinderen zijn op school. 7 Het huis is van mij. 8 Het horloge ligt naast mij. 9 Ik heb een mooie auto. 10 Zij hebben een dochter. 11 Zij heeft een grote auto. 12 Heb je een glas? 13 Het meisje heeft een boek. 14 Naast mij en naast jullie. 15 Het glas is van hem. 16 De auto is van mijn vader. 17 De deur is achter je. 18 Wij hebben een hond. 19 Heeft zij een tas? 20 Heeft zij brood? 21 De tas is van ons. 22 Naast hen en naast ons. 23 Het boek is van haar. 24 Kijk voor je! Oefeningen bij Basiscursus Marokkaans-Arabisch les 4 3 van 7

Oefening 4 Vertaal naar het Marokkaans. Gebruik ma-çi of ma- -ç. 1 Ik zie niets. 2 Wij zagen het meisje niet. 3 Hij wil niets. 4 Wij willen geen melk. 5 Ik heb geen auto. 6 Dat huis is niet mooi. 7 Mij dochter heeft geen tijd. 8 Hebben jullie geen auto? 9 Zij heeft geen ouders. 10 Hij heeft geen kinderen. 11 Bezochten jullie de stad niet? 12 Jullie hebben geen familie. 13 Ik ben niet blij. 14 Er is geen probleem. 15 Hebben jullie geen tijd? 16 Zij is geen lerares. 17 Zij zijn niet Marokkaans. 18 Het kind is niet op straat. 19 Ik zie hen niet. 20 Hij is niet Grieks. 21 Zij heeft geen ouders. 22 Hij heeft geen kinderen. 23 Zij hebben geen tapijten. 24 Zij heeft geen boek geschreven. 25 Hij ziet ons niet. 26 Hebben jullie geen geld? 27 De kinderen zijn niet met haar meegegaan. 28 Wij werken vandaag niet. 29 Er is geen probleem. 30 Heb jij geen tijd? 31 Dat is niet goed. 32 Jullie zien de jongen niet. Oefeningen bij Basiscursus Marokkaans-Arabisch les 4 4 van 7

33 Het meisje huilde niet. 34 Zij hebben geen tijd. 35 Wij zijn geen dokters. 36 Zij gaan niet naar school. 37 Zie je die sleutel niet? 38 Het huis is niet groot. 39 Dat is geen leraar. 40 Die sleutel is niet goed. 41 Mijn dochter is geen studente. 42 Zij bleef niet in Marokko. Oefening 5 Vul een van de volgende werkwoorden in. Gebruik de juiste vervoeging. gles (zitten) bka (huilen) çaf (zien) xdem (werken) kteb (schrijven) kra (huren) ba$ (verkopen) ßreb (drinken) 1 mm-ek ka fe-l-bit. 2 a Xadi a, l-kelb? 3 na ka fe-l-kunnaç. 4 çnu a, amila? 5 na ka fe-l-qehwa. 6 (i)tfe li $el l-kursi a Zuleyxa! 7 ana ka xt-i fe-z-zenqa. 8 huwa ka - a. 9 Karim ka - umubil dyal-u. 10 bent-i le-kbira ma-ka atay. 11 l-yum a zwina. 12 l-weld ka fe-l-me aßa. 13 (i)tfe li smiytek a bent-i! 14 hiya ka l-muna a. 15 $laç ka a, benti? 16 (i)tfe lu $el le-krasa! Oefeningen bij Basiscursus Marokkaans-Arabisch les 4 5 van 7

Oefening 6 Welk antwoord is het meest logisch? Kruis aan. 1 a i m$a-ya li-s-suq. o a waxxa, ana fe-l-bit. 2 waç yekteb mezyan? o a iyeh, hiya tekteb mezyan. 3 waç hiya Meß iya? o a iyeh, Warda men Maß. 4 ma-ka nçuf-ç s-sak dyal-i. o a huwa $end xu-ya Driss. 5 nqeddem l-ek xt-i Fa ima. o a huwa saken fe- - a dyal-na. o b la, ma-$end-i-ç l-weqt. o b la, huwa ma-yekteb-ç mezyan! o b la, hum Meß iyin. o b hiya fe-l-bit le-kbir. o b hiya ma-sakna-ç f-hu an a. Oefening 7 Gebiedende wijs. Vertaal naar het Marokkaans. 1 Hé Fatima, lees het boek! 2 Hé Driss, schrijf niet in het schrift! 3 Sluit de deur (mv)! 4 Ga weg (v)! 5 Kijk (m) voor je! 6 Ga zitten jongens! 7 Open jullie tassen! 8 Hé meisjes, kijk onder de tafel! 9 Verkoop (v) de auto! 10 Zeg (m) het mij! Oefeningen bij Basiscursus Marokkaans-Arabisch les 4 6 van 7

Oefening 8 Vul het ontbrekende voorzetsel in. 1 l-bent ka tegles (op) l-kursi. 2 le-ktab le-kbir (boven) l-maryu. 3 le-ktab - did (op) - eb a. 4 dir dak s-sak (in) l-bit. 5 mçina (naar) Fa im-zahra. 6 dak r-ra el ka yegles (naast) xt-i. 7 b it negles (met) -kum. 8 dir s-stilu (in) ib-ek! 9 ma kayen muçkil (tussen) -i u (tussen) -ek. 10 ka yexdem (bij) $emmi. 11 mçit (naar) l-xedma had ṣ-ṣba. 12 ka yegles (onder) - eb a. 13 d-derri ka yewqef (achter) l-bab. 14 ebt d-drari (uit) l-me aßa. 15 çuf (voor) -ek! 16 ka teç eb qehwa (zonder) sukkar. 17 adi y i (op) l-weqt. 18 had l-$am nßaf u (naar) l-me ib 19 l-baliza (in) - umubil. 20 l-muderrisin adi yemçiw (naar) le-mdina. 21 n-nisa kull çi (in) - a. 22 le-bnat ka yle$bu (op) l-me aßa. Oefeningen bij Basiscursus Marokkaans-Arabisch les 4 7 van 7