Oefening1 Vertaal naar het Marokkaans. Gebruik bij de verleden tijd het hulpwerkwoord zijn. 2 Ik werk thuis. Ik werkte thuis.

Maat: px

Weergave met pagina beginnen:

Download "Oefening1 Vertaal naar het Marokkaans. Gebruik bij de verleden tijd het hulpwerkwoord zijn. 2 Ik werk thuis. Ik werkte thuis."

Augusta Smet
7 jaren geleden
Aantal bezoeken:

1 Oefeningen bij les 7 Oefening1 Gebruik bij de verleden tijd het hulpwerkwoord zijn. Tegenwoordige tijd Verleden tijd 1 Ik lees de krant iedere dag. (= kull yum) Ik las de krant iedere dag. 2 Ik werk thuis. Ik werkte thuis. 3 Mijn vader gaat naar dat café. Mijn vader ging naar dat café. 7 Wij gaan iedere week naar de stad. Wij gingen ieder week naar de stad. 8 Jullie eten veel vlees. Jullie aten veel vlees. 9 Mijn moeder zit in de kamer. Mijn moeder zat in de kamer. 10 Zij zegt mij altijd goedemorgen. Zij zei mij altijd goedemorgen. Oefening 2 Zet de zinnen in de verleden tijd. Gebruik het koppelwerkwoord zijn. 1 l-yum Karim m id. l-bare Karim m id. 2 l-yum d-drari fer anin. l-bare d-drari fer anin. 3 had s-simana l-xu a xißa. s-simana lli fatet l-xu a xißa. 4 had l-$am huwa muderris. l-$am lli fat aleb. 5 l-yum ntuma $eyyanin. l-bare $eyyanin. 6 l-yum na fe- - a. l-bare ma -ç fe - a. Oefeningen bij Basiscursus Marokkaans-Arabisch les 7 1 van 9

2 7 l-yum ana ma-çi keslan. l-bare keslan. 8 had ç-çhe l-l em ali bezzaf. ç-çhe lli fat l-l em xiß bezzaf. Oefening 3 1 In welke bus moet ik stappen om naar de stad te gaan? 2 Neem (v) bus nummer 22 en stap uit bij het station! 3 Ik wil graag weten wanneer de bus naar (van) Tanger vertrekt. 4 Er gaat er één om negen uur s morgens en één om drie uur s middags. 5 Waar is de halte van bus 15? 6 Het busstation is dicht bij de grote markt. 7 Twee plaatsen voor de bus van tien uur s avonds a.u.b. 8 Er zijn veel bussen in de stad. 9 Ik wil met de bus van half elf vertrekken. 10 Tot ziens en goede reis! Oefeningen bij Basiscursus Marokkaans-Arabisch les 7 2 van 9

3 Oefening 4 Vervoeg de werkwoorden in de tegenwoordige en in de verleden tijd. 1 rkeb (instappen) 2 h e (praten) tegenw. tijd verl. tijd tegenw. tijd verl. tijd ana nta nti huwa hiya na ntuma huma 3 sewwel II (vragen) 4 we el II (brengen) tegenw. tijd verl. tijd tegenw. tijd verl. tijd ana nta nti huwa hiya na ntuma huma 5 ßafe III (reizen) 6 $awen III (helpen) tegenw. tijd verl. tijd tegenw. tijd verl. tijd ana nta nti huwa hiya na ntuma huma Oefeningen bij Basiscursus Marokkaans-Arabisch les 7 3 van 9

4 Oefening 5 Bezitsconstructie. Maak van de woorden een samengestelde uitdrukking. 1 de deur + het huis de huisdeur 2 de poort + de stad de stadspoort 3 de bezitter + de winkel de winkelier 4 de kamer + het water het toilet 5 de bezitter + de groente de groenteman 6 de deur + de moskee de moskeedeur 7 de bus + de post de postbus 8 de dag + de drie (de) dinsdag 9 de bezitter + het huis de huiseigenaar 10 de dag + de markt de marktdag 11 de dagen + de zomer de zomerdagen 12 de middag + het gebed het middaggebed Oefening 6 Gebruik de juiste vorm van xeßß. 1 Ik heb een kaartje nodig. 2 Hij heeft een hotel nodig. 3 Wij hebben brood nodig. 4 Zij hebben geld nodig. 5 Zij heeft een auto nodig. 6 Hij heeft een huis nodig. 7 Hoeveel plaatsen heeft u nodig? 8 Ik heb twee plaatsen nodig! 9 Heeft u iets nodig? 10 Ik moet in de bus stappen. 11 Hij moet uit de bus stappen. 12 Jullie moeten het kaartje betalen (xe eß). 13 Wij moeten brood kopen. 14 Zij moeten gaan. 15 Hoe moet ik gaan? 16 Ik moet weten hoe hij heet! Oefeningen bij Basiscursus Marokkaans-Arabisch les 7 4 van 9

5 17 Zij moet het geld aan haar moeder geven. 18 Jij moet het boek schrijven. Oefening 7 Wat moet er gebeuren? Vertaal naar het Nederlands. 1 xeßß-ni naxud z-zit u le-bße. 3 xeßß-u yemçi li-l- anut. 4 xeßß-ek taxud teffa mezyan, a weld-i! 5 xeßß-ni nemçi le-s-suq fe-l-lewwel. 6 bba xeßß-u yakul l-l em bla $e iya. 7 d-drari xeßß-hum ydexlu l-me aßa. 8 xeßß-ha tegles $el l-kursi. Oefening 8 Kijk nog eens naar de woorden met betrekking tot reizen in paragraaf 7.8 en vertaal naar het Nederlands. 1 mnayn nti? 2 ana men Hu an a. 3 men ina mdina f-hu an a? 4 sakna m$a l-walidin fe mdina i a, smiyt-ha Haarlem. hiya q iba men Amsterdam. 7 mnayn rkebti? 8 rkebt f-amsterdam, men ma a Schiphol. 9 kif kan ß-ßafa dyal-ek? 10 ß-ßafa kan mezyan l- emdu li-llah, walakin - eyya a kanet $am a be-n-nas! 11 iyeh, kaynin bezzaf dyal le-m a ba ka yemçiw li-l-me ib fe-l-$u la dyal-hum. Oefeningen bij Basiscursus Marokkaans-Arabisch les 7 5 van 9

6 13 be-s-slama! 14 ah yhenni-k! Oefening 9 1 Taxi! Goedemorgen breng mij naar het vliegveld. 2 Waar moet ik uitstappen? Stap (v) bij de grote moskee uit! 3 Vandaag ga ik met mijn nichtje op reis naar Duitsland. 4 Mijn ouders gaan ook op reis! 5 Waarom neem je geen taxi? De halte is nog ver! 6 Ik vergat mijn vliegticket. 7 Na aankomst van het vliegtuig op het vliegveld stapten de passagiers uit. 8 Wanneer komen jullie van de reis terug? 9 Over twee maanden gaan wij naar huis. 10 Verleden week bezocht ik mijn nicht in Taroudant. Oefeningen bij Basiscursus Marokkaans-Arabisch les 7 6 van 9

7 Oefening 10 1 Hij komt over drie dagen terug. 2 In de winter ga ik altijd naar Marokko. 3 Vroeger woonde hij in Griekenland. 4 De vier seizoenen zijn: de lente, de zomer, de herfst en de winter. 5 De twintigste eeuw. 6 Het is laat, de kinderen moeten slapen! 7 Misschien zie ik je in de toekomst. 8 Zij ging s ochtends vroeg weg. Oefening 11 Welke reactie past bij welke vraag? Trek een lijn. 1 a Karim, waç $end-ek l-paßpu dyal-ek? a iyeh, mçit l-yum fe-ß-ßba. 2 a Driss, ktebti smiyt-ek fe-l-kunnaç? b la, ma-ne$ ef-ç. 3 a Ta ir, waç $end-ek le-knaneç dyal d-drari? c la, $end-i ir çwiya. 4 a Lina, waç mçiti li-s-suq? d iyeh, etta ka yakul mezyan. 5 a M barka, waç ka t$e fi fuq-aç ka yemßi l-ka? e la, nsit baç nekteb-ha. 6 a Muna, waç $end-ek bezzaf dyal le-flus? f iyeh, nsit-hum fe- - a dyal-i. 7 a Zubida, waç weld-ek ka yen$es mezyan? g la, nsit-hum fe-l-me aßa. 8 h la, nsit-u. Oefeningen bij Basiscursus Marokkaans-Arabisch les 7 7 van 9

8 Oefening 12 Hoe laat is het? 1 Het is drie uur. 2 Het is acht uur. 3 Het is vier uur. 4 Het is zes uur. 5 Het is negen uur. 6 Het is tien uur. 7 Het is zeven uur. 8 Het is elf uur. 9 Het is vijf uur. 10 Het is twee uur. 11 Het is één uur. 12 Het is twaalf uur. Oefening 13 Hoe laat is het precies? Vertaal naar het Nederlands. 1 hadi t-tlata u qeßmayn. 2 hadi - eb$a u be$. 3 hadi l-xemsa u tulut. 4 hadi s-seb$a u nußß. 5 hadi l-$eç a niçan. 6 hadi t-tmenya u $eçrin. 7 hadi l-we da lla ebb. 8 hadi t-tlata ir tulut. 10 hadi t-tlata be$d - hu. 11 hadi - eb$a lla ebb. 12 hadi l-$eç a de-ß-ßba. Oefeningen bij Basiscursus Marokkaans-Arabisch les 7 8 van 9

9 Oefening 14 Vertaal naar het Nederlands. 1 sir niçan u ewwe $el l-imen. 2 fayn m e et l-qi a $afak? 3 waç kayna çi buß a hna? 6 ç al xeßß-ni men tenber l-had le-b a? 7 s-simana lli fatet ßife t wa ed r-risala li-xt-i. 8 ma-te e -ç bezzaf fi-t-tilifun, a weld-i! l-mukalama li-amrika alya. 9 állo, çkun hada? çkun lli b iti a lalla? çkun, amila? 10 la, sem i li-ya hiya ma-kayna-ç fe- - a. Oefening 15 1 Goedemorgen meneer, waar vind ik het postkantoor? 2 Kunt u mij de weg wijzen? 3 Ga rechtdoor en steek dan over. 4 Het postkantoor is vandaag gesloten. 5 Ik wil twee postzegels. 6 De brief is in de brievenbus. 7 Wat doen jullie vandaag? 8 Wij willen onze nicht bezoeken. Oefeningen bij Basiscursus Marokkaans-Arabisch les 7 9 van 9

Vergelijkbare documenten

Oefening 1 Vervoeg de werkwoorden in de tegenwoordige en in de verleden tijd.

Oefeningen bij les 4 Oefening 1 Vervoeg de werkwoorden in de tegenwoordige en in de verleden tijd. 1 $ ef/ye-$ ef (kennen/weten) 2 kteb/ye-kteb (schrijven) tegenw. tijd verl. tijd tegenw. tijd verl. tijd