Tentamen Modellen en Simulatie (WISB134)

Vergelijkbare documenten
Tentamen Modellen en Simulatie (WISB134)

Tentamen Modellen en Simulatie (WISB134)

Tentamen Modellen en Simulatie (WISB134)

Modellen en Simulatie Recursies

Modellen en Simulatie Lesliematrices Markovketens

Tentamen Modellen en Simulatie (WISB134)

Modellen en Simulatie Populatiegroei

FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE Afdeling Kwantitatieve Economie

Tentamen lineaire algebra voor BWI maandag 15 december 2008, uur.

TECHNISCHE UNIVERSITEIT EINDHOVEN Faculteit Wiskunde en Informatica. Tentamen Lineaire Algebra voor ST (2DS06) op , uur.

Geef niet alleen antwoorden, maar bewijs al je beweringen.

Modellen en Simulatie Recursies

De dynamica van een hertenpopulatie. Verslag 1 Modellen en Simulatie

TECHNISCHE UNIVERSITEIT EINDHOVEN Faculteit Wiskunde en Informatica

Bekijk nog een keer het stelsel van twee vergelijkingen met twee onbekenden x en y: { De tweede vergelijking van de eerste aftrekken geeft:

Tentamen Lineaire Algebra 1 (Wiskundigen)

a) Bepaal punten a l en b m zó dat de lijn door a en b parallel is met n.

Uitwerkingen tentamen Lineaire Algebra 2 16 januari, en B =

Uitwerkingen tentamen lineaire algebra 2 13 januari 2017, 10:00 13:00

Eerste deeltentamen Lineaire Algebra A. De opgaven

Uitwerkingen tentamen Algebra 3 8 juni 2017, 14:00 17:00

Uitwerkingen tentamen Lineaire Algebra 2 16 januari, en B =

extra sommen bij Numerieke lineaire algebra

Technische Universiteit Delft. ANTWOORDEN van Tentamen Gewone differentiaalvergelijkingen, TW2030 Vrijdag 30 januari 2015,

Hertentamen Biostatistiek 3 / Biomedische wiskunde

Eigenwaarden en Diagonaliseerbaarheid

ProefToelatingstoets Wiskunde B

Complexe eigenwaarden

1 Eigenwaarden en eigenvectoren

Toegepaste Wiskunde 2: Het Kalman-filter

Tentamen Lineaire Algebra voor BMT en TIW (2DM20) op vrijdag 11 mei 2007, 9:00 12:00 uur.

Hoofdstuk 9: Niet-lineaire differentiaalvergelijkingen en stabiliteit

HERTENTAMEN WISKUNDIGE BEELDVERWERKINGSTECHNIEKEN

Tentamen Lineaire Algebra

TECHNISCHE UNIVERSITEIT EINDHOVEN Faculteit Wiskunde en Informatica

Hoofdstuk 7: Stelsels eerste orde lineaire differentiaalvergelijkingen

te vermenigvuldigen, waarbij N het aantal geslagen Nederlandse munten en B het aantal geslagen buitenlandse munten zijn. Het resultaat is de vector

Uitwerking 1 Uitwerkingen eerste deeltentamen Lineaire Algebra (WISB121) 3 november 2009

UITWERKINGEN 1 2 C : 2 =

Aanvullingen bij Hoofdstuk 8

Hoofdstuk 1 LIJNEN IN. Klas 5N Wiskunde 6 perioden

Tentamen lineaire algebra 2 18 januari 2019, 10:00 13:00 Uitwerkingen (schets)

TECHNISCHE UNIVERSITEIT EINDHOVEN Faculteit Wiskunde en Informatica

TENTAMEN LINEAIRE ALGEBRA 1 donderdag 23 december 2004,

Basiskennis lineaire algebra

Uitwerking opgaven 17 december. Spoilers!!

Tentamen Functies en Reeksen

Uitwerkingen Tentamen Gewone Differentiaalvergelijkingen

Uitwerkingen Lineaire Algebra I (wiskundigen) 22 januari, 2015

TENTAMEN WISKUNDIGE BEELDVERWERKINGSTECHNIEKEN

Examen G0O17E Wiskunde II (3sp) maandag 10 juni 2013, 8:30-11:30 uur. Bachelor Geografie en Bachelor Informatica

Hoofdstuk 1 : Vectoren (A5D)

EERSTE DEELTENTAMEN ANALYSE C

LOPUC. Een manier om problemen aan te pakken

Kies voor i een willekeurige index tussen 1 en r. Neem het inproduct van v i met de relatie. We krijgen

Antwoorden. 32-jarige vrouwen op 1 januari Zo gaan we jaar per jaar verder en vinden

Opgaven Functies en Reeksen. E.P. van den Ban

Eerste deeltentamen Lineaire Algebra A

TECHNISCHE UNIVERSITEIT EINDHOVEN Faculteit Wiskunde en Informatica. Tentamen Lineaire Algebra voor ST (2DS06) op , uur.

ONBETWIST ONderwijs verbeteren met WISkunde Toetsen Voorbeeldtoetsen Lineaire Algebra Deliverable 3.10 Henk van der Kooij ONBETWIST Deliverable 3.

Geef niet alleen antwoorden, maar bewijs al je beweringen.

TENTAMEN WISKUNDIGE BEELDVERWERKINGSTECHNIEKEN

11.0 Voorkennis V

Tentamen lineaire algebra voor BWI dinsdag 17 februari 2009, uur.

TECHNISCHE UNIVERSITEIT EINDHOVEN Faculteit Wiskunde en Informatica

Tentamen Simulaties van biochemische systemen - 8C Juni uur

Ringen en Galoistheorie, 1e deel, 19 april 2012

TECHNISCHE UNIVERSITEIT EINDHOVEN Faculteit Wiskunde en Informatica

Willem van Ravenstein 2007

Modellen en Simulatie Stelsels Dvg

Les 1 : Vectoren. Hoofdstuk 6 Vectormeetkunde (H4 Wiskunde D) Pagina 1 van 14. Definities Vector x = ( a ) wil zeggen a naar rechts en b omhoog.

VU University Amsterdam 2018, Maart 27

TECHNISCHE UNIVERSITEIT EINDHOVEN. Faculteit Wiskunde en Informatica

Voorbeeldtentamen Wiskunde B

Combinatoriek groep 1 & 2: Recursie

Modellen en Simulatie Stelsels Dvg

Examen VWO. wiskunde B. tijdvak 2 woensdag 19 juni uur. Bij dit examen hoort een uitwerkbijlage.

Symmetrische matrices

Lineaire afbeeldingen

Compex wiskunde A1-2 vwo 2005-I

Tentamen Biostatistiek 3 / Biomedische wiskunde

Oefentoets uitwerkingen

Examen G0O17D Wiskunde II (6sp) maandag 10 juni 2013, 8:30-12:30 uur

3 Wat is een stelsel lineaire vergelijkingen?

Monitoraatssessie Wiskunde

Uitwerking Basisopgaven

Tentamen Wiskunde B CENTRALE COMMISSIE VOORTENTAMEN WISKUNDE. Datum: 19 december Aantal opgaven: 5

Tentamen Simulaties van biochemische systemen - 8C110 9 April uur

TU/e 2DD50: Wiskunde 2 (1)

Tentamen Lineaire Algebra UITWERKINGEN

maplev 2010/9/8 17:01 page 349 #351

UITWERKINGEN d. Eliminatie van a geeft d. Eliminatie van b,

Lineaire Algebra voor ST

Wiskunde y en Theoretische Biologie, 12 april Naam: Collegekaartnummer: Vraag 1

Combinatoriek groep 1

Hoofdstuk 3 : Determinanten

Modellen en Simulatie Differentiaalvergelijkingen. Modellen en Simulatie. sleij101/ Program.

Toets deel 2 Data-analyse en retrieval Vrijdag 1 Juli 2016:

TENTAMEN WISKUNDIGE BEELDVERWERKINGSTECHNIEKEN

Lineaire algebra I (wiskundigen)

Transcriptie:

Tentamen Modellen en Simulatie (WISB) Vrijdag, 7 april 9, 9:-:, Ruppert Gebouw, Blauwe Zaal Schrijf op elk vel dat je inlevert je naam en op het eerste vel je studentnummer en het totaal aantal ingeleverde vellen. Motiveer bij elke opgave duidelijk je antwoorden. Gebruik gerust resultaten uit voorgaande onderdelen ook als je geen bewijs hebt. Het dictaat, copiën van de transparanten en een eenvoudige rekenmachine mag gebruikt worden, uitwerkingen van opgaven, grafische rekenmachines mogen dat niet. Uitwerking. In kleine type-fonts letters. Puntentelling. Maximum te behalen punten per onderdeel staat in de kantlijn. Cijfer is het aantal behaalde punten gedeeld door. Opgave. Een zekere populatie kan verdeeld worden in leeftijdsklassen. De ontwikkeling van het aantal individuen per leeftijdsklasse kan beschreven worden door een matrix-vector recursie middels de volgende Leslie matrix: L = a) Kan je op grond van de stelling van Perron-Frobenius beslissen of deze matrix een dominante eigenwaarde heeft? Motiveer je antwoord. Oplossing. De graaf die bij L hoort is niet irreducibel: je kunt niet van het vierde punt (vertix) naar een ander punt lopen. Perron-Frobenius doet over dit geval geen uitspraak. De -jarigen (leeftijdsklasse ) doen niet mee aan het voortplantingsproces. Laten we deze leeftijdsklasse buiten beschouwing dan heeft dat geen invloed op de andere leeftijdsklasse. b) Hoe ziet het Leslie model er uit zonder de oudjes? Oplossing. Laat de laatse rij en de laatste kolom weg: L e 6 = 7 5 6 Als je b. niet hebt, werk dan in c en d met. c) Dit gereduceerd model heeft wel een dominante eigenwaarde (waarom?). Laat zien dat deze gelijk is aan.

Oplossing. Perron-Frobenius is toepasbaar op L: e de graaf van L e is wel irreducibel: je kunt vanuit ieder punt naar ieder ander komen (immers ), de graaf is a-periodiek: er is een rondwandeling ter lengte ( ), en een ter lengte ( ), dus ggd =. Alle matrix coëfficiënten van L e zijn. Volgens Perron-Frobenius is er een dominante eigenwaarden, zeg λ en λ. Dus λ > λ en λ > λ. We berekeneneen n eigenvector bij iedere eigenwaarde λ. We zoeken een eigenvector van de vorm (λ, a λ, a ) T voor nader te bepalen skaleiren a en a. Dus 6 7 6 7 6 7 5 a λ 5 = λ a λ 5. λ a De tweede coördinaat vertelt ons dat a =, de derde coördinaat levert a = a =, de eerste coördinaat geeft a λ + a = λ + = λ. Deze laatste vergelijking is precies de karakteristieke vergelijking en heeft de eigenwaarden als oplossing. Het is duidelijk dat voldoet. Omdat voor λ > de grafiek van λ + en die van λ elkaar niet snijden (maak een schets of bedenk dat λ + < λ + 8 λ = λ voor λ > ) en volgens PF λ > is, volgt dat λ =. Alternatief: omdat een wortel is van λ λ kan λ uitgedeeld worden. Dat levert een kwadratische vergelijking op die oplosbaar is met de abc-formule. d) Wat is op den duur de verhouding tussen de aantallen van de drie leeftijdsklasse van het gereduceerde model? Oplossing. Het systeem ex n+ = e Lex n levert voor iedere startvector ex (in R ) een rij vectoren (ex n) op die op den duur een veelvoud is van de dominante eigenvector: ex n γ n(λ, a λ, a ) T = γ n(,, )T voor n γ n R. In het bijzonder is de verhouding tussen ex n(), ex n() en ex n() voor grote n ongeveer als staat tot staat tot. e) Kan je nu ook een conclusie trekken over het aantal -jarige versus het aantal - jarige? Is ook een dominante eigenwaarde voor het ongereduceerde model? Oplossing. Als x n+ = Lx n en x = (ex T, x ()) T dan zijn de eerste drie coördinaten van x n precies ex n als besproken in het vorige onderdeel. Omdat de laatste coördinaat x n+() van x n+ gelijk is aan xn() = exn() volgt dat " # " # 8 elexn λ ex n x n+ = exn() exn() γ n 6 7 5 Hierbij gebruiken we dat ex n voor n groot ongeveer een veelvoud is van de eigenvector van L e bij λ = : ex n γ n(,, )T. Kortom de verhouding tussen -jarige en -jarige is op den duur 8 staat to. Uit bovenstaand verhaal volgt eenvoudig dat de eigenvectoren van L e gemakkelijk met een vierde coördinaat uit te breiden zijn tot eigenvectoren van L e bij dezelfde eigenwaarde. Het is duidelijk dat de vierde eigenwaarde λ van L is met eigenvector v = e = (,,, ) T. Omdat λ = > λ j (j =, ) en ook λ > = λ is λ een dominant eigenwaarde van L. Opgave. Een zeker soort sluipwespen W heeft een bepaald soort rupsen R nodig om zich voort te planten. In iedere rups wordt hoogstens een eitje gelegd. Een rups waarin een eitje gelegd is is ten dode gedoemd. Als r n het aantal rupsen is van soort R in jaar n en( w n het aantal vrouwelijke sluipwespen dan geeft r n+ = a r n w ) n r n R max W max,voor bepaalde positieve waarden van a, R max, r n w n+ = β w n + γr n W max, β en γ, een modellering voor de groei van een rupsen en sluipwespenpopulatie. λ a

a) In eenvoudigere modellen wordt γ = genomen. Verklaren wat men met de extra term + γr n in de noemer probeert te modelleren. Wij nemen verder γ. Oplossing. Met γ = is w n+ = βr nw n en is de groei van het aantal wespen evenredig met het aantal rupsen. Het aantal rupsen dat een wesp kan verwerken per tijdseenheid is echter beperkt: de wesp moet een holletje graven, een rups vangen, de rups verdoven en naar het holletje slepen, een eitje in de rups leggen, het holletje dicht maken. Dit kost allemaal tijd. Kortom er zit een maximum aan het aantal rupsen dat een wesp kan verwerken, zelfs voor r n zeer groot en het gemakkelijk is om een rups te vinden. Voor γ vlakt de grafiek van de functie r/( + γr) voor r af naar /γ. Door handig te schalen kunnen we het stelsel vereenvoudigen. Laat zien dat de nieuwe variabelen x n = r n /R max en y n = w n /W max voldoen aan x n+ = (a x n y n )x n, x n () y n+ = b y n. + c x n b) Geef een uitdrukking voor b en c in termen van a, R max, W max, β en γ. Oplossing. Merk op dat delen van de eerste gelijkheid door R max leidt tot x n+ = r n+ = a rn = (a xn yn)xn. Rmax Rmax wn Wmax door W max levert y n+ = w n+ c = γr max. r n Rmax rn = Wmax βrmax Rmax +γrmax Rmax rn We nemen verder aan dat c = en b >. w n Wmax = b Delen van de tweede gelijkheid x n +c x n y n voor b = βr max en c) Bepaal voor alle a > en b > de evenwichtspunten van () die biologisch relevant zijn. Hangt dat ook nog van a en b af? Zo ja, hoe? Oplossing. Stel x n = α en y n = β voor alle n (evenwicht). Dan () α = (a α β)α en () β = b α β. () geldt als α = of α + β = a, () geldt als β = of α = /(b ). +α Combinatie van () en () geeft (i) α = en β = (ii) α = a en β =, (iii) α = /(b ) en β = a b/(b ). Voor biologische relevantie moeten α en β zijn. Door de restricties a > en b > zijn de evenwichten (i) en (ii) biologisch relevant en is /(b ) >. In geval (iii) moet ook nog a b/(b ) zijn.. Uit c). blijkt dat (/(b ), a b/(b )) een evenwicht is. Neem verder b = en bekijk alleen waarden voor a waarvoor dit evenwicht biologisch relevant is. d) Toon aan dat de eigenwaarden van de Jacobi matrix in dit evenwicht voldoen aan λ λ + (a )/ =. Oplossing. Met b = is voor het evenwicht (iii) α = /(b ) = en β = a b/(b ) = a. Biologische relevantie eist dat β en dus a is. Voor de Jacobi matrix in het evenwicht (iii) (α, β) = (, a ) geldt " # " # (a α β) α α b β b (+α) +α = (a ) De eigenwaarde vergelijking is λ spoorλ + det = λ λ + (a ) =. e) Bepaal voor welke waarden van a dit evenwicht stabiel is. (Hint: De eigenwaarden kunnen, afhankelijk van a, complex zijn. Toon eerst aan dat het evenwicht stabiel is als de eigenwaarden reeel zijn. Bekijk dan het complexe geval.) Oplossing. Schrijf φ(λ) λ λ + (a ). Als de eigenwaarden reëel zijn, dan is λ, λ (, ) precies dan als φ( ) > en φ() >, dus als a >. In geval de eigenwaarden niet reëel zijn is λ = λ en dus λ = λ = λ λ = det = (a ). Dus λi < als a <. Samenvattend: we hebben stabiliteit als < a < en instabiliteit als a >. De gevallen a = en a = moeten apart geanalyseerd worden (omdat in deze gevallen lineairisatie niet werkt).

Opgave. In een fietsfabriek worden racefietsen en mountainbikes gemakt. De netto winst per racefiets is e5 en de netto winst per mountainbike is e euro. Met de beschikbare arbeidskracht kunnen maximaal 8 fietsen per week gemaakt worden en beide types kosten evenveel werk. Met een bepaalde boormachine kan uur per week gewerkt worden. Voor de vervaardiging van een racefiets is de boormachine ste 5 uur nodig en voor een mountainbike tweemaal zo lang. Van een bepaald soort buis zijn 8 eenheden nodig voor een racefiets en eenheden voor een mountainbike. De toelevering vanuit de aluminiumfabriek is maximaal 56 eenheden per week. a) Hoevel racefietsen en hoeveel mountainbikes moet de fabriek per week produceren om een zo groot mogelijke winst te maken? En hoe groot is die winst dan? Oplossing. Zij x het aantal racefietsen dat per week gemaakt wordt en x het aantal mountainbikes. Merk op dat x en x. De winst is dan 5x + x Euro. Omdat er arbeidskracht is voor maximaal 8 fietsen per week, is x + x 8. De tijdsrestricties op de boormachine leiden tot 5 x + x of, equivalent hiermee, 5 x + x. De restrictie op het aantal buizen ziet er uit als 8x + x 56 of, equivalent hiermee, x + 7x 8. We moeten max 5x + x bepalen met x, x zodat x + x 8 x + x x + 7x 8 x, x 6 Oplossing. Aanpak. Voeren we slack variabelen in, dan ziet het LP probleem er in standaard vorm uit als 8 7 8 5 M J = [,, 5] is een basis met h = (,, 8,, 56) T als bijbehorend basispunt. h is acceptable en dus een hoekpunt. We proberen de doelfunctie te verbeteren in de eerste coordinaat. Omdat 7 = 56/8 < 8 < kiezen we het punt (i, j ) = (, ) als pivot en wordt J = [,, ] de nieuwe basis. Volledig vegen geeft: 8 8 7 7 8 7 5 5 M 7 5 8 Omdat alle coördinaten van de de c-vector zijn, hebben we de maximalizerende waarde gevonden in het hoekpunt (7,,,, ) T bij de basis [,, ]. Aanpak. In dit -dimensionale probleem kunnen de hoekpunten van de verzameling V van acceptabele punten (feasible points) gemakkelijk bepaald worden. Omdat V begrensd is (immers x, x en x + x 8) weten we dat een maximale wordt aangenomen in een hoekpunt. Door voor elk van de hoekpunten de waarde van de doelfunctie 5x + x in dat punt uit te rekenen vinden we een maximalizerend punt. Een grafische analyse leert dat x, x en x + 7x 8 impliceert dat x + x 8 en x + x (snijpunt van de lijnen {(x, x ) x + 7x = 8} en {(x, x ) x + x = 8} heeft een negatieve x coordinaat, etc.) Kortom V = {(x, x ) x, x, x + 7x 8} en heeft drie hoepunten: (, ), (, ) en (7, ) waarvoor 5x + x, respectievelijk de waarde,, en 57 5 heeft. Omdat de laatse ewaarde de grootste is, wordt in het bijbehorend hoekpunt (7, ) het maximum op V aangenomen.

Oplossing. Interpetatie. De winst is maximaal 7 5 = 57 5 Euro en die winst wordt behaald door 7 racefietsen te produceren en mountainbikes. Alle buizen worden gebruikt (de derde slack variabele is ), de capaciteit van de boormachine en van de arbeidskracht (de tweede, resp. eerste slack variabele zijn > ) worden niet volledig benut. Opgave. Voor de groei van de hoeveelheid gras in een wei die door schapen begraasd wordt, gebruiken we het volgende continue model: ) G = κ G ( GG G γ S G + () G waarbij G(t) de totale hoeveelheid gras is in de wei op tijdstip t. Verder is S het aantal schapen in de wei. De overige grootheden zijn constanten: γ en κ zijn evenredigheidsconstanten en G representeert de maximale hoeveelheid gras. a) Interpreteer de term γ S G /(G + G ). Wat voor invloed heeft de constante G? Oplossing. De term moduleert de afname van het gras door de begrazing van de schapen. De afname is evenredig met het aantal schapen. In dit model is µ γ G /(G + G ) de bijbehorende evenredigheids constante, die blijkbaar afhangt van de dichtheid G van het gras. Ieder schaap kan, per tijdseenheid maar een beperkt hoeveelheid gras eten zelfs als er een onbeperkte hoeveelheid beschikbaar is (voor G is de evenredigheids constante µ dus begrensd. In dit model geldt µ = γ G /(G + G ) γ voor G ). Als er weinig gras is (G klein) hebben de schapen moeite om het gras te vinden (voor G gaat de µ naar en waarschijnlijk sneller dan G. In dit model is µ (γ/g ) G voor G : G geeft aan hoe handig de schapen zijn in het vinden van gras bij een lage dichtheid van gras). b) Hoe heet de groei in dit model als er geen schapen in de wei zijn (S = )? Oplossing. Logistische groei. Neem verder G =, G = en κ =, γ =...5.5 5 6 7 8 9 S= S=5 S= S=5 S= In bovenstaand figuur staat de grafiek van G G/ (-.-.), en, voor diverse S tussen en, de grafiek van G. S G/(+G ): voor S =, 5,, 5, is de grafiek aangegeven met een doorlopende lijn ( ), voor de overige S met stippels ( ). 5

Bij het beantwoorden van de volgende vragen kun je gebruik maken van de informatie die je uit de grafieken kunt halen. Het snijpunt van G/ en S G/( + G ) tussen en heet α S (als het bestaat), dat tussen en 5 heet β S (ook weer alleen als het bestaat) en tussen 5 en heet γ S (als het bestaat). Je hoeft de numerieke waarde van deze snijpunten hier niet expliciet te berekenen. c) Beschrijf de evenwichten (in termen van bijvoorbeeld α S, β S en γ S ; zie plaatje) en hun stabiliteit voor S =, S = en S =. (Hint: maak een plaatje langt de G-as waarin je de evenwichten aangeeft en geef middels pijltjes aan hoe de oplossing in andere punten op die G-as zal verlopen.) Oplossing. G = G(.G).S G = [.G.S G ]G = [φ(g) Sψ(G)]G waarbij +G +G φ(g).g en ψ(g). G. De grafiek van φ en van Sψ zijn in het figuur +G geplot. Als deze grafieken elkaar snijden in G = ζ, dan is ζ een evenwicht: met G(t) = ζ alle t geldt immers G (t) = = [φ(ζ) Sψ(ζ)]ζ. Dus α S, β S en γ S (indien bestaan) zijn evenwichts oplossingen. Een -dimensionale schets van het richtingsveld (zie hint) laat zien dat α S en γ S stabiel zijn en β S instabiel: als we G laten oplopen van tot dan bepaald het teken van φ(g) Sψ(G) het teken van G (immers G > ). Dit teken wisselt als G een evenwicht passeert. Voor G > en G is dit teken positief (φ(g) > Sψ(G): zie figuur). Dus voor ζ = α S en voor ζ = γ S (indien bestaat) en G ζ is G > voor G < ζ (merk op dat G twee maal van teken gewisseld is als ζ = γ S en er evenwichten α S en β S zijn) en G < voor G > ζ: oplossingen lopen in de buurt van ζ naar ζ: ζ is stabiel. Evenzo zien we dat ζ = β S instabiel is: oplossingen lopen van β S weg in de buurt van β S. d) De boer wacht telkens met veranderingen tot de hoeveelheid gras in de wei min of meer in evenwicht is. Wat gebeurt er met zijn grasopbrengst als hij telkens een schaap meer in zijn wei laat grazen en zo zijn kudde geleidelijk uitbreidt van naar schapen? Wat is het effect van een daarop volgende geleidelijke reductie van de kudde? Een beschrijving middels een instructieve figuur wordt gewaardeerd. Oplossing. De getalwaarden schatten we telkens uit het figuur. Bij schapen is er maar een evenwicht, nl., γ S 8.8. Dus na een tijdje is G(t) γ S. Bij toenemende aantallen schapen neemt de waarde van γ S af (met ongeveer.) tot er ongeveer 6 schapen in de wei staan (dan γ S 5). In deze situaties ( S 6is G(t) na een tijdje γ S. Dit gebeurt ook als er meer evenwichten zijn (α S en β S als 6 S 8): we komen dan met G(t) niet in het evenwicht α S terecht omdat G op het tijdstip waarop een extra schaap wordt toegevoegd (begin tijdstip) ongeveer gelijk is aan γ S. Dus G daalt van ongeveer γ S naar ongeveer γ S. Met nog meer schapen (S > 6) verdwijnt het evenwicht γ S en hebben we nog maar één evenwicht, nl., α S met α S.5. Blijkbaar neemt, met één extra schaap (7 in plaats van 6), de dichtheid van het gras (na een tijdje) dramatisch af (van 5 naar.5 en niet, zoals voorheen, met.): de wiskundige term hiervoor is catastrophe [er verdwijnt een evenwicht]). Als het aantal schapen vervolgens van 7 naar groeit dan neemt de dichtheid van gras maar een beetje af (met. bij ieder extra schaap). (Niet gevraagd) Als de boer vervolgens geleidelijk zijn schapekudde reduceert in de hoop zijn grasveld te herstellen dan heeft hij nog een lage dichtheid bij 8 schapen G(t) is dan (na een tijdje) α S. Nu groeit G van ongeveer α S naar ongeveer α S. Pas bij 7 schapen verdwijnt evenwicht α S (en ook β S) en is G(t) na een tijdje γ S 7.5 (mathematisch weer een catastrophe, maar daar zal de boer anders over denken). Puntentelling. Maximum te behalen punten per onderdeel staat in de kantlijn. Cijfer is het aantal behaalde punten gedeeld door. 6