Oefeningen bij les 4 Oefening 1 Vervoeg de werkwoorden in de tegenwoordige en in de verleden tijd. 1 $ ef/ye-$ ef (kennen/weten) 2 kteb/ye-kteb (schrijven) tegenw. tijd verl. tijd tegenw. tijd verl. tijd ana nta nti huwa hiya na ntuma huma 3 xdem/ye-xdem (werken) 4 fhem/ye-fem (begrijpen) tegenw. tijd verl. tijd tegenw. tijd verl. tijd ana nta nti huwa hiya na ntuma huma 5 gles/ye-gles ((gaan) zitten) 6 dres/ye-dres (studeren) tegenw. tijd verl. tijd tegenw. tijd verl. tijd ana nta nti huwa hiya na ntuma huma Oefeningen bij Basiscursus Marokkaans-Arabisch les 4 1 van 7
Oefening 2 Vertaal naar het Marokkaans. 1 Ik kom. 2 Hij komt niet. 3 Zij kwamen. 4 Jullie gaan. 5 Wij gaan naar huis. 6 Zij gaan naar school. 7 De sleutel is er niet. 8 Jullie gaan naar de markt. 9 Wij werken in Amsterdam. 10 Zij komen uit Frankrijk. 11 Ik zie hem 12 Hij ziet mij. 13 Wij willen alles. 14 Zij wil brood. 15 Wat wil je? 16 Ik wil thee. 17 Hij huurt een huis. 18 Zij openen de deur. 19 Wij gaan naar binnen. 20 Zij ging de kamer binnen. 21 De jongen gaat de school binnen. 22 Het meisje speelt op straat. 23 Zij studeert in Utrecht. 24 Jullie werken in Rabat. 25 Hij zit op een stoel. 26 Zij sluiten de deur. 27 Wij halen melk. 28 Wat doen jullie? Oefeningen bij Basiscursus Marokkaans-Arabisch les 4 2 van 7
Oefening 3 Vertaal naar het Marokkaans. Gebruik $end, dyal of een ander voorzetsel. 1 Hij heeft een boek. 2 De man heeft een zoon. 3 Jullie hebben een mooi huis. 4 Jij hebt een kleine kamer. 5 Heeft hij een mooi huis? 6 De kinderen zijn op school. 7 Het huis is van mij. 8 Het horloge ligt naast mij. 9 Ik heb een mooie auto. 10 Zij hebben een dochter. 11 Zij heeft een grote auto. 12 Heb je een glas? 13 Het meisje heeft een boek. 14 Naast mij en naast jullie. 15 Het glas is van hem. 16 De auto is van mijn vader. 17 De deur is achter je. 18 Wij hebben een hond. 19 Heeft zij een tas? 20 Heeft zij brood? 21 De tas is van ons. 22 Naast hen en naast ons. 23 Het boek is van haar. 24 Kijk voor je! Oefeningen bij Basiscursus Marokkaans-Arabisch les 4 3 van 7
Oefening 4 Vertaal naar het Marokkaans. Gebruik ma-çi of ma- -ç. 1 Ik zie niets. 2 Wij zagen het meisje niet. 3 Hij wil niets. 4 Wij willen geen melk. 5 Ik heb geen auto. 6 Dat huis is niet mooi. 7 Mij dochter heeft geen tijd. 8 Hebben jullie geen auto? 9 Zij heeft geen ouders. 10 Hij heeft geen kinderen. 11 Bezochten jullie de stad niet? 12 Jullie hebben geen familie. 13 Ik ben niet blij. 14 Er is geen probleem. 15 Hebben jullie geen tijd? 16 Zij is geen lerares. 17 Zij zijn niet Marokkaans. 18 Het kind is niet op straat. 19 Ik zie hen niet. 20 Hij is niet Grieks. 21 Zij heeft geen ouders. 22 Hij heeft geen kinderen. 23 Zij hebben geen tapijten. 24 Zij heeft geen boek geschreven. 25 Hij ziet ons niet. 26 Hebben jullie geen geld? 27 De kinderen zijn niet met haar meegegaan. 28 Wij werken vandaag niet. 29 Er is geen probleem. 30 Heb jij geen tijd? 31 Dat is niet goed. 32 Jullie zien de jongen niet. Oefeningen bij Basiscursus Marokkaans-Arabisch les 4 4 van 7
33 Het meisje huilde niet. 34 Zij hebben geen tijd. 35 Wij zijn geen dokters. 36 Zij gaan niet naar school. 37 Zie je die sleutel niet? 38 Het huis is niet groot. 39 Dat is geen leraar. 40 Die sleutel is niet goed. 41 Mijn dochter is geen studente. 42 Zij bleef niet in Marokko. Oefening 5 Vul een van de volgende werkwoorden in. Gebruik de juiste vervoeging. gles (zitten) bka (huilen) çaf (zien) xdem (werken) kteb (schrijven) kra (huren) ba$ (verkopen) ßreb (drinken) 1 mm-ek ka fe-l-bit. 2 a Xadi a, l-kelb? 3 na ka fe-l-kunnaç. 4 çnu a, amila? 5 na ka fe-l-qehwa. 6 (i)tfe li $el l-kursi a Zuleyxa! 7 ana ka xt-i fe-z-zenqa. 8 huwa ka - a. 9 Karim ka - umubil dyal-u. 10 bent-i le-kbira ma-ka atay. 11 l-yum a zwina. 12 l-weld ka fe-l-me aßa. 13 (i)tfe li smiytek a bent-i! 14 hiya ka l-muna a. 15 $laç ka a, benti? 16 (i)tfe lu $el le-krasa! Oefeningen bij Basiscursus Marokkaans-Arabisch les 4 5 van 7
Oefening 6 Welk antwoord is het meest logisch? Kruis aan. 1 a i m$a-ya li-s-suq. o a waxxa, ana fe-l-bit. 2 waç yekteb mezyan? o a iyeh, hiya tekteb mezyan. 3 waç hiya Meß iya? o a iyeh, Warda men Maß. 4 ma-ka nçuf-ç s-sak dyal-i. o a huwa $end xu-ya Driss. 5 nqeddem l-ek xt-i Fa ima. o a huwa saken fe- - a dyal-na. o b la, ma-$end-i-ç l-weqt. o b la, huwa ma-yekteb-ç mezyan! o b la, hum Meß iyin. o b hiya fe-l-bit le-kbir. o b hiya ma-sakna-ç f-hu an a. Oefening 7 Gebiedende wijs. Vertaal naar het Marokkaans. 1 Hé Fatima, lees het boek! 2 Hé Driss, schrijf niet in het schrift! 3 Sluit de deur (mv)! 4 Ga weg (v)! 5 Kijk (m) voor je! 6 Ga zitten jongens! 7 Open jullie tassen! 8 Hé meisjes, kijk onder de tafel! 9 Verkoop (v) de auto! 10 Zeg (m) het mij! Oefeningen bij Basiscursus Marokkaans-Arabisch les 4 6 van 7
Oefening 8 Vul het ontbrekende voorzetsel in. 1 l-bent ka tegles (op) l-kursi. 2 le-ktab le-kbir (boven) l-maryu. 3 le-ktab - did (op) - eb a. 4 dir dak s-sak (in) l-bit. 5 mçina (naar) Fa im-zahra. 6 dak r-ra el ka yegles (naast) xt-i. 7 b it negles (met) -kum. 8 dir s-stilu (in) ib-ek! 9 ma kayen muçkil (tussen) -i u (tussen) -ek. 10 ka yexdem (bij) $emmi. 11 mçit (naar) l-xedma had ṣ-ṣba. 12 ka yegles (onder) - eb a. 13 d-derri ka yewqef (achter) l-bab. 14 ebt d-drari (uit) l-me aßa. 15 çuf (voor) -ek! 16 ka teç eb qehwa (zonder) sukkar. 17 adi y i (op) l-weqt. 18 had l-$am nßaf u (naar) l-me ib 19 l-baliza (in) - umubil. 20 l-muderrisin adi yemçiw (naar) le-mdina. 21 n-nisa kull çi (in) - a. 22 le-bnat ka yle$bu (op) l-me aßa. Oefeningen bij Basiscursus Marokkaans-Arabisch les 4 7 van 7