KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT VAN DE LOCHT GUY. Hernieuwing en uitbreiding van een gemengde veeehouderij met pluimvee en rundvee

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT VAN DE LOCHT GUY. Hernieuwing en uitbreiding van een gemengde veeehouderij met pluimvee en rundvee"

Transcriptie

1 KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT VAN DE LOCHT GUY Hernieuwing en uitbreiding van een gemengde veeehouderij met pluimvee en rundvee WUUSTWEZEL Opmaak en begeleiding: SBB Accountants & Adviseurs Milieubureau Joveco bvba Diestsevest 32 bus 1a Kriesberg 29b 3000 Leuven 3221 Holsbeek Tel Tel Uitvoering Fax meet en 28 inspectiewerk Tel

2 Colofon Titel Opdrachtgever Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy Veldvoort Wuustwezel KBO-nummer Vestigingseenheidsnummer Projectlocatie Veldvoort Wuustwezel Uitvoering meet- en Datum 4 augustus 2015 Deskundigen- Studiebureaus SBB Accountants & Adviseurs Milieubureau Joveco bvba Diestsevest 32 bus 1a Kriesberg 29b 3000 Leuven 3221 Holsbeek Tel Tel Uitvoering Fax meet en 28 inspectiewerk Tel Erkende MER deskundigen coördinaten Handtekening Lucht Bodem (deeldomein pedologie) Water (deeldomein oppervlaktewater) Coördinator Johan Versieren Johan Versieren Kriesberg 29b 3221 Holsbeek tel joveco@scarlet.be Uitvoering Deskundigen meet- en inspectiewerk Fauna en Flora Annick Van de Walle Oostveldstraat Eeklo annick.van.de.walle@sbb.be Water An Maes Witte Molenstraat 45 bus Brugge an.maes@sbb.be Geluid Mens Landschap Sara Kelchtermans Diestsevest 32 bus 1a 3000 Leuven Sara.kelchtermans@sbb.be Lucht Isabelle Rommens Diksmuidseweg Ieper isabelle.rommens@sbb.be Initiatiefnemer Van De Locht Guy Veldvoort Wuustwezel tel vandelocht@telenet.be Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 2/229

3 INHOUDSOPGAVE COLOFON 3 INHOUDSOPGAVE 5 1 IDENTIFICATIE VAN HET BEDRIJF BEKNOPTE PROJECTBESCHRIJVING TOETSING MER-PLICHT RELEVANTE GEGEVENS UIT VORIGE RAPPORTAGES GEGEVENS INITIATIEFNEMER EN DESKUNDIGE MER initiatiefnemer uitbater Samenstelling en taakverdeling van team van deskundigen SITUERING PROJECT LIGGING EXPLOITATIE ADMINISTRATIEVE VOORGESCHIEDENIS Overzicht afgeleverde milieuvergunningen Overzicht afgeleverde stedenbouwkundige vergunningen JURIDISCHE EN BELEIDSMATIGE VOORGESCHIEDENIS Juridische randvoorwaarden Beleidsmatige randvoorwaarden BESCHRIJVING PROJECT ALGEMENE DOELSTELLING EN VERANTWOORDING PROJECT OVERZICHT VERGUNDE EN GEWENSTE TOESTAND BESCHRIJVING BEDRIJFSINFRASTRUCTUUR INRICHTING Huidige bedrijfsinfrastructuur Van De Locht Guy Beschrijving huidige bedrijfsinfrastructuur Van De Locht Guy Beschrijving toekomstige bedrijfsinfrastructuur Van De Locht Guy AFBRAAK- EN AANLEGFASE BESCHRIJVING EXPLOITATIECYCLUS VAN DE LOCHT GUY Huidige exploitatiecyclus Toekomstige exploitatiecyclus PRODUCTIEBEHEER EN GRONDSTOFFENVERBRUIK Productiebeheer Grondstoffenverbruik Eindproducten Residuen en emissies BESCHRIJVING ALTERNATIEVEN Nulalternatief Doelstellingsalternatieven Locatiealternatieven Uitvoeringsalternatieven METHODIEK EN ONTWIKKELINGSSCENARIO S EFFECTBESCHRIJVING PER MILIEUDISCIPLINE Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 3/229

4 4.2 METHODIEK ONTWIKKELINGSSCENARIO S Autonome ontwikkeling Gestuurde ontwikkeling Ruimtelijke ordening Mestdecreet AFBAKENING STUDIEGEBIED, METHODIEK, BESCHRIJVING REFERENTIESITUATIE & ONTWIKKELINGSSCENARIO S LUCHT Afbakening studiegebied Toelichting gegevensgebruik Geur Methodiek Methodiek effectbepaling Vlarem II afstandsregels IFDM-modellering Referentiesituatie Vlarem II afstandsregels IFDM-modellering Geplande situatie Vlarem II afstandsregels IFDM-modellering Stof Methodiek effectbepaling Bepaling stofemissies Bepaling stofconcentratie in omgevingslucht Toetsing stofconcentratie Referentiesituatie Actuele luchtkwaliteit in het studiegebied Bepaling stofemissie Bepaling impact stofconcentratie in de omgevingslucht Geplande situatie Bepaling stofemissie Bepaling impact op stofconcentratie in omgevingslucht Verzurende en vermestende impact Methodiek Methodiek effectbepaling Bepaling ammoniakemissie Referentiesituatie Geplande situatie Energie en broeikasgassen Methodiek Methodiek effectbepaling Referentiesituatie Methaanemissie Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 4/229

5 Lachgasemissie CO 2 -emissie Nieuwe situatie Methaanemissie Lachgasemissie CO 2 -emissie Totale broeikasgasemissies Energieverbruik en broeikasgassen Synthese discipline lucht Milderende maatregelen Door het bedrijf genomen maatregelen Door het bedrijf geplande maatregelen Verdere mogelijkheden of aanbevelingen WATER Afbakening studiegebied Inhoudelijke afbakening Geografische afbakening Toelichting gegevensgebruik Grondwater Methodiek Methodiek analyse referentiesituatie Methodiek effectbepaling - analyse geplande situatie Analyse van de referentiesituatie Effectbepaling - Analyse van de geplande situatie Oppervlaktewater Methodiek Analyse van de referentiesituatie Effectinschatting - Analyse van de geplande situatie Synthese Milderende maatregelen Reeds toegepast in de huidige situatie Geplande maatregelen Verdere mogelijkheden of aanbevelingen BODEM Afbakening studiegebied Inhoudelijke afbakening Geografische afbakening Toelichting gegevensgebruik Methodiek Analyse referentiesituatie Beschrijving geologie Beschrijving bodem Effectbepaling Effecten in de actuele situatie Effecten in de geplande situatie Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 5/229

6 5.3.6 Synthese Milderende maatregelen De genomen maatregelen: De geplande maatregelen : De verdere mogelijkheden : GELUID Afbakening studiegebied Referentiesituatie Gevolgen van geluidshinder Methodiek Bepalen van de geluidsemissie Bepalen van de geluidsimmissie Beoordeling van de geluidsimmissie Continue bronnen Richtwaarden/Grenswaarden Significantiekader uit het richtlijnenboek geluid en trillingen Incidentele bronnen Conclusie van de beoordeling Bepaling van de verschillende geluidsbronnen Ventilatoren Laden en lossen Landbouwdieren Effectinschatting - Bestaande situatie Geluidsemissie van de bestaande inrichting Continue geluidsbronnen Incidentele bronnen Geluidsimmissie van de bestaande inrichting Continue bronnen Incidentele bronnen Beoordeling van de geluidsimmissie van de bestaande inrichting Continue bronnen Incidentele bronnen Effectinschatting - Geplande situatie Geluidsemissie van de geplande inrichting Geluidsemissie nieuwe bronnen Geluidsimmissie van de nieuwe bronnen Beoordeling van de geluidsimmissie van de nieuwe bronnen Continue geluidsbronnen Incidentele bronnen Beoordeling van de geluidsimmissie van de uitbreiding op zich (fase 1 en fase 2) Beoordeling van de geluidsimmissie van de gewenste situatie in zijn geheel Samenvatting effecten geplande situatie Synthese Milderende maatregelen Door het bedrijf genomen maatregelen Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 6/229

7 Door het bedrijf geplande maatregelen Verdere mogelijkheden of aanbevelingen MENS Afbakening studiegebied Toelichting gegevensgebruik Methodiek Methodiek effectbepaling Referentiesituatie Effectinschatting Klachtenbehandeling Verkeershinder Geplande situatie Effectinschatting Verkeershinder Geluidshinder Geurhinder Stofhinder Bestrijding ongedierte Synthese Milderende maatregelen Door het bedrijf genomen maatregelen Door het bedrijf geplande maatregelen Verdere mogelijkheden of aanbevelingen FAUNA EN FLORA Afbakening studiegebied Toelichting gegevensgebruik Toelichting referentiesituatie Biologische waarderingskaart Aandachtsgebieden (gebieden met belangrijke natuurwaarde) Kwetsbaarheid t.a.v. verzuring en vermesting Methodiek Verzuring en vermesting door ammoniakdepositie Verdroging Rustverstoring Effectinschatting Direct ecotoopverlies Verzuring en vermesting door ammoniakdepositie Verdroging Rustverstoring Synthese Milderende maatregelen Door het bedrijf genomen maatregelen Door het bedrijf geplande maatregelen Verdere mogelijkheden of aanbevelingen LANDSCHAP, BOUWKUNDIG ERFGOED EN ARCHEOLOGIE Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 7/229

8 5.7.1 Afbakening studiegebied Toelichting gegevensgebruik Methodiek Het landschap als relatiesysteem De erfgoedaspecten De perceptieve aspecten Toelichting referentiesituatie Geografische situering Landschapsatlas (ankerplaatsen ) Bouwkundig erfgoed Bedrijf in de referentiesituatie Effectinschatting Het landschap als relatiesysteem Erfgoedaspecten Perceptieve aspecten Synthese Milderende maatregelen De genomen maatregelen: De geplande maatregelen : De verdere mogelijkheden : ELEMENTEN TEN BEHOEVE VAN DE WATERTOETS PASSENDE BEOORDELING -TOETS BESTE BESCHIKBARE TECHNIEKEN GRENSOVERSCHRIJDENDE EFFECTEN LEEMTEN IN KENNIS MONITORING EN EVALUATIE CONTROLE Geurhinder klachtenopvolging op gemeentelijk niveau Verzuring sectorale opvolging op gewestelijk niveau Verstoring waterhuishouding debietmeter grondwater Bodemverontreiniging Vermesting MAP-meetpunten TEWERKSTELLINGS- EN INVESTERINGSRAPPORT TEWERKSTELLING INVESTERINGEN DUURZAAM GEBRUIK VAN GRONDSTOFFEN EN GOEDEREN SYNTHESE MILIEUEFFECTEN EN MILDERENDE MAATREGELEN GEUR EN LUCHT WATER BODEM GELUID Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 8/229

9 13.5 MENS FAUNA EN FLORA LANDSCHAP, BOUWKUNDIG ERFGOED EN ARCHEOLOGIE NIET-TECHNISCHE SAMENVATTING VERKLARENDE WOORDENLIJST LITERATUURLIJST OVERZICHT TABELLEN BIJLAGEN IFDM-PARAMETERS FOTOREPORTAGE Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 9/229

10 VOORAF Milieueffectrapportage (m.e.r.) Milieueffectrapportage (m.e.r.) is een instrument om de doelstellingen en beginselen van het milieubeleid te helpen realiseren, nl. het voorzorgsbeginsel en het beginsel van preventief handelen. Milieueffectrapportage is een juridisch-administratieve procedure waarbij alvorens een activiteit of een ingreep (projecten, beleidsvoornemens zoals plannen en programma's) plaatsvindt, de milieugevolgen ervan op een wetenschappelijk verantwoorde wijze worden bestudeerd, besproken en geëvalueerd. Om een vergunning voor een bepaald project te bekomen, is soms een milieueffectrapport (MER) vereist. Dit MER rapporteert de milieueffecten van het onderwerp van de vergunningsaanvraag (zowel milieu-, als bouwvergunning), en dient als ondersteunend document voor de vergunningverlener. De wettelijke eisen van de inhoud van het MER zijn omschreven in het MER - VR decreet van 18 december De projecten en/of activiteiten waarvoor een MER dient te worden opgesteld, worden vastgelegd in het uitvoeringsbesluit van 10 december 2004 van de Vlaamse Regering houdende vaststelling van de categorieën van projecten onderworpen aan milieueffectrapportage (B.S. 17/02/2005). M.e.r.-procedure Het m.e.r.-proces is toegankelijk voor publieke inspraak. Dit gebeurt in de beginfase van het m.e.r.-proces door middel van een kennisgevingsdossier. Het kennisgevingsdossier bevat naast een beschrijving van het project zelf, eveneens een beschrijving van de ruimtelijke situering, van de bestaande vergunningstoestand en van de toestand zoals die zal worden aangevraagd. Mogelijke alternatieven met hun voor- en nadelen worden onderzocht en er wordt aangegeven welke alternatieven in het MER verder onderzocht zullen worden. Een laatste luik van het kennisgevingsdossier betreft de inhoudelijke aanpak die bij de opmaak van het milieueffectrapport zal gevolgd worden. Na het kennisgevingsdossier wordt het eigenlijke MER opgesteld. Deze fase is niet toegankelijk voor publieke inspraak. De m.e.r.-makers zullen evenwel voor hun informatieverzameling beroep doen op de kennis en inventarisaties van milieuverenigingen, gemeenten, De rol van de aangesproken instanties is in deze fase meestal passief en beperkt zich tot het verstrekken van de gevraagde gegevens. In het huidige rapport wordt er voor geopteerd om de kennisgevingsfase te koppelen aan het eigenlijke MER. Deze fase wordt gebundeld dat 1 procedurestap. Nadat het MER goedgekeurd verklaard is, wordt het rapport openbaar gemaakt. Vanaf dan kunnen het project- MER, het project-mer-verslag, de beslissing omtrent de volledigverklaring van de kennisgeving en in voorkomend geval de aanvullende bijzondere richtlijnen, ten allen tijde geraadpleegd worden bij LNE, Dienst Mer. Na het doorlopen van de m.e.r.-procedure is inspraak opnieuw mogelijk. Ter verduidelijking wordt volgend schematisch overzicht (met vermelding van de wettelijk vastgelegde termijnen) van de gehele m.e.r.-procedure weergegeven: Uitgebreid kennisgevingsdossier (kennisgeving/ontwerp-mer) De Dienst MER geeft de mogelijkheid om een kennisgeving/ontwerp-mer op te maken hetgeen de vroegere kennisgeving en de ontwerptekst vervangt. Deze kennisgeving/ontwerp-mer onderzoekt reeds de te verwachte Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 10/229

11 effecten en stelt milderende maatregelen voor. Dit document wordt dan aan de adviesverlenende instanties voorgelegd en ter inzage gelegd. Schematisch verloop van de m.e.r.-procedure voor een project, ingeval geen grensoverschrijdende effecten van belang zijn: Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 11/229

12 Richtlijnenboek Sinds september 1997 beschikken de deskundigen over een belangrijk hulpmiddel. Op initiatief van de cel Milieueffectrapportage werd namelijk een Richtlijnenboek opgesteld. De elf boekdelen (variërend van zo'n 20 tot 250 bladzijden geven een stand van zaken uit de periode van de kennis, de informatiebronnen, richtlijnen over MER in het algemeen, de algemene methodologie en de methodologie per MER-discipline. Het "Richtlijnenboek voor het opstellen en beoordelen van milieueffectrapporten" beantwoordt aan een uit de m.e.r.-praktijk gegroeide behoefte. Het biedt geen kant-en-klare recepten maar basisrichtlijnen over hoe een kwaliteitsvol MER kan opgesteld worden. Het richtlijnenboek bundelt heel wat kennis, zowel procedureel als methodologisch, op het gebied van milieueffectrapportage. Het is nuttig voor initiatiefnemers van een MER-plichtige activiteit, de MER-maker, de administratie, de vergunningverlenende en de controlerende overheden en de bevolking. Specifiek voor de veehouderij werd een richtlijnenboek uitgewerkt. De meest recente versie van het richtlijnenboek landbouwdieren dateert van juni Het milieueffectrapport gaat ter zake dan ook van dit richtlijnenboek uit. Procedure milieuvergunningsaanvraag Indien een milieuvergunningsaanvraag wordt ingediend onderzoekt de provincie of de aanvraag volledig en ontvankelijk kan verklaard worden. Indien dit kan gebeuren, dan moet ze dit binnen de 30 dagen (Besluit van de Vlaamse Regering van 01/03/2013) per aangetekend schrijven laten weten. Zoniet, dan krijgt u ook een, niet aangetekend, bericht. De datum van volledig en ontvankelijk verklaren is van belang. Vanaf dan heeft de provincie 4 maanden de tijd (eventueel 6 maanden) om het dossier te beslissen. Alle dossiers worden dan naar de verschillende adviesverlenende diensten verstuurd. Aan de gemeente wordt eveneens de opdracht gegeven om een openbaar onderzoek (gedurende 30 dagen) uit te voeren. Voor bepaalde hernieuwingsaanvragen kan de Deputatie afwijken van deze termijnen. De adviesverlenende overheidsorganen zijn: het College van Burgemeester en Schepenen, de Afdeling Milieuvergunningen van LNE, de Afdeling grondwater van VMM (niet voor elke inrichting), het Agentschap Ruimtelijke Ordening, het Agentschap Zorg en Gezondheid (niet voor elke inrichting), de Vlaamse Milieumaatschappij (niet voor elke inrichting), Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 12/229

13 Alle adviezen worden gegroepeerd door de Provinciale Milieuvergunningcommissie, die zelf ook een globaal advies geeft, dat overgemaakt wordt aan de Deputatie. Op verzoek kan de aanvrager door deze commissie gehoord worden. Het is aan te bevelen u hierin te laten bijstaan. Het openbaar onderzoek omvat: mogelijkheid tot inzage van het dossier gedurende 30 dagen, aanplakking gedurende 30 dagen, kennisgeving van de aanvraag aan eigenaars en gebruikers binnen 100 m rond perceel, bekendmaking in de pers, informatievergadering (verplicht in het kader van een MER-plichtig bedrijf). De Deputatie dient een beslissing te nemen binnen de gestelde periode. Zij zendt deze binnen de 10 kalenderdagen naar de bevoegde burgemeester, die belast wordt met de bekendmaking. Dit houdt in: aanplakking gedurende 30 dagen van de beslissing, ter inzage leggen van de beslissing gedurende 30 dagen. Indien er geen beslissing is gevallen binnen de gestelde periode wordt de aanvraag als geweigerd beschouwd. Schematisch verloop van een Milieuvergunningsaanvraag voor een inrichting KLASSE 1 : Indienen Milieuvergunningsaanvraag klasse 1 Volledig en ontvankelijk (30 dagen) Openbaar onderzoek (30 dagen) met informatievergadering Advies Provinciale Milieuvergunningscommissie (+ hoorzitting) (90 dagen) Advies CBS (50 dagen) Adviesverlenende instanties (LNE, VMM,...) (60 dagen) Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 13/229

14 Beslissing Deputatie (4 maanden of evt. na verlenging 6 maanden) Bekendmaking Beroep bij Minister (30 dagen) Procedure stedenbouwkundige vergunning De aanvraag voor stedenbouwkundige vergunning dient ingediend te worden bij het college van burgemeester en schepenen van de gemeente. Binnen 75 of 105 dagen na ontvangst van de aanvraag neemt het college van burgemeester en schepenen een beslissing. Tegen de beslissing is beroep mogelijk. Dit beroep moet gebeuren (binnen de 30 dagen na ontvangst van de beslissing) bij de bestendige deputatie van de provincieraad. Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 14/229

15 1 IDENTIFICATIE VAN HET BEDRIJF 1.1 BEKNOPTE PROJECTBESCHRIJVING Het bedrijf van Guy Van De Locht is gelegen Veldvoort 14 te 2990 Wuustwezel. De huidige vergunning is afgeleverd op 09/02/2012 door de Bestendige Deputatie en op 16/08/2012 bevestigd door de Vlaamse Minister van Leefmilieu voor stallen met plaatsen voor slachtkuikens en 100 runderen waarvan 40 zoogkoeien, 30 runderen 1-2 jaar en 30 runderen <1 jaar. Voor de inrichting is eveneens het nodige toebehoren voorzien zoals bijvoorbeeld het stallen van voertuigen, opslag van stro en hooi, opslag van dierlijke mest, noodstroomgenerator, warmeluchtblazers, opslag groenvoeders en een grondwaterwinning. De huidige milieuvergunning heeft een looptijd tot 09/02/2032. Het doel is om een uitbreiding te realiseren in de pluimveehouderij door de bouw van 4 nieuwe slachtkuikenstallen voor elk stuks pluimvee, of een uitbreiding met slachtkuikens. Dit zou kunnen gebeuren in 2 fasen: 2 stallen van elk slachtkippen in een eerste fase, en nog 2 stallen van slachtkippen in een tweede fase. Deze stallen zullen conform de ter zake geldende wetgeving uitgerust worden als ammoniakemissie-arme stallen. In de nieuwe situatie zal dus een vergunning gevraagd worden voor slachtkuikens in zes stallen (of in een eerste fase, en in een tweede fase). Daarnaast zullen er ook bijkomende boorputten aangelegd worden, en zal het debiet van de grondwaterwinning verhoogd worden. Bij de nieuw te bouwen stallen zal er ook bijkomende petroleumopslag aangevraagd worden. Gelet op de belangrijke verandering wordt ook een vroegtijdige hernieuwing gevraagd. De initiatiefnemer is Guy Van De Locht. Guy Van De Locht laat een milieueffectrapport opstellen om deze toe te voegen aan de milieuvergunningsaanvraag en de stedenbouwkundige aanvraag, die noodzakelijk zijn ter uitvoering van het hier voorliggend project. 1.2 TOETSING MER-PLICHT Het besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2004 houdende vaststelling van de categorieën van projecten onderworpen aan milieueffectrapportage vermeldt de categorieën van projecten die aan de projectm.e.r. worden onderworpen of waarvoor de initiatiefnemer een gemotiveerd verzoek tot ontheffing kan indienen. De initiatiefnemer vraagt een uitbreiding aan van de milieuvergunning. In de gewenste situatie wordt een vergunning gevraagd voor in totaal stallen met plaatsen voor slachtkuikens en 100 runderen. Dit project valt in rubriek 21a) Installaties voor intensieve pluimvee- of varkenshouderij met meer dan: plaatsen voor mesthoenders" van de bijlage I lijst van bovenvermeld besluit en is bijgevolg m.e.r. -plichtig. 1.3 RELEVANTE GEGEVENS UIT VORIGE RAPPORTAGES Voor het betrokken bedrijf werd er in het verleden geen MER opgesteld. 1.4 GEGEVENS INITIATIEFNEMER EN DESKUNDIGE MER INITIATIEFNEMER UITBATER De uitbater van het gemengd bedrijf gelegen Veldvoort 14 is Guy Van De Locht met volgende gegevens: KBO-nummer Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 15/229

16 Vestigingseenheidsnummer De initiatiefnemer voor het opstellen van het MER is Guy Van De Locht SAMENSTELLING EN TAAKVERDELING VAN TEAM VAN DESKUNDIGEN Conform artikel van het MER-decreet van 18 december 2002 moet de initiatiefnemer een beroep doen op een team van erkende MER-deskundigen onder leiding van een MER-coördinator. De initiatiefnemer stelt aan de MER-coördinator alle relevante informatie ter beschikking die voorhanden is. Hij verleent alle medewerking opdat de MER-coördinator zijn taak naar behoren kan vervullen. De initiatiefnemer kiest de deskundigen uit een lijst van erkende onafhankelijke specialisten in één of andere milieudiscipline, derwijze dat in de werkgroep de milieueffecten, eigen aan het geplande project, doeltreffend onderzocht kunnen worden. Voor dit project werd een erkende deskundige voor de disciplines bodem (pedologie), water (oppervlaktewater) en lucht in het team van deskundigen opgenomen. Volgende MER-deskundigen zullen hun medewerking aan dit milieueffectrapport verlenen: Erkende MER deskundigen coördinaten Lucht Bodem (deeldomein pedologie) Water (deeldomein oppervlaktewater) Johan Versieren Erkenningsnr. MB/MER/EDA/059/V-5 Einddatum erkenning: onbepaalde duur Kriesberg 29b 3221 Holsbeek tel Coördinator Johan Versieren Uitvoering meet- en inspectiewerk Verder wordt dit team van deskundigen bijgestaan door volgende medewerkers van SBB: Deskundigen Water An Maes Witte Molenstraat 45 bus Brugge an.maes@sbb.be Geluid Sara Kelchtermans Diestsevest 32 bus 1a 3000 Leuven Sara.kelchtermans@sbb.be Lucht Mens Landschap Isabelle Rommens Diksmuidseweg Ieper isabelle.rommens@sbb.be Fauna en Flora Annick Van de Walle Oostveldstraat Eeklo annick.van.de.walle@sbb.be Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 16/229

17 2 SITUERING PROJECT 2.1 LIGGING EXPLOITATIE De inrichting is gelegen aan de Veldvoort 14 te 2990 Wuustwezel. De kadastrale gegevens zijn 1 e afdeling, sectie C, kadastrale percelen 120B, 120L en 120M. De ligging volgens het kadaster wordt weergegeven in Figuur 1 in bijlage. De stallen zijn volgens het gewestplan Turnhout (B.S. 28/07/1978) volledig gelegen in agrarisch gebied (zie Figuur 2 in bijlage). De afstand van het bedrijf t.o.v. andere gebieden zoals aangeduid op het gewestplan wordt weergegeven in onderstaande tabel. Tabel 1: Ligging bedrijf volgens gewestplan Gebied Afstand tot het centrum van Richting het bedrijf Woonuitbreidingsgebied 930 m O Woongebied met landelijk karakter 630 m O-ZO-NO Bosgebied 960 m W Volgens de kaart met de aanduiding van de Natura 2000-gebieden is deze inrichting gelegen in een SBZ (speciale beschermingszone), nl. het Vogelrichtlijngebied De Maatjes, Wuustwezelheide en Groot Schietveld (BE ). Het dichtstbijzijnde Habitatrichtlijngebied situeert zich op ongeveer 3,4 km ten zuiden van het bedrijf. De inrichting is niet gelegen in of in de nabijheid van een Ramsar-gebied (Figuur 3 in bijlage). Het dichtstbijzijnde VEN-gebied van het type gen (Grote Eenheid Natuur) is gelegen op 4,2 km ten westen van het bedrijf. Het betreft 'De Maatjes' en het nummer van het gebied is 302 (Figuur 4 in bijlage). Het bedrijf is niet gelegen in een afgebakend gebied als beschermingszone voor grondwaterwinning zoals bedoeld in het decreet van 24/01/1984 houdende maatregelen inzake het grondwaterbeheer. Dit wordt weergegeven in Figuur 5 in bijlage. Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 17/229

18 2.2 ADMINISTRATIEVE VOORGESCHIEDENIS OVERZICHT AFGELEVERDE MILIEUVERGUNNINGEN In onderstaande tabel is een overzicht gegeven van de afgeleverde milieuvergunningen. Tabel 2: Overzicht lopende milieuvergunningen Datum beslissing Refertenummer Overheid Naam exploitant 09/02/2012 MLAV1/ /VCSA-mb Bestendige Deputatie Van De Locht Guy 16/08/2012 AMV/ /1002 Vlaams Minister van Van De Locht Guy Leefmilieu 04/12/2014 MLVER Bestendige Deputatie Van De Locht Guy In onderstaand overzicht zijn alle oude milieuvergunningen terug te vinden die met de beslissing van 09/02/2012 hernieuwd werden. Tabel 3: overzicht historiek milieuvergunningen Datum beslissing Overheid Onderwerp 03/06/1991 College van Burgemeester en Schepenen Aktename mbt landbouwbedrijf 17/11/1992 College van Burgemeester en Schepenen Uitbreiding landbouwbedrijf 22/06/1994 College van Burgemeester en Schepenen Aktename klasse 3 19/06/2006 College van Burgemeester en Schepenen Gedeeltelijke vergunning voor wijzigen en uitbreiding van rundveebedrijf 22/01/2007 College van Burgemeester en Schepenen Overname door Van De Locht Guy 10/03/2011 Bestendige Deputatie Hernieuwing na verandering door wijziging, uitbreiding en toevoeging De huidige milieuvergunning heeft een looptermijn tot 09/02/2032. Aan deze vergunning zijn naast de algemene en de sectorale voorwaarden van Vlarem II een aantal bijzondere voorwaarden gekoppeld. De vergunning dd. 09/02/2012 werd bevestigd door de Vlaams Minister van Leefmilieu, en aangevuld met een aantal bijzondere voorwaarden: In toepassing van Art van titel II van het VLAREM wordt er vrijstelling van de aanleg van een peilbuis verleend op voorwaarde dat de exploitant een meetlint ter beschikking heeft voor de toezichthoudende ambtenaren. Een groenscherm van minstens 6m breed wordt aangelegd ten oosten en noorden van de kippenstallen zodat deze zijden volledig omringd zijn. Het groenscherm bestaat uit een mengeling van streekeigen heesters en/of struiken zoals gelderse roos, haagbeuk, hondsroos, hulst, kardinaalsmuts, lijsterbes, meidoorn, rode kornoelje, sleedoorn, veldesdoorn en hazelaar (plantverband 1x1m, planthoogte 60/80, minstens 5 verschillende soorten), afgewisseld met hoogstammige loofbomen zoals zomereik, wintereik, beuk, wilg, zwarte els, es, esdoorn, notelaar, kastanje, linde (plantverband in rij met onderlinge afstand van 6 à 8 m, minimum plantmaat 8/10). Het groenscherm is voldoende dens; afgestorven exemplaren worden in het daarop volgende plantseizoen vervangen; De nieuwe ammoniakemissiearme stallen worden voorzien van een verhoging van het emissiepunt op minimaal 7,35 m hoog; Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 18/229

19 De volgende geurreducerende maatregelen worden toegepast op de bestaande en nieuwe pluimveestallen conform omzendbrief LNE 2012/1 inzake milderende maatregelen voor geuremissies die afkomstig zijn van bestaande varkens- en pluimveestallen in Vlaanderen die principieel werd goedgekeurd op de Vlaamse Reging van 29 junie 2012: - A-P1: Optimaliseren van het ventilatiesysteem - A-P2: Intensieve stalreiniging - A-P3: Geschikt strooiselmateriaal kiezen - A-P4: Goed strooiselbeheer - A-P5: Drinkwaterverlies beperken - B3: Windsingel aanleggen - B4: Windbreekmuur installeren Conform omzendbrief LNE 2012/1 worden, indien vereist, standaardprocedures opgemaakt en uitgevoerd. Een logboek wordt bijgehouden waarin de acties in verband met maatregel A-P1 en A-P2 worden vermeld. Dit logboek ligt steeds ter inzage van de toezichthoudende overheid OVERZICHT AFGELEVERDE STEDENBOUWKUNDIGE VERGUNNINGEN In onderstaande tabel is een overzicht gegeven van de beslissingen in het kader van een stedenbouwkundige aanvraag genomen door het College van Burgemeester en Schepenen, de Deputatie of de Minister. Op de percelen werden onderstaande vergunningen afgeleverd. Tabel 4: Overzicht afgeleverde stedenbouwkundige vergunningen Datum beslissing Overheid Onderwerp 05/02/1996 College van Burgemeester en Schepenen Verbouwen van hoeve 05/07/1993 College van Burgemeester en Schepenen Bouwen van melkveestal en loods 22/11/2010 College van Burgemeester en Schepenen Weigering mestveestal en pluimveestal 06/06/2011 College van Burgemeester en Schepenen Bouwen van mestvee- en pluimveestal 27/12/2011 Bestendige Deputatie Bouwen van pluimveestal 29/03/2012 Bestendige Deputatie Bevestiging bouwvergunning dd. 06/06/2011 Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 19/229

20 2.3 JURIDISCHE EN BELEIDSMATIGE VOORGESCHIEDENIS JURIDISCHE RANDVOORWAARDEN Juridische randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Bespreking relevantie // (locatie bespreking MER) ALGEMEEN Gewestplan Geeft de bestemming en het ja Zie hoofdstuk 2.1.(Beknopte beschrijving project) // ( referentiesituatie, discipline lucht en mens) gebruik van de gronden in Vlaanderen weer. Vlarem I Bepaalt de modaliteiten met ja zie hoofdstuk 2.2. (Vergunningstoestand) // (vergunningstoestand) betrekking tot exploitatie en/of verandering van meldings- en vergunningsplichtige inrichtingen. Vlarem II Bevat milieukwaliteitsnormen en ja Voor het bedrijf zijn volgende voorwaarden belangrijk: artikels en (milieukwaliteitsnormen voor geluid en algemene en sectorale bodem), artikel (BBT), (Hygiëne, risico- en hinderbeheersing), (algemene emissiegrenswaarden), milieuvoorwaarden met voorwaarden met betrekking tot veeteeltstallen en mestopslagplaatsen (artikels , , , 5.9.4, 5.9.7, betrekking tot o.a. ligging en en 5.9.9), (algemene bepalingen voor opslag van gevaarlijke producten), (opslag van gevaarlijke vloeistoffen exploitatie van inrichtingen. in bovengrondse houders), (bepalingen met betrekking tot dierlijke mest) // (algemeen relevant: disciplines lucht, bodem, geluid, enz..) Wet betreffende bescherming en Verdeelt dieren in 5 categorieën, Ja Het bedrijf dient zich te houden aan de verplichtingen opgenomen in deze wetgeving (voldoende bewegingsvrijheid voorzien, welzijn van dieren en betreffende met hieraan verbonden een aantal goede klimaatregeling, goede voedingswijze, ) // (beschrijving bedrijf, ontwikkelingsscenario s). bescherming van voor voorwaarden voor bescherming landbouwdoeleinden gehouden van dierenwelzijn dieren LUCHT Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 20/229

21 Juridische randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Bespreking relevantie // (locatie bespreking MER) IPPC (96/61/EC en 2008/1/EG) Deze Europese Richtlijn ja Algemeen relevant // (alle disciplines) IED (Richtlijn 2010/75/EU van 24 (2008/1/EG en 96/61/EC), schrijft Het bedrijf wenst in de toekomstige situatie meer dan plaatsen voor pluimvee te houden, en is bijgevolg een IPPC- november 2010) de lidstaten voor op volgende twee bedrijf. Volgens artikel 41bis van Vlarem I gelden bijkomend volgende bepalingen: pijlers te steunen bij het vastleggen 1 de vergunningsvoorwaarden worden door de bevoegde overheden geregeld getoetst en zo nodig ambtshalve van overeenkomstig de procedure vermeld in artikel 45 bijgesteld; voor de bestaande GPBV-installaties gebeurt een eerste milieuvergunningsvoorwaarden: toetsing uiterlijk vóór 30 oktober 2007; de BBT dienen toegepast te 2 een toetsing vindt in ieder geval plaats als : worden; a) de door de installatie veroorzaakte verontreiniging van dien aard is dat de bestaande emissiegrenswaarden in de de resterende milieueffecten vergunning gewijzigd of nieuwe emissiegrenswaarden opgenomen moeten worden mogen geen afbreuk doen aan b) belangrijke veranderingen in de beste beschikbare technieken een significante beperking van de emissies zonder de vooropgestelde buitensporige kosten mogelijk maken; milieukwaliteitsdoelstellingen c) bedrijfsveiligheid van het proces of de activiteit de toepassing van andere technieken vereist De IED richtlijn 2010/75/EU is d) nieuwe wettelijke bepalingen zulks vereisen. van toepassing vanaf 6 januari 2011 en moet tegen 7 januari 2013 geïmplementeerd zijn in nationale wetgeving. EU kaderrichtlijn 96/62 inzake Vormt de basis voor nieuw ja Het vullen van voedersilo s en de ventilatie uit de stallen kunnen bronnen zijn van stofhinder. // (discipline lucht en mens) beoordeling en beheer van luchtkwaliteitsbeleid binnen de luchtkwaliteit + dochterrichtlijnen Europese Unie. Globaal kader 1999/30, 2000/69, 2002/3 en waarmee de EU luchtkwaliteit 2004/107 + richtlijn2008/50/eg beoordeelt en beheert betreffende de luchtkwaliteit Vlaams stofplan Is opgesteld om te voldoen aan ja Veestallen kunnen aanzienlijke stofemissies met zich meebrengen. In het MER zal nagegaan worden in welke mate er de verplichtingen van de eerste stofhinder ten gevolge van het voorliggende bedrijf te verwachten valt. // (discipline lucht en mens) dochterrichtlijn lucht en de Vlarem II-reglementering. Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 21/229

22 Juridische randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Bespreking relevantie // (locatie bespreking MER) NEC-richtlijn (2001/81/EG) Impliceert het opnemen van ja De emissies ten gevolge van het bedrijf zullen specifiek beschouwd worden in het dossier. // (disciplines lucht) bindende emissieplafonds voor SO 2, NO x, VOS en NH 3 in Vlarem II. (emissie-reductieprogramma s, zie Vlarem II). De Lijst van stalsystemen voor Geeft een lijst weer van de ja Er worden 4 nieuwe pluimveestallen gebouwd // (disciplines lucht en mens) ammoniakreductie (Ministerieel toegelaten stalsystemen bij besluit van 31/05/2011; Belgisch nieuwbouw Staatsblad 08/07/ wijzigingen MB van 26/03/2012, 16/08/2012 en van 19/07/2013) Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 22/229

23 Juridische randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Bespreking relevantie // (locatie bespreking MER) Richtlijn Industriële Emissies De Richtlijn Industriële Emissies ja Een van de kernelementen van de nieuwe richtlijn is een betere toepassing van de best beschikbare technieken (BBT's), vervangt en actualiseert zeven waardoor het gebruik van die technieken het referentiepunt wordt in het vergunningsproces. Met de wetgeving wordt de verschillende bestaande Europese uitstoot van een hele reeks vervuilende stoffen in de lucht, het water en de bodem aan banden gelegd. De regels hebben wetgevende bepalingen, onder meer betrekking op zwavel- en stikstofhoudende stoffen, fijn stof, asbest en zware metalen. Voor de industriële uitstoot waaronder de IPPC-richtlijn en de van CO2, de voornaamste oorzaak van het broeikaseffect, is echter geen beperking voorzien. De uitbaters van installaties die richtlijn betreffende grote onder de richtlijn vallen krijgen tot 2016 de tijd om hun installaties aan de nieuwe wetgeving aan te passen, maar de verbrandingsinstallaties en is Europese lidstaten die dat wensen kunnen deze transitieperiode verlengen tot bedoeld om duidelijkere, beter te handhaven regels en een betere luchtkwaliteit te bekomen. De omzetting in nationale wetgeving gebeurde o.a. via het Decreet van 25 mei 2012 tot wijziging van het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning, het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid en het decreet van 27 oktober 2006 betreffende de bodemsanering en de bodembescherming met het oog op de omzetting van de Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging) Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 23/229

24 Juridische randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Bespreking relevantie // (locatie bespreking MER) Omzendbrief LNE 2012/1 De omzendbrief vormt een ja De omzendbrief biedt de kans geurhinder tegen te gaan a.d.h.v. een aantal algemene en bijkomende maatregelen. betreffende de milderende beoordelingskader voor de Algemene maatregelen zijn standaardmaatregelen die vooral gericht zijn op goede managementpraktijken en bijkomende maatregelen voor geuremissies vergunningsverlenende overheden maatregelen zijn maatregelen die verder gaan dan het toepassen van goede managementpraktijken Aan elk van deze die afkomstig zijn van bestaande en bevat een aantal maatregelen (combinatie van) maatregelen is een geurreductiepercentage gekoppeld en biedt hierdoor een vormt van rechtszekerheid varkens- en pluimveestallen in voor bestaande bedrijven ter voor de landbouwer. Vlaanderen vermindering van de geurhinder. WATER Decreet Integraal Waterbeleid Heeft als doel de bescherming ja Voorliggend bedrijf kan een risico inhouden naar verdroging, vermesting en oppervlaktewaterverontreiniging. Het MER biedt van 18 juli 2003, met inbegrip van oppervlaktewater en hiervan een analyse en evaluatie aan als nodige elementen voor het uitvoeren van een watertoets // (discipline water) van het eerste uitvoeringsbesluit grondwater en de bescherming (9 september 2005) en het en verbetering van het aquatisch uitvoeringsbesluit watertoets (20 milieu te bewerkstelligen. Besluit juli 2006, B.S. 3 november 2006) B.S. 3 nov 2006 geeft de lokale, provinciale en gewestelijke overheden, die een vergunning moeten afleveren, richtlijnen voor de toepassing van de watertoets. Op basis van o.a. de bijlagen bij dit besluit kan aangegeven worden of er schadelijke effecten te verwachten zijn. Nitraatrichtlijn Heeft als doel ja Het bedrijf dient zich te houden aan de richtlijnen gesteld in het Mestdecreet. // (discipline water en bodem). waterverontreiniging veroorzaakt door nitraten uit agrarische bronnen, te verminderen en verdere verontreiniging van die aard te voorkomen. Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 24/229

25 Juridische randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Bespreking relevantie // (locatie bespreking MER) Decreet van 22 december 2006 houdende de bescherming van water tegen de verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (Mestdecreet) en Decreet houdende wijziging van het Mestdecreet van 22 december 2006 Wetgeving grondwater Bescherming oppervlaktewater Het decreet houdende de bescherming van water tegen verontreiniging van nitraten uit agrarische bronnen moet ervoor zorgen dat er in heel Vlaanderen minder mest uitgereden wordt, zodat de waterkwaliteit verbetert. Het Vlaams Parlement heeft op 4 mei 2011 Decreet houdende wijziging van het mestdecreet goedgekeurd (MAP-4). Dit decreet werd op 13 mei 2011 gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad. Het omvat een aantal wijzigingen ten opzichte van het bestaande mestdecreet. Een aantal van deze zaken worden verder uitgewerkt via uitvoeringsbesluiten.. Het nieuwe mestdecreet trad op 1 januari 2007 in werking. De tekst van het decreet werd gepubliceerd in het Belgische Staatsblad op 29 december (sinds 1999 opgenomen in VLAREM-wetgeving) (waterkwaliteitsdoelstellingen en lozingsvoorwaarden opgenomen in VLAREM II) ja Ten gevolge van het nieuwe mestdecreet wijzigen er een aantal elementen inzake forfaitaire normen, mestafzet, mestverwerking, enz. Het bedrijf dient zich te houden aan deze nieuwe wetgeving. // (discipline water en bodem) ja Er zijn op het bedrijf twee grondwaterwinningen aanwezig, en er zouden nog 2 nieuwe grondwaterwinningen bijkomen // (discipline water) ja Voorliggend bedrijf kan een risico inhouden naar oppervlaktewaterverontreiniging // (discipline water) Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 25/229

26 Juridische randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Bespreking relevantie // (locatie bespreking MER) Bestemming en Duidt bestemming neen Er is geen lozing naar oppervlaktewater. // (discipline water) milieukwaliteitsnormen oppervlaktewater aan oppervlaktewater (milieukwaliteitsnormen zie VLAREM II) Besluit van de Vlaamse Regering Bevat minimale voorschriften ja Deze verordening is van toepassing bij de aanvraag van een stedenbouwkundige vergunning waarbij daken of van 1 oktober 2004 houdende voor de lozing van niet- verhardingen worden gepland. Voor de bouw van de nieuwe pluimveestal zal dienen rekening gehouden te worden met vaststelling van een gewestelijke verontreinigd hemelwater, deze verordening. // ((discipline water) stedenbouwkundige verordening afkomstig van verharde inzake hemelwaterputten, oppervlakken. infiltratievoorzieningen, buffervoorzieningen en gescheiden lozing van afvalwater en hemelwater (BS 8/11/04, gewijzigd BS 22/08/06) Besluit van de Vlaamse Regering Dit besluit geeft de lokale, ja Het project moet getoetst worden aan de bepalingen opgenomen in de watertoets (art. 8) (discipline water) tot vaststelling van nadere regels provinciale en gewestelijke voor de toepassing van de overheden, die een vergunning watertoets, tot aanwijzing van de moeten afleveren, richtlijnen van adviesinstanties en tot de watertoets vaststelling van nadere regels voor de adviesprocedure bij de watertoets (31/10/2006 gewijzigd 14/10/2011) Waterbeleidsnota (4/2005) Legt de visie van de Vlaamse ja Algemeen relevant // (discipline water) regering op integraal waterbeleid vast via krachtlijnen. Deze nota vormt het uitgangspunt voor de (toekomstige) opstelling van bekkenbeheersplannen en stroomgebied-beheersplannen. Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 26/229

27 Juridische randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Bespreking relevantie // (locatie bespreking MER) FAUNA EN FLORA Natuurbeheersrecht Decreet betreffende het Centraal staan een planmatige ja Speciale beschermingszones en Vlaamse en/of erkende natuurreservaten doen zich niet voor in de ruime omgeving van natuurbehoud en het natuurlijk aanpak (natuurbeleidsplan), een het bedrijf. Rekening houdend met de BWK-aanduidingen bevinden er zich binnen het studiegebied wel enkele waardevolle milieu horizontaal beleid ( stand-still eenheden (zie hoofdstuk 5.6.). // (discipline fauna en flora) principe) en een gebiedsgericht beleid Vlaamse en/of erkende Terreinen, van belang voor neen In de ruime omgeving van het bedrijf ligt geen Vlaams en/of erkend natuurreservaat. natuurreservaten behoud en ontwikkeling van natuur(lijk milieu), die aangewezen of erkend zijn door de Vlaamse regering Vogelrichtlijngebieden Heeft als doel de instandhouding Ja Het bedrijf ligt in Vogelrichtlijngebied. // (discipline fauna en flora) van alle natuurlijke in het wild levende vogelsoorten en hun leefgebieden; er werden speciale beschermingszones (SBZ-V) afgebakend Ramsargebieden Overeenkomst inzake neen Er is geen Ramsar gebied gelegen in de ruime omgeving rond het bedrijf. watergebieden die van internationale betekenis zijn, in het bijzonder als woongebied voor watervogels Habitatrichtlijngebieden Heeft als doel de instandhouding neen Er is geen Habitatrichtlijn gelegen in de ruime omgeving rond het bedrijf. van soorten en natuurlijke habitats; er werden speciale beschermingszones (SBZ-H) afgebakend Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 27/229

28 Juridische randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Bespreking relevantie // (locatie bespreking MER) Bosdecreet Het Bosdecreet heeft tot doel het behoud, de bescherming, de aanleg en het beheer van de bossen te regelen. Het behandelt alle bossen in Vlaanderen. ja LANDSCHAP, BOUWKUNDIG ERFGOED, ARCHEOLOGIE Regionale landschappen Duurzaam ja samenwerkingsverband gericht op behoud van streekeigen karakter, bevorderen natuureducatie, recreatief medegebruik, ontwikkeling KLE, Decreet van 3 maart 1976 tot Ter bescherming van monumenten ja bescherming van Monumenten en en stads- en/of dorpsgezichten en Stads- en Dorpsgezichten, landschappen; instandhouding, gewijzigd bij de decreten van 18 herstel en beheer van beschermde december 1992, 22 februari 1995, landschappen. 22 december 1995, 8 december 1998, 18 mei 1999, 7 december 2001, 21 november 2003 en 30 april 2004 Beschermde monumenten, Ter bescherming van ja landschappen en/of stads- of monumenten en stads- en/of dorpsgezichten dorpsgezichten en landschappen; instandhouding, herstel en beheer van beschermde landschappen. Volgens het Gewestplan bevindt er zich op 960 m een bosgebied. // (discipline fauna en flora) Het bedrijf is gelegen in het Regionaal Landschap 'De Voorkempen' (discipline Landschap, Bouwkundig erfgoed en Archeologie). Op ongeveer 1200 m van het bedrijf komt een beschermd dorps- of stadsgezichten voor. (discipline Landschap, Bouwkundig erfgoed en Archeologie). Op ongeveer 1200 m van het bedrijf komt een beschermd dorps- of stadsgezichten voo. (discipline Landschap, Bouwkundig erfgoed en Archeologie). Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 28/229

29 Juridische randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Bespreking relevantie // (locatie bespreking MER) Het decreet dd 16/04/1996 betreffende de landschapszorg, gewijzigd bij decreet van 18 mei 1999, 8 december 2000, 21 december 2001, 19 juli 2002 en 13 februari 2004 Decreet erfgoedlandschap Decreet op het archeologisch patrimonium + ratificering van Verdrag van Malta door Vlaamse Regering op 12/10/2011 BODEM ter bescherming van de in het Vlaamse Gewest gelegen landschappen, de instandhouding, het herstel en het beheer van beschermde landschappen, ankerplaatsen en erfgoedlandschappen en stelt maatregelen vast voor de bevordering van de algemene landschapszorg Doel van het decreet is vooral een juridische basis te creëren voor het behoud en de zorg van landschapskenmerken en - waarden van ankerplaatsen en erfgoedlandschappen. Doel van het decreet is de bescherming, het behoud en de instandhouding, het herstel en het beheer van archeologisch patrimonium Behandelt de bescherming van archeologisch erfgoed in het bijzonder betreffende ruimtelijke planning en financiering ja Op ongeveer 1400 m van het bedrijf bevindt zich een ankerplaats 'Kasteel van Wuustwezel en de Vloeikens (A10008). // ((discipline Landschap, Bouwkundig erfgoed en Archeologie). ja Op ongeveer 1400 m van het bedrijf bevindt zich een ankerplaats 'Kasteel van Wuustwezel en de Vloeikens (A10008).. // ((discipline Landschap, Bouwkundig erfgoed en Archeologie). ja Dit wordt verder besproken in het hoofdstuk landschap. // (discipline bodem) Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 29/229

30 Juridische randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Bespreking relevantie // (locatie bespreking MER) Decreet van 30 juni 1993 Dit decreet regelt de ja Het bedrijf dient zich tijdens de graafwerken voor de nieuwe stallen te houden aan de regels met betrekking tot de houdende bescherming van het bescherming, het behoud, de meldingsplicht. // (discipline bodem) archeologisch patrimonium (B.S. instandhouding, het herstel en , en het beheer van het archeologisch ) patrimonium, alsmede de organisatie en de reglementering van de archeologische opgravingen. Materialendecreet Decreet ter voorkoming, beheer ja Het bedrijf dient de regels met betrekking tot de opslag en de ophaling van afvalstoffen en krengen na te leven. // (discipline en verwijdering of nuttige lucht) toepassing van afvalstoffen, met als doel de gezondheid van mens en milieu te vrijwaren tegen schadelijke invloeden van afvalstoffen en verspilling van grondstoffen en energie tegen te gaan. Bodemsaneringdecreet, incl. Decreet dat moet toelaten ja Rekening houdend met Vlarebo Artikel 4 dient al dan niet, rekening houdend met de categorie waarin de inrichting Ministerieel besluit houdende beslissingen inzake ingedeeld wordt, een oriënterend bodemonderzoek uitgevoerd te worden. Verdere bedrijfsspecifieke uitwerking vindt plaats vaststelling van de lijst van bodemsanering op systematische in het MER bij de bespreking van de milieueffecten. // (disciplines water en bodem) bouwkundig bodemgebruik van wijze te treffen, prefinanciering uitgegraven bodem en van de ervan te verzekeren en kosten lijst van vormvaste toepassingen daarvan te verhalen. van uitgegraven bodem van (B.S , in werking vanaf ) Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 30/229

31 Juridische randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Bespreking relevantie // (locatie bespreking MER) Gezondheidsvoorschriften inzake Verordening met als doel ja Implementatie via mestdecreet en materialendecreet niet voor menselijke consumptie vaststelling van bestemde dierlijke bijproducten gezondheidsvoorschriften voor niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten, dit met het oog op het verzekeren van een hoog niveau van gezondheid en veiligheid in de gehele voedselketen BELEIDSMATIGE RANDVOORWAARDEN Beleidsmatige randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Bespreking relevantie // (locatie bespreking MER) Ruimtelijk Structuurplan Geeft een visie op de ruimtelijke ja Algemeen relevant // (alle milieuthema s) Vlaanderen ontwikkeling van Vlaanderen en legt de krachtlijnen vast van het ruimtelijk beleid naar de toekomst. Provinciaal Ruimtelijk Geeft een visie op de ruimtelijke ja Algemeen relevant // (alle milieuthema s) Structuurplan ontwikkeling van de provincie en legt de krachtlijnen vast van het ruimtelijk beleid naar de toekomst. Gemeentelijk Ruimtelijk Beschrijft de ruimtelijke structuur ja Algemeen relevant // (alle milieuthema s) Structuurplan en visie op de gewenste ruimtelijke ontwikkeling, enz. op gemeentelijk niveau. Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 31/229

32 Beleidsmatige randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Bespreking relevantie // (locatie bespreking MER) Vlaams Milieubeleidsplan Bepaalt het milieubeleid dat het ja Algemeen relevant, voornamelijk thema s vermesting, verzuring en verstoring door geurhinder // (algemeen relevant) 2015 (MINA-plan 4) + Vlaams Gewest, alsmede milieujaarprogramma's provincies en gemeenten in aangelegenheden van gewestelijk belang, dient te voeren. Provinciaal Milieubeleidsplan Bepaalt het milieubeleid dat de ja Algemeen relevant // (alle disciplines) provincie dient te voeren, binnen de beleidslijnen van het gewestelijk plan. Gemeentelijk Milieubeleidsplan Bepaalt het milieubeleid dat de ja Een Gemeentelijk milieubeleidsplan werd opgemaakt voor de periode Algemeen relevant // (alle disciplines) gemeente dient te voeren, binnen de beleidslijnen van het gewestelijk en provinciaal plan. Gemeentelijk Beoogt een doorgedreven ja Algemeen relevant // (alle disciplines) Natuurontwikkelingsplan natuurbeleid in de gemeente op zowel korte als lange termijn; het actieplan vormt daarbij de uitvoering. Gemeentelijk zoneringsplan Het zoneringsplan geeft weer op ja Het bedrijf bevindt zich volgens het zoneringsplan van de gemeente in een rode cluster (zuiveringszone IBA), zijnde een welke manier en wie moet individueel te optimaliseren buitengebied. Er moet dus worden overgegaan op de realisatie van een eigen verdergaande instaan voor de zuivering van het vorm van afvalwaterzuivering (individuele behandelingsinstallatie voor afvalwater) overeenkomstig de code van de goede huishoudelijk afvalwater. Hiervoor praktijk en de lozingsnormen van Vlarem II. // (discipline water) werden door de VMM in overleg met de gemeenten verschillende zuiveringszones afgebakend. Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 32/229

33 Beleidsmatige randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Bespreking relevantie // (locatie bespreking MER) Natuurinrichtingsproject Het doel is een gebied optimaal neen In de ruime omgeving van het bedrijf (< 2km) komen geen natuurinrichtingsprojecten voor. inrichten in functie van behoud van bestaande natuur, maar ook herstel en ontwikkeling van natuur en het beheer nadien (zie natuurdecreet). Landinrichtingsproject Het doel is de inrichting van neen De gemeente Wuustwezel is niet betrokken bij een landinrichtingsproject. landelijke gebieden te realiseren overeenkomstig de bestemmingen toegekend door ruimtelijke ordening. Ruilverkavelingsproject Ruilverkavelingsprojecten neen Er zijn geen ruilverkavelingsprojecten in Wuustwezel. beogen meer dan een eenvoudige perceelshergroepering. Zij zorgen voor de herstructurering van het landbouw-gebied passend in een multi-functionele inrichting van het buitengebied. Landschapsatlas Geeft aan waar historisch gegroeide landschapstructuur tot op vandaag herkenbaar gebleven is en duidt deze aan als relicten en/of ankerplaatsen. ja Op ongeveer 1400 m van het bedrijf bevindt zich een ankerplaats 'Kasteel van Wuustwezel en de Vloeikens (A10008). // ((discipline Landschap, Bouwkundig erfgoed en Archeologie). Beleidsbrief landbouw Beschrijft de toekomstige visie op ja Algemeen relevant // (alle disciplines) landbouw in Vlaanderen en tracht ze te concretiseren in een aantal acties. Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 33/229

34 Beleidsmatige randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Bespreking relevantie // (locatie bespreking MER) BBT en BREF Geven op Vlaams en Europees ja Er wordt rekening gehouden met de BBT en BREF studies voor de veeteeltsector (o.a. BBT Veeteelt en BREF Intensive niveau weer, welk de best Livestock Farming) beschikbare technieken zijn vanuit milieuoogpunt voor specifieke sectoren Vlaams Programma Economische haalbaarheid, ja Met betrekking tot landbouw: investering in voldoen aan normering, concurrentiekrachtverhoging, tewerkstelling op het Plattelandsontwikkeling voor de sociale aanvaardbaarheid en platteland, bijdrage aan de kaderrichtlijn water en Natura 2000 periode imago, normen in en multifunctionaliteit van de landbouw; en Natura 2000 Visiedocument voor administratief Dit visiedocument (momenteel in ja Veeteeltbedrijven geven door de aanwezige dieren een geuremissie die eventueel hinder kan veroorzaken voor overleg: De weg naar een ontwerpfase) geeft een omwonenden. In het MER (onderdeel geurhinder) zal nagegaan worden hoe het bedrijf voldoet aan de duurzaam geurbeleid versie samenvatting van de beschermingsniveaus die in dit visiedocument worden voorgedragen. // (disciplines lucht en mens) september 2008 voor belangrijkste beleidshiaten en maatschappelijk overleg van de voorstellen die in het + Advies van de Minaraad van 29 april 2009 bij het Visiedocument kader van het geurbeleid door de Afdeling Milieu en Natuurbeleid worden geïdentificeerd. duurzaam geurbeleid Omzendbrief LNE 2012/1. In deze brief worden een aantal ja Veeteeltbedrijven geven door de aanwezigde dieren een geuremissie die eventueel hinder kan veroorzaken voor Milderende maatregelen voor mogelijke geurreducerende omwonenden. In het MER (onderdeel geurhinder) zal nagegaan worden welke maatregelen geïmplementeerd kunnen geuremissies die afkomstig zijn maatregelen opgesomd om te worden. // (disciplines lucht en mens) van bestaande varkens- en implementeren in bestaande pluimveestallen in Vlaanderen stallen. Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 34/229

35 3 BESCHRIJVING PROJECT 3.1 ALGEMENE DOELSTELLING EN VERANTWOORDING PROJECT De exploitant van de inrichting gelegen Veldvoort 14 is Van De Locht Guy. De huidige vergunning loopt 09/02/2032. Er is een vergunning voor stallen met plaatsen voor slachtkuikens en 100 runderen, waarvan 40 zoogkoeien, 30 runderen 1-2 jaar en 30 runderen < 1 jaar, het stallen van 5 voertuigen, de opslag van l P3- producten (petroleum en mazout), een verdeelslang, de opslag van 60 ton stro en hooi, de opslag van m³ mest, een noodstroomgenerator met een nominaal vermogen van 40 kw, 8 warmeluchtblazers van elk 75 kw met een totaal warmtevermogen van 600 kw, de opslag van m³ groenvoeders, een grondwaterwinning op een diepte van 145 m met een max. opgepompt debiet van 20 m³/dag en m³/jaar. De doelstelling is een uitbreiding te realiseren in de pluimveehouderij door de bouw van 4 nieuwe pluimveestallen van elk slachtkuikens, identiek aan de laatst opgericht stal (cfr. vergunning van 2012). Er wordt een vergunning gevraagd voor in totaal stuks pluimvee (slachtkippen), aan de rundveestapel wordt niets gewijzigd. Dit kan gebeuren in twee fasen: in een eerste fase: twee stallen van elk slachtkippen of een vergunning voor slachtkippen; in een tweede fase: nog twee stallen van elk slachtkippen of een vergunning voor slachtkippen. De nieuwe pluimveestallen zullen voorzien worden van het systeem P-6.4 zoals opgenomen in het Ministriëel Besluit m.b.t. ammoniakemissie-arme stallen. Dit systeem P-6.4 omvat een warmtewisselaar met luchtmengsysteem voor droging van de strooisellaag, analoog aan de reeds bestaande stal 4. Voor de exploitatie van de nieuwe pluimveestallen zullen twee nieuwe grondwaterwinningen (boorput met diepte 145 m) aangelegd worden en zal er een verhoging van het debiet van de grondwaterwinning aangevraagd worden. Er zullen bijkomend per stal 4 nieuwe warmeluchtblazers met elk een warmte vermogen van 75 kw, of een totaal bijkomend warmtevermogen van kw (4 x 4 x 75kW) geplaatst worden. Per twee nieuwe stallen zal er ook een petroleumtank van telkens l bijkomen (of in totaal l extra petroleumopslag). Gelet op de belangrijke verandering wordt ook een vroegtijdige hernieuwing gevraagd voor de volledige inrichting. Indien in twee fasen gewerkt wordt, dan wordt in de eerste fase 1 nieuwe grondwaterwinning aangelegd, 8 warmeluchtblazers met een totaal van 600 kw bijgeplaatst (4 per stal), en l petroleum. De initiatiefnemer wenst door de uitvoering van het project de economische draagkracht van de inrichting te optimaliseren. Dit om zo een rendabel en concurrentiewaardig bedrijf te bestendigen naar de toekomst. De uitbreiding vraagt een belangrijke financiële inspanning en brengt een grote verandering en reorganisatie teweeg op het bedrijf. Vandaar zal een hernieuwing voor 20 jaar aangevraagd worden. Bovendien zullen er conform de bepalingen van het mestdecreet ook de nodige nutriëntenemissierechten (NER- D) moeten voorzien worden. De wetgever heeft hier 2 mogelijkheden voorzien: Enerzijds via de overname van NER-D van een ander bedrijf; Anderzijds via het systeem van bedrijfsontwikkeling door middel van bewezen mestverwerking Aan beide mogelijkheden zijn een aantal voorwaarden verbonden. Momenteel beschikt Guy Van De Locht over ,25 NER-DP en ,8 NER-MVW voor het pluimvee en over 4.273,75 NER-DR voor het rundvee. De benodigde NER-D voor de geplande uitbreiding zullen via het systeem van bedrijfsontwikkeling bekomen worden. Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 35/229

36 3.2 OVERZICHT VERGUNDE EN GEWENSTE TOESTAND Het doel is om te komen tot een uitbreiding van het bedrijf met 4 nieuw te bouwen pluimveestallen. Tevens wordt, gelet op de belangrijke verandering, ook een vroegtijdige hernieuwing voorzien. Het bedrijf is een klasse 1- inrichting. Een milieuvergunningsaanvraag dient bij de Deputatie van de provincie Antwerpen te gebeuren. In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de vergunde rubrieken van de inrichting. Ook de rubrieken in de gewenste toestand worden weergegeven. Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 36/229

37 Tabel 5: Overzicht vergunde en gewenste toestand Rubrieknr Omschrijving Vergund Aanvraag/omschrijving Gewenst fase 1 Gewenst fase d Kippenstal, stal voor pluimvee en/of niet onder rubriek f) en Plaatsen voor het houden FASE 1: Plaatsen voor het Plaatsen voor het begrepen gevogelte, waaronder verstaan wordt, één of meer gebouwen en/of van slachtkuikens slachtkuikens houden van houden van installaties waarin leghennen en mestkippen respectievelijk pluimvee en/of gevogelte gefokt of gehouden worden, duiventillen met geringde duiven voor wedstrijddoeleinden uitgezonderd; FASE 2: slachtkuikens slachtkuikens slachtkuikens met inbegrip van: - de installatie(s) voor de bewerking of verwerking van dierlijke mest afkomstig van de op die plaats geproduceerde dierlijke mest, zonder bijmenging van afval - de installatie(s) voor de compostering van dierlijke mest afkomstig van de op die plaats geproduceerde dierlijke mest met groenafval afkomstig van de eigen inrichting en de bij de inrichting horende gronden. d) intensieve pluimveehouderij met meer dan plaatsen voor pluimvee.(klasse 1) 9.5.c.2 Gemengde inrichting : Stallen met plaatsen voor dieren, waaronder verstaan Plaatsen voor het houden FASE 1: Plaatsen voor het Plaatsen voor het één of meer gebouwen en/of installaties waarin dieren zoals bedoeld in van slachtkuikens slachtkuikens houden van houden van rubrieken en 9.4. gezamelijk gefokt of gehouden worden. Voor de toepassing van deze rubriek wordt verstaan onder : A. het aantal stuks gevogelte (cfr ) B. het aantal varkens ouder dan 10 weken (cfr.9.4.1) C. het aantal mestkalveren (cfr ) D. het aantal inheemse grote zoogdieren (cfr ) met inbegrip van: Plaats voor het houden van 100 runderen waarvan: -40 zoogkoeien -30 runderen 1-2 jaar -30 runderen <1 jaar FASE 2: slachtkuikens slachtkuikens Plaats voor het houden van 100 runderen waarvan: -40 zoogkoeien -30 runderen 1-2 jaar slachtkuikens Plaats voor het houden van 100 runderen waarvan: -40 zoogkoeien -30 runderen 1-2 jaar -30 runderen <1 jaar -30 runderen <1 jaar Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 37/229

38 - de installatie(s) voor de bewerking of verwerking van dierlijk mest afkomstig van de op die plaats geproduceerde dierlijke mest, zonder bijmenging van afval - de installatie(s) voor de compostering van dierlijk mest afkomstig van de op die plaats geproduceerde dierlijke mest met groenafval afkomstig van de eigen inrichting en de bij de inrichting horende gronden. c) gelegen in een agrarisch gebied : 2 inrichtingen waarbij de som ((A/20.000) + (B/1.000) + (C/500) + (D/200)) > 1 (klasse 1) Inrichtingen voor het fysisch behandelen van gassen (samenpersen ontspannen): Koelinstallaties voor het bewaren van producten, luchtcompressoren, warmtepompen en airconditioning-installaties, met een totale geïnstalleerde drijfkracht van : (uitzonderingen: luchtcompressoren tijdelijk ingezet bij wegenis-, bouw- en sloopactiviteiten zijn niet ingedeeld; de installaties vallend onder de toepassing van rubriek 15.5 en rubriek 19.8 zijn niet ingedeeld in onderhavige rubriek 16.3) 1 5kW tot en met 200 kw (klasse 3) / Koelinstallatie 5 KW Koelinstallatie 5 KW Koelinstallatie 5 KW b Opslagplaatsen voor vloeistoffen met een ontvlammingspunt hoger dan 55 C, Opslag van FASE 1: + 1 tank van l Opslag van l Opslag van l maar dat 100 C niet overtreft, met een uitzondering van deze bedoeld onder rubriek 48, met een totaal inhoudsvermogen van 100 l tot en met l l mazout petroleum; de opslagtank van l wordt vervangen door P3-producten waarvan: P3-producten waarvan: voor andere sub a) bedoelde inrichtingen (klasse 3) l petroleum een tank van l l mazout l mazout FASE 2: + 1 tank van l petroleum -2x5.000 l petroleum -3x5.000 l petroleum Brandstofverdeelinstallaties voor motorvoertuigen, zijnde installaties voor het vullen van brandstoftanks van motorvoertuigen met vloeibare 1 verdeelslang op houder Hernieuwing 1 verdeelslang op 1 verdeelslang op Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 38/229

39 koolwaterstoffen bestemd voor de voeding van de erop geïnstalleerde motor(en) : inrichtingen voor de verdeling van de in rubriek of in rubriek bedoelde vloeistoffen met maximaal 1 verdeelslang (klasse 3) voor mazout houder voor mazout houder voor mazout a Opslagplaatsen van hout (hout, houtschors, riet, vlas (houtachtig gedeelte), stro of soortgelijke producten), met uitzondering van deze bedoeld onder rubriek 48 en rubriek 19.8, met een capaciteit van: 60 ton stro en hooi Hernieuwing 60 ton stro en hooi 60 ton stro en hooi Wanneer de inrichting volledig of gedeeltelijk is gelegen in een gebied ander dan industriegebied: a) meer dan 20 ton tot en met 100 ton of meer dan 40 m 3 tot en met 200 m 3 in een lokaal (klasse 3) 28.2.c.1 Opslagplaatsen voor dierlijke mest, waaronder verstaan door vee m³ mest waarvan: FASE 1: +2x20 m³ m³ mest m³ mest uitgescheiden natuurlijke afvalstoffen of een mengsel van strooisel en door vee uitgescheiden natuurlijke afvalstoffen ongeacht of het vee wordt geweid of op intensieve veehouderij wordt gehouden, alsmede natuurlijke afvalstoffen van visteeltbedrijven, in een agrarisch gebied : van meer dan 10 m3 tot en met m3 (klasse 3) m³ mengmest van runderen -300 m³ stalmest reinigingswater stallen FASE 2: +1x20 m³ reinigingswater stallen waarvan: m³ mengmest/reinigings water waarvan: m³ mengmest/reinigings water -300 m³ stalmest -300 m³ stalmest b Motoren met inwendige verbranding : Vast opgestelde motoren met een Noodstroom generator 40 Hernieuwing Noodstroom Noodstroom nominaal vermogen van: Voor de vast opgestelde motoren met minder dan kw (80 kw x 50%) generator 40 kw (80 generator 40 kw ( bedrijfsuren per kalenderjaar die noodgeneratoren of bluswaterpompen kw x 50%) kw x 50%) aandrijven, moet het nominaal vermogen maar voor 50% in rekening worden gebracht voor het bepalen van het totaal nominaal vermogen(de motoren, vallend onder toepassing van rubriek 15.5 en rubriek 19.8 zijn niet ingedeeld in onderhavige rubriek) b) 10 kw tot en met 100 kw, wanneer de inrichting volledig of Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 39/229

40 gedeeltelijk is gelegen in een gebied ander dan industriegebied (klasse 3) b Verbrandingsinrichtingen zonder elektriciteitsproductie (stookinstallatie e.d.) 600 kw warmeluchtblazers: FASE 1:+8 x 75 kw 1200 kw 1800 kw met een totaal warmtevermogen van : (De stookinstallaties, vallend onder de toepassing van rubriek 15.5 en rubriek 19.8, zijn niet ingedeeld in onderhavige rubriek.) -8 x 75 kw FASE 2: +8 X 75 Kw warmeluchtblazers: -16 x 75 kw warmeluchtblazers: -24 x 75 kw b) meer dan 500 kw tot en met 5000 kw, in de gevallen andere dan vermeld in sub 1 a) (klasse 2) Opslagplaatsen met uitzondering van deze bedoeld onder rubriek 48, voor losse granen en voor groenvoeders, met uitsluitsel van groenvoeders zonder sapverliezen (bijv. niet-gemalen bieten, aardappelen en andere knol en wortelvruchten), in een agrarisch gebied: vanaf m³ (klasse 2) m³ Hernieuwing m³ m³ Boren van grondwaterwinningsputten en grondwaterwinning andere dan deze Grondwaterwinning 30 FASE 1: uitbreiding met Grondwaterwinning Grondwaterwinning bedoeld in rubriek 53.1 tot en met 53.7 met een opgepompt debiet van 500 m³/d en m³/jaar: m³/j uit 1 nieuwe 30 m³/d en m³/d en m3/jaar tot m3/jaar (klasse 2) -5 m³/dag en m³/j uit put 1 boorput FASE 2: Uitbreiding met m³/jaar uit 3 boorputten m³/jaar uit 4 boorputten -25 m³/dag en m³/j uit put m³/j uit 1 nieuwe boorput Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 40/229

41 3.3 BESCHRIJVING BEDRIJFSINFRASTRUCTUUR INRICHTING HUIDIGE BEDRIJFSINFRASTRUCTUUR VAN DE LOCHT GUY De inplanting van de verschillende bedrijfsgebouwen en de detailplannen van de huidige bedrijfsinfrastructuur zijn weergegeven in Figuur 6 en Figuur 7 in bijlage. Op basis van de fotoreportage in bijlage wordt ook een visueel overzicht gegeven van de bedrijfsgebouwen en omgeving. In onderstaande tabellen wordt een overzicht gegeven van de stallen en gebouwen in de huidige situatie. Tabel 6: Overzicht stallen en bedrijfsgebouwen Veldvoort 14 in de huidige toestand Stal Diercategorie Beschrijving stal Staltype 1 Runderen 30 runderen <1 jaar Natuurlijke ventilatie 30 runderen 1-2 jaar Opslag m³ mengmest 2 Runderen 40 zoogkoeien Natuurlijke ventilatie Opslag 60 ton stro opslag 3 Pluimvee slachtkippen Mechanische ventilatie, traditionele stal 4 Pluimvee slachtkippen Mechanische ventilatie, systeem P-6.4. Mestvaalt 300 m³ vaste mest Sleufsilo m³ groenvoeders BESCHRIJVING HUIDIGE BEDRIJFSINFRASTRUCTUUR VAN DE LOCHT GUY Stallen In de huidige situatie zijn er op het bedrijf 2 rundveestallen en 2 pluimveestallen aanwezig. Stal 1 is een rundveestal met boxen voor runderen op stro, met name voor 30 runderen < 1 jaar en voor 30 runderen 1-2 jaar. Onder deze stal is er een mengmestopslag voorzien met een capaciteit van m³. Onder stal 1 is ook een boorput voorzien voor het oppompen van m³/j grondwater. Stal 2 is een rundveestal met stroboxen voor 40 zoogkoeien. Aansluitend aan deze stal is er ook een mestvaalt voorzien voor de opslag van 300 m³ stalmest. In deze stal staat er ook een bovengrondse dubbelwandige mazouttank van l, die voorzien is van een verdeelslang. Stal 3 is een pluimveestal, een traditionele stal, voor het huisvesten van slachtkuikens. Deze stal is via een technisch lokaal verbonden met stal 4. Stal 4 is een pluimveestal voor het huisvesten van slachtkuikens. Deze stal is gebouwd volgens het ammoniakemissiearm systeem P-6.4. Dit systeem omvat een warmtewisselaar met luchtmengsysteem voor droging van de strooisellaag. Zowel stal 3 als stal 4 zijn achteraan voorzien van een stofbak met een hoogte van 7,35 m (cfr. bijzondere voorwaarde van de vergunning dd. 16/08/2012). Mestopslag De kippenmest wordt na elke ronde onmiddellijk door een erkende ophaler opgehaald en geëxporteerd. Het reinigingswater van de bestaande pluimveestallen wordt op vandaag opgevangen in 1 citerne van 20 m³ voor beide pluimveestallen. Voor de rundveemest is een ondergrondse mengmestkelder met een capaciteit van m³ voorzien onder stal 1, en een mestvaalt met een capaciteit van 300 m³ die aansluit op stal 2. Voederopslag Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 41/229

42 De voederopslag voor de slachtkuikens gebeurt in 4 voedersilo s tussen de bestaande pluimveestallen, van respectievelijk 2 x 50 m³ en 2 x 30 m³. Voor de rundvee is een sleufsilo voorzien voor de opslag van m³ groenvoeders. Watervoorziening De inrichting beschikt over twee grondwaterwinningen: De boorput 1 onder stal 1 met een diepte van 145 m en een opgepompt debiet van maximaal 5 m³/dag en m³/jaar; De boorput 2 tussen stal 3 en 4 met een diepte van 149 m en een opgepompt debiet van maximaal 25 m³/dag en m³/jaar. Er wordt water opgepompt uit het Zand van Berchem(HCOV-code 0254). Regenwater van de woning wordt opgevangen in een citerne van 20 m³. Regenwater van stal 2 wordt opgevangen in twee citernes van elk 20 m³. Bij de pluimveestallen 3 en 4 zijn 2 hemelwaterciternes voorzien van elk 20 m³. Opslag fossiele brandstoffen Er is een bovengrondse dubbelwandige tank vergund van l in stal 1, met een verdeelslang. Tussen stal 3 en 4 is er een tank voorzien voor de opslag van l petroleum. Het betreft een bovengrondse, dubbelwandige houder. Een noodstroomgenerator is voorzien achter het technisch lokaal van 40 kw (50%). Terreinverharding Er is een betonverharding aanwezig voor de stallen 3 en 4, langs de straatkant, en tussen de stallen 3 en 4. Rond stal 1 is er ook betonverharding. Kadaveropslag Er is een gekoelde kadaveropslag aanwezig voor de stallen 3 en 4 aan de straatkant. Groenscherm en materialen Er is een groenscherm aangeplant ten noorden-noordoosten-noordwesten van de pluimveestallen 3 en 4. Dit groenscherm zal 6 m breed zijn (als uitgegroeid), conform de bijzondere voorwaarden van de vergunning dd. 16/08/2012. De rundveestallen 1 en 2 zijn uitgevoerd in rode baksteen, en geprofileerde staalplaat (stal 2), in combinatie met zwarte golfplaten als dakbedekking. De pluimveestallen zijn uitgevoerd in grijze beton en geprofileerde staalplaat, en de voorgevel uit rode baksteen, in combinatie met zwarte golfplaten als dakbedekking. Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 42/229

43 3.3.3 BESCHRIJVING TOEKOMSTIGE BEDRIJFSINFRASTRUCTUUR VAN DE LOCHT GUY De inplanting van de stallen en gebouwen in de gewenste situatie wordt weeregegeven in Figuur 8, Figuur 9 en 10 in bijlage. Tabel 7: Overzicht stallen en bedrijfsgebouwen in de gewenste toestand Stal Diercategorie Beschrijving stal Staltype 1 Runderen 30 runderen <1 jaar Natuurlijke ventilatie 30 runderen 1-2 jaar Opslag m³ mengmest 2 Runderen 40 zoogkoeien Natuurlijke ventilatie Opslag 60 ton stro opslag 3 Pluimvee slachtkippen Mechanische ventilatie, traditionele stal. 4 Pluimvee slachtkippen Mechanische ventilatie, systeem P (fase 1) Pluimvee slachtkippen Mechanische ventilatie, systeem P (fase 1) Pluimvee slachtkippen Mechanische ventilatie, systeem P (fase 2) Pluimvee slachtkippen Mechanische ventilatie, systeem P (fase 2) Pluimvee slachtkippen Mechanische ventilatie, systeem P-6.4. Mestvaalt 300 m³ vaste mest Sleufsilo m³ groenvoeders Stallen Er worden 4 nieuwe pluimveestallen voorzien naast de bestaande pluimveestallen (2 stallen in fase 1, en 2 stallen in fase 2). Deze pluimveestallen worden eveneens voorzien van het AEA-systeem P Deze stallen worden op dezelfde manier uitgevoerd als de bestaande stal 4. Achter elke nieuw te bouwen stal wordt eveneens een stofbak voorzien. Mestopslag De kippenmest wordt na elke ronde onmiddellijk door een erkende ophaler opgehaald en geëxporteerd. In de nieuwe situatie wordt het reinigingswater van het reinigen van de nieuw te bouwen kippenstallen opgevangen in 2 citernes van 20 m³ (1 citerne per twee stallen, dus 1 citerne in fase 1 en 1 citerne in fase 2). Aan de bestaande mestopslag wordt niets gewijzigd. Voederopslag Bij de nieuw te bouwen stallen worden telkens 4 voedersilo s van 50 m³ bijgeplaatst per twee stallen. In totaal zouden dus 8 x 50 m³ voedersilo s bijkomen. Watervoorziening Bij de nieuwe stallen worden twee nieuwe boorputten voorzien (1 boorput per twee stallen), met een diepte van 149 m zoals de laatst aangelegde boorput bij stal 3 en 4. Het debiet van de grondwaterwinning zal in de toekomst verhoogd worden: m³/j uit 3 boorputten in fase 1 en m³/j uit 4 boorputten in fase 2. Voor de nieuwe Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 43/229

44 stallen zullen per twee stallen telkens 2 hemelwaterputten van 20 m³ aangelegd worden. Voor de reiniging zal hemelwater gebruikt worden. Aan de bestaande hemelwateropslag wijzigt er niets. Opslag fosiele brandstoffen Er is een mazouttank van l vergund in stal 1, in de plaats hiervan zal echter een tank van l geplaatst worden in stal 2, dit wordt een bovengrondse dubbelwandige tank met verdeelslang. Bij de nieuw te bouwen stallen wordt telkens een bovengrondse dubbelwandige petroleumtank van l geplaatst per twee stallen. Terreinverharding Er is een bijkomende betonverharding voorzien vooraan de nieuwe stallen. Kadaveropslag Voor de nieuwe stallen komt er ook een bijkomende gekoelde kadaveropslag. Groenscherm en materialen Rond de nieuw te bouwen stallen wordt ook een groenscherm voorzien analoog aan het reeds aangelegde groenscherm rond de bestaande stallen 3 en 4. De nieuwe stallen worden in dezelfde materialen uitgevoerd als de bestaande pluimveestallen. Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 44/229

45 3.4 AFBRAAK- EN AANLEGFASE De nieuwe stallen zullen in 1 fase aangelegd worden. De belangrijkste deelaspecten in deze fase zijn: Bemaling (indien noodzakelijk) Terrein bouwklaar maken, enz. Transport: aanvoer grondstoffen ten behoeve van de bouwwerken Eigenlijk bouwproces en de daarmee gepaard gaande geluidsproductie en aanleg van verharding Afwerking: plaatsen van omheiningen, groenscherm, erfbeplanting, enz. Voor de plaatsing van de nieuwe stallen zal slechts beperkt grond moeten uitgegraven worden, de stallen omvatten immers geen ondergrondse kelders. Het aantal transporten voor de aanlevering van de bouwmaterialen voor de stal wordt ingeschat op een 100-tal transporten (aanlevering beton, bovenbouw dak, afwerking, enz.). De werkzaamheden voor de plaatsing van de nieuwe stal zal gebeuren door een erkend aannemer. De totale duur van de werkzaamheden wordt ingeschat op een 6-tal maanden. 3.5 BESCHRIJVING EXPLOITATIECYCLUS VAN DE LOCHT GUY HUIDIGE EXPLOITATIECYCLUS De pluimveehouderij is een slachtkippenhouderij. De infrastructuur voor het uitbaten van een slachtkippenbedrijf is vrij eenvoudig. De slachtkippen worden in één grote ruimte ondergebracht waarin de dieren vrij rondlopen. De vloer is gebetonneerd, al dan niet gepolierd. Op deze vloer wordt een strooisellaag van houtkrullen aangebracht. De kuikens worden op het bedrijf gebracht als ééndagskuikens. Er worden kuikens in één maal aangevoerd. Normaal worden de slachtrijpe dieren na zes weken van het bedrijf afgevoerd. De dieren worden niet meer omgehokt. Om hygiënische redenen wordt er voor gezorgd dat alle dieren bij de opzet van de stallen dezelfde Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 45/229

46 ouderdom hebben. Normaal gezien worden de stallen gelijk opgevuld. Op deze manier kan, wanneer zich een besmettelijke ziekte zou voordoen, deze snel onder controle gebracht worden en is een blijvende besmetting op het bedrijf uitgesloten. Op week 5 (na 35 dagen) wordt er 20 % van de kippen tussentijds uitgeladen. Na dagen (6 weken) worden de overige kippen weggeladen. Tussen iedere ronde wordt de stal zorgvuldig gereinigd. Vooreerst wordt de aanwezige mest uit de stal verwijderd. Vervolgens wordt de stal geborsteld. Daarna wordt de stal verder met water gereinigd. Dit gebeurt door het inweken van de stal, door verneveling van water gedurende de nacht. Vervolgens wordt de stal grondig gereinigd en grondig ontsmet. Het reinigingswater wordt opgevangen in een citerne van 20 m³ voor de stal. De reiniging van de stal gebeurt door een gespecialiseerde firma. Gedurende deze periode is de stal gedurende één week leeg. Op deze wijze worden ongeveer 7-7,5 ronden per jaar afgemest. De mest van de dieren wordt gedurende de opkweek opgevangen in de strooisellaag en wordt na elke ronde afgevoerd van het bedrijf. Alle mest uit de stallen gaat naar een mestverwerkingsinstallatie of wordt geëxporteerd. Er wordt gewerkt volgens het Belplume-kwaliteitssysteem. Het rundveebedrijf is een mestveebedrijf. De runderen worden gehuisvest in stroboxen. De kalveren worden geboren op het bedrijf zelf, en zullen verder als vleesrund gehouden wroden. De runderen zitten voor een groot deel van het jaar op de weide TOEKOMSTIGE EXPLOITATIECYCLUS In de toekomstige situatie zullen er 4 nieuwe pluimveestallen gebouwd worden. In de nieuwe situatie zullen er slachtkippen kunnen gehuisvest worden op de inrichting in de Veldvoort 14. Er zullen dus in de toekomst meer dieren op hetzelfde bedrijf afgemest worden. Er zal op dezelfde manier gewerkt worden als in de huidige situatie. Aan de rundveestapel zal niets wijzigen. 3.6 PRODUCTIEBEHEER EN GRONDSTOFFENVERBRUIK PRODUCTIEBEHEER Aan de hand van de technische en bedrijfseconomische boekhouding wordt de productie en productiemethode van het bedrijf geëvalueerd. In deze evaluatie spelen een aantal technische kenmerken een rol: groei per dag, voederconversie, percentage uitval, productiegetal, e.d. De sturing van voeder, ventilatie, verwarming zijn gelet op de kostprijs bedrijfskritische sturingsfactoren. Een gedegen opvolging ervan is dan ook noodzakelijk GRONDSTOFFENVERBRUIK In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van het grondstoffengebruik van de inrichting van Van De Locht Guy. Tabel 8: Overzicht grondstoffengebruik in de huidige en de toekomstige situatie Van De Locht Guy Huidige situatie Nieuwe situatie fase 1/fase 2 Grondstof Omschrijving Verbruik Transporten Verbruik Transporten (per jaar) (per jaar) Eendagskuikens stuks 7 transporten / /21 stuks transporten Krachtvoeder 4-fasen ton/jaar 70 transporten 4.120/ /210 Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 46/229

47 slachtkuikens ton/jaar transporten Krachtvoeder 20 ton/jaar ton/jaar 10 rundvee Groenvoeders 500 ton/jaar 500 ton/jaar rundvee Strooisel Houtkrullen 22 ton 7 transporten 44/66 ton 7 transporten Water zie discipline water Petroleum Mazout verwarming tractor l l 11 transporten 13 transporten / l l 28/39 transporten 13 transporten Electriciteit ventilatoren, licht kwh / kwh Bestrijdings- en ontsmettingsmiddelen Door externe firma - Door externe firma - Het waterverbruik werd berekend op basis van de waterverbruikcijfers die gehanteerd worden door de VMM, en opgenomen zijn in de studie Waterwegwijzer voor de veehouderij (VMM, 2001) en/of in de BBT-studie Veeteelt (VITO, 2006). Tabel 9: Huidige waterbehoefte op basis van de vergunde dierenaantallen Van De Locht Guy Diersoort Aantal dieren Drinkwater per dier (m³/j) Reinigingswater per dier (m³/j) Drinkwater (m³/jaar) Reinigingswater (m³/jaar) Jongvee <1j 30 5,4 0, Jongvee 1-2j 30 8,7 0, Zoogkoeien 40 8,7 0, Slachtkuikens ,072 0, Personen Totaal In Tabel 9 wordt de waterbehoefte weergegeven in de huidige toestand, op basis van de vergunde dierenaantallen. Het werkelijke waterverbruik voor de productiejaren 2013 en 2014, volgens de respectievelijke VMM-wateraangiftes, wordt weergegeven in Tabel 10. Dit verbruik wijkt af van de theoretische waterbehoefte. In 2013 en 2014 waren er nog geen runderen aanwezig op het bedrijf, aangezien er de bouwwerken van de rundveestal bezig waren. Er is een grondwatervergunning voor het oppompen van maximaal m³/j. Ook dit drinkwater- en reinigingswaterverbruik wordt niet afzonderlijk geregistreerd. Tabel 10: Werkelijk waterverbruik volgens VMM-wateraangifte Grondwater 2920 m³ m³ Leidingwater 192 m³ 229 m³ Tabel 11: Waterbehoefte in de nieuwe situatie fase 1/fase 2 Diersoort Aantal dieren Drinkwater per dier (m³/j) Reinigingswater per dier (m³/j) Drinkwater (m³/jaar) Reinigingswater (m³/jaar) Jongvee <1j 30 5,4 0, Jongvee 1-2j 30 8,7 0, Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 47/229

48 Zoogkoeien 40 8,7 0, Slachtkuikens / ,072 0, / /2520 Personen Totaal 11061/ /2550 Voor de waterbalans wordt verwezen naar hoofdstuk EINDPRODUCTEN Het bedrijf is moment gespecialiseerd in de productie van slachtkippen. In de huidige situatie worden zo n slachtkippen afgezet en in de toekomst zullen er ongeveer slachtkippen afgeleverd worden. Tabel 12: Overzicht eindproducten in de huidige en de toekomstige situatie Huidige situatie Nieuwe situatie Eindproduct Productie Transporten (per jaar) Productie Transporten (per jaar) Rundvee 30 stuks stuks 20 transporten Slachtkuikens stuks 84 transporten Fase 1: stuks Fase 2: stuks 168 transporten 252 transporten Mest slachtkuikens 840 ton 28 transporten Fase 1: ton Fase 2: ton 56 transporten 84 transporten Mest rundvee 300 m³ Op eigen land 300 m³ Op eigen land RESIDUEN EN EMISSIES De voornaamste residuen en emissies ten gevolge van een veeteeltbedrijf zijn over het algemeen: Afvalwater; Mestproductie; Emissie fijn stof; Ammoniakuitstoot; Geurproductie; Geluidsproductie; Kadavers. Op het bedrijf wordt geen afvalwater geloosd. Reinigingswater van de stallen worden opgevangen. Door de exploitant werd de keuze gemaakt om het met mest verontreinigd water afkomstig van de stallen op het land te brengen, met respect van de betreffende bepalingen van het mestdecreet. Lozingen van bedrijfsafvalwater komen dus niet voor. In de toekomstige situatie zal vooraan de nieuwe stallen een extra ondergrondse opslag voorzien worden voor reinigingswater. Alle mest van de pluimveestallen worden door een erkende mestvervoerder opgehaald en naar de mestverwerking gereden of geëxporteerd naar het buitenland. Elk jaar wordt een prognose gemaakt van de af te voeren hoeveelheden dierlijke mest. Deze prognose is gebaseerd op de te verwachten gemiddelde veebezetting en de forfaitaire mestproductiecijfers zoals zij in het Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 48/229

49 mestdecreet zijn gedefinieerd. Op basis van deze prognose wordt gezorgd dat een mestafzet in navolging van het mestdecreet mogelijk is. In de loop van het jaar wordt in het oog gehouden of deze prognose correct is, hoewel grote afwijkingen vrijwel uitgesloten zijn, aangezien de hoeveelheid geproduceerde en dus af te zetten nutriënten recht evenredig is met het aantal dieren. Aan het einde van het jaar wordt tenslotte de mestbalans opgemaakt, waarin wordt nagegaan of aan de mestafzetplicht voldaan werd. De jaarlijkse ammoniakuitstoot wordt in dit dossier voor de huidige en de toekomstige situatie ingeschat op basis van het staltype, en komt verder aanbod. Ventilatielucht uit de stallen bevat een aantal componenten die geurhinder kunnen veroorzaken. De effectieve geurproductie uit de stallen is voornamelijk afhankelijk van het aantal dieren, het type dieren, het stalsysteemtype en de bedrijfsvoering. Een specifieke inschatting van de geurproductie veroorzaakt door het bedrijf zal worden weergegeven onder de discipline lucht (effectbespreking). Bij de uitbating van het bedrijf komt ook zwevend stof vrij. Een deel van het geëmitteerde stof slaat neer in de onmiddellijke omgeving van het bedrijf. De stofconcentratie uit de stallen wordt in de buitenlucht snel verdund, zodat mogelijke stofconcentraties in de omgevingslucht beperkt blijven tot de onmiddellijke omgeving van de stallen. De voornaamste bronnen van fijn stof op een veeteeltbedrijf zijn het voeder, de mest, huidschilfers, enz. De bespreking van de effecten zal verder aan bod komen. De belangrijkste bronnen met betrekking tot geluidsproductie zijn de ventilatoren, vrachtwagens, verkeer, de dieren, enz. De bespreking van de effecten zal verder aan bod komen. De krengen worden bewaard in een gekoelde kadaveropslag en opgehaald door Rendac. 3.7 BESCHRIJVING ALTERNATIEVEN NULALTERNATIEF Het nulalternatief is het scenario waarbij geen vergunning verleend wordt. In dit scenario wordt het bedrijf verder uitgebaat tot de bestaande vergunningen verlopen zijn DOELSTELLINGSALTERNATIEVEN Doelstellingsalternatieven (andere activiteiten) worden niet in beschouwing genomen. De bestaande inrichting is gespecialiseerd in het afmesten van slachtkuikens. De initiatiefnemer wenst aldus de productie van deze bedrijfstak verder te zetten na de uitbreiding van het bedrijf LOCATIEALTERNATIEVEN Met betrekking tot het voorliggende project doen zich geen locatiealternatieven voor. De nieuwe stallen wordt zo goed mogelijk op het bedrijfsterrein ingepland, rekening houdende met de reeds bestaande stallen en gebouwen, zodat het bedrijf een compact en ordelijk geheel vormt. De inplanting van de nieuwe pluimveestal wordt gekozen naast de bestaande pluimveestal UITVOERINGSALTERNATIEVEN Onder uitvoeringsalternatieven wordt verstaan: technische ingrepen of maatregelen op vlak van bedrijfsvoering. De uitvoering van het project kan in twee fasen gebeuren, waarbij in een eerste fase 2 nieuwe stallen zouden gebouwd worden en in een tweede fase nog twee nieuwe stallen. Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 49/229

50 In het MER zullen de gebruikte stalsystemen op basis van beschikbare gegevensbronnen geëvalueerd worden. Nagegaan zal worden of de gebruikte systemen beschouwd kunnen worden als BBT (Best Beschikbare Techniek), zie hoofdstuk 8. Nieuwe stallen dienen ammoniakemissiearm uitgevoerd te worden voor zover er ammoniakemissiearme stalsystemen op de lijst van stalsystemen voor ammoniakemissiereductie zijn opgenomen. Voor vleeskippen zijn er een 6-tal systemen opgenomen in de lijst. Voor de nieuw te bouwen pluimveestal wordt geopteerd voor de plaatsing van een warmtewisselaar (stalsysteem P-6.4 volgens de lijst van ammoniakemissiearme stalsystemen). De bestaande stal 4 is reeds voorzien van dit systeem. Het systeem P-6.4 omvat een warmtewisselaar met luchtmengsysteem voor droging van de strooisellaag. Naast aandacht voor het type stalsysteem zal verder eveneneens ingegaan worden op andere mogelijke milderende maatregelen mogelijk toepasbaar op het bedrijf. Een inschatting van de relevantie voor deze toepassingen zal gemaakt worden, rekening houdend met de significantie van de in dit MER bepaalde effecten en de geschiktheid van de maatregel als Best Beschikbare Techniek (BBT). De Europese Richtlijn 96/61/EG van 24 september 1996 inzake Geïntegreerde Preventie en Bestrijding van Verontreiniging (de IPPC- of GPBV-richtlijn) vraagt dat alle annex-1 bedrijven (GPBV-bedrijven volgens Vlarem I) ten laatste in 2007 werken volgens vergunningsvoorwaarden gebaseerd op BBT. Deze verplichting is overgenomen in titel I van Vlarem, Artikel 41bis. Het bedrijf valt onder deze richtlijn. De gebruikte en geplande processen en installaties (stallen) zullen geëvalueerd worden ten opzichte van alle relevante passages uit de studie van VITO Beste Beschikbare Technieken voor de veeteeltsector en de Europese BREF Intensive Livestock Farming. Alle alternatieven of emissiereducerende technieken die deze bronnen als BBT beschouwen zullen in het MER opgelijst worden. Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 50/229

51 4 METHODIEK EN ONTWIKKELINGSSCENARIO S 4.1 EFFECTBESCHRIJVING PER MILIEUDISCIPLINE De mogelijke effecten die door het voorliggende project verwacht kunnen worden zullen in het MER besproken worden. Hieruit zal een onderscheid gemaakt worden tussen de aanlegfase en de exploitatiefase. De aanlegfase houdt als voornaamste elementen in: Voorbereidingswerkzaamheden (terrein bouwklaar maken, uitgraven kelders, enz.) Transport: afvoer grond en aanvoer grondstoffen ten behoeve van de bouwwerken Eigenlijk bouwproces + geluidsproductie Afwerkingsfase De exploitatiefase kan opgedeeld worden in een aantal deelfasen: Transport: aanvoer grondstoffen en afvoer eindproducten Eigenlijke productieproces : productie van vleeskippen en rundveehouderij Opslag en verwerking reststoffen: in hoofdzaak mest Elke deelfase heeft zijn specifieke emissies, residuen en gevolgen voor de onderscheiden deelcomponenten van het milieu. De ingreep-effectenmatrix (Tabel 13) geeft een elementair overzicht van het verband tussen de verschillende projectactiviteiten (of ingrepen) en mogelijke relevante effecten op de verschillende milieucomponenten. De relevante effecten zullen per milieu- en natuurthema besproken worden. Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 51/229

52 Tabel 13: Effectbeschrijving per milieudiscipline Activiteit Mogelijke effecten Lucht Water Bodem Geluid Mens Landschap Fauna en flora AANLEGFASE Bouw nieuwe stal Profielverstoring Geluidshinder Verkeershinder Visuele hinder Verstoring biodiversiteit EXPLOITATIEFASE Aanvoer en afvoer (grondstoffen, eindproducten, nevenproducten) Verspreiding stof Geluidshinder Verkeershinder Stofhinder Productieproces Verspreiding stof en ammoniak (verzuring) Verdroging Verzuring Vermesting Geluidshinder Stofhinder Geurhinder Verdroging Visuele hinder Verzuring Vermesting Verdroging Opslag en afvoer mest Verspreiding stof en ammoniak (verzuring) Vermesting vermesting geluidshinder Geurhinder Verkeershinder Verzuring Vermesting Onderhoud: reiniging en ontsmetting en opslag brandstoffen Verspreiding broeikasgassen Verontreiniging verontreiniging Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 52/229

53 4.2 METHODIEK In overeenstemming met het Richtlijnenhandboek Landbouwdieren, wordt voor de beschrijving van de mogelijke effecten een indeling volgens discipline gevolgd. Bij de effectbespreking wordt voor elke discipline de methodiek verder verduidelijkt. Hierbij worden telkens volgende aspecten onderscheiden: Afbakening studiegebied Referentiesituatie Methodiek effectbeschrijving Effectbeschrijving Milderende maatregelen 4.3 ONTWIKKELINGSSCENARIO S AUTONOME ONTWIKKELING Er zijn geen aanwijzingen om te veronderstellen dat het karakter van het studiegebied op korte tot middellange termijn sterke wijzigingen zal ondergaan. Volgens de autonome en gestuurde ontwikkeling worden dezelfde effecten van toepassing geacht zoals deze in het MER worden beschreven voor de huidge en de toekomstige situatie GESTUURDE ONTWIKKELING Ruimtelijke ordening De basisprincipes van de ruimtelijke ordening voor de toekomst worden momenteel uitgezet in het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen (RSV). Stedelijke gebieden dienen selectief uitgebouwd te worden om de uitgroei van kernen in het buitengebied af te remmen. Het buitengebied dient verder beschermd te worden tegen versnippering en afkalving. Daarvoor dienen de kenmerkende funties van het buitengebied: landbouw, bos, natuur en in zeker mate ook wonen en verkeer gevrijwaard te worden Mestdecreet In 1991 werd de Europese Nitraatrichtlijn van kracht voor alle lidstaten van de Europese Unie (Richtlijn 91/676/EEG van de Raad van 12 december 1991). In deze richtlijn werd onder andere een basiskwaliteitsnorm voor het grond- en oppervlaktewater vastgelegd op maximum 50 mg nitraat per liter. Net als in andere lidstaten werd ook in Vlaanderen deze norm niet overal gehaald en moesten hieromtrent maatregelen genomen worden. Eén van de oorzaken van de te hoge nitraatgehaltes in het grond- en oppervlaktewater is de mate waarin dierlijke mest werd toegediend op de Vlaamse landbouwgronden. Om deze toediening te reglementeren werd voor Vlaanderen het mestdecreet opgesteld. Dit decreet werd goedgekeurd op 23 januari 1991 en is sindsdien een aantal keren grondig aangepast. In 2010 werd het Vlaamse Mestbeleid opnieuw geëvalueerd door Europa. Zij oordeelde dat de geleverde inspanningen onvoldoende waren, vooral op het gebied van fosfaten, en eiste dat in het nieuwe actieprogramma, MAP 4, de inspanningen zouden worden opgedreven en de bemestingsnormen aangescherpt (vooral voor fosfaten). Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 53/229

54 5 AFBAKENING STUDIEGEBIED, METHODIEK, BESCHRIJVING REFERENTIESITUATIE & ONTWIKKELINGSSCENARIO S 5.1 LUCHT AFBAKENING STUDIEGEBIED Het studiegebied wordt bepaald door de zones die rechtstreeks beïnvloed kunnen worden door de emissies uit de stallen, de activiteiten van de dieren en het vullen van de voedersilo s. Deze effecten beperken zich meestal tot 1 à 2 km, hoewel verdere effecten niet uit te sluiten zijn. Voortgaand op de berekende impact inzake geur en verzurende/vermestende depositie wordt het studiegebied afgebakend tot op 1 km voor geur en stof, en tot op 2 km voor de verzurende/vermestende depositie TOELICHTING GEGEVENSGEBRUIK Voor de referentiesituatie wordt een algemeen beeld geschetst op basis van informatie uit de milieu- en natuurrapporten: VMM-rapporten (Lozingen in de lucht , Luchtkwaliteit in het Vlaamse Gewest 2012,...). Aangezien voor veeteeltbedrijven voornamelijk de toestand met betrekking tot de ammoniakemissie (en de daarmee samenhangende verzurende luchtverontreiniging) van belang is, wordt het aandeel van ammoniak in de verzuring van het milieu meer in detail besproken. Hierbij wordt de algemene ammoniakproblematiek geschetst, alsook het belang van de landbouw. Bij de eigenlijke effectbespreking wordt dieper ingegaan op de effectieve verzurende belasting en de geurhinder van het voorliggende bedrijf op de omgeving. De voornaamste gegevensbronnen zijn: MINA-plan 4 MIRA-T 2003 MIRA-S Emissie van fijn stof door de landbouw (Vlaanderen, , VMM) Immissie Frequentie Distributie Model (IFDM) van het VITO Luchtkwaliteit in het Vlaamse Gewest, 2011 (VMM) Luchtkwaliteit in Vlaanderen - Zure regen in Vlaanderen in 2011 (VMM, 2013) Luchtkwaliteit in het Vlaamse Gewest - Jaarverslag immissiemeetnetten kalenderjaar 2012 (VMM, 2013) Luchtkwaliteit in Vlaanderen - Verzurende en vermestende luchtverontreiniging in Vlaanderen - jaarrapport 2013 (VMM, 2014) Jaarverslag lozingen in de lucht (VMM, 2012) Modelling Particulate Emissions in Europ. A Framework to Estimate Reduction Potential and Control Costst, 2002 (IIASA) De berekende ammoniakdepositie (Zeq/ha.jaar) per gemeente (VMM, 2002) Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 54/229

55 Verzurende en vermestende luchtverontreiniging in Vlaanderen - jaarrapport 2012 (VMM, 2014) Regeling ammoniak in de veehouderij (Staatsecretariaat Infrastructuur en Milieu, Nl, laatste wijziging 31 december 2013) GEUR Methodiek Het vrijkomen van geurcomponenten (geuremissie) tijdens de uitbating van veestallen wordt voornamelijk veroorzaakt door microbiële afbraak van proteïne bevattende afvalproducten. Deze proteïne bevattende afvalproducten worden teruggevonden in de faeces, urine, huid, haar, voedsel en indien deze aanwezig is, de bodembedekkende onderlaag. De geuremissie op veeteeltbedrijven wordt voornamelijk bepaald door de diersoort, de diercategorie, het aantal dieren, het stalsysteem, mestopslag, het voeder en de aanwezigheid van een al dan niet gekoelde kadaveropslag Methodiek effectbepaling De inschatting van de effecten naar geurimpact wordt op twee manieren bepaald. Enerzijds wordt er een IFDMmodellering uitgevoerd, anderzijds wordt er gebruik gemaakt van de Vlarem II afstandsregels. Deze effectbepaling wordt op een gelijkaardige wijze uitgevoerd voor zowel de actuele als de geplande situatie Vlarem II afstandsregels Ter beperking van de hindereffecten stelt Vlarem II afstandsregels voor varkens en pluimvee voorop. Hierbij wordt in functie van de aanwezige dierenaantallen en het gebruikte stalsysteem een bepaalde te respecteren afstand opgelegd (te meten vanaf de meest nabij gelegen staluiteinde tot de grens van het meest nabijgelegen gevoelig gebied). Deze afstandsregels bieden echter geen garantie voor het correct inschatten van de geurkwaliteit. Bepaalde versoepelingen zijn toegepast bij het vaststellen van de afstandsregels en afstandsregels zijn een sterke vereenvoudiging van het de reëel optredende effecten. De afhankelijkheid van geurverspreiding met betrekking tot klimatologische parameters, zoals de windrichting, wordt niet in rekening gebracht. Niettemin kunnen deze afstandsregels aanvullend en nuancerend werken. Modellering en toetsing aan (voorstel van) normen is soms streng in beoordeling en hier kunnen afstandsregels dus nuanceren. De beoordeling gebeurt dan ook door het al dan niet overschrijden van afstandsregels. In een eerste stap wordt aan de inrichting een aantal waarderingspunten toegekend, volgens stalsysteem, stalverluchtingssysteem en de opslag van dierlijke mest. In Tabel 14 worden de verbods- en afstandsregels voor pluimveestallen weergegeven. Dit is de minimumafstand tussen elke stal en een aantal op het gewestplan aangegeven gevoelige gebieden (woonuitbreidingsgebied, natuurgebied met wetenschappelijk waarde of natuurreservaat, gebied voor verblijfsrecreatie en woongebied ander dan woongebied met landelijk karakter). Tabel 14: Verbods- en afstandsregels voor pluimveestallen in agrarisch gebied Waarderingspunten, toegekend aan de inrichting tot minimale afstand in meter bij aantal stuks gevogelte van tot van tot van tot van tot van tot meer dan Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 55/229

56 < verbod Verbod Verbod Verbod > IFDM-modellering In eerste instantie wordt getracht de geuremissie van het bedrijf te bepalen. Deze wordt zoveel mogelijk kwantitatief benaderd met behulp van de emissiefactoren. In tweede instantie wordt deze emissie omgezet in een geurconcentratie in de omgeving, door middel van een overdrachtsberekening. Hierbij wordt, niettegenstaande de aanzienlijke beperkingen van het model, gebruik gemaakt van het programma IFDM, gezien het gebruik van dit model voorgeschreven wordt in de van toepassing zijnde Richtlijnenboeken. Bovendien werd IFDM eveneens aangewend in beleidsstudies inzake geur, waarbij voorstellen van potentiële grenswaarden werden vastgesteld. Ook voor de beoordeling van de impact inzake geur wordt er in de code van goede praktijk "Bepalen van de geurverspreiding door middel van snuffelploegmetingen" door VITO voor de Vlaamse overheid het gebruik van IFDM voorgeschreven (VITO, 2008). Bepaling geuremissies Veestallen kunnen onderverdeeld worden in ammoniakemissiearme stallen en conventionele stallen, op basis van het al dan niet voorkomen op de lijst van stalsystemen voor ammoniakreductie. Ook al is er geen eenduidige algemeen geldende relatie tussen geur- en ammoniakemissie bij veestallen en mest, toch blijkt uit de praktijk dat door het implementeren van ammoniakreducerende maatregelen in veel gevallen ook een reductie van geur kan worden bekomen. Op Vlaams niveau zijn er de deskundige tot op heden geen algemeen aanvaarde geuremissiewaarden voor pluimvee gekend. De inschatting van de geuremissie voor pluimveebedrijven wordt, wegens gebrek aan Vlaamse cijfers, op basis van emissiecijfers afkomstig uit Nederlands onderzoek uitgevoerd (zoals weergegeven volgens de Regeling geurhinder en veehouderij). Hierbij is er geen onderscheid tussen conventionele en ammoniakemissiearme stalsystemen. In de Nederlandse Regeling geurhinder & veehouderij, worden volgende geurcijfers weergegeven: Tabel 15: Geuremissiecijfer pluimvee op basis van Regeling geur en veehouderij diercategorie Opfokpoeljen van legkippen Legkippen incl. (groot-)ouderdieren van legrassen kooi- of batterijsystemen Legkippen incl. (groot-)ouderdieren van legrassen geen kooisystemen Slachtkuikens Slachtkuikenouderdieren geuremissie 0,18 OUe/s per dier 0,35 OUe/s per dier 0,34 OUe/s per dier 0,24 OUe/s per dier 0,93 OUe/s per dier De inschatting van de geuremissie voor rundveebedrijven wordt, wegens gebrek aan onderzoeksresultaten ter zake in Vlaanderen, op basis van emissiecijfers afkomstig uit Nederlands onderzoek uitgevoerd. Hierbij wordt verwezen naar de Nederlandse Regeling geurhinder & veehouderij. Ook hier wordt maar opgave gedaan van de geuremissiefactor voor drie categorieën: Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 56/229

57 Diercategorie vleeskalveren tot 8 maanden Diercategorie vleesstierkalveren tot 6 maanden Diercategorie vleesstieren en overig vleesvee van 6 tot 24 maanden Voor deze drie categorieën wordt een geuremissiefactor van 35,6 OUe/s per dier weergegeven. Andere bronnen van geuremissies in de veehouderij zijn: Geuremissie uit de kadaveropslag: kwantitatieve gegevens voor geuremissies uit de kadaveropslag op veeteeltbedrijven zijn niet voorhanden. Praktijkervaring leert dat geuremissie uit gekoelde kadaveropslag te verwaarlozen valt. In geval van een niet gekoelde kadaveropslag zijn bijkomende geuremissies niet uit te sluiten. T.o.v. de globale geuremissies kunnen deze evenwel als beperkt beschouwd worden. Snelle afvoer van de kadavers kan uiteraard de impact sterk beperken. Er is een gekoelde kadaveropslag voorzien op het bedrijf. Bijkomende geuremissies vanuit deze opslag zijn dus te verwaarlozen. Externe mestopslag buiten de stal: er zijn geen kwantitatieve gegevens beschikbaar voor geuremissies uit externe mestopslag. Op het bedrijf is er geen externe mestopslag aanwezig voor de kippenmest. De kippenmest wordt rechtstreeks vanuit de stal naar de mestverwerking afgevoerd. Voor de mestopslag van runderen is er een externe opslag van vaste mest van 300 m³. Het betreft een beperkte opslag van rundermest, er vallen geen bijkomende relevante geuremissies te verwachten. Bepaling geurconcentratie Met behulp van een verspreidingsmodel (IFDM) wordt in voorliggend dossier een inschatting gemaakt van de geurimmissie in de omgeving van het bedrijf voor de huidige en de toekomstige situatie. Kenmerkend voor een veeteeltbedrijf is dat dit (meestal) gelegen is in agrarisch gebied, waar diverse gelijksoortige geurbronnen verspreid liggen in de omgeving van de te onderzoeken inrichting. Voor dergelijke inrichtingen, gelegen in een bronnencluster, worden minder strenge normen gehanteerd dan voor geïsoleerd gelegen bedrijven. Twee (of meer) bronnen vormen een cluster wanneer de ene bron binnen het 98-percentiel voor het nuleffectniveau van de andere bron is gelegen. Inrichtingen met minder dan 5 % van de geuremissie van de inrichting onder studie kunnen als achtergrondgeur worden beschouwd en dienen dus niet mee in rekening te worden gebracht (of benaderd als minder dan 5 % van de geuremissie). Een aanpak voor cumulatie situaties werd uitgewerkt in het onderzoeksproject "Voorstellen van een aanpak om beschermingsniveaus voor geurhinder vast te stellen rondom bronnencomplexen en bronnenclusters (2004)" dat door PRG Odournet in opdracht van de Dienst Lucht & Klimaat van LNE werd uitgevoerd (zie ook risicos/geurhinder/onderzoek). Dit onderzoek had tot doel beschermingsniveaus voor te stellen voor zowel in- als omwonenden van bronnenclusters als bronnencomplexen. Met name voor stallen werden reeds toetsingswaarden voor beoordeling van cumulatieve impacten uitgewerkt (zie verder). Er zijn namelijk verschillende toetsingswaarden afgebakend voor geïsoleerde bedrijven en voor de gecumuleerde impact van een bronnencluster. Voor bedrijven gelegen in een bronnencluster dient dus steeds de geuruitstoot van de omliggende veeteeltbedrijven mee in beschouwing genomen te worden. In IFDM wordt als bron dus niet enkel het bedrijf zelf, maar ook omliggende bedrijven ingegeven. De (theoretische) geuremissies van de omliggende bedrijven wordt afgeleid uit de milieuvergunningen van deze bedrijven, die werden opgevraagd bij de gemeente. Hierbij worden de vergunde aantallen dieren (ongeacht of deze effectief gerealiseerd zijn of niet), dan vermenigvuldigd met een geuremissiefactor volgens diertype. Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 57/229

58 Hierbij dient wel aangehaald te worden dat dit een inschatting betreft, aangezien er voor de omliggende bedrijven geen uitspraak kan gedaan worden van staltype en van de aanwezige niet-vergunde dieren (zoals biggen). Benaderend wordt daarom uitgegaan van conventionele stalsystemen. Het is bovendien evenmin bekend in hoever de vergunde aantallen dieren effectief gerealiseerd werden. Bij de beoordeling van de impact als bronnencluster dient dan ook met een aanzienlijk verhoogde onzekerheid rekening gehouden te worden. In navolging van de open LNE WG geur van 1 juli 2014 wordt een nieuwe afbakening voor bronnenclusters voorgesteld als volgt (richtlijnen dienst MER oktober 2014): De bedrijven behorende tot de bronnencluster worden als volgt bepaald: cirkel vanuit het middelpunt/geurzwaartepunt van het bedrijf met een straal die overeenstemt met de afstand van het bedrijf tot het verste punt waar er nog een immissie van 2 oue/m3 (veroorzaakt door het individuele bedrijf in de huidige situatie) is. De straal mag echter niet kleiner zijn dan 750 m. Binnen een straal van 750 m wordt rekening gehouden met bedrijven met een totale geuremissie van 2500 OU E/s of meer. Indien de 2 OU E/m3-contour een grotere straal heeft dan 750 m, dienen buiten de cirkel van 750 m enkel de bedrijven in rekening gebracht te worden die meer dan 5% van de geuremissie van het bedrijf in de huidige situatie uitstoten. Rundveebedrijven moeten niet kwantitatief meegerekend worden in de cumulatieve geurstudie. Wel dienen ze in de bespreking van de omgeving kwalitatief in beschouwing genomen te worden. De cumulatieve geurimmissies worden berekend voor elke relevante woning in de huidige vergunde situatie, de huidige vergunde situatie zonder het bedrijf en de aangevraagde situatie. Toetsing geurconcentratie Aangezien het bedrijf deel uitmaakt van een bronnencluster, wordt de geurmodellering getoetst aan de normen voor een bedrijf dat deel uitmaakt van een bronnencluster. Volgende normering wordt in het visiedocument vooropgesteld: 10 OU e/m³ als 98-percentiel: wordt voorgesteld als grenswaarde voor een varkenscluster, waarbij dient getoetst te worden t.o.v. verspreide woningen in agrarisch gebied (hierbij worden geen woningen gerekend van andere, naburige veehouderijen). 3 OU e/m³ als 98-percentiel: wordt voorgesteld als richtwaarde voor een varkenscluster, waarbij dient te worden getoetst t.o.v. hoog geurgevoelige bestemmingen (woongebied volgens gewestplan, ziekenhuizen, scholen, winkelcentra, kampeerterreinen). De tussenwaarde van 5 OUe/m³ als 98-percentiel werd in vroegere versies van het visiedocument voorgesteld als richtwaarde (3 OUe/m³ werd toen voorgesteld als streefwaarde i.p.v. richtwaarde). Deze waarde is in de laatste versie van het visiedocument niet meer voorzien. Nochtans, om ook woongebieden met landelijk karakter enige bescherming te kunnen bieden, is een tussenliggende toetsingswaarde aangewezen. Woongebieden met landelijk karakter dienen getoetst te worden ten opzichte van deze waarde van 5 OUe/m³ als 98-percentiel. Voor bedrijven met kippen zijn geen specifieke toetsingswaarden opgenomen, en bij ontstentenis hiervan zullen de beoordelingscriteria voor varkensstallen gebruikt worden. Het RLB merkt immers op dat strikt genomen bovenstaande beoordeling werd ontwikkeld voor varkensbedrijven, maar dat deze werkmethode echter aangeraden wordt voor alle veehouderijen. Volgende beoordeling wordt gekoppeld aan de toetsing van de geuremissie en de geldende normen: Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 58/229

59 Tabel 16: Toetsingswaarden bronnencluster (Richtlijnenhandboek landbouwdieren, Willems et. al, 2009) Verspreide woningen in agrarisch gebied Woongebied met landelijk karakter Woongebied (woongebied s.s., woonuitbreidingsgebied, reservegebied voor woonuitbreiding) >10 OUe/m³ als 98P 5-10 OUe/m³ als 98P Matig negatief effect Significant negatief effect 3-5 OUe/m³ als 98P Gering negatief effect Matig negatief effect Gezien de aanvaardbaarheid van geurbelasting functie is van de geurgevoeligheid van de beoordelingspunten wordt bij het vastleggen van de aanvaardbaarheidscriteria gebruik gemaakt van de beoordeling opgenomen in het begin 2012 aangepaste richtlijnenboek lucht bij opmaak van MER s. Deze beoordelingswijze is afgestemd op het Vlaamse geurbeleid zoals opgenomen in het zgn. 'Visiedocument geur' van LNE. Een overzicht van de indeling wordt in onderstaande Tabel 17 opgenomen. Tabel 17: Beschrijving geurgevoelige bestemmingen (Richtlijnenhandboek lucht, LNE, 2012) Hoog geurgevoelige bestemmingen Matig geurgevoelige bestemmingen Laag geurgevoelige bestemmingen Beschrijving Waar grote aantallen mensen langdurig verblijven of waar recreatieve buitenactiviteiten plaatsvinden: woongebieden, ziekenhuizen, scholen, winkelcentra, kampeerterreinen, speelterreinen Mensen kunnen hier op alle momenten van de dag of nacht aanwezig zijn, zowel binnen als buiten Gebieden gekenmerkt door lage bevolkingsdichtheid: agrarische en op bedrijventerreinen gelegen bedrijfwoningen, natuurterreinen, sportterreinen,. dergelijke bedrijventerreinen worden gekenmerkt door activiteiten als handel, retail, productie voedingsmiddelen. Mensen kunnen hier op alle momenten van de dag of nacht aanwezig zijn, zowel binnen als buiten. Typische gebiedseigen achtergrondgeur (bvb. Van landbouwactiviteiten in landbouwgebied) kan aanwezig zijn Tolerantie ten aanzien van gebiedsvreemde geuren kan laag zijn Industriegebieden, openbare wegen Bestemming volgens gewestplan Woongebieden, woonuitbreidingsgebieden, woongebieden met landelijk karakter (ingeval toetsing aan niet-landbouweigen geuren), woonparken, dienstverleningsgebieden, gebieden hoofdzakelijk bestemd voor de vestiging van grootwinkelbedrijven, recreatiegebieden, gebieden voor gemeenschapvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen, Woongebieden met landelijk karakter (ingeval toetsing aan landbouweigen geuren), agrarische gebieden, (ingeval toetsing aan nietlandbouweigen geuren), gebieden voor ambachtelijke bedrijven en gebieden voor KMO s, parkgebieden, gebieden voor gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen, gemengde woon- en industriegebieden, Industriegebieden, gebieden voor milieubelastende industrieën, gebieden voor ambachtelijke bedrijven en KMO s, agrarische gebieden (ingeval toetsing aan landbouweigen geuren), bosgebieden, natuurgebieden, groengebieden, bufferzones, waterwegen, luchtvaartterreinen, Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 59/229

60 Gezien de aard/herkomst van de geur (landbouweigen geuren) wordt bij de beoordeling van de geurimpact t.h.v. bewoning dan ook rekening gehouden met volgende indelingswijze: Hoog geurgevoelige bestemmingen: woongebied en woonuitbreidingsgebied Matig geurgevoelige bestemmingen: woongebieden met landelijk karakter Laag geurgevoelige bestemmingen : agrarische gebieden Volgens het nieuwe maatregelenkader van LNE wordt als basisbeschermingsniveau 10/5/3 OUe/m³ als 98P waarde gehanteerd (achtergronddocument bij het visiedocument en het MER-Richtlijnenboek landbouwdieren) voor respectievelijk laag, matig en hoog geurgevoelige gebieden. Voor de individuele toetsing wordt er geen toename van de geurimmissies toegestaan ten aanzien van de huidige geurimmissie indien de huidige geurimmissie (in OUe/m³ als 98P) bij bedrijfsvreemde woningen hoger is dan 10/5/3 OUe/m³ (als 98P) in functie van de geurgevoeligheid van de bestemming. Als de huidige geurimmissie hoger is dan 20/10/6 OUe/m³ als 98P waarde (in functie van de geurgevoeligheid van de bestemming), dan moet bij nieuwbouw en verbouwing, het gedeelte van de huidige geurimmissie van het totale bedrijf boven de 20/10/6 OUe/m³ als 98P waarde, onmiddellijk met minimaal 50% verminderd worden, waarbij de nieuwe geurimmissie ook de 25/15/9 OUe/m³ als 98P waarde niet mag overschrijden. Als de huidige geurimmissie lager is dan 10/5/3 OUe/m³ als 98P waarde, dan mag er nog een toename zijn van de geurimmissies ter hoogte van de bedrijfsvreemde woningen. Deze toename wordt beperkt tot max. 50% van het verschil tussen de huidige geurimmissie en 10/5/3 OUe/m³ (als 98P). Voor de cumulatieve toetsing wordt er geen toename van de geurimmissies toegestaan ten aanzien van de huidige geurimmissie indien de huidige geurimmissie (in OUe/m³ als 98P) bij bedrijfsvreemde woningen hoger is dan 10/5/3 OUe/m³ (als 98P). Als de huidige geurimmissie hoger is dan 20/10/6 OUe/m³ als 98P waarde, dan moet, bij nieuwbouw en verbouwing, het gedeelte van de huidige geurimmissie van het totale bedrijf boven de 20/10/6 OUe/m³ als 98P waarde, onmiddellijk met minimaal 50% gewogen verminderd worden, waarbij de nieuwe geurimmissie ook de 30/15/9 OUe/m³ als 98P waarde gewogen niet mag overschrijden. Als de huidige geurimmissie lager is dan 10/5/3 OUe/m³ als 98P waarde, dan mag er nog een toename zijn van de geurimmissies ter hoogte van de bedrijfsvreemde woningen. Deze toename wordt beperkt tot max. 50% van het verschil tussen de huidige geurimmissie en 10/5/3 OUe/m³ (als 98P). Volgens het maatregelenkader van LNE (zoals in de praktijk toegepast dd. 15/12/2014) dienen bijgevolg saneringsmaatregelen genomen te worden als de geurimmissie > 20/10/6 OUe/m³ (als 98P) ter hoogte van de indicator woningen. Als het berekende immissieniveau in de gewenste situatie minder dan 1 OUe/m³ als 98P waarde verschilt van de waarde die volgens het maatregelenkader moet gehaald worden, is dit nog aanvaardbaar. Deze marge bedraagt 0,5 OUe/m³ als 98P waarde als de huidige geurimmissie tussen 10/5/3 en 20/10/6 ligt. Deze marge kan slechts éénmalig toegepast worden Referentiesituatie Het bedrijf van Guy Van De Locht is gelegen Veldvoort 14 te 2990 Wuustwezel, in agrarisch gebied. De bedrijfsomgeving wordt gekenmerkt door zijn agrarisch karakter. In de nabije omgeving zijn nog een aantal veeteeltbedrijven aanwezig. Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 60/229

61 Vlarem II afstandsregels De 2 pluimveestallen aanwezig op het bedrijf huisvesten in de huidige situatie stuks slachtkuikens. Het aantal waarderingspunten voor pluimvee in de huidige situatie bedraagt 185 punten. Op basis van deze gegevens geeft Vlarem II (cfr. Tabel 14) een te respecteren afstand van 250 meter aan. Tabel 18: Huidig aantal waarderingspunten Van De Locht Guy Stal volgnummer Stal1 Stal2 Dierenaantal / stal Stalsysteem Strooiselvloer (droge mest) 60 Pt 60 Roostervloer (dunne mest) 20 Pt Batterij zonder geforceerde mestdrogerij: - open mestopslag onder de batterij 20 Pt - regelmatige mestafvoer naar een afgesloten put 40 Pt - dagelijkse mestafvoer naar een afgesloten put 80 Pt batterij met geforceerde mestdroging door middel van ventilatoren, plafondwaaiers, of een vergelijkbaar systeem (bv. Deeppit-of highrisestal,kanalenstal, mestbandbatterij met mestdroging) 110 Pt Ammoniakemissiearme stal 110 Pt 110 Stalverluchtingssystemen Biofilter / biobed / gaswasser 110 Pt Vertikale uitstoot > 0.5m boven nok, zonder pet 50 Pt 50 47,5 Vertikale uitstoot > 0.5m boven nok, met pet 30 Pt Vertikale uitstoot < 0.5m boven nok, zonder pet 40 Pt 2 Vertikale uitstoot < 0.5m boven nok, met pet Mechanische ventilatie zijdelingse uitstoot Natuurlijke: open nok trekschouw Natuurlijke met afdekking 20 Pt 10 Pt 20 Pt 10 Pt Opslag van vaste dierlijke mest Geen opslag van mest (onmiddellijke afvoer) 50 Pt Gesloten opslag Eenvoudige afdekking Open opslag, open mestgoten 40 Pt 30 Pt 0 Pt Puntentotaal per stal ,5 Totaal aantal dieren : Puntentotaal : gewogen gemiddelde : 185 (*): max. 5 % van de stallucht van de emissiearme stal wordt afgevoerd via een verticale uitstoot < 0,5 m boven de nok zonder pet Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 61/229

62 Aangezien de inrichting op ongeveer 930 m ligt van de hindergevoelige gebieden, wordt in de huidige situatie ruimschoots voldaan aan de verbods- en afstandsregels zoals opgenomen in Vlarem IFDM-modellering Bepaling geuremissies bedrijf Guy Van De Locht De totale geuremissie in de huidige situatie wordt weergegeven in Tabel 19 en wordt berekend met de geuremissie-eenheden volgens de Nederlandse Regeling geur en veehouderij. In de huidige situatie zijn er 2 pluimveestallen aanwezig (stal 3 en 4) en 2 rundveestallen (stal 1 en 2). Zoals aangegeven in de richtlijnen van de dienst MER van oktober 2014 dienen runderen niet kwantitatief meegerekend te worden in de geurstudie. Wel dienen ze in de bespreking van de omgeving kwalitatief in beschouwing genomen te worden. In stal 1 is er plaats voor 30 runderen < 1 jaar en 30 runderen 1-2 jaar. In stal 2 is er plaats voor 40 zoogkoeien. De totale geuremissie van het bedrijf Guy Van De Locht wordt voor het pluimvee vervolgens ingeschat op OUe/s in de huidige toestand. Indien rekening zou gehouden worden met de Nederlandse emissiekengetallen voor runderen, en ervan uitgaande dat de geurwaarden voor pluimvee en runderen 1/1 kunnen samengeteld worden, dan zou de geuremissie met zowat 20% toenemen. Tabel 19: Geuremissie bedrijf Van De Locht Guy in de huidige situatie Vergunde situatie Geuremissie Stalnr Dierplaats Stalsysteem # dieren Geur (OU E/s/dier) Totaal (OU E/s) Totaal stal (OU E/s) Stal 3* 8400 slachtkippen traditioneel , Stal 4* 8400 Slachtkippen P , *Opmerking: stallen 1 en 2 zijn de rundveestallen, en hier buiten beschouwing gelaten voor de geurberekening Bepaling geuremissies omliggende bedrijven De bedrijfsomgeving van het bedrijf van Van De Locht Guy is gekenmerkt door veeteeltactiviteiten. In dit geval spreekt men hier van een "bronnencluster" aangezien er meerdere geurbronnen dicht bij elkaar gelegen zijn. De gegevens omtrent de bedrijven die behoren tot de bronnencluster van het bedrijf werden opgevraagd bij de gemeente Wuustwezel. De bedrijven behorende tot de bronnencluster worden als volgt bepaald volgens de richtlijnen van oktober 2014 van de dienst MER: cirkel vanuit het middelpunt/geurzwaartepunt van het bedrijf met een straal die overeenstemt met de afstand van het bedrijf tot het verste punt waar er nog een immissie van 2 OU E/m 3 als 98P (veroorzaakt door het individuele bedrijf in de huidige situatie) is. De straal mag echter niet kleiner zijn dan 750 m. Binnen een straal van 750 m wordt rekening gehouden met bedrijven met een totale geuremissie van 2500 OU E/s of meer. Indien de 2 OU E/m 3 -contour een grotere straal heeft dan 750 m, dienen buiten de cirkel van 750 m enkel de bedrijven in rekening gebracht te worden die meer dan 5% van de geuremissie van het bedrijf in de huidige situatie uitstoten. Hierbij moeten rundveebedrijven niet kwantitatief meegerekend worden in de cumulatieve geurstudie. Wel dienen ze in de bespreking van de omgeving kwalitatief in beschouwing genomen te worden. Tabel 20: Geuremissie omliggende bedrijven bronnencluster Bedrijf X Y Straat nr. PC Gemeente Geuremissie (OUe/s) Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 62/229

63 Veldvoort Wuustwezel Veldvoort Wuustwezel Veldvoort 12B 2990 Wuustwezel Veldvoort Wuustwezel Polderstraat Wuustwezel Noordwateringsweg Wuustwezel Noordwateringsweg Wuustwezel Steertheuvel Wuustwezel * Berkendreef Wuustwezel *: Bedrijf 9 wordt niet in rekening gebracht in de bronnencluster, aangezien het bedrijf niet binnen de straal van 750 m ligt. Bepaling geurconcentratie Bij de evaluatie van de geurverspreiding wordt gebruik gemaakt van IFDM-model. De uitstootpunten van het bedrijf en de omliggende bedrijven worden als puntbronnen beschouwd. In onderstaande tabel worden de inputparameters weergegeven van de berekeningen in het IFDM model in de huidige situatie. Tabel 21: Parameters IFDM-model Stal/bedrijf Parameter Waarde Opmerkingen Stal 3: pluimvee via stofbak Hoogte uitstoot Temperatuur van de afgassen Diameter uitstootopening Volumestroom van het afgas 7, ,2 3,5 m C m Nm³/s Hoogte stal Natuurlijke ventilatie emissiemassastroom * g/s Stal 4: pluimvee via stofbak Hoogte uitstoot Temperatuur van de afgassen Diameter uitstootopening Volumestroom van het afgas 7, ,2 3,4 m C m Nm³/s Hoogte stofbak Verticale uitstoot emissiemassastroom * g/s Stal 4: pluimvee via warmtewisselaar* Hoogte uitstoot Temperatuur van de afgassen Diameter uitstootopening Volumestroom van het afgas ,8 1,9 m C m Nm³/s Hoogte uitlaat warmtewisselaar Verticale uitstoot emissiemassastroom * g/s Bedrijf 1 in cluster Hoogte uitstoot Temperatuur van de afgassen Diameter uitstootopening Volumestroom van het afgas m C m Nm³/s Natuurlijke ventilatie emissiemassastroom * g/s Bedrijf 2 in cluster Hoogte uitstoot Temperatuur van de afgassen Diameter uitstootopening Volumestroom van het afgas emissiemassastroom * m C m Nm³/s g/s Natuurlijke ventilatie *: max. 5% van de lucht wordt afgevoerd via de warmtewisselaar Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 63/229

64 Toetsing geurconcentratie De toetsing van de immissies, bekomen uit het IFDM-model, gebeurt volgens Tabel 16. De verschillende zones (> 10 OUe/m³; 5-10 OUe/m³; 3-5 OUe/m³ als 98P) worden weergegeven in Figuur 11. In Tabel 26 wordt het aantal woningen weergegeven in de verschillende zones, en dit zowel voor de huidige situatie als voor de toekomstige situatie. De bedrijven en de woningen worden weergegeven in Figuur 14 in bijlage. Er dient echter wel opgemerkt te worden dat het gebruik van IFDM een grote onnauwkeurigheid met zich meebrengt. De actualisatie van het Richtlijnenboek Lucht vermeldt: Des te dichter bij de bron, des te onnauwkeuriger worden de resultaten van de verspreidingsberekeningen. De foutenmarge op de berekende concentraties in de nabijheid van de bron kan relatief groot worden (als gevolg van gekozen gridgrootte, gebouwinvloed en andere modelbeperkingen). Het is dan ook zinledig exacte geurconcentraties toe te kennen aan woningen die worden blootgesteld aan concentraties ver boven de bovenste toetsingswaarde van 10se of OUe/m³ als 98P. De hoogste weer te geven geurcontour is deze van 10se of OUe/m³ als 98P. De weergave van hogere contouren of concentraties ter hoogte van de dichtstbijzijnde geurgevoelige woningen heeft hooguit een indicatieve waarde, en dient dan ook als dusdanig geïnterpreteerd te worden. Cfr. bijkomende richtlijnen van de dienst MER van september 2013 wordt in de geurmodellering met IFDM naast de 98P van 3, 5 en 10 OUecontour, toch ook de contour van 20 OUe als 98P mee opgenomen (zowel voor de individuele berekening als voor de bronnencluster). Omwille van de vergaande aannames neemt de nauwkeurigheid van de impactberekeningen nog verder af bij de beoordeling op clusterniveau. In de huidige situatie zijn er 44 woningen gelegen in agrarisch gebied (waaronder 8 bedrijfswoningen en de eigen woning), die een negatief effect ondervinden van het bedrijf in de cluster. In woongebied met landelijk karakter zijn er 37 woningen die een negatief effect ondervinden van het bedrijf in de cluster. In woonuitbreidingsgebied zijn er 157 woningen die een negatief effect ondervinden van het bedrijf in de cluster Geplande situatie Vlarem II afstandsregels In de toekomstige situatie zullen op het bedrijf Guy Van De Locht in fase slachtkuikens aanwezig zijn in 4 stallen, en in fase slachtkuikens in 6 stallen. Er worden 4 nieuwe pluimveestal stallen gebouwd (2 in fase 1 en 2 in fase 2). Wat betreft het rundvee zal er in de toekomst niets wijzigen. Het aantal waarderingspunten voor pluimvee bedraagt in de toekomstige situatie 197 punten voor fase 1 en 201 punten voor fase 2. Op basis van deze gegevens geeft Vlarem II een te respecteren afstand van respectievelijk 300 m aan. Het bedrijf voldoet aan de Vlarem II afstandsregels, zowel in de bestaande situatie als in de toekomstige situatie. Op basis hiervan kan bijgevolg uitgegaan worden van geen of verwaarloosbaar effect. Tabel 22: Toekomstig aantal waarderingspunten Van De Locht Guy in fase 1 Stal volgnummer Stal1 Stal2 Stal3 Stal4 Dierenaantal / stal Stalsysteem Strooiselvloer (droge mest) 60 Pt 60 Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 64/229

65 Roostervloer (dunne mest) 20 Pt Batterij zonder geforceerde mestdrogerij: - open mestopslag onder de batterij 20 Pt - regelmatige mestafvoer naar een afgesloten put 40 Pt - dagelijkse mestafvoer naar een afgesloten put 80 Pt batterij met geforceerde mestdroging door middel van ventilatoren, plafondwaaiers, of een vergelijkbaar systeem (bv. Deeppit-of highrisestal,kanalenstal, mestbandbatterij met mestdroging) 110 Pt Ammoniakemissiearme stal 110 Pt Stalverluchtingssystemen Biofilter / biobed / gaswasser 110 Pt Vertikale uitstoot > 0.5m boven nok, zonder pet 50 Pt 50 47,5 47,5 47,5 Vertikale uitstoot > 0.5m boven nok, met pet 30 Pt Vertikale uitstoot < 0.5m boven nok, zonder pet 40 Pt Vertikale uitstoot < 0.5m boven nok, met pet Mechanische ventilatie zijdelingse uitstoot Natuurlijke: open nok trekschouw Natuurlijke met afdekking 20 Pt 10 Pt 20 Pt 10 Pt Opslag van vaste dierlijke mest Geen opslag van mest (onmiddellijke afvoer) 50 Pt Gesloten opslag Eenvoudige afdekking Open opslag, open mestgoten 40 Pt 30 Pt 0 Pt Puntentotaal per stal ,5 209,5 209,5 Totaal aantal dieren : Puntentotaal : gewogen gemiddelde : 197 Tabel 23: Toekomstig aantal waarderingspunten Van De Locht Guy in fase 2 Stal volgnummer Stal1 Stal2 Stal3 Stal4 Stal5 Stal6 Dierenaantal / stal Stalsysteem Strooiselvloer (droge mest) 60 Pt 60 Roostervloer (dunne mest) 20 Pt Batterij zonder geforceerde mestdrogerij: - open mestopslag onder de batterij 20 Pt - regelmatige mestafvoer naar een afgesloten put 40 Pt - dagelijkse mestafvoer naar een afgesloten put 80 Pt Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 65/229

66 batterij met geforceerde mestdroging door middel van ventilatoren, plafondwaaiers, of een vergelijkbaar systeem (bv. Deeppit-of highrisestal,kanalenstal, mestbandbatterij met mestdroging) 110 Pt Ammoniakemissiearme stal 110 Pt Stalverluchtingssystemen Biofilter / biobed / gaswasser 110 Pt Vertikale uitstoot > 0.5m boven nok, zonder pet 50 Pt 50 47,5 47,5 47,5 47,5 47,5 Vertikale uitstoot > 0.5m boven nok, met pet 30 Pt Vertikale uitstoot < 0.5m boven nok, zonder pet 40 Pt 2* 2* 2* 2* 2* Vertikale uitstoot < 0.5m boven nok, met pet Mechanische ventilatie zijdelingse uitstoot Natuurlijke: open nok trekschouw Natuurlijke met afdekking 20 Pt 10 Pt 20 Pt 10 Pt Opslag van vaste dierlijke mest Geen opslag van mest (onmiddellijke afvoer) 50 Pt Gesloten opslag Eenvoudige afdekking Open opslag, open mestgoten 40 Pt 30 Pt 0 Pt Puntentotaal per stal ,5 209,5 209,5 209,5 209,5 Totaal aantal dieren : Puntentotaal : gewogen gemiddelde : 201 (*): max. 5 % van de stallucht van de emissiearme stal wordt afgevoerd via een verticale uitstoot < 0,5 m boven de nok zonder pet IFDM-modellering M.b.v. het model IFDM wordt de geurimpact in de omgeving berekend. Hierbij wordt voor de omliggende bedrijven aangenomen dat er op die locaties geen wijzigingen optreden. De berekeningen worden uitgevoerd voor de toekomstige situatie. De resultaten van de berekening worden opgenomen in een overzichtstabel (Tabel 26) alsook in de figuren 12 en 13 in bijlage. Bepaling geuremissies bedrijf Van De Locht Guy De totale geuremissie uit de bestaande pluimveestallen stal 3 en 4 en de nieuwe pluimveestal stallen in de toekomstige situatie wordt weergegeven in onderstaande tabel en wordt eveneens berekend met de geuremissie-eenheden volgens de Nederlandse Regeling geur en veehouderij. Ook hier worden de runderen niet kwantitatief meegerekend. De totale geuremissie van het bedrijf van Van De Locht Guy wordt vervolgens op deze manier ingeschat op OUe/s in fase 1 en OUe/s in fase 2 in de toekomstige situatie, dit is een stijging met ongeveer 300 % t.a.v. de huidige situatie. Indien rekening zou gehouden worden met de Nederlandse emissiekengetallen voor runderen, en ervan uitgaande dat de geurwaarden voor pluimvee en runderen 1/1 kunnen samengeteld worden, dan zou de geuremissie met zowat 7% toenemen. Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 66/229

67 De nieuwe stallen worden ammoniakemissiearm uitgevoerd. Als systeem wordt gekozen voor P-6.4. De stal wordt eveneens voorzien van een stofbak. Bij de beoordeling van de geuremissie dient, zoals hierboven reeds gemeld, er wel op gewezen te worden dat de emissiefactoren geen onderscheid maken tussen al of niet ammoniakarme stallen. De impactbeoordeling kan dan ook als een worst case benadering aanzien worden. Er dient dan ook melding gemaakt te worden van een aanzienlijke onzekerheid ten aanzien van de impactberekeningen. Dat voor de geplande situatie in principe zou kunnen uitgegaan worden van lagere geuremissies kan indirect afgeleid worden van de ammoniakemissiefactoren die later in deze studie zullen toegepast worden. Stalsysteem NH 3 (kg/j/dier) Traditioneel stalsysteem 0,08 Ammoniakemissiearm stalsysteem AEA P-6.4 0,045 Bij de toegepaste worst case benadering wordt hiermee evenwel geen rekening gehouden. Tabel 24: Geuremissie bedrijf Van De Locht Guy in de toekomstige situatie fase 1 Nieuwe situatie Geuremissie Stalnr Dierplaats Stalsysteem # dieren Geur (OU E/s/dier) Totaal (OU E/s) Totaal stal (OU E/s) Stal Slachtkippen traditioneel , Stal Slachtkippen P , Stal Slachtkippen P , Stal slachtkippen P , Tabel 25: Geuremissie bedrijf Van De Locht Guy in de toekomstige situatie fase Nieuwe situatie Geuremissie Stalnr Dierplaats Stalsysteem # dieren Geur (OU E/s/dier) Totaal (OU E/s) Totaal stal (OU E/s) Stal Slachtkippen traditioneel , Stal Slachtkippen P , Stal Slachtkippen P , Stal Slachtkippen P , Stal Slachtkippen P , Stal slachtkippen P , Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 67/229

68 Bepaling geuremissies omliggende bedrijven De geuremissies van de omliggende bedrijven werd weergegeven onder Bepaling geurconcentratie De parameters van de nieuw te bouwen stallen zijn dezelfde als de parameters van stal 4, zoals weergegeven in Tabel 21. Toetsing geurconcentratie De toetsing van de immissies, bekomen uit het IFDM-model, gebeurt volgens Tabel 16. De verschillende zones (> 10 OUe/m³; 5-10 OUe/m³; 3-5 OUe/m³ als 98P) worden weergegeven in de Figuur 12 en Figuur 13 in bijlage. Cfr. bijkomende richtlijnen van de dienst MER van september 2013 wordt in de geurmodellering met IFDM naast de 3, 5 en 10 OUe-contour, toch ook de contour van 20 OUe als 98P mee opgenomen (zowel voor de individuele berekening als voor de bronnencluster). In de onderstaande tabel wordt de resultatentabel weergegeven voor de clusterbeoordeling. De bedrijven en de woningen worden weergegeven in de figuren 12, 13 en 14 in bijlage. Tabel 26: Resultatentabel clusterbeoordeling (met inbegrip van de emissies van het bedrijf in de aanvraag) Aantal woningen Geurcontour Huidige situatie Toekomstige situatie fase 1 Toekomstige situatie fase 2 >10 OU E/m³ als 98P Agrarisch gebied* OU E/m³ als 98P Agrarisch gebied Woongebied met landelijk karakter OU E/m³ als 98P Agrarisch gebied/ambachtelijke zone Woongebied met landelijk karakter Woonuitbreidingsgebied Legende Negatief effect Matig negatief effect Gering negatief effect *: waarvan 8 bedrijven behorende tot de cluster, en de bedrijfswoning zelf Door de uitbreiding van het bedrijf zijn er een aantal bijkomende woningen die een significant negatief effect ondervinden wat betreft het aspect geur voor de bronnencluster. Agrarisch gebied In fase 1 zijn er 6 bijkomende woningen in agrarisch gebied die een effect ondervinden, waarvan 1 bijkomende woning met een negatief effect. Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 68/229

69 In fase 2 zijn er 9 bijkomende woningen in agrarisch gebied die een effect ondervinden, waarvan 3 bijkomende woningen met een negatief effect. Woongebied met landelijk karakter In fase 1 zijn er 4 bijkomende woningen die een effect ondervinden. In fase 2 zijn er in woongebied met landelijk karakter 9 bijkomende woningen die een effect ondervinden. Er is echter een verschuiving van woningen met een matig negatief effect naar een negatief effect. Woonuitbreidingsgebied In fase 1 zijn er in woonuitbreidingsgebied 2 bijkomende woningen met een negatief effect, in fase 2 zijn er 3 bijkomende woningen met een negatief effect. De geurconcentratie als 98P op clusterniveau ter hoogte van een aantal woningen met een negatief effect voor verandering en na verandering, wordt weergegeven in Tabel 27. In de tabel is een status quo of een beperkte stijging waar te nemen van de geurconcentratie als 98P. De stijging blijft beperkt tot 0,5 OUe/m³ of minder. De hoge geurconcentraties van een aantal woningen kan verklaard worden door de ligging binnen de invloedssfeer van de overige bedrijven in de bronnencluster. Voor de woningen die verder van het bedrijf Van De Locht gelegen zijn (vb. woningen in woongebied met landelijk karakter, blijft de geurconcentratie als 98P lager dan 10 Oue/m³ als 98P. Hier worden ook beperkte stijgingen waargenomen, die beperkt blijven tot minder dan 0,5 OUe/m³ als 98P in agrarisch gebied. Ten aanzien van de berekeningen op woningniveau dient aangegeven te worden dat de berekende geurbelasting louter als indicatieve waarden te aanzien zijn omwille van de aanzienlijke modelmatige onzekerheden, welke bij clusterbeoordeling nog toenemen (zo hebben de cijfers na de komma in feite geen enkele wetenschappelijke waarde; bij hoge waarden zijn zelfs de eenheden niet meer wetenschappelijk relevant te noemen). Beperkte verschillen in berekende waarden zijn in feite niet als relevant (niet onderscheidend) te aanzien Tabel 27: Gedetailleerd overzicht van de geurconcentraties in de cluster (OUe/m³) als 98P voor de huidige en de geplande situatie ter hoogte van de dichtstbijzijnde woningen Geurconcentratie (OUe/m³) als 98P op clusterniveau Woning Ligging Vergunde toestand Nieuwe toestand fase 1 Nieuwe toestand fase 2 1 woning Agrarisch gebied 48,4 48,4 48,4 2 woning Agrarisch gebied 56,7 56,7 56,7 3 woning Agrarisch gebied 83,9 83,9 83,9 4 woning bij bedrijf 5 Agrarisch gebied 78,8 78,8 78,8 5 woning Agrarisch gebied 41,7 41,7 41,7 6 woning Agrarisch gebied 24,2 24,2 24,2 7 woning Agrarisch gebied 18,9 18,9 18,9 8 woning Agrarisch gebied 16,3 16,3 16,3 9 woning Agrarisch gebied 13,4 13,4 13,4 10 woning Agrarisch gebied 12,6 12,6 12,6 11 woning Agrarisch gebied 11,8 11,8 11,8 12 woning Agrarisch gebied 67,4 67,4 67,4 13 woning bij bedrijf 2 Agrarisch gebied 70,4 70,4 70,4 14 woning Agrarisch gebied 21,1 21,5 21,7 Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 69/229

70 15 woning bij bedrijf 3 Agrarisch gebied woning Agrarisch gebied 49,4 49,4 49,7 17 woning Agrarisch gebied 39,6 39,6 39,6 18 woning Agrarisch gebied 96,3 96,3 96,3 19 woning Agrarisch gebied 27,1 27,3 27,3 20 woning Woongebied met 7,4 7,4 7,6 landelijk karakter 21 woning Woongebied met 6,9 6,9 7,1 landelijk karakter 22 woning Woongebied met 7,9 8,1 8,4 landelijk karakter 23 woning Woongebied met landelijk karakter 7,9 8,1 8,3 Voor de meest relevante individuele woningen worden in onderstaande tabel eveneens de geurconcentraties weergegeven in de cluster (OUe/m³) als 98P zonder het bedrijf van Guy Van De Locht zelf. Uit deze tabel blijkt dat de gewogen impact van het bedrijf Van De Locht op de cluster beperkt is en minder dan 10% bedraagt ter hoogte van de dichtstbijzijnde woningen. Tabel 28: Gedetailleerd overzicht van de geurconcentraties in de cluster (OUe/m³) als 98P zonder het bedrijf van Guy Van De Locht ter hoogte van de dichtstbijzijnde woningen Geurconcentratie (OUe/m³) als 98P Woning Cluster zonder bedrijf Guy Van De Locht 1 woning 48,4 2 woning 56,7 3 woning 83,9 4 woning bij bedrijf 5 78,8 5 woning 41,7 6 woning 24,2 7 woning 18,9 8 woning 16,3 9 woning 13,2 10 woning 12,6 11 woning 11,8 12 woning 67,4 13 woning bij bedrijf 2 70,4 14 woning 20,7 15 woning bij bedrijf 3 159,7 16 woning 38,5 17 woning 38,9 18 woning 96,3 19 woning 26,9 20 woning 7,4 21 woning 6,9 22 woning 7,6 23 woning 7,7 Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 70/229

71 Op individueel niveau ligt de geurconcentratie als 98P van deze woningen uit de tabel lager dan 10 OUe/m³. De verschillende zones (> 10 OUe/m³; 5-10 OUe/m³; 3-5 OUe/m³ als 98P) worden weergegeven in de figuren 8 en 9 in bijlage. Voor deze woningen worden tenslotte de geurconcentraties weergegeven voor de huidige situatie en voor de gewenste situatie als 98P, die enkel door het bedrijf zelf veroorzaakt worden (individuele benadering). De individuele geurconcentraties t.h.v. de meest nabijgelegen woningen, gelegen in agrarisch gebied zijn lager dan 10 OUe/m³ in agrarisch gebied en lager dan 5 OUe/m³ in woongebied met landelijk karakter. Wat betreft de individuele benadering zijn er dus geen negatieve effecten ter hoogte van de nabijgelegen woningen. Er is wel een stijging van de geurconcentraties ter hoogte van de dichtstbijzijnde woningen. Tabel 29: Gedetailleerd overzicht van de geurimpact veroorzaakt door het bedrijf van Guy Van De Locht (OUe/m³) als 98P voor de huidige en de geplande situatie ter hoogte van de dichtstbijzijnde woningen Individuele geurconcentratie (OUe/m³) als 98P Woning Huidige situatie Nieuwe toestand fase 1 Nieuwe toestand fase 2 1 woning 3,4 6,9 8,9 2 woning 2,5 5,7 7,4 3 woning 2,2 4,7 6,5 4 woning bij bedrijf 5 1,7 3,9 5,5 5 woning 1,2 2,7 4,2 6 woning 0,8 1,9 3,3 7 woning 0,7 1,6 3 8 woning 0,6 1,4 2,6 9 woning 0,6 1,3 2,1 10 woning 0,5 1,2 2,1 11 woning 0,5 1,1 1,9 12 woning 1,5 2,9 4,2 13 woning bij bedrijf 2 2,6 4,7 6,3 14 woning 1,3 2,6 3,6 15 woning bij bedrijf 3 0,6 1,4 2,3 16 woning 0,4 0,9 1,6 17 woning 0,6 0,8 1,2 18 woning 0,6 1,3 2,2 19 woning 0,3 0,7 1,2 20 woning 0,3 0, woning 0,3 0,6 0,9 22 woning 0,4 0,8 1,3 23 woning 0,4 0,7 1, STOF Momenteel wordt fijn stof gezien als één van de belangrijkste luchtverontreinigende stoffen die leiden tot nadelige gezondheidseffecten. Deze treden zowel op bij kortstondige blootstelling aan hoge concentraties als bij langdurige blootstelling aan lage concentraties. De kleinere deeltjes dringen het diepst door in de longen. De afzetting van zwevend stof leidt tevens tot vervuiling en verwering van gebouwen. De grovere fractie zwevend stof is eerder in te delen als hinderlijk bij depositie. Naast primair fijn stof (deeltjes die als dusdanig geëmitteerd worden), kan nog melding gemaakt worden van secundair fijn stof, dat ontstaat bij chemische reactie tussen verschillende polluenten (bvb NH4, SOx, VOS). Bij Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 71/229

72 de impactbeoordeling wordt met dit secundair gevormd fijn stof evenwel geen rekening gehouden gezien de effecten ervan zich veel minder op lokale schaal voordoen en de kwantificatie ervan niet evident is. De stofdeeltjes worden ook ingedeeld in fracties op basis van hun grootte. Een onderscheid wordt gemaakt tussen PM10, PM2,5 en PM0,1 (PM = Particulate Matter = PM). De grovere fijn stof fractie (de fractie > 2,5 µm en < PM10, deeltjes met een aërodynamische diameter (a.d.) kleiner dan 10 µm en groter dan 2,5 µm) bestaat vooral uit mechanisch gevormde deeltjes die in de lucht gebracht worden door de wind of door antropogene activiteiten, zoals opwaaiend stof bij verkeer en bij opslag en overslag van bulkgoederen De fijne fractie (PM2,5, deeltjes met een a.d. kleiner dan 2,5 µm) bestaat vooral uit deeltjes ontstaan bij verbrandingsprocessen en secundaire reacties. Ook roet behoort tot deze fractie. Momenteel bestaan er sterke aanwijzingen dat fijne deeltjes (< 2,5 µm) schadelijker zijn dan de grovere deeltjes. Daarom verschuift de aandacht dan ook meer en meer naar PM2,5 of zelfs naar de ultrafijne deeltjes (met a.d. < 0,1 µm). De sector landbouw en visserij is één van de belangrijkste bronnen van PM10-emissie. Dit bestaat echter hoofdzakelijk uit het stof dat opwaait bij bewerking van de landbouwgronden. Deze onzekere bron van emissie is vermoedelijk minder belangrijk vanuit het oogpunt van gezondheid (VMM, 2005, VMM, 2007; Mira-T, 2006). Grof stof met een a.d. groter dan 10 μm komt o.a. in de lucht terecht door opwaaien en verwaaien bij wegverkeer, op- en overslag van ertsen, afbraakwerken, maar ook vanuit landbouwbedrijven (bvb wegwaaiend stof). Vanuit de site van veeteeltbedrijven komt het stof voornamelijk uit de stallen (via de ventilatie verwaaien van stof afkomstig van voederdeeltjes, huidschilfers, ). Anderzijds ontstaat stofemissie ten gevolge van het vullen van de voedersilo s en de transportbewegingen ten behoeve van het bedrijf. Bijkomend vindt eveneens emissie plaats van zwarte rook, gerelateerd aan de verbranding van fossiele brandstoffen (verwarming van de stallen, gebruik van landbouwvoertuigen, transporten ten behoeve van de aan- en afvoer van grondstoffen, gebruik van een noodstroomgroep, ). De stofemissie omvat in feite ook micro-organismen en celwandbestanddelen van bepaalde bacteriën (endotoxinen). Deze microbiële componenten bevinden zich vooral in de grovere fractie van zogeheten fijn stof (Nederlandse Gezondheidsraad, 2012, Gezondheidsrisico s rondom veehouderijen. De deeltjescocktail rond veehouderijen is daarmee duidelijk anders samengesteld dan stedelijk fijn stof. Voor de beoordeling van de (gezondheids)impact van dit deelaspect wordt verwezen naar de discipline mensgezondheid Methodiek effectbepaling Bepaling stofemissies In eerste instantie wordt de stofemissie van het bedrijf bepaald. De stofemissie vanuit de stallen wordt, net als de geuremissie, kwantitatief benaderd met behulp van emissiefactoren. Voor de stookinstallaties kunnen de emissies beoordeeld worden uitgaande van de wettelijk verplicht uit te voeren emissiemetingen, aantal werkingsuren en het brandstofverbruik. Bij ontstentenis van meetgegevens wordt gebruik gemaakt van de van toepassing zijnde emissiegrenswaarden. Stofemissie uit de stallen Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 72/229

73 Voor het maken van een inschatting stofemissies vanuit de stallen (zowel PM2,5 als PM10) wordt, net als bij geur en ammoniak, gebruik gemaakt van studies uit Nederland, en dit tot er Vlaamse cijfers beschikbaar zullen zijn. Bij het MER-richtlijnenboek landbouwbdieren werd recent een geactualiseerde lijst met emissiefactoren gevoegd. Het is met deze emissiefactoren dat verder gerekend wordt. Er wordt ook rekening gehouden met een reductie van de stofuitstoot door de stofbak van 20%. Dit wordt verder toegelicht in Hoofdstuk Stofemissie bij vullen voedersilo s Voeder wordt op het bedrijf geleverd door voederfirma s. Via een persleiding wordt het voeder bij levering onder druk in de silo s geblazen. Om overdruk in de silo s te vermijden is er een uitlaatopening voorzien om een teveel aan statische luchtdruk in de silo te laten ontsnappen naar de buitenlucht. Via deze uitlaatopening kunnen ook stofdeeltjes in de omgevingslucht terechtkomen. Om deze stofemissie zoveel mogelijk te beperken is het gebruik van een stof zak bij het vullen een gangbare praktijk. Het gebruik van een stofzak bij het vullen van de voedersilo s wordt verplicht door de exploitant. Hierbij kan opgemerkt worden dat het vullen van de voedersilo s een zeer tijdelijke stofbron is. Diffuse emissie Diffuse emissies in de landbouwsector zijn vooral te wijten aan emissies ten gevolge van akkerbewerking en verkeer (niet-uitlaatemissies). Andere eerder incidentele stofbronnen die kunnen voorkomen op het bedrijf zijn o.a. het laden van dieren, het uitmesten van de stallen, enz. Verdere oorzaken van diffuse vormen van stofemissies zijn : aan- en afvoertransporten en de aanlegfase van het bedrijf. Door een grote reinheid van het bedrijf na te streven en het aantal nodige transporten te beperken tot het minimum tracht de exploitant de diffuse stofemissies te beperken. De emissiebronnen voor veeteelt zijn moeilijk kwantificeerbaar, enkel voor de emissielucht uit de stallen zijn er emissiefactoren van stof beschikbaar. Stofemissie uit de stookinstallaties Gezien het lage vermogen van de verwarmingsinstallaties, het gebruik van petroleum en huisbrandolie, en het beperkt brandstofverbruik, kan gesteld worden dat de stofemissies van deze bronnen niet relevant zijn (verbranding van petroleum resulteert zelfs nauwelijks in stofvorming). De impact op omgevingsniveau kan als verwaarloosbaar ingeschat worden. Er zal dan verder ook niet in detail op deze emissie en de impact ervan ingegaan worden. Hoger vermelde is ook van toepassing op de emissie van de verbrandingsparameters CO, NOx en SOx (bij gebruik van petroleum treedt zelfs geen kwantificeerbare SOx emissie op) Bepaling stofconcentratie in omgevingslucht In tweede instantie wordt deze stofemissie omgezet naar een stofconcentratie in de omgeving, door middel van een overdrachtsberekening met het IFDM-model. In tegenstelling tot geurhinder wordt hier geen cumulatieve modellering uitgevoerd in IFDM, aangezien stofbronnen in de omgeving, niet enkel stofbronnen zijn van veebedrijven, maar vooral van verkeer, akkerbewerkingen, verwarmingsemissies,. Bij de beoordeling wordt er niet rechtstreeks getoetst t.o.v. het al dan niet overschrijden van een norm, maar t.o.v. de bijdrage aan deze norm. Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 73/229

74 Toetsing stofconcentratie De EU (1999/30/EG) formuleerde in 1999 een aantal grenswaarden voor PM10 in de omgevingslucht: Jaargemiddelde grenswaarde van 40 µg/m³ Niet meer dan 35 x overschrijden per jaar van het daggemiddelde van 50 µg/m³ Volgens de geactualiseerde versie van het Richtlijnenboek Lucht wordt het toegelaten aantal overschrijdingen per jaar voor PM10 van de daggrenswaarde (35) herrekend naar een rekenkundige jaargemiddelde waarde. Dit rekenkundig gemiddelde bedraagt 31,3 µg/m³. Voor PM10 wordt dus getoetst t.o.v. één luchtkwaliteitsnorm, nl. deze rekenkundige gemiddelde waarde, en volgens het significantiekader Volgend significantiekader wordt gehanteerd ter beoordeling van de immissiewaarde X in functie van de richtwaarde (grenswaarde) (Richtlijnenhandboek Lucht). Tevens zal een toetsing uitgevoerd worden ten opzichte van de jaargemiddelde PM2,5-grenswaarde van 25 µg/m³, die uiterlijk in 2015 dient gerespecteerd te worden (Europese richtlijn Lucht, 2008/50/EG). Indicatief kan aangegeven worden dat de PM2,5 concentraties zowat 60 à 70% van de PM10 concentraties uitmaken. Bij evaluatie kan dan ook met een achtergrond van 65% van de PM10 gerekend worden. Tevens wordt een indicatieve grenswaarde vooropgesteld van 20 µg/m³ in Tabel 30: Significantiekader PM10 en PM2,5 Toetsing Toetsing aan PM10 rekenkundig gemiddelde van 31,3 µg/m³ Toetsing aan PM2,5 jaargemiddelde van 25 µg/m³ Beoordeling X < 1% van de milieukwaliteitsnorm of richtwaarde 0,313µg/m³ 0,25 µg/m³ Geen of verwaarloosbaar effect 1% < X <3% van de milieukwaliteitsnorm of richtwaarde >0,313 µg/m³ <0,939 µg/m³ >0,25 µg/m³ <0,75 µg/m³ Beperkte bijdrage 3% < X <10% van de milieukwaliteitsnorm of richtwaarde >0,939 µg/m³ <3,13 µg/m³ >0,75 µg/m³ < 2,5 µg/m³ Belangrijke bijdrage X >10% van de milieukwaliteitsnorm of richtwaarde >3,13 µg/m³ >2,5 µg/m³ Zeer belangrijke bijdrage Referentiesituatie Actuele luchtkwaliteit in het studiegebied Het bedrijf bevindt zich op ongeveer 20 km ten NO van het meetstation Schoten 42R811 (PM10) / 90R811 (PM2,5). De jaargemiddelde PM10- en PM2,5-concentraties voor het station wordt weergegeven in Tabel 31 (VMM, 2014, Luchtkwaliteit in het Vlaamse Gewest - Jaarverslag Immissiemeetnetten 2013). Deze waarden zijn, gezien de afstand tot het bedrijf, louter als indicatief te aanzien voor het studiegebied. Tabel 31: Jaargemiddelde PM10- en PM2,5-concentratie (µg/m³) voor 2013 van het dichtstbijzijnde VMMmeetpunt Plaats VMM-code Jaargemiddelde PM10- Jaargemiddelde Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 74/229

75 concentratie (µg/m³) PM2,5-concentratie (µg/m³) Schoten 42R Een interpolatiekaart, opgesteld door de VMM, geeft de meerjaarsgemiddelde PM10-concentraties in Vlaanderen weer. Op basis van deze kaart wordt ter hoogte van het studiegebied een meerjaarsgemiddelde ( ) PM10-concentratie van 24 µg/m³ en 17 overschrijdingen van de daggemiddelde PM10 grenswaarde afgeleid (bron VMM, Geoloket Advisering RUP Thema Lucht)). Rekening houdend met een gemiddeld aandeel van 65% van PM2,5 in PM10 kan inzake PM2,5 een concentratie van 15,6 µg/m³ voorop gesteld worden. Er wordt inzake PM10 en PM2,5 dan ook ruimschoots aan de actuele en reeds vastgelegde toekomstige grenswaarden voldaan. Ook aan de jaargemiddelde NO2 grenswaarde wordt ruimschoots voldaan (in het kader van dit MER is deze parameter echter niet relevant). Tabel 32: Luchtkwaliteit in het studiegebied (gemiddelde ) (bron VMM, Geoloket Advisering RUP Thema Lucht) X Y PM10 jaargemiddelde Aantal overschrijdingen norm PM10 daggemiddelde NO 2 jaargemiddelde (2012) Bepaling stofemissie In Tabel 33 wordt de stofemissie in de huidige toestand weergegeven. In de huidige situatie bedraagt de PM10- emissie uit de stallen kg/jaar. De totale PM2,5-emissie uit de stallen bedraagt 114 kg/jaar in de huidige situatie. De stallen 3 en 4 zijn voorzien van een stofbak achter de stal. Een stofbak zorgt voor de reductie van de stofuitstoot. Dit steunt op het principe om lucht af te buigen. De horizontale luchtstroom wordt omgebogen naar een verticale luchtstroom, waardoor de emissies hoger zullen uitgestoten worden. Een bijkomend voordeel valt te verwachten doordat er meer stof ter plekke zal neerslaan. Er kan dus vanuit gegaan worden dat dit een reducerend effect heeft op de stofemissies van het bedrijf (vnl. ten aanzien van de grovere fracties). Er zijn evenwel geen gegevens bekend m.b.t. het emissiereducerend effect inzake PM10. Een stofbak werkt met het principe van impactie en inertiedepositie. De uitstromende lucht wordt sterk van richting veranderd (horizontaal naar verticaal). Kleinere deeltjes zullen geneigd zijn de luchtstroom te volgen, terwijl grotere deeltjes uit de bocht vliegen en botsen tegen de wand van de stofbak. Door de zwaartekracht vallen de deeltjes vervolgens naar beneden en worden uit de lucht verwijderd. Een deel van het stof blijft ook aan de wand kleven. In het rapport BBT fijnstof van de Wageningen Universiteit wordt het verwijderingsrendement van een droogfilterwand ingeschat op 20-40% (bij een droogfilterwand wordt ook gebruik gemaakt van impact om tot een emissie reducerend effect te komen). Voor de berekeningen in dit MER werd geopteerd om de ondergrens van 20% reductie van een droogfilterwand te hanteren voor de stallen met een stofbak. Dit is louter een zeer indicatieve schatting. Voor PM 10 bedraagt de emissie vóór verandering kg/j. Ook voor PM 2,5 werd de ondergrens van 20% gehanteerd. Onder deze omstandigheden wordt een stofemissie van 91 kg/j berekend. Voor PM 2,5 is een reductie van 20% waarschijnlijk een overschatting. Indien de 20 % reductie voor PM 2,5 niet Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 75/229

76 doorgerekend wordt bedraagt deze emissie vóór verandering 114 kg/j voor PM 2,5. Dergelijke PM emissies zijn nauwelijks relevant te noemen. Tabel 33: Stofemissie bedrijf van Guy Van De Locht in de huidige situatie met vermelding van stofemissiefactoren (kg/dier/jaar) (geactualiseerde lijst emissiefactoren MER-richtlijnenboek landbouwdieren) Vergunde situatie Stofemissie Stalnr Dierplaats Stalsysteem # dieren PM10 (kg/dier/j) PM 2,5 (kg/dier/j) Totaal PM10 (kg/j) Totaal PM2,5 (kg/j) stal 1 stal 2 Stal 3 Stal 4 Runderen < 1 jaar traditioneel 30 0,038 0, ,3 Runderen 1-2 jaar traditioneel 30 0,038 0, ,3 zoogkoeien traditioneel 40 0,086 0, ,9 slachtkippen traditioneel ,0176* 0, slachtkippen P ,0152* 0, *: rekening houdend met een reductie van 20% voor de stofbak Bepaling impact stofconcentratie in de omgevingslucht De IFDM-modellering van de jaargemiddelde PM10-concentratie en de jaargemiddelde PM2.5-concentratie in de vergunde situatie wordt weergegeven in Figuur 15 in bijlage. Hier dient aangegeven te worden dat de impact op de luchtkwaliteit enkel buiten de eigen perceelsgrenzen dient beoordeeld te worden. In de huidige situatie is er voor PM10 geen enkele woning die een zeer belangrijke of belangrijke bijdrage ondervindt. Er zijn 3 woningen (waarvan 1 woning behorende tot een landbouwbedrijf 2) die een beperkte bijdrage ondervinden met name tussen 1% en 3% van 31,3 µg/m³. Ook de eigen bedrijfswoning ondervindt een beperkte bijdrage. Voor de PM2,5- concentraties ondervindt geen enkele woning een bijdrage (< 1% van 25 µg/m³). er wordt voor PM2,5 geen rekening gehouden met 20% reductie omwille van de stofbak Geplande situatie Bepaling stofemissie InTabel 34 en Nieuwe situatie Stofemissie Stalnr Dierplaats Stalsysteem # dieren PM10 (kg/dier/j) PM 2,5 (kg/dier/j) Totaal PM10 (kg/j) Totaal PM2,5 (kg/j) stal 1 Runderen < 1 jaar traditioneel 30 0,038 0, ,3 Runderen 1-2 jaar traditioneel 30 0,038 0, ,3 Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 76/229

77 stal 2 Stal 3 Stal 4 Stal 5 Stal 6 zoogkoeien traditioneel 40 0,086 0, ,9 slachtkippen traditioneel ,0176* 0, slachtkippen P ,0152* 0, slachtkippen P ,0152* 0, slachtkippen P ,0152* 0, *: rekening houdend met een reductie van 20% voor de stofbak Tabel 35 en wordt de stofemissie weergegeven in de nieuwe toestand. Tabel 34: Stofemissie bedrijf van Guy Van De Locht in de nieuwe situatie FASE 1 Nieuwe situatie Stofemissie Stalnr Dierplaats Stalsysteem # dieren PM10 (kg/dier/j) PM 2,5 (kg/dier/j) Totaal PM10 (kg/j) Totaal PM2,5 (kg/j) stal 1 stal 2 Stal 3 Stal 4 Stal 5 Stal 6 Runderen < 1 jaar traditioneel 30 0,038 0, ,3 Runderen 1-2 jaar traditioneel 30 0,038 0, ,3 zoogkoeien traditioneel 40 0,086 0, ,9 slachtkippen traditioneel ,0176* 0, slachtkippen P ,0152* 0, slachtkippen P ,0152* 0, slachtkippen P ,0152* 0, *: rekening houdend met een reductie van 20% voor de stofbak Tabel 35: Stofemissie bedrijf van Guy Van De Locht in de nieuwe situatie FASE 2 Nieuwe situatie Stofemissie Stalnr Dierplaats Stalsysteem # dieren PM10 (kg/dier/j) PM 2,5 (kg/dier/j) Totaal PM10 (kg/j) Totaal PM2,5 (kg/j) stal 1 stal 2 Runderen < 1 jaar traditioneel 30 0,038 0, ,3 Runderen 1-2 jaar traditioneel 30 0,038 0, ,3 zoogkoeien traditioneel 40 0,086 0, ,9 Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 77/229

78 Stal 3 slachtkippen traditioneel ,0176* 0, Stal 4 slachtkippen P ,0152* 0, Stal 5 slachtkippen P ,0152* 0, Stal 6 slachtkippen P ,0152* 0, Stal 7 slachtkippen P ,0152* 0, Stal 8 slachtkippen P ,0152* 0, *: rekening houdend met een reductie van 20% voor de stofbak In de nieuwe situatie bedraagt de PM10-emissie uit de stallen kg/jaar in fase 1 en kg/jaar in fase 2. De totale PM2,5-emissie uit de stallen bedraagt dan 181 kg/jaar in fase 1 en 337 kg/jaar in fase 2. Ook de nieuwe stallen worden voorzien van een stofbak, hierbij wordt een reductiepercentage van 20% voor de emissie van fijn stof (PM10). Voor PM 2,5 wordt deze reductie niet doorgerekend. Tabel 36 : Relatieve stofemissie in vergelijking met de stofemissie in de referentie situatie Stofemissie PM10 (kg/jaar) Relatieve stofemissie t.o.v. referentie, in % Referentiesituatie Gewenste situatie Gewenste situatie fase 1 fase Bepaling impact op stofconcentratie in omgevingslucht Op basis van IFDM zal een modellering voor het bedrijf in kwestie uitgevoerd worden. De IFDM-modellering van de jaargemiddelde PM10-concentratie en de jaargemiddelde PM2,5-concentratie door het bedrijf in de nieuwe situatie wordt weergegeven in de figuren 16, 17 en 18 in bijlage. In de gewenste situatie (fase 1) is er voor PM10 geen enkele woning die een zeer belangrijke bijdrage ondervindt van het project van Van De Locht Guy. Er is 1 woning die een belangrijke bijdrage ondervinden ( tussen 3% - 10% ) van de beoordelingswaarde voor de beoordeling van het aantal dagen met overschrijding van de daggrenswaarde inzake PM10; t.o.v. de jaargemiddelde PM10 grenswaarde is de bijdrage echter veel beperkter. Er zijn 7 woningen met een beperkte bijdrage, m.n. tussen 1% - 3% van 31,3 µg/m³. In de gewenste situatie (fase 2) is er voor PM10 geen enkele woning die een zeer belangrijke bijdrage ondervindt van het project van Van De Locht Guy. Er zijn 3 woningen die een belangrijke bijdrage ondervinden ( tussen 3% - 10% ) van de beoordelingswaarde voor de beoordeling van het aantal dagen met overschrijding van de daggrenswaarde inzake PM10; t.o.v. de jaargemiddelde PM10 grenswaarde is de bijdrage echter veel beperkter. Er zijn 14 woningen met een beperkte bijdrage, m.n. tussen 1% - 3% van 31,3 µg/m³. Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 78/229

79 Rekening houdend met het beperkt aantal overschrijdingen van de daggemiddelde PM10 grenswaarde in het studiegebied wordt niet verwacht dat de extra bijdrage zal leiden tot een overschrijding van het toegelaten aantal dagen waarop de daggemiddelde grenswaarde mag overschreden worden. Voor de PM2,5- concentraties wordt geen relevante bijdrage verwacht ter hoogte van de woningen in de omgeving van het bedrijf. Tabel 37: Effectoverzicht impact fijn stof Toetsing Aantal woningen Beoordeling Huidige situatie Nieuw: fase 1 Nieuw: fase 2 PM10 - toetsing tov 31,3 µg/m³ 1% < X <3% van de Beperkte bijdrage milieukwaliteitsnorm of richtwaarde 3% < X <10% van de Belangrijke bijdrage milieukwaliteitsnorm of richtwaarde X >10% van de milieukwaliteitsnorm of Zeer belangrijke bijdrage richtwaarde Toetsing Aantal woningen Beoordeling Huidige situatie Nieuw: fase 1 Nieuw: fase 2 PM2.5 - toetsing tov 25 µg/m³ 1% < X <3% van de milieukwaliteitsnorm of richtwaarde* 3% < X <10% van de milieukwaliteitsnorm of richtwaarde X >10% van de milieukwaliteitsnorm of richtwaarde Beperkte bijdrage Belangrijke bijdrage Zeer belangrijke bijdrage VERZURENDE EN VERMESTENDE IMPACT Methodiek Bij verzuring en vermesting, twee belangrijke milieubegrippen, is ammoniak in de veehouderij de belangrijkste factor. Ammoniak wordt relatief snel uit de atmosfeer verwijderd, o.a. door zijn zeer goede oplosbaarheid in water. Het belangrijkste effect dat ammoniak dan ook met zich mee brengt wordt veroorzaakt door de depositie ervan, waarbij ammoniak voor een verzurend en vermestend effect zorgt op bodem, water en fauna & flora. Bijgevolg wordt er ter inschatting van de milieu-impact van de ammoniakemissie geen immissie berekend, maar wordt de depositie beschouwd. Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 79/229

80 Methodiek effectbepaling In dit hoofdstuk wordt enkel ingegaan op de berekening van de ammoniakemissie. De verzurende en vermestende gevolgen worden besproken onder de discipline Fauna & Flora Bepaling ammoniakemissie Ammoniakemissiearme stallen: In een Vlaamse werkgroep stallen werden de stalsystemen geselecteerd die in aanmerking komen in het kader van het ammoniakreductieplan voor Vlaanderen. De systemen die wettelijk kunnen toegepast worden als ammoniakemissiearm stalsysteem voor varkens en pluimvee werden opgenomen in de Lijst van stalsystemen voor ammoniakreductie (Ministerieel besluit van 19 maart 2004, bijlage 1; Belgisch Staatsblad 14/10/2004). Bij het MER-richtlijnenboek landbouwbdieren werd recent een geactualiseerde lijst met emissiefactoren gevoegd. Het is met deze emissiefactoren dat verder gerekend wordt. De nieuwe stallen worden voorzien van een ammoniakemissiearm systeem. Het systeem is P-6.4., dit systeem omvat een warmtewisselaar met luchtmengsysteem voor droging van de strooisellaag. De bestaande stal 4 is eveneens voorzien van het ammoniakemissiearm systeem P-6.4. Alle pluimveestallen zijn achteraan voorzien van een stofbak Referentiesituatie De ammoniakemissie uit de stallen van het bedrijf van Van De Locht Guy bedraagt in de huidige situatie 4,8 ton NH 3/jaar. Tabel 38: Ammoniakemissie bij bedrijf van Van De Locht Guy in de huidige situatie Vergunde situatie Stalnr Dierplaats Stalsysteem # dieren Ammoniakemissie NH 3 (kg/j/dier) Totaal (kg/jaar) Totaal stal (kg/jaar) stal Runderen <1j traditioneel 30 3,9 117 Runderen 1-2j traditioneel 30 3,9 117 stal Zoogkoeien traditioneel 40 5,3 212 Stal Slachtkippen traditioneel , Stal Slachtkippen P , Geplande situatie In de toekomstige situatie bedraagt de ammoniakemissie 8 ton (fase 1) en 11 ton (fase 2) NH 3/jaar. Tabel 39: Ammoniakemissie bij bedrijf van Van De Locht Guy in de geplande situatie FASE 1 Nieuwe situatie Stalnr Dierplaats Stalsysteem # dieren Ammoniakemissie NH 3 (kg/j/dier) Totaal (kg/jaar) Totaal stal (kg/jaar) stal Runderen <1j traditioneel 30 3,9 117 Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 80/229

81 Runderen 1-2j traditioneel 30 3,9 117 stal Zoogkoeien traditioneel 40 5,3 212 Stal Slachtkippen traditioneel , Stal Slachtkippen P , Stal Slachtkippen P , Stal Slachtkippen P , Tabel 40: Ammoniakemissie bij bedrijf van Van De Locht Guy in de geplande situatie FASE 2 Nieuwe situatie Stalnr Dierplaats Stalsysteem # dieren Ammoniakemissie NH 3 (kg/j/dier) Totaal (kg/jaar) Totaal stal (kg/jaar) stal Runderen <1j traditioneel 30 3,9 117 Runderen 1-2j traditioneel 30 3,9 117 stal Zoogkoeien traditioneel 40 5,3 212 Stal Slachtkippen traditioneel , Stal Slachtkippen P , Stal Slachtkippen P , Stal Slachtkippen P , Stal Slachtkippen P , Stal Slachtkippen P , ENERGIE EN BROEIKASGASSEN Methodiek De theorie van het broeikaseffect is op zich goed gekend en algemeen aanvaard. Klimaatverandering is een rechtstreeks gevolg van de oplopende concentraties aan broeikasgassen in onze atmosfeer. Die gassen laten de invallende zonnestralen door, maar houden de door de aarde teruggekaatste warmte tegen. Dit fenomeen is bekend als het broeikaseffect. Koolstofdioxide (CO2), methaan (CH4) en lachgas (N2O) zijn enkele belangrijke broeikasgassen. De emissie van broeikasgassen uit de landbouw is een gevolg van de methaanvergisting (CH4) in de dierlijke spijsvertering en in mestopslag, de productie van lachgas (N2O) uit biologische processen, het gebruik van fossiele brandstoffen (CO2- en N2O-emissie) en de emissie van koolstofdioxide (CO2) door de daling van de bodemkoolstofvoorraad. De voornaamste bronnen van broeikasgassen op het veeteeltbedrijf zijn afkomstig van geproduceerde stalgassen en van de verbranding van fossiele brandstoffen. Ook het elektriciteitsverbruik zorgt Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 81/229

82 voor een zekere CO2-productie ter hoogte van de elektriciteitscentrale. De grootste energieverbruikers zijn de verwarming en de verlichting van de stallen en de ventilatoren. Tabel 41 geeft de totale emissie in Vlaanderen weer aan broeikasgasemissie, alsook het aandeel van de veeteelt (VMM, 2010b). Tabel 41: Broeikasgasemissie in Vlaanderen en aandeel veeteeltsector (VMM, 2010b) Vlaanderen Broeikasgasemissie (ton CO 2-equivalenten) Totale broeikasgasemissie veeteelt Totale broeikasgasemissie al de sectoren Bij deze effectgroep dient opgemerkt te worden dat ze zich niet op lokaal niveau afspeelt, maar eerder op regionaal niveau of zelfs continentaal of mondiaal niveau. Tijdens de opmaak van een milieueffectrapport voor een project zullen ze dus zelden tot nooit op een zinvolle manier gekwantificeerd worden. Wel kunnen de atmosferische emissies van het project gekaderd worden in de beleidsmatige context (bron: Richtlijnenboek discipline Lucht). Uit Tabel 41 kan afgeleid worden dat het aandeel van de veeteeltsector in 2009 ca. 7% bedraagt van de totale broeikasgasemissies in Vlaanderen Methodiek effectbepaling In wat volgt zal bijgevolg de emissie aan broeikasgassen door het bedrijf zelf ingeschat worden aan de hand van emissiefactoren die werden gepubliceerd in de IPCC Guidelines 96 en De jaarlijkse broeikasgasemissies ten gevolge van de veeteeltexploitatie wordt bepaald op basis van de vergunde dierenaantallen, het jaarlijkse verbruik aan fossiele brandstoffen en de van toepassing zijnde emissiefactoren voor methaan, lachgas en CO 2. Eveneens wordt dieper ingegaan op het energieverbruik van het bedrijf, en de aanwending van hernieuwbare energiebronnen. De grootste energieverbruikers zijn hier de verlichting van de stallen, de ventilatoren, het voedersysteem en de warmteheaters. Het totale energieverbruik en de eigen productie wordt vergeleken met de CO 2-uitstoot van klassieke elektriciteitscentrales. Een echte beoordeling wordt hier niet aan gekoppeld. Er kunnen, indien nodig, bijkomende aanbevelingen gebeuren Referentiesituatie Methaanemissie Op basis van de door de VMM gehanteerde emissiefactoren (IPPC, 1996), wordt een inschatting gemaakt van de totale methaanemissie ten gevolge van de dieren. Voor het pluimvee wordt enkel rekening gehouden met methaanemissie ten gevolge van de mestopslag. Voor rundvee is er een methaanemissie uit de stallen als gevolg van methaanvergisting in zowel de dierlijke spijsvertering als in de mestopslag. Merk op dat de toepassing van ammoniakemissiearme stalsystemen niet in rekening gebracht werd inzake methaanemissie, dit omdat hierover geen meer gegevens gekend zijn. Mogelijks hebben deze ook een beperkend effect op de methaanemissie. Daarnaast komt ook methaan vrij bij de verbranding van fossiele brandstoffen. Voor de berekening van de methaanemissie wordt gebruik gemaakt van de emissiefactoren uit de 2006 IPCC Guidelines for National Greenhouse Gas Inventories. Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 82/229

83 Tabel 42: Berekening methaanemissie uit de stallen bij bedrijf Van De Locht Guy in de huidige situatie Stalnr Dierplaats # dieren Emissiefactor CH 4 (kg/dier/j) verteringsproces Emissiefactor CH 4 (kg/dier/j) mestopslag Emissie CH 4 (kg/dier/j) verteringsproces Emissie CH 4 (kg/dier/j) mestopslag Stal 1 Runderen <1 jaar Runderen 1-2 jaar Stal 2 Zoogkoeien Stal 3 Slachtkippen , Stal 4 Slachtkippen , Totaal (kg) Totaal (ton CO 2-equivalenten) Tabel 43: Berekening methaanemissie t.g.v. verbranding fossiele brandstoffen in de huidige situatie Jaarlijks verbruik brandstof (l) Energievoorraad (TJ) Emissiefactor CH 4 (kg/tj) (IPCC, 2066) CH 4-emissie (kg/jaar) CO 2- equivalenten (ton) l petroleum 2,04 3,4 6,93 0, Lachgasemissie Eveneens inzake lachgasemissie wordt op basis van de door de VMM gehanteerde emissiefactoren (IPCC, 2006) een inschatting gemaakt van de totale lachgasemissie die de mestopslag veroorzaakt. Voor kippen bedraagt de lachgasemissie 0,001 kg N2O-N per kg uitgescheiden N. In de huidige situatie bedraagt de totale N2O-emissie gekoppeld aan de dieren aanwezig op het bedrijf van Guy Van De Locht in totaal 221 kg N2O/jaar (~69 ton CO2- equivalenten). Ook hier werd een eventuele reductie in emissie door toepassing van de ammoniakemissiearme stalsystemen niet in rekening gebracht. In onderstaande tabel wordt de berekening (met emissiefactoren uit IPCC, 2006) weergegeven van de lachgasemissie ten gevolge van de verbruiken aan brandstof. Tabel 44: Berekening lachgasemissie t.g.v. verbranding fossiele brandstoffen in huidige situatie Jaarlijks verbruik brandstof (l) Energievoorraad (TJ) Emissiefactor N 2O (kg/tj) (IPCC, 2006) N 2O-emissie (kg/jaar) CO 2- equivalenten (ton) l petroleum 2,04 0,6 1,22 0, CO 2 -emissie Tabel 45: Berekening CO 2-emissie t.g.v. verbranding in de huidige situatie Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 83/229

84 Jaarlijks verbruik brandstof (l) Energievoorraad (TJ) Emissiefactor CO 2 (kg/tj) (IPCC, 2066) CO 2-emissie (kg/jaar) l petroleum 2,04 73,3 149, Nieuwe situatie Methaanemissie In de toekomstige situatie bedraagt de totale CH4-emissie gekoppeld aan de dieren aanwezig op het bedrijf Guy Van De Locht in totaal 11,14 ton (fase 1) en 12,54 ton (fase 2) CH4/jaar (~264 ton CO2-equivalenten). Het jaarlijks verbruik aan fossiele brandstoffen voor het bedrijf bedraagt in de toekomstige situatie l in fase 1 en l petroleum in fase 2. Dit brandstofverbruik brengt een emissie 10,69 (fase 1) en 14,47 (fase 2) kg CH4/jaar (= 0,3 ton CO2-equivalenten) met zich mee. Tabel 46: Berekening methaanemissie t.g.v. verbranding fossiele brandstoffen in toekomstige situatie Jaarlijks verbruik brandstof (l) Energievoorraad (TJ) Emissiefactor CH 4 (kg/tj) (IPCC, 2066) CH 4-emissie (kg/jaar) CO 2- equivalenten (ton) Fase 1: l petroleum 3,15 3,4 10,69 0,22 Fase 2: l petroleum 4,26 3,4 14,47 0, Lachgasemissie In de toekomstige situatie bedraagt de totale N2O-emissie gekoppeld aan de dieren aanwezig op het bedrijf Guy Van De Locht in totaal 291 (fase 1) en 361 (fase 2) kg N2O/jaar (~113 ton CO2-equivalenten). In onderstaande tabel wordt de berekening (met emissiefactoren uit IPCC, 2006) weergegeven van de lachgasemissie ten gevolge van de verbruiken aan brandstof. Tabel 47: Berekening lachgasemissie t.g.v. verbranding fossiele brandstoffen in toekomstige situatie Jaarlijks verbruik brandstof (l) Energievoorraad (TJ) Emissiefactor N 2O (kg/tj) (IPCC, 2006) N 2O-emissie (kg/jaar) CO 2- equivalenten (ton) Fase 1: l petroleum 3,15 0,6 1,89 0,58 Fase 2: l petroleum 4,26 0,6 2,55 0, CO 2 -emissie Tabel 48: Berekening CO 2-emissie t.g.v. verbranding in de toekomstige situatie Jaarlijks verbruik brandstof (l) Energievoorraad (TJ) Emissiefactor CO 2 (kg/tj) (IPCC, 2066) CO 2-emissie (kg/jaar) Fase 1: l petroleum 3,15 73,3 231 Fase 2: l petroleum 4,26 73, Totale broeikasgasemissies Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 84/229

85 In Tabel 49 wordt een overzicht gegeven van de totale broeikasgasemissies in de huidige en in de nieuwe situatie. Tabel 49: Totale broeikasgasemissie in de huidige en de nieuwe situatie Emissie uitgedrukt in ton CO 2- equivalenten Stal Huidige situatie Nieuwe situatie fase 1 Nieuwe situatie fase 2 CH 4-emissie per jaar t.g.v. mestopslag N 2O-emissie per jaar t.g.v. mestopslag CH 4-emissie per jaar t.g.v. verbranding van 0, ,3 fossiele brandstoffen N 2O-emissie per jaar t.g.v. verbranding van 0, ,79 fossiele brandstoffen CO 2-emissie per jaar t.g.v. verbranding van fossiele brandstoffen TOTAAL Door het voorliggende project neemt de totale broeikasgasemissie ten gevolge van het bedrijf toe met 181 ton (fase 1) en met 362 ton (fase 2) CO 2-equivalenten. In Tabel 50 worden de cijfers voor Vlaanderen vergeleken met de emissie ten gevolge van voorliggend bedrijf. Tabel 50: Procentuele bijdrage bedrijf aan broeikasgasemissie in Vlaanderen t.g.v. veeteeltsector en overige sectoren Procentuele aandeel bedrijf t.o.v. veeteeltsector Huidige situatie Bijdrage in % Nieuwe situatie fase 1 Nieuwe situatie fase 2 0,01 0,014 0,017 Procentuele aandeel bedrijf in Vlaanderen 0,0007 0,0009 0, Energieverbruik en broeikasgassen In de huidige situatie bedraagt het elektriciteitsverbruik ongeveer kwh per jaar. In de toekomstige situatie zou dit toenemen tot ca (fase 1) en (fase 2) kwh per jaar. Ook aan dit energieverbruik kan een zekere CO2-emissie gekoppeld worden. In klassieke elektriciteitscentrales gaat de productie van 1 kwh namelijk gepaard met ongeveer 0,687 kg CO2-uitstoot (bron: - emissies van klassieke elektriciteitscentrales in België). Door het zelf opwekken van duurzame energie, bv. d.m.v. zonnepanelen, kan het bedrijf bijdragen aan een beperking van de broeikasgassen. Algemeen geldt dat afhankelijk van de ondersteuningsmaatregelen waarvoor het bedrijf in aanmerking komt (hetgeen gekoppeld is aan het financiële statuut van het bedrijf), het plaatsen van zonnepanelen al dan niet economisch interessant is. De plaatsing van de zonnepanelen vergt eveneens een aanzienlijke startinvestering, de financiële draagkracht van het bedrijf dient voldoende groot te zijn om zulk een investering te kunnen realiseren. Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 85/229

86 Wat de plaatsing van windturbines betreft, is het plaatsen van grote windturbines (diameter meter en met een vermogen > 1 MW) als financieel interessant te beschouwen. Kleinere turbines variëren in vermogen van 100 Watt tot 10 Kilowatt. Het bekomen van een vergunning voor een windturbine ligt nog steeds heel moeilijk. Het uitvoeren van een energieaudit is volgens expertinschatting economisch haalbaar voor alle veeteeltbedrijven. Hierdoor kan de bedrijfsleider een goed zicht bekomen op het energieverbruik op zijn bedrijf en kunnen veelal enkele besparende maatregelen doorgevoerd worden. Eveneens kan bij het uitvoeren van een energieaudit aandacht besteed worden aan de mogelijkheid voor het bedrijf tot het duurzaam opwekken van energie. Tot op heden werd nog geen energieaudit uitgevoerd op het bedrijf SYNTHESE DISCIPLINE LUCHT Inzake de discipline lucht werd de impact van het bedrijf bekeken inzake geurhinder, stofhinder, ammoniakemissie en emissie broeikasgassen. In de huidige situatie gaat het bedrijf gepaard met: Een geuremissie van OU E/s. Deze geuremissie veroorzaakt samen met de emissies van andere bedrijven behorende tot dezelfde bronnencluster een negatief effect op 35 particuliere woningen (woningen horende bij bedrijven niet meegerekend) in agrarisch gebied. Er is een negatief effect voor 37 woningen in woongebied met landelijk karakter, en voor 157 woningen in woonuitbreidingsgebied. Volgens de afstandsregels is er geen of verwaarloosbaar effect. De huidige PM10-emissie bedraagt kg. In de huidige situatie is er voor PM10 geen enkele woning die een zeer belangrijke of belangrijke bijdrage ondervindt. Er zijn 3 woningen (waarvan 1 woning behorende tot een landbouwbedrijf 2) die een beperkte bijdrage ondervinden met name tussen 1% en 3% van 31,3 µg/m³. Ook de eigen bedrijfswoning ondervindt een beperkte bijdrage. (maar effecten op eigen terrein vallen in feite buiten het beoordelingskader). De huidige PM2,5-emissie bedraagt 114 kg. Voor de PM2,5- concentraties ondervindt geen enkele woning een bijdrage (< 1% van 25 µg/m³). Er wordt voor PM2,5 geen rekening gehouden met 20% reductie omwille van de stofbak. In de huidige situatie is er een ammoniakemissie van kg N H3/jaar. Voor de verzurende en vermestende impact van deze emissie, wordt verwezen naar de discipline Fauna en Flora. Een broeikasgasemissie (CH 4, N 2O en CO 2) van 576 ton CO 2-equivalenten ten gevolge van de dieren en het verbranden van fossiele brandstoffen. Hiermee heeft het bedrijf een bijdrage van 0,0007% van de CO 2-uitstoot in Vlaanderen. In de nieuwe situatie gaat het bedrijf gepaard met: Een geuremissie van OU E/s in fase 1 en OU E/s in fase 2. De geuremissie in fase 1 veroorzaakt samen met de emissies van andere bedrijven behorende tot dezelfde bronnencluster een negatief effect op 45 woningen in agrarisch gebied (waarvan 9 woningen behorende tot een landbouwbedrijf). Dit is 1 bijkomende woning tov de vergunde situatie. In woongebied met landelijk karakter zijn er 4 bijkomende woningen die een effect (negatief of matig negatief) ondervinden, en er is een verschuiving van woningen van matig negatief naar negatief effect. In woonuitbreidingsgebied zijn er 2 bijkomende woningen die een negatief effect ondervinden. In fase 2 veroorzaakt de geuremissie veroorzaakt samen met de emissies van andere bedrijven behorende tot dezelfde bronnencluster een negatief effect op 38 woningen in agrarisch gebied (dit zijn 3 bijkomende woningen). In woongebied met Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 86/229

87 landelijk karakter zijn er 9 bijkomende woningen die een effect ondervinden, en er is een verschuiving van woningen van matig negatief naar negatief effect. In woonuitbreidingsgebied zijn er 3 bijkomende woningen met een negatief effect. Volgens de afstandsregels is er, zowel in fase 1 als fase 2, geen of verwaarloosbaar effect. Er is nagenoeg geen verschil in geurconcentraties vóór en na verandering voor de meest nabij gelegen woningen op clusterniveau. De stijging van de geurconcentratie blijft beperkt tot 0,5 OUe/m³ of minder. De hoge geurconcentraties van een aantal woningen kan verklaard worden door de ligging binnen de invloedssfeer van de overige bedrijven in de bronnencluster. Uit de berekeningen blijkt ook dat de gewogen impact van het bedrijf Van De Locht op de cluster beperkt is en minder dan 10% bedraagt ter hoogte van de dichtstbijzijnde woningen. Een jaarlijkse PM10-emissie van kg in fase 1 en kg in fase 2 ten gevolge van stalemissies. In de gewenste situatie is er in fase 1 voor PM10 geen enkele woning die een zeer belangrijke bijdrage ondervindt van het project van Van De Locht Guy. Er is 1 woning die een belangrijke bijdrage ondervindt (tussen 3% en 10%) van de beoordelingswaarde. In fase 1 zijn er 7 woningen met een beperkte bijdrage. In fase 2 zijn er 3 woningen die een belangrijke bijdrage ondervinden ( tussen 3% - 10% ) van de beoordelingswaarde voor de beoordeling van het aantal dagen met overschrijding van de daggrenswaarde inzake PM10; t.o.v. de jaargemiddelde PM10 grenswaarde is de bijdrage echter veel beperkter. Er zijn 14 woningen met een beperkte bijdrage, m.n. tussen 1% - 3% van 31,3 µg/m³. Een jaarlijkse PM2,5-emissie van 226 kg in fase 1 en 338 kg in fase 2 ten gevolge van stalemissies. Voor de PM2,5- concentraties wordt geen relevante bijdrage verwacht ter hoogte van de woningen in de omgeving van het bedrijf, en dit zowel in fase 1 als in fase 2. Een ammoniakemissie van kg in fase 1 en kg NH 3/jaar in fase 2. Voor de verzurende en vermestende impact van deze emissie, wordt verwezen naar de discipline Fauna en Flora. Een broeikasgasemissie (CH 4, N 2O en CO 2) van 757 ton in fase 1 en 938 ton CO 2-equivalenten in fase 2 ten gevolge van de dieren en het verbranden van fossiele brandstoffen. Hiermee heeft het bedrijf een bijdrage van 0,001% van de CO 2-uitstoot in Vlaanderen. Opmerking : ten aanzien van de hierboven opgenomen evaluatie dient aangegeven te worden dat de impact binnen de eigen bedrijfsgrens in feite niet dient beoordeeld te worden MILDERENDE MAATREGELEN Door het bedrijf genomen maatregelen Het bedrijf maakt in de huidige situatie reeds gebruik van het ammoniakemissiearme stalsysteem P-6.4. Warmtewisselaar met luchtmengsysteem voor droging strooisellaag' voor stal 4. De bestaande pluimveestallen 3 en 4 zijn ook voorzien van een stofbak met verhoging van het emissiepunt (op 7,35m) achteraan de stal. Een stofbak zorgt voor de reductie van de stofuitstoot. Dit steunt op het principe om lucht af te buigen. De horizontale luchtstroom wordt omgebogen naar een verticale luchtstroom, waardoor de emissies hoger zullen uitgestoten worden. Een bijkomend voordeel valt te verwachten doordat er meer stof ter plekke zal neerslaan. Er kan dus vanuit gegaan worden dat dit een reducerend effect heeft op de stofemissies van het bedrijf. Dit werd reeds in rekening gebracht in de berekeningen. Als geurbeïnvloedende maatregelen inzake voeder en voederwijze wordt in de BBT-studie het toedienen van meerfasenvoedering aangehaald. Doordat de voeders beter afgestemd zijn op de specifieke behoefte van de dieren, daalt de stikstofexcretie in de mest. Ook toediening van eiwitarm voeder heeft Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 87/229

88 een significante reductie in de stikstofexcretie in de mest tot gevolg. Het bedrijf maakt gebruik van meerfasenvoeders met verlaagd fosforgehalte en ruw eiwitgehalte. Dit effect is niet meegenomen in de berekening van de geurconcentraties, De bekomen resultaten zijn dus een worst-case scenario. Bij het vullen van de silo s wordt gebruik gemaakt van stofzakken. De stallen worden op regelmatige basis intensief gereinigd. Dit resulteert in een beperking van de geuremissie. Op het bedrijf is reeds een gekoelde kadaveropslag voorzien. Het aantal transporten op het bedrijf wordt geoptimaliseerd, waardoor stofopwaaiing, slijtage emissies en emissies van verbrandingsgassen door het verbruik van mazout wordt beperkt. Het bedrijfsterrein wordt zo goed als kan proper en stofvrij gehouden. Er is een groenscherm aangeplant ten noorden-noordoosten-noordwesten van de pluimveestallen 3 en 4. Dit groenscherm zal 6 m breed zijn (als uitgegroeid), conform de bijzondere voorwaarden van de vergunning dd. 16/08/ Door het bedrijf geplande maatregelen De nieuwe stallen worden eveneens voorzien, net als de bestaande stal 3, van een ammoniakemissiearm systeem. Het systeem is idem aan dat van de bestaande stal, nl. P-6.4 Warmtewisselaar met luchtmengsysteem voor droging strooisellaag'. De nieuwe stallen worden ook voorzien van een stofbak achteraan de stal, analoog aan stal 3 en 4. Hiervoor werd met een stofreductie rekening gehouden van 20%. Er wordt een bijkomende gekoelde kadaveropslag voorzien. In de nieuwe situatie wordt een groenscherm voorzien, analoog aan dat van het bestaande groenscherm rond de pluimveestasllen Verdere mogelijkheden of aanbevelingen Onderzoek naar mogelijkheden voor reductie geurhinder In Nederland werd er in 2003 een meetcampagne uitgevoerd om de invloed van een landschapselement (windsingel) op de verspreiding van emissies (in eerste instantie voornamelijk ammoniak) uit een varkenshouderij na te gaan (Van Dijk et al., 2004). Deze meetcampagne werd uitgevoerd bij een vleesvarkenshouderij met ruim dierplaatsen. Aan de oostzijde van het stallencomplex lag op ca. 20 m afstand van de dichtstbijzijnde stal een vrij uniforme windsingel. De situering is zo, dat bij wind uit zuidwestelijke tot westelijke richting de emissiepluim vanuit de stal grotendeels door en over de windsingel verspreid werd. De begroeiing in de meetcampagne bestond uit loofbomen (acacia, zomereik en berk) met struiken. De hoogte van de windsingel was ca m, en de breedte ca Als gevolg van deze Nederlandse meetcampagne werd onderzocht op welke manier landschapselementen in staat zijn om de impact van de emissies te verminderen (Van Dijk et al., 2005). Hieruit bleek dat landschapselementen zoals windsingels een fysiek obstakel vormen voor de verspreiding van stoffen en deeltjes in de atmosfeer. Het effect wordt voornamelijk bepaald door twee elkaar tegenwerkende processen: verhoogde depositie en snelheidsdemping. De resultaten uit het Nederlandse onderzoek laten zien dat een windsingel op korte afstand van een stal de ongewenste verspreiding van ammoniak, maar ook van andere agrarische emissies Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 88/229

89 zoals fijn stof en geur tegengaat en dat de bomen in de windsingel een deel van de stikstof opnemen vanuit de lucht. De geurreductie door een windsingel zal op twee manieren gebeuren. Enerzijds zal geur (die zich als gas verspreidt) als gevolg van de extra turbulentie die ontstaat door de beplanting, worden gemengd en verdund met hogere luchtlagen waardoor de geurbelasting op leefniveau afneemt. Anderzijds zullen geurpartikels die geadsorbeerd worden aan stofdeeltjes gedeeltelijk door de beplanting worden gecapteerd (Van Dijk et al., 2005). Het windbrekend effect, waardoor een lagere dispersie optreedt, veroorzaakt echter een tegenovergesteld effect, en zal het verdunnend effect beperken. Hierdoor wordt de positieve impact van de hierboven vermelde elementen gedeeltelijk teniet gedaan. Ook aan de universiteit van McGill in Canada loopt momenteel eveneens een project naar het effect van natuurlijke windsingels op de verspreiding en het terugdringen van geur. Hieruit blijkt dat windsingels moeten bestaan uit minimum 2 rijen bomen of struiken, met variabele hoogtes, geplaatst loodrecht op de meest overheersende windrichting. Zij vermelden dat hoge barrières rond bvb. mestopslagplaatsen voor een geurreductie kunnen zorgen van 26 tot 92% aan de windluwe zijde (Bradshaw, 2003). Mogelijke milderende maatregelen voor het bedrijf Guy Van De Locht De aanwezige groenelementen dienen dus zeker behouden te blijven en kunnen mogelijks verder uitgebouwd worden. Een positief effect hiervan kan zeker verwacht worden. Bij de modellering werd geen rekening gehouden met de groenelementen, zodat dit als een worst-case scenario beschouwd kan worden. Onderzoek naar mogelijkheden voor reductie fijn stof Niettegenstaande de impact van het bedrijf op de fijn stof belasting in de omgeving globaal gezien als beperkt beschouwd kan worden, en geen overschrijdingen van de grenswaarden aangetoond worden in het studiegebied, wordt in wat volgt toch aandacht geschonken aan mogelijke milderende maatregelen. Implementatie hiervan is, cfr. het beoordelingskader van het RLB-lucht van LNE, en de hierin opgenomen koppeling met milderende maatregelen evenwel niet vereist op korte of middellange termijn. In Nederland wordt ook onderzoek uitgevoerd naar de mogelijkheden om specifiek de uitstoot van fijn stof uit de veehouderij te beperken. In de Buisonjé & Aarnink (2008) werden de opties voor reductie van stofemissies uit pluimveestallen onderzocht. Voor elk gangbaar staltype met een hoge emissie van fijn stof, zoals rondhuisvesting en volière, werden maatregelen geïnventariseerd die de fijnstofemissie kunnen reduceren. Daarbij is aangegeven of deze maatregelen op de korte termijn (implementatierijp in 2009) of op de langere termijn implementatierijp in 2011) toegepast kunnen worden in de praktijk. In dit onderzoek worden de mogelijke technieken in categorieën opgedeeld: 1) Stofreductie door aanpak van de bron Volgende zaken kunnen een invloed hebben op de stofemissie: - de eigenschappen van het strooiselmateriaal: houtkrullen geven bijvoorbeeld minder stof dan gehakseld stro (Aarnink e.a., 2004). Daarnaast is het mogelijk strooisel vooraf te ontstoffen. - de frequentie van bijstrooien of vervanging van strooisel - de dikte van de strooisellaag: in de varkenshouderij zou een dikke laag stro(oisel) mogelijks zorgen voor lagere stofconcentratie, of dit voor pluimvee een vergelijkbaar effect heeft, is nog niet gekend - het vochtgehalte van de strooisellaag De geschatte haalbare emissiereductie door aangepast strooiselmanagement bedraagt 10 50%. 2) Stofreductie door het voorkómen van stofvorming Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 89/229

90 Volgende maatregelen vallen hieronder: - verbeterde, gesloten transportsystemen voor voer en strooiselmateriaal in de stal. - korrelkwaliteit van het voer: zodat de korrels tijdens het transport en in de stal niet uit elkaar vallen en verstoffen. Gezien in de pluimveehouderij gesloten voersystemen gangbaar zijn en aan de korrelkwaliteit reeds veel aandacht geschonken wordt, hebben dergelijke maatregelen echter minder perspectieven. 3) Stofreductie door het voorkómen van stofopname in de lucht - het bevorderen van rustig gedrag van de dieren (bijvoorbeeld door een extra schemerperiode of een langere donkerperiode te geven) geeft naar verwachting een reductie van de stofemissie (10 30%), maar is eenvoudig te realiseren, vooral op (vlees)pluimveebedrijven die (semi)continu verlichting toepassen. Wel moet men naar een optimum zoeken tussen het lichtschema, vigerende welzijnseisen en de productie van de dieren. - het aanbrengen van een film van plantaardige olie in de stal (waardoor het stof wordt gebonden aan alle oppervlakken in de stal, met name in het strooisel) lijkt perspectief te bieden op een hoge reductie met % en is in principe bij alle ventilatiesystemen toepasbaar. Momenteel wordt nog onderzoek uitgevoerd naar een systeem voor het aanbrengen van een oliefilm in vleeskuikenstallen. Te vochtig strooisel kan problemen leveren met de voetzolen van de dieren. - i.p.v. plantaardige olie kan ook water gebruikt worden, hierbij zijn wisselende resultaten verkregen. Aangezien water snel verdampt, moet er regelmatig worden verneveld. Bovendien moet naar een optimaal vochtgehalte van het strooisel gestreefd worden, aangezien te vochtig strooisel een negatief effect heeft op de ammoniakemissie en problemen kan geven met de voetzolen van de dieren. De hoeveelheid water die tijdens zeer warme dagen verneveld wordt in de inkomende lucht op veel pluimveebedrijven om de temperatuur in de stal te verlagen, komt niet in het strooisel terecht, doordat dit water snel in de lucht verdampt, en heeft bijgevolg geen effect op de stofproductie. Voor een effectieve stofreductie moet meer water worden gebruikt, zodat het strooisel vochtig wordt, wat een aanpassing van het vernevelsysteem vergt. 4) Stofreductie door middel van luchtbehandeling Luchtwassers kunnen zorgen voor een reductie van de fijnstofemissie op vrij korte termijn bij stallen met mechanische ventilatie. Stallen met lengteventilatie zijn hiervoor het meest geschikt. Het toepassen van luchtwassers op pluimveebedrijven met alternatieve huisvesting (leghennen) en grondhuisvesting (vleeskuikens, kalkoenen) ligt echter moeilijker. De hoge stofconcentraties op deze bedrijven stellen hoge eisen aan de capaciteit van de luchtwasser. Er kan snel vervuiling en verstopping van het waspakket kan optreden. Conclusie: De Buisonjé en Aarnink (2008) vermelden als meest geschikte technieken voor een substantiële reductie van de fijnstofemissie uit pluimveestallen op de korte termijn luchtwassers of het aanbrengen van een plantaardige oliefilm over het strooisel in de stal, vanwege het grote reductiepotentieel. Eenvoudiger maatregelen, maar met een geringer reductiepotentieel, zijn verbetering van het strooiselmanagement en toepassing van relatief eenvoudige watergordijnen en nevelgordijnen. Voor vleeskuikens wordt ook het bevorderen van rustig diergedrag door aangepaste lichtschema s als eenvoudig toepasbare reductietechniek beschouwd. Ook ionisatie van lucht zou in de toekomst mogelijkheden kunnen bieden. Bij deze ionisatietechniek worden elektrisch geladen staven opgehangen aan de zijkant van de volièrestal. De elektrische lading trekt het stof naar de staven en doet het tegen de staaf kleven. Vervolgens worden de staven op regelmatige basis gespoeld. De eerste proeven zouden veelbelovend zijn, maar door de kleinschaligheid van de proef nog niet geschikt voor de praktijk. Bijkomend onderzoek onder praktijkomstigheden in grotere stallen is nodig (bron Vilt, 2014, Volièrestallen gaan gebukt onder het stof ). Hierbij dient wel vermeld dat dit onderzoek uitgevoerd werd in volièrestallen met legkippen, welke zeer aanzienlijk hogere stofconcentraties kennen. Bijkomend dient aangegeven te worden dat er evenmin zicht is op de werkelijke kostprijs van dergelijke systemen. Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 90/229

91 Voor alle reductietechnieken is echter nog bijkomend onderzoek nodig, voor deze systemen breed in de praktijk kunnen worden geïmplementeerd. Mogelijke milderende maatregelen voor het bedrijf Guy Van De Locht: Gezien luchtwassers op pluimveestallen met grondhuisvesting moeilijk toepasbaar zijn, lijken volgende maatregelen op het bedrijf best inpasbaar: - goed strooiselmanagement -> mogelijke reductie: 10-50% Mogelijkheden voor reductie van broeikasgasemissies Aanbevolen wordt om op het bedrijf een energieaudit te laten uitvoeren, opdat een goed zicht zou bekomen worden op het energieverbruik. Via zo n audit kunnen veelal enkele besparende maatregelen doorgevoerd worden. Eveneens kan bij het uitvoeren van een energieaudit aandacht besteed worden aan de mogelijkheid voor het bedrijf tot het duurzaam opwekken van energie. Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 91/229

92 5.2 WATER AFBAKENING STUDIEGEBIED Inhoudelijke afbakening Bij de discipline water wordt de impact beoordeeld ten aanzien van: Grondwater Oppervlaktewater Bedrijfsafvalwater, hemelwater en sanitair afvalwater Effecten ten aanzien van zowel kwantiteit als kwaliteit worden hierbij beoordeeld Geografische afbakening Grondwater Bij de afbakening van het studiegebied wordt ruim aandacht besteed aan de beschrijving van de grondwaterkwetsbaarheid, de watervoerende lagen en eventuele andere grondwaterwinningen in de ruime omgeving van het bedrijf. Deze omschrijving omvat aldus het eigenlijke projectgebied en de ruimere omgeving. Oppervlaktewater Het studiegebied beperkt zich tot de oppervlaktewateren die rechtstreeks kunnen beïnvloed worden door het project, meer bepaald door verontreiniging van oppervlaktewater door vermesting, door gebruik van reinigings- en ontsmettingsmiddelen, eventueel lekkage, Hemelwater Enkel het hemelwater dat op de huidige en toekomstige verhardingen valt wordt beoordeeld. Het geografisch studiegebied beperkt zich dan ook enkel tot deze oppervlakten en de locatie van de hemelwateropslag TOELICHTING GEGEVENSGEBRUIK Voornaamste bronnen: Gegevens vergunde grondwaterwinningen, grondwaterkwetsbaarheidskaart en boorrapporten ( Kwetsbaarheidskaart van het grondwater in Antwerpen (Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, 1986) Ligging waterwingebieden en beschermingszones ( Ontwikkeling van een lokaal axi-symmetrisch model op basis van de HCOV kartering ter ondersteuning van de adviesverlening van grondwaterwinningen (Lebbe & Vandenbohede, 2004) Grondwater in Vlaanderen: Het Centraal Kempisch Systeem (VMM, 2008) Grondwaterbeheer in Vlaanderen Het onzichtbare water doorboord (Anoniem, 2006) Informatie per waterlichaam (Geoloket VMM) Zoneringsplannen (Geoloket VMM) Watertoetskaarten ( Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 92/229

93 Ontwikkeling van regionale modellen ten behoeve van het Vlaams Grondmodel (VGM) in GMS/MODFLOW. Perceel 1. Het Centraal Kempisch model. Deelrapport 1: Basisgegevens en conceptueel model (VUB, 16 juni 2004) BBT-studie 'Veeteelt ' (Vito, 2006) Waterwegwijzer voor de veehouderij (VMM, 2001) Opbouw van een Vlaams Grondwatervoedingsmodel. Deelrapport 1. Centraal Vlaams Grondwatersysteem (Meyus et al., 2004) Schatting van de elastische bergingscoëfficient van zandige watervoerende pakketten: Delft, jaarverslag 1979 TNO dienst waterverkenning (Van Der Gun, 1979) VHA-bestanden: digitale vectoriële bestanden van de Vlaamse Hydrografische Atlas ( Gegevens meetpunten VMM: (link geoloket) GRONDWATER Methodiek Methodiek analyse referentiesituatie De grondwaterkwetsbaarheidskaarten van Vlaanderen geven de risicograad aan van verontreiniging van het grondwater in de bovenste watervoerende laag door stoffen die van het aardoppervlakte de bodem in dringen. Als watervoerende laag worden de verzadigde zones met voldoende dikte en uitbreiding beschouwd, die waterwinning op een economisch verantwoorde wijze toelaten. Verdergaand op de beschrijving van de geologie (bodem) wordt de hydrogeologie besproken. De hydrogeologische informatie wordt verkregen uit de grondwaterkwetsbaarheidskaarten opgesteld door Vlaanderen en de Geologische kaart. Hierbij wordt nagegaan waar zich de eerste watervoerende lagen bevinden en in welke mate deze eventueel worden afgeschermd door bovenliggende formaties (doorlaatbaarheid van de verschillende lagen, grondwaterkwetsbaarheid ). Verder worden de openbare drinkwatervoorzieningen en/of grondwaterwinningen die zich bevinden in het studiegebied, alsook de eventuele winningen van het bedrijf zelf, beschreven en gesitueerd Methodiek effectbepaling - analyse geplande situatie Bij de beoordeling van de effecten in de huidige situatie worden de effecten beoordeeld van de vergunde situatie. Bij de beoordeling van de effecten in de geplande situatie worden de gecumuleerde effecten van de huidige vergunde situatie + de geplande uitbreiding beoordeeld. Bij deze beoordeling worden de effecten in feite dan ook vergeleken t.o.v. de situatie waarbij er geen exploitatie is. Waterhuishouding Verstoring grondwater: bronbemaling tijdens de geplande aanlegfase Op basis van de diepte van de grondwatertafel ter hoogte van de bedrijfslocatie en van de noodzakelijk geachte bouwdiepte, wordt berekend hoe groot de grondwaterstanddaling dient te zijn. De invloedsstraal van de bemaling R kan berekend worden met de formule van Sichardt: Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 93/229

94 met: s = de gewenste grondwaterstanddaling K = doorlaatbaarheidcoëfficiënt (m/s) Verstoring grondwater ten gevolge van bedrijfsuitbating De grondwaterwinning pompt water uit een 'niet-freatische laag'. De invloed van de grondwaterwinning op de watervoerende laag wordt voor de afgesloten watervoerende laag met de formule van Theis berekend. De formule van Theis bepaalt op basis van de bodemkarakteristieken (dikte aquifer, doorlaatbaarheid, etc.) en het debiet van de pomp de invloedskegel: Met: s = de grondwatertafeldaling op r meter van de winningsput (m) Q K D KD = het pompdebiet per put( m³/dag) = doorlaatbaarheidscoëfficient (m/dag) = dikte van aquifer (m) of de hoogte van de watertafel ten opzichte van de ondoorlatende basis in geval van freatische laag = transmissiviteit van de formatie (m²/dag) W(u) = u = S t = S s x D (met Ss= specifieke elastische bergingscoëfficiënt (1/m)) in geval van een gespannen laag = tijd sinds het begin van pompen (dag) De specifieke elastische berging kan geschat worden uit de diepteligging van de sedimenten met behulp van de Van der Gun formule (Van der Gun, 1979): S s 1.8* *10 4 d 0.7 De invloedsstraal R, is de straal waarbij vanaf deze afstand geen invloed meer waar te nemen is op de grondwaterstand. In praktijk stijgt de afpompingskegel heel snel, om dan uiteindelijk heel traag toe te nemen op lange afstand van de boorput. In praktijk wordt daarom eerder gerekend met een straal, waarop d (de drawdown of de daling van de watertafel) 10 cm bedraagt. De invloed van de onttrekking op de grondwaterpeilen in de omgeving van het bedrijf en/of in het studiegebied wordt bepaald, alsook de daling van de grondwatertafel ter hoogte van naburige grondwaterwinningen. De verdrogingseffecten in de oppervlakkige bodem worden, indien relevant, onder de discipline Fauna & Flora beschouwd. Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 94/229

95 Waterkwaliteit Door grondwaterwinning kan verandering in de waterkwaliteit in het waterlichaam optreden afhankelijk van de oorsprong van het voedingswater van het waterlichaam en eventuele bodemverontreiniging. Verontreiniging op een veeteeltbedrijf kan ontstaan door calamiteiten bij: de opslag van gevaarlijke producten (vb brandstoffen, reinigings- en ontsmettingsmiddelen, ongediertebestrijdingsmiddelen) de opslag van afvalwater (bvb reinigingswater, perssappen) de opslag van mest De beoordeling gebeurt op basis van het al dan niet aanwezig zijn van een beveiligde opslag en op basis van het gebruik van erkende producten (als reinigings- en bestrijdingsmiddelen). Het gebruik van erkende producten kan namelijk de ernst van de gevolgen van eventuele calamiteiten verminderen. In Tabel 51 wordt het significantiekader ter beoordeling van de waterkwaliteit weergegeven. Tabel 51: Significantiekader ter beoordeling van de waterkwaliteit Toetsing Beoordeling Geen opslag van gevaarlijke producten Geen of verwaarloosbaar effect Geen opslag van bedrijfsafvalwater Geen mestopslag Wel opslag van gevaarlijke producten, voldaan aan de VLAREMwetgeving en periodieke controle, gebruik van erkende producten Gering negatief effect Opslag van bedrijfsafvalwater, uitrijden van bedrijfsafvalwater op bedrijfseigen percelen volgens de bepalingen van het Mestdecreet Mestopslag conform Vlarem II, peilputten aanwezig met periodieke controle of peilputten niet vereist Wel opslag van gevaarlijke producten, voldaan aan de VLAREMwetgeving maar geen periodieke controle, gebruik van erkende producten Matig negatief effect Opslag van bedrijfsafvalwater, uitrijden van afvalwater op bedrijfseigen percelen niet volgens de bepalingen van het Mestdecreet Mestopslag conform Vlarem II, peilputten aanwezig maar geen periodieke controle Wel opslag van gevaarlijke producten, niet voldaan aan de VLAREMwetgeving, gebruik van niet erkende producten Negatief effect Lozing van bedrijfsafvalwater in oppervlaktewater Mestopslag niet conform Vlarem II, geen peilputten aanwezig Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 95/229

96 Analyse van de referentiesituatie De grondwaterkwetsbaarheidskaart geeft het studiegebied aan als zijnde Ca1/Cc zeer kwetsbaar tot weinig kwetsbaar. De Groep van de Kempen heeft een grillig karakter, bestaande uit een afwisseling van zand en klei. Dit heeft tot gevolg dat de Antwerpse Noorderkempen bestaat uit een afwisseling van zeer kwetsbare en weinig kwetsbare gebieden. De grote afwisseling heeft tot gevolg dat deze zones in de meeste gevallen moeilijk te begrenzen zijn. De veiligste benadering is het hele gebied van de Antwerpse Noorderkempen als zeer kwetsbaar voor te stellen met zeer dikke kleilagen die o.a. voorkomen rond Beerse, Sint-Lenaarts en Rijkevorsel, maken die zones minder kwetsbaar. De deklaag varieert van geen deklaag over een deklaag kleiner dan 5 m en of zandig tot een deklaag groter dan 5 m. De dikte van de onverzadigde zone waar er geen deklaag is, is kleiner dan 10 m waardoor het als zeer kwetsbaar voor verontreiniging van het grondwater wordt beschouwd. Ter hoogte van het bestaande bedrijf zijn er natte zandgronden (Zeg) en zeer natte lemige zandbodems (w-sfg). Aan de natte bodems wordt een gemiddelde grondwaterstand schommelend tussen 15 en 100 cm-mv (cm onder maaiveldniveau) gekoppeld, aan de zeer natte bodems en een gemiddelde grondwaterstand schommelend tussen 5 en 65 cm-mv (cm onder maaiveldniveau). De nieuw te bouwen kippenstallen komen op dezelfde bodemtypes als de bestaande stallen. De exploitant beschikt over twee bedrijfseigen grondwaterwinningen in het Kempens aquifer, meer specifiek in het Mioceen Aquifer (HCOV 0250) met name in de Zanden van Berchem en/of Voort (HCOV 0254) met een diepte van de boorput van respectievelijk 145 m-mv en 149 m-mv met een jaarlijks debiet van respectievelijk m³/j (5 m³/d) en m³/j (25 m³/d). In het rapport Grondwater in Vlaanderen Het Centraal Kempisch Systeem (VMM, 2008) wordt er voor de Zanden van Berchem en/of Voort een gemiddelde doorlatendheid van 6 m/dag (range 0,03-18 m/dag) en een gemiddelde en maximale dikte van respectievelijk 27 en 170 m vermeld. Het grondwaterlichaam CKS_0200_GWL_2 heeft een dikte van 72 tot 336 meter. In het rapport 'Grondwaterbeheer in Vlaanderen - Het onzichtbare water doorgrond' (Anoniem, 2006) wordt het grondwaterlichaam CKS_0200_GWL_2 gekarakteriseerd door een maximale dikte van 54 m, een doorlatendheid van 0, m/dag en een transmissiviteit van m²/dag. Lebbe & Vandenbohede (2004) vermelden een horizontale doorlatendheid van 0,8 m/dag voor het Kempens aquifersysteem en een bergingscoëfficiënt nabij de watertafel S 0 van 0,08 m³/m². Op basis van de watertoetskaart zijn de percelen waarop de bestaande en nieuw te bouwen stallen komen, gelegen in niet overstromingsgevoelig, matig gevoelig voor grondwaterstroming en niet-infiltratiegevoelig. In het studiegebied bevinden zich geen winningen voor openbare drinkwatervoorziening. In een straal van 1 km (Tabel 52) rond het bedrijf bevinden zich nog 25 vergunde grondwaterwinningen waarvan allemaal in het Kempisch aquifer. De dichtste bedrijfsvreemde grondwaterwinning in de vergunde toestand is deze in Veldvoort 16 op ongeveer 150 m ten zuidwesten van grondwaterwinning F van het bedrijf. In fase 1 is de nieuw te boren grondwaterwinning tussen stal 5 en 6 (grondwaterwinning H) gelegen op 240 m van de grondwaterwinning in de Veldvoort 16. De dichtste grondwaterwinning voor de nieuw te boren grondwaterwinning tussen stal 7 en 8 (grondwaterwinning I) in fase 2 is gelegen in de Polderstraat 36 op 209 m ten oosten van het bedrijf. De grondwaterwinningen van het bedrijf vertegenwoordigen samen in de vergunde situatie 6 %, in fase 1 van de nieuwe situatie 8,5 % en in fase 2 van de nieuwe situatie 12 % van de vergunde hoeveelheden in het studiegebied. De effecten die zich voordoen bij de huidige exploitatie worden, om onnodige herhalingen te vermijden, opgenomen bij de bespreking van de effectinschatting en de analyse van de geplande situatie. Op deze wijze komt onmiddellijk het verschil tussen de effecten in de huidige en de geplande situatie duidelijk tot uiting. Tabel 52: Vergunde grondwaterwinningen binnen een straal van 1 km rond het bedrijf Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 96/229

97 Diersoort Adres X Y Diepte Aquifer- Vergund Vergund (m-mv) code dagdebiet jaardebiet (m³) (m³) Varkenshouderij Polderstraat Rundveehouderij Lage Weidenstraat Varkenshouderij Noordwateringsweg Landbouw, jacht en aanverwante diensten Kruisweg zn Veeteelt Veldvoort Landbouw, jacht en aanverwante diensten Veeteelt Veldvoort Rundveehouderij Kruisweg Veeteelt Heistraat Rundveehouderij Heistraat Veeteelt Veldvoort Rundveehouderji Polderstraat 30a Pluimveehouderij Huisheuvelstraat zn Varkenshouderij Veldvoort 12b Veeteelt Noordwateringsweg Veeteelt Steertheuvel Groenteteelt, bloementeelt Heistraat Veeteelt Heistraat Rundveehouderij Polderstraat Veeteelt Heistraat Veeteelt Veldvoort Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 97/229

98 Groenteteelt, bloementeelt Steertheuvel zn Gemengd bedrijf Heistraat Varkensbedrijf Kruisweg Veeteelt Steertheuvel Effectbepaling - Analyse van de geplande situatie Hierbij wordt een effectvoorspelling en beoordeling gedaan van de geplande situatie t.o.v. de referentietoestand. Wat betreft de waterhuishouding wordt het effect van de verstoring van grondwater bestudeerd en wat betreft de grondwaterkwaliteit worden de bronnen van bodem- en grondwaterverontreiniging besproken. Waterhuishouding Verstoring grondwater: bronbemaling tijdens de geplande aanlegfase Onder de nieuw te bouwen kippenstallen komen er geen mestkelders maar bij hoge grondwaterstand zou bronbemaling bij de aanlegfase van de stal en voor het plaatsen van de citernes voor opvang van hemelwater en reinigingswater toch noodzakelijk kunnen zijn omwille van de hoge grondwatertafel. Bronbemaling zal enkel nodig zijn gedurende maximaal 3 maanden en dit gedurende ongeveer 8 uur/dag met een dompelpomp van 2 m³/u. Er zal maximaal m³/j bemaald worden. Het bemalingwater infiltreert op 50 m van de stal in de grond. De nieuwe stallen 5 en 6 in fase 1 komen op een natte zandbodem. De nieuw te bouwen stallen 7 en 8 in fase 2 komen in zeer natte lemige zandbodem. Aan de hand van de indicatieve gegevens inzake grondwaterpeilen in het studiegebied en op basis van de geplande diepte van de hemelwaterput, kan de te verwachten verlagingsdiepte (= diepte waarover het grondwater verlaagd dient te worden door bemaling) bepaald worden. indicatieve huidige grondwaterdiepte: drainageklasse e, diepte grondwater: 0,15-1,00 m-mv drainageklasse f, diepte grondwater: 0,05-0,65 m-mv onderkant stal: 0 m-mv; onderkant citerne: 2 m-mv vereiste zone tussen onderkant stal en grondwatertafel: 0,50 m de verlagingsdiepte bedraagt in de worstcase voor de stal in fase 1: 0,45 m (bij de hoogste grondwaterstand) in de zeer natte lemige zandbodem en in fase 2: 0,35 m (bij de hoogste grondwaterstand) in de natte zandbodem. de verlagingsdiepte bedraagt in de worstcase voor de citerne in fase 1: 2,45 m (bij de hoogste grondwaterstand) in de zeer natte lemige zandbodem en in fase 2: 2,35 m (bij de hoogste grondwaterstand) in de natte zandbodem. Op basis van de bepaalde verlagingsdiepte kan met de formule van Sichardt de invloedssfeer van de bemaling met verlaging van het grondwaterpeil t.o.v. de afstand tot de bouwput en het bemalingdebiet berekend worden. Bij de berekening worden volgende aannames gedaan: Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 98/229

99 Er wordt uitgegaan van een doorlatendheidscoëfficiënt K van 1, m/s (Meyus et al., 2004) voor een lemige zandbodemtextuur en 3, m/s (Meyus et al., 2004) voor een zandbodem. Er wordt rekening gehouden met de hoogste grondwaterstand van 0,05 m onder het maaiveld voor de lemige zandbodem en 0,15 m onder het maaiveld voor een zandbodem (worst-case-senario) Op basis van bovenstaande gegevens is er in fase 1 respectievelijk voor de stal en voor het plaatsen van de citernes een invloedsstraal van 7.8 m en m in de zandbodem. In fase 2 is er een invloedsstraal van 5.39 m en m in de lemige zandbodem. De invloedssfeer van de bemaling reikt zowel in fase 1 als fase 2 enkel tot binnen het bedrijfsterrein zelf. Binnen deze straal liggen geen bedrijfsvreemde grondwaterwinningen. Er wordt dus geen of verwaarloosbaar effect verwacht. Verstoring grondwater ten gevolge van bedrijfsuitbating Grondwater Het grondwaterlichaam is niet-freatisch. In de huidige situatie is er een vergunning voor het oppompen van m³/j (5 m³/d) uit een filterput F (diepte 145 m, code 254) en m³/j (25m³/d) uit een andere filterput G(diepte 149 m, code 254). In de toekomstige situatie zal er in fase 1: 711 m³/j (2.11 m³/d) opgepompt worden uit de filterput F, telkens m³/j (13.81 m³/d) uit de filterput G en H. In fase 2 zal er nog eens m³/j (13.81 m³/d) bijkomend uit filterput I gepompt worden. De pomp bij filterput H heeft een pompcapaciteit van 5 m³/u, de andere 3 pompen hebben een pompcapaciteit van 8 m³/u. De formule van Theis bepaalt op basis van de bodemkarakteristieken (dikte aquifer, doorlaatbaarheid, etc.) en het debiet van de pomp de invloedskegel: Rekening houdende met: Q = 5 m³/d (huidige situatie filterput F) en 25 m³/d (huidige situatie filterput G); 2.11 m³/d (fase 1 en 2 filterput F) en m³/d (fase 1 en 2 filterput G, H, I) K = 0,8 m/dag (Lebbe en Vandenbohede, 2004) D = 54 m (Anoniem, 2006) d = 145 m (diepte onder het maaiveld) voor filterput F en 149 m (diepte onder het maaiveld) voor filterput G, H, I Ss = 1, , d -0,7 In de huidige situatie wordt een daling van de watertafel van 10 cm bereikt op 89 m voor de grondwaterwinning van 145 m diepte (put F) en van 190 m voor de grondwaterwinning van 149 m (put G). In de toekomstige situatie wordt een daling van de watertafel van 10 cm bereikt op 58 m voor put F en op 141 m voor put G, H en I. De dichtste bedrijfsvreemde grondwaterwinning bevindt zich volgens DOV Bodemverkenner ( in de huidige situatie op 150 m (Veldvoort 16) en in de toekomstige situatie in fase 1 en 2 op respectievelijk 240 m (Veldvoort 16) en 209 m (Polderstraat 36). Binnen deze afstand bevinden zich geen groengebieden (bosgebied op meer dan 900 m ten westen van het bedrijf). Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 99/229

100 De grondwaterwinningen veroorzaken in de huidige en toekomstige situatie geen relevant effect op de dichtste naburige bedrijfsvreemde grondwaterwinningen. Op de groengebieden worden er geen relevante effecten van de grondwaterwinningen veroorzaakt. Er wordt dus geen of verwaarloosbaar effect begroot. Grondwaterkwaliteit Opslag van gevaarlijke producten fossiele brandstoffen Op het bedrijf zijn er 2 bovengrondse tanken: 1 mazouttank van 1.000l en 1 petroleumtank van l. Beide tanken zijn dubbelwandig. In de huidige situatie wordt de kippenstal verwarmd met warmeluchtblazers (8 van 75 kw), werkend op petroleum. De tank van l met diesel wordt gebruikt als brandstof voor de traktor. In de nieuwe situatie zal dit op dezelfde manier gebeuren. Dit betekent dat er zowel in fase 1 als fase 2 een nieuwe bovengrondse dubbelandige petroleumtank van l zal geplaatst worden. In de nieuwe situatie wordt de mazouttank van l verwijderd en vervangen door een nieuwe bovengrondse dubbelwandige mazouttank van l. De bestaande mazouttank van l heeft nog geen keuring ondergaan maar wordt van zodra die leeg is, verwijderd en vervangen door een nieuwe dubbelwandige tank van l. Het conformiteitsattest en keuringsattest van de petroleumtank l dateren van13/09/2011 en 07/08/2014. Ten minste om de 3 jaar moeten de tanks onderworpen worden aan een beperkt onderzoek. Een eerst volgende keuring dient te gebeuren in De nieuw te plaatsen tanken zullen voorzien zijn van een conformiteitsattest. De huidige situatie wordt beoordeeld als een negatief effect. De toekomstige situatie wordt beoordeeld als een gering negatief effect. reinigings- en ontsmettingsmiddelen Reinigingsproducten die gebruikt worden om de nippellijen te reinigen worden zowel in de huidige als de toekomstige situatie gestockeerd op een veilige plaats in een afgesloten ruimte. Er wordt enkel gebruik gemaakt van erkende producten. Het ontsmetten van de pluimveestallen na de ronde wordt uitgevoerd door een gespecialiseerde firma, nl. JM-Cleaning. Deze producten zijn niet in opslag op het bedrijf. De huidige en toekomstige situatie wordt beoordeeld als gering negatief effect. ongediertebestrijdingsmiddelen Ongediertebestrijding wordt uitgevoerd door een externe firma (MOB), die gebruikt maakt van erkende producten, die worden bijgehouden in een register. In de toekomstige situatie zal op het bedrijf dezelfde werkwijze gevolgd worden. Dit wordt beschouwd als een gering negatief effect. (Ondergrondse) opslag van afvalwater reinigingswater stallen De rundveestallen worden 1 maal per jaar in de zomer (wanneer de dieren op de weide staan) nat gereinigd. Het reinigingswater van het schoonspuiten van rundveestal 1 wordt opgevangen in de onderliggende mestkelder. Het reinigingswater van rundveestal 2 wordt opgevangen in een te voorziene opvangput van 10 m³. Volgens de waterbehoeftecijfers die gepubliceerd werden in de BBT-studie Veeteelt (Vito, 2006), wordt er in de rundveehouderij 30 m³ reinigingswater per jaar geproduceerd. Dit afvalwater wordt opgevangen in een citerne Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 100/229

101 van 10 m³ en een onderliggende mestkelder (1.145m³). Om de mest gedurende 6 maanden te kunnen stockeren is er een capaciteit van 81 m³ vereist, dit betekent dat er m³ reinigingswater kan opgevangen worden. De kippenstallen worden na iedere ronde eerste droog gereinigd. Daarna wordt steeds een natte reiniging uitgevoerd. Na de nodige inweektijd worden de stallen onder hoge druk schoon gespoten. Om de stal van kippen schoon te spuiten wordt er gedurende 4 uur met een hogedrukreiniger van 1.2 m³/u water verbruikt. Per ronde en per stal ontstaat er bijgevolg 4.8 m³ reinigingswater. In de huidige situatie wordt het reinigingswater volgens de regels van het Mestdecreet uitgevoerd op het veld. Dit betekent dat het reinigingswater van maximaal 3 rondes (26 weken dat het reinigingswater niet op het veld mag gebracht worden) dient opgevangen te worden. In totaal is dit 4.8 m³ x 3 = 14.4 m³ per stal. Het reinigingswater van de 2 bestaande pluimveestallen wordt op vandaag opgevangen in 1 citerne van 20 m³ en in de mestkelder onder de rundveestal. Onder de rundveestal kan er m³ mest gestockeerd worden, 81 m³ dient om de mest gedurende 6 maanden op te slaan, 20 m³ om het reinigingswater van de rundveestal en de resterende m³ om het reinigingswater van de kippenstallen op te slaan. In de huidige situatie is er bijgevolg voldoende opslagcapaciteit. In de nieuwe situatie wordt het reinigingswater van het reinigen van de nieuw te bouwen kippenstallen opgevangen in 2 citernes van 20 m³ (1 citerne per 2 stallen) en eveneens in de mestkelder onder rundveestal 1. Aangezien de oppervlakte van de nieuw te bouwen kippenstallen even groot zijn als de bestaande stallen, zal het verbruikte reinigingswater identiek zijn, nl 4.8 m³/ronde/stal. De totale productie aan reinigingswater voor alle kippenstallen samen bedraagt 28.8 m³. Bij het stockeren van 3 rondes is er een productie van 86.4 m³. Dit wordt opgevangen in citernes: 3 x 20 m³ en het gedeelte mestkelder (1.044m³) dat niet gebruikt wordt voor het opvangen van mengmest en reinigingswater van de rundveehouderij. In de toekomstige situatie wordt het reinigingswater eveneens volgens de regels van het Mestdecreet uitgevoerd. Zowel in de huidige als de geplande situatie wordt door de voldoende opslagcapaciteit uitgegaan van een gering negatief effect. perssappen, afkomstig van groenvoederopslag Het groenvoeder wordt gestockeerd op een sleufsilo van 40 m op 10 m en maximaal 2.5 m hoog. Het groenvoeder wordt zoveel mogelijk in droge omstandigheden geoogst opdat de sapverliezen zo beperkt mogelijk zouden zijn. Mochten er toch perssappen ontstaan, dan worden deze opgevangen in een opvangput van 7.5 m³ en uitgevoerd volgens de regels van het Mestdecreet. Dit blijft ongewijzigd in de toekomstige situatie. Dit wordt beschouwd als een gering negatief effect. Opslag van mest kippenmest De mest, bestaande uit een mengsel van houtkrullen enerzijds en uitwerpselen anderzijds, wordt verwijderd en onmiddellijk afgevoerd van het bedrijf na elke ronde. De mest wordt momenteel door een erkende mestvervoerder (Dams Handel en transport) opgehaald en geëxporteerd naar Nederland. De mest wordt dus afgezet conform de regels van het Mestdecreet. Omwille van de onmiddellijke afvoer van mest na iedere ronde, is een afzonderlijke mestopslagplaats buiten de stal niet vereist, en is er hier bijgevolg geen impact van te verwachten op de grondwaterkwaliteit. In de geplande situatie wijzigt dit niet. Peilputten zijn volgens Vlarem II art verplicht voor inrichtingen met mengmest waarin meer dan stuks gevogelte kunnen gehouden worden of inrichtingen die geheel of gedeeltelijk gelegen zijn binnen de beschermingszone van een grondwaterwinning. Aangezien er in de inrichting geen mengmest wordt opgeslagen zijn zowel in de huidige als toekomstige situatie peilputten niet verplicht. Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 101/229

102 Aangezien er geen opslag van kippenmest is en peilputten niet vereist zijn, is zowel in de huidige als de toekomstige situatie uitgegaan van geen effect. rundveemest De runderen aanwezig op het bedrijf worden in de huidige situatie en geplande situatie op dezelfde manier gehuisvest. Er worden 30 runderen 1-2 jaar in gedeeltelijk ingestrooide loopstallen gehouden. Alle overige runderen (40 zoogkoeien en 30 runderen minder dan 1 jaar) worden gehuisvest op stro. De mestkelder is lekdicht uitgerust, zodat verontreiniging van grondwater of bodem vermeden wordt. Vlarem II art schrijft voor runderen een minimale mestopslagcapaciteit voor mengmest van 6 maanden voor dieren die niet permanent op stal gehouden worden en voor stalmest een mestopslagcapaciteit van 3 maanden. De mestvaalt van 300 m³ is voorzien van een vloer uitgevoerd in verhard materiaal en langs 3 zijden omgeven door mestdichte wanden. De mestsappen worden opgevangen in een citerne van 7.5 m³. Aangezien het staltype waarin de runderen gehuisvest worden in de huidige situatie identiek is aan het staltype in de toekomstige situatie wordt er slecht één tabel (Tabel 53) met vereiste mestopslag weergegeven. Tabel 53: Vereiste mestopslag in de huidige en toekomstige situatie DIERSOORT Aantal Mengmest Stalmest dieren 6 maand m³/dierpl totaal 6 maand totaal 9 maand 3 maand m³/dierpl totaal 3 maand Rundvee, gedeeltelijk ingestrooide loopstallen Runderen 1-2 jaar 30 3, ,8 54 Rundvee, volledig ingestrooide loopstal (potstal) Zoog, reforme en > 2 jaar 40 5, Runderen <1 jaar 30 1,5 45 totaal rundvee TOTAAL Er dient 81 m³ mengmest en 333 m³ vaste mest gestockeerd te kunnen worden. Het bedrijf beschikt in de huidige en toekomstige situatie over een vergunde opslagcapaciteit van m³ mengmestopslag en 300 m³ vaste mestopslag. In de potstallen (rundveestallen op stro) kan er ongeveer 370 m³ gestockeerd worden. Door voldoende opslagcapaciteit van rundveemest zowel in de huidige als de toekomstige situatie, wordt uitgegaan van een gering negatief effect OPPERVLAKTEWATER Methodiek Inventarisatie waterlopen in het studiegebied In een hydrografische beschrijving van de bedrijfsomgeving worden de waterlopen in de nabijheid van het bedrijf weergegeven en besproken. Hiertoe wordt gebruik gemaakt van de relevante bekkenstudie uitgevoerd door de UIA (Onderzoek naar de verspreiding en de typologie van ecologisch waardevolle waterlopen in het Vlaamse Gewest) en de Vlaamse Hydrografische Atlas. Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 102/229

103 De relevante waterlopen in het studiegebied worden in kaart gebracht. De kwaliteit van de waterlopen in de omgeving van het bedrijf wordt beschreven op basis van metingen van de Biotische index en de Prati index (gegevens meetpunten VMM). Naast de reguliere VMM-meetpunten wordt er ook gebruik gemaakt van eventueel aanwezige MAP-meetplaatsen voor een inschatting van de oppervlaktewaterkwaliteit (gegevens VMM). Waterhuishouding Bij de beoordeling van de effecten in de huidige situatie worden de effecten beoordeeld van de vergunde situatie. Bij de beoordeling van de effecten in de geplande situatie worden de gecumuleerde effecten van de huidige vergunde situatie + de geplande uitbreiding beoordeeld. Bij deze beoordeling worden de effecten in feite dan ook vergeleken t.o.v. de situatie waarbij er geen exploitatie is. Door de relatief grote oppervlakte die de gebouwen innemen bij een landbouwbedrijf, dient nagegaan te worden of er voor het voorliggende bedrijf door de verharding en de daaraan gekoppelde waterafvoer geen problemen zouden kunnen optreden. De reeds aanwezige en bijkomende verharding zal namelijk zorgen voor een wijziging in infiltratiehoeveelheid, gevolgd door een wijziging van de afstromingshoeveelheid. Er zal op een kwalitatieve wijze nagegaan worden of de geplande ingreep gelegen is in of effecten kan hebben op een risicozone voor overstromingen. Deze zones kunnen afgeleid worden a.d.h.v. de watertoetskaart met overstromingsgevoelige gebieden. Inzake bijkomende verharde oppervlakte en dakoppervlakte is de gewestelijke stedenbouwkundige verordening inzake hemelwaterputten, infiltratievoorzieningen en gescheiden afvoer van afvalwater en hemelwater van toepassing (Besluit van de Vlaamse Regering dd. 01/10/2004). Het besluit voorziet dat elke constructie of verharding groter dan 40 m² aan de verordening moet voldoen. Bij nieuwbouw van eengezinswoningen is de plaatsing van een hemelwaterput met een minimale inhoud van 5000 l verplicht. Voor nieuwe gebouwen groter dan 100 m², bedraagt het volume van de hemelwaterput 50 l/m² horizontaal dakoppervlakte met een maximum van 10 m³, tenzij gemotiveerd kan worden dat er een groter nuttig hergebruik mogelijk is. Op basis van het document Waterwegwijzer voor architecten (VMM, 2000) kan rekening houdende met aanwezige of geplande waterciternes en de grootte van het ontvangende dakoppervlak dat is aangesloten op de waterciterne, berekend worden hoeveel hemelwater kan aangewend worden. Hierbij wordt toevoerend dakoppervlak bepaald door de horizontale dakoppervlak x hellingscoëfficiënt x dakbedekkingcoëfficiënt x filtercoëfficiënt. Voor een symmetrisch dak is de hellingscoëfficiënt 1. De dakbedekkingcoëfficiënt voor een hellend dak bedraagt 0,9. Voor de filtercoëfficiënt wordt met 0,9 gerekend. Berekeningen worden uitgevoerd bij een leegstand van de hemelwaterput van maximum 5 % van de tijd. Voor de bouw van een constructie of de aanleg van verharding is de plaatsing van een infiltratievoorziening verplicht tenzij het goed kleiner is dan 250 m². De infiltratieoppervlakte van de infiltratievoorziening bedraagt 4 m²/100 m² afwaterende oppervlakte en het buffervolume van de infiltratievoorziening betreft 25 l/m² afwaterend oppervlakte. Als in een hemelwaterput wordt voorzien, mag de afwaterende oppervlakte verminderd worden met 60 m². De plaatsing van een infiltratievoorziening is verboden in beschermingszone 1 of 2 van een drinkwatergebied. Er dient dan een buffervoorziening geplaatst te worden. Als een buffervoorziening moet aangelegd worden, bedraagt het buffervolume van de buffervoorziening minimaal 25 l/m²/afwaterend oppervlakte. Als de afwaterende oppervlakte groter is dan 2500 m², wordt de buffervoorziening uitgerust met een vertraagde afvoer met een maximaal ledigingsdebiet van 20 l/s/ha. Een afwijking van de verplichting van de verordening kan aangevraagd worden omwille van specifieke redenen met betrekking tot de mogelijkheden van hergebruik of plaatselijke terreinkenmerken. Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 103/229

104 De toetsing aan de nieuwe gewestelijke stedenbouwkundige verordening inzake hemelwaterputten, infiltratievoorzieningen, buffervoorzieningen en gescheiden lozing van afvalwater en hemelwater, wordt uitgevoerd volgens Tabel 54. Tabel 54: Significantiekader ter beoordeling van bijkomende verharding Toetsing Geen bijkomende verharding; ofwel Bijkomende verharding in niet overstromingsgevoelig gebied, voldaan aan de stedenbouwkundige verordening Bijkomende verharding in mogelijks overstromingsgevoelig gebied, voldaan aan de stedenbouwkundige verordening, Bijkomende verharding in overstromingsgevoelig gebied, voldaan aan de stedenbouwkundige verordening Bijkomend verharding niet voldaan aan de stedenbouwkundige verordening Beoordeling Geen of verwaarloosbaar effect Gering negatief effect Matig negatief effect Negatief effect Waterkwaliteit Mogelijke bronnen van oppervlaktewaterverontreiniging voor de inrichting werden besproken in het subdeel waterkwaliteit grondwater. Gezien het bedrijf noch in de huidige noch in de geplande situatie bedrijfsafvalwater loost wordt in dit subhoofdstuk enkel het effect van directe lozing van huishoudelijk afvalwater in het oppervlaktewater beschouwd op basis van Tabel 55. Tabel 55: Significantiekader ter beoordeling van lozing van huishoudelijk afvalwater Toetsing Geen lozing van afvalwater op oppervlaktewater Lozing van afvalwater op oppervlaktewater na verregaande zuivering (IBA of KWZI) Directe lozing van afvalwater op oppervlaktewater met beperkte zuivering (bv. septische put) Lozing van afvalwater op oppervlaktewater zonder voorafgaande zuivering Beoordeling Geen of verwaarloosbaar effect Gering negatief effect Matig negatief effect Negatief effect Structuureffecten Het project gaat niet gepaard met ingrepen aan of kruisingen van een waterloop. Bijgevolg treden structuureffecten niet op. Bijgevolg wordt geen effect toegekend aan het thema structuur. Watergebruik Er dient een waterbalans opgesteld te worden. Alle stromen van de waterbalans worden kwantitatief ingeschat. Door de realisatie van het project treden wijzigingen op inzake waterverbruik. Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 104/229

105 Voor de waterbehoeftecijfers wordt inzake drinkwater en reinigingswaterverbruik per dier de cijfers gebruikt, die gepubliceerd werden in de studie Waterwegwijzer in de veehouderij (VMM, 2001). Op basis van de studie Waterwegwijzer in de veehouderij (VMM, 2001) wordt het huishoudelijk waterverbruik ingeschat op 30 m³/persoon. Voor de hoeveelheid hemelwater wordt standaard gerekend met 800 mm/m²/jaar. Op basis van het document Waterwegwijzer voor architecten (VMM, 2000) kan rekening houdende met aanwezige of geplande waterciternes en de grootte van het ontvangende dakoppervlak dat is aangesloten op de waterciterne, berekend worden hoeveel hemelwater kan aangewend worden. Het waterverbruik wordt op twee verschillende manieren beoordeeld. In eerste instantie wordt er voor de bestaande situatie op basis van het werkelijk gemeten waterverbruik nagegaan of er sprake is van overmatig waterverbruik door toetsing ten opzichte van een theoretische waterverbruikbehoefte op basis van het vergund aantal dieren. Ten tweede wordt voor de geplande situatie het theoretisch verbruik vergeleken met het verbruik in de actueel vergunde situatie. Tevens wordt dieper ingegaan op de verschillende gebruikte waterbronnen. De beoordelingscriteria worden weergegeven in Tabel 56. Bij de beoordeling van de effecten in de huidige situatie worden de effecten beoordeeld van de vergunde situatie. Bij de beoordeling van de effecten in de geplande situatie worden de gecumuleerde effecten van de huidige vergunde situatie + de geplande uitbreiding beoordeeld. Bij deze beoordeling worden de effecten in feite dan ook vergeleken t.o.v. de situatie waarbij er geen exploitatie is. Overmatig waterverbruik Tabel 56: Significantiekader ter beoordeling van het waterverbruik Toetsing Werkelijk verbruik < of = aan theoretische waterbehoefte Werkelijk verbruik> theoretische waterbehoefte, maar < 10 % van de theoretische waterbehoefte Werkelijk verbruik tussen 10 à 30 % van de theoretische waterbehoefte Werkelijk verbruik > 30 % van de theoretische waterbehoefte Beoordeling Geen of verwaarloosbaar effect Gering negatief effect Matig negatief effect Negatief effect Waterbronnen Tabel 57: Significantiekader ter beoordeling van de waterbronnen Toetsing Geen gebruik van grondwater of enkel gebruik van ondiep grondwater waarbij alternatieve waterbronnen niet wenselijk zijn Er wordt ondiep grondwater gebruikt, waarvoor alternatieven mogelijk zijn Er wordt diep grondwater gebruikt, maar enkel voor hoogwaardige toepassingen; alternatieven zijn niet wenselijk/mogelijk Grondwater wordt eveneens gebruikt voor laagwaardige toepassingen Beoordeling Geen of verwaarloosbaar effect Gering negatief effect Matig negatief effect Negatief effect Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 105/229

106 Analyse van de referentiesituatie Hydrografisch situeert het studiegebied zich in het Maasbekken, subhydrografisch in de zone Weerysebeek van monding Weehagensebeek (excl.) tot monding in Mark'. Het bedrijf water af naar achter toe in de Veldvoortloop, een waterloop van 2 de categorie. Op m ten noorden van het bedrijf bevindt zich een VMM-meetpunt in de Veldvoortloop ter hoogte van het kruispunt Huisheuvel en Heivelden. De Prati-index geeft matig verontreinigd aan. Sinds 1997 zijn er geen BBI (Biotische Index) metingen meer uitgevoerd. Op dezelfde plaats is er ook een MAP-meetpunt waarbij er gedurende de laatste 2 jaar in de maand januari en februari telkens een nitraatconcentratie van meer dan 50 mg NO3/l wordt vastgesteld om dan in mei te dalen tot minder dan 5 mg NO3/l. De effecten die zich voordoen bij de huidige exploitatie worden, om onnodige herhalingen te vermijden, opgenomen bij de bespreking van de effectinschatting en de analyse van de geplande situatie. Op deze wijze komt onmiddellijk het verschil tussen de effecten in de huidige en de geplande situatie duidelijk tot uiting Effectinschatting - Analyse van de geplande situatie Waterhuishouding Het bedrijf bestaat in de huidige situatie uit 2 rundveestallen, 2 kippenstallen en een woning. In de toekomstige situatie worden er 4 nieuwe kippenstallen bijgebouwd (6.752 m²). Het bedrijf kan dus aanzien worden als een infrastructuurcomplex. Volgens de kaart met overstromingsgevoelige gebieden (zie Figuur 19 in bijlage) is het bedrijf gelegen in overstromingsgevoelig gebied. Vooraan de bestaande stallen en tussen de bestaande stallen is er betonverharding aangelegd met een totale oppervlakte van m². De stallen zijn te bereiken langs de bestaande betonverharding. Het hemelwater dat terechtkomt op de verharde oppervlakte stroomt in de huidige situatie af van de verhardingen en infiltreert in het omliggende grasland. De waterhuishouding van de verharding in de bestaande toestand blijft ongewijzigd in de toekomstige situatie. In de huidige situatie bedraagt het dakoppervlakte van de gebouwen m². Momenteel wordt het dakoppervlakte van de woning en alle stallen met uitzondering van rundveestal 1 (4.989 m²) opgevangen in 5 ondergrondse hemelwaterputten van van 20 m³. Het water dat valt op rundveestal 1 infiltreert in de bodem. In de huidige situatie wordt dan ook uitgegaan van geen of verwaarloosbaar negatief effect. In de toekomstige situatie wordt er voor en tussen de nieuw te bouwen kippenstallen een bijkomende verharding aangelegd van 2 x m². Het hemelwater dat valt op de bijkomende verharding van m² die aangelegd wordt om de nieuw te bouwen kippenstal te kunnen bereiken, zal infiltreren in het nabije akkerland. Problemen inzake wateroverlast hebben zich in het verleden nog niet voorgedaan. Er worden 4 nieuwe kippenstallen gebouwd met een totale oppervlakte van m². De percelen waarop de nieuwe stallen gebouwd worden, zijn niet- infiltratiegevoelig. De percelen achterliggend zijn infiltratiegevoelig. Bij elke nieuw te bouwen stal wordt een hemelwaterput van 20 m³ geplaatst. Volgens de stedenbouwkundige verordening dient er een infiltratievoorziening met een infiltratieoppervlakte van 260 m² met een buffervolume van 162 m³ geplaatst te worden berekend op basis van een afwaterend oppervlakte dat rekening houdt met een horizontale dakoppervlakte van m² (60 m² x 4 voor vermindering afwaterend oppervlakte door het plaatsen van een hemelwaterput bij 4 stallen) of m² van de nieuwbouwstallen. De infiltratievoorziening wordt achter de stallen geplaatst. Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 106/229

107 Door het voorzien van een infiltratievoorziening volgens de stedenbouwkundige voorschriften en door het feit dat het bedrijf gelegen is in niet overstromingsgevoelig gebied, is er sprake van geen of verwaarloosbaar negatief effect. Waterkwaliteit Het huishoudelijk afvalwater van de woning van 5 gezinsleden en 2 personeelsleden (ca. 210 m³ per jaar) wordt in de actuele situatie geloosd in de gracht na behandeling in een IBA. Gezien de ligging op het zoneringsplan in individueel te optimaliseren buitengebied is een individuele zuiveringsinstallatie een vereiste. Zowel in de huidige als de toekomstige situatie wordt er uitgegaan van een gering negatief effect. Overmatig waterverbruik In bijgevoegde figuren (Figuur 20, Figuur 21 en Figuur 22 in bijlage) wordt een overzicht gegeven van de waterbalans in de huidige en de geplande situatie. Voor de berekening van de waterbehoefte en het waterverbruik in de toekomstige situatie verwijzen we naar hoofdstuk 3.6. Volgens de huidige vergunde aantallen bedraagt de totale drinkwaterbehoefte van de dieren m³/j en de reinigingswaterbehoefte 870 m³/j: 30 m³ voor de rundveestallen en 840 m³ voor de kippenstallen. Op basis van de 5 gezinsleden en 2 personeelsleden is er een waterverbruik van 210 m³/j. In totaal is er een waterverbruik van m³/j. In 2013 en 2014 waren de rundveestallen in opbouw, waardoor er nog geen runderen aanwezig waren. De totale waterbehoefte zonder de runderen bedraagt: 5040 m³/j drinkwater kippen, 840 m³ reinigingswater kippenstallen en 210 m³ gezinsverbruik of in totaal m³/j. Hemelwater van de kippenstallen, rundveestal 2 en woning wordt opgevangen in een ondergrondse hemelwaterputten van in totaal 100 m³ en wordt gebruikt om de rundvee- en kippenstallen schoon te spuiten. De kippenstallen, rundveestal 2 en de woning hebben een oppervlakte van m² waardoor er maximaal m³/j hemelwater (toevoerend dakoppervlakte van m² x 0.8 m³/m²/j) beschikbaar is. In werkelijkheid is er op basis van de dimensioneringsgrafiek m³/j beschikbaar. Aangezien er slechts maximaal 30 m³/j water nodig is voor het reinigen van de rundveestallen en 840 m³ voor het reinigen van de kippenstallen (volgens fofaitaire cijfers) en 67.2 m³ volgens eigen inschattingen (4.8 m³/ronde/stal x 7 rondes x 2 stallen), is er voldoende hemelwater beschikbaar. Het verbruik aan hemelwater wordt niet gemeten. Voor het overige wordt grondwater gebruikt als drinkwater voor de dieren en in het huishouden. Op basis van de wateraangifte voor het bedrijf voor productiejaar 2013 en 2014 was er op basis van een geregistreerde debietmeterstand een grondwaterverbruik van respectievelijk m³ en m³ (2.540 boorput F +370 m³ boorput G). Er is een grondwatervergunning voor het oppompen van maximaal (boorput F) en (boorput G) m³/j. Voor wat betreft boorput F werd er meer opgepompt dan vergund en dit omdat deze pas in de loop van 2014 werd in gebruik genomen. Aangezien boorput F en G op dezelfde watervoerende laag zitten en er niet meer opgepompt wordt dan de gezamenlijke vergunde hoeveelheid, wordt dit als verwaarloosbaar effect beoordeeld. Uit bovenstaande gegevens blijkt dat het totale werkelijke waterverbruik lager is dan de theoretische waterbehoefte, waardoor er uitgegaan wordt van geen of verwaarloosbaar effect. In de toekomstige situatie zal ook leidingwater gebruikt worden in het huishouden. Aan de overige waterstromen wijzigt er niets. In fase 1 en 2 wordt de drinkwaterbehoefte voor de dieren respectievelijk geschat op m³/j en m³/j en de reinigingswaterbehoefte op m³/j en m³/j. Dit waterverbruik werd berekend op basis van de waterverbruikcijfers die gehanteerd worden door de VMM, en opgenomen zijn in de studie Waterwegwijzer voor de veehouderij (VMM, 2001). In fase 1 komt er een dakoppervlakte van m² en een verharding van m² bij waardoor er maximaal m³/j hemelwater beschikbaar zou zijn. Op basis van de 140 m³ hemelwateropslag in fase 1 en de dimensioneringsgrafiek, is er m³/j hemelwater werkelijk beschikbaar. Aangezien er slechts maximaal 30 m³/j water nodig is voor het reinigen van de rundveestallen en m³ voor het reinigen van de kippenstallen (volgens fofaitaire cijfers) of 134 m³ volgens eigen inschattingen Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 107/229

108 (4.8 m³/ronde/stal x 7 rondes x 4 stallen), is er voldoende hemelwater beschikbaar. In fase 2 komen dezelfde oppervlakten en hemelwaterputten erbij als in fase 1, waardoor de totale maximale beschikbare hemelwateropslag m³/j bedraagt. Op basis van 180 m³ hemelwateropslag en de dimensioneringsgrafiek is er een werkelijke beschikbaarheid van m³/j. Voor het reinigen van de stallen is er een maximaal verbruik van m³/j (30 m³ voor de runderen en m³ voor de kippen) volgens forfaitaire cijfers en volgens eigen inschattingen 202 m³ /j (4.8 m³/ronde/stal x 7 rondes x 4 stallen) reinigingswater kippen waaruit blijkt dat er voldoende opslagcapacteit en beschikbaarheid aan hemelwater is. De waterbehoefte voor het huishoudelijk gebruik is 210 m³/j. Er wordt een grondwatervergunning aangevraagd voor m³/j in fase 1 en voor m³/j in fase 2 als drinkwater voor de dieren. Gezien de werkelijke verbruiken zowel voor grondwater- als hemelwatergebruik steeds lager zullen zijn in de toekomstige situatie dan de theoretische waterbehoefte kan er uitgegaan worden van geen of een verwaarloosbaar effect. Waterbronnen Het bedrijf maakte tot nu toe gebruik van grondwater als drinkwater voor de dieren. Voor de reiniging van de stallen wordt er hemelwater aangewend. In het huishouden wordt er zowel gebruik gemaakt van grondwater als van hemelwater. In de toekomstige situatie zullen dezelfde waterbronnen voor dezelfde watertoepassingen gebruikt worden als in de huidige situatie met uitzondering van het feit dat er in het huishouden leidingwater zal aangewend worden in plaats van grondwater. Zowel in de huidige als toekomstige situatie wordt grondwater ingezet voor hoogwaardige toepassingen, waardoor kan uitgegaan worden van een matig negatief effect SYNTHESE De bouw van de nieuwe stal vereist een bronbemaling gedurende de aanlegfase. De invloedssfeer van de bemaling reikt enkel tot binnen het bedrijfsterrein zelf, waardoor wordt uitgegaan van geen of een verwaarloosbaar effect. Inzake de eigen grondwaterwinning wordt er zowel in de huidige als de toekomstige situatie geen of een verwaarloosbaar effect op naburige grondwaterwinningen veroorzaakt zolang de grondwaterinning van de buur niet is aangelegd. Op het bedrijf is er zowel in de huidige als toekomstige situatie opslag van bepaalde risicostoffen. Het ontbreken van een periodieke keuring in de huidige situatie wordt beoordeeld als een negatief effect. Door de beveiligde opslag en de periodiek uitgevoerde controles wordt de toekomstige situatie beoordeeld als een gering negatief effect. Opslag van reinigings-, ontsmettings-, en ongediertebestrijdingsmiddelen worden beoordeeld als een gering negatief effect doordat gebruik gemaakt wordt van erkende producten die op een veilige plaats worden gestockeerd. Zowel in de huidige als de toekomstige situatie is er voldoende opslag van reinigingswater en perssappen afkomstig van de opslag van groenvoeder, hierdoor wordt uitgegaan van een gering negatief effect. Aangezien er geen opslag is van kippenmest en peilputten niet vereist zijn, wordt zowel in de huidige situatie als in de toekomstige situatie uitgegaan van geen effect. Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 108/229

109 Door voldoende opslagcapaciteit van rundveemest wordt zowel in de huidige als toekomstige situatie uitgegaan van een gering negatief effect. In de huidige situatie infiltreert het hemelwater dat valt op de verharding in de bodem rond het bedrijf. Het hemelwater dat valt op de bestaande kippenstallen, rundveestal 2 en de woning wordt opgevangen in hemelwaterputten. Het hemelwater dat valt op rundveestal 1 infiltreert in de bodem. In de huidige situatie wordt dan ook uitgegaan van geen of verwaarloosbaar negatief effect. In de toekomstige situatie blijft de waterhuishouding van de bestaande toestand behouden. Het hemelwater van de nieuw aan te leggen betonverharding, infiltreert in de nabij liggende bodem. Het hemelwater dat valt op elke nieuw te bouwen kippenstal wordt opgevangen in een hemelwaterput van 20 m³, waarna het overloopt in een infiltratievoorziening met een infiltratieoppervlakte van 260 m² en een buffervolume van 162 m³. In de toekomstige situatie is voldaan aan de stedenbouwkundige verordening waardoor er wordt uitgegaan van geen of verwaarloosbaar negatief effect. Het huishoudelijk afvalwater van de woning wordt zowel in de huidige als toekomstige situatie geloosd op het oppervlaktewater na behandeling in een individuele zuiveringsinstallatie. Er wordt uitgegaan van een gering negatief effect. Zowel in de huidige als in de toekomstige situatie is het totale werkelijk waterverbruik < of = de theoretische waterbehoefte waardoor wordt uitgegaan van geen of verwaarloosbaar effect inzake waterverbruik. Door het gebruik van hemelwater voor laagwaardige toepassignen en het gebruik van grondwater voor hoogwaardige toepassingen in de huidige en de toekomstige situatie wordt er uitgegaan van een matig negatief effect MILDERENDE MAATREGELEN Reeds toegepast in de huidige situatie Er wordt geen bedrijfsafvalwater geloosd Gebruik van erkende producten De stallen worden eerst droog gereinigd alvorens nat schoon te spuiten Periodieke reiniging verharde oppervlakten om afspoelen potentiële verontreiniging te voorkomen Geplande maatregelen Het hemelwater van de nieuw te bouwen kippenstallen zal opgevangen en zal gebruikt worden voor het reinigen van de nieuwe kippenstallen. Het hemelwater dat valt op de nieuw te bouwen kippenstal zal geïnfiltreerd worden vooraleer het vertraagd afgevoerd wordt naar de gracht Verdere mogelijkheden of aanbevelingen Volgende tips zijn belangrijk voor een duurzaam watergebruik op bedrijfsniveau: Herstel lekken zo snel mogelijk en laat het water niet onnodig lopen Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 109/229

110 Verder gebruik maken van een waterzuinige hogedrukreiniger. Hiermee kan het waterverbruik in vergelijking met een klassieke tuinslang tot de helft teruggebracht worden. De meest efficiënte hogedrukreinigers hebben een debiet van 6,5 l/min. Zowat alle types laten het gebruik van alternatieve waterbronnen vrij van bezinkbare deeltjes- toe. Bij gebruik van niet-leidingwater raden de producenten een extra voorfilter aan. Zorg bij het gebruik van een hogedrukreiniger altijd voor voldoende verluchting. Gebruik van goede drinkbakken, nippels en dergelijke. Vermijd mors- en lekverliezen door het afstellen van vlotter, Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 110/229

111 5.3 BODEM AFBAKENING STUDIEGEBIED Inhoudelijke afbakening De directe ingrepen op de bodem binnen het projectgebied kunnen veroorzaakt worden door het vergraven van de bodem in functie van de aanleg van nieuwe infrastructuren en grondverontreiniging door lekkage van opslagtanks. Depositie van verzurende stoffen zijn vnl. van belang voor de gevolgen op vegetatie en zullen dan ook in de discipline fauna & flora behandeld worden. Ook effecten op de bodem door het uitrijden van mest worden mee in rekening gebracht te worden, niettegenstaande het uitrijden van mest in feite geen directe link heeft met MER-plichtig project (zelfs zonder de uitbating van de stallen dienen de landbouwgronden bemest te worden) Geografische afbakening Het studiegebied omvat dan ook de onmiddellijke omgeving van het projectgebied en de in gebruik zijnde landbouwgronden TOELICHTING GEGEVENSGEBRUIK De voornaamste gegevensbronnen zijn: Geologische kaart van België, Vlaams Gewest, schaal 1/ (Belgische geologische dienst) Bodemkaart van België, schaal 1/ (Instituut tot aanmoediging van het Wetenschappelijk Onderzoek in Nijverheid en Landbouw, I.W.O.N.l.) Topografische kaart Databank Ondergrond Vlaanderen METHODIEK Voor de bespreking van de referentiesituatie voor de discipline bodem wordt een beschrijving gegeven van de geologie in het studiegebied. De geologische informatie (diepte Tertiair, verschillende voorkomende formaties, dikte Quartair, ) wordt afgeleid uit de Geologische kaart van België (enerzijds met kaartmateriaal, anderzijds met informatie uit het bijhorend verklarend tekstgedeelte). Op basis van de Bodemkaart van België worden de bodemseries nagegaan die typerend zijn voor het bedrijf en de omgeving. Effecten op de bodem ten gevolge van de bedrijfsuitbating, zowel in de actuele situatie als in de geplande situatie kunnen zijn: Bodemverontreiniging door opslag risicostoffen en het verplaatsen van grond Effecten op bodemprocessen door verzuring en vermesting; Bodemverstoring door aanleg verhardingen, graafwerkzaamheden, etc. Bodemverontreiniging Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 111/229

112 Mogelijke puntbronnen van bodemverontreiniging op het bedrijf zijn: opslag van gevaarlijke producten (fossiele brandstoffen, reinigings-, ontsmettings- en ongediertebestrijdingsmiddelen) opslag van afvalwater (reinigingswater stallen, perssappen) opslag van mest. Bodemverontreiniging hangt nauw samen met grondwaterverontreiniging, zoals reeds in het bovenstaande hoofdstuk 'water' werd behandeld. De potentiële effecten van hoger vermelde elementen op bodemverontreiniging kunnen als volledig gelijkaardig ingeschat worden als de effecten op potentiële grondwaterverontreiniging. Bijgevolg wordt hier niet meer op ingegaan. De afgegraven grond wordt weggevoerd en kan, indien verontreinigd, op andere plaatsen aanleiding geven tot bodemverontreiniging. Het Vlarebo regelt het afvoeren en hergebruik van grond. Bij de effectbespreking bodemverstoring in de geplande situatie wordt dan ook louter een grondbalans opgemaakt, waarbij aangegeven wordt hoeveel grond er zal worden aan- of afgevoerd. Effecten op bodemprocessen door verzuring & vermesting Vermesting en verzuring kan gebeuren door: Depositie van nutriënten die door het bedrijf werden uitgestoten: verzurende en vermestende depositie; Het uitrijden van mest op het land Calamiteiten: lek in de mestopslag Bij de effecten in de geplande situatie wordt een beschrijving gegeven op welke manier de mest wordt afgezet in de actuele en geplande situatie. Op deze manier wordt een inzicht gekregen in de werking van het bedrijf. Effecten worden hier echter niet aan gekoppeld. Hiervoor wordt verwezen naar de discipline fauna & flora. Inzake effecten te wijten aan mogelijke lekken bij de mestopslag wordt verwezen naar de discipline water (grondwater). Bodemverstoring Door de aanleg van nieuwe infrastructuren kan er bodemverstoring optreden. Naast het effect op aantasting van het bodemprofiel kan dit eveneens een verstoring van het archeologisch bodemarchief veroorzaken. Voor dit laatste wordt verwezen naar de discipline Landschappen, Bouwkundig erfgoed en Archeologie. Een beoordeling is mogelijk op basis van de landbouwtyperingskaart (opgemaakt door VLM in opdracht van de afdeling Land). Deze kaart heeft als doel een eenduidige differentiatie van het agrarisch gebied te bekomen. Hiervoor wordt in een eerste deel een waardering toegekend aan individueel geregistreerde landbouwpercelen op basis van bodemgeschiktheid, bemestingsnorm, perceelskenmerken en bedrijfskenmerken. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden dat de impact op het ruimtebeslag bij een nieuw bedrijf groter is dan bij een bestaand bedrijf. Tabel 58: Significantiekader ter beoordeling van de bodemverstoring Toetsing Beoordeling Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 112/229

113 Geen nieuwe infrastructuren; nieuwe infrastructuren enkel ter hoogte van het bestaande bedrijfsterrein en aansluitend aan bestaande gebouwen (waar geen akkerbouw plaatsvindt), uitbreiding bestaand bedrijf op aanliggend perceel ter hoogte van landbouwgrond met (zeer) lage of matige waardering; inplanting nieuw bedrijf ter hoogte van landbouwgrond met (zeer) lage waardering. Uitbreiding bestaand bedrijf ter hoogte van landbouwgrond met (zeer) hoge waardering; of inplanting nieuw bedrijf ter hoogte van landbouwgrond met matige waardering Inplanting nieuw bedrijf ter hoogte van landbouwgrond met hoge waardering Inplanting nieuw bedrijf ter hoogte van landbouwgrond met zeer hoge waardering Geen of verwaarloosbaar effect Gering negatief effect Matig negatief effect Negatief effect ANALYSE REFERENTIESITUATIE Voor de relevante figuren wordt verwezen naar de bijlagen. Volgende figuren worden hierbij opgenomen: Kaart bodemtypes Figuur 23 Kaart bodemtextuur Belgische bodemclassificatie Figuur 24 Landbouwgebruik percelen 2014 Figuur Beschrijving geologie Ter hoogte van het bedrijf en de percelen zijn de Zanden van Berchem en/of Voort de dagzomende laag. Deze formatie wordt gevormd door grijs halfgrof tot grof glimmerhoudende, kwartsrijke zanden met regelmatig dunne klei. Quartair De quartaire afzettingen bezitten in het studiegebied een dikte van + 60 m (afgeleid uit de Geologische kaart van België, kaartblad 2-8 Meerle - Turnhout). Tertiair De tertiaire afzettingen, die in het studiegebied onmiddellijk onder het Quartair dek worden teruggevonden, zijn van jong naar oud: - Formatie van Gent: dit pakket bestaat uit massief tot horizontaal gelaagd fijn zand met discontinue grofkorrelige laagjes - Formatie van Weelde, Lid van Turhout: kleiig tot zandig micahoudend niet kalkrijk complex. De kleiafzettingen zijn massief, subhorizontaal, lensvormig en in minder mate golvend gelaagd. Typerend zijn één of meerdere begroeiingshorizonten en/of bodemhorizonten. - Formatie van Weelde, Lid van Rijkevorsel: kleiig-zandig complex waarvan de dikte gemiddeld tussen de 5 en 10 m ligt. Ze is opgebouwd uit grijze tot blauwgrijze niet kalkhoudende klei, al dan niet silteus, soms overgaand naar zwarte tot donkerbruine klei als gevolg van het venig of humeus karakter. - Formatie van Malle, Lid van Brasschaat: Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 113/229

114 zandig complex waarvan dikte schommelt van minder dan 10 m tot 30 m. Het complex heeft dominante korrelgrootteverdeling gaande van zeer fijn tot halffijn zand. Typerende mineralen zijn mica's en glauconiet. - de Formatie van Merksplas: de dikte schommelt tussen de 2 tot 15 m. Deze formatie bestaat uit een formatie van Merksplas A en B Beschrijving bodem Het bedrijf is gelegen in een gebied met bodemkenmerken Zeg en w-sfg en omgeven door Zdg. Tabel 59: Omschrijving bodemtype projectgebied (bron : kaart bodemtype geopunt Vlaanderen) bodemtype Zeg Omschrijving bodemtype Natte zandbodem met duidelijke ijzer en/of humus B horizont textuurklasse zand drainageklasse nat, sterk gleyig met reductiehorizont bodemtype w-sfg Omschrijving bodemtype Zeer natte lemige zandbodem met duidelijk ijzer en/of humus B-horizont textuurklasse Lemig zand drainageklasse Zeer nat, zeer sterk gleyig met reductiehorizont Het bedrijf en de omgeving ligt in een gebied van lemig zand (S) en zand (Z), Het landbouwperceel waarop de nieuw te bouwen stallen komen, werden in 2014 en 2013 gebruikt voor akkerbouw, meer in het bijzonder voor het telen van maïs EFFECTBEPALING Effecten in de actuele situatie Bodemverontreiniging Opslag van gevaarlijke producten, afvalwater en mest Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 114/229

115 De opslag van brandstof kan enkel in geval van een accidentele situatie verantwoordelijk zijn voor eventuele bodemverontreiniging. Gezien dubbelwandig en bovengronds uitgevoerd is het risico hierop beperkt. Bij eventuele accidentele situatie kan onmiddellijk ingegrepen worden om relevante effecten te vermijden. Door de gecontroleerde opslag van reinigings-, ontsmettings-, en ongediertebestrijdingsmiddelen wordt hiervan evenmin impact verwacht, behoudens bij calamiteiten. De betonstructuren vermijden uitloging naar de bodem bij toepassing van deze stoffen. Bijkomend is er aangepaste opslag voorzien van het reinigingswater zodat ook op dit punt geen impact te verwachten is behoudens bij calamiteiten. De opslag van voeder in betonnen sleufsilo s vermijdt uitspoeling van perssappen naar de bodem. De opslag van mest in een mestvaalt uitgevoerd met een betonnen vloer, omgeven door 3 muren en opvang van mestsappen, vermijdt uitspoeling naar de bodem. Bodemverstoring Verharding In de bestaande situatie dient rekening gehouden te worden met de bestaande verharding omwille van de aanwezigheid van de bedrijfswoning, de bestaande stallen en de verharding rondom en tussen de bestaande stallen. Deze verharding verhindert de infiltratie van het hemelwater Effecten in de geplande situatie T.o.v. de actuele situatie worden wijzigingen voorzien m.b.t.: Bodemverontreiniging door wijziging in opslag van brandstof, voeder en mest (inclusief reinigingswater) Wijze van mestafzet Bodemverstoring (door aanleg nieuwe stal en verharding) Bodemverontreiniging Opslag van brandstoffen, bestrijdingsmiddelen en mest In de geplande situatie wordt een uitbreiding van de opslag voor brandstoffen voorzien. Mits te voldoen aan de wettelijke bepalingen aangaande de opslag kan verwacht worden dat er louter bij calamiteiten een impact te verwachten is. De totaal voorziene opslaghoeveelheden zijn dermate beperkt dat er qua impact nauwelijks een relevant effect te verwachten is in vergelijking met de actuele situatie. Van de extra opslag van reinigingswater die voorzien wordt is ook enkel bij calamiteit een mogelijke impact te verwachten. Effecten op bodemprocessen door verzuring en vermesting: wijze van mestafzet De mest geproduceerd door het vergund aantal runderen: 1120 m³ stalmest en 160 m³ mengmest wordt voor 25 % op eigen grond uitgevoerd. De overige mest wordt afgezet in burenregeling op nabijliggende grond. In de toekomstige situatie blijft de situatie identiek aan de vergunde toestand. Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 115/229

116 Na de ronde wordt de mest rechtstreeks afgevoerd naar een externe verwerkingsinstallatie (Dams Mesthandel). Dit gebeurt op vandaag zo in de bestaande situatie en zal ook zo in de toekomst gebeuren. In de huidige situatie wordt er op basis van de vergunde productie ongeveer 850 ton kippenmest per jaar geproduceerd en afgevoerd, in de nieuwe situatie wordt er zowel in fase 1 als fase 2 telkens 850 ton extra afgevoerd. Door de rechtstreekse afvoer van kippenmest, is er geen mestopslag op het bedrijf. De mestafzet wordt dus als BBT beschouwd in zowel de huidige als toekomstige situatie. De BBT-Mestverwerking (Lemmens et al., 2007) geeft als Best Beschikbare Technieken voor de verwerking van pluimveemest de trajecten 'export van ruwe mest' en 'export na compostering en verbranding' aan. Bodemverstoring De aanleg van de nieuwe stal leidt tot extra verharding. Effecten op infiltratie/afvoer van hemelwater worden bij de discipline water besproken. Door de bouwactiviteiten dient wel rekening gehouden te worden met compactie van de bodem t.h.v. de werfzone (dit is inherent aan de bouwactiviteiten). Gezien de opvang van het hemelwater dat op deze zone valt, en gezien het beperkte oppervlak, zijn van deze compactie dan ook nauwelijks effecten te verwachten. Bodembalans Voor de aanleg van een nieuwe kippenstal dient grond uitgegraven te worden voor plaatsen van de fundering (0.3 m diepte). Gezien dit niet over de ganse lengte en breedte van de stal is, zal er met in begrip van het plaatsen van de hemelwaterput en opvangput voor reinigingswater maximaal 500 m³ (1.688 m² x 0.3 m) grond uitgegraven worden per stal. In fase 1 betreft dit maximaal m³ uitgegraven grond en fase 2 nog eens 1000 m³ uitgegraven grond extra. Deze grond zal ter plaatse gebruikt worden om te egaliseren. Rekening houdende met een grondverzet van meer dan 250 m³ dient de initiatiefnemer volgens Vlarebo (hoofdstuk XIII) een technisch verslag te laten uitvoeren ter bepaling van de kwaliteit van de te verzetten grond. Er dient voldaan te worden aan de Vlarebo- en Vlarea-wetgeving. Bij toepassen van het Vlarebo wordt terzake nauwelijks een effect verwacht. Landbouwtyperingskaart De percelen waarop de bestaande gebouwen en nieuw te bouwen kippenstallen komen, hebben op de landbouwtyperingskaart (opgemaakt door de VLM) een zeer lage waardering voor landbouw. Er wordt dan ook uitgegaan van geen of verwaarloosbaar effect SYNTHESE Behoudens bij calamiteiten kunnen de effecten op de bodem als verwaarloosbaar tot hooguit beperkt beschouwd worden. Hierbij wordt er uiteraard van uit gegaan dat aan alle wettelijke bepalingen voldaan wordt m.b.t. o.a.: Opslag van brandstoffen Bodemverzet MILDERENDE MAATREGELEN De genomen maatregelen: De nieuw te bouwen stallen zijn uitgerust met een volle betonnen vloer zodat uitspoeling van mestdeeltjes naar de bodem en het grondwater verhinderd wordt. Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 116/229

117 Jaarlijks wordt een mestaangifte gedaan De geplande maatregelen : Er dient voldaan te worden aan de Vlarebo-wetgving voor wat betreft het grondverzet. De extra mest die geproduceerd wordt in de toekomstige situatie wordt eveneens voor 100 % naar een externe mestverwerkingsinstallatie vervoerd. Indien er toch calamiteiten zouden optreden die een impact kunnen hebben op de bodem of het grondwater, worden zo snel mogelijk de nodige acties ondernomen om de verontreiniging weg te nemen of om de verdere verspreiding van de verontreininging te voorkomen, bv. door de verontreinigde grond af te voeren naar een daartoe vergunde inrichting. Uiteraard dienene hierbij de wettelijke bepalingen gevolgd te worden De verdere mogelijkheden : Er wordt verwezen naar de disciplines Water (inzake bodem- en grondwaterverontreiniging) en de discipline Faune en Flora (inzake verzurende en vermestende deposities). Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 117/229

118 5.4 GELUID AFBAKENING STUDIEGEBIED Het studiegebied geluid wordt bepaald door de op het bedrijf aanwezige geluidsproducerende infrastructuren en activiteiten (zoals de ventilatoren, het laden en lossen, ). Het studiegebied strekt zich uit tot op 200 m van de perceelsgrens van het bedrijf conform de bepalingen in Vlarem II. Indien er zich eveneens kwetsbare gebieden zoals natuurgebieden, stiltegebieden, woonkernen op minder dan 500 m van het landbouwbedrijf bevinden is het aangewezen het effect tot daar te beoordelen. In het schriftelijk leefomgevingonderzoek (SLO-2, 2008) werd gesteld dat de bronnen van lawaaihinder vanuit de landbouw landbouwwerktuigen, vee en ventilatoren van stallen zijn. In het kader van de activiteitengroep Landbouwdieren zijn dan ook de bronnen vee en ventilatoren belangrijk. Hieraan kunnen nog de vrachtwagens en landbouwvoertuigen toegevoegd worden die grondstoffen, eindproducten en afvalstoffen komen laden en lossen. Naast deze algemeen voorkomende bronnen dient voor de veeteelt ook in verschillende gevallen rekening gehouden te worden met mogelijke geluidshinder door mestverwerkingsinstallaties, bedrijfsactiviteiten zoals het vullen van silo s, enz. Geluidshinder in het kader van de aanleg- of afbraakfase wordt niet beoordeeld, aangezien het hinderniveau vergelijkbaar is met de woningbouw. De transportbewegingen kunnen naast een geluidsproductie ook zorgen voor verkeershinder. Hiervoor wordt verwezen naar de discipline mens REFERENTIESITUATIE Op basis van de gegevens die afgeleid kunnen worden van de topografische kaart, orthofoto, het terreinbezoek wordt een inschatting gemaakt van de voornaamste geluidsproducerende elementen in de bedrijfsomgeving. De stallen zijn volgens het gewestplan Turnhout volledig gelegen in agrarisch gebied. De onmiddellijke bedrijfsomgeving wordt gekenmerkt door zijn agrarisch karakter. Deze activiteiten leveren een bijdrage aan de geluidsbelasting. In de nabije omgeving (straal 750 m) zijn een 8-tal veeteeltbedrijven aanwezig. Binnen een straal van ongeveer 200 m van de bedrijfspercelen (Figuur 26 in bijlage), liggen er 9 woningen, waarvan er 3 behoren tot een landbouwbedrijf. Kwetsbare gebieden zijn op meer dan 500 m afstand gelegen van geluidsemissies van het bedrijf Van De Locht Guy. Op ca 920 m ten O van het bedrijf is de N1 (Bredabaan) gelegen. Permanente geluidshinder van het verkeer van deze weg is mogelijk. Er zijn in deze studie geen meetresultaten beschikbaar. Als referentiewaarde voor het oorspronkelijk omgevingsgeluid in stille agrarische gebieden kan dan voor het L A95,1h voor de dagperiode 35 db(a), avondperiode 30 db(a) en 25 db(a) voor de nachtperiode gehanteerd worden. Deze waarden liggen 10 db(a) lager dan de milieukwaliteitsnormen voor agrarische gebieden. Dit zijn echter normale waarden voor het oorspronkelijke omgevingsgeluid in agrarisch gebied wanneer er geen stoorbronnen zijn in de onmiddellijke omgeving. Bijvoorbeeld voor agrarische gebieden waar er geen autosnelwegen of drukke primaire wegen binnen een straal van 2 km of geen industriegebieden binnen een straal van 500 m gelegen zijn. Als referentiewaarde voor het oorspronkelijk omgevingsgeluid in agrarische gebieden langs drukke autosnelwegen ( s nachts gemiddeld > 500 voertuigen per uur) en dit voor immissiepunten op minder dan 200 m Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 118/229

119 van een autosnelweg, kan voor het LA95,1h voor de dagperiode 55 db(a), voor de avondperiode 50 db(a) en 45 db(a) voor de nachtperiode gehanteerd worden GEVOLGEN VAN GELUIDSHINDER Geluidshinder en/of een verhoging van het omgevingsgeluid kan effecten hebben op de volgende gebieden: mentale en fysische gezondheidsproblemen van de mens; rustverstoring van de mens (slaapstoornissen, verminderd gebruik van woongedeelten,...); negatieve invloed op de kwaliteitsbeleving van het milieu; rustverstoring van fauna (o.a. populatiewijzigingen). Naast een beoordeling volgens Vlarem zal de discipline Geluid informatie aanreiken voor de discipline Mens en Fauna en Flora METHODIEK Bepalen van de geluidsemissie In eerste instantie worden alle relevante geluidsbronnen op het bedrijf aangeduid en worden deze bronnen zoveel mogelijk gekwantificeerd. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen continue bronnen en incidentele bronnen. Incidenteel geluid wordt gedefinieerd als geluid waarvan het niveau weinig frequent verhoogt ingevolge gebeurtenissen die langer dan 2 seconden duren; de niveauverhogingen worden gemeten als LAeq,1s en duren in totaal niet langer dan 10% van de duur van de desbetreffende beoordelingsperiode(n). De dagperiode is van 7u tot 19u, de avondperiode van 19u tot 22u en de nachtperiode van 22u tot 7u, zodat we met volgende tijdsduren per beoordelingsperiode moeten rekening houden voor de bepaling van incidenteel geluid : voor de dagperiode betekent dit m.a.w. minder dan 72 minuten, voor de avondperiode minder dan 18 minuten en voor de nachtperiode minder dan 54 minuten. Geluid dat niet aan bovenstaande definitie voldoet, wordt beschouwd als continu geluid. Aangezien de in Vlarem opgenomen grenswaarden (zie verder) gelden voor het specifiek geluid van de hele inrichting, dient de impact als één geheel te worden beoordeeld. Enkele geluidstechnische begrippen In deze paragraaf definiëren we enkele begrippen die van belang kunnen zijn. Verder info is terug te vinden in het richtlijnenboek geluid en trillingen. Geluidsdrukniveau (L p) Geluidsdrukken kunnen zeer sterk uiteenlopende waarden hebben. Indien geluid zou weergegeven worden in Pascal zou dit leiden tot enorm grote en moeilijk hanteerbare getallen om mee te werken (de verhouding gehoordrempel/pijngrens is groter dan een miljoen). Geluidsdruk wordt daarom uitgedrukt aan de hand van geluidsdrukniveau (verwijzend naar een referentiewaarde). Het geluidsdrukniveau Lp wordt als volgt gedefinieerd: Lp= 10.log 10(p²/p 0²) (db) met p 0 = 20µPa Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 119/229

120 Specifieke geluid (Lsp) De getalwaarde van de akoestische grootheid die het geluid van een inrichting of een deel ervan karakteriseert en die eventueel aangepast wordt met een beoordelingsgetal. L A95,T De waarde van het achtergrondgeluidsdrukniveau volgens Vlarem II (indien de waarneemperiode T = 1uur). L W, L WA Het geluidsvermogenniveau (lineair of A-gewogen). Het is een maat voor het uitgestraalde geluidsvermogen. Het is een éénduidig cijfer voor een bepaalde bron. Voor een puntbron geldt in het vrije veld volgende relatie tussen geluidsdrukniveau en geluidsvermogenniveau: LWA = LPA log r (r = afstand in m) Bepalen van de geluidsimmissie Voor de bepaling van het specifiek geluidsniveau (Lsp) in de omgeving van een veeteeltbedrijf, wordt hier een vereenvoudigde methode voorgesteld. Volgende formule berekent het geluidsniveau op een plaats op r meter van de bron (= de afstand tot aan de meest nabij gelegen bron op het bedrijf of centrum) en zonder afscherming tussen bron en immissiepunt : L sp = L wtot log( 4 r² ) - 0,5 r /100 Met r de afstand tot het centrum van een deelinrichting of de afstand tot de meest nabij gelegen bron op het bedrijf De factor 0,5r/100 houdt rekening met de luchtabsorptie *. Op 500 m treedt er een reductie op van 2,5 db(a). * In principe is dit frequentie-afhankelijk. Er werd hier enkel de luchtabsorptie bepaald voor de 1000 Hz octaafband. Deze frequentie is echter meestal het meest db(a) bepalend Beoordeling van de geluidsimmissie Continue bronnen Aangezien de in Vlarem opgenomen richtwaarden (zie verder) gelden voor het specifiek geluid van de hele inrichting, dient de impact van de continue bronnen als één geheel te worden beoordeeld. Toetsing van het continue geluid dient dus te gebeuren met alle geluidsbronnen samen die als continu kunnen worden beschouwd en samen simultaan in werking kunnen zijn. Vlarem II definieert het specifiek geluid als de getalwaarde van de akoestische grootheid die het geluid van een inrichting, of een deel ervan karakteriseert, die eventueel aangepast wordt met een beoordelingsgetal. De beoordeling gebeurt door het berekende geluidsniveau te toetsen t.o.v. richtwaarden die zijn opgenomen in Vlarem. De richtwaarden worden gehanteerd voor bestaande of te hervergunnen installaties. Voor nieuwe installaties of veranderingen (aanzienlijke uitbreidingen) worden de grenswaarden gehanteerd. Voor de definities van bestaande/nieuwe inrichtingen verwijzen we naar paragraaf van het richtlijnenboek geluid en trillingen Richtwaarden/Grenswaarden Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 120/229

121 Volgens de voorschriften van Vlarem II, hoofdstuk 4.5. Beheersing van geluidshinder gelden volgende richtwaarden (RW) voor het specifiek geluidsniveau (Lsp) in open lucht. Tabel 60: Richtwaarden in db(a) voor Lsp in open lucht volgens bijlage van Vlarem II Categorie Overdag s Avonds s Nachts (7u tot 19u) (19u tot 22u) (22u tot 7u) 1.Landelijke gebieden en gebieden voor verblijfsrecreatie 2.Gebieden of delen van gebieden op minder dan 500 m van industriegebieden niet vermeld in punt 3 of van gebieden voor gemeenschapsvoorziening en openbare nutsvoorzieningen 3.Gebieden of delen van gebieden op minder dan 500m van gebieden voor ambachtelijke bedrijven en kleine en middelgrote ondernemingen, van dienstverleningsgebieden of van ontginningsgebieden tijdens de ontginning Woongebieden Industriegebieden, dienstverleningsgebieden, gebieden voor gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen en ontginningsgebieden tijdens ontginning bis. Agrarische gebieden Recreatiegebieden uitgezonderd gebieden voor verblijfsrecreatie 7.Alle andere gebieden, uitgezonderd : bufferzones, militaire domeinen en deze waarvoor in bijzondere besluiten richtwaarden worden vastgesteld Bufferzones Gebieden of delen van gebieden op minder dan 500 m gelegen van voor grindwinning bestemde ontginningsgebieden tijdens ontginning Opmerking : Als een gebied valt onder twee of meer punten van de tabel, dan is in dat gebied de hoogste richtwaarde van toepassing Voor nieuwe inrichtingen is de grenswaarde afhankelijk van het oorspronkelijk omgevingsgeluid. Indien het L A95,1h van het oorspronkelijk omgevingsgeluid gelijk is aan of hoger is dan de milieukwaliteitsnorm (RW), dan moet de continue component van het specifiek geluid, voortgebracht door de nieuwe inrichting beperkt worden tot het L A95,1h van het oorspronkelijk omgevingsgeluid verminderd met 5 db(a), waarbij eveneens dient voldaan te zijn aan de bovenstaande richtwaarde. Indien het oorspronkelijk omgevingsgeluid (L A95,1h) lager is dan de milieukwaliteitsnorm (RW), dan worden er voorwaarden opgelegd, afhankelijk van de ligging: Gebieden 1, 4, 6, 7 (of 5bis): Lsp <=RW 5 én Lsp <= L A95,1h Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 121/229

122 Gebieden 2, 3, 5 of 8: Lsp <= RW 5 Als gevolg van de Vlarem-actualisatietrein in werking getreden op 1 maart 2009, werd de categorie 5bis agrarische gebieden toegevoegd. Deze toevoeging beoogde de gelijkstelling van de milieukwaliteitsnormen en richtwaarden voor geluid voor agrarische gebieden en woongebieden. De toetsing voor agrarische gebieden moet bijgevolg gebeuren zoals deze voor de gebieden onder 1, 4, 6 en 7, tenzij ze in categorie 2 of 3 vallen. Er dient opgemerkt te worden dat er in het kader van projecten binnen het toepassingsgebied van dit Richtlijnenboek zelden kwantitatieve gegevens voorhanden zijn voor het L A95,1h van het oorspronkelijk omgevingsgeluid. In dit geval is een correcte toetsing aan Vlarem niet altijd mogelijk ( indien voor gebied 5bis geldt dat Lsp <= L A95,1h). Toch wordt in dit Richtlijnenboek een vereenvoudigde methode voorgesteld om de geluidseffecten in te schatten. Voor nieuwe inrichtingen en verandering van bestaande inrichtingen kan dan getoetst worden t.o.v. de norm RW Significantiekader uit het richtlijnenboek geluid en trillingen Hierna geven we het significantiekader weer zoals dat is opgenomen in het RLB geluid en trillingen. De scores 0, +1, +2 en +3 krijgen respectievelijk de beoordeling geen of verwaarloosbaar effect, gering positief, matig positief en positief effect. Tabel 61: Significantiekader geluid Invloed op omgeving Eindscore na correctie Voldoet aan het Vlarem? Lna-Lvoor* tussenscore Nieuw of verandering Bestaand ΔLAX,T (effectscore) Lsp GW Lsp>GW Lsp RW RW<Lsp RW+10 Lsp>RW+10 ΔLAX,T> <ΔLAX,T <ΔLAX,T ΔLAX,T /-2 ** ΔLAX,T< ΔLAX,T< ΔLAX,T< ΔLAX,T : verschil in omgevingsgeluid in db(a) voor en nadat een project zal zijn uitgevoerd Met T = duur in seconden Met X: ofwel N parameter van statistische analyse (LAN,T), in Vlarem wordt N = 95 gebruikt ter toetsing aan de milieukwaliteitsnorm eq voor het equivalente geluidsdrukniveau (LAeq,T), van het omgevingsgeluid. GW : grenswaarde volgens het beslissingsschema van Vlarem II RW : richtwaarde Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 122/229

123 Lsp : specifiek geluid *bij hervergunning dient Lvoor gebruikt te worden alsof het bestaande bedrijf er niet was. Bij een hervergunning van een inrichting met een mix van bestaande & nieuwe bronnen is het oorspronkelijk omgevingsgeluid voor de nieuwe bronnen, het omgevingsgeluid met de bestaande bronnen van de inrichting in werking. ** de keuze -1 ofwel -2 is afhankelijk van de grootte van de overschrijding van de GW (al dan niet binnen het betrouwbaarheidsinterval van de berekende specifieke immissie). De uiteindelijke negatieve scores worden als volgt gekoppeld aan milderende maatregelen. -1 (gering negatief effect) Onderzoek naar milderende maatregelen is minder dwingend, maar indien de juridische en beleidsmatige randvoorwaarden aangeven dat er zich een probleem kan stellen dan dient de deskundige over te gaan tot voorstellen van milderende maatregelen. Bij het ontbreken ervan dient dit gemotiveerd te worden. -2 (matig negatief effect) Er dient noodzakelijkerwijs gezocht te worden naar milderende maatregelen, te koppelen aan de langere termijn. Bij het ontbreken ervan dient dit gemotiveerd te worden. -3 (negatief effect) Er dient noodzakelijkerwijs gezocht te worden naar milderende maatregelen te koppelen aan de korte termijn. Bij het ontbreken ervan dient dit gemotiveerd te worden Incidentele bronnen Het incidenteel geluid moet afzonderlijk worden getoetst aan de hiervoor in Vlarem II gehanteerde waarden. Hiervoor is het maximaal voorkomende L Aeq,1s ter hoogte van de immissiepunten van de diverse activiteiten voor de effectbepaling van belang. Volgens bijlage van VLAREM II geldt als richtwaarde uitgedrukt in db(a) in open lucht van hinderlijk ingedeelde inrichtingen voor incidentele geluidsbronnen, de toepasselijke richtwaarde vermeerderd met 15 db(a) tijdens de dag en 10 db(a) s avonds en s nachts. Bij incidenteel geluid gaat het telkens om kortstondige gebeurtenissen die beschreven worden door L Aeq,1s en waarvan het maximum moet worden getoetst aan de hiervoor geldende normen in Vlarem II. Tabel 62: Normen voor incidenteel geluid Richtwaarden uitgedrukt in db(a) Overdag s Avonds s Nachts Toepasselijke waarde+ 15 Toepasselijke waarde + 10 Toepasselijke waarde + 10 De toepasselijke waarde is: voor nieuwe inrichtingen: richtwaarde in Tabel 60 verminderd met 5 db(a) (voor alle gebieden) voor bestaande inrichtingen: richtwaarde in Tabel 60. M.a.w. voor een nieuwe installatie in agrarisch gebied (gebied 5 bis - die niet voldoet aan categorie 2 of 3) dient er voor een incidentele geluidsbron overdag getoetst te worden aan: toepasselijke waarde + 15 = waarde uit Tabel 60' = = 55 db(a). Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 123/229

124 Conclusie van de beoordeling Er zal aangegeven worden welke geluidsniveaus verwacht worden ter hoogte van de beoordelingspunten. Dit zijn in eerste instantie de meest nabijgelegen woning en/of op 200 m vanaf de perceelsgrens. Er wordt in de tabel aangegeven wat de richtwaarde of grenswaarde is per beoordelingspunt en beoordelingsperiode, en of er al dan niet een overschrijding optreedt. Voor het continu geluid wordt ook de significantie van het effect in de tabel opgenomen. Bij een matig negatief of negatief effect (-2 of -3) dient er nooodzakelijkerwijs gezocht te worden naar milderende maatregelen. Bij een gering negatief effecte (-1) is onderzoek naar milderende maatregelen minder dwingend. Bij de beoordeling van de effecten in de geplande situatie worden zowel de effecten beoordeeld van de uitbreiding op zich (t.o.v. de huidige vergunde situatie) als de gecumuleerde effecten van de huidige vergunde situatie + de geplande uitbreiding. Bij deze laatste beoordeling worden de effecten in feite dan ook vergeleken t.o.v. de situatie waarbij er geen exploitatie is. Gezien de actuele vergunning pas in 2032 afloopt kan de beoordeling van de effecten van de uitbreiding op zich als meest relevant aanzien worden BEPALING VAN DE VERSCHILLENDE GELUIDSBRONNEN Ventilatoren De voornaamste continue geluidsbronnen zijn de ventilatoren. In de huidige situatie zijn er 23 ventilatoren aanwezig in de bestaande pluimveestallen 3 en 4. Aan de achterkant van de pluimveestallen is een stofbak geplaatst. De rundveestallen, stal 1 en stal 2, worden op een natuurlijke manier geventileerd. Er worden 4 nieuwe pluimveestallen voorzien naast de bestaande pluimveestallen (2 stallen in fase 1, en 2 stallen in fase 2). Deze stallen worden op dezelfde manier uitgevoerd als de bestaande stal 4. Elke nieuwe pluimveestal is voorzien van 12 ventilatoren. Achter elke nieuw te bouwen stal wordt eveneens een stofbak voorzien. Uit technische brochures van stalventilatoren (meestal axiale ventilatoren) en op basis van emissiemetingen blijkt dat het geluidsniveau op 1 m i.f.v. het vermogen varieert van 60 tot 74 db(a). Dit betekent een geluidsvermogenniveau (L w) van 71 à 85 db(a). Deze waarden zijn enkel indicatief en het juiste geluidsniveau hangt van een aantal factoren (aantal, geluidsemissie, spectrum) af. Hier wordt in eerste instantie gerekend met een geluidsvermogenniveau van 85 db(a) per ventilator. De ventilatoren zijn aanwezig in de stallen en zijn geplaatst in een stofbak. Deze stofbak is volledig afgesloten, met een opening naar boven. Hierdoor zal het geluid van de ventlatoren gedempt worden. De stofbak achter het luchtkanaal zorgt immers voor een demping van het geluid van de ventilatoren. De ventilatoren zitten a.h.w. in een afgesloten kast. Daarom wordt voor deze ventilatoren met een geluidsvermogenniveau van 75 db(a) i.p.v. met 85 db(a) gerekend. Dit is een meer realistische aanname voor ventilatoren geplaatst in een stofbak. Een demping van 10 db(a) voor de ventilatoren kan verantwoord worden. In de bestaande situatie zijn er dus 23 ventilatoren in totaal. In de toekomstige situatie, fase 1, zullen er in totaal 47 ventilatoren aanwezig zijn, in de toekomstige situatie, fase 2, zijn er in totaal 71 ventilatoren in de stallen. Bij koudere temperaturen (winter of s nachts) zullen de ventilatoren minder werken dan in de zomer op warme dagen. Het aantal ventilatoren die op vol vermogen in werking zijn hangt ook af van het aantal dieren die zich op dat moment in de stallen bevinden. Hier worden volgende aannames gedaan : Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 124/229

125 1/3 van het totaal aantal ventilatoren voor de dag en avondperiode (of dus 7,7 ventilatoren in de huidige situatie en 15,7 (fase 1)/23,7 (fase 2) in de toekomstige situatie). 1/5 van het totaal aantal ventilatoren voor de nachtperiode (of dus 4,6 ventilatoren in de huidige situatie en 9,4 (fase 1)/14,2 (fase 2) in de toekomstige situatie). Het totale geluidsvermogenniveau van de ventilatoren in werking wordt berekend als volgt: L wtot_ventilatoren = 10 x log ( N x 10 (L wi_ventilator /10) ) Met N het totaal aantal identieke ventilatoren met dezelfde geluidsemissie Lwi_ventilator : het geluidsvermogenniveau van één ventilator of bron Lwtot_ventilatoren : het totale geluidsvermogenniveau van alle identieke ventilatoren Laden en lossen Tabel 63: Transporten in de huidige en de toekomstige situatie fase 1/fase 2 Grondstof Huidige situatie Toekomstige situatie fase Tijdstip Type Duurtijd Transporten (per jaar) 1/fase 2 Transporten (per jaar) transpor t transport Eendagskuikens 7 transporten 14/21 transporten overdag vrachtwagen 60 min Krachtvoeder 70 transporten 140/210 transporten overdag vrachtwagen 60 min slachtkuikens Krachtvoeder 10 transporten 10 transporten overdag vrachtwagen 30 min rundvee Groenvoeders - - rundvee Strooisel 7 transporten 7 transporten overdag vrachtwagen 60 min Water - - Petroleum 11 transporten 25/39 transporten overdag vrachtwagen 30 min Mazout 13 transporten 13 transporten Electriciteit - - Bestrijdings- en - - ontsmettingsmidde len Afvoer rundvee 20 transporten 20 transporten overdag vrachtwagen 15 min Afvoer 84 transporten 168/252 transporten 's nachts vrachtwagen 45 min slachtkuikens Mest slachtkuikens 28 transporten 56/84 transporten overdag vrachtwagen 45 min Mest rundvee Op eigen land Op eigen land overdag Tractor Rendac 1 x per week 1 x per week overdag vrachtwagen 15 min 303 transporten/jaar 506/709 transporten/jaar 5-6 transporten/week 9-10/13-14 transporten/week Tijdens het vullen van de voedersilo s kan er geluidshinder optreden als gevolg van de compressor op de vrachtwagen die het voeder komt lossen. Afhankelijk van het type compressor (omkast, geluidsarm, ) kan een Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 125/229

126 geluidsniveau van 80 à 100 db(a) voorkomen op 1 m afstand tot de compressor. Met andere woorden het geluidsvermogenniveau kan 91 à 111 db(a) bedragen. Eén voederlevering duurt gemiddeld genomen ongeveer 60 minuten (pluimvee) / 30 min (rundvee) (= duur effectieve geluidsproductie) en kan beschouwd worden als incidenteel geluid. Tijdens het laden en lossen van grondstoffen, eindproducten en afvalstoffen treedt de meeste geluidshinder op door de vrachtwagen zelf. De vrachtwagens rijden tot aan de stallen en worden daar op het verharde deel van het bedrijf geparkeerd. Er zal steeds gevraagd worden om de motor van de vrachtwagen af te leggen, wat de lawaaihinder sterk zal reduceren. Tijdens het lossen van eendagskuikens en het laden van de slachtkuikens worden de motoren van de vrachtwagens stilgelegd. Het lossen van eendagskuikens duurt ongeveer 60 minuten en gebeurt overdag. Het laden van de slachtkuikens duurt ongeveer 45 minuten voor een transport. Het laden van de dieren zal na iedere ronde gebeuren. Deze activiteit zal overdag gebeuren, maar kan uitzonderlijk ook 's nachts gebeuren. In de toekomst zal het laden van de slachtkuikens overdag gebeuren. Tijdens het laden en lossen van een aantal producten, blijft de motor van de vrachtwagen draaien. Het betreft hier volgende transporten: aanvoer van brandstof, afvoer van mest en afvoer van kadavers. Gemiddeld duurt het leveren van brandstof minuten. Voor de afvoer van mest (pluimvee) rekenen we ongeveer 45 minuten en voor de avfoer van kadavers is de duurtijd ongeveer 15 minuten. Al deze transporten gebeuren overdag. Ook het transport dat van en naar het landbouwbedrijf rijdt kan in de meeste gevallen beoordeeld worden als incidenteel geluid. In de bestaande toestand spreken we van een 5-6 transporten (met vrachtwagen) per week. In de toekomstige toestand is er een toename van het aantal tot 9-10 transporten per week in fase 1 en transporten voor fase 2. In totaal zijn er in de huidige situatie ca 303 transporten per jaar en in de toekomst zal dit stijgen tot 506 (fase 1) / 709 (fase 2) transporten op jaarbasis. Per uur spreken we over een gemiddelde van minder dan 1 vrachtwagenbeweging. Het uitdrukken in L Aeq,1h is bijgevolg niet erg zinvol Landbouwdieren De geluidsproductie door de slachtkuikens is in de meeste gevallen weinig frequent en komt vooral voor wanneer de dieren gestoord worden, zoals bij het laden of lossen van de dieren, wachten op voeder,... Algemeen kan gezegd worden dat het laden van pluimvee meestel heel rustig verloopt. De heftruck die de vrachtwagens laad kan wel voor geluidshinder zorgen. Voor runderen en schapen zijn er geen gegevens beschikbaar EFFECTINSCHATTING - BESTAANDE SITUATIE Geluidsemissie van de bestaande inrichting Continue geluidsbronnen Het totale geluidsvermogenniveau van dit landbouwbedrijf op het moment dat alle continue bronnen simultaan in werking zijn wordt dan bekomen door de geluidsniveaus op te tellen. Dagperiode en avondperiode : enkel de ventilatoren worden als continue geluidsbronnen beschouwd (1/3 e in werking) : L wtot = 10 x log ( N x 10 (L wi_ventilator /10 ) ) = 10 x log (7,7 x 10 7,5 ) = 83,9 db(a) Nachtperiode : enkel de ventilatoren worden als continue geluidsbronnen beschouwd (1/5 e in werking) : L wtot = 10 x log ( N x 10 (L wi_ventilator /10 ) ) = 10 x log (4,6 x 10 7,5 ) = 81,6 db(a) Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 126/229

127 Incidentele bronnen Volgende activiteiten, die als incidenteel kunnen beschouwd worden zijn relevant voor dit landbouwbedrijf : Lossen van veevoeder (compressor op vrachtwagen met geluidsdemper) : 111 db(a) Kortstondig draaien van vrachtwagens : 95 db(a) Een overzicht van de transporten in de huidige situatie wordt weergegeven in Tabel 63: Transporten in de huidige en de toekomstige situatie fase 1/fase Geluidsimmissie van de bestaande inrichting De beoordelingspunten zijn gelegen ter hoogte van de meest nabijgelegen woning van het bedrijf en op 200 m van de perceelsgrens. Als centrum van de geluidsemissie voor de ventilatoren wordt de achterzijde van de pluimveestallen (NW) genomen, met name de plaats van de ventilatoren/stofbak. Het verhandelen van de grondstoffen en eindproducten gebeurt voornamelijk aan de voorkant van de stallen (ZO), op de verharding. De korste afstand tussen nabijgelegen woningen (bedrijfsvreemd) en de geluidsemissies (continu en incidenteel) wordt weegegeven in onderstaande tabel. Er wordt uitgegaan van een omgevingsgeluid van stille agrarische gebieden. Deze aanname van het oorspronkelijk omgevingsgeluid (OOG) is een worst-case scenario. Dit aangezien het OOG hoogst waarschijnlijk hoger zal zijn, aangezien de mogelijks permanente geluidshinder van de N1 (Bredabaan). Tabel 64: Afstand geluidsbron beoordelingspunt Beoordelingspunt Afstand tot geluidsbron (m) voor continue bronnen Afstand tot geluidsbron (laad-/losplaats) (m) voor incidenteel geluid Dichtste woning 190 m 165 m Op 200 m van de perceelsgrens 215 m 210 m Continue bronnen Het specifiek geluidsniveau ter hoogte van de meest nabij gelegen woning en op 200 m van de perceelsgrens ten gevolge van de bedrijfsuitbating zonder afscherming tussen bronnen en immissiepunt bedraagt dan: Dag- en avondperiode: beoordelingspunt afstand tot geluidsbron (m) Lwtot (db(a)) Dichtste woning ,9 26,3 200 m perceelsgrens ,9 25,1 Lsp (db(a)) Nachtperiode: beoordelingspunt afstand tot geluidsbron (m) Lwtot (db(a)) Lsp (db(a)) Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 127/229

128 Dichtste woning ,6 24,1 200 m perceelsgrens ,6 22, Incidentele bronnen Het berekende L Aeq,1s tengevolge het lossen van veevoeder bedraagt dan voor alle periodes: beoordelingspunt afstand tot geluidsbron (m) Lwtot (db(a)) Dichtste woning ,8 200 m perceelsgrens ,5 Lsp (db(a)) Het berekende L Aeq,1s tengevolge de overige transporten bedraagt dan voor alle periodes: beoordelingspunt afstand tot geluidsbron (m) Lwtot (db(a)) Dichtste woning ,8 200 m perceelsgrens ,5 Lsp (db(a)) Beoordeling van de geluidsimmissie van de bestaande inrichting Op basis van de vereenvoudigde overdrachtsberekening wordt het specifiek geluidsniveau getoetst aan de richtwaarde en het effect op het oorspronkelijk omgevingsgeluid bepaald. Voor de continue bronnen en voor de incidentele bronnen wordt getoetst aan de richtwaarde voor nieuwe inrichtingen (=grenswaarde). Dit aangezien de basisvergunning van het bedrijf dateert van voor 1993, maar de pluimveestallen pas gebouwd werden in Continue bronnen In onderstaande tabel wordt het Lsp geluid van de continue bronnen vergeleken met de grenswaarde voor een nieuwe inrichting. In principe worden de richtwaarden voor bestaande inrichtingen gehanteerd voor bestaande of te hervergunnen installaties. Het gaat hier eveneens over een hervergunning. Maar aangezien de pluimveestallen pas gebouwd werden in , maken we een beoordeling t.o.v. de grenswaarden voor nieuwe inrichtingen. De ventilatoren op zich zijn wel geen ingedeelde inrichtingen volgens VLAREM I. Tabel 65: Lsp continue bronnen-grenswaarde Immissiepunt Lsp van de continue bronnen Grenswaarde nieuwe inrichting Dag Avond Nacht Dag Avond Nacht Dichtste woning 26,3 26,3 24, voldaan voldaan voldaan 200 m perceelsgrens 25,1 25,1 22, voldaan voldaan voldaan Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 128/229

129 In onderstaande tabel wordt het Lsp geluid van de continue bronnen vergeleken met de referentiewaarde voor het oorspronkelijk omgevingsgeluid. Tabel 66: Lsp continue bronnen-referentiewaarde Immissiepunt Lsp van de continue bronnen Referentiewaarde voor oorspronkelijk omgevingsgeluid Dag Avond Nacht Dag Avond Nacht Dichtste woning 26,3 26,3 24, lager lager lager 200 m perceelsgrens 25,1 25,1 22, lager lager lager Op basis van deze gegevens kunnen we stellen dat er voor het specifiek geluid van de continue bronnen geen overschrijding is van de grenswaarde voor nieuwe inrichtingen voor alle beoordelingsperiodes en ter hoogte van de verschillende beoordelingspunten. Er is een verhoging van het oorspronkelijke omgevingsgeluid tijdens de dag-, avond- en nachtperiode ter hoogte van de beoordelingspunten. Ter hoogte van alle beoordelingspunten is er een verhoging van het omgevingsgeluid. Tijdens de dagperiode is deze verhoging < 1 db(a). Er wordt voldaan aan de grenswaarde voor een nieuwe inrichting. Volgens het significantiekader wordt er dus geen of verwaarloosbaar effect begroot (0). Tijdens de avond- en nachtperiode is de verhoging van het omgevingsgeluid > 1 db(a). Er is een gering negatief effect (-1). Tabel 67: Beoordeling continue bronnen Immissiepunt Score Dag Avond Nacht Dichtste woning m perceelsgrens Incidentele bronnen In onderstaande tabel wordt het L Aeq,1s van de incidentele bronnen vergeleken met de richtwaarde voor een incidenteel geluid van een nieuwe inrichting. Tabel 68: Lsp incidentele bronnen-richtwaarde Immissiepunt L Aeq,1s van het incidenteel geluid Voor lossen van veevoeder en overige transporten Richtwaarde nieuwe inrichting Dag Avond Nacht Dag Avond Nacht Dichtste woning 54,8/38,8 - -/38, Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 129/229

130 200 m perceelsgrens 52,5/36,5 - -/36, Uit deze toetsing blijkt dat het L Aeq,1s van de incidentele bronnen ter hoogte van de verschillende beoordelingspunten tijdens de dag voldoen aan de grenswaarde voor een nieuwe inrichting. De meeste transporten gebeuren overdag. Uitzonderlijk kan de afvoer van slachtkuikens 's nachts gebeuren. Er wordt hiervoor ook voldaan aan de grenswaarde voor nieuwe inrichtingen EFFECTINSCHATTING - GEPLANDE SITUATIE Geluidsemissie van de geplande inrichting Geluidsemissie nieuwe bronnen De nieuwe pluimveestallen worden elk voorzien van 12 nieuwe ventilatoren. Er worden ook stofbakken voorzien op de nieuwe pluimveestallen, waardoor het geluid van de ventilatoren gedempt wordt. O.w.v. de demping van het geluid door de aanwezigheid van een stofbak, rekenen we met een geluidsemissie van 75 db(a) voor de ventilatoren (zie hoger). Er komen geen extra activiteiten/transporten bij (enkel de frequentie stijgt) in de nieuwe situatie. Er is wel een toename van een aantal van deze activiteiten. Een overzicht van het aantal transporten in de nieuwe situatie wordt weergegeven in Tabel 63: Transporten in de huidige en de toekomstige situatie fase 1/fase 2. Rekening houdende met 1/3 e van de nieuwe ventilatoren die overdag en s avonds simultaan draaien op vol vermogen, bekomen we voor fase 1 (2 stallen - 24 extra ventilatoren) een totaal L w van 84,0 db(a) (8 ventilatoren). s Nachts draaien slechts 1/5 e van de ventilatoren (4,8 ventilatoren) op vol vermogen zodat het geluidsvermogenniveau 81,8 db(a) bedraagt. Voor fase 2 (2 stallen - 24 extra ventilatoren t.o.v. fase 1) bekomen we eenzelfde geluidsvermogen van 84,0 db(a) overdag en 's avonds en 81,8 db(a) 's nachts Geluidsimmissie van de nieuwe bronnen De specifieke bijdrage van deze nieuwe continue bronnen voor fase 1 bedraagt dan: Dag- en avondperiode: beoordelingspunt afstand tot geluidsbron (m) Lwtot (db(a)) Dichtste woning ,0 29,1 200 m perceelsgrens ,0 25,6 Lsp (db(a)) Nachtperiode: beoordelingspunt afstand tot geluidsbron (m) Lwtot (db(a)) Dichtste woning ,8 26,9 200 m perceelsgrens ,8 23,4 Lsp (db(a)) De specifieke bijdrage van deze nieuwe continue bronnen voor fase 2 bedraagt dan: Dag- en avondperiode: beoordelingspunt afstand tot geluidsbron (m) Lwtot (db(a)) Lsp (db(a)) Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 130/229

131 Dichtste woning ,0 31,8 200 m perceelsgrens ,0 25,5 Nachtperiode: beoordelingspunt afstand tot geluidsbron (m) Lwtot (db(a)) Dichtste woning ,8 29,6 200 m perceelsgrens ,8 23,2 Lsp (db(a)) Beoordeling van de geluidsimmissie van de nieuwe bronnen Op basis van de vereenvoudigde overdrachtsberekening wordt het specifiek geluidsniveau van de nieuwe continue bronnen getoetst aan de grenswaarde voor een nieuwe inrichting en wordt het effect op het omgevingsgeluid bepaald. Het omgevingsgeluid is het geluid dat echter door de huidige vergunning ook al aanwezig is Continue geluidsbronnen In onderstaande tabel wordt het L sp geluid van de nieuwe continue bronnen in fase 1/fase 2 vergeleken met de grenswaarde voor een nieuwe inrichting. Tabel 69: Lsp continue bronnen fase 1-grenswaarde nieuwe inrichting Immissiepunt Lsp van de continue bronnen Grenswaarde nieuwe inrichting Dag Avond Nacht Dag Avond Nacht Dichtste woning 29,1 29,1 26, voldaan voldaan voldaan 200 m perceelsgrens 25,6 25,6 23, voldaan voldaan voldaan Tabel 70: Lsp continue bronnen fase 2-grenswaarde nieuwe inrichting Immissiepunt Lsp van de continue bronnen Grenswaarde nieuwe inrichting Dag Avond Nacht Dag Avond Nacht Dichtste woning 31,8 31,8 29, voldaan voldaan voldaan 200 m perceelsgrens 25,5 25,5 23, voldaan voldaan voldaan Het specifieke geluid van de nieuwe continue bronnen (12 ventilatoren per nieuwe pluimveestal) ligt voor alle periodes en voor alle beoordelingspunten onder de grenswaarde voor nieuwe inrichtingen. Dit geldt zo voor de uitbreiding fase 1 en de uitbreiding fase 2. Zowel t.h.v. de dichtste woning, als op 200 m van de perceelsgrens worden de grenswaarden niet overschreden Incidentele bronnen Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 131/229

132 Er zijn geen nieuwe incidentele bronnen. De transporten die voorkomen zijn reeds bestaande activiteiten. Er is wel een toename van de frequentie van deze transporten in de nieuwe situatie. In de toekomstige toestand is er een toename van het aantal tot 9-10 transporten per week in fase 1 en transporten voor fase Beoordeling van de geluidsimmissie van de uitbreiding op zich (fase 1 en fase 2) In onderstaande tabel wordt het Lsp geluid van de nieuwe continue bronnen (ventilatoren nieuwe pluimveestallen) fase 1 vergeleken met het huidige omgevingsgeluid (= geluid aanwezig in de reeds vergunde toestand). Vervolgens wordt het Lsp geluid van de nieuwe continue bronnen (ventilatoren nieuwe pluimveestallen) fase 2 vergeleken met het omgevingsgeluid aanwezig in de gewenste toestand fase 1. Tabel 71: Lsp continue bronnen fase 1-huidig omgevingsgeluid (= omgevingsgeluid voor verandering) Immissiepunt Lsp van de continue nieuwe bronnen Huidige omgevingsgeluid (Bestaand specifiek geluid + referentiewaarden) Dag Avond Nacht Dag Avond Nacht Dichtste woning 29,1 lager 29,1 lager 26,9 lager 35,6 31,6 27,6 200 m perceelsgrens 25,6 lager 25,6 lager 23,4 lager 35,4 31,2 27,1 Tabel 72: Lsp continue bronnen fase 2-omgevingsgeluid aanwezig in gewenste toestand fase 1 Immissiepunt Lsp van de continue nieuwe bronnen Omgevingsgeluid fase 1 Dag Avond Nacht Dag Avond Nacht Dichtste woning 31,8 lager 31,8 lager 29,6 lager 36,4 33,5 30,3 200 m perceelsgrens 25,5 lager 25,5 lager 23,2 lager 35,9 32,3 28,6 In onderstaande tabellen wordt het nieuwe omgevingsgeluid na de uitbreiding op zich weergegeven voor de uitbreiding fase 1 en de uitbreiding fase 2. Dit nieuwe omgevingsgeluid houdt enkel rekening met een toename van 24 nieuwe ventilatoren t.o.v. de vergunde situatie (Tabel 71) en met een toename van 24 nieuwe ventilatoren t.o.v. de toekomstige situatie fase 1 (Tabel 72). Tabel 73: Nieuw omgevingsgeluid (= omgevingsgeluid na verandering = na fase 1) Immissiepunt Nieuw omgevingsgeluid na fase 1 Delta L = Lna-Lvoor Dag Avond Nacht Dag Avond Nacht Dichtste woning 36,4 33,5 30,3 0,9 1,9 2,7 200 m 35,9 32,3 28,6 0,4 1,1 1,6 Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 132/229

133 perceelsgrens Tabel 74: Nieuw omgevingsgeluid (= omgevingsgeluid na verandeing = na fase 2) Immissiepunt Nieuw omgevingsgeluid na fase 2 Delta L = Lna-Lvoor Dag Avond Nacht Dag Avond Nacht Dichtste woning 200 m perceelsgrens 37,7 35,8 33,0 1,3 2,3 2,7 36,2 33,1 29,7 0,4 0,8 1,1 Op basis van deze waarden, kan uit het significantiekader volgende beoordeling afgeleid worden: Tabel 75: Beoordeling nieuwe situatie fase 1 continue bronnen Immissiepunt Score Dag Avond Nacht Dichtste woning m perceelsgrens Tabel 76: Beoordeling nieuwe situatie fase 2-continue bronnen Immissiepunt Score Dag Avond Nacht Dichtste woning m perceelsgrens In de nieuwe toestand fase 1 wordt er voor de extra continue geluidsbronnen (24 extra ventilatoren op de nieuwe pluimveestallen) voldaan aan de grenswaarde voor een nieuwe inrichting. De verhoging van het omgevingsgeluid is ter hoogte van alle beoordelingspunten tijdens de dag < 1 db(a). Er wordt bijgevolg geen tot verwaarloosbaar effect begroot. Tijdens de avond- en nachtperiode is het omgevingsgeluid > 1 db(a) en < 3 db(a). Er wordt een gering negatief effect verwacht (-1). Voor de nieuwe toestand fase 2 wordt er voor de extra continue geluidsbronnen (24 extra ventilatoren op de nieuwe pluimveestallen) t.o.v. de toekomstige situatoe fase 1 voldaan aan de grenswaarde voor een nieuwe inrichting. De verhoging van het omgevingsgeluid is ter hoogte van de dichtste woning > 1 db(a) en < 3 db(a).). Er wordt een gering negatief effect verwacht (-1). Op 200 m van de perceelsgrens wordt er tijdens de dag- en avond geen tot verwaarloosbaar effect verwacht (0). Tijdens de nacht een gering negatief effect (-1). Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 133/229

134 Beoordeling van de geluidsimmissie van de gewenste situatie in zijn geheel Tot slot wordt de beoordeling gemaakt voor de gewenste situatie in zijn geheel. Dit voor de toekomstige situatie fase 1 en fase 2. Hierbij worden alle ventilatoren samen in beschouwing genomen als continue nieuwe bronnen en afgetoetst t.o.v. de grenswaarde voor nieuwe inrichtingen. Het oorspronkelijk omgevingsgeluid is het geluid dat aanwezig was zonder het bedrijf Van De Locht Guy. Er zijn stofbakken voorzien op alle pluimveestallen, waardoor er een demping is van het geluid (zie hoger). Voor alle ventilatoren wordt er gerekend met 75 db(a). In Tabel 77 wordt het L sp geluid van alle continue bronnen in de toekomstige situatie fase 1 (totaal 47 ventilatoren) vergeleken met de grenswaarde voor een nieuwe inrichting. In Tabel 78: Lsp continue bronnen fase 2-grenswaarde nieuwe inrichting wordt het L sp geluid van alle continue bronnen in de toekomstige situatie fase 2 (totaal 71 ventilatoren) vergeleken met de grenswaarde voor een nieuwe inrichting. Tabel 77: Lsp continue bronnen fase 1-grenswaarde nieuwe inrichting Immissiepunt Lsp van de continue bronnen Grenswaarde nieuwe inrichting Dag Avond Nacht Dag Avond Nacht Dichtste woning 30,8 30,8 28, voldaan voldaan voldaan 200 m perceelsgrens 28,5 28,5 26, voldaan voldaan voldaan Tabel 78: Lsp continue bronnen fase 2-grenswaarde nieuwe inrichting Immissiepunt Lsp van de continue bronnen Grenswaarde nieuwe inrichting Dag Avond Nacht Dag Avond Nacht Dichtste woning 33,8 33,8 31, voldaan voldaan overschrijding 200 m perceelsgrens 30,3 30,3 28, voldaan voldaan voldaan In onderstaande tabellen is het nieuwe omgevingsgeluid van de gewenste situatie fase 1 (Tabel 79) en fase 2 (Tabel 80) in zijn geheel weergegeven. Tabel 79: Nieuw omgevingsgeluid (= omgevingsgeluid na verandering = fase 1) Immissiepunt Nieuw omgevingsgeluid Delta L = Lna-Lvoor Dag Avond Nacht Dag Avond Nacht Dichtste woning 200 m perceelsgrens 36,4 33,4 30,1 1,39 3,42 5,15 35,9 32,3 28,7 0,87 2,31 3,68 Tabel 80: Nieuw omgevingsgeluid (= omgevingsgeluid na verandering = fase 2) Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 134/229

135 Immissiepunt Nieuw omgevingsgeluid Delta L = Lna-Lvoor Dag Avond Nacht Dag Avond Nacht Dichtste woning 200 m perceelsgrens 37,5 35,3 32,4 2,45 5,31 7,44 36,3 33,2 29,9 1,28 3,19 4,85 Volgens het significantiekader kan dan volgende beoordeling afgeleid worden: Tabel 81: Beoordeling gewenste situatie fase 1 continue bronnen - geheel Immissiepunt Score Dag Avond Nacht Dichtste woning m perceelsgrens Tabel 82: Beoordeling gewenste situatie fase 2 continue bronnen - geheel Immissiepunt Score Dag Avond Nacht Dichtste woning m perceelsgrens het L Aeq,1s van de incidentele bronnen ter hoogte van de verschillende beoordelingspunten tijdens de dag voldoen aan de grenswaarde voor een nieuwe inrichting. De meeste transporten gebeuren overdag. Uitzonderlijk kan de afvoer van slachtkuikens 's nachts gebeuren. Er wordt hiervoor ook voldaan aan de grenswaarde voor nieuwe inrichtingen Samenvatting effecten geplande situatie Bij de beoordeling van de effecten in de geplande situatie fase 1 worden zowel de effecten beoordeeld van de uitbreiding op zich (t.o.v. de huidige vergunde situatie) als de gecumuleerde effecten van de huidige vergunde situatie + de geplande uitbreiding fase 1. Bij deze laatste beoordeling worden de effecten in feite dan ook vergeleken t.o.v. de situatie waarbij er geen exploitatie is. Bij de beoordeling van de effecten in de geplande situatie fase 2 worden zowel de effecten beoordeeld van de uitbreiding op zich (t.o.v. de toekomstige situatie fase 1) als de gecumuleerde effecten van de huidige vergunde situatie + de geplande uitbreiding fase 1 + de geplande uitbreiding fase 2. Bij deze laatste beoordeling worden de effecten in feite dan ook vergeleken t.o.v. de situatie waarbij er geen exploitatie is. Gezien de actuele vergunning pas in 09/02/2032 afloopt kan de beoordeling van de effecten van de uitbreiding op zich wel als meest relevant aanzien worden. Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 135/229

136 5.4.8 SYNTHESE Voor de discipline geluid worden de relevante geluidsbronnen op het bedrijf bepaald, zijnde de continue geluidsbronnen (ventilatoren) en de incidentele geluidsbronnen (transporten). De beoordelingspunten zijn de dichtste woning en 200 m van de perceelsgrens van het bedrijf. De onmiddellijke bedrijfsomgeving wordt gekenmerkt door zijn agrarisch karakter. Deze activiteiten leveren een bijdrage aan de geluidsbelasting. In de nabije omgeving (straal 750 m) zijn een 8-tal veeteeltbedrijven aanwezig. Binnen een straal van ongeveer 200 m van de bedrijfspercelen (Figuur 27 in bijlage), liggen er 9 woningen, waarvan er 3 behoren tot een landbouwbedrijf. Kwetsbare gebieden zijn op meer dan 500 m afstand gelegen van geluidsemissies van het bedrijf Van De Locht Guy. Op ca 920 m ten O van het bedrijf is de N1 (Bredabaan) gelegen. Permanente geluidshinder van het verkeer van deze weg is mogelijk. Er zijn in deze studie geen meetresultaten beschikbaar. Er wordt uitgegaan van een omgevingsgeluid van stille agrarische gebieden. Deze aanname van het oorspronkelijk omgevingsgeluid (OOG) is een worst-case scenario. Dit aangezien het OOG hoogst waarschijnlijk hoger zal zijn, aangezien de mogelijks permanente geluidshinder van de N1 (Bredabaan). In de huidige situatie zijn er 23 ventilatoren aanwezig in de bestaande pluimveestallen 3 en 4. Aan de achterkant van de pluimveestallen is een stofbak geplaatst. De rundveestallen, stal 1 en stal 2, worden op een natuurlijke manier geventileerd. Er worden 4 nieuwe pluimveestallen voorzien naast de bestaande pluimveestallen (2 stallen in fase 1, en 2 stallen in fase 2). Deze stallen worden op dezelfde manier uitgevoerd als de bestaande stal 4. Elke nieuwe pluimveestal is voorzien van 12 ventilatoren. Achter elke nieuw te bouwen stal wordt eveneens een stofbak voorzien. In de bestaande situatie zijn er dus 23 ventilatoren in totaal. In de toekomstige situatie, fase 1, zullen er in totaal 47 ventilatoren aanwezig zijn, in de toekomstige situatie, fase 2, zijn er in totaal 71 ventilatoren in de stallen. De ventilatoren zijn aanwezig in de stallen en zijn geplaatst in een stofbak. Deze stofbak is volledig afgesloten, met een opening naar boven. Hierdoor zal het geluid van de ventlatoren gedempt worden. De stofbak achter het luchtkanaal zorgt immers voor een demping van het geluid van de ventilatoren. De ventilatoren zitten a.h.w. in een afgesloten kast. Daarom rekenen we voor deze ventilatoren met een geluidsvermogenniveau van 75 db(a) i.p.v. met 85 db(a). Dit is een meer realistische aanname voor ventilatoren geplaatst in een stofbak. Een demping van 10 db(a) voor de ventilatoren kan verantwoord worden. Voor de continue bronnen en voor de incidentele bronnen wordt getoetst aan de richtwaarde voor nieuwe inrichtingen (=grenswaarde). Dit aangezien de basisvergunning van het bedrijf dateert van voor 1993, maar de pluimveestallen pas gebouwd werden in In de huidige toestand kunnen we stellen dat er voor het specifiek geluid van de continue bronnen geen overschrijding is van de grenswaarde voor nieuwe inrichtingen voor alle beoordelingsperiodes en ter hoogte van de verschillende beoordelingspunten. Er is een verhoging van het oorspronkelijke omgevingsgeluid tijdens de dag-, avond- en nachtperiode ter hoogte van de beoordelingspunten. Ter hoogte van alle beoordelingspunten is er een verhoging van het omgevingsgeluid. Tijdens de dagperiode is deze verhoging < 1 db(a). Er wordt voldaan aan de grenswaarde voor een nieuwe inrichting. Volgens het Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 136/229

137 significantiekader wordt er dus geen of verwaarloosbaar effect begroot (0). Tijdens de avond- en nachtperiode is de verhoging van het omgevingsgeluid > 1 db(a) en < 3 db(a). Er is een gering negatief effect (-1). Voor de incidentele bronnen voldoet het specifiek geluid ter hoogte van de verschillende beoordelingspunten tijdens de dag aan de grenswaarde voor een nieuwe inrichting. De meeste transporten gebeuren overdag. Uitzonderlijk kan de afvoer van slachtkuikens 's nachts gebeuren. Er wordt hiervoor ook voldaan aan de grenswaarde voor nieuwe inrichtingen. Voor de uitbreidingen fase 1 en fase 2 op zich, geldt hetvolgende: In de nieuwe toestand fase 1 wordt er voor de extra continue geluidsbronnen (24 extra ventilatoren op de nieuwe pluimveestallen) voldaan aan de grenswaarde voor een nieuwe inrichting. De verhoging van het omgevingsgeluid is ter hoogte van alle beoordelingspunten tijdens de dag < 1 db(a). Er wordt bijgevolg geen tot verwaarloosbaar effect begroot. Tijdens de avond- en nachtperiode is het omgevingsgeluid > 1 db(a) en < 3 db(a). Er wordt een gering negatief effect verwacht (-1). Voor de nieuwe toestand fase 2 wordt er voor de extra continue geluidsbronnen (24 extra ventilatoren op de nieuwe pluimveestallen) t.o.v. de toekomstige situatie fase 1 voldaan aan de grenswaarde voor een nieuwe inrichting. De verhoging van het omgevingsgeluid is ter hoogte van de dichtste woning tijdens de dag > 1 db(a) en < 3 db(a).). Er wordt een gering negatief effect verwacht (-1). Op 200 m van de perceelsgrens wordt er tijdens de dag- en avond geen tot verwaarloosbaar effect verwacht (0). Tijdens de nacht een gering negatief effect (-1). Er zijn geen nieuwe incidentele bronnen. De transporten die voorkomen zijn reeds bestaande activiteiten. Er is wel een toename van de frequentie van deze transporten in de nieuwe situatie. In de toekomstige toestand is er een toename van het aantal tot 9-10 transporten per week in fase 1 en transporten voor fase 2. Voor de gewenste situatie in zijn geheel de toekomstige situatie fase 1 en voor de toekomstige situatie fase 2, geldt hetvolgende: Voor de gewenste situatie fase 1 is er ter hoogte van de meest nabijgelegen woning een gering negatief effect (- 1) tijdens alle periodes. Op 200 m van de perceelsgrens is er tijdens de dag geen tot een verwaarloosbaar effect (0), tijdens de avond- en nachtperiode is er een gering negatief effect te verwachten (-1). Voor de gewenste situatie fase 2 in zijn geheel is er ter hoogte van de verschillende beoordelingpunten een gering negatief effect te verwachten (-1). Tijdens de nacht is er een negatief effect t.h.v. de meest nabijgelegen woning. Voor de incidentele bronnen voldoet het specifiek geluid ter hoogte van de verschillende beoordelingspunten tijdens de dag aan de grenswaarde voor een nieuwe inrichting. De meeste transporten gebeuren overdag. Uitzonderlijk kan de afvoer van slachtkuikens 's nachts gebeuren. Er wordt hiervoor ook voldaan aan de grenswaarde voor nieuwe inrichtingen. In het verleden zijn er eveneens geen klachten geweest i.v.m. geluidshinder. Voor deze berekeningen werden volgende aannames gedaan: geen afscherming. oorspronkelijk omgevingsgeluid van stille agrarische gebieden Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 137/229

138 5.4.9 MILDERENDE MAATREGELEN Er dient opgemerkt te worden dat de berekende effecten in dit MER wellicht een overschatting zijn. Er wordt bij de berekeningen geen rekening gehouden met de aanwezige afscherming van de incidentele geluidsbronnen. Bovendien is de aanname van het oorspronkelijk omgevingsgeluid (OOG) van stille agrarische gebieden een worst-case scenario. Er wordt ervan uitgegaan dat het OOG lager is dan de milieukwaliteitsnorm, welke de strengst mogelijke aanname is (gezien de ligging op minder dan 1 kilometer van de N1 Bbredabaan) Door het bedrijf genomen maatregelen Ventilatoren zijn computergestuurd en frequentiegestuurd. Tijdens het laden en het lossen worden de motoren van de bedrijfsvoertuigen zoveel mogelijk stilgelegd. Er is reeds een groenaanplant voorzien. De pluimveestallen zijn goed geïsoleerd zodanig dat het geluid van de dieren tot een minimum zal herleid worden. De stallen blijven in de mate van het mogelijke afgesloten. De exploitant voorziet stofbakken op de pluimveestallen die het geluid van de ventilatoren zullen dempen Door het bedrijf geplande maatregelen De exploitant voorziet in een aanvulling van het bestaande groenaanplant Verdere mogelijkheden of aanbevelingen Tijdens de werkzaamheden dient de initiatiefnemer er op te letten dat de aannemer de geluidshinder ten gevolge van de werken zo goed mogelijk beperkt en dat het onnodig draaien van de machines en motoren voorkomen wordt. Er moet rekening gehouden worden met een schappelijk start- en einduur van de bouwwerken, enz. Dit opdat hinder naar omwonenden zoveel mogelijk beperkt wordt. Geluidsarme ventilatoren in de nieuwe pluimveestallen In bovenstaande gaan we uit van vantilatoren met een geluidsvermogenniveau (L w) van 85 db(a). Er zijn echter stofbakken aanwezig die het geluid van de ventilatoren zullen dempen. Daarom rekenen we voor deze ventilatoren met een geluidsvermogenniveau van 75 db(a) i.p.v. met 85 db(a). Dit is een meer realistische aanname voor ventilatoren geplaatst in een stofbak. Een demping van 10 db(a) voor de ventilatoren kan verantwoord worden. Er zijn ook geluidsarmere ventilatoren op de markt. Eerder in dit MER spraken we een geluidsvermogenniveau van 71 db(a) tot 85 db(a) voor ventilatoren. Indien we in dit project rekening houden met een geluidsvermogen van de ventilatoren in de twee nieuwe pluimveestallen (fase 1) van 80 db(a) en met een geluidsvermogen van 78 db(a) voor de ventilatoren in de twee nieuwe pluimveestallen (fase 2) dan bekomen we geringere effecten. Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 138/229

139 Tabel 83: Beoordeling nieuwe situatie fase 1 continue bronnen uitbreiding op zich Immissiepunt Score Dag Avond Nacht Dichtste woning m perceelsgrens Tabel 84: Beoordeling nieuwe situatie fase 2 continue bronnen uitbreiding op zich Immissiepunt Score Dag Avond Nacht Dichtste woning m perceelsgrens Tabel 85: Beoordeling gewenste situatie fase 1 continue bronnen - geheel Immissiepunt Score Dag Avond Nacht Dichtste woning m perceelsgrens Tabel 86: Beoordeling gewenste situatie fase 2 continue bronnen geheel Immissiepunt Score Dag Avond Nacht Dichtste woning m perceelsgrens Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 139/229

140 5.5 MENS AFBAKENING STUDIEGEBIED Het studiegebied voor de discipline mens wordt bepaald door de grootste gemene deler van de invloedssferen van de abiotische disciplines. Dit wordt voornamelijk bepaald door de grens waar relevante geurwaarneming voorkomt. Effecten zoals geluids- of stofhinder reiken minder ver. De effecten van verkeer kunnen zich echter verder uitstrekken, zodat de voornaamste antropogene elementen in de ruimere omgeving worden beschreven. Hier wordt het studiegebied gelijk genomen aan het studiegebied van geur met name tot op ongeveer 1 km van het bedrijf TOELICHTING GEGEVENSGEBRUIK Voornaamste gegevensbronnen: Eigen terreinbezoek Gewestplan Wegenatlas Orthofoto Topografische kaart Op basis van kaartmateriaal (topokaart, gewestplan, orthofoto ), terreinbezoek en algemeen bekomen informatie wordt het antropogeen milieu in de nabijheid van het bedrijf beschreven. Hierbij wordt de omgeving van het bedrijf beschreven rekening houdend met de woonfunctie, recreatie, landbouw, overige bedrijven, voorname verkeersverbindingen en industrie METHODIEK Voor de discipline Mens wordt aandacht besteed aan mogelijke gezondheidseffecten, mogelijke hindereffecten en mobiliteitsaspecten. Voor de beoordeling van de effecten in de discipline Mens - gezondheid wordt onderscheid gemaakt tussen de hinder- en de gezondheidsaspecten. Opdat er sprake zou zijn van hinder dienen de effecten op de ene of andere wijze zintuiglijk waarneembaar te zijn. Het hinderaspect wordt dus gekoppeld aan zintuiglijke waarneembaarheid. Wijzigingen die hierin optreden als gevolg van de realisatie van het project spelen hierin dus een rol. Opdat er sprake zou zijn van gezondheidseffecten, dient er vooreerst een effectieve, realistische kans te bestaan voor: ingestie (inslikken); inhalatie (inademen); dermaal contact (contact met de huid); blootstelling aan fysische agentia (bv. geluid). Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 140/229

141 Inzake gezondheidseffecten wordt nagegaan of er enig risico bestaat voor de menselijke gezondheid. De aard en de dosis van de effectieve blootstelling wordt vergeleken met de wettelijke normen of met wetenschappelijke advieswaarden ter zake. Als er relevante blootstellingen zijn, worden de mogelijke gezondheidseffecten bekeken bij de blootgestelde populatie. Waar nodig wordt rekening gehouden met cumulatieve aspecten door andere bronnen. Bijzondere aandacht gaat naar kwetsbare groepen (scholen, bejaardentehuizen, ). Voor geur en geluid wordt nagegaan of de emissies in de omgeving van die aard zijn dat psychosomatische effecten kunnen ontstaan. Wat de hindereffecten betreft wordt het belang van geluidshinder en geurhinder ingeschat. Dit gebeurt enerzijds op basis van gegevens aangereikt vanuit de disciplines lucht en geluid en anderzijds op basis van de klachtenregistraties van de afgelopen jaren. Inzake effecten op mobiliteit worden de relevante transportbewegingen i.f.v. aan- en afvoer van producten in kaart gebracht. Vervolgens wordt het aandeel van deze transportbewegingen ingeschat t.o.v. de huidige totale verkeersstromen op de voornaamste ontsluitingswegen. De discipline Mens is een integrerende discipline, waar heel wat effectketens stoppen en het eindeffect beoordeeld moet worden; deze discipline heeft hierdoor gegevens nodig uit andere disciplines. Effectgroep Benodigde gegevens Te betrekken uit discipline Geluidshinder Invloedsstraal geluid Geluid Geurhinder Geurimmissie Lucht Stofhinder Stofimmissie Lucht Naast de beoordeling van de klachtenregistratie, zal in dit hoofdstuk voornamelijk ingegaan worden op het aspect verkeer. De transportstromen, die aan de inrichting verbonden zijn, worden besproken. Bij een landbouwbedrijf worden de belangrijkste transporten veroorzaakt door: aan- en afvoer van dieren; aanvoer van grondstoffen (voeder, fossiele brandstoffen, strooisel,...); afvoer van eindproducten (dieren,...); afvoer van afvalstoffen (mest, kadavers,...). De transportafstanden kunnen hierbij heel sterk variëren, gaande van het uitrijden van mest op aanpalende percelen, tot de afvoer van bijvoorbeeld mest op lange afstand. Het is bijgevolg bijna onmogelijk om alle aan- en afvoerroutes volledig te beschrijven. De nadruk ligt daarom voornamelijk op de afstand tussen het bedrijf en de meest nabij gelegen grote aan/afvoerroute METHODIEK EFFECTBEPALING In dit hoofdstuk wordt verder ingegaan op eventuele klachten die ooit tegen het bedrijf geuit zijn. Indien deze klachten betrekking hebben op andere disciplines, dan worden mogelijke maatregelen in die disciplines besproken en kort herhaald in dit hoofdstuk. Voor elk transport dienen volgende zaken ingeschat te worden: Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 141/229

142 type transport: zwaar verkeer (via vrachtwagens) of lichte vracht (via tractoren of via wagens); frequentie: maandelijks, wekelijks, met aanduiding of de transporten gespreid zijn over het ganse jaar of gebonden aan enkele maanden; voornaamste transportroutes; tijdstip: dag, avond, ochtend, nacht. Omdat het effect van het lichte vrachtverkeer eerder verwaarloosbaar is, wordt vooral het zwaar verkeer, met vrachtwagens, beschouwd. Het significantiekader dat van toepassing is, wordt weergegeven in Tabel 87. Tabel 87: Significantiekader ter beoordeling van de verkeershinder Toetsing Gemiddeld >35 transporten (zwaar verkeer) per week langsheen lokale wegen & doorheen gevoelig gebied Gemiddeld 14 tot 35 transporten per week (zwaar verkeer) langsheen lokale wegen & doorheen gevoelig gebied Gemiddeld 7 tot 14 transporten (zwaar verkeer) per week langsheen lokale wegen & doorheen gevoelig gebied Gemiddeld < 7 transporten (zwaar verkeer) per week langsheen lokale of transporten enkel langsheen hoofdwegen Beoordeling Significant negatief effect Matig negatief effect Gering negatief effect Geen of verwaarloosbaar effect Ook de bestrijding van ongedierte wordt besproken. De effecten van geurhinder en geluidshinder worden uitvoerig besproken in de disciplines Lucht en Geluid. Daarnaast zijn er nog andere mogelijke effecten van geluidshinder, geur- en stofhinder naar de mens zoals niettoxische fysiologische reacties, invloed aërosoldeeltjes, gehoorbeschadiging, slapeloosheid,...). Bij de impactbeoordeling ten aanzien van eventuele geurhinder wordt beoordeeld rekening houdend met de hinderniveaus zoals gehanteerd in de discipline lucht. Er zijn voldoende consistente bewijzen dat de heersende concentraties fijn stof een negatieve impact hebben op de volksgezondheid. Er is een breed scala aan gezondheidseffecten, maar de voornaamste situeren zich ter hoogte van het ademhalings- en cardiovasculair systeem. De individuele gevoeligheid kan verschillen naargelang de gezondheidstoestand of leeftijd. Het risico neemt toe met de blootstelling. Er kunnen geen drempelwaarden worden geïdentificeerd waaronder geen effecten optreden. Er zijn gegevens die erop wijzen dat langdurige blootstelling aan lage concentraties geassocieerd is met hogere mortaliteit en andere chronische effecten, zoals het verhoogd voorkomen van bronchitis en verminderde longfunctie. Gezien er onvoldoende kwantitatieve gegevens zijn voor het afleiden van richtlijnen voor PM 10, werden door de WGO richtlijnen voorgesteld voor PM 2,5 en werden hieruit richtlijnen voor PM 10 afgeleid (PM 2,5-richtwaarde x 2 op basis van een minimale fractie van 50 % PM 2,5 ten opzichte van PM 10). De WGO-advieswaarden voor PM 2,5 zijn 10 µg/m³ als jaargemiddelde en 25 µg/m³ als 24-uursgemiddelde (en bijgevolg 20 µg/m³ als jaargemiddelde en 50 µg/m³ als 24-uursgemiddelde voor PM 10). De impact van de emissie van micro-organismen en endotoxines, als deel van de PM emissie, kan wegens gebrek aan gegevens niet éénduidig in kaart gebracht worden. Er kan hierbij wel verwezen worden naar de conclusies in literatuurgegevens, waaronder deze van Prof. dr. ir. D.J.J. Heederik et.al (2011), in Mogelijke Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 142/229

143 effecten van intensieve-veehouderij op de gezondheid van omwonenden: onderzoek naar potentiële blootstelling en gezondheidsproblemen, Omwonenden van intensieve-veehouderijbedrijven zijn potentieel blootgesteld aan fijn stof, aan een aantal specifieke micro-organismen en aan endotoxinen. Op kortere afstand van de bedrijven, vooral als het meerdere bedrijven zijn, kan deze blootstelling effecten geven op de gezondheid, met name op de luchtwegen. Uit de resultaten van dit onderzoek kan niet simpelweg worden geconcludeerd om welke afstand tot bedrijven het nu precies gaat en bij welke concentraties gezondheidseffecten optreden. Daarvoor is nodig dat er op meer locaties wordt gemeten (verschillende typen bedrijven) en ook bij specifieke activiteiten (uitrijden mest, dierentransport). De kans op gezondheidseffecten van de huidige signalen van de Q-koortsbacterie en van MRSA in de omgeving van veehouderijbedrijven wordt als gering ingeschat. Het lijkt een verrassende bevinding dat astma minder vaak voorkomt onder omwonenden van veehouderijbedrijven. Deze bescherming lijkt daarmee ook te gelden voor omwonenden. Uit de literatuur was al een beschermend effect voor astma gevonden voor kinderen die waren opgegroeid op een boerderij. Mensen met astma hebben vaker infecties van de bovenste luchtwegen (exacerbaties) en longontsteking dan astmatici in plattelandsgebieden met minder veehouderijbedrijven. Longontsteking wordt vaker gezien in de nabijheid van intensieve-veehouderij, vooral bij bedrijven met geiten en pluimvee. Omdat er vaker longontsteking werd gezien dan kan worden verklaard door de Q-koorts golf in 2009 (ter info Q-koorts bij de mans wordt vnl. veroorzaakt door schapen en geiten), dient de relatie tussen longontsteking en pluimveehouderij nader onderzocht te worden. Kinderen die wonen in de nabijheid van veehouderijbedrijven hebben, net als kinderen die zijn opgegroeid op een boerderij, vaker eczeem. Er bestonden weinig aanwijzingen dat zeer grote stallen, zogenaamde megastallen, sterker met gezondheidseffecten op omwonenden zijn geassocieerd. Mogelijke gezondheidsproblemen doen zicht echter wel vnl. voor bij de werknemers op de bedrijven zelf, desgevallend ook bij bvb de chaufeurs die dagelijks instaan voor het transport naar slachthuizen. Overigens is in de literatuur al meerdere malen beschreven dat voor astma en allergie een beschermend effect is als men op een boerderij is opgegroeid. De resultaten van Radon e.a. (2007) (geciteerd in de studie van Heederik et.al.,2011), suggereren dat dit mogelijk ook opgaat voor omwonenden. Dat mogelijke effecten ook moeilijk kwantificeerbaar zijn volgt ook uit het feit dat er geen emissiekengetallen noch (concentratie)normen zijn waaraan mogelijke blootstelling kan getoetst worden. M.b.t. endotoxines zou wel kunnen verwezen worden naar een norm van 30 EU/ml (endotoxine units/ml) geciteerd door Bodden, in gezondheidsrisico s voor veehouderijen (TO, mei 2014, nr 1). Echter wegens ontbreken van éénduidige emissiekengetallen en achtergrondconcentraties kan geen uitspraak geformuleerd worden m.b.t. het al of niet voldoen aan deze doelstelling. Dat conclusies hieromtrent niet éénduidig kunnen geformuleerd worden, wordt ook gesteld door de Nederlandse Gezondheidsraad. Zij stellen in Gezondheidsrisico s rondom veehouderijen (2012) dat: de gegevensbasis nog te smal is voor conclusies over oorzakelijke kwantitatieve verbanden tussen het optreden van gezondheidsproblemen en blootstelling aan specifieke componenten in het fijn stof. Het enige gezondheidsrisico waarvoor tot nu toe wel stevig wetenschappelijk bewijs bestaat zijn uitbraken van Q-koorts (wat echter vnl. betrekking betrekking heeft op overdacht afkomstig van schapen en geiten). Niettegenstaande er geen éénduidige conclusies te formuleren zijn ten aanzien van mogelijke blootstelling en effecten, kan wel aangegeven worden dat de kans op het optreden van effecten in principe zal afnemen met de afstand tot de veebedrijven, gezien bij toenemende afstand lagere concentraties aan micro-organismen en endotoxines aangetoond kunnen worden. Dit is uiteraard volkomen logisch rekening houdend met het verdunningseffect door aanvoer van lucht afkomstig van windopwaarts de bedrijven, die minder beladen is. Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 143/229

144 Qua effecten t.g.v. blootstelling aan geluid wordt er globaal een onderscheid gemaakt tussen enerzijds geluidshinder en anderzijds slaapverstoring (*). (*) Het is algemeen onderkend dat een goede nachtrust een biologische noodzakelijkheid is. Verstoring van de slaap kan dan ook afhankelijk van de soort slaapverstoring en de frequentie van voorkomen aanleiding geven tot vermoeidheid, concentratiestoornissen, overgaan tot het gebruik van slaapmedicijnen,... en in meer ernstige situaties verhoogde bloeddruk, versneld hartritme,... die bij langdurig voorkomen de basis kunnen vormen voor cardiovasculaire aandoeningen, psychische aandoeningen,... In de Europese richtlijn Omgevingslawaai wordt om een inschatting te kunnen maken van het al dan niet voorkomen van hinder of slaapverstoring 2 types van geluidsbelastingsindicatoren vooropgesteld, nl. de L den en de L night. Het L den-niveau is het gewogen gemiddelde van de geluidsniveaus voor de dag ( ), de avond ( ) en de nacht ( ). De avond- en nachtniveaus krijgen daarbij een straffactor van +5 resp. +10 db aangerekend. Hierdoor wegen ze zwaarder door in het L den-niveau, wat overeenkomt met de vaststelling dat geluidsoverlast s avonds en s nachts doorgaans als hinderlijker wordt ervaren. Uit Europees onderzoek blijkt dan ook dat een L den een relatief goede voorspeller is van de mate waarin omwonenden hinder kunnen ondervinden. Op dit ogenblik zijn er nog geen drempelwaarden voor de indicator L den om te oordelen vanaf welke geluidsbelasting er effectief hinder optreedt. Het is ook niet eenvoudig om dergelijke drempelwaarden af te leiden. Uit onderzoeken blijkt dat persoonlijke kenmerken, zoals de gevoeligheid voor geluid, een sterke impact hebben op de mate waarin een bepaald geluidsniveau als storend wordt ervaren. Ook de lokale omstandigheden (optredende piekniveaus, aanwezigheid van een stille gevel of tuin,...) bepalen in grote mate de hinderlijkheid van een bepaalde geluidsbelasting. In een door de WGO uitgevoerde studie, is getracht om een verband te leggen tussen tijdens de nacht optredende omgevingsgeluidsniveaus L night-outside en de risico s op het optreden van slaapverstoringen. Uit dit onderzoek is gebleken dat blootstelling aan jaargemiddelde omgevingsgeluidsniveaus 1 (geluidsbelastingindicator voor slaapverstoringen tijdens de nachtperiode = L nacht = het A-gewogen gemiddelde geluidsniveau over lange termijn (bvb. L A95), vastgesteld over alle nachtperioden van een jaar) tijdens de nacht van:40 db(a) het laagste niveau is waarbij slaapverstoringen aan de hand van onderzoeken zijn vastgesteld geweest; 40 à 55 db(a) een zeker risico inhouden tot het voorkomen slaapverstoringen zoals het moeilijk aanvatten van de slaap, het tijdens de nacht wakker worden, het vervroegd wakker worden... en hieraan gekoppelde vermoeidheid, concentratiestoornissen, het gebruik van medicatie, gevoel van onbehagen,... Het feit of de personen die tijdens de nacht blootgesteld worden aan dergelijke omgevingsgeluidsniveaus, effectief hiervan gevolgen ondervinden m.b.t. hun slaappatroon is gerelateerd aan gevalspecifieke randvoorwaarden zoals de aard van het geluid (bvb. optredende piekgeluiden vs. een continue achtergrondgeluid), de mate van gewenning aan het geluid, individuele perceptie van het geluid,... Met andere woorden in deze gevallen zal het van geval tot geval afhangen of er al dan niet sprake is van een (on)aanvaardbare impact. 55 db(a) of meer leiden tot het frequent voorkomen van diverse vormen van (ernstige) slaapverstoring dit bij een groot deel van de blootgestelde bevolking, onafhankelijk van de gevalspecifieke randvoorwaarden. Aansluitend kan ook gesteld worden dat bij langdurige blootstelling tijdens de nacht Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 144/229

145 aan dergelijke geluidsniveaus er op termijn een verhoogd risico is voor het optreden van ernstige gezondheidseffecten zoals cardiovasculaire en psychische aandoeningen. De WGO stelt dan ook finaal dat er op termijn globaal dient gestreefd te worden naar jaargemiddelde, nachtelijke omgevingsgeluidsniveaus van maximaal 40 db(a). Jaargemiddelde, nachtelijke omgevingsgeluidsniveaus tussen 40 db(a) en 55 db(a) kunnen beschouwd worden als tijdelijk, aanvaardbare targets. Jaargemiddelde, nachtelijke omgevingsgeluidsniveaus van meer dan 55 db(a) zijn niet aanvaardbaar wegens het te groot risico op het optreden van frequente slaapverstoring en de hieruit voortvloeiende gezondheidseffecten (op korte en lange termijn) REFERENTIESITUATIE Woonfunctie Het bedrijf van Guy Van De Locht is gelegen Veldvoort 14 te 2990 Wuustwezel op zo n 930 m van het dichtstbijzijnde woonuitbreidingsgebied (O). De bedrijfsomgeving wordt gekenmerkt door zijn agrarisch karakter. In de nabije omgeving zijn nog een aantal veeteeltbedrijven aanwezig. Binnen een straal van ongeveer 200 m van de bedrijfspercelen liggen een 5-tal woningen ten oosten (waarvan 1 behorende tot een landbouwbedrijf), en een 4-tal woningen ten zuidwesten (waarvan 2 behorende tot een landbouwbedrijf. Op 930 m is een woonuitbreidingsgebied gelegen. Overige kwetsbare gebieden zijn op meer dan 500 m gelegen. Tabel 88: Ligging bedrijf t.a.v. woonfunctie en recreatie Gebied Afstand tot het centrum van Richting het bedrijf Woonuitbreidingsgebied 930 m O Woongebied met landelijk karakter 630 m O-ZO-NO Bosgebied 960 m W Recreatie Op m ten Z bevindt zich een recreatiezone met name gebied voor dagrecreatie, zoals bedoeld volgens het gewestplan en op m een gebied voor verblijfsrecreatie. Landbouw De omgeving van het bedrijf wordt gekenmerkt door een agrarisch grondgebruik. In de omgeving vinden we een afwisseling van akkers en weiden terug. Verspreid binnen het studiegebied bevinden er zich een aantal andere landbouwbedrijven (Figuur 25 in bijlage). Verkeer Het bedrijf is gelegen langs de Veldvoort 14 in Wuustwezel, dit is een lokale weg. Op ongeveer 1 km ten Z - ZO van het bedrijf is de gewestweg N1 Bredabaan gelegen. De Bredabaan is de voornaamste aan- en afvoerroutte van het bedrijf. Vrachtwagens die naar het bedrijf komen volgens steeds dezelfde route: de vrachtwagens komen van de Bredabaan via de Lage Weidenstraat of de Kruisweg naar de Veldvoort aangereden, en kunnen op het bedrijf parkeren. Na het lossen en/of laden vervolgen Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 145/229

146 de vrachtwagens de Veldvoort naar de Polderstraat, tot aan de Bredabaan. De aan- en afvoer gebeurt steeds in deze richting Bredabaan Veldvoort Polderstraat Bredabaan. Deze zijn ook de voornaamste aan- en afvoerroute van het bedrijf. Langsheen de lokale wegen vooraleer men op een gewestweg komt, liggen een aantal landbouwbedrijven en een aantal particuliere woningen. Het betreft agrarisch gebied. Langsheen de gewestwegen zelf zijn meerdere woningen gelegen. Langsheen de gewestwegen treft men dan ook woongebied en woongebied landelijk karakter aan. De transporten voor het bedrijf gebeuren niet door een dorpskern, de route langs de gewestweg passeert wel doorheen woonuitbreidingsgebied of woongebied met landelijk karakter. De verkeersbewegingen gerelateerd aan het bedrijf worden verder besproken. Industrie en bedrijven Er bevinden zich in de nabije omgeving van het bedrijf geen industriezones, zoals bedoeld volgens het gewestplan. Wel is er op 1800 m gebied voor ambachtelijke bedrijven en kmo' s gelegen Effectinschatting Klachtenbehandeling Uit navraag bij de gemeente Wuustwezel blijkt dat er in het verleden geen officiële klachten ingediend werden (algemeen) ten opzichte van het bedrijf van Guy Van De Locht. Naar aanleiding van de laatste milieuvergunningsaanvraag, waarvan de vergunning werd afgeleverd op 09/02/2012, werd tijdens het openbaar onderzoek inzake deze aanvraag wel 1 schriftelijk bezwaar ingediend, omvattende: vrees voor geurhinder, geurhinder op bestaande stal beperken, verplicht groenscherm nog niet aangeplant, buurt verzadigd van kippenstallen. Dit bezwaar werd door de Provinciale Milieuvergunningscommissie behandeld. Door de klager werd vervolgens ook beroep ingediend tegen de beslissing, deze beslissing werd vervolgens bevestigd door de Minister met aanvulling van bijkomende bijzondere voorwaarden Verkeershinder De transporten die nodig zijn voor de bevoorrading van het bedrijf en de aan- en afvoer van dieren kunnen aanleiding geven tot verkeershinder. Een inschatting van het aantal verkeersbewegingen wordt weergegeven in onderstaande Tabel 89. Tabel 89: Overzicht transporten in de huidige situatie Soort transport Transporten (per jaar) Uren Tijdstip transport Type transport Aanvoer voeders ± 70 transporten / jaar 1 overdag Vrachtwagen (pluimvee) ± 10 transporten / jaar (rundvee) Aanvoer pluimvee ± 7 transporten / jaar 1 overdag Vrachtwagen Aanvoer petroleum ± 11 transporten/jaar 0,5 overdag Vrachtwagen Aanvoer mazout ± 13 transporten/jaar 0,5 overdag Vrachtwagen Aanvoer strooisel ± 7 transporten/jaar 1 overdag Vrachtwagen Afvoer pluimvee ± 84 transporten/jaar 0,7 's nachts Vrachtwagen Afvoer runderen ± 20 transporten/jaar 0,25 overdag Vrachtwagen Afvoer mest ± 28 transporten/jaar 0,7 overdag Vrachtwagen Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 146/229

147 Afvoer kadavers Wekelijks, of op afroep 0,25 overdag Vrachtwagen Totaal per jaar 303 transporten Gemiddeld per week 5-6 transporten Uit bovenstaande tabel blijkt dat in de huidige situatie wekelijks zo n 6 zware transporten (met vrachtwagen) gebeuren, van of naar het bedrijf. Het bedrijf is niet gelegen langs de aan- en afvoerroute, nl. de gewestwegen zodat hier ook locale wegen gebruikt worden alvorens de gewestwegen te bereiken. De verschillende transportroutes worden weergegeven in Figuur 28 in bijlage GEPLANDE SITUATIE Effectinschatting Verkeershinder Tabel 90: Overzicht transporten in de toekomstige situatie FASE 1 Soort transport Transporten (per jaar) Uren Tijdstip transport Type transport Aanvoer voeders ± 140 transporten / jaar 1 overdag Vrachtwagen (pluimvee) ± 10 transporten / jaar (rundvee) Aanvoer pluimvee ± 14 transporten / jaar 1 overdag Vrachtwagen Aanvoer petroleum ± 25 transporten/jaar 0,5 overdag Vrachtwagen Aanvoer mazout ± 13 transporten/jaar 0,5 overdag Vrachtwagen Aanvoer strooisel ± 7 transporten/jaar 1 overdag Vrachtwagen Afvoer pluimvee ± 168 transporten/jaar 0,7 's nachts Vrachtwagen Afvoer runderen ± 20 transporten/jaar 0,25 overdag Vrachtwagen Afvoer mest ± 56 transporten/jaar 0,7 overdag Vrachtwagen Afvoer kadavers Wekelijks, of op afroep 0,25 overdag Vrachtwagen Totaal per jaar 506 transporten Gemiddeld per week 9-10 transporten Tabel 91: Overzicht transporten in de toekomstige situatie FASE 2 Soort transport Transporten (per jaar) Uren Tijdstip transport Type transport Aanvoer voeders ± 210 transporten / jaar 1 overdag Vrachtwagen (pluimvee) ± 10 transporten / jaar (rundvee) Aanvoer pluimvee ± 21 transporten / jaar 1 overdag Vrachtwagen Aanvoer petroleum ± 39 transporten/jaar 0,5 overdag Vrachtwagen Aanvoer mazout ± 13 transporten/jaar 0,5 overdag Vrachtwagen Aanvoer strooisel ± 7 transporten/jaar 1 overdag Vrachtwagen Afvoer pluimvee ± 252 transporten/jaar 0,7 's nachts Vrachtwagen Afvoer runderen ± 20 transporten/jaar 0,25 overdag Vrachtwagen Afvoer mest ± 84 transporten/jaar 0,7 overdag Vrachtwagen Afvoer kadavers Wekelijks, of op afroep 0,25 overdag Vrachtwagen Totaal per jaar 709 transporten Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 147/229

148 Gemiddeld per week transporten In de bestaande situatie vinden er jaarlijks een 303-tal transporten plaats, in de toekomstige situatie worden dit een 506-tal transporten in fase 1 en een 709-tal transporten in fase 2. De verkeersbewegingen zijn in hoofdzaak zware transporten. In een aantal gevallen wordt er materiaal e.d. aan- of afgevoerd via de tractor. Tot de zware transporten worden de aanvoer van mazout, strooisel, voeders, aan- en afvoer van kippen, de afvoer van krengen en de afvoer van mest gerekend. De meeste transporten gebeuren zowel in de huidige als in de geplande situatie telkens in de week overdag tussen 7u en 19u. Transporten tijdens het weekend worden steeds zoveel mogelijk vermeden. Enkel de afvoer van de dieren kan 's nachts gebeuren. De transporten in het kader van de aanlegwerken voor de geplande uitbreiding zullen overdag gebeuren. Omdat de hinder ten gevolge van deze transporten beperkt blijft tot de duur van de werken, wordt hier niet dieper op ingegaan. Zowel in de huidige als in de nieuwe situatie wordt geen of een verwaarloosbaar effect toegekend aan het verkeer Geluidshinder Als we de aanbevelingen van de WGO vergelijken met de milieukwaliteitsnormen van geluid in open lucht, zoals opgenomen in VLAREM II, wordt vastgesteld dat er voldaan wordt aan de vooropgestelde jaargemiddelde, nachtelijke omgevingsgeluidsniveaus van 40 db(a). Tijdens de nacht is er voor de beoordelingspunten geen overschrijding van 40 db(a), niet door de continue geluidsbronnen, en niet door de incidentele geluidsbronnen. Voor een detailbeoordeling wordt verwezen naar de discipline geluid Geurhinder De geurcomponenten op zich zijn onder de te verwachten concentraties niet schadelijk voor de gezondheid. Dit houdt in dat eventuele gezondheidseffecten bij omwonenden niet direct het gevolg zijn van de geurbelasting, maar kunnen verklaard worden uit het stressmodel gekoppeld aan de geurhinder (psychosomatische effecten). Voor een detailbeoordeling wordt verwezen naar de bespreking opgenomen in de discipline lucht. De berekende blootstellingniveaus zijn dermate dat slechts een zeer beperkt aantal woningen zich situeren in de maatgevende contouren van hinder en ernstige hinder. Er kan dan ook verwacht worden dat slechts een zeer beperkt aantal omwonenden potentieel gehinderd zijn en mogelijks onderhevig kunnen zijn aan psychosomatische klachten. Door het voorziene project wordt slechts een verwaarloosbare toename van de geurbelasting verwacht. Er wordt niet verwacht dat het project aanleiding zal geven tot hinder/klachten Stofhinder Uit vergelijking met de berekende bijdragen tov WGO-beoordelingswaarden kan vastgesteld worden dat zowel in de huidige situatie als in de nieuwe situatie de PM10 en de PM2,5 bijdragen ruim onder de WGO-advieswaarden liggen ter hoogte van de dichtstbijzijnde woningen. De relatieve bijdrage van de woning met de hoogste PM 10 concentratie ligt lager dan 5% van de advieswaarde in de huidige situatie en na verandering lager dan 15 % van Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 148/229

149 de advieswaarde voor PM10 (advieswaarde van 20 µg/m³ als jaargemiddelde). De totale concentraties liggen wel hoger dan de WGO-doelstellingen, dit treedt echter quasi in gans Vlaanderen op. De mogelijke impact van de emissies van microbiële impact (endotoxines), als deel van de PM-emissies, doet zich vnl. voor ten aanzien van de werknemers op het bedrijf zelf Bestrijding ongedierte Bestrijding van ongedierte wordt uitgevoerd door een externe firma. In de toekomstige situatie zal op het bedrijf dezelfde werkwijze gevolgd worden. Dit wordt beschouwd als een gering negatief effect SYNTHESE In de bestaande situatie vinden er jaarlijks een 303-tal transporten plaats, in de toekomstige situatie worden dit een 709-tal transporten. De verkeersbewegingen zijn in hoofdzaak zware transporten. In een aantal gevallen wordt er materiaal e.d. aan- of afgevoerd via de tractor. De meeste transporten gebeuren zowel in de huidige als in de geplande situatie telkens in de week overdag tussen 7u en 19u. Transporten tijdens het weekend worden steeds zoveel mogelijk vermeden. Enkel de afvoer van de dieren kan 's nachts gebeuren. Het bedrijf is gelegen langs Veldvoort 14 in Wuustwezel, dit is een lokale weg. Op ongeveer 1 km ten Z - ZO van het bedrijf is de gewestweg N1 Bredabaan. De Bredabaan is de voornaamste aan- en afvoerroutte van het bedrijf. Vrachtwagens die naar het bedrijf komen volgens steeds dezelfde route: de vrachtwagens komen van de Bredabaan via de Lage Weidenstraat of de Kruisweg naar de Veldvoort aangereden, en kunnen op het bedrijf parkeren. Na het lossen en/of laden vervolgen de vrachtwagens de Veldvoort naar de Polderstraat, tot aan de Bredabaan. De aan- en afvoer gebeurt steeds in deze richting Bredabaan Veldvoort Polderstraat Bredabaan. Op die manier wordt het kruisen van vrachtwagens vermeden. Deze zijn ook de voornaamste aan- en afvoerroutes van het bedrijf. Langsheen de lokale wegen vooraleer men op een gewestweg komt, liggen een aantal landbouwbedrijven en een aantal particuliere woningen. Het betreft agrarisch gebied. Langsheen de gewestwegen zelf zijn meerdere woningen gelegen. Langsheen de gewestwegen treft men dan ook woongebied en woongebied landelijk karakter aan. Er wordt uitgegaan van een gering negatief effect. Er worden geen effecten verwacht op de gezondheid van de mens ten gevolge van geluids-, geur- en stofhinder. Bestrijding van ongedierte gebeurt door een externe firma MILDERENDE MAATREGELEN Door het bedrijf genomen maatregelen Het bedrijf tracht de transporten zoveel mogelijk overdag te laten doorgaan tussen 7u en 19u. Transporten tijdens het weekend worden steeds zoveel mogelijk vermeden. De meeste transporten gebeuren door de dag. Enkel de afvoer van de dieren kan ' s nachts gebeuren. Tijdens het laden en lossen worden de motoren van de bedrijfsvoertuigen zo veel mogelijk afgelegd. Wat betreft het deelaspect geluid worden volgende maatregelen genomen: ventilatoren zijn computergestuurd en frequentiegestuurd Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 149/229

150 op de pluimveestallen is een stofbak voorzien die zorgt voor een demping van het geluid groenaanplant achter de bestaande stallen Voor het deelaspect lucht worden reeds een aantal milderende maatregelen genomen door het bedrijf. Hiervoor wordt verwezen naar de discipline lucht Door het bedrijf geplande maatregelen Wat betreft het deelaspect geluid worden volgende maatregelen gepland: aanvulling van de bestaande groenaanplant stofbak is voorzien op de nieuwe stallen Er worden een aantal maatregelen gepland voor het deelaspect lucht, hiervoor wordt verwezen naar de discipline lucht Verdere mogelijkheden of aanbevelingen De exploitant kan het aantal benodigde transporten proberen te beperken door te vermijden dat nietvolle transporten gebeuren. Voor het deelaspect geluid wordt er aanbevolen om tijdens de werkzaamheden er op te letten dat de aannemer de geluidshinder zo goed mogelijk wordt beperkt en dat er dient rekening gehouden te worden met een schappelijk start- en eindduur van de bouwwerken. De aanbevelingen die gedaan worden voor het deelaspect lucht worden beschreven in de discipline lucht. 5.6 FAUNA EN FLORA AFBAKENING STUDIEGEBIED Verzuring, vermesting, verdroging, geluidshinder en direct ecotoopverlies worden beschouwd als de meest relevante potentiële invloeden door het bedrijf op de fauna en de flora. Het studiegebied voor de discipline Fauna & Flora wordt bepaald door de 'grootste gemene deler' van de invloedssferen van de abiotische disciplines Lucht, Geluid en Water. De beschrijving van het studiegebied houdt een algemeen overzicht in van de voorkomende ecotopen. Dit gebeurt aan de hand van de Biologische waarderingskaart. De grootste aandacht gaat hierbij naar de biologisch (zeer) waardevolle ecotopen. Daarnaast worden de gebieden met een belangrijke natuurwaarde gesitueerd (= de aandachtsgebieden). Hiervoor wordt o.a. beroep gedaan op de ruimtelijke afbakening van juridisch vastgelegde beschermde gebieden alsook beleidsmatig belangrijke gebieden, maar ook de impact op zeer waardevolle ecotopen volgens de BWK en op waardevolle kleine landschapselementen wordt in beschouwing genomen te worden. Verder binnen deze discipline blijkt dat op basis van de IFDM berekeningen de effecten inzake vermesting (ten aanzien van de kritische last in de nieuwe situatie) op heide het verst reiken, met name tot ongeveer 2.5 km in noordoostelijke richting.. Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 150/229

151 5.6.2 TOELICHTING GEGEVENSGEBRUIK Voornaamste gegevensbronnen zijn: - Biologische Waarderingskaart (INBO) - Eigen terreinwaarnemingen - Ecosysteemkwetsbaarheidkaarten voor Vlaanderen (INBO) - Topografische kaart Het biotisch milieu in de nabijheid van het bedrijf wordt besproken op basis van informatie voortkomend uit het terreinbezoek en de Biologische Waarderingskaart. Er wordt een visuele voorstelling van de vegetatie-elementen in de nabijheid van het bedrijf weergegeven, alsook een korte bespreking van deze elementen (precieze omschrijving, BWK-beoordeling, verzuringsgevoeligheid, enz.) TOELICHTING REFERENTIESITUATIE Biologische waarderingskaart Figuur 29 in bijlage geeft de Biologische Waarderingskaart (BWK) weer ter hoogte van het studiegebied. De bedrijfsomgeving bestaat voornamelijk uit minder waardevolle elementen, nl. soortenarm permanent cultuurgrasland (hp), zeer soortenarme, ingezaaide graslanden (vaak tijdelijk) (hx) en akkers op zandige bodem (bs). Ten noordwesten van het bedrijf bevinden zich een aantal waardevolle vegetaties (ppmb). Ten zuiden liggen eveneens een aantal waardevolle vegetaties (hbr, kb,n). Ten oosten liggen ook een aantal waardevolle vegetaties (n, pa, kbp). Het bedrijf en de vegetaties liggen in een speciale beschermingszone habitatgebied of vogelrichtlijngebied. Binnen een straal van ongeveer 1 km rondom het bedrijf komen een aantal waardevolle (w) elementen voor. Eveneens zien we een aantal complexen van minder waardevolle en waardevolle elementen (mw) voorkomen. Deze worden weergegeven in onderstaande tabel en zijn eveneens aangeduid op Figuur. Tabel 92: biologische waardevolle en minder waardevolle, waardevolle en zeer waardevolle elementen in onmiddellijke omgeving van het bedrijf Nr BWK Eenheid/complex van eenheden waarde Afstand tot bedrijfscentrum Omschrijving 1 pa w 576m O Naaldhoutaanplant zonder ondergroei 2 N, pa, kbp, kbr w 775m O Loofhoutaanplant, Naaldhoutaanplant zonder ondergroei, bomenrij met dominantie populier, Bomenrij met dominantie van Robinia pseudoacacia 3 pa W 530mO Naaldhoutaanplant zonder ondergroei 4 kbq W 230m Z Bomenrij met dominantie van zomereik (Quercus robur) 5 kbr, kb W 250m Z Bomenrij met dominantie van Robinia pseudoacacia, bomenrij 6 N, gml W 364m Z Loofhoutaanplant, gemengd loofhout Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 151/229

152 7 kbr W 540m Z Bomenrij met dominantie van Robinia pseudoacacia 8 kbp W 648m ZO Bomenrij met dominiatie van populier 9 kbq W 820m ZO Bomenrij met dominantie van zomereik (Quercus robur) 10 kbq W 535m z-zw Bomenrij met dominantie van zomereik (Quercus robur) 11 Kbq W 550m ZW Bomenrij met dominantie van zomereik (Quercus robur) 12 Kbq W 900m ZW Bomenrij met dominantie van zomereik (Quercus robur) 13 Kbq W 850M ZW Bomenrij met dominantie van zomereik (Quercus robur) 14 Kh, gml w 656m Z-ZW Houtkant of oude heg, gemengd loofhout 15 kbq W 580m NW Bomenrij met dominantie van zomereik (Quercus robur) 16 ppmb W 804m NW Aanplant van grove den met ondergroei van bomen en struiken 17 ppmb W 795m NW Aanplant van grove den met ondergroei van bomen en struiken, 18 Hp,n W 895m NW Soortenarm permanent cultuurgrasland, loofhoutaanplant 19 Qb, uv,gml (9190) mwz 885m NW Eiken-berkenbos, terrein met recreatieinfrastructuur, gemengd loofhout 20 kbq w 665m NW Bomenrij met dominantie van zomereik (Quercus robur) Daarnaast zijn in de omgeving een aantal elementen aangeduid als minder waardevol. Dit zijn soortenarm permanent cultuurgrasland (hp), zeer soortenarme, ingezaaide graslanden (vaak tijdelijk) (hx) en akkers op zandige bodem (bs) Aandachtsgebieden (gebieden met belangrijke natuurwaarde) Volgens de kaart met de aanduiding van de natura-2000 gebieden is deze inrichting gelegen in een SBZ (speciale beschermingzone). Het meest nabijgelegen Habitatrichtlijngebied Klein en Groot Schietveld (BE ) situeert zich op ongeveer 3,4 km. Het bedrijf ligt in SBZ-Vogelrichtlijngebied De Maatjes, Wuustwezelheide en Groot Schietveld (BE ). In de ruime omgeving van het bedrijf is geen VEN-gebied gesitueerd. De Maatjes ligt op 4,2 km ten westen van het bedrijf. In een straal van 1 km rond het bedrijf (onmiddellijke omgeving van het bedrijf) liggen een beperkt aantal waardevolle vegetaties. Deze zijn terug te vinden in Tabel 92. In de omgeving van het bedrijf liggen geen zeer waardevolle elementen. De habitatkaart versie 2104, opgesteld door INBO d.d geeft voor de meeste habitattypen van de Bijlage I van de Habitatrichtlijn een indicatie van hun voorkomen en dit zowel binnen als buiten de speciale beschermingszones. De habitatkaart versie 2014 bevat zowel een integratie van de Biologische Waarderingskaart als een indicatieve situering van de Natura 2000 habitats en de regionaal belangrijke biotopen. Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 152/229

153 Binnen een straal van 1 km rond het bedrijf komt een habitatwaardige vegetatie voor. In een straal van 1 km komen geen RBB's (Regionaal Belangrijke Biotopen) voor. Het gaat om de habitatype 9190 (Oude zuurminnende eikenbossen op zandvlakten met Quercus robur) ten NW. Verder komen er, buiten de straal van 1 km van het bedrijf, geen regionaal belangrijke biotopen voor. De vegetaties weergegeven in Tabel 92 werden niet gekarteerd als habitattype met uitzondering van vegetatie 19 (qb, uv, gml). Als aandachtsgebied wordt het habitattype 9190 beschouwd (gelegen in vogelrichtlijngebied of habitatrichtlijngebied): 9190 op 885 m ten NW van het bedrijf Als aandachtsgebied wordt het volgende habitattype beschouwd (gelegen in het vogelrichtlijngebied, niet in habitatgebied) : 9190_doel: Oude zuurminnende eikenbossen op zandvlakten met Quercus robur. In Figuur 30 in bijlage wordt de Habitatkaart van de omgeving weergegeven Kwetsbaarheid t.a.v. verzuring en vermesting Het bedrijf zal op zich een bijdrage leveren aan de verzurende en vermestende depositie in het studiegebied. Voor Vlaanderen werden er in de opeenvolgende MINA-plannen en in Vlarem depositienormen vooropgesteld inzake verzurende depositie van SO x, NH x, en NO y, die berekend worden op basis van de overeengekomen beleidsdoelstellingen en emissieplafonds zoals opgenomen in de NEC-richtlijn (National Emission Ceillings). Het betreft hier normen voor totale depositie. De tabel geeft de berekende beleidsdoelstellingen weer voor totale depositie en per component. Tabel 93: Beleidsdoelstellingen berekend met VLOPS o.b.v. emissiedoelstellingen uit NEC-richtlijn in Zeq/ha.jaar, (VMM,2013) Doelstelling SO 2 NO x NH 3 Totaal MLTD (2010) LTD1 (2030) LDT2 (2030) 75 à à à à 700 MLTD: middellange termijndoelstelling LTD1: lange termijndoelstelling voor de meeste bosecosystemen LTD1: lange termijndoelstelling voor verzuringsgevoelige gebieden, zoals heide op zandgronden en kalkarme vennen In de onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de verzurende depositie (Zeq/ha.jaar) in de gemeente Ravels voor het jaar 2011 (berekend op basis van VLOPS door VMM, 2011). VLOPS staat voor Vlaamse versie Operationeel Prioritaire Stoffen en berekent jaargemiddelde concentraties en deposities op basis van enerzijds emissiegegevens en anderzijds de jaarlijkse meteogegevens. De emissiegegevens worden aangeleverd door bedrijven of zijn gebaseerd op ramingen en/of emissiemodellen (bijvoorbeeld verkeer). De meteogegevens zijn afkomstig van meteomasten. De resultaten worden gevalideerd en gekalibreerd met meetgegevens en tot kaartmateriaal gevisualiseerd door middel van GIS software. Voor Ravels blijkt dat de waarden hoger liggen dan de emissiedoelstellingen MLTD voor SO 2 en NO x. De doelstellingen werden hierdoor nog niet behaald. Bij deze berekeningen dient echter wel met een zeer aanzienlijke (model)onzekerheid rekening gehouden te worden. Deze onzekerheid zit zowel vervat in de modelmatig gehanteerde emissies, bronkarakteristieken, depositiefactoren als modelmatige onzekerheden. Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 153/229

154 Tabel 94: Gemiddelde gemodelleerde verzurende deposities SO2, NOx en NH3 (Zeq/ha.jaar) te Wuustwezel, 2011 (VMM,2013) SO 2 NO x NH 3 Totaal METHODIEK Direct ecotoopverlies is het gevolg van het directe ruimtebeslag en is dus makkelijk te kwantificeren door de oppervlakte in combinatie met het waardevolle karakter van de al dan niet permanent verloren gegane ecotoop. Het waardevol karakter van de ecotoop wordt weergegeven op de Biologische waarderingskaart. Het verlies van een biologisch (zeer) waardevol ecotoop zal dan ook zwaarder beoordeeld worden dan een minder waardevol ecotoop zoals een akker of een soortenarm ingezaaid grasland. Tabel 95: Significantiekader ter beoordeling van het ecotoopverlies Toetsing Verlies van biologisch zeer waardevol ecotoop Verlies van biologisch waardevol ecotoop (>0.5 ha) Verlies van biologisch waardevol ecotoop voor beperkte opp (<0.5 ha) Geen nieuwe infrastructuren, of verlies van biologisch minder waardevol ecotoop Beoordeling Negatief effect Matig negatief effect Gering negatief effect Geen of verwaarloosbaar effect Verzuring en vermesting door ammoniakdepositie Door lange verblijftijden in de atmosfeer (enkele dagen voor SO2 en nog langer voor NOx) kunnen de verzurende componenten al gauw over afstanden tot km getransporteerd worden. De lange-afstandstransporten brengen de verzurende stoffen via droge depositie en vooral via uitregenen tot in ver afgelegen landelijke streken en natuurgebieden. Verzuring is dan ook een grensoverschrijdend probleem dat noodzakelijkerwijze een gecoördineerde internationale aanpak vereist. Omdat NH3 sneller uit de atmosfeer verwijderd wordt, beperkt de invloed daarvan zich voornamelijk tot op enkele kilometers van de bron. Naast het verzurend effect van ammoniakemissie uit de stallen kan deze emissie eveneens een vermestende invloed veroorzaken, dit ten gevolge van de stikstofhoudende samenstelling van ammoniak. Zoals reeds gesteld is de verzurende / vermestende depositie in agrarisch gebied ten gevolge van de ammoniakuitstoot meestal verwaarloosbaar in vergelijking met de verzurende / vermestende invloed van bemesting van de akkers in de omgeving (bron: Richtlijnenboek landbouwdieren). Dit is niet het geval in gebieden met een hoge natuurwaarde, waar beperkingen gelden voor bemesting. Invloeden van de verzurende / vermestende depositie worden bijgevolg enkel uitvoerig beschouwd bij de aanwezigheid van aandachtsgebieden in het studiegebied. De ammoniakemissie werd berekend bij de discipline lucht. De omzetting van ammoniakemissie naar ammoniakdepositie wordt bepaald in de discipline Lucht op basis van IFDM. De verzurende depositie wordt beschouwd door omzetting van de ammoniakdepositie (uitgedrukt in kg/ha/jaar) naar zuurequivalenten, door gebruik te maken van volgende relatie van 1 Zeq = 17 g ammoniak (ofwel 14 g N). De vermestende stikstofdepositie wordt bepaald door de ammoniakdepositie om te zetten naar stikstofdepositie (in 1 g ammoniak zit 0,82 g stikstof). Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 154/229

155 Om te weten hoeveel terrestrische natuur (bos, heide & soortenrijk grasland) tegen verzuring en vermesting door atmosferische depositie beschermd is, is het nodig om de draagkracht tegen verzuring / vermesting te kennen. Deze draagkracht wordt uitgedrukt als de kritische last. Dit is de maximaal toelaatbare depositie per eenheid van oppervlakte voor een bepaald ecosysteem zonder dat er - volgens de huidige kennis - schadelijke effecten optreden. De kritische last verzuring wordt uitgedrukt als zuurequivalenten per hectare en per jaar, de kritische last vermesting in kg stikstof per hectare per jaar. Effectieve verzuring / vermesting treedt pas op indien de depositie uitstijgt boven een bepaald niveau (men spreekt van critical load of duurzaam depositieniveau). Bijgevolg is de kritische last een uitstekende norm om het effect van de verzurende / vermestende depositie te beoordelen. Het concept kritische lasten, dat de gevoeligheid van ecosystemen voor verzurende en vermestende deposities bepaalt, werd in het leven geroepen in het kader van de Conventie over grensoverschrijdende luchtverontreiniging (UNECE LRTAP Convention). De berekening van kritische lasten wordt gecoördineerd door het Coordination Center for Effects (CCE) in opdracht van ICP Modelling and Mapping, wat één van de zes Internationale Cooperatieve Programma s is van de Working Group on Effects van de Conventie LRTAP. Voor de berekening van deze kritische lasten, dient dan ook gebruik gemaakt te worden van een op Europees niveau gestandaardiseerde aanpak die door deze Conventie wordt ondersteund. Kritische lasten worden bepaald op basis van een statische massabalans, waarbij het aanvaardbare lange-termijn niveau van atmosferische depositie berekend wordt voor een ecosysteem dat in evenwicht is met de depositie (steady state). De kritische last wordt volgens de handleiding (Mapping Manual, 2004) berekend waarbij de kritische lastfunctie van N in zijn eenvoudigste model wordt voorgesteld als de som van (i) de netto N-immobilisatie in organisch bodemmateriaal, (ii) de netto verwijdering van N in de geoogste vegetatie, (iii) N-flux naar de atmosfeer door denitrificatie en (iv) uitspoeling van N beneden de wortelzone. Voor het MER worden de kritische depositiewaarden voor verzuring voor Natura 2000 habitattypen gebruikt volgens bijlage 2 van de praktische wegwijzer voor de Passende Beoordeling ( Passende Beoordeling praktische wegwijzer effectgroepen voor het habitatspoor Effectgroep 4 verzuring subgroep 4.1. via lucht-vastleggen huidige werkwijzen in afwachting van de ontwikkeling van PAS : overgangfase, versie 2, 24/02/2015 en Passende Beoordeling praktische wegwijzer effectgroepen voor het habitatspoor Effectgroep 3 eutrofiëring subgroep 3.1. via lucht Vastleggen huidige werkwijze in afwachting van de ontwikkeling van PAS: overgangsfase, versie 2, 24/02/2015). De kritische depositiewaarden worden weergegeven in onderstaande tabel. Deze werden afgeleid uit Hens M., Neirynck J., 2013, Kritische depositiewaarden voor stikstof voor duurzame instandhouding van Europese habitattypen in Vlaanderen, INBO, nota WBC, gebaseerd op H.F. van Dobben, Bobbink R., Bal D. & van Hinsberg A Overzicht van kritische depositiewaarden voor stikstof, toegepast op habitattypen en leefgebieden van Natura Alterra rapport Alterra, WUR, Wageningen, Nederland. De kolommen van de tabel hebben volgende betekenis: Code habitattype Code habitatsubtype Naam KDW (kg N/ha/j) van Dobben et al. (2012) Nummer van het habitattype Code van de in Vlaanderen onderscheiden subtypes, opgebouwd uit het nummer van het habitattype en een suffix met afkorting voor subtype Naam van het habitat(sub)type Kritische depositiewaarde in kg N per hectare per jaar, afgerond op hele kilogrammen, volgens van Dobben et al. (2012) Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 155/229

156 KDW (zea/ha/j) Kritische depositiewaarde in zuurequivalenten per hectare per jaar, afgerond op hele kilogrammen, volgens van Dobben et al. (2012) Tabel 96: KDW-waarde van de verschillende habitattypes Code habitattype Code habitatsubtype Naam KDW kg N/ha/j KDW zeq/ha/j Permanent met zeewater van geringe diepte > 34 > 2400 overstroomde zandbanken Estuaria > 34 > Bij eb droogvallende slikwadden en zandplaten > 34 > _zk Buitendijks gelegen zeekraalvegetaties _pol Binnendijks gelegen zeekraalvegetaties _zv Buitendijks hoog schor met zeevetmuurvegetaties Schorren met slijkgrasvegetaties _da Atlantische schorren buitendijks _hpr Binnendijkse zilte vegetaties Embryonale wandelende duinen Wandelende duinen op de strandwal met Ammophila arenaria (witte duinen) _had Vastgelegde duingraslanden van kalkarme milieus _hd Vastgelegde duingraslanden van kalkrijke milieus Atlantisch vastgelegde ontkalkte duinen Duinen met Hippophae rhamnoides Duinen met Salix repens ssp. argentea *** Beboste duinen van Atlantische, Continentale en Boreale kustgebied _mp Duinpannen met kalkminnende vegetaties _rest Overige waterrijke biotopen van duinvalleien Psammofiele heide met Calluna en Genista _bu Buntgrasvegetaties op landduinen _dw Dwerghaververbond op landduinen Mineraalarme oligotrofe wateren van de Atlantische zandvlakten _aom Oeverkruidgemeenschappen _na Eénjarige dwergbiezen vegetaties Kalkhoudende oligo-mesotrofe wateren met benthische Chara spp. Vegetaties op hogere zandgronden 3140 Kalkhoudende oligo-mesotrofe wateren met benthische Chara spp. Vegetaties in laagveengebied Van nature eutrofe meren met vegetaties van het type Magnopotamion of Hydrocharition Dystrofe natuurlijke poelen en meren Submontane en laagland rivieren met vegetaties behorende tot het Ranunculion fluitans en het Callitricho-Batrachion >34 > Rivieren met slikoevers behorend tot het >34 >2400 Chenopodietum rubri en Bidention Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 156/229

157 Code habitattype Code habitatsubtype Naam KDW kg N/ha/j KDW zeq/ha/j 4010** 4010*** Noord-Atlantische vochtige heide ** 4030 Droge Europese heide _kalk Jeneverbesstruweel in kalkgrasland 15* > _hei Jeneverbesstruweel in heide Thermofiele pionierbegroeiingen op kalkrijke stenige bodems Kalkminnend grasland op dorre zandbodems Droge graslanden en struikvormende facies op kalkhoudende bodems _hn Droge heischrale graslanden _hmo Vochtige heischrale graslanden _ha Soortenrijke schraallanden van het struisgrasverbond _hnk Droge kalkrijke heischrale graslanden _ve Basenarm blauwgrasland en veldrusassociatie _mo Blauwgrasland _bz Nitrofiele boszomen _hf Zoomvormende ruigtes van het moerasspireaverbond >34 > _hw Zoomvormende ruigtes van het verbond van harig >34 >2400 wilgenroosje 6430_mr Rietlanden met Echte Heemst, Moeraslathyrus of 26* >2400 Moerasmelkdistel _hu Glanshavergraslanden _hua Graslanden behorende tot het verbond van grote vossenstaart 6510_huk Kalkrijk kamgrasland 22* > _hus Glanshavergraslanden met Grote pimpernel *** Actief hoogveen _base Basenrijk trilveen met ronde zegge _meso Mineraalarm, circum-neutraal overgangsveen _mrd Varen en/of (veen)mosrijke rietlanden op drijftillen _oli*** Oligotroof en zuur overgangsveen Slenken in veengronden met vegetatie behorend tot het Rhynchosporion Kalkhoudende moerassen met Cladium mariscus en soorten van het Caricion davallianae Kalktufbronnen met tufsteenformatie <34? > Alkalisch laagveen Niet voor publiek opengestelde grotten n.v.t Beukenbossen van het type Luzulo-Fagetum Atlantische zuurminnende beukenbossen met Ilex en Taxus in de ondergroei Beukenbossen van het type Asperulo-Fagetum 20* > Midden-Europese kalkminnende beukenbossen 20* >2400 behorende tot het Cephalanthero-Fagion Sub-Atlantische en Midden-Europese wintereikenbossen of eiken-haagbeukenbossen behorende tot het Carpinion-Betuli Oude zuurminnende eikenbossen op zandvlakten met Quercus robur 91E0 91E0_bron Goudveil-essenbos E0_eutr Ruigt elzenbos E0_meso Mesotroof broekbos op minder voedselrijke standplaatsen 91E0_oli Oligotroof broekbos, inclusief elzen-berkenbroekbos Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 157/229

158 Code habitattype Code habitatsubtype Naam KDW kg N/ha/j KDW zeq/ha/j en berkenbroekbos 91E0_veb*** Beekbegeleidend vogelkers-essenbos en esseniepenbos E0_wvb Zachthoutooibos F0 91F0 Gemengde oeverformaties met Quercus robur, Ulmus laevis en Ulmus minor, Fraxinus excelsior of Fraxinus angustifolia langs de grote riveren *voor dit habitattype bestaan er geen KDW in de lijst van H. van Dobben. De waarden zijn ingevuld op basis van gelijkaardige habitaten op gelijkaardige standplaatsen. Door verder onderzoek van INBO is dit te bevestigen. ** Een uitzondering wordt gemaakt voor de ecosystemen op grofzandige bodems (Z) : voor droge heide (4030) wordt hier best voorlopig gewerkt met de minimale grens overeenkomstig Meykens (2001), meer bepaald 752,7 Zeq/ha*jaar en voor vochtige heide (4010) op zandbodem met 906,5 Zeq/ha*jaar. *** voor habitattypen waar de KDW een range voorstelt, wordt steeds de minimumwaarde gebruikt. Dit omwille van het feit dat verschillende subhabitattypen tot het habitat kunnen behoren en het niet precies uitgeklaard is welke KDW bij welk subhabitattype behoort. In de praktische wegwijzer eutrofiëring en verzuring is een beoordelingskader opgenomen om de impact van de N-depositie als gevolg van de NH3-uitstoot in te schatten voor de Natura 2000 gebieden en de zoekzones in de overgansfase naar een definitieve PAS (Vastleggen huidige werkwijze in afwachting van de ontwikkeling van PAS: overgangsfase, versie 2, 24/02/2015). Belangrijk hierbij om te vermelden is dat met de toegepaste methodiek (IFDM-berekeningen, aftoetsen en gebruikt KDW, de visualisatie, e.d.) een grote onzekerheid gepaard gaan. Elke beoordeling dient dan ook hiermee rekening te houden. Tabel 97: Significantiekader ter beoordeling van verzuring en eutrofiëring als gevolg NH3-uitstoot Aandeel voorziene depositie t.o.v. de kritische depositiewaarde van de getroffen gevoelige habitat Niet relevant volgens depositiescan Bij hervergunning Uitbreiding van een bestaande inrichrting Bij een nieuwe inrichting Niet significant Niet significant Niet significant x<3% Niet significant Niet significant Significant 3<x<50% Geen uitspraak over significantie: beoordeling na 2016/2019 Niet significant indien emissiereductie meer of gelijk is aan 30% van de oorspronkelijk vergunde toestand Significant Significant indien de emissiereductie minder is dan 30% x>50% Geen uitspraak over significantie: beoordeling na 2016 Significant Significant Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 158/229

159 Tabel 98: Significantiekader voor NH3 Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 159/229

160 aandeel voorziene depositie ten opzichte van KDW < 3% Indien het aandeel van de depositie ten opzichte van de kritische depositiewaarde van het getroffen habitat minder is dan 3%, dan wordt beoordeeld dat deze bijdrage niet significant is. Dit geldt zowel voor hervergunningen als voor uitbreidingen. Voor nieuwe activiteiten wordt hun bijdrage steeds als significant beschouwd. aandeel voorziene depositie ten opzichte van KDW > 3% < 50% Indien het aandeel van de depositie ten opzichte van de kritische depositiewaarde van het getroffen habitat groter is dan 3%, maar kleiner dan 50% dan zijn er verschillende significantiekaders, afhankelijk van een hervergunning, een uitbreiding, dan wel een nieuwe activiteit. Voor nieuwe activiteiten wordt steeds beoordeeld dat hun bijdrage significant is. Een uitbreiding van een bestaande activiteit is niet significant indien de emissie daalt met minstens 30 % ten opzichte van de totale emissie van de vergunde situatie vóór de uitbreiding. Dit gebeurt door de totale ammoniakemissie (uitgedrukt in kg NH 3/jaar) van de activiteit in de vergunde toestand te vergelijken met de nieuwe toestand. De beoordeling van de significantie van een hervergunning waarvan het aandeel van de depositie ten opzichte van de kritische depositiewaarde van het getroffen habitat groter is dan 3%, maar kleiner dan 50%, wordt uitgesteld gelet op de decretale verlenging van de vergunning. aandeel voorziene depositie ten opzichte van KDW > 50% Indien het aandeel van de depositie ten opzichte van de kritische depositiewaarde van het getroffen habitat meer is dan 50%, dan wordt beoordeeld dat deze bijdrage significant is voor uitbreidingen en nieuwe activiteiten. De beoordeling van de significantie van een hervergunning waarvan het aandeel van de depositie ten opzichte van de kritische depositiewaarde van het getroffen habitat meer is dan 50%, wordt uitgesteld gelet op de decretale verlenging van de vergunning. In afwijking van de toepassing van de praktische wegwijzer eutrofiëring en verzuring waarin een beoordelingskader opgenomen is om de impact van de N-depositie als gevolg van de NH3-uitstoot in te schatten voor de SBZ-H, kan worden terug gevallen op de het beoordelingskader in de MER voor verzuring en vermesting voor de SBZ-V. Door de vergelijking te maken van de verzurende respectievelijk vermestende depositie met de overeenstemmende kritische last/kdw kan een beoordeling gebeuren op basis van het referentiekader gebruikt in de MER-richtlijnenhandboek. Tabel 99: Significantiekader ter beoordeling van verzuring en vermesting Toetsing Deposities > 50 % van de KL/SW Depositie > 10% van KL/SW Beoordeling Significant negatief effect Belangrijke bijdrage 5% van KL/SW < depositie < 10% van KL/SW Relevante bijdrage 3% van KL/SW < depositie < 5% van KL/SW Beperkte bijdrage Depositie < 3% van KL/SW Geen of verwaarloosbaar effect Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 160/229

161 Uit bovenstaande blijkt dat er reeds vanaf een bijdrage van 10% aan de kritische last, uitgegaan wordt van een negatief effect. Tien % wordt gekozen omdat ongeveer 50% van de depositie afkomstig is van het buitenland; en dit geeft ruimte aan 5 bedrijven (met elk een eigen bijdrage van 10%) in een gemiddeld gebied van 3 km afstand van kwetsbare gebieden (d.i. de afstand waarbinnen met name ammoniak bijna integraal wordt gedeponeerd), voordat de KL bereikt wordt. Berekening bestaande milieudruk In het kader van de Convention on Long-Range Transboundary Air Pollution (CLRTAP) en van de Vlaamse milieu- en natuurrapportering monitoren zowel de Vlaamse Milieumaatschappij als het INBO deposities van verzurende en vermestende stoffen in Vlaanderen. Zowel VMM als INBO gebruiken daarbij meetstations die continu atmosferische deposities verzamelen en/of de luchtkwaliteit bepalen. De meest recente meetgegevens zijn terug te vinden op Daarnaast gebruikt de VMM het atmosferisch verontreinigingsmodel VLOPS ( Vlaams Operationeel Prioritaire Stoffen -model) voor het gebiedsdekkend opvolgen van de depositie en hun ruimtelijke spreiding (Overloop 2011). Het VLOPS14-model berekent met een ruimtelijke resolutie van 1 km² de jaargemiddelde depositie van verzurende en vermestende stoffen op basis van ruimtelijk gedistribueerde binnen- en buitenlandse emissiegegevens, meteoparameters en van het landgebruik. Via het VLOPS-model wordt dus de bestaande milieudruk weergegeven. Jaarlijks worden de nieuwe meteogegevens van het afgelopen meetjaar toegevoegd aan het model, en wordt het model desgevallend verbeterd. Voor de emissiebestanden geldt niet dat zij steeds betrekking hebben op het afgelopen meetjaar. Meestal zit daar ongeveer 2 jaar tussen. Zo worden bijvoorbeeld de kaarten voor 2011 berekend op basis van emissies van Berekening van doelafstand per habitatvlek Binnen de toetszone wordt de huidige milieudruk bepaald door gebruik te maken van de beschikbare resultaten van het VLOPS-model. Door een vergelijking te maken van het berekende jaargemiddelde van de vermestende depositie uit het VLOPS-model en de grenswaarde van de (potentiële) habitaten/voorlopige zoekzones binnen de toetszone is de doelafstand per individuele habitatvlek te bepalen. Door het INBO is een overschrijdingskaart stikstofdeposities gemaakt, waarbij per habitat/voorlopige zoekzone de overschrijding van de KDW is weergegeven Aangezien bij de opmaak van de overschrijdingskaart voor stikstofdepositie is vertrokken van de verrasterde habitatkaart kunnen delen van actuele habitaten buiten de contourberekening vallen van de stikstofdepositie. De overschrijdingskaart stikstofdeposities geeft dus voor deze delen van de actuele habitat geen uitkomst. Voor dit deel van de actuele habitat dient de waarde genomen te worden van het dichtst bijgelegen zelfde habitattype, waarvoor de overschrijdingskaart stikstofdeposities wel een uitkomst geeft. In de Figuren 31 en 32 is cartografisch weergegeven welke de doelafstand van de huidige milieudruk ten opzichte van de grenswaarden voor alle voorkomende (potentiële) habitattypen/voorlopige zoekzones binnen de toetszone is. Bij de interpretatie willen de ingekleurde habitatcellen het volgende zeggen: - groen wil zeggen dat er de huidige milieudruk lager is dan de grenswaarde - geel wil zeggen dat huidige milieudruk tussen de 0 en 7 kg N/ha hoger is dan de grenswaarde - zalmroze wil zeggen dat er de huidige milieudruk 7en 14 kg N/ha hoger is dan de grenswaarde Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 161/229

162 Uit het kaartmateriaal blijkt dat er geen habitats en zoekzones gelegen zijn binnen de toetszone, waardoor de milieudruk niet weergegeven is. Berekenen van cumulatieve effecten Voor de effectgroep eutrofiëring en verzuring wordt de berekening van de cumulatieve effecten vervangen door een toets aan de actuele milieudruk door stikstofdepositie (zie hoger achtergronddepositie). Een berekening van cumulatieve effecten is immers weinig zinvol, gegeven de hoge achtergronddeposities en de afstand waarover effecten van individuele activiteiten doorwerken. De actuele milieudruk is zelf de resultante van de reële cumulatieve effecten en ze benadert deze dus veel dichter dan mogelijk is via een doorrekening van cumulatie met een selectie aan vergunningen. Concreet betekent dit dat binnen de toetszone wordt nagegaan in welke mate de milieudruk door stikstofdepositie de kritische depositiewaarde van de voorkomende (potentiële) habitaten of voorlopige zoekzones al dan niet overschrijdt Verdroging Verdrogingseffecten kunnen optreden door het onttrekken van grondwater en dit zowel door bronbemaling in de aanlegfase als door grondwateronttrekking in de exploitatiefase van de grondwaterwinning. In de discipline Water werd de invloedsstraal berekend van eventueel voorkomende grondwateronttrekkingen. Het inschatten of een grondwateronttrekking zorgt voor een verdrogingseffect is sterk afhankelijk van de gevoeligheid van de voorkomende vegetatie voor verdroging. Voor verdroging zijn er geen kritische lasten bepaald. Het verdrogingseffect kan beoordeeld worden op basis van een kwetsbaarheidsbenadering. Op basis van de aanwezige ecotopen op de BWK kan er een kwetsbaarheidskaart worden opgesteld voor verdroging. Verdroging kan vervolgens beoordeeld worden volgens Tabel 100. Tabel 100: Significantiekader ter beoordeling van verdroging Toetsing Voor ecotopen binnen de invloedsstraal behorende tot de klassen kwetsbaar tot zeer kwetsbaar en zeer kwetsbaar en gelegen binnen een speciale beschermingszone (SBZ-H, SBZ-V) Voor ecotopen binnen de invloedsstraal behorende tot de klassen kwetsbaar tot zeer kwetsbaar en zeer kwetsbaar Voor ecotopen binnen de invloedsstraal behorende tot de klassen weinig kwetsbaar tot kwetsbaar en kwetsbaar Voor ecotopen binnen de invloedsstraal behorende tot de klassen niet kwetsbaar, niet kwetsbaar tot weinig kwetsbaar Beoordeling Significant negatief effect Matig negatief effect Gering negatief effect verwaarloosbaar effect Rustverstoring Het voorspellen en beoordelen van effecten door rustverstoring is niet eenvoudig. Net zoals bij mensen is verstoring voor dieren een 'subjectieve' ervaring. Ook bij dieren kan gewenning optreden, en gegevens over schuwheid en aanpassingsvermogen van een diersoort zijn er nauwelijks. Reijnen en Foppen hebben een aantal studies gepubliceerd waarbij het effect van hetzij autoverkeer, hetzij treinverkeer op bos-, weide- en heidevogels zijn beschreven waaronder Reijnen en Foppen (1991) en Reijnen Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 162/229

163 (1995). Uit het onderzoek bleek dat geluid boven een bepaalde drempelwaarde leidt tot een afname in de draagkracht van een gebied voor vogels. De vastgelegde drempelwaarden en de afname van de dichtheden als een functie van de geluidssterkte verschilt afhankelijk van de onderzochte soort. Voor een aantal soorten zijn dus drempelwaarden beschikbaar maar zeker niet voor alle soorten. De drempelwaarde algemeen geldend voor bosvogels bedraagt 42 db(a), voor weidevogels is de drempelwaarde 47 db(a). Als gemiddelde waarde kan 45 db(a) genomen worden EFFECTINSCHATTING Direct ecotoopverlies Het perceel waar de nieuwe stal komt, staat aangeduid als biologisch minder waardevol : zeer soortenarm tijdelijk grasland. De eerste twee nieuwe stallen komen op een natte zandbodem met duidelijk ijzer en/of humus B horizont, de twee laatste stallen komen op een zeer natte lemig zandbodem met duidelijk ijzer en/of humus B horizont. De impact wordt dan ook als verwaarloosbaar aanzien (geen of verwaarloosbaar effect) Verzuring en vermesting door ammoniakdepositie De verzurende/vermestende depositie in agrarisch gebied ten gevolge van de ammoniakuitstoot is meestal verwaarloosbaar in vergelijking met de verzurende/vermestende invloed van bemesting van de akkers in de omgeving. Dit is niet het geval in gebieden met een hoge natuurwaarde, waar beperkingen gelden voor bemesting. Invloeden van de verzurende/vermestende depositie worden bijgevolg hoofdzakelijk beschouwd voor de aanwezige aandachtsgebieden in het studiegebied. De ammoniakemissie werd reeds bepaald in de discipline lucht. De ammoniakemissie uit de stallen van het bedrijf Van De Locht Guy bedraagt in de huidige situatie 4821 kg NH3/jaar. In de toekomstige situatie stijgt dit toe tot 7971 kg NH3/jaar voor fase 1 (een stijging van ongeveer 65,3 %) en voor de tweede fase stijgt de ammoniakemissie naar kg (een stijging van ongeveer 130,6%). De verzurende depositie wordt beschouwd door omzetting van de ammoniakdepositie (uitgedrukt in kg/ha/jaar) naar zuurequivalenten, door gebruik te maken van volgende relatie van 1 Zeq = 17 g ammoniak. De vermestende stikstofdepositie wordt bepaald door de ammoniakdepositie om te zetten naar stikstofdepositie (in 1 g ammoniak zit 0,82 g stikstof). Voor de toe te passen kritische lasten of depositiewaarden wordt gewerkt met de documenten: PRAKTISCHE WEGWIJZER EFFECTGROEPEN VOOR HET HABITATSPOOR Effectgroep 3 eutrofiëring subgroep 3.1 via lucht (versie 2-24/02/2015) en PRAKTISCHE WEGWIJZER EFFECTGROEPEN VOOR HET HABITATSPOOR Effectgroep 4 verzuring subgroep 4.1 via lucht (versie 2-24/02/2015) De gebruikte KDW werden gehaald uit het rapport van Alterra met kenmerk Alterra rapport 2397, van Dobben H.F., Bobbink R., Bal D. & van Hinsberg A 'Overzicht van kritische depositiewaarden voor stikstof, toegepast op habitattypen en leefgebieden van Natura 2000.' Uit bovenstaande kunnen voor deze MER van toepassing zijnde elementen volgende kritische lasten afgeleid worden: Loofbos Kritische last voor verzuring = 1071 Zeq/ha.jaar Kritische last voor vermesting habitat 9190 = 15 kg N/ha.jaar Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 163/229

164 Per scenario (huidige situatie, geplande situatie 1 en geplande situatie2) werden er een aantal simulaties uitgevoerd volgens de aanwezige vegetatietypes binnen een straal van ongeveer 1 km rond het bedrijf. Van deze vegetatie-eenheden werd de relatieve ligging ten opzichte van het bedrijf bepaald, uitgedrukt in Lambertcoördinaten. Nieuwe situatie 1 is de uitbreiding naar de eerste fase van stuks pluimvee, nieuwe situatie 2 is de uitbreiding naar de tweede fase naar stuks. Voor het bedrijf van Van De Locht Guy ligt 1 habitatwaardige vegetatie in het gebied, zijnde een bos van 1,1 ha groot met als habitat In de ruime omgeving liggen geen andere habitatwaardige vegetaties of RBB s. Zodoende kon per vegetatie-eenheid en per scenario de ammoniakdepositie bepaald worden. In onderstaande tabel werd de ammoniakdepositie omgezet naar verzurende depositie. Onderstaande tabel geeft de aldus bekomen verzurende depositie per vegetatie-eenheid en per scenario weer. Dit wordt ook gedaan voor vermesting. De figuren 31 en 32 zijn de weergave van hoger vermelde methodiek voor de verschillende habitattypes volgens de specifieke KDW-waarden. De contouren zijn weergegeven t.a.v. de habitatkaart versie Voor de beoordeling van de habitats die gelegen zijn in vogelrichtlijngebied zijn er telkens 4 contouren weergegeven voor de depositie: 50% van de KDW; 10% van de KDW; 5% van de KDW; 3% van de KDW. De contour van de 50%-bijdrage t.o.v. KDW is logischerwijs de kleinste, deze van de 3%-bijdrage de grootste. Dit wordt zo gedaan voor het habitattype Tabel 101: Verzurende depositie per vegetatie-eenheid (voor de Habitatvegetaties in SBZ-V) X,Y coord Eenhei d/comp lex van eenhe den waar de habitat Afsta nd tot bedrij f (m) vergunde situatie (Zeq/ha.ja ar) % tav KDW in vergun de situatie Nieuw e situati e 1 (Zeq/h a.jaar) % tav KDW in nieuwe situatie 1 Nieuwe situatie 2 (Zeq/h a.jaar) % tav KDW in nieuwe situatie Qb,uv, gml, mwz NW 44,1 4,1 72,9 6,8 102,9 9,6 De bijdrage van de kritische last voor verzuring, die de verschillende vegetaties ondervinden van het bedrijf stijgt in de nieuwe situaties t.a.v. de vergunde situatie. De bijdrage aan de kritische last voor verzuring voor het habitattype 9190 stijgt van 4,1% in de vergunde situatie naar 6,8 % bij fase 1 en naar 9,6 % bij fase 2 van de nieuwe situatie. Daarnaast wordt de oppervlakte berekend waarop het bedrijf een bijdrage levert van > 50%, 10-50%, 5-10% en 3-5% ten aanzien van de kritische last, en dit zowel voor het aspect verzuring als vermesting. Dit is terug te vinden in de onderstaande tabellen. De vegetatie is dezelfde als in bovenstaande tabel. De vegetatie is gelegen in SBZ-V. De totale oppervlakte van de vegetatie is 1,1 ha. Tabel 102: Oppervlakte (ha) waarop het bedrijf een bijdrage levert voor verzuring t.a.v. de KDW voor fase 1 en fase 2 Vegetatieeenheid Overschrijdin g 3-5 % (beperkte bijdrage) Overschrijding 5-10 % (relevante bijdrage) Overschrijding % (belangrijke bijdrage) Overschrijding >50 % (significant negatief effect) Totale oppervlakte (ha) Habitatvegetatie volgens BWK in SBZ-V 9190 Vergund 1, ,1 Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 164/229

165 885 NW Fase 1 0 1, ,1 Fase 2 0 1, ,1 In de vergunde situatie ondervindt de vegetatie 9190 een bijdrage van de kritische last voor verzuring van 3 %- 5% voor de volledige oppervlakte. In de nieuwe situatie fase 1 en 2 is er een relevante bijdrage te verwachten voor het habitattype 9190 voor de volledige oppervlakte van 1,1 ha. Tabel 103: Vermestende depositie per vegetatie-eenheid (voor de habitatvegetatie in SBZ-V) X,Y coord Eenhei d/comp lex van eenhe den waar de habitat Afsta nd tot bedrij f (m) vergunde situatie (N/ha.jr) % tav KDW in vergun de situatie Nieuw e situati e 1 (N/ha.j r) % tav KDW in nieuwe situatie 1 Nieuwe situatie 2 (N/ha.jr ) % tav KDW in nieuwe situatie Qb,uv, gml, mwz NW 0,62 4,1 1,0 6,8 1,43 9,6 De bijdrage van de kritische last voor vermesting, die de verschillende vegetaties ondervinden van het bedrijf stijgt in de nieuwe situaties t.a.v. de vergunde situatie. De bijdrage aan de kritische last voor vermesting voor het habitattype 9190 stijgt van 4,1% in de vergunde situatie naar 6,8 % bij fase 1 en naar 9,6 % bij fase 2 van de nieuwe situatie. De bijdrages voor verzuring en vermesting zijn nagenoeg gelijk gezien de KDW- waarde voor verzuring gelijkaardig is aan de KDW-waarde voor vermesting. Tabel 104: Oppervlakte (ha) waarop het bedrijf een bijdrage levert voor vermesting t.a.v. de KDW voor fase 1 en fase 2 Vegetatieeenheid Overschrijdin g 3-5 % (beperkte bijdrage) Overschrijding 5-10 % (relevante bijdrage) Overschrijding % (belangrijke bijdrage) Overschrijding >50 % (significant negatief effect) Totale oppervlakte (ha) Habitatvegetatie volgens BWK in SBZ-V NW Vergund 1, ,1 Fase 1 0 1, ,1 Fase 2 0 1, ,1 In de vergunde situatie ondervindt de vegetatie 9190 een bijdrage van de kritische last voor vermesting van 3 %- 5% voor de volledige oppervlakte. In de nieuwe situatie fase 1 en 2 is er een relevante bijdrage te verwachten voor het habitattype 9190 voor de volledige oppervlakte van 1,1 ha. In Figuur 33 in bijlage wordt de verzurende depositie weergegeven t.a.v. de KDW voor 9190_doel voor de huidige en toekomstige situatie 1 en in Figuur 34 wordt de verzurende depositie weergegeven t.a.v. de KDW voor 9190_doel voor de huidige en toekomstige situatie 2. In Figuur 35 en Figuur 36 wordt de vermestende depositie weergegeven t.a.v. de KDW voor Beoordeling in SBZ-V voor verzuring Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 165/229

166 Uit de voorgestelde contouren blijkt duidelijk de verschillen tussen de bestaande situatie en de toekomstige situatie. Het vergoten van de contouren heeft te maken met een stijging van ammoniakproductie in de nieuwe situatie (zowel in fase 1 als voor fase2). De contouren voor fase 2 zijn groter dan de contouren voor fase 1 omwille van de stijging van de ammoniakemissie.. Het habitatype 9190 (90 % habitat) op 885 m van het bedrijf heeft een oppervlakte van 1,1 ha. Deze vegetatie ondervindt een bijdrage van het bedrijf tussen de 3-5 % van de KDW-waarde voor verzuring in de vergunde situatie. In de nieuwe situatie fase1 door een stijging van ammoniakproductie ondervindt de volledige oppervlakte van de vegetatie een bijdrage tussen de 5-10 %. In de nieuwe situatie fase 2 door een stijging van ammoniakproductie ondervindt de volledige oppervlakte van de vegetatie nog steeds een bijdrage tussen de 5-10 %. Er kan geconcludeerd worden dat er voor het aandachtsgebied (habitats in SBZ-V) dat we in beschouwing nemen, nl. de habitats volgens de BWK2014, er een beperkte bijdrage te verwachten valt ten gevolge van de verzurende deposities van het bedrijf in de huidige situatie voor het habitattype 9190_doel. In de toekomstige situatie wordt dit een relevante bijdrage. Hierdoor dringen zich milderende maatregelen op. Beoordeling in SBZ-V voor vermesting Uit de voorgestelde contouren blijkt duidelijk de verschillen tussen de bestaande situatie en de toekomstige situaties. Het vergroten van de contouren heeft te maken met een stijging van ammoniakproductie in de nieuwe situaties. Het habitatype 9190 (90 % habitat) op 885 m van het bedrijf heeft een oppervlakte van 1,1 ha. Deze vegetatie ondervindt een bijdrage van het bedrijf tussen de 3-5 % van de KDW-waarde voor vermesting in de vergunde situatie. In de nieuwe situatie fase1 door een stijging van ammoniakproductie ondervindt de volledige oppervlakte van de vegetatie een bijdrage tussen de 5-10 %. In de nieuwe situatie fase 2 door een stijging van ammoniakproductie ondervindt de volledige oppervlakte van de vegetatie nog steeds een bijdrage tussen de 5-10 %. Er kan geconcludeerd worden dat er voor het aandachtsgebied (habitats in SBZ-V) dat we in beschouwing nemen, nl. de habitats volgens de BWK 2014 kaart, er een beperkte bijdrage te verwachten valt ten gevolge van de vermestende deposities van het bedrijf in de huidige situatie voor het habitattype 9190_doel. In de toekomstige situatie wordt dit een relevante bijdrage Verdroging Ter hoogte van het bestaande bedrijf zijn er natte zandgronden (Zeg) en zeer natte lemige zandbodems (w-sfg). Aan de natte bodems wordt een gemiddelde grondwaterstand schommelend tussen 15 en 100 cm-mv (cm onder maaiveldniveau) gekoppeld, aan de zeer natte bodems en een gemiddelde grondwaterstand schommelend tussen 5 en 65 cm-mv (cm onder maaiveldniveau). De nieuw te bouwen kippenstallen komen op dezelfde bodemtypes als de bestaande stallen In de huidige situatie wordt een daling van de watertafel van 10 cm bereikt op 89 m voor de grondwaterwinning van 145 m diepte (put F) en van 190 m voor de grondwaterwinning van 149 m (put G). In de toekomstige situatie wordt een daling van de watertafel van 10 cm bereikt op 58 m voor put F en op 141 m voor put G, H en I. De grondwaterwinningen veroorzaken in de huidige en toekomstige situatie geen relevant effect op de dichtste naburige bedrijfsvreemde grondwaterwinningen. Op de groengebieden worden er geen relevante effecten van de grondwaterwinningen veroorzaakt. Er wordt dus geen of verwaarloosbaar effect begroot. Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 166/229

167 Rustverstoring Het bedrijf ligt niet in het Vogelrichtlijngebied. De drempelwaarde algemeen geldend voor bosvogels bedraagt 42 db(a), voor weidevogels is de drempelwaarde 47 db(a). Als gemiddelde waarde kan de 45 db(a)-contour, genomen worden. De invloedsstraal werd berekend in de discipline Geluid. Het specifieke geluid werd berekend op 885 m van het bedrijf. Op deze afstand is het specifieke geluid van de incidentele bronnen (lossen veevoeder) lager dan de gemiddelde drempelwaarde van 45 db(a). Het betreft evenwel een incidenteel geluid. Dit is zo in de bestaande situatie en in de toekomstige situaties fase 1 en 2. Voor de continue bronnen is op een afstand van 65 m het nieuwe omgevingsgeluid in de gewenste toestand (bestaande en de nieuwe ventilatoren) lager dan 45 db(a). Bijgevolg kan er geconcludeerd worden dat er geen tot verwaarloosbare effecten waar te nemen zijn van de geluidsbronnen op het bedrijf t.a.v. vegetaties die van belang zijn voor de vogels in het vogelrichtlijngebied. De onmiddellijke omgeving bestaat uit grasland en akkerland SYNTHESE Direct ecotoopverlies ten gevolge van de nieuwe infrastructuren werd als geen of verwaarloosbaar effect beschouwd, aangezien de nieuwe stallen op een stuk soortenarm tijdelijk grasland komt (hx), dat aangeduid staat als biologisch minder waardevol. Volgens de kaart met de aanduiding van de natura-2000 gebieden is deze inrichting gelegen in een SBZ (speciale beschermingzone). Het meest nabijgelegen Habitatrichtlijngebied Klein en Groot Schietveld (BE ) situeert zich op ongeveer 3,4 km. Het bedrijf ligt in SBZ-Vogelrichtlijngebied De Maatjes, Wuustwezelheide en Groot Schietveld (BE ). In de ruime omgeving van het bedrijf is geen VEN-gebied gesitueerd. De Maatjes ligt op 4,2 km ten westen van het bedrijf. Binnen een straal van 1 km rond het bedrijf komt een habitatwaardige vegetatie voor. In een straal van 1 km komen geen RBB's (Regionaal Belangrijke Biotopen) voor. Het gaat om de habitatype 9190 (Oude zuurminnende eikenbossen op zandvlakten met Quercus robur) ten NW van het bedrijf gelegen in SBZvogelrichtlijngebied.. Als aandachtsgebied wordt het volgende habitattype beschouwd (gelegen in het vogelrichtlijngebied, niet in habitatgebied) : 9190_doel: Oude zuurminnende eikenbossen op zandvlakten met Quercus robur. De vegetaties zijn deels habitat. Uit de voorgestelde contouren blijkt duidelijk de verschillen tussen de bestaande situatie en de toekomstige situatie fase 1 en fase 2.. Het vergroten van de contouren heeft te maken met een stijging van de ammoniakproductie in de nieuwe situatie. Er kan geconcludeerd worden dat er voor het aandachtsgebied (habitats in SBZ-V) dat we in beschouwing nemen, nl. de habitats volgens de BWK2014, er een beperkte bijdrage te verwachten valt ten gevolge van de verzurende en vermestende deposities van het bedrijf in de huidige situatie voor het habitattype 9190_doel. In de toekomstige situatie wordt dit een relevante bijdrage voor zowel fase 1 als fase 2. Hierdoor dringen zich milderende maatregelen op. Inzake het gebruik van de eigen grondwaterwinning wordt er in de huidige en toekomstige situatie fase 1 en fase 2 uitgegaan van geen of verwaarloosbaar effect rekening houdend met het feit dat de vegetatie in de onmiddellijke omgeving weinig tot niet kwetsbaar is voor verdroging. In de huidige situatie wordt een daling van Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 167/229

168 de watertafel van 10 cm bereikt op 89 m voor de grondwaterwinning van 145 m diepte (put F) en van 190 m voor de grondwaterwinning van 149 m (put G). In de toekomstige situatie wordt een daling van de watertafel van 10 cm bereikt op 58 m voor put F en op 141 m voor put G, H en I. Ook effecten ten gevolge van rustverstoring werden als verwaarloosbaar ingeschat. Voor de thema s direct ecotoopverlies, verdroging, rustverstoring zijn de milieueffecten op fauna en flora te verwaarlozen zodat milderende maatregelen zich niet opdringen MILDERENDE MAATREGELEN Door het bedrijf genomen maatregelen Voor door het bedrijf genomen milderende maatregelen met effect op fauna en flora wordt verwezen naar de disciplines lucht, water en geluid. Op de bestaande stallen staan reeds stofbakken. Een extra reductie van ammoniak werd hier niet mee in rekening gebracht. Hoewel we kunnen vermoeden dat hoewel er meer stof zal afgevangen worden, dit ook een gunstig effect zal hebben op de ammoniak Door het bedrijf geplande maatregelen De nieuwe pluimveestallen zullen conform de ter zake geldende wetgeving uitgerust worden als ammoniakemissie-arme stal volgens het systeem P-6.4. Het systeem P-6.4 betreft : Warmtewisselaar met luchtmengsysteem voor droging strooisellaag. De ammoniakemissie wordt beperkt door het drogen en verwarmen van de mest-strooisellaag door middel van een warmtewisselaar en continu draaiende circulatieventilatoren. De warmtewisselaar zorgt ervoor dat warme ventilatielucht vanuit de stal verse lucht opwarmt. De opgewarmde verse ventilatielucht wordt in geval van nok- of combiventilatie midden bovenin de stal in twee richtingen uitgeblazen. Vervolgens wordt deze lucht door circulatieventilatoren vermengd met de warme lucht bovenin de stal en naar de beide staluiteinden gestuwd. In geval van lengteventilatie wordt de opgewarmde verse ventilatielucht door circulatieventilatoren vermengd met de warme stallucht boven in de stal en naar het staluiteinde gedreven dat zich tegenover de ventilatoren bevindt. Via de topgevelwand(en) wordt de lucht terug over de strooisellaag geleid. Door het mengen van de stallucht wordt een gelijkmatige temperatuur in de gehele stal bereikt. De mest-strooisellaag wordt gedroogd en de zware CO2 wordt bij de dieren verdreven. Er worden stofbakken voorzien voor de nieuwe pluimveestallen. Een extra reductie van ammoniak werd hier niet mee in rekening gebracht. Hoewel we kunnen vermoeden dat hoewel er meer stof zal afgevangen worden, dit ook een gunstig effect zal hebben op de ammoniak. Voor verdere door het bedrijf geplande milderende maatregelen met effect op fauna en flora wordt verwezen naar de disciplines lucht, water en geluid Verdere mogelijkheden of aanbevelingen Er wordt evenwel de aandacht op gevestigd dat wat ammoniakdepositie betreft, het hier om een worst-casescenario gaat, en dat een goed ontwikkeld groenscherm achter de stallen en naast de pluimveestallen een deel van de ammoniakuitstoot zou kunnen opvangen, waardoor de werkelijke depositie vermoedelijk lager zal liggen. Dit kan afgeleid worden uit o.a. Nederlands onderzoek. Windsingel: In Nederland werd er in 2003 een meetcampagne uitgevoerd om de invloed van een landschapselement (windsingel) op de verspreiding van emissies (in eerste instantie voornamelijk ammoniak) uit Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 168/229

169 een varkenshouderij na te gaan (Van Dijk et.al.,2004). Deze meetcampagne werd uitgevoerd bij een vleesvarkenshouderij met ruim dierplaatsen. Aan de oostzijde van het stallencomplex lag op ca. 20 m afstand van de dichtstbijzijnde stal een vrij uniforme windsingel. De situering is zo, dat bij wind uit zuidwestelijke tot westelijke richting de emissiepluim vanuit de stal grotendeels door en over de windsingel verspreid werd. De begroeiing in de meetcampagne bestond uit loofbomen (acacia, zomereik en berk) met stuiken. De hoogte van de windsingel was ca m, en de breedte ca In de studie werden op korte afstand van de bron, voor de windsingel, tot 6 maal hogere concentraties ammoniakconcentraties gemeten dan voorspeld voor een situatie zonder windsingel. De ammoniak wordt als het ware bij de bron gehouden. Als gevolg hiervan was het gebied waar er een verzurende depositie kan optreden kleiner. Om een grootteorde te geven, bleek uit de meetcampagne dat de afstand van het bedrijf tot waar de ammoniakemmissie het achtergrondniveau van de omgeving bereikte ongeveer 485 m bedroeg, terwijl deze afstand in het geval dat er geen windsingel zou aanwezig geweest zijn (berekening op basis van een verspreidingsmodel) ongeveer 815 m zou bedragen. M.a.w. is er in dit rekenvoorbeeld een afname van 40% van de invloedsstraal. Vanzelfsprekend zal veel afhankelijk zijn van de precieze klimatologische omstandigheden windrichting, windsterkte, neerslag, ), alsook van de morfologie van de windsingel zelf. Uit de meetcampagne bleek dat windsingels wel degelijk in staat zijn om emissies te verminderen. Een aanvullende studie (Van Dijk et. al., 2005) moest duidelijkheid brengen op welke manier ze dit doen. Landschapselementen zoals windsingels vormen een fysiek opstakel voor de verspreiding van stoffen en deeltjes in de atmosfeer. Het effect wordt voornamelijk bepaald door twee processen: filtering en snelheidsdemping. De filterende werking is een gevolg van de gasuitwisseling tussen blad en atmosfeer waarvoor een zekere turbulentie rond het blad nodig is. Om de luchtbeweging in een beplanting in stand te houden moet deze een zekere openheid (optische porositeit) hebben. De structuur van een windsingel is bepalend voor het effect op de verspreiding van agrarische emissies. Eenduidige criteria voor het ontwerpen van een optimaal functionerende windsingel zijn nog niet voorhanden. De resultaten uit het Nederlandse onderzoek laten zien dat een windsingel op korte afstand van een stal de ongewenste verspreiding van ammoniak (maar ook van andere agrarische emissies zoals fijn stof en geur) tegengaat en dat de bomen in de windsingel een deel van de stikstof opnemen vanuit de lucht. Voor NO2 bleek dat de filterende werking als gevolg van opname door de planten in de windsingel geschat kan worden op maximaal 10%. Voor ammoniak zou dit percentage hoger liggen. Precieze cijfers zijn niet voor handen. Een groenscherm van minstens 6m breed wordt aangelegd ten oosten en noorden van de kippenstallen zodat deze zijden volledig omringd zijn. Het groenscherm bestaat uit een mengeling van streekeigen heesters en/of struiken zoals gelderse roos, haagbeuk, hondsroos, hulst, kardinaalsmuts, lijsterbes, meidoorn, rode kornoelje, sleedoorn, veldesdoorn en hazelaar (plantverband 1x1m, planthoogte 60/80, minstens 5 verschillende soorten), afgewisseld met hoogstammige loofbomen zoals zomereik, wintereik, beuk, wilg, zwarte els, es, esdoorn, notelaar, kastanje, linde (plantverband in rij met onderlinge afstand van 6 à 8 m, minimum plantmaat 8/10). Het groenscherm is voldoende dicht; afgestorven exemplaren worden in het daarop volgende plantseizoen vervangen. Gezien dit reeds opgelegd werd in de vorige vergunning kan deze maatregel verder doorgetrokken worden achter en naast de nieuwe stallen. Bijvoeren van tarwekorrels Door mengvoer van vleeskuikens aan te vullen met hele tarwekorrels, kan het aandeel ruw eiwit teruggebracht worden. Risico s op het gebied van groei en voerconversie zijn tegen te gaan door het verrijken van mengvoer met essentiële (vrije) aminozuren. Een teveel aan eiwit scheidt het kuiken weer uit in de vorm van urinezuur via de feces (ontlasting). Door de behoefte en het aanbod van eiwit beter op elkaar af te stemmen, kan het overschot aan stikstof verminderd Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 169/229

170 worden. Het terugbrengen van het ruw eiwitgehalte is hiervoor een goede maatregel. Dit is onder andere te realiseren door het bijmengen van hele tarwekorrels aan het voer. Tarwe heeft namelijk een lager ruweiwitgehalte dan mengvoer. Deze maatregel geeft een ammoniakreductie van 15% (Proeftuin natura 2000). De verlaging in ammoniakemissie wordt bereikt door een verminderde stikstofuitscheiding, doordat het eiwitgehalte van het rantsoen dagelijks wordt aangepast aan de behoefte van het dier. Naast een lagere ammoniakemissie geeft deze vorm van voeren de volgende voordelen: lagere voerkosten, drogere mest, minder voetzoollaesies en lagere mestafzetkosten. Mogelijk nadeel: verminderde groei en voerconversie. Het gehalte aan ruw eiwit van het rantsoen (= mengvoer + hele tarwe) dient gemiddeld per levensweek gelijk te zijn aan de in Tabel 105 genoemde referentiewaarden. Gedurende de eerste levensweek hoeft er geen hele tarwe te worden bijgevoerd. Tabel 105: De referentie (ruw) eiwit- en energiewaarden van het complete rantsoen in de verschillende leeftijdsfasen De hoeveelheid hele tarwe welke bijgevoerd dient te worden om het streefeiwitgehalte te realiseren is afhankelijk van de leeftijd van het kuiken en het eiwitgehalte van geleverde mengvoer. Het aandeel hele tarwe wordt als volgt berekend: Eiwitgehalte tarwe: 111 g/kg (Bron: CVB tabellenboek) Voor de verdere aanbevelingen met effect op fauna en flora wordt verwezen naar de disciplines lucht, water en geluid. 5.7 LANDSCHAP, BOUWKUNDIG ERFGOED EN ARCHEOLOGIE AFBAKENING STUDIEGEBIED Het studiegebied omvat vooreerst het projectgebied (= de locatie van de installatie). Het wordt dan lateraal uitgebreid om de eventuele zichtbaarheidszone rond de ingreep te vatten. Die wordt bepaald door de afstand van waarop de ingreep als dominante beelddrager in het landschapsbeeld nog zichtbaar is. Als studiegebied wordt de omgeving binnen een straal tot 1 km rondom het bedrijfscentrum beschouwd. Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 170/229

171 5.7.2 TOELICHTING GEGEVENSGEBRUIK Voornaamste gegevensbronnen: - Eigen terreinwaarnemingen + foto s - Lijst van beschermde monumenten en landschappen (Afdeling M&L) - Landschapsatlas (GIS-Vlaanderen) - Traditionele landschappen Vlaanderen (Antrop, 2002) - Topografische kaart - Luchtfoto s Agiv De referentiesituatie voor het landschap wordt besproken op basis van het terreinbezoek, topografische kaartenmateriaal, orthofoto en foto s van het bedrijf en de bedrijfsomgeving, de Landschapsatlas en de algemene literatuur, zoals onder andere: Traditionele landschappen in Vlaanderen (Antrop et al., 2002). Hierbij wordt een algemeen beeld van het landschap geschetst, alsook dieper ingegaan op eventuele ankerplaatsen, relictplaatsen, lijnelementen, enz. typerend voor de bedrijfsomgeving METHODIEK Een veeteeltbedrijf is meestal gelegen in een agrarisch landschap, gekenmerkt door min of meer wijdse zichten. Gezien de grootschaligheid van een intensief veeteeltbedrijf, kan dit een sterke impact hebben op de omgeving. Onder landschap wordt verstaan een begrensde oppervlakte met een geringe dichtheid van bebouwing en een onderlinge samenhang waarvan de verschijningsvorm en de samenhang het resultaat zijn van natuurlijke processen en van maatschappelijke ontwikkelingen. De drie effectgroepen zoals weergegeven in het disciplinerichtlijnenboek Landschap, Bouwkundig erfgoed & Archeologie worden besproken: het landschap als relatiesysteem de erfgoedaspecten de perceptieve aspecten Het landschap als relatiesysteem Structuren drukken relaties tussen elementen uit. Met betrekking tot landschappen worden structuren zowel ruimtelijk, functioneel als temporeel gedefinieerd. Voorbeelden van ruimtelijke structuren zijn bewoningspatroon, wegennet, percelering. Er zal worden nagegaan of het project enige relatie- of structuurwijzigingen met zich mee brengt. Het effect is moeilijk kwantitatief uit te drukken, waardoor de beoordeling eerder gebaseerd is op deskundigenoordeel. Volgend significantiekader wordt gehanteerd: Tabel 106: Significantiekader ter beoordeling van wijzigingen die de landschappelijke structuren beïnvloeden Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 171/229

172 Toetsing Grote wijziging die de bestaande landschappelijke structuren en of relaties drastisch verstoort Duidelijk waarneembare wijziging die de bestaande landschappelijke structuren en/of relaties verstoort Beperkt waarneembare wijziging die de bestaande landschappelijke structuren en of relaties verandert en/of nadelig beïnvloedt Geen wijziging van de bestaande landschappelijke structuren en/of relaties of een wijziging die niet of nauwelijks waarneembaar is Beoordeling Significant negatief effect Matig negatief effect Gering negatief effect Geen of verwaarloosbaar effect De erfgoedaspecten Er dient rekening gehouden te worden met drie soorten 'erfgoedwaarden': 1. landschap 2. bouwkundig erfgoed 3. archeologie Tot het bouwkundig erfgoed behoren de historische gebouwen. Een bijzondere categorie binnen het bouwkundig erfgoed vormen de monumenten. De term 'monument' is voorbehouden voor bij wet beschermd bouwkundig erfgoed. Ook de voorlopig beschermde monumenten vallen hieronder. Het beschermd erfgoed omvat de beschermde landschappen, beschermde archeologische monumenten en zones, beschermde monumenten en beschermde stads- en dorpsgezichten. Stads- en dorpsgezichten zijn een groepering van een of meer monumenten en/of onroerende goederen met omgevende bestanddelen zoals onder andere beplantingen, omheiningen, waterlopen, bruggen, wegen, straten en pleinen, die wegens hun artistieke, wetenschappelijke, historische, volkskundige, industrieel-archeologische of andere sociaal-culturele waarde van algemeen belang is. Hiertoe behoort ook de directe, er onmiddellijk mee verbonden visuele omgeving van een monument die door haar beeldbepalend karakter de intrinsieke waarde van het monument tot zijn recht doet komen dan wel door haar fysische eigenschappen de instandhouding en het onderhoud van het monument kan waarborgen. Als archeologisch erfgoed worden beschouwd alle overblijfselen, voorwerpen en andere sporen van de mens uit het verleden waarvan het behoud en de studie bijdragen tot het reconstrueren van de bestaansgeschiedenis van de mensheid en haar relatie tot de natuurlijke omgeving, en ten aanzien waarvan opgravingen of ontdekkingen en andere methoden van onderzoek betreffende de mensheid en haar omgeving de voornaamste bronnen van informatie zijn. Voorspelling van de effecten op gekende erfgoedelementen (monumenten, relicten, zichten, ensembles...) impliceert het inschatten van het mogelijke waardeverlies. Tabel 107: Significantiekader ter beoordeling van de verstoring van de erfgoedwaarde Toetsing Grote verstoring landschappelijke erfgoedwaarde en/of beschermde entiteit (vb. directe aantasting van erfgoed door vergravingen, verwijdering KLE s Beoordeling Significant negatief effect Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 172/229

173 Matige verstoring landschappelijke erfgoedwaarde en/of beschermde entiteit (vb. erfgoedzone beïnvloed door een negatieve beelddrager in een open landschap Geringe verstoring landschappelijke erfgoedwaarde en/of beschermde entiteit (vb erfgoedwaarde beperkt beïnvloed door een negatieve beelddrager (landbouwinfrastructuur) in een gesloten landschap Geen verstoring landschappelijke erfgoedwaarde en/of beschermde entiteit Matig negatief effect Gering negatief effect Geen of verwaarloosbaar effect De perceptieve aspecten In de meeste MER's voor intensieve veeteeltbedrijven is het wijzigen van de perceptieve kenmerken de belangrijkste effectengroep binnen de discipline Landschap, bouwkundig erfgoed & archeologie. Landbouwbedrijven bepalen mee het karakter van het platteland. Dat platteland wordt niet alleen gebruikt door land- en tuinbouwers, maar ook door plattelandsbewoners en recreanten. Door een goede integratie van de land- en tuinbouwbedrijven kan de landbouwsector z n steentje bijdragen tot een mooi en aantrekkelijk platteland. Tabel 108: Significantiekader ter beoordeling van de perceptieve kenmerken Toetsing Drastische aantasting van integriteit op vlak van structuur, samenhang en landschapsbeeld Aantasting van integriteit op vlak van structuur, samenhang en landschapsbeeld Beperkte vermindering van integriteit op vlak van structuur, samenhang en landschapsbeeld Geen wijziging of een wijziging die niet of nauwelijks waarneembare verstoring Beoordeling Significant negatief effect Matig negatief effect Gering negatief effect Geen of verwaarloosbaar effect TOELICHTING REFERENTIESITUATIE Geografische situering Rekening houdend met de indeling van Vlaanderen in Traditionele Landschappen (Antrop et al., 2002) is het bedrijf gelegen in het Traditionele Landschap 'Land van Brecht (code )'. Het is een subeenheid van de Traditionele Landschappen de Noorderkempen (code ). De landschapseenheid wordt gedomineerd door open, grootschalige landbouwgronden. Het zijn hoofdzakelijk botanisch arme akkers en cultuurgraslanden met een groot faunistisch belang voor weidevogels. Relicten van de voormalige vegetaties op voedselarme, vochtige tot natte zandgronden zijn het best bewaard gebleven in de Maatjes en de Brechtse Heide. Verder komen ze verspreid in het landbouwgebied en in kleine landschapselementen voor. In de nabijheid van de verspreide dorpskernen en op de noordelijk gelegen duinruggen wordt het landschap bosrijker en kleinschaliger. Belangrijke bos- en parkbestanden zijn het Sterbos, De Hees, de Horendonkse bossen en de bossen op de duinen rond Meerle. In deze halfopen gevarieerde randzones blijven weidevogels aanwezig maar verbreden de faunistische waarden naar roof- en zangvogels en, plaatselijk, libellen, dagvlinders en amfibieën. Ook de botanische waarden zijn hier plaatselijk hoog (heide-, ven en veenrelicten). Met name de twee hoogveenrelicten (Rommensbos, Ringven) zijn prioritair voor het natuurbehoud. Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 173/229

174 Oppervlaktewater heeft een belangrijke structurerende en natuurbehoudwaarde in deze omgeving. Bij de natuurlijke waterlopen gaat het om Kleine Aa, de Weerijsbeek en de Mark. Belangrijke kunstmatige oppervlaktewaters zijn de oude turfvaarten in Essen/Kalmthout, het kanaal Dessel-Schoten en de talrijke kleiputten die in de nabijheid hiervan werden uitgegraven. De kleiputten zijn in twee grote zones onder te verdelen: Hoofsweer/Kooldries en Volharding-Leeuwerk-Klokkeven. Er worden volgende kenmerken gegeven voor de Noorderkempen: Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 174/229

175 Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 175/229

176 Landschapsatlas (ankerplaatsen ) In Figuur 37 worden de relicten en ankerplaatsen weergegeven in de omgeving van het bedrijf Guy Van De Locht. Op 750 m ten W is een relictzone gelegen, namelijk Bos en vengebied Westdoorn en domein Sterbos (R10009)'. Op 1,2 km ten Z ligt de relictzone Open Akker Kruisweg (R10034), op 1,4 km ten ZO ligt de relictzone Open akker en kasteel van Wuustwezel (R10035), en op 2 km ten O ligt de relictzone Dal van Hoog boskoop en kasteel Montens (R10036). Op zo n 970 m ten ZO van het bedrijf ligt de ankerplaats Kasteel van Wuuswezel en de Vloeikens (A10008), met aansluitend hieraan de ankerplaats Het Groot Schietveld (A10011). Momenteel is enkel de ankerplaats Het Groot Schietveld bij ministerieel besluit definitief vastgesteld op 08/02/2011. Het Groot Schietveld werd aangelegd in de periferie van een reeks dorpen. Het terrein wordt daarom doorsneden door tal van oude gemeentegrenzen en beslaat delen van 4 oude gemeenten (Loenhout, Wuustwezel, Brecht, Brasschaat,). Het gebied Brasschaat maakte eertijds deel uit van Ekeren. Wuustwezel en Loenhout werden op 1 januari 1977 verenigd tot de nieuwe gemeente Wuustwezel. De ruimtelijk-structurerende waarde van het oefenterrein wordt geïllustreerd door de kaart waarop de gehuchten en hun oude akkergronden zijn aangegeven. Het Groot Schietveld is met zijn 10km lengte en 2km breedte een unieke gave open ruimtecorridor tussen de gemeenten Brecht, Brasschaat, Wuustwezel en Loenhout. Het gebied vormt voor Vlaanderen een van de grootste ruimtelijke ensembles met een zeer grote samenhang. De hoogste zone in het Groot Schietveld ( 28 m ) vormt een oostwest-gerichte rug die het waterscheidingsvlak vormt tussen het Maas- en het Scheldebekken. Deze waterscheiding is een markante terreinovergang en vormt een structurerend reliëfelement. (Bron: Ministerieel besluit tot definitieve aanduiding van de ankerplaats Groot Schietveld te Brasschaat, Brecht en Wuustwezel 8/2/ ruimtelijk-structurerende waarde) Bouwkundig erfgoed Op zo n 750 m ten Z-ZO van het bedrijf is een beschermd stads- en dorpsgezicht gelegen, met name Hoeve Nuytemans met omliggende gronden, en de gebouwen op de hoek van de Kruisweg en het Achterstraatje (OA001642). Dit wordt weergegeven in de figuur 38. Binnen dit beschermd stads- en dorpsgezicht zijn twee bouwkundige relicten vastgesteld, nl. Hoeve De Ruysscher (ID 14456) en Nuytemanshoeve (ID 14455) Bedrijf in de referentiesituatie Volgens het gewestplan is het bedrijf van Guy Van De Locht volledig gelegen in agrarisch gebied. Het bedrijf ligt in een vlak landschap met blokvormige patronen van vegetaties en open ruimte. Er zijn voornamelijk open ruimtes aanwezig. Het landschap wordt eveneens gekenmerkt door een aantal land- en tuinbouwbedrijven die verspreid voorkomen in het landschap. Het bedrijf ligt op zo n 2 km van de Nederlandse grens. Het bedrijf is in het straatbeeld aanwezig net als een aantal andere landbouwbedrijven, een een aantal particuliere woningen in de Polderstraat. De gebouwen staan goed geordend en compact opgesteld. Een geordende inplanting van de structuren zorgt voor rust en evenwicht in het ontwerp, alsook voor samenhorigheid van de gebouwen op het bedrijf. De Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 176/229

177 gebouwen vormen één aansluitend geheel. Rondom de pluimveestallen is er een brede groenaanplanting aanwezig. Het bedrijf is gelegen langs de Veldvoort, en verbindt de rest van de Veldvoort met de Polderstraat. Het bedrijf is vanuit alle richtingen redelijk zichtbaar in het landschap. Het is deels een open landschap met akkerland en weiden, en deels zijn particuliere woningen in het straatbeeld aanwezig. Rondom de pluimveestallen is een breed groenscherm aanwezig, waardoor het bedrijf langs die kant gebufferd is. Dit zorgt voor een inkleding van het bedrijf in het landschap. Dit groenscherm werd recent aangeplant en zal in de toekomst nog verder uitgroeien. De nieuwe pluimveestallen worden gebouwd naast de bestaande stallen, en worden identiek aan de bestaande stallen uitgevoerd. Rond de nieuwe stallen wordt een gelijkaardig breed groenscherm voorzien zoals nu aangeplant is EFFECTINSCHATTING Het landschap als relatiesysteem Het voorliggende project voorziet in de bouw van twee of vier nieuwe identieke pluimveestallen naast de bestaande stallen. De oppervlakte van één stal is 1688,4 m², de hoogte van de nieuwe stal zal 6,85 m zijn. Dit is identiek aan de bestaande stallen. De nieuwe stallen zijn voorzien ten Noordoosten van de bestaande stallen. De stallen zullen dus parallel komen te staan met de bestaande pluimveestal 3. De bebouwde oppervlakte in de huidige situatie bedraagt m², in de toekomstige situatie is komt er m² in fase 1, en nog eens m² in fase 2 bebouwde oppervlakte bij (pluimveestal). Vooraan de bestaande stallen en langs de rundveestal is er betonverharding aangelegd met een totale oppervlakte van m². In de toekomst wordt een bijkomende verharding van 2x1.065 m² aangelegd voor en tussen de nieuw te bouwen kippenstal. Rond de nieuw te bouwen kippenstallen worden groenaanplantingen voorzien, analoog aan de bestaande groenaanplantingen rond de bestaande kippenstal. De nieuwe constructie vormt één geheel met het bestaand bedrijf. De gebouwen worden ruimtelijk gebonden tot één geheel. Uitgaande van de bestaande situatie zijn dit de wijzigingen na de uitbreiding: - de bebouwde oppervlakte stijgt van m² naar m² in fase 1, en naar m² in fase 2, een stijging met ca 120 % t.a.v. de bestaande bebouwing - verharde oppervlakte stijgt van m² naar m² (fase 1) en naar m² in fase 2 Het bestaande bedrijf is waarneembaar in het landschap. Wijziging van bestaande landschappelijke structuren en/of relaties treden niet op door het geplande project. Er wordt uitgegaan van een gering negatief effect t.o.v. de bestaande situatie Erfgoedaspecten Landschap Op ca. 5 km van het bedrijfscentrum bevindt zich de vastgestelde ankerplaats Het Groot Schietveld (A10011). Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 177/229

178 In de ruime omgeving van het bedrijf liggen een aantal relictones. De dichtste wordt teruggevonden op 750 m ten westen van het bedrijf. Voor de huidige situatie is er een geringe verstoring van landschappelijke erfgoedwaarden of beschermde entiteiten. De uitbouw van het bedrijf gebeurt aansluitend bij de bestaande gebouwen. Er treedt geen verdere versnippering op van de open ruimte, gezien de uitbreiding gebeurt in het landschap geconcentreerd ter hoogte van het bestaande bedrijf. In de toekomstige situatie wordt er eveneens rekening gehouden met een geringe verstoring van landschappelijke erfgoedwaarden of beschermde entiteiten. Beschermd erfgoed Op zo n 750 m ten Z-ZO van het bedrijf is een beschermd stads- en dorpsgezicht gelegen, met name Hoeve Nuytemans met omliggende gronden, en de gebouwen op de hoek van de Kruisweg en het Achterstraatje (OA001642). Dit wordt weergegeven in de figuur 38. Gezien de afstand is een invloed hierop dan ook niet te verwachten. Bouwkundig erfgoed Binnen het beschermd stads- en dorpsgezicht zijn twee bouwkundige relicten vastgesteld, nl. Hoeve De Ruysscher (ID 14456) en Nuytemanshoeve (ID 14455). Deze zijn gelegen op zo n 800 m van het bedrijf. Een invloed hierop is dan ook niet te verwachten gezien de afstand. Er wordt ook geen bemaling toegepast tijdens de aanlegfase. Er wordt uitgegaan van geen of verwaarloosbaar effect. Archeologie Voor de bouw van de nieuwe stallen zijn graafwerkzaamheden vereist. Archeologische vondsten zijn nooit uitgesloten.. Op de plaats waar het bedrijf gelegen is, of in de omgeving van het bedrijf, werden (nog) geen meldingen gedaan van archeologische vondsten ( toont geen vondsten op deze plaats. Het respecteren van de meldingsplicht bij het vinden van archeologische vondsten wordt als voldoende maatregel beschouwd om het archeologisch patrimonium te beschermen. Er wordt rekening gehouden met een potentieel gering negatief effect. Eventuele toevalsvondsten dewelke gedaan worden tijdens de werkzaamheden dienen gemeld te worden aan het Agentschap Ruimte en Erfgoed Onroerend Erfgoed Perceptieve aspecten De instrumenten die gehanteerd kunnen worden voor een goede integratie van bedrijfsgebouwen in de omgeving zijn voornamelijk (brochure Agrarische architectuur, technisch bekeken'; Provincie West-Vlaanderen): correcte keuze van de inplantingsplaats doordacht materiaalgebruik gepaste kleurkeuze doordachte afmetingen Inzake de keuze van de inplantingsplaats kunnen volgende aandachtspunten aangestipt worden: Streven naar gesloten, compact geheel van het bedrijf. De stallen staan compact en geordend opgesteld. Een geordende inplanting van de vormen zorgt voor rust en evenwicht in het ontwerp. Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 178/229

179 Bovendien zorgt een overzichtelijke inplanting voor samenhorigheid van de bedrijfsgebouwen op het bedrijf. In de toekomstige situatie zal het bedrijf, ondanks de uitbreiding in oppervlakte, nog steeds een compact geheel vormen. Op het bedrijf zijn alle gebouwen en constructies geordend en compact opgesteld. Een geordende inplanting van de structuren zorgt voor rust en evenwicht, alsook voor de samenhorigheid van de gebouwen op het bedrijf. Na de keuze van de inplantingsplaats komt de keuze van de kleurtinten en de materialen aan bod. De materiaalkeuze en kleur mogen niet storend zijn in de omgeving. Een juist kleur- en materiaalgebruik is doorslaggevend voor een goed geïntegreerd gebouw. Over het algemeen kan gesteld worden dat felle kleuren af te raden zijn. Een witte kleur levert een vergrotend effect op. Zwarte of donkere daken maken het bouwvolume optisch kleiner. De voor- en achtergevel van de bestaande pluimveestallen is uitgevoerd uit rode baksteenmotief net als de rundveestallen. De zijgevels van de pluimveestallen zijn uit grijze betonpanelen, en een donker dak (zwarte golfplaten). Ook de bestaande rundveestal bestaat uit rode baksteen, en de recent gebouwde rundveestal heeft een voorgevel in rode baksteen en zijgevels in grijze betonpanelen, en een donker dak. De woning bestaat ook uit rode baksteen met een donker dak. De nieuw te bouwen pluimveestallen zouden analoog uitgevoerd worden aan de bestaande, nl. met baksteen voor- en achtergevel en betonnen zijgevels en een donker dak. Inzake de afmetingen werden de stallen gedimensioneerd volgens het aantal dierplaatsen. Rekening houdend met de normen voor dierenwelzijn werd de nieuwe stal correct gedimensioneerd. Het verkleinen van de stal is dan ook in deze geen optie. In tweede orde is ook de beplanting op het bedrijf belangrijk. Er werden reeds groenelementen voorzien. Er wordt in de toekomst een uitbreiding van de groenaanplanting voorzien rond de nieuwe pluimveestallen, analoog aan het bestaande groenscherm rond de huidige pluimveestallen. Voor de huidige situatie wordt uitgegaan van een gering negatief effect. Voor de toekomstige situatie worden de nieuwe stallen aansluitend parallel gebouwd met de bestaande stallen. De nieuwe zullen op een gelijkaardige manier opgetrokken worden in betonpanelen voor de zijgevels, en panelen in rode baksteenmotief voor de vooren achtergevels. Rond de nieuw te bouwen stal wordt een groenscherm aangeplant worden ten noordennoordoosten van de nieuw te bouwen pluimveestallen. Dit groenscherm zal 6 m breed zijn (als uitgegroeid), conform de bijzondere voorwaarden van de vergunning dd. 16/08/ SYNTHESE Volgens het gewestplan is het bedrijf Van De Locht Guy volledig gelegen in agrarisch gebied. Het bedrijf ligt in een vlak landschap met blokvormige patronen van vegetaties en open ruimte. Het landschap wordt eveneens gekenmerkt door een aantal land- en tuinbouwbedrijven die verspreid voorkomen in het landschap. Het bedrijf is in het straatbeeld aanwezig net als een aantal andere landbouwbedrijven, een een aantal particuliere woningen in de Polderstraat. Het bedrijf is gelegen in het Traditioneel Landschap 'Land van Brecht (code )' in de Noorderkempen. Op 750 m ten W is een relictzone gelegen, namelijk Bos en vengebied Westdoorn en domein Sterbos (R10009)'. Op 1,2 km ten Z ligt de relictzone Open Akker Kruisweg (R10034), op 1,4 km ten ZO ligt de relictzone Open akker en kasteel van Wuustwezel (R10035). Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 179/229

180 Op ca. 5 km van het bedrijfscentrum bevindt zich de vastgestelde ankerplaats Het Groot Schietveld (A10011). Op zo n 750 m ten Z-ZO van het bedrijf is een beschermd stads- en dorpsgezicht gelegen, met name Hoeve Nuytemans met omliggende gronden, en de gebouwen op de hoek van de Kruisweg en het Achterstraatje (OA001642). Binnen het beschermd stads- en dorpsgezicht zijn twee bouwkundige relicten vastgesteld, nl. Hoeve De Ruysscher (ID 14456) en Nuytemanshoeve (ID 14455). Een invloed hierop is dan ook niet te verwachten gezien de afstand. Er wordt ook geen bemaling toegepast tijdens de aanlegfase. Er wordt uitgegaan van geen of verwaarloosbaar effect. Het bedrijf is in het straatbeeld aanwezig net als een paar andere landbouwbedrijven. De gebouwen staan allen geordend en compact opgesteld. Een geordende inplanting van de structuren zorgt voor rust en evenwicht in het ontwerp, alsook voor de samenhorigheid van de gebouwen op het bedrijf. De gebouwen vormen één aansluitend geheel. Er is bij het bedrijf een groenaanplanting aanwezig cfr. de bijzondere voorwaarden van de vergunning dd. 16/08/2012. Dit groenscherm zal 6 m breed zijn (als uitgegroeid). In de nieuwe situatie wordt hetzelfde groenscherm voorzien rond de nieuw te bouwen stallen. Er treedt geen verdere versnippering op van de open ruimte, gezien de uitbreiding gebeurt in het landschap geconcentreerd ter hoogte van het bestaande bedrijf en bestaande stallen. In de toekomstige situatie wordt er eveneens rekening gehouden met een geringe verstoring van het landschap. M.b.t. perceptieve aspecten wordt er uitgegaan van een gering negatief effect. Voor de toekomstige situatie worden de nieuwe stallen parallel gebouwd bij de bestaande stallen en gebouwen MILDERENDE MAATREGELEN De genomen maatregelen: Er is reeds een groenaanplant aanwezig op het bedrijf. Het bedrijf vormt een verzorgd onderdeel van een agrarisch landschap De geplande maatregelen : De voor- en achtergevels van de bestaande pluimveestallen bestaan uit rode baksteenmotief, en de zijgevels uit grijze betonpanelen, en een donker dak. Ook de recent gebouwde rundveestal is zo opgebouwd. De woning en de bestaande rundveestaal bestaan uit rode baksteen en een donker dak. Ook de nieuwe stallen zullen identiek aan de bestaande pluimveestallen opgebouwd worden. De nieuwe infrastructuur wordt zodanig ingeplant dat ze een geheel vormt met de bestaande infrastructuren. De nieuwe stal wordt aansluitend gebouwd met de bestaande stallen en gebouwen De verdere mogelijkheden : Rondom de nieuw te bouwen stallen (ten noord-noordoosten) wordt een groenscherm aangeplant, analoog aan het bestaande groenscherm. Dit wordt een groenscherm van 6 m breed. Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 180/229

181 6 ELEMENTEN TEN BEHOEVE VAN DE WATERTOETS 1. De vergunningsvraag heeft betrekking op het verkavelen van een stuk grond, het oprichten van een constructie (al dan niet gedeeltelijk of volledig ondergronds), het aanleggen van een verharding. Het voorliggende project behelst een uitbreiding van de bestaande infrastructuur door de aanleg van 4nieuwe kippenstallen. Het bedrijf voorziet in de aanleg van 2 x1.065 m² bijkomende verharding. De nieuwe te bouwen kippenstallen beslaan een oppervlakte van m². Het projectgebied (plaats waar nieuwe gebouwen komen) is gelegen in niet overstromingsgevoelig. Volgens de bepalingen van de Gewestelijke stedenbouwkundige verordening inzake hemelwaterputten, infiltratievoorzieningen, buffervoorzieningen en gescheiden lozing van afvalwater en hemelwater (Belgisch Staatsblad, 8 november 2004) dient er een hemelwaterput van 10 m³ en een infiltratievoorziening met een infiltratieoppervlakte van 260 m² en een buffervolume van 162 m³ aangelegd te worden. Dit wordt uitgebreid besproken bij de effectbespreking bij de discipline Water. 2. De vergunningsvraag heeft betrekking op de opslag van, het storten van bodemvreemd materiaal of de wijziging van vegetatie. Voorliggend project voorziet in de bouw van 4 nieuwe kippenstallen in 2 fases: 2 stallen per fase. De eerste nieuw te bouwen kippenstal wordt gebouwd op 5 m van de bestaande kippenstal. De aanleg vindt plaats op het bedrijfseigen terrein waar zich akkerland bevindt. 3. De vergunningsvraag heeft betrekking op een reliëfwijziging. Niet van toepassing. 4. De vergunningsvraag heeft betrekking op het aanleggen van een buffer- of infiltratievoorziening voor de opvang van oppervlaktewater of hemelwater Zie hoger onder punt De vergunningsvraag heeft betrekking op een lozing op een rioleringsstelsel, het oppervlaktewater of het grondwater Zowel in de huidige als toekomstige situatie wordt 210 m³/jaar (huishoudelijk afvalwater) geloosd op het oppervlaktewater na behandeling door een IBA. Volgens het zoneringsplan ligt het bedrijf in individueel te optimaliseren gebied. 6. De vergunningsvraag heeft betrekking op een grondwaterwinning Het bedrijf beschikt over 2 grondwaterwinningen (verbuisde boorput op 145 m en 149 m diepte) in de Zanden van Berchem en/of Voort. In de huidige situatie is de exploitant vergund voor de winning van m³/j en m³/jaar. In de toekomstige situatie wenst de exploitant 2 extra winningen te vergunning op een diepte van 149 m, waarbij voor de verbuisde boorput van 145 m een vergunning van 771 m³/j wordt gevraagd en voor de 3 boorputten van 149 m telkens een vergunning van m³/j. 7. De vergunningsvraag heeft betrekking op een wijziging van de bedding en de structuurkwaliteit van de waterloop Niet van toepassing. Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 181/229

182 7 PASSENDE BEOORDELING -TOETS De habitatrichtlijn (Richtlijn 92/43/EEG) verplicht de lidstaten tot het nemen van alle noodzakelijke maatregelen om de achteruitgang van de natuurlijke waarde van Natura 2000-gebieden (Habitatrichtlijngebieden en Vogelrichtlijngebieden, de zgn. speciale beschermingszones) te voorkomen. Volgens Art. 36ter. van het Natuurdecreet dient de administratieve overheid in de speciale beschermingszones, ongeacht de bestemming van het betrokken gebied, de nodige instandhoudingsmaatregelen te nemen, die steeds dienen te beantwoorden aan de ecologische vereisten van de typen habitats vermeld in Bijlage I van dit decreet en de soorten vermeld in de Bijlagen II, III en IV van dit decreet. Verder stelt Art. 36ter dat de administratieve overheid in deze gebieden tevens alle nodige maatregelen dient te nemen om elke verslechtering van de natuurkwaliteit en het natuurlijk milieu van de habitats van bijlage I van dit decreet en van de habitats van de soorten vermeld in de bijlagen II, III en IV van dit decreet in een speciale beschermingszone te vermijden; elke betekenisvolle verstoring van een soort vermeld in de bijlagen II, III of IV van dit decreet in een speciale beschermingszone te vermijden. Een vergunningsplichtige activiteit, een plan of een programma waarvan kan verondersteld worden dat het toch een betekenisvolle aantasting van de natuurlijke kenmerken van een speciale beschermingszone kan veroorzaken, dient onderworpen te worden aan een zgn. Passende beoordeling wat betreft de betekenisvolle effecten voor de speciale beschermingszone. Indien een vergunningsplichtige activiteit, plan of programma onderworpen is aan de m.e.r.-plicht geschiedt de passende beoordeling in het kader van de milieueffectrapportage. Hieronder wordt de relevantie en noodzaak van een passende beoordeling in het kader van voorliggend project nagegaan. 1. Liggen er binnen het studiegebied speciale beschermingszones (SBZ-V en SBZ-H)? Zo ja, welke en op welke afstand. Volgens de kaart met aanduiding van de Natura 2000-gebieden ligt het bedrijf in een SBZ, nl. het Vogelrichtlijngebied 'De Maatjes, Wuustwezelheide en Groot Schietveld (BE ). 2. Werden er in het kader van de discipline Lucht gering negatieve, matig negatieve of negatieve effecten ingeschat ter hoogte van een SBZ? Neen 3. Werden er in het kader van de discipline Fauna & Flora gering negatieve, matig negatieve of negatieve effecten ingeschat ter hoogte van een SBZ? Neen, er zijn geen negatieve effecten wat betreft de verzurende en vermestende deposities afkomstig van het bedrijf t.a.v. het habitattypes 9190 behorende tot de SBZ-V, niet gelegen in SBZ-H. Zowel in de huidige situatie als in de toekomstige situatie treden er geen significant negatieve effecten op. Voor de oppervlakte (1,1 ha) is er een relevante bijdrage voor verzuring en vermesting op de aangemelde habitat (9190) aanwezig in het vogelrichtlijngebied waar te nemen. Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 182/229

183 De belangrijkste vegetatie ligt op 885 m van het bedrijf en behoort tot het type De omvang van het bosje is 1,1 ha. Het is een solitair bosje waardoor de impact van het bedrijf t.a.v. de Zwarte specht, de Wespendief beperkt is. 4. Werden er in het kader van de discipline Bodem gering negatieve, matig negatieve of negatieve effecten ingeschat ter hoogte van een SBZ? Neen 5. Werden er in het kader van de discipline Water gering negatieve, matig negatieve of negatieve effecten ingeschat ter hoogte van een SBZ? Neen 6. Werden er in het kader van de discipline Landschap gering negatieve, matig negatieve of negatieve effecten ingeschat ter hoogte van een SBZ? Neen, wijzigingen van landschappelijke structuren en/of relaties treden nagenoeg niet op. 7. Werden er in het kader van de discipline Geluid gering negatieve, matig negatieve of negatieve effecten ingeschat ter hoogte van een SBZ? Neen. In het kader van voorliggend project werd er een Passende Beoordeling opgemaakt, aangezien het project gelegen is in een SBZ-V. Deze zal als een aparte bijlage aan het MER toegevoegd worden.. Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 183/229

184 8 BESTE BESCHIKBARE TECHNIEKEN In onderstaande tabel wordt weergegeven of het bedrijf voldoet aan de beste beschikbare technieken. Volgens het BBT-rapport Veeteelt (Vito, 2006) zijn er een 15 technieken die steeds BBT zijn voor alle veeteeltbedrijven, en een 6-tal technieken die BBT zijn voor alle veeteeltbedrijven mits een aantal randvoorwaarden voldaan zijn. Daarnaast zijn er nog een aantal BBT s specifiek voor nieuwbouwstallen en een aantal specifiek voor bepaalde subsectoren (rundveebedrijven, varkensbedrijven of pluimveebedrijven). Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 184/229

185 Techniek Beschrijving techniek Toepassing op het bedrijf Verdere mogelijkheden/ milderende maatregelen Huidige situatie Geplande situatie Toepasbaar voor alle veeteeltbedrijven Opstellen waterbalans Ja, zie discipline water Ja, zie discipline water Grof vuil verwijderen door droog reinigen Wordt gedaan Blijft ongewijzigd Goed gebruik van de Mors- en lekverliezen ter hoogte van de drinkwatervoorziening kunnen voorkomen Drinkwatervoorziening Blijft ongewijzigd drinkwatervoorziening worden door de drinkwatervoorziening te optimaliseren o.a. qua uitvoering, locatie en positie (aangepaste hoogte in functie van het gewicht van het dier en aangepast debiet). Door lekken onmiddellijk te repareren en de drinkwatervoorziening regelmatig te ijken kan waterverspilling worden vermeden. gebeurt via drinknippels met lekschaal, alles wordt regelmatig gecontroleerd. Gebruik maken van alternatieve waterbronnen Er kan een onderscheid gemaakt worden tussen klassieke waterbronnen zoals leiding- en grondwater, en alternatieve waterbronnen zoals hemel-, captatie- en recuperatiewater. Grondwater mag enkel gebruikt worden voor hoogwaardige toepassingen. In de huidige situatie wordt zeer beperkt gebruik gemaakt van regenwater, nl. voor het reinigen van de stallen. Er is een opslag van 100 m³ hemelwater. Voor de nieuwe stal zal een hemelwaterput van 2x20 m³ aangelegd worden. Regenwater zal in de toekomst gebruikt worden voor laagwaardige toepassingen. Afvalwater dat mestdeeltjes bevat opvangen en uitrijden op het land Het reinigingswater van de rundveestal 1 wordt opgevangen in de onderliggende mestkelder (1145 m³), In de nieuwe situatie wordt het reinigingswater van het reinigen van de nieuwe te bouwen Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 185/229

186 Techniek Beschrijving techniek Toepassing op het bedrijf Verdere mogelijkheden/ milderende maatregelen Huidige situatie Geplande situatie en van stal 2 in de voorziene opvangput van 10 m³. Het reinigingswater van kippenstal opgevangen in 2 citernes van elk 20 m³. de bestaande pluimveestallen wordt opgevangen in 1 citerne van 20 m³ en in de mestkelder onder de rundveestal. Het reinigingswater wordt conform het mestdecreet afgezet. Opstellen nutriëntenbalans Ja Ja Toepassen precisievoedering Om uitscheiding van nutriënten via de mest te beperken dient het voeder optimaal Het bedrijf maakt Blijft ongewijzigd afgestemd te worden op de behoefte van de dieren in de diverse productiestadia. gebruik van meerfasenvoedering voor het pluimvee Vloerbevuiling zoveel mogelijk Mogelijke maatregelen ter voorkoming van vloerbevuiling zijn: voorkomen Het zuiver houden van vloeren en wanden; Wordt gedaan Wordt gedaan Regelmatige afvoer van mest en urine; Wordt gedaan Wordt gedaan Manueel schoonmaken van roosters; Wordt gedaan Wordt gedaan Vaste mest verwijderen buiten de pot in een potstal Wordt gedaan Wordt gedaan Mestschuiven e.d. regelmatig gebruiken en goed onderhouden Nvt Nvt Voldoende mestopslagcapaciteit voorzien De mestopslagcapaciteit moet minstens voldoende zijn om de mest te kunnen opslaan tot het moment waarop deze verder kan worden be- en/of verwerkt of op Na iedere ronde wordt de Blijft ongewijzigd Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 186/229

187 Techniek Beschrijving techniek Toepassing op het bedrijf Verdere mogelijkheden/ milderende maatregelen Huidige situatie Geplande situatie het land kan worden gebracht. De minimale vereiste opslagcapaciteit is o.a. afhankelijk van de hoeveelheid mest die op het bedrijf wordt geproduceerd en de periode waarin de mest niet mag worden uitgereden. Vlarem voorzien een minimale opslag van 9 maand, tenzij er mogelijkheden zijn om mest af te voeren (zonder deze op het land te brengen). pluimveemest rechtstreeks afgevoerd door een erkend mestvervoerder en geëxporteerd. Voor rundvee wordt verwezen naar hoofdstuk 5.2. Afvloeiing van mest en/of Opslagplaatsen van vaste dierlijke mest buiten de stal moeten zo gebouwd worden 300 m³ vaste Blijft ongewijzigd mestsappen voorkomen bij externe mestopslag optimalisatie van de mestopslag dat er geen afvloeiing van mest en/of mestsappen kan optreden. Dit houdt in dat een dergelijke opslag voorzien is van een mestdichte, verharde vloer en aan drie zijden omgeven is door mestdichte wanden. De vierde zijde moet zo zijn uitgevoerd dat afspoeling van drain- en regenwater niet mogelijk is. Het drain- en hemelwater moet opgevangen worden en verzameld in mestdichte gesloten opslagruimten (aalputten). mestopslag voor runderen in mestvaalt is gebouwd zodat er geen afvloeiing van mestsappen mogelijk is; opvangputje is aanwezig Mestaanwending afstemmen op de betrokken landbouwgrond, gewasbehoefte en klimatologische omstandigheden De hoeveelheid mest en het moment van uitrijden dient maximaal afgestemd te worden op o.a. bodemgesteldheid, grondsoort en helling van de betrokken landbouwgrond, de soorten en groeistadium van de gewassen, en klimatologische omstandigheden zoals neerslag, windrichting en irrigatie. Het aanwenden van de mest op het land kan enkel toegestaan worden: Na de ronde wordt de mest rechtstreeks afgevoerd en geëxporteerd. Voor de rundveemest Blijft ongewijzigd Indien de betrokken landbouwgrond niet drassig, ondergelopen, bevroren of met sneeuw bedekt is; worden deze regels toegepast Indien de betrokken landbouwgrond niet steil hellend is; Bij afwezigheid van waterlopen in de nabijheid (een onbehandelde strook land Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 187/229

188 Techniek Beschrijving techniek Toepassing op het bedrijf Verdere mogelijkheden/ milderende maatregelen Huidige situatie Geplande situatie vrijlaten) Zo kort mogelijk voordat de maximale gewasgroei en opname van voedingsstoffen optreedt; In periodes waarin geen uitrijverbod geldt; Bij een gunstige windrichting ten opzichte van omwonenden. Mest emissiearm aanwenden, nauwkeurig doseren en gelijkmatig verspreiden Emissiearm aanwenden van de mest betekent het beperken van de contacttijd van de meststof met de lucht. Bovendien dient de mest nauwkeurig gedoseerd en gelijkmatig verspreid te worden. Opgelegd via mestdecreet Opgelegd via mestdecreet Opstellen van energiebalans / uitvoeren van een energieaudit Werd nog niet uitgevoerd - Wordt aanbevolen Regelmatige controle en reiniging Om het ventilatiesysteem optimaal te laten werken dienen de leidingen en Dit wordt gedaan Blijft ongewijzigd van leidingen en ventilatoren in mechanisch geventileerde stallen ventilatoren regelmatig gecontroleerd en gereinigd te worden. Afvalstromen minimaliseren en volgens de meest aangewezen opties afvoeren Het in kaart brengen van de soort en de hoeveelheid afval dat ontstaat op het bedrijf heeft tot doel de afvalstromen te minimaliseren en het gesorteerde afval via de meest aangewezen optie af te voeren. Door een goede bedrijfsvoering wordt de hoeveelheid afval beperkt. Blijft ongewijzigd Toepasbaar voor alle veeteeltbedrijven met nieuwbouwstallen Optimaliseren binnen de bedrijfslocatie Optimale lokalisatie omvat naast een technische beoordeling (b.v. inplanting van bedrijfseenheden tov elkaar, herlokaliseren of groeperen van geuremissiebronnen), de evaluatie van meteorologische omstandigheden (b.v. windrichting) en topografische gegevens (b.v. heuvels, waterlopen). Stallen en/of mestopslagplaatsen dienen binnen de bedrijfslocatie zoveel als mogelijk - De nieuwe pluimveestal wordt ingeplant parallel aan de bestaande pluimveestallen. gelokaliseerd te worden op plaatsen waar ze de minste hinder (o.a. geur) vormen voor het milieu en omwonenden. Optimaliseren van het ontwerp van Door het optimaliseren van het ontwerp van het ventilatiesysteem kan een goede - Bij nieuwbouw wordt Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 188/229

189 Techniek Beschrijving techniek Toepassing op het bedrijf Verdere mogelijkheden/ milderende maatregelen Huidige situatie Geplande situatie het ventilatiesysteem in mechanisch geventileerde stallen temperatuursbeheersing in de stallen worden bekomen en kan de mate van ventilatie geminimaliseerd worden in de winter. het ventilatiesysteem geoptimaliseerd. BBT voor de subsector pluimveebedrijven Toepassen ammoniakemissiearme stalsystemen bij nieuwbouwstallen Bestaande rundveestallen en bestaande pluimveestal 3 zijn traditionele stallen. De bestaande, meest recente pluimveestal 4 is AEA volgens systeem P-6.4. De nieuwe stallen zullen uitgevoerd worden volgens het AEA systeem P-6.4. Het afzuigen van de stallucht en het Dit is BBT mits voldaan wordt aan de onderstaande 3 voorwaarden: Op het bedrijf zijn Plaatsing van behandelen ervan met een Bij mechanisch geventileerde nieuwbouwstallen geen luchtwassers luchtwassers is niet gaswasser Voor diercategorieën waarvoor nog geen AEA-stalsystemen in bijlage I van het MB van 19/03/2004 zijn opgenomen aanwezig. De techniek is geen gepland. De techniek is geen Indien naast de emissie vanuit de stal nog bijkomende emissiebronnen aangepakt moeten worden BBT gezien niet voldaan wordt aan de gestelde voorwaarden. Er staat een stofbak op pluimveestal 3. BBT gezien niet voldaan wordt aan de gestelde voorwaarden. Op alle pluimveestallen is een stofbak voorzien, ook op de nieuwe stallen. Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 189/229

190 9 GRENSOVERSCHRIJDENDE EFFECTEN Het bedrijf is in vogelvlucht op ongeveer 2 km van de Nederlandse grens gelegen. Er treden ten gevolge van het voorliggende project mogelijks grensoverschrijdende effecten op. Discipline Lucht De individuele bijdrage van het bedrijf Van De Locht Guy aan de geurconcentraties ter hoogte van de grens met Nederland, is gelegen onder de contour van 0,5 OUe/m³ als 98P (= nuleffectniveau) na de uitvoering van het project. Ook op niveau van de cluster is er ter hoogte van woningen gelegen in Nederland, geen negatief effect te verwachten van het project. Wat betreft de stofemissies van het bedrijf, zijn er geen effecten te verwachten van het project in Nederland. Discipline Water In Nederland zijn er geen effecten te verwachten van het project m.b.t. het aspect water. Discipline Bodem In Nederland zijn er geen effecten te verwachten van het project m.b.t. het aspect bodem. Discipline Geluid In Nederland zijn er geen effecten te verwachten van het project m.b.t. het aspect geluid. Discipline Mens In Nederland zijn er geen effecten te verwachten van het project m.b.t. het aspect mens. Discipline Fauna & Flora Ten gevolge van het voorliggende project treden er mogelijks grensoverschrijdende effecten op voor de verzurende en vermestende deposities in Nederland. De contouren verzuring en vermesting t.a.v. de kritische lasten voor de verschillende habitattypes, rijken tot in Nederland. Echter, in de buurt van het bedrijf Van De Locht Guy liggen in Nederland geen Natura 2000-gebieden. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied in Nederland ligt op een afstand van meer dan 10 km (zie Figuur 39). De bijdrage van verzurende en vermestende deposities is hier lager dan 3% van de KL. Er wordt geen effect begroot ter hoogte van Natura 2000-gebieden in Nederland. Discipline Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie In Nederland zijn er geen effecten te verwachten van het project m.b.t. het aspect landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie. Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 190/229

191 10 LEEMTEN IN KENNIS Geurimpact Algemeen aanvaarde Vlaamse geuremissiewaarden voor pluimvee zijn niet gekend. De inschatting van de geuremissie voor pluimveebedrijven wordt, wegens gebrek aan Vlaamse cijfers, op basis van emissiecijfers afkomstig uit Nederlands onderzoek uitgevoerd (zoals weergegeven volgens de Regeling geurhinder en veehouderij). Hierbij is er geen onderscheid tussen conventionele en ammoniakemissiearme stalsystemen. In het milieueffectenrapport werd de geuremissie ten gevolge van het bedrijf ingeschat op basis van een maximale bezetting. Met betrekking tot de geurnormering zelf werd een toetsing uitgevoerd aan de hand van nieuw bepaalde basisbeschermingsniveaus voor Vlaanderen. Deze beschermingsniveaus zijn echter slechts voorlopig voorgestelde niveaus (voorgesteld in het nog in opmaak zijnde visiedocument: De weg naar een duurzaam geurbeleid ) en mogen aldus nog niet als definitief vastgelegde niveaus geïnterpreteerd worden. Kwantitatieve inschatting van cumulatieve effecten is moeilijk. Op basis van informatie inzake de vergunde dierenaantallen van omliggende veeteeltbedrijven wordt getracht een ruwe inschatting te maken van de aanwezige hinder (slechts een beperkt aantal bedrijven kan binnen de scoop van de MER-studie mee in rekening worden gebracht; over deze bedrijven zijn geen detailgegevens gekend i.v.m. gebruikte stalsystemen, aantal dieren per diercategorie en aantal niet-vergunde dierenaantallen, juiste bronconfiguraties,...). Het gebruik van IFDM brengt leemtes met zich mee. Zo treedt er een grote foutenmarge op bij geurconcentraties in de nabijheid van de bron. De actualisatie van het Richtlijnenboek Lucht vermeldt : Des te dichter bij de bron, des te onnauwkeuriger worden de resultaten van de verspreidingsberekeningen. De foutenmarge op de berekende concentraties in de nabijheid van de bron kan relatief groot worden (als gevolg van gekozen gridgrootte, gebouwinvloed en andere modelbeperkingen). Het is dan ook zinledig exacte geurconcentraties toe te kennen aan woningen die worden blootgesteld aan concentraties ver boven de bovenste toetsingswaarde van 10 se of OU E per m³ als 98P. De hoogste weer te geven geurcontour is deze van 10 se of OU E per m³ als 98P. De weergave van hogere contouren of concentraties ter hoogte van de dichtstbijzijnde geurgevoelige woningen heeft hooguit een indicatieve waarde, en dient dan ook als dusdanig geïnterpreteerd te worden. Cfr. bijkomende richtlijnen van de dienst MER van september 2013 wordt in de geurmodellering met IFDM naast de 3, 5 en 10 OUe-contour als 98P waarde, toch ook de contour van 20 OUe als 98P waarde mee opgenomen (zowel voor de individuele berekening als voor de bronnencluster). Verzuring en vermesting Over de gehanteerde emissiecoëfficiënten van ammoniak bestaat nog wetenschappelijke onzekerheid. Naast de uitgestoten hoeveelheden ammoniak staan ook de depositiefactoren in functie van de afstand tot het bedrijf nog ter discussie. IFDM zou ook minder geschikt zijn om ammoniakdepositie te modelleren. Kwantitatieve inschatting van cumulatieve effecten is moeilijk. Het inschatten van het exacte effect van groenelementen is niet mogelijk. Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 191/229

192 Gezien er bij de IFDM modelberekening inzake verzurende en vermestende depositie telkens slechts één depositiefactor kan gehanteerd worden, en deze factoren sterk functie zijn van het type vegetatie, zijn de berekende deposities slechts als indicatieve waarden te aanzien. Geluidshinder De geluidsniveaus van geluidsbronnen worden niet gemeten. Toch kan naar verwachting op basis van geluidsniveaus uit de literatuur, technische brochures en eerdere metingen in combinatie met mathematische wetmatigheden een vrij realistisch beeld van de geluidsniveaus bekomen worden. Bij de inschatting van de geluidsproductie door ventilatoren kan enige overschatting optreden wegens het feit dat het drempeleffect van de stal zelf niet gekend is. De gebruikte berekening is dan ook een slechtste geval benadering. Stofhinder De simulatie van de PM10- en PM2,5-emissie is eveneens gebaseerd op algemene waarden. Bedrijfsspecifieke metingen zijn niet beschikbaar. De achtergrondwaarde inzake de PM10 binnen het studiegebied kan slechts benaderend bepaald worden. Over de gehanteerde stofemissiecoëfficiënten bestaat nog wetenschappelijke onzekerheid. Het inschatten van het exacte effect van groenelementen en het gebruik van stofkasten is niet mogelijk. Er zijn onvoldoende gegevens bekend m.b.t. emissies en mogelijke effecten van de emissies van microbiologische componenten en endotoxines als deel van de PM emissies. Bij de impactevaluatie deel mens wodt dan ook enkel gebruik gemaakt van literatuurgegevens. Samenvattend kan gesteld worden dat de aanwezige leemten zo goed mogelijk ingevuld werden. Ingeval van onzekerheden is hiervoor uitgegaan van een worstcase scenario benadering. Deze leemten hebben echter geen wezenlijke invloed gespeeld op de algemene besluitvorming voor het voorliggende project. Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 192/229

193 11 MONITORING EN EVALUATIE 11.1 CONTROLE Door de overheid, als mede door de geldende wetgevingen, zijn er verschillende maatregelen opgelegd en gegevens opgemeten en/of gerapporteerd, dewelke het (gedeeltelijk) mogelijk maken op te volgen hoe het bedrijf ten opzichte van bepaalde milieueffecten evolueert. Hier worden de verschillende relevante elementen aangehaald en bondig toegelicht GEURHINDER KLACHTENOPVOLGING OP GEMEENTELIJK NIVEAU Met betrekking tot geurhinder worden eventuele klachten geregistreerd op de betreffende gemeentelijke milieudiensten. Indien noodzakelijk worden de klachten doorgegeven aan de milieu-inspectie, die deze klachten verder onderzoekt VERZURING SECTORALE OPVOLGING OP GEWESTELIJK NIVEAU Voor de opvolging van de verzuringsproblematiek wordt specifiek op bedrijfsniveau geen monitoring voorgesteld. De verzuringsproblematiek dient eerder sectoraal en op gewestelijk niveau opgevolgd te worden (MINA-plan) VERSTORING WATERHUISHOUDING DEBIETMETER GRONDWATER Sinds 1 juli 1997 moet iedere heffingsplichtige grondwaterwinning uitgerust zijn met een debietmeter, die het opgepompte volume grondwater bepaalt. Deze teller moet geplaatst worden voor het eerste aftappunt van het gewonnen grondwater. VLAREM II bepaalt de voorwaarden waaraan deze meetinrichting moet voldoen (afdeling ). Deze maatregel en de vergunningsplicht hebben tot doel de kwaliteit en de kwantiteit van de grondwaterreserves en de omgeving van de waterwinning (waterpomp) voor schade te behoeden. Op het bedrijf is een debietmeter aanwezig op elke grondwaterwinning. Naar de toekomst toe wordt het verbruik verder opgevolgd en kan nagegaan worden hoe het bedrijf verder kan besparen op het gebruik van grondwater BODEMVERONTREINIGING In overeenstemming met de Vlarem II-wetgeving dienen de mazouttanks ten minste om de 3 jaar onderzocht te worden door een erkend deskundige (of door erkend technicus in geval van mazouttanks zonder verdeelslang). Dit onderzoek heeft betrekking op de inzage van het vorige rapport, de algemene staat van de installatie, de doeltreffendheid van de overvulbeveiliging en de aanwezigheid van water en slib in de houder en van verontreiniging buiten de houder. Er dient op gelet dat de tanken van het bedrijf consequent gekeurd worden VERMESTING MAP-MEETPUNTEN De exploitant dient verder mee de evolutie van de nitraatconcentratie binnen het deelbekken waarin hij actief is op te volgen. Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 193/229

194 12 TEWERKSTELLINGS- EN INVESTERINGSRAPPORT 12.1 TEWERKSTELLING Het bedrijf is een gezinsbedrijf. Dit blijft ook in de toekomst het geval INVESTERINGEN In het kader van het voorliggende project voorziet de initiatiefnemer investeringen inzake de bouw van een nieuwe pluimveestal. Eveneens wordt een aanleg van hemelwateropvang/buffer en reinigingswater voorzien, evenals de verdere aanleg van groenaanplant DUURZAAM GEBRUIK VAN GRONDSTOFFEN EN GOEDEREN Alle gebouwen en inrichtingen worden geconstrueerd conform de landbouwtechniek en de geldende milieuwetgeving. De aard, hoeveelheid en herkomst van de gebruikte materialen en de aard, hoeveelheid en bestemming van de te produceren goederen wordt toegelicht in hoofdstuk 3. Het bedrijf evalueert zelf de productie en de hiervoor gebruikte methodes aan de hand van een technische boekhouding en op basis van ervaring. De resultaten hiervan laten de bedrijfsleider toe om zijn productiemethode en de keuze van de grondstoffen (dieren en voeders) te evalueren. Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 194/229

195 13 SYNTHESE MILIEUEFFECTEN EN MILDERENDE MAATREGELEN 13.1 GEUR EN LUCHT Inzake de discipline lucht werd de impact van het bedrijf bekeken inzake geurhinder, stofhinder, ammoniakemissie en emissie broeikasgassen. In de huidige situatie gaat het bedrijf gepaard met: Een geuremissie van OU E/s. Deze geuremissie veroorzaakt samen met de emissies van andere bedrijven behorende tot dezelfde bronnencluster een negatief effect op 35 particuliere woningen (woningen horende bij bedrijven niet meegerekend) in agrarisch gebied. Er is een negatief effect voor 37 woningen in woongebied met landelijk karakter, en voor 157 woningen in woonuitbreidingsgebied. Volgens de afstandsregels is er geen of verwaarloosbaar effect. De huidige PM10-emissie bedraagt kg. In de huidige situatie is er voor PM10 geen enkele woning die een zeer belangrijke of belangrijke bijdrage ondervindt. Er zijn 3 woningen (waarvan 1 woning behorende tot een landbouwbedrijf 2) die een beperkte bijdrage ondervinden met name tussen 1% en 3% van 31,3 µg/m³. Ook de eigen bedrijfswoning ondervindt een beperkte bijdrage. (maar effecten op eigen terrein vallen in feite buiten het beoordelingskader). De huidige PM2,5-emissie bedraagt 114 kg. Voor de PM2,5- concentraties ondervindt geen enkele woning een bijdrage (< 1% van 25 µg/m³). Er wordt voor PM2,5 geen rekening gehouden met 20% reductie omwille van de stofbak. In de huidige situatie is er een ammoniakemissie van kg N H3/jaar. Voor de verzurende en vermestende impact van deze emissie, wordt verwezen naar de discipline Fauna en Flora. Een broeikasgasemissie (CH 4, N 2O en CO 2) van 576 ton CO 2-equivalenten ten gevolge van de dieren en het verbranden van fossiele brandstoffen. Hiermee heeft het bedrijf een bijdrage van 0,0007% van de CO 2-uitstoot in Vlaanderen. In de nieuwe situatie gaat het bedrijf gepaard met: Een geuremissie van OU E/s in fase 1 en OU E/s in fase 2. De geuremissie in fase 1 veroorzaakt samen met de emissies van andere bedrijven behorende tot dezelfde bronnencluster een negatief effect op 45 woningen in agrarisch gebied (waarvan 9 woningen behorende tot een landbouwbedrijf). Dit is 1 bijkomende woning tov de vergunde situatie. In woongebied met landelijk karakter zijn er 4 bijkomende woningen die een effect (negatief of matig negatief) ondervinden, en er is een verschuiving van woningen van matig negatief naar negatief effect. In woonuitbreidingsgebied zijn er 2 bijkomende woningen die een negatief effect ondervinden. In fase 2 veroorzaakt de geuremissie veroorzaakt samen met de emissies van andere bedrijven behorende tot dezelfde bronnencluster een negatief effect op 38 woningen in agrarisch gebied (dit zijn 3 bijkomende woningen). In woongebied met landelijk karakter zijn er 9 bijkomende woningen die een effect ondervinden, en er is een verschuiving van woningen van matig negatief naar negatief effect. In woonuitbreidingsgebied zijn er 3 bijkomende woningen met een negatief effect. Volgens de afstandsregels is er, zowel in fase 1 als fase 2, geen of verwaarloosbaar effect. Er is nagenoeg geen verschil in geurconcentraties vóór en na verandering voor de meest nabij gelegen woningen op clusterniveau. De stijging van de geurconcentratie blijft beperkt tot 0,5 OUe/m³ of minder. De hoge geurconcentraties van een aantal woningen kan verklaard worden door de ligging binnen de Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 195/229

196 invloedssfeer van de overige bedrijven in de bronnencluster. Uit de berekeningen blijkt ook dat de gewogen impact van het bedrijf Van De Locht op de cluster beperkt is en minder dan 10% bedraagt ter hoogte van de dichtstbijzijnde woningen. Een jaarlijkse PM10-emissie van kg in fase 1 en kg in fase 2 ten gevolge van stalemissies. In de gewenste situatie is er in fase 1 voor PM10 geen enkele woning die een zeer belangrijke bijdrage ondervindt van het project van Van De Locht Guy. Er is 1 woning die een belangrijke bijdrage ondervindt (tussen 3% en 10%) van de beoordelingswaarde. In fase 1 zijn er 7 woningen met een beperkte bijdrage. In fase 2 zijn er 3 woningen die een belangrijke bijdrage ondervinden ( tussen 3% - 10% ) van de beoordelingswaarde voor de beoordeling van het aantal dagen met overschrijding van de daggrenswaarde inzake PM10; t.o.v. de jaargemiddelde PM10 grenswaarde is de bijdrage echter veel beperkter. Er zijn 14 woningen met een beperkte bijdrage, m.n. tussen 1% - 3% van 31,3 µg/m³. Een jaarlijkse PM2,5-emissie van 226 kg in fase 1 en 338 kg in fase 2 ten gevolge van stalemissies. Voor de PM2,5- concentraties wordt geen relevante bijdrage verwacht ter hoogte van de woningen in de omgeving van het bedrijf, en dit zowel in fase 1 als in fase 2. Een ammoniakemissie van kg in fase 1 en kg NH 3/jaar in fase 2. Voor de verzurende en vermestende impact van deze emissie, wordt verwezen naar de discipline Fauna en Flora. Een broeikasgasemissie (CH 4, N 2O en CO 2) van 757 ton in fase 1 en 938 ton CO 2-equivalenten in fase 2 ten gevolge van de dieren en het verbranden van fossiele brandstoffen. Hiermee heeft het bedrijf een bijdrage van 0,001% van de CO 2-uitstoot in Vlaanderen. Opmerking : ten aanzien van de hierboven opgenomen evaluatie dient aangegeven te worden dat de impact binnen de eigen bedrijfsgrens in feite niet dient beoordeeld te worden. Milderende maatregelen Door het bedrijf genomen maatregelen: Het bedrijf maakt in de huidige situatie reeds gebruik van het ammoniakemissiearme stalsysteem P-6.4. Warmtewisselaar met luchtmengsysteem voor droging strooisellaag' voor stal 4. De bestaande pluimveestallen 3 en 4 zijn ook voorzien van een stofbak met verhoging van het emissiepunt (op7,35 m) achteraan de stal. Een stofbak zorgt voor de reductie van de stofuitstoot. Dit steunt op het principe om lucht af te buigen. De horizontale luchtstroom wordt omgebogen naar een verticale luchtstroom, waardoor de emissies hoger zullen uitgestoten worden. Een bijkomend voordeel valt te verwachten doordat er meer stof ter plekke zal neerslaan. Er kan dus vanuit gegaan worden dat dit een reducerend effect heeft op de stofemissies van het bedrijf. Dit werd reeds in rekening gebracht in de berekeningen. Als geurbeïnvloedende maatregelen inzake voeder en voederwijze wordt in de BBT-studie het toedienen van meerfasenvoedering aangehaald. Doordat de voeders beter afgestemd zijn op de specifieke behoefte van de dieren, daalt de stikstofexcretie in de mest. Ook toediening van eiwitarm voeder heeft een significante reductie in de stikstofexcretie in de mest tot gevolg. Het bedrijf maakt gebruik van meerfasenvoeders met verlaagd fosforgehalte en ruw eiwitgehalte. Dit effect is niet meegenomen in de berekening van de geurconcentraties, De bekomen resultaten zijn dus een worst-case scenario. Bij het vullen van de silo s wordt gebruik gemaakt van stofzakken. Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 196/229

197 De stallen worden op regelmatige basis intensief gereinigd. Dit resulteert in een beperking van de geuremissie. Op het bedrijf is reeds een gekoelde kadaveropslag voorzien. Het aantal transporten op het bedrijf wordt geoptimaliseerd, waardoor stofopwaaiing, slijtage emissies en emissies van verbrandingsgassen door het verbruik van mazout wordt beperkt. Het bedrijfsterrein wordt zo goed als kan proper en stofvrij gehouden. Er is een groenscherm aangeplant ten noorden-noordoosten-noordwesten van de pluimveestallen 3 en 4. Dit groenscherm zal 6 m breed zijn (als uitgegroeid), conform de bijzondere voorwaarden van de vergunning dd. 16/08/2012. Door het bedrijf geplande maatregelen: De nieuwe stallen worden eveneens voorzien, net als de bestaande stal 3, van een ammoniakemissiearm systeem. Het systeem is idem aan dat van de bestaande stal, nl. P-6.4 Warmtewisselaar met luchtmengsysteem voor droging strooisellaag'. De nieuwe stallen worden ook voorzien van een stofbak achteraan de stal, analoog aan stal 3 en 4. Hiervoor werd met een stofreductie rekening gehouden van 20%. Er wordt een bijkomende gekoelde kadaveropslag voorzien. In de nieuwe situatie wordt een groenscherm voorzien, analoog aan dat van het bestaande groenscherm rond de pluimveestallen. Verdere mogelijkheden of aanbevelingen Gezien luchtwassers op pluimveestallen met grondhuisvesting moeilijk toepasbaar zijn, lijken volgende maatregelen op het bedrijf best inpasbaar: - goed strooiselmanagement -> mogelijke reductie: 10-50% 13.2 WATER De bouw van de nieuwe stal vereist een bronbemaling gedurende de aanlegfase. De invloedssfeer van de bemaling reikt enkel tot binnen het bedrijfsterrein zelf, waardoor wordt uitgegaan van geen of een verwaarloosbaar effect. Inzake de eigen grondwaterwinning wordt er zowel in de huidige als de toekomstige situatie geen of een verwaarloosbaar effect op naburige grondwaterwinningen veroorzaakt zolang de grondwaterinning van de buur niet is aangelegd. Op het bedrijf is er zowel in de huidige als toekomstige situatie opslag van bepaalde risicostoffen. Het ontbreken van een periodieke keuring in de huidige situatie wordt beoordeeld als een negatief effect. Door de beveiligde opslag en de periodiek uitgevoerde controles wordt de toekomstige situatie beoordeeld als een gering negatief effect. Opslag van reinigings-, ontsmettings-, en ongediertebestrijdingsmiddelen worden beoordeeld als een gering negatief effect doordat gebruik gemaakt wordt van erkende producten die op een veilige plaats worden gestockeerd. Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 197/229

198 Zowel in de huidige als de toekomstige situatie is er voldoende opslag van reinigingswater en perssappen afkomstig van de opslag van groenvoeder, hierdoor wordt uitgegaan van een gering negatief effect. Aangezien er geen opslag is van kippenmest en peilputten niet vereist zijn, wordt zowel in de huidige situatie als in de toekomstige situatie uitgegaan van geen effect. Door voldoende opslagcapaciteit van rundveemest wordt zowel in de huidige als toekomstige situatie uitgegaan van een gering negatief effect. In de huidige situatie infiltreert het hemelwater dat valt op de verharding in de bodem rond het bedrijf. Het hemelwater dat valt op de bestaande kippenstallen, rundveestal 2 en de woning wordt opgevangen in hemelwaterputten. Het hemelwater dat valt op rundveestal 1 infiltreert in de bodem. In de huidige situatie wordt dan ook uitgegaan van geen of verwaarloosbaar negatief effect. In de toekomstige situatie blijft de waterhuishouding van de bestaande toestand behouden. Het hemelwater van de nieuw aan te leggen betonverharding, infiltreert in de nabij liggende bodem. Het hemelwater dat valt op elke nieuw te bouwen kippenstal wordt opgevangen in een hemelwaterput van 20 m³, waarna het overloopt in een infiltratievoorziening met een infiltratieoppervlakte van 260 m² en een buffervolume van 162 m³. In de toekomstige situatie is voldaan aan de stedenbouwkundige verordening waardoor er wordt uitgegaan van geen of verwaarloosbaar negatief effect. Het huishoudelijk afvalwater van de woning wordt zowel in de huidige als toekomstige situatie geloosd op het oppervlaktewater na behandeling in een individuele zuiveringsinstallatie. Er wordt uitgegaan van een gering negatief effect. Zowel in de huidige als in de toekomstige situatie is het totale werkelijk waterverbruik < of = de theoretische waterbehoefte waardoor wordt uitgegaan van geen of verwaarloosbaar effect inzake waterverbruik. Door het gebruik van hemelwater voor laagwaardige toepassingen en het gebruik van grondwater voor hoogwaardige toepassingen in de huidige en de toekomstige situatie wordt er uitgegaan van een matig negatief effect. Milderende maatregelen Door het bedrijf genomen maatregelen: Er geen bedrijfsafvalwater geloosd Gebruik van erkende producten De stallen worden eerst droog gereinigd alvorens nat schoon te spuiten Periodieke reiniging verharde oppervlakten om afspoelen potentiële verontreiniging te voorkomen Door het bedrijf geplande maatregelen: Het hemelwater van de nieuw te bouwen kippenstallen zal opgevangen en zal gebruikt worden voor het reinigen van de nieuwe kippenstallen. Het hemelwater dat valt op de nieuw te bouwen kippenstal zal geïnfiltreerd worden vooraleer het vertraagd afgevoerd wordt naar de gracht. Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 198/229

199 Verdere mogelijkheden of aanbevelingen: Volgende tips zijn belangrijk voor een duurzaam watergebruik op bedrijfsniveau: Herstel lekken zo snel mogelijk en laat het water niet onnodig lopen Verder gebruik maken van een waterzuinige hogedrukreiniger. Hiermee kan het waterverbruik in vergelijking met een klassieke tuinslang tot de helft teruggebracht worden. De meest efficiënte hogedrukreinigers hebben een debiet van 6,5 l/min. Zowat alle types laten het gebruik van alternatieve waterbronnen vrij van bezinkbare deeltjes- toe. Bij gebruik van niet-leidingwater raden de producenten een extra voorfilter aan. Zorg bij het gebruik van een hogedrukreiniger altijd voor voldoende verluchting. Gebruik van goede drinkbakken, nippels en dergelijke. Vermijd mors- en lekverliezen door het afstellen van vlotter, 13.3 BODEM Behoudens bij calamiteiten kunnen de effecten op de bodem als verwaarloosbaar tot hooguit beperkt beschouwd worden. Hierbij wordt er uiteraard van uit gegaan dat aan alle wettelijke bepalingen voldaan wordt m.b.t. o.a.: Opslag van brandstoffen Bodemverzet 13.4 GELUID Voor de discipline geluid worden de relevante geluidsbronnen op het bedrijf bepaald, zijnde de continue geluidsbronnen (ventilatoren) en de incidentele geluidsbronnen (transporten). De beoordelingspunten zijn de dichtste woning en 200 m van de perceelsgrens van het bedrijf. De onmiddellijke bedrijfsomgeving wordt gekenmerkt door zijn agrarisch karakter. Deze activiteiten leveren een bijdrage aan de geluidsbelasting. In de nabije omgeving (straal 750 m) zijn een 8-tal veeteeltbedrijven aanwezig. Binnen een straal van ongeveer 200 m van de bedrijfspercelen, liggen er 9 woningen, waarvan er 3 behoren tot een landbouwbedrijf. Kwetsbare gebieden zijn op meer dan 500 m afstand gelegen van geluidsemissies van het bedrijf Van De Locht Guy. Op ca 920 m ten O van het bedrijf is de N1 (Bredabaan) gelegen. Permanente geluidshinder van het verkeer van deze weg is mogelijk. Er zijn in deze studie geen meetresultaten beschikbaar. Als referentiewaarde voor het oorspronkelijk omgevingsgeluid in stille agrarische gebieden kan dan voor het L A95,1h voor de dagperiode 35 db(a), avondperiode 30 db(a) en 25 db(a) voor de nachtperiode gehanteerd worden. De aanname van het oorspronkelijk omgevingsgeluid van een stil agrarisch gebied is een worst-case scenario. De voornaamste continue geluidsbronnen zijn de ventilatoren. In de huidige situatie zijn er 23 ventilatoren aanwezig in de bestaande pluimveestallen 3 en 4. Aan de achterkant van de pluimveestallen is een stofbak geplaatst. De rundveestallen, stal 1 en stal 2, worden op een natuurlijke manier geventileerd. In de toekomstige situatie worden 4 nieuwe pluimveestallen voorzien naast de bestaande pluimveestallen (2 stallen in fase 1 en 2 stallen in fase 2). Deze stallen worden op dezelfde manier uitgevoerd als de bestaande stal 4. Elke nieuwe pluimveestal is voorzien van 12 ventilatoren. Achter elke nieuw te bouwen stal wordt eveneens Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 199/229

200 een stofbak voorzien. In de bestaande situatie zijn er dus 23 ventilatoren in totaal. In de toekomstige situatie, fase 1, zullen er in totaal 47 ventilatoren aanwezig zijn, in de toekomstige situatie, fase 2, zijn er in totaal 71 ventilatoren in de stallen. De ventilatoren zijn aanwezig in de stallen en zijn geplaatst in een stofbak. Deze stofbak is volledig afgesloten, met een opening naar boven. Hierdoor zal het geluid van de ventlatoren gedempt worden. De stofbak achter het luchtkanaal zorgt immers voor een demping van het geluid van de ventilatoren. De ventilatoren zitten a.h.w. in een afgesloten kast. Daarom rekenen we voor deze ventilatoren met een geluidsvermogenniveau van 75 db(a) i.p.v. met 85 db(a). Dit is een meer realistische aanname voor ventilatoren geplaatst in een stofbak. Een demping van 10 db(a) voor de ventilatoren kan verantwoord worden. Voor de continue bronnen en voor de incidentele bronnen wordt getoetst aan de richtwaarde voor nieuwe inrichtingen (=grenswaarde). Dit aangezien de basisvergunning van het bedrijf dateert van voor 1993, maar de pluimveestallen pas gebouwd werden in In de huidige toestand kunnen we stellen dat er voor het specifiek geluid van de continue bronnen geen overschrijding is van de grenswaarde voor nieuwe inrichtingen voor alle beoordelingsperiodes en ter hoogte van de verschillende beoordelingspunten. Er is een verhoging van het oorspronkelijke omgevingsgeluid tijdens de dag-, avond- en nachtperiode ter hoogte van de beoordelingspunten. Ter hoogte van alle beoordelingspunten is er een verhoging van het omgevingsgeluid. Tijdens de dagperiode is deze verhoging < 1 db(a). Er wordt voldaan aan de grenswaarde voor een nieuwe inrichting. Volgens het significantiekader wordt er dus geen of verwaarloosbaar effect begroot (0). Tijdens de avond- en nachtperiode is de verhoging van het omgevingsgeluid > 1 db(a). Er is een gering negatief effect (-1). Voor de incidentele bronnen voldoet het specifiek geluid ter hoogte van de verschillende beoordelingspunten tijdens de dag aan de grenswaarde voor een nieuwe inrichting. De meeste transporten gebeuren overdag. Uitzonderlijk kan de afvoer van slachtkuikens 's nachts gebeuren. Er wordt hiervoor ook voldaan aan de grenswaarde voor nieuwe inrichtingen. Voor de uitbreidingen fase 1 en fase 2 op zich, geldt het volgende: In de nieuwe toestand fase 1 wordt er voor de extra continue geluidsbronnen (24 extra ventilatoren op de nieuwe pluimveestallen) voldaan aan de grenswaarde voor een nieuwe inrichting. De verhoging van het omgevingsgeluid is ter hoogte van alle beoordelingspunten tijdens de dag < 1 db(a). Er wordt bijgevolg geen tot verwaarloosbaar effect begroot. Tijdens de avond- en nachtperiode is het omgevingsgeluid > 1 db(a) en < 3 db(a). Er wordt een gering negatief effect verwacht (-1). Voor de nieuwe toestand fase 2 wordt er voor de extra continue geluidsbronnen (24 extra ventilatoren op de nieuwe pluimveestallen) t.o.v. de toekomstige situatie fase 1 voldaan aan de grenswaarde voor een nieuwe inrichting. De verhoging van het omgevingsgeluid is ter hoogte van de dichtste woning > 1 db(a) en < 3 db(a).). Er wordt een gering negatief effect verwacht (-1). Op 200 m van de perceelsgrens wordt er tijdens de dag- en avond geen tot verwaarloosbaar effect verwacht (0). Tijdens de nacht een gering negatief effect (-1). Er zijn geen nieuwe incidentele bronnen. De transporten die voorkomen zijn reeds bestaande activiteiten. Er is wel een toename van de frequentie van deze transporten in de nieuwe situatie. In de toekomstige toestand is er een toename van het aantal tot 9-10 transporten per week in fase 1 en transporten voor fase 2. Voor de gewenste situatie in zijn geheel de toekomstige situatie fase 1 en voor de toekomstige situatie fase 2, geldt hetvolgende: Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 200/229

201 Voor de gewenste situatie fase 1 is er ter hoogte van de meest nabijgelegen woning een gering negatief effect (- 1) tijdens alle periodes. Op 200 m van de perceelsgrens is er tijdens de dag geen tot een verwaarloosbaar effect (0), tijdens de avond- en nachtperiode is er een gering negatief effect te verwachten (-1). Voor de gewenste situatie fase 2 in zijn geheel is er ter hoogte van de verschillende beoordelingpunten een gering negatief effect te verwachten (-1). Tijdens de nacht is er een negatief effect t.h.v. de meest nabijgelegen woning. Voor de incidentele bronnen voldoet het specifiek geluid ter hoogte van de verschillende beoordelingspunten tijdens de dag aan de grenswaarde voor een nieuwe inrichting. De meeste transporten gebeuren overdag. Uitzonderlijk kan de afvoer van slachtkuikens 's nachts gebeuren. Er wordt hiervoor ook voldaan aan de grenswaarde voor nieuwe inrichtingen. In het verleden zijn er eveneens geen klachten geweest i.v.m. geluidshinder. Voor deze berekeningen werden volgende aannames gedaan: geen afscherming. oorspronkelijk omgevingsgeluid van stille agrarische gebieden Milderende maatregelen Door het bedrijf genomen maatregelen: Ventilatoren zijn computergestuurd en frequentiegestuurd. Tijdens het laden en het lossen worden de motoren van de bedrijfsvoertuigen zoveel mogelijk stilgelegd. Er is reeds een groenaanplant voorzien. De pluimveestallen zijn goed geïsoleerd zodanig dat het geluid van de dieren tot een minimum zal herleid worden. De stallen blijven in de mate van het mogelijke afgesloten. De exploitant voorziet stofbakken op de pluimveestallen die het geluid van de ventilatoren zullen dempen Door het bedrijf geplande maatregelen: De exploitant voorziet in een aanvulling van het bestaande groenaanplant. Verdere mogelijkheden of aanbevelingen: Tijdens de werkzaamheden dient de initiatiefnemer er op te letten dat de aannemer de geluidshinder ten gevolge van de werken zo goed mogelijk beperkt en dat het onnodig draaien van de machines en motoren voorkomen wordt. Er moet rekening gehouden worden met een schappelijk start- en einduur van de bouwwerken, enz. Dit opdat hinder naar omwonenden zoveel mogelijk beperkt wordt. Geluidsarme ventilatoren in de nieuwe pluimveestallen Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 201/229

202 In bovenstaande gaan we uit van vantilatoren met een geluidsvermogenniveau (L w) van 85 db(a). Er zijn echter stofbakken aanwezig die het geluid van de ventilatoren zullen dempen. Daarom rekenen we voor deze ventilatoren met een geluidsvermogenniveau van 75 db(a) i.p.v. met 85 db(a). Dit is een meer realistische aanname voor ventilatoren geplaatst in een stofbak. Een demping van 10 db(a) voor de ventilatoren kan verantwoord worden. Er zijn ook geluidsarmere ventilatoren op de markt. Eerder in dit MER spraken we een geluidsvermogenniveau van 71 db(a) tot 85 db(a) voor ventilatoren. Indien we in dit project rekening houden met een geluidsvermogen van de ventilatoren in de twee nieuwe pluimveestallen (fase 1) van 80 db(a) en met een geluidsvermogen van 78 db(a) voor de ventilatoren in de twee nieuwe pluimveestallen (fase 2) dan bekomen we geringere effecten MENS In de bestaande situatie vinden er jaarlijks een 303-tal transporten plaats, in de toekomstige situatie worden dit een 709-tal transporten. De verkeersbewegingen zijn in hoofdzaak zware transporten. In een aantal gevallen wordt er materiaal e.d. aan- of afgevoerd via de tractor. De meeste transporten gebeuren zowel in de huidige als in de geplande situatie telkens in de week overdag tussen 7u en 19u. Transporten tijdens het weekend worden steeds zoveel mogelijk vermeden. Enkel de afvoer van de dieren kan 's nachts gebeuren. Het bedrijf is gelegen langs Veldvoort 14 in Wuustwezel, dit is een lokale weg. Op ongeveer 1 km ten Z - ZO van het bedrijf is de gewestweg N1 Bredabaan. De Bredabaan is de voornaamste aan- en afvoerroutte van het bedrijf. Vrachtwagens die naar het bedrijf komen volgens steeds dezelfde route: de vrachtwagens komen van de Bredabaan via de Lage Weidenstraat of de Kruisweg naar de Veldvoort aangereden, en kunnen op het bedrijf parkeren. Na het lossen en/of laden vervolgen de vrachtwagens de Veldvoort naar de Polderstraat, tot aan de Bredabaan. De aan- en afvoer gebeurt steeds in deze richting Bredabaan Veldvoort Polderstraat Bredabaan. Op die manier wordt het kruisen van vrachtwagens vermeden. Deze zijn ook de voornaamste aan- en afvoerroutes van het bedrijf. Langsheen de lokale wegen vooraleer men op een gewestweg komt, liggen een aantal landbouwbedrijven en een aantal particuliere woningen. Het betreft agrarisch gebied. Langsheen de gewestwegen zelf zijn meerdere woningen gelegen. Langsheen de gewestwegen treft men dan ook woongebied en woongebied landelijk karakter aan. Er wordt uitgegaan van een gering negatief effect. Er worden geen effecten verwacht op de gezondheid van de mens ten gevolge van geluids-, geur- en stofhinder. Bestrijding van ongedierte gebeurt door een externe firma. Milderende maatregelen Door het bedrijf genomen maatregelen Het bedrijf tracht de transporten zoveel mogelijk overdag te laten doorgaan tussen 7u en 19u. Transporten tijdens het weekend worden steeds zoveel mogelijk vermeden. De meeste transporten gebeuren door de dag. Enkel de afvoer van de dieren kan ' s nachts gebeuren. Tijdens het laden en lossen worden de motoren van de bedrijfsvoertuigen zo veel mogelijk afgelegd. Wat betreft het deelaspect geluid worden volgende maatregelen genomen: ventilatoren zijn computergestuurd en frequentiegestuurd Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 202/229

203 op de pluimveestallen is een stofbak voorzien die zorgt voor een demping van het geluid groenaanplant achter de bestaande stallen Voor het deelaspect lucht worden reeds een aantal milderende maatregelen genomen door het bedrijf. Hiervoor wordt verwezen naar de discipline lucht. Door het bedrijf geplande maatregelen Wat betreft het deelaspect geluid worden volgende maatregelen gepland: aanvulling van de bestaande groenaanplant stofbak is voorzien op de nieuwe stal 4 Er worden een aantal maatregelen gepland voor het deelaspect lucht, hiervoor wordt verwezen naar de discipline lucht. Verdere mogelijkheden of aanbevelingen De exploitant kan het aantal benodigde transporten proberen te beperken door te vermijden dat nietvolle transporten gebeuren. Voor het deelaspect geluid wordt er aanbevolen om tijdens de werkzaamheden er op te letten dat de aannemer de geluidshinder zo goed mogelijk wordt beperkt en dat er dient rekening gehouden te worden met een schappelijk start- en eindduur van de bouwwerken. De aanbevelingen die gedaan worden voor het deelaspect lucht worden beschreven in de discipline lucht FAUNA EN FLORA Direct ecotoopverlies ten gevolge van de nieuwe infrastructuren werd als geen of verwaarloosbaar effect beschouwd, aangezien de nieuwe stallen op een stuk soortenarm tijdelijk grasland komt (hx), dat aangeduid staat als biologisch minder waardevol. Volgens de kaart met de aanduiding van de natura-2000 gebieden is deze inrichting gelegen in een SBZ (speciale beschermingzone). Het meest nabijgelegen Habitatrichtlijngebied Klein en Groot Schietveld (BE ) situeert zich op ongeveer 3,4 km. Het bedrijf ligt in SBZ-Vogelrichtlijngebied De Maatjes, Wuustwezelheide en Groot Schietveld (BE ). In de ruime omgeving van het bedrijf is geen VEN-gebied gesitueerd. De Maatjes ligt op 4,2 km ten westen van het bedrijf. Binnen een straal van 1 km rond het bedrijf komt een habitatwaardige vegetatie voor. In een straal van 1 km komen geen RBB's (Regionaal Belangrijke Biotopen) voor. Het gaat om de habitatype 9190 (Oude zuurminnende eikenbossen op zandvlakten met Quercus robur) ten NW van het bedrijf gelegen in SBZvogelrichtlijngebied.. Als aandachtsgebied wordt het volgende habitattype beschouwd (gelegen in het vogelrichtlijngebied, niet in habitatgebied) : 9190_doel: Oude zuurminnende eikenbossen op zandvlakten met Quercus robur. De vegetaties zijn deels habitat. Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 203/229

204 Uit de voorgestelde contouren blijkt duidelijk de verschillen tussen de bestaande situatie en de toekomstige situatie fase 1 en fase 2. Het vergroten van de contouren heeft te maken met een stijging van de ammoniakproductie in de nieuwe situatie. Er kan geconcludeerd worden dat er voor het aandachtsgebied (habitats in SBZ-V) dat we in beschouwing nemen, nl. de habitats volgens de BWK2014, er een beperkte bijdrage te verwachten valt ten gevolge van de verzurende en vermestende deposities van het bedrijf in de huidige situatie voor het habitattype 9190_doel. In de toekomstige situatie wordt dit een relevante bijdrage voor zowel fase 1 als fase 2. Hierdoor dringen zich milderende maatregelen op. Inzake het gebruik van de eigen grondwaterwinning wordt er in de huidige en toekomstige situatie fase 1 en fase 2 uitgegaan van geen of verwaarloosbaar effect rekening houdend met het feit dat de vegetatie in de onmiddellijke omgeving weinig tot niet kwetsbaar is voor verdroging. In de huidige situatie wordt een daling van de watertafel van 10 cm bereikt op 89 m voor de grondwaterwinning van 145 m diepte (put F) en van 190 m voor de grondwaterwinning van 149 m (put G). In de toekomstige situatie wordt een daling van de watertafel van 10 cm bereikt op 58 m voor put F en op 141 m voor put G, H en I. Ook effecten ten gevolge van rustverstoring werden als verwaarloosbaar ingeschat. Voor de thema s direct ecotoopverlies, verdroging, rustverstoring zijn de milieueffecten op fauna en flora te verwaarlozen zodat milderende maatregelen zich niet opdringen. Milderende maatregelen Door het bedrijf genomen maatregelen: Voor door het bedrijf genomen milderende maatregelen met effect op fauna en flora wordt verwezen naar de disciplines lucht, water en geluid. Op de bestaande stallen staan reeds stofbakken. Een extra reductie van ammoniak werd hier niet mee in rekening gebracht. Hoewel we kunnen vermoeden dat hoewel er meer stof zal afgevangen worden, dit ook een gunstig effect zal hebben op de ammoniak. Door het bedrijf geplande maatregelen: De nieuwe pluimveestallen zullen conform de ter zake geldende wetgeving uitgerust worden als ammoniakemissie-arme stal volgens het systeem P-6.4. Het systeem P-6.4 betreft : Warmtewisselaar met luchtmengsysteem voor droging strooisellaag. De ammoniakemissie wordt beperkt door het drogen en verwarmen van de mest-strooisellaag door middel van een warmtewisselaar en continu draaiende circulatieventilatoren. De warmtewisselaar zorgt ervoor dat warme ventilatielucht vanuit de stal verse lucht opwarmt. De opgewarmde verse ventilatielucht wordt in geval van nok- of combiventilatie midden bovenin de stal in twee richtingen uitgeblazen. Vervolgens wordt deze lucht door circulatieventilatoren vermengd met de warme lucht bovenin de stal en naar de beide staluiteinden gestuwd. In geval van lengteventilatie wordt de opgewarmde verse ventilatielucht door circulatieventilatoren vermengd met de warme stallucht boven in de stal en naar het staluiteinde gedreven dat zich tegenover de ventilatoren bevindt. Via de topgevelwand(en) wordt de lucht terug over de strooisellaag geleid. Door het mengen van de stallucht wordt een gelijkmatige temperatuur in de gehele stal bereikt. De mest-strooisellaag wordt gedroogd en de zware CO2 wordt bij de dieren verdreven. Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 204/229

205 Er worden stofbakken voorzien voor de nieuwe pluimveestallen. Een extra reductie van ammoniak werd hier niet mee in rekening gebracht. Hoewel we kunnen vermoeden dat hoewel er meer stof zal afgevangen worden, dit ook een gunstig effect zal hebben op de ammoniak. Voor verdere door het bedrijf geplande milderende maatregelen met effect op fauna en flora wordt verwezen naar de disciplines lucht, water en geluid. Verdere mogelijkheden of aanbevelingen: Een groenscherm van minstens 6m breed wordt aangelegd ten oosten en noorden van de kippenstallen zodat deze zijden volledig omringd zijn. Het groenscherm bestaat uit een mengeling van streekeigen heesters en/of struiken zoals gelderse roos, haagbeuk, hondsroos, hulst, kardinaalsmuts, lijsterbes, meidoorn, rode kornoelje, sleedoorn, veldesdoorn en hazelaar (plantverband 1x1m, planthoogte 60/80, minstens 5 verschillende soorten), afgewisseld met hoogstammige loofbomen zoals zomereik, wintereik, beuk, wilg, zwarte els, es, esdoorn, notelaar, kastanje, linde (plantverband in rij met onderlinge afstand van 6 à 8 m, minimum plantmaat 8/10). Het groenscherm is voldoende dicht; afgestorven exemplaren worden in het daarop volgende plantseizoen vervangen. Gezien dit reeds opgelegd werd in de vorige vergunning kan deze maatregel verder doorgetrokken worden achter en naast de nieuwe stallen.. Verlagen van ruw eiwit in het voeder: door mengvoer van vleeskuikens aan te vullen met tarwekorrels kan het aandeel ruw eiwit teruggebracht worden. Deze maatregel geeft een ammoniakreductie van 15% (Proeftuin Natura 2000)). Voor de verdere aanbevelingen met effect op fauna en flora wordt verwezen naar de disciplines lucht, water en geluid LANDSCHAP, BOUWKUNDIG ERFGOED EN ARCHEOLOGIE Volgens het gewestplan is het bedrijf Van De Locht Guy volledig gelegen in agrarisch gebied. Het bedrijf ligt in een vlak landschap met blokvormige patronen van vegetaties en open ruimte. Het landschap wordt eveneens gekenmerkt door een aantal land- en tuinbouwbedrijven die verspreid voorkomen in het landschap. Het bedrijf is in het straatbeeld aanwezig net als een aantal andere landbouwbedrijven, een een aantal particuliere woningen in de Polderstraat. Het bedrijf is gelegen in het Traditioneel Landschap 'Land van Brecht (code )' in de Noorderkempen. Op 750 m ten W is een relictzone gelegen, namelijk Bos en vengebied Westdoorn en domein Sterbos (R10009)'. Op 1,2 km ten Z ligt de relictzone Open Akker Kruisweg (R10034), op 1,4 km ten ZO ligt de relictzone Open akker en kasteel van Wuustwezel (R10035). Op ca. 5 km van het bedrijfscentrum bevindt zich de vastgestelde ankerplaats Het Groot Schietveld (A10011). Op zo n 750 m ten Z-ZO van het bedrijf is een beschermd stads- en dorpsgezicht gelegen, met name Hoeve Nuytemans met omliggende gronden, en de gebouwen op de hoek van de Kruisweg en het Achterstraatje (OA001642). Binnen het beschermd stads- en dorpsgezicht zijn twee bouwkundige relicten vastgesteld, nl. Hoeve De Ruysscher (ID 14456) en Nuytemanshoeve (ID 14455). Een invloed hierop is dan ook niet te verwachten gezien de afstand. Er wordt ook geen bemaling toegepast tijdens de aanlegfase. Er wordt uitgegaan van geen of verwaarloosbaar effect. Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 205/229

206 Het bedrijf is in het straatbeeld aanwezig net als een paar andere landbouwbedrijven. De gebouwen staan allen geordend en compact opgesteld. Een geordende inplanting van de structuren zorgt voor rust en evenwicht in het ontwerp, alsook voor de samenhorigheid van de gebouwen op het bedrijf. De gebouwen vormen één aansluitend geheel. Er is bij het bedrijf een groenaanplanting aanwezig cfr. de bijzondere voorwaarden van de vergunning dd. 16/08/2012. Dit groenscherm zal 6 m breed zijn (als uitgegroeid). In de nieuwe situatie wordt hetzelfde groenscherm voorzien rond de nieuw te bouwen stallen. Er treedt geen verdere versnippering op van de open ruimte, gezien de uitbreiding gebeurt in het landschap geconcentreerd ter hoogte van het bestaande bedrijf en bestaande stallen. In de toekomstige situatie wordt er eveneens rekening gehouden met een geringe verstoring van het landschap. M.b.t. perceptieve aspecten wordt er uitgegaan van een gering negatief effect. Voor de toekomstige situatie worden de nieuwe stallen parallel gebouwd bij de bestaande stallen en gebouwen. Milderende maatregelen De genomen maatregelen: Er is reeds een groenaanplant aanwezig op het bedrijf Het bedrijf vormt een verzorgd onderdeel van een agrarisch landschap. De geplande maatregelen: De voor- en achtergevels van de bestaande pluimveestallen bestaan uit rode baksteenmotief, en de zijgevels uit grijze betonpanelen, en een donker dak. Ook de recent gebouwde rundveestal is zo opgebouwd. De woning en de bestaande rundveestaal bestaan uit rode baksteen en een donker dak. Ook de nieuwe stallen zullen identiek aan de bestaande pluimveestallen opgebouwd worden. De nieuwe infrastructuur wordt zodanig ingeplant dat ze een geheel vormt met de bestaande infrastructuren. De nieuwe stal wordt aansluitend gebouwd met de bestaande stallen en gebouwen. De verdere mogelijkheden: Rondom de nieuw te bouwen stallen (ten noord-noordoosten) wordt een groenscherm aangeplant, analoog aan het bestaande groenscherm. Dit wordt een groenscherm van 6 m breed. 14 NIET-TECHNISCHE SAMENVATTING Voor de niet-technische samenvatting wordt verwezen naar de aparte bijlage 'Niet-technische samenvatting' bij het Kennisgeving/Ontwerp MER. Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 206/229

207 15 VERKLARENDE WOORDENLIJST abiotisch milieu aërodynamische diameter alluviaal ammoniak ammonium antropogeen autonome ontwikkeling Belgische Biotische Index biotisch bodemkaart denitrificatie depositie discipline drainageklasse ecosysteem ecotoop effecten de niet-levende materie de aerodynamische diameter van een stofdeeltje is gelijk aan de diameter van een bolvormig deeltje dat in de omgevingslucht hetzelfde gedrag vertoont als dat stofdeeltje behorend tot het alluvium, dat ontstaan is door aanslibbing van rivierklei NH 3, scherpriekend gas (= ammoniakgas) het ion NH + 4, waarvan ammoniumbasen en -zouten afgeleid worden ontstaan door menselijke activiteit de ontwikkeling die het studiegebied zou doormaken zonder gestuurde beïnvloeding van buitenaf een systeem om via de bepaling van de aanwezigheid van een aantal groepen macro-invertebraten in een waterloop de biologische waterkwaliteit van deze waterloop te beoordelen met betrekking tot de levende materie geeft de verspreiding aan van bodemseries, die elk gekenmerkt wordt door hun grondsoort, natuurlijke drainageklasse en horizontenopvolging; ze geeft ook de blijvende landbouwwaarde van de verschillende bodems aan proces waarbij bepaalde micro-organismen nitraat en nitriet omzetten in vrije stikstof en distikstofoxide, veelal onder anaërobe omstandigheden afzetting vanuit de lucht naar een ecosysteem; het is een hoeveelheid per tijdseenheid per oppervlakte-eenheid (vb. 10 kg SO 2/dag/ha) milieuaspect dat in het kader van milieueffectrapportage onderzocht wordt, door de regelgeving vastgelegd als de disciplines mens, fauna en flora, bodem, water, lucht, licht, warmte en straling, geluid en trillingen, klimaat, monumenten en landschappen en materiële goederen ontwateringtoestand van het bodemprofiel uitgedrukt volgens het Belgisch bodemclassificatiesysteem geheel van abiotische en biotische componenten en onderlinge relaties ruimtelijke eenheid die homogeen is ten aanzien van de vegetatie en de abiotische standplaatsfactoren (water, bodem) die voor de vegetatie bepalend zijn veranderingen in het abiotische milieu ten gevolge van (vooral) antropogene activiteiten Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 207/229

208 emissie g.e. geluidsdrukniveau (L p) geurdrempel GPVB-installatie grondgebonden afzet grondverbonden afzet grondwaterkwetsbaarheid immissie indelingslijst ingreep-effect-schema initiatiefnemer kritische last uitstoot van stoffen in de omgevingslucht geureenheid geeft een waarde aan de geluidsterkte (uitdrukking in decibel, db) concentratie van een gasvormige stof of van een mengsel van gasvormige stoffen die door de helft van een panel waarnemers wordt onderscheiden van geurvrije lucht; de geurdrempel heeft per definitie een geurconcentratie van één geureenheid/m³; de individuele geurdrempel is de geurdrempel die voor een individu werd vastgesteld een inrichting die als dusdanig onder de toepassing valt van de bepalingen van de titels I en II van het Vlarem inzake geïntegreerde preventie en bestijding van verontreiniging als bedoeld in de EU-richtlijn 96/61/EEG van 24/09/1996 en die de vaste technische eenheid omvat waarin de activiteiten en processen die technisch in verband staan met de op die plaats ten uitvoer gebrachte activiteiten en die gevolgen kunnen hebben voor de emissies en de verontreiniging de hoeveelheid dierlijke mest, uitgedrukt in kg difosforpentoxide; die op de in aanmerking komende tot het bedrijf behorende oppervlakte cultuurgrond mag worden opgebracht de hoeveelheid dierlijke mest, uitgedrukt in kg difosforpentoxide, waarvoor er één of meer door de Mestbank goedgekeurd(e) mestafzetovereenkomst(en) is (zijn) hiermee wordt aangegeven in welke mate een watervoerende laag beschermd is tegen verontreiniging s.l. vanaf het maaiveld de concentratie van een bepaalde stof/contaminant in de omgevingslucht de aan het VLAREM als bijlage I toegevoegde alfabetische lijst en indeling van de als hinderlijk beschouwde inrichtingen schema of netwerk dat de relaties tussen de milieueffecten onderling en met de afgeleide ingrepen van de activiteit aanduidt de natuurlijke of rechtspersoon die een vergunning voor het project wenst te bekomen de maximaal toegelaten depositiewaarde per eenheid van oppervlakte en per tijdseenheid van een bepaald ecosysteem die onbeperkt kan getolereerd worden zonder dat er nadelige effecten optreden op basis van de huidige kennis L A95,T de waarde van het geluidsdrukniveau dat wordt overschreden in 95% van de waarnemingen in de meettijd T. L A,eq het constante A-gewogen (d.i. met correctie voor het menselijk oor) geluiddrukniveau dat gedurende een tijdsinterval T dezelfde geluidsenergie zou veroorzaken als het werkelijk gemeten A-gewogen geluidsdrukniveau gedurende hetzelfde tijdsinterval T. L W, L WA geluidsvermogenniveau (lineair, of A-gewogen) is de maat voor het door een bron Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 208/229

209 uitgestraalde geluidsvermogen; deze eigenschap is onafhankelijk van afstand of akoestische omgeving M.e.r. M.e.r.-plicht MER MER-deskundige mestverwerking milderende maatregelen milieu olfactorisch Ontwikkelingsscenario OU peilbuizen percentielwaarde projectgebied milieueffectrapportage de verplichting tot het opstellen van een milieueffectrapport voor hinderlijke en andere dan hinderlijke inrichtingen milieueffectrapport natuurlijke of rechtspersonen door de Vlaamse minister bevoegd voor het leefmilieu als deskundige voor het opstellen van een milieueffectrapport in een of meerdere disciplines mens, fauna en flora, bodem, water, lucht, licht, warmte en straling, geluid en trillingen, klimaat, monumenten en landschappen en materiële goederen het behandelen en/of verwerken van dierlijke mest derwijze dat de nutriënten vervat in de dierlijke mest ofwel worden gemineraliseerd en de vaste residu s, die na de mineralisatie overblijven, niet op in het Vlaamse Gewest gelegen cultuurgrond worden opgebracht, tenzij deze residu s eerst zijn behandeld tot kunstmest; ofwel worden gerecycleerd en het gerecycleerde eindproduct niet op in het Vlaamse Gewest gelegen grond wordt gebracht maatregelen die voorgesteld worden om nadelige milieueffecten van het geplande project te vermijden, te beperken en zoveel mogelijk te verhelpen de fysieke, niet-levende en levende omgeving van de mens waarmee deze in een dynamische en wederkerige relatie staat betreft de geur beschrijft de evolutie van het studiegebied in de toekomst, rekening houdend met de autonome evolutie van het gebied en met de evolutie o.i.v. plannen en beleidsopties odour units tot op het grondwater geboorde putten, voorzien van een kunststof buis zodat hieruit grondwaterstalen genomen kunnen worden percentage van de tijd dat een zekere concentratie niet wordt overschreden het gebied waarin een voorgenomen activiteit gepland is referentiesituatie specifiek geluid studiegebied de toestand van het studiegebied, waarnaar gerefereerd wordt in functie van de effectvoorspelling, omvattende: de huidige, gewijzigde en de wenselijke situatie de getalwaarde van de component van het oorspronkelijk omgevingsgeluid die eenduidig kan toegewezen worden aan een inrichting of aan een deel van een inrichting. het gebied dat bestudeerd wordt in functie van het vaststellen van de milieueffecten Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 209/229

210 en afhankelijk is van de invloedssfeer van de milieueffecten vaste mest dierlijke mest met een gehalte aan droge stof hoger dan 20 % vegetatie VITO waarnemingsdrempel zuurequivalent ruimtelijke massa van de plantenindividuen in samenhang met de plaats waar zij groeien en in de rangschikking die zij spontaan en door onderlinge concurrentie hebben ingenomen Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek laagste gehalte of concentratie voor de betrokken parameter die kan worden waargenomen eenheid om de verzuringsgraad van een polluent te meten; deze eenheid staat toe om de verschillende verzurende polluenten met elkaar te vergelijken. Eén zuurequivalent komt overeen met 32 gram zwaveldioxide, 46 gram stikstofdioxide en 17 gram ammoniak Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 210/229

211 16 LITERATUURLIJST Aarnink, A.J.A. en H.H. Ellen (Veehouderij). Processen en factoren bij fijn stofemissie in de veehouderij (2006). Albers R., Beck J., Bleeker A., Van Bree L., Van Dam J., Van den Eerden L., Freijer J., Van Hinsberg A., Marra M., Van de Salm C., Tonneijck A., De Vries W., Wesselink L. en Wortelboer F. (2001). Evaluatie van de verzuringsdoelstellingen: de onderbouwing. RIVM rapport , juni Aminal, Cel Lucht. Saneringsplan fijn stof voor de zones met overschrijding in 2003 en aanpak fijn stofproblematiek in Vlaanderen (december, 2005). Plan in uitvoering van de richtlijnen 96/62/EG en 1999/30/EG. Anon. Dierlijk afval: Inventarisatie en juridisch kader (1996). uitgegeven door de Openbare Afvalstoffenmaatschappij voor het Vlaamse Gewest (OVAM). Anon. Interimwet Ammoniak en veehouderij (1994). Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden, 1994/634. Anon. Uitvoeringsregeling Ammoniak en veehouderij (1994). Staatscourant 25 augustus 1994, nr Anoniem (2004). Lozingen in de lucht Vlaamse Milieumaatschappij, Aalst. 196 pp. + bijlagen Antrop M., Gulinck H., Van Looy K., De Blust G., Van Ghelue P., Melkebeke I. en Kuijken E. (1993). Structuurplan Vlaanderen. Deelfacet Open Ruimte. Eindrapport. Opdracht Plangroep Structuurplan Vlaanderen. Antrop M. (1995). Traditionele landschappen in Vlaanderen, voorlopig document van een studieopdracht, Universiteit Gent, Vakgroep geografie. -, (2001). Odour impacts and odour emission control measures for intensive agriculture. Final Report. Environmental research, R&D report series no.14. European community. Belgische Geologische Dienst ( ). Toelichtingen bij de geologische kaart van België: Vlaams Gewest. Berckmans D., Hendriks J. & Andries A. (2000). Bijdrage tot de uitbouw van beleidsmaatregelen voor de reductie van de ammoniakuitstoot door de landbouw in Vlaanderen, Deel 2: Reductietechnieken voor de ammoniakemissie. Bervoets L., Schneiders A. en Verheyen R.F. (1990). Onderzoek naar de verspreiding en de typologie van ecologisch waardevolle waterlopen in het Vlaamse Gewest, Maas- en Netebekken, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, AMINAL, Brussel. Boussery K., Calus A., Cocquyt M., Degloire T., Demeulemeester M., Desmet K., Desmyter L., Mahieu J., Martens I., Masquelin B., Storme K, Vanbecelaere D., Van Winghem J., Verhoest K., Wauters E. (2006). Agrarische architectuur, technisch bekeken. POVLT, Beitem. Calus A., Degloire T., Depraetere D., Desmyter L., Dezeure L., Storme K., Verhoest K., Mahieu J., Masquelin B., Van Winghem J. (2006). Bedrijfsintegratie, een wisselwerking tussen land- en tuinbouwbedrijven en hun omgeving. POVLT, Beitem. Chardon, W.J. (Alterra) en van der Hoek, K.W. (RIVM). Berekeningsmethode voor de emissie van fijn stof vanuit de landbouw, Wageningen. Coördinatiecommissie Integraal Waterbeleid (2010). Stroomgebiedbeheerplan voor de Schelde. VMM, Aalst. 306 p. Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 211/229

212 Colanbeen M., Neukermans G. (1992). Stankbestrijding van ventilatielucht door het gebruik van biofilters en biowasfilters. Universiteit Gent, Gent. CVB tabellenboek. Dams R., Moens L. & Roos P. (1994). Verzuring, Wetenschappelijk verslag, Milieu- en natuurrapport Vlaanderen. Derden A., Meynaerts E., Vercaemst P. en Vrancken, K. (2006). Best Beschikbare Technieken (BBT) voor de veeteeltsector. Eindrapport BBT Veeteelt, VITO, februari De Fré R. (1993). Geurnormen, in cursus Geurhinder, KVIV. De Fré R. & Swaans W. (1999). Screening van ammoniakconcentraties in Vlaanderen, Uitgevoerd door VITO in opdracht van de Vlaamse Milieumaatschappij. EIPPCB (European IPPC Bureau), Integrated Pollution Prevention and Control (IPPC), Reference Document on Best Available Techniques for Intensive Rearing of Poultry and Pigs, EC, JRC, EIPPC Bureau, EPA Environmental Protection Agency (2001). Odour impacts and Odour Emission Control Measures for Intensive Agriculture. Environmental research, R&D report series No. 14. Fangmeier A., Hadwiger-Fangmeier A., Vander Eerden L. & Jäger H.-J. (1994). Effects of atmospheric ammonia on vegetation a review. Environ. Pollut. 86, Feyaerts, T., Huybrechts, D. en Dijkmans, R.. Best Beschikbare Technieken (BBT) voor mestverwerking, tweede editie, oktober 2002, VITO. 363 p. Goedseels V. De evaluatie van odorantenemissie in relatie tot de infrastructuur van intensieve veebedrijven, K.U.Leuven, Faculteit Landbouwwetenschappen. Heij G.J. & Schneider T. (1991). Eindrapport tweede fase Additioneel Programma Verzuringsonderzoek, rapport nr , Rijksinstituut voor volksgezondheid en milieuhygiëne, Bilthoven. Hendriks J., Berckmans D., Vinckier C. & Vranken E. (1997). Beperking van ammoniak-emissie uit de extractielucht van stallen, studiedag : Mestproblematiek, 30 oktober 1997, Beveren. Hendriks J., Andries A., Saevels P., Libaux C., Vranken E., Vinckier C., Berckmans D., De Bruyn G., Baron M. & Van Langenhove H. (2001). Ontwikkeling van een eenvoudige procedure voor de bepaling van geur- en ammoniakemissies van agrarische constructies ten behoeve van een aangepaste milieureglementering in Vlaanderen. K.U.Leuven, U.Gent & Vlaamse Gemeenschap. IIASA (International Institute for Applied Systems Analysis) (2002). Modelling Particulate Emissions in Europe. A Framework to Estimate Reduction Potential and Control Costs. I.N. (2003). Natuurrapport 2003: Toestand van de natuur in Vlaanderen: cijfers voor het beleid. I.N., Biologische waarderingskaart van België. Verklarende tekst bij de kaartbladen. I.W.O.N.L. Bodemkaart van België, verklarende tekst bij de kaartbladen, 1/ Ingelaere B., Geluidsisolatie. WTCB. Studiedag LNE 5 mei Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 212/229

213 Jansen A.J.M., de Graaf M.C.C. & Roelofs J.G.M. (1996). The restoration of species-rich heathland communities in the Netherlands. Vegetatio 126, Katholieke Universiteit Leuven, Universiteit Gent, Ministerie van Middenstand en Landbouw ( ). Ontwikkeling van een eenvoudige procedure voor de bepaling van geur- en ammoniakemissies van agrarische constructies ten behoeve van een aangepaste milieureglementering in Vlaanderen. Deel I: Ammoniak- en geuremissies door de veeteelt bronnen en reductietechnieken; Deel II: Meetprocedure voor ammoniak- en geuremissies van agrarische constructies; Deel III: Voorstel beoordelingsrichtlijn. Studie uitgevoerd in opdracht van de Administratie Land en Tuinbouw. Klarenbeek J.V. & van Harrveld A.Ph. (1995). On the regulations, measurements and abatement of odours emanating from livestock housing in the Netherlands. In: New knowledge in Livestock odor, Proceedings of the International livestock odor conference Iowa State University, College of Agriculture, Ames, USA. Landbouw & Techniek, jaargang 5, 25 februari Ammoniakvervluchtiging beperken kan, p Lijst met geactualiseerde emissiefactoren voor ammoniak, geur en fijn stof, Bijlage Richtlijnenboek Landbouwdieren, versie 20/03/2015. LNE. Visiedocument de weg naar een duurzaam geurbeleid. Draftversie 2006 en versie Malants D. en Feyen J, Kwantitatieve en kwalitatieve aspecten van oppervlakte- en grondwaterstroming. Acco, Leuven. Meeus-Verdenne K, Scohart P.O., De Borger R. (1986). Vormen de zware metalen aanwezig in dierlijke afvalstoffen een risico voor het leefmilieu? Landbouwtijdschrift nr. 4, jaargang 39, MINA-plan 2 ( ). Instrument voor een milieuvriendelijke toekomst voor Vlaanderen. MINA-plan 3 ( ). Vlaams Milieubeleidsplan. Ministerieel besluit tot definitieve aanduiding van de ankerplaats Groot Schietveld te Brasschaat, Brecht en Wuustwezel 8/2/ ruimtelijk-structurerende waarde) Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap ( ). Kwetsbaarheidskaarten van het grondwater. Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Afdeling Ruimtelijke Planning (1998). Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen. Ministerie van Middenstand en Landbouw (1998). Water op het landbouwbedrijf. MIRA (2011). Milieurapport Vlaanderen MIRA Indicatorrapport 2011, Vlaamse Milieumaatschappij, Aalst, 171 p. MIRA (2008). Milieurapport Vlaanderen MIRA, Achtergronddocument Thema Klimaatverandering. De Nocker L., Schoeters K., Moorkens I., Jespers K., Aernouts K., Beheydt D., Vanneuville W., MOL, G. & Ogink, N.W.M. (2002). Geuremissies uit de veehouderij II Overzichtsrapportage IMAG Rapport , IMAG, Wageningen. Mosquera L., Hol J.M.G., Winkel A., Huis in t Veld J.W.H., Gerrits F.A., Ogink N.W.M., Aarnink A.J.A., Fijnstofemissie uit stallen: melkvee. Rapport 296- herziene versie. Wageningen UR Livestock Research. Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 213/229

214 MVG (2000). Digitale vectoriële bestanden van de Vlaamse Hydrografische Atlas, toestand 13/6/2000, op schaal 1/10.000, opgemaakt door MVG, LIN, AMINAL, Afdeling Water. MVG (2001). Deel 1: Ammoniak- en geuremissies door de veeteelt bronnen en reductietechnieken. Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, januari MVG, LIN, AROHM, M&L (2001). Landschapsatlas. Digitale vectoriële bestanden van de Vlaamse Landschapsaltas, toestand 31/03/2001 (schaal 1/ of 1/50.000). Nagels A., Schneiders A., Weiss L., Wils J., Peymen J. en Clement L. (1994). Onderzoek naar de verspreiding en de typologie van ecologisch waardevolle waterlopen in het Vlaamse Gewest, Polders en Gentse Kanalen, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, AMINAL, Brussel. Neuckermans (1991). Beperking van geurhinder, in Mengmest: implicaties voor de landbouw en het milieu, B. Van Renterghem en W. Verstraete, september 1991, IWONL-Coval publicatie, 218p. Odor Control Task Force, (1998). Control of odor emissions from animal operations, A report from the board of governors of the university of North-Carolina, 35p., 1 sept North Carolina Agriculture Research Service, College of Agriculture and Life Scineces, North Carolina State University. Ogink N.W.M. & Groot Koerkamp P.W.G. (2001). Comparison of odour emissions from animal housing systems with low ammonia emission. 1 st IWA international conference on odour and VOCs: Measurement, Regulation and Control Techniques, The university of NSW, Sydney, Australia, 25-28th Guidoh Ogink, N.W.M. & Lens, P.N. (2001). Geuremissie uit de veehouderij. Overzichtsrapportage IMAG Rapport , IMAG, Wageningen. Omzendbrief LNE 2012/1 (2012). Milderende maatregelen voor geuremissies die afkomstig zijn van bestaande varkens- en pluimveestallen in Vlaanderen. Vlaamse Overheid Leefmilieu, Natuur en Energie, 29 juni Preene M., Roberts T., Powrie W. and Dyer M., Groundwater control - design and practice. Publisher: CIRIA. Pollet I., Van Langenhove H. & Christiaens J. (1996). Onderzoeks- en ontwikkelings-overeenkomst inzake de NH 3-emissies door de landbouw. Rapport in opdracht van de Vlaamse Milieumaatschappij (174M3495), 193. Project Research Gent nv, Universiteit Gent, PRA Odournet bv (2004). Voorstellen van een aanpak om beschermingsniveaus voor geurhinder vast te stellen rondom bronnencomplexen en bronnenclusters. Studie uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Aminabel. Provincie West-Vlaanderen. Plantgoed voor meer streekeigen groen. Dienst MiNaWa, Sint-Andries. Richtlijn Veehouderij en Stankhinder 1996 Schirz S. (1989). Handhabung der VDI-Richtlinien 3471 Schweine und 3472 Hühner, Kuratorium für Technik und Bauwesen in der Landwirschaft, Darmstadt. Staelens, J., Neirynck, J., Genouw, G., Roskams, P. (2006). Dynamische modellering van streeflasten voor bossen in Vlaanderen. Studie uitgevoerd in opdracht van de Vlaamse Milieumaatschappij, MIRA, MIRA/2006/03. Rapport INBO.R Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, Brussel. Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 214/229

215 Schrooten, L. en Van Rompaey, H. (2002). Ontwikkeling van een methodologie voor een emissie-inventaris van PM10 en PM2,5 en opstellen van een emissie-inventaris voor 1995 en Studie uitgevoerd door Vito in opdracht van de VMM. TNO (2002), CEPMEIP-databank (Co-ordinated European Programme on Particulate Matter Emission Inventories, Projections and Guidance) (2002). Databank op internet Uenk, G. H., G. J. Monteny, T. G. M. Demmers, and M. G. Hissink Luchtsamenstelling onder de overkapping van mestsilo's voor en na het mixen van de mest, IMAG-DLO, Wageningen. UG (1998). Werkdocument Traditionele landschappen in Vlaanderen, Vakgroep geografie, Afdeling regionale geografie en landschapskunde, Universiteit Gent, gent. p.17 Universiteit Gent, Project Research Gent nv, PRA Odournet bv, Eco2 bvba (2002). Voorstellen van een geschikte methode om nuleffectniveaus van geurhinder te vertalen naar normen en toepassing op 5 pilootsectoren. Deel I: Evaluatie van het Nederlandse normeringsstelsel; Deel II: Uitwerken methode toepasbaar op de Vlaamse situatie; Deel II: Formulering voorstel voor de 5 pilootsectoren. Studies uitgevoerd in opdracht van de Vlaamse Gemeenschap, Aminabel. Vandamme M. en Nechelput H. (2005). De Grondwaterproblematiek en alternatieven voor grondwater in Vlaanderen voor land- en tuinbouw. Studie en vervolmakingsdag Duurzaam watergebruik in land- en tuinbouw. TI-KVIV. Melle, 27 april Van Langenhove, H. en Defoer, N. (2002). Valideren van de meetprocedure voor de bepaling van geur- en ammoniakemissies van referentiestallen als voorbereiding op de implementatie van de beoordelingsrichtlijn voor emissie-arme stalsystemen. Partim geur. Studie uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van de Vlaamse Landmaatschappij, afdeling Mestbank en van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, afdeling Aminabel. Van Geelen M. & van der Hoek K.W. (1982). Stankbestrijdingstechnieken voor stallen in de intensieve veehouderij, IMAG, publicatie 167. Van Houtte E., Lebbe L., Zeuwts L. en Vanlerberghe F. (2002). Concept for development of sustainable drinking water production in the Flemish coastal plain based on integrated water management. 17th Salt Water Intrusion Meeting, Delft, The Netherlands. Van Langenhove H. & Van Broeck G. (1997). Onderzoek geurnormering. Eerste fase: Ontwikkelen van methodologie voor opstellen van geurnormering voor homogene sectoren. Opdrachtgever: Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, AMINAL, Bestuur Algemeen Milieubeleid. van Ouwerkerk E.N.J. (1996). Klimaat en energie in de veehouderij (Instituut Milieu- en Agritechniek), studiedag Techniek: Energie en Milieu, 12 maart 1996, Reehorst te Ede, p Velders, G.J.M., Aben, J.M.M., Beck, J.P., Blom, W.F., van Dam, J.D., Elzenga, H.E., Geilenkirchen, G.P., Hoen, A., Jimmink, B.A., Matthijsen, J., Peek, C.J., van Velze, K., Visser, H., de Vries, W.J., Concentratiekaarten voor grootschalige luchtverontreiniging in Nederland, Rapportage Milieu- en Natuurplanbureau (MNP), Bilthoven, 102 pagina s. Vereecken H. & Hermy M. (2000). Ammoniak en de invloed op plantengemeenschappen. Uit: Bijdrage tot de uitbouw van beleidsmaatregelen voor de reductie van de ammoniakuitstoot door de landbouw in Vlaanderen (2000), Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 215/229

216 Verlinden, G. (2005). Valorisatie van resteffluenten afkomstig van de mestverwerking. Deel 2: Chemische samenstelling van de resteffluenten. Bodemkundige Dienst van België vzw. Opdrachtgever: Mestbank, VLM. Vermeersch G., Anselin A., Devos K., Herremans M., Stevens J., Gabriëls J. & Van Der Krieken B., Atlas van de Vlaamse broedvogels Mededelingen van de Instituut voor Natuurbehoud 23, Brussel, 496 p. Vlaams Coördinatiecentrum Mestverwerking (VCM), STIM-mestverwerking (2004). Mestverwerking op het landbouwbedrijf: mogelijkheden en kostprijs. VLM (2003). Landinrichtingsproject Brugse Veldzone. Richtplan. Deelstudie Landbouw. VLM (2004). Lijst van stalsystemen voor ammoniakemissiereductie. VMM (1994). Leren om te keren, Milieu- en natuurrapport Vlaanderen, Garant, Leuven/Apeldoorn. VMM (1995). Emissiejaarverslag, structuur en resultaten van de emissie-inventaris Vlaamse Regio. VMM (1996). Milieu- en natuurrapport Vlaanderen 1996, Leren om te keren, Garant, Leuven/Apeldoorn. VMM (1997). Emissiejaarverslag Vlaamse Milieumaatschappij, België. VMM (1998). Milieu- en natuurrapport Vlaanderen: thema s (MIRA-T 1998), Garant, Leuven/Apeldoorn. VMM (2000). Waterwegwijzer voor architecten. VMMa (2000). Mira-S Milieu- en natuurrapport Vlaanderen: scenario s, Garant, Leuven/Apeldoorn. VMMb (2000). MIRA-T 2000: milieu- en natuurrapport Vlaanderen: thema s, Garant, Kessel-Lo/Apeldoorn. p.503 VMM (2001). VMM, waterkwaliteit Lozingen in het water 2000, Erembodegem Vlaamse milieumaatschappij, p.36 VMM (2001). Emissie-inventaris 2000 (situatie 15 mei 2000). VMM (2002). VMM, Zure regen in Vlaanderen Depositiemeetnet verzuring 2002, Erembodegem Vlaamse milieumaatschappij, p. 43 VMM (2005). MIRA-T 2005: Milieu- en natuurrapport Vlaanderen : LannooCampus, Heverlee. VMM (2006). Milieurapport Vlaanderen. MIRA-T Focusrapport. Vlaamse Milieumaatschappij en uitgeverij Lannoo nv, Heverlee. VMM (2004). Luchtkwaliteit in het Vlaamse Gewest Vlaamse Milieumaatschappij, Aalst. 270 pp. + bijlagen. VMM (2007). Luchtkwaliteit in het Vlaamse Gewest Vlaamse Milieumaatschappij, Aalst. 148 pp. + bijlagen. VMM (2008). Grondwater in Vlaanderen: het Kust- en Poldersysteem. Vlaamse Milieumaatschappij. Aalst. 93 p. VMM (2008). Grondwater in Vlaanderen: het Sokkelsysteem. Vlaamse Milieumaatschappij. Aalst. 111 p. Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 216/229

217 VMM (2010b). Lozingen in de lucht (+ bijlagen). Vlaamse Milieumaatschappij, Aalst. VMM (2011). Luchtkwaliteit in het Vlaamse Gewest Jaarverslag Immissiemeetnetten Vlaamse Milieumaatschappij. Aalst. 140 p. VMM (2011). Luchtkwaliteit in het Vlaamse Gewest Jaarverslag Immissiemeetnetten Bijlagen. Vlaamse Milieumaatschappij, Aalst. 110 p. Wijziging Regeling ammoniak en veehouderij (2005). Uit:Staatscourant 13 juli 2005, nr. 133/pag.17 Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 217/229

218 17 OVERZICHT TABELLEN Tabel 1: Ligging bedrijf volgens gewestplan Tabel 2: Overzicht lopende milieuvergunningen Tabel 3: overzicht historiek milieuvergunningen Tabel 4: Overzicht afgeleverde stedenbouwkundige vergunningen Tabel 5: Overzicht vergunde en gewenste toestand Tabel 6: Overzicht stallen en bedrijfsgebouwen Veldvoort 14 in de huidige toestand Tabel 7: Overzicht stallen en bedrijfsgebouwen in de gewenste toestand Tabel 8: Overzicht grondstoffengebruik in de huidige en de toekomstige situatie Van De Locht Guy Tabel 9: Huidige waterbehoefte op basis van de vergunde dierenaantallen Van De Locht Guy Tabel 10: Werkelijk waterverbruik volgens VMM-wateraangifte Tabel 11: Waterbehoefte in de nieuwe situatie fase 1/fase Tabel 12: Overzicht eindproducten in de huidige en de toekomstige situatie Tabel 13: Effectbeschrijving per milieudiscipline Tabel 14: Verbods- en afstandsregels voor pluimveestallen in agrarisch gebied Tabel 15: Geuremissiecijfer pluimvee op basis van Regeling geur en veehouderij Tabel 16: Toetsingswaarden bronnencluster (Richtlijnenhandboek landbouwdieren, Willems et. al, 2009) Tabel 17: Beschrijving geurgevoelige bestemmingen (Richtlijnenhandboek lucht, LNE, 2012) Tabel 18: Huidig aantal waarderingspunten Van De Locht Guy Tabel 19: Geuremissie bedrijf Van De Locht Guy in de huidige situatie Tabel 20: Geuremissie omliggende bedrijven bronnencluster Tabel 21: Parameters IFDM-model Tabel 22: Toekomstig aantal waarderingspunten Van De Locht Guy in fase Tabel 23: Toekomstig aantal waarderingspunten Van De Locht Guy in fase Tabel 24: Geuremissie bedrijf Van De Locht Guy in de toekomstige situatie fase Tabel 25: Geuremissie bedrijf Van De Locht Guy in de toekomstige situatie fase Tabel 26: Resultatentabel clusterbeoordeling (met inbegrip van de emissies van het bedrijf in de aanvraag) Tabel 27: Gedetailleerd overzicht van de geurconcentraties in de cluster (OUe/m³) als 98P voor de huidige en de geplande situatie ter hoogte van de dichtstbijzijnde woningen Tabel 28: Gedetailleerd overzicht van de geurconcentraties in de cluster (OUe/m³) als 98P zonder het bedrijf van Guy Van De Locht ter hoogte van de dichtstbijzijnde woningen Tabel 29: Gedetailleerd overzicht van de geurimpact veroorzaakt door het bedrijf van Guy Van De Locht (OUe/m³) als 98P voor de huidige en de geplande situatie ter hoogte van de dichtstbijzijnde woningen Tabel 30: Significantiekader PM10 en PM2, Tabel 31: Jaargemiddelde PM10- en PM2,5-concentratie (µg/m³) voor 2013 van het dichtstbijzijnde VMMmeetpunt Tabel 32: Luchtkwaliteit in het studiegebied (gemiddelde ) (bron VMM, Geoloket Advisering RUP Thema Lucht) Tabel 33: Stofemissie bedrijf van Guy Van De Locht in de huidige situatie met vermelding van stofemissiefactoren (kg/dier/jaar) (geactualiseerde lijst emissiefactoren MER-richtlijnenboek landbouwdieren) Tabel 34: Stofemissie bedrijf van Guy Van De Locht in de nieuwe situatie FASE Tabel 35: Stofemissie bedrijf van Guy Van De Locht in de nieuwe situatie FASE Tabel 36 : Relatieve stofemissie in vergelijking met de stofemissie in de referentie situatie Tabel 37: Effectoverzicht impact fijn stof Tabel 38: Ammoniakemissie bij bedrijf van Van De Locht Guy in de huidige situatie Tabel 39: Ammoniakemissie bij bedrijf van Van De Locht Guy in de geplande situatie FASE Tabel 40: Ammoniakemissie bij bedrijf van Van De Locht Guy in de geplande situatie FASE Tabel 41: Broeikasgasemissie in Vlaanderen en aandeel veeteeltsector (VMM, 2010b) Tabel 42: Berekening methaanemissie uit de stallen bij bedrijf Van De Locht Guy in de huidige situatie Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 218/229

219 Tabel 43: Berekening methaanemissie t.g.v. verbranding fossiele brandstoffen in de huidige situatie Tabel 44: Berekening lachgasemissie t.g.v. verbranding fossiele brandstoffen in huidige situatie Tabel 45: Berekening CO 2-emissie t.g.v. verbranding in de huidige situatie Tabel 46: Berekening methaanemissie t.g.v. verbranding fossiele brandstoffen in toekomstige situatie Tabel 47: Berekening lachgasemissie t.g.v. verbranding fossiele brandstoffen in toekomstige situatie Tabel 48: Berekening CO 2-emissie t.g.v. verbranding in de toekomstige situatie Tabel 49: Totale broeikasgasemissie in de huidige en de nieuwe situatie Tabel 50: Procentuele bijdrage bedrijf aan broeikasgasemissie in Vlaanderen t.g.v. veeteeltsector en overige sectoren Tabel 51: Significantiekader ter beoordeling van de waterkwaliteit Tabel 52: Vergunde grondwaterwinningen binnen een straal van 1 km rond het bedrijf Tabel 53: Vereiste mestopslag in de huidige en toekomstige situatie Tabel 54: Significantiekader ter beoordeling van bijkomende verharding Tabel 55: Significantiekader ter beoordeling van lozing van huishoudelijk afvalwater Tabel 56: Significantiekader ter beoordeling van het waterverbruik Tabel 57: Significantiekader ter beoordeling van de waterbronnen Tabel 58: Significantiekader ter beoordeling van de bodemverstoring Tabel 59: Omschrijving bodemtype projectgebied (bron : kaart bodemtype geopunt Vlaanderen) Tabel 60: Richtwaarden in db(a) voor Lsp in open lucht volgens bijlage van Vlarem II Tabel 61: Significantiekader geluid Tabel 62: Normen voor incidenteel geluid Tabel 63: Transporten in de huidige en de toekomstige situatie fase 1/fase Tabel 64: Afstand geluidsbron beoordelingspunt Tabel 65: Lsp continue bronnen-grenswaarde Tabel 66: Lsp continue bronnen-referentiewaarde Tabel 67: Beoordeling continue bronnen Tabel 68: Lsp incidentele bronnen-richtwaarde Tabel 69: Lsp continue bronnen fase 1-grenswaarde nieuwe inrichting Tabel 70: Lsp continue bronnen fase 2-grenswaarde nieuwe inrichting Tabel 71: Lsp continue bronnen fase 1-huidig omgevingsgeluid (= omgevingsgeluid voor verandering) Tabel 72: Lsp continue bronnen fase 2-omgevingsgeluid aanwezig in gewenste toestand fase Tabel 73: Nieuw omgevingsgeluid (= omgevingsgeluid na verandering = na fase 1) Tabel 74: Nieuw omgevingsgeluid (= omgevingsgeluid na verandeing = na fase 2) Tabel 75: Beoordeling nieuwe situatie fase 1 continue bronnen Tabel 76: Beoordeling nieuwe situatie fase 2-continue bronnen Tabel 77: Lsp continue bronnen fase 1-grenswaarde nieuwe inrichting Tabel 78: Lsp continue bronnen fase 2-grenswaarde nieuwe inrichting Tabel 79: Nieuw omgevingsgeluid (= omgevingsgeluid na verandering = fase 1) Tabel 80: Nieuw omgevingsgeluid (= omgevingsgeluid na verandering = fase 2) Tabel 81: Beoordeling gewenste situatie fase 1 continue bronnen - geheel Tabel 82: Beoordeling gewenste situatie fase 2 continue bronnen - geheel Tabel 83: Beoordeling nieuwe situatie fase 1 continue bronnen uitbreiding op zich Tabel 84: Beoordeling nieuwe situatie fase 2 continue bronnen uitbreiding op zich Tabel 85: Beoordeling gewenste situatie fase 1 continue bronnen - geheel Tabel 86: Beoordeling gewenste situatie fase 2 continue bronnen geheel Tabel 87: Significantiekader ter beoordeling van de verkeershinder Tabel 88: Ligging bedrijf t.a.v. woonfunctie en recreatie Tabel 89: Overzicht transporten in de huidige situatie Tabel 90: Overzicht transporten in de toekomstige situatie FASE Tabel 91: Overzicht transporten in de toekomstige situatie FASE Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 219/229

220 Tabel 92: biologische waardevolle en minder waardevolle, waardevolle en zeer waardevolle elementen in onmiddellijke omgeving van het bedrijf Tabel 93: Beleidsdoelstellingen berekend met VLOPS o.b.v. emissiedoelstellingen uit NEC-richtlijn in Zeq/ha.jaar, (VMM,2013) Tabel 94: Gemiddelde gemodelleerde verzurende deposities SO2, NOx en NH3 (Zeq/ha.jaar) te Wuustwezel, 2011 (VMM,2013) Tabel 95: Significantiekader ter beoordeling van het ecotoopverlies Tabel 96: KDW-waarde van de verschillende habitattypes Tabel 97: Significantiekader ter beoordeling van verzuring en eutrofiëring als gevolg NH3-uitstoot Tabel 98: Significantiekader voor NH Tabel 99: Significantiekader ter beoordeling van verzuring en vermesting Tabel 100: Significantiekader ter beoordeling van verdroging Tabel 101: Verzurende depositie per vegetatie-eenheid (voor de Habitatvegetaties in SBZ-V) Tabel 102: Oppervlakte (ha) waarop het bedrijf een bijdrage levert voor verzuring t.a.v. de KDW voor fase 1 en fase Tabel 103: Vermestende depositie per vegetatie-eenheid (voor de habitatvegetatie in SBZ-V) Tabel 104: Oppervlakte (ha) waarop het bedrijf een bijdrage levert voor vermesting t.a.v. de KDW voor fase 1 en fase Tabel 105: De referentie (ruw) eiwit- en energiewaarden van het complete rantsoen in de verschillende leeftijdsfasen Tabel 106: Significantiekader ter beoordeling van wijzigingen die de landschappelijke structuren beïnvloeden. 171 Tabel 107: Significantiekader ter beoordeling van de verstoring van de erfgoedwaarde Tabel 108: Significantiekader ter beoordeling van de perceptieve kenmerken Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 220/229

221 18 BIJLAGEN 18.1 IFDM-PARAMETERS Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 221/229

222 18.2 FOTOREPORTAGE Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 222/229

223 Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 223/229

224 Foto 1 Foto 2 Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 224/229

225 Foto 3 Foto 4 Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 225/229

226 Foto 5 Foto 6 Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 226/229

227 Foto 7 Foto 8 Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 227/229

228 Foto 9 Foto 10 Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 228/229

229 Foto 11 Foto 12 Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 229/229

230 KENNISGEVING/ONTWERP-MER BIJLAGE FIGUREN VAN DE LOCHT GUY Hernieuwing en uitbreiding van een gemengde veehouderij met pluimvee en rundvee WUUSTWEZEL Opdrachtgever Van De Locht Guy Veldvoort Wuustwezel KBO-nummer Vestigingseenheidsnummer Projectlocatie Veldvoort Wuustwezel Uitvoering Datum meet- en 4 augustus 2015 Deskundigen- Studiebureaus SBB Accountants & Adviseurs Milieubureau Joveco bvba Diestsevest 32 bus 1a Kriesberg 29b 3000 Leuven 3221 Holsbeek Tel Tel Uitvoering Fax meet en 28 inspectiewerk Tel Erkende MER deskundigen coördinaten Handtekening Lucht Bodem (deeldomein pedologie) Water (deeldomein oppervlaktewater) Coördinator Johan Versieren Johan Versieren Kriesberg 29b 3221 Holsbeek tel joveco@scarlet.be Uitvoering Deskundigen meet- en inspectiewerk Fauna en Flora Annick Van de Walle Oostveldstraat Eeklo annick.van.de.walle@sbb.be Water An Maes Witte Molenstraat 45 bus Brugge an.maes@sbb.be Geluid Mens Landschap Sara Kelchtermans Diestsevest 32 bus 1a 3000 Leuven Sara.kelchtermans@sbb.be Lucht Isabelle Rommens Diksmuidseweg Ieper isabelle.rommens@sbb.be Initiatiefnemer Van De Locht Guy Veldvoort Wuustwezel tel vandelocht@telenet.be Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy FIGUREN 1/40

231 Lijst figuren Figuur 1: Kadasterplan... 4 Figuur 2: Ligging bedrijf volgens gewestplan (bron: Geopunt Vlaanderen AGIV)... 5 Figuur 3: Ligging bedrijf ten opzichte van Natura gebied (bron: Geopunt Vlaanderen AGIV)... 6 Figuur 4: Ligging bedrijf ten opzichte van gebieden van het VEN en het IVON (bron: Geopunt Vlaanderen AGIV) 7 Figuur 5: Ligging bedrijf ten opzichte van waterwingebied (bron: Geopunt Vlaanderen AGIV)... 8 Figuur 6: Inplantingsplan huidige bedrijfsinfrastructuur 1/ Figuur 7: Plan huidige bedrijfsinfrastructuur 1/ Figuur 8: Inplantingsplan toekomstige bedrijfsinfrastructuur (schaal 1/1000) Figuur 9: Plan toekomstige bedrijfsinfrastructuur FASE 1 (schaal 1/500) Figuur 10: Plan toekomstige bedrijfsinfrastructuur FASE 2 (schaal 1/500) Figuur 11: Geurconcentratie als 98P in de huidige toestand, clusterbeoordeling en individuele beoordeling Figuur 12: Geurconcentratie als 98P in de nieuwe toestand, clusterbeoordeling en individuele beoordeling, FASE Figuur 13: Geurconcentratie als 98P in de nieuwe toestand, clusterbeoordeling en individuele beoordeling FASE Figuur 14: Ligging woningen en bedrijven in bronnencluster Figuur 15: Jaargemiddelde impactbijdrage fijn stof (PM10 en PM2,5): vergunde situatie (µg/m³) Figuur 16: Jaargemiddelde impactbijdrage fijn stof (PM10): nieuwe situatie FASE 1 (µg/m³) Figuur 17: Jaargemiddelde impactbijdrage fijn stof (PM10): nieuwe situatie FASE 2 (µg/m³) Figuur 18: Jaargemiddelde impactbijdrage fijn stof (PM2,5) in de nieuwe situatie, in µg/m³ Figuur 19: Kaart met overstromingsgevoelige gebieden (bron: Geopunt Vlaanderen AGIV) Figuur 20: Waterbalans in de huidige situatie Figuur 21: Waterbalans in fase Figuur 22: Waterbalans in fase Figuur 23: Kaartbodemtypes (bron: Geopunt Vlaanderen AGIV) Figuur 24 : Kaart bodemtextuur (bron: Geopunt Vlaanderen AGIV) Figuur 25 : Landbouwgebruik percelen ALV, 2014 (bron: Geopunt Vlaanderen AGIV) Figuur 26: woningen binnen straal van 200 m (bron: Geopunt Vlaanderen AGIV) Figuur 27 : Woningen rond bedrijf (bron: Geopunt Vlaanderen AGIV) Figuur 28 : Stratenplan met aanduiding van de aanvoer- en afvoerroutes (bron: Geopunt Vlaanderen AGIV) Figuur 29: Biologische waarderingskaart in de omgeving Figuur 30: Habitatkaart van de omgeving Figuur 31: Weergave doelafstand huidige milieudruk t.o.v. KDW voor habitattypen en actuele habitat binnen de toetszone Figuur 32: Weergave doelafstand huidige milieudruk t.o.v. KDW voor habitattypen en voorlopig zoekzones binnen de toetszone Figuur 33: Verzurende depositie tav KDW Loofbos (1071 ZEQ/ha.jaar) in de huidige en toekomstige situatie fase Figuur 34: Verzurende depositie tav KDW loofbos (1071 ZEQ/ha.jaar) in de huidige en toekomstige situatie fase Figuur 35: Vermestende depositie tav KDW hab 9190 (15 kgn/ha.jaar) in de huidige en toek situatie fase Figuur 36: Vermestende depositie tav KDW hab 9190 (15 kgn/ha.jaar) in de huidige en toek situatie fase Figuur 37 : Kaart traditionele landschappen: relictzones en ankerplaatsen (bron: DOV Bodemverkenner) Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy FIGUREN 2/40

232 Figuur 38 : Kaart erfgoed met aanduiding van het bedrijf (bron: Geoportaal Onroerend Erfgoed) Figuur 39 : Natura 2000-gebieden (bron: http;//natura2000.eea.europa.eu) Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy FIGUREN 3/40

233 Figuur 1: Kadasterplan Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy FIGUREN 4/40

234 Figuur 2: Ligging bedrijf volgens gewestplan (bron: Geopunt Vlaanderen AGIV) Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy FIGUREN 5/40

235 Figuur 3: Ligging bedrijf ten opzichte van Natura gebied (bron: Geopunt Vlaanderen AGIV) Legende Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy FIGUREN 6/40

236 Figuur 4: Ligging bedrijf ten opzichte van gebieden van het VEN en het IVON (bron: Geopunt Vlaanderen AGIV) Legende Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy FIGUREN 7/40

237 Figuur 5: Ligging bedrijf ten opzichte van waterwingebied (bron: Geopunt Vlaanderen AGIV) Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy FIGUREN 8/40

238 Figuur 6: Inplantingsplan huidige bedrijfsinfrastructuur 1/1000 Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy FIGUREN 9/40

239 Figuur 7: Plan huidige bedrijfsinfrastructuur 1/500 Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy FIGUREN 10/40

240 Figuur 8: Inplantingsplan toekomstige bedrijfsinfrastructuur (schaal 1/1000) Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy FIGUREN 11/40

241 Figuur 9: Plan toekomstige bedrijfsinfrastructuur FASE 1 (schaal 1/500) Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy FIGUREN 12/40

242 Figuur 10: Plan toekomstige bedrijfsinfrastructuur FASE 2 (schaal 1/500) Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy FIGUREN 13/40

243 Figuur 11: Geurconcentratie als 98P in de huidige toestand, clusterbeoordeling en individuele beoordeling Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy FIGUREN 14/40

244 Figuur 12: Geurconcentratie als 98P in de nieuwe toestand, clusterbeoordeling en individuele beoordeling, FASE 1 Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy FIGUREN 15/40

245 Figuur 13: Geurconcentratie als 98P in de nieuwe toestand, clusterbeoordeling en individuele beoordeling FASE 2 Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy FIGUREN 16/40

246 Figuur 14: Ligging woningen en bedrijven in bronnencluster Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy FIGUREN 17/40

247 Figuur 15: Jaargemiddelde impactbijdrage fijn stof (PM10 en PM2,5): vergunde situatie (µg/m³) Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy FIGUREN 18/40

248 Figuur 16: Jaargemiddelde impactbijdrage fijn stof (PM10): nieuwe situatie FASE 1 (µg/m³) Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy FIGUREN 19/40

249 Figuur 17: Jaargemiddelde impactbijdrage fijn stof (PM10): nieuwe situatie FASE 2 (µg/m³) Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy FIGUREN 20/40

250 Figuur 18: Jaargemiddelde impactbijdrage fijn stof (PM2,5) in de nieuwe situatie, in µg/m³ Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy FIGUREN 21/40

251 Figuur 19: Kaart met overstromingsgevoelige gebieden (bron: Geopunt Vlaanderen AGIV) Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy FIGUREN 22/40

252 Hemelw ater m³/j Grondw ater max = m³/j Leidingw ater 0 m³/jaar citernes: 20 m³ + 80 m³ via overloop Reinigingsw ater voor de stallen Drinkw aterbehoefte Huishoudelijk w aterverbruik dieren 870 m³/j m³/j 210 m³/jaar Run-off verharding Reinigingsw ater mestkelder Mestkelders IBA Beek Naar akker Gracht (oppervlaktew ater) Instroom Tussenstap Verbruik Uitstroom Figuur 20: Waterbalans in de huidige situatie Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy FIGUREN 23/40

253 Hemelw ater m³/j Grondw ater (2 x 5.040)= m³/j Leidingw ater 150 m³/jaar citernes: 20 m³ m³ via overloop Reinigingsw ater voor de stallen Drinkw aterbehoefte Huishoudelijk w aterverbruik dieren m³/j m³/j 210 m³/j Run-off verharding Reinigingsw ater mestkelder Mestkelders IBA Beek Naar akker Gracht (oppervlaktew ater) Instroom Tussenstap Verbruik Uitstroom Figuur 21: Waterbalans in fase 1 Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy FIGUREN 24/40

254 Hemelw ater m³/j Grondw ater (3 x 5.040)= m³/j Leidingw ater 150 m³/jaar citernes: 20 m³ m³ via overloop Reinigingsw ater voor de stallen Drinkw aterbehoefte Huishoudelijk w aterverbruik dieren m³/j m³/j 210 m³/j Run-off verharding Reinigingsw ater mestkelder Mestkelders IBA Beek Naar akker Gracht (oppervlaktew ater) Instroom Tussenstap Verbruik Uitstroom Figuur 22: Waterbalans in fase 2 Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy FIGUREN 25/40

255 Figuur 23: Kaartbodemtypes (bron: Geopunt Vlaanderen AGIV) Figuur 24 : Kaart bodemtextuur (bron: Geopunt Vlaanderen AGIV) Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy FIGUREN 26/40

256 Figuur 25 : Landbouwgebruik percelen ALV, 2014 (bron: Geopunt Vlaanderen AGIV) Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy FIGUREN 27/40

257 Figuur 26: woningen binnen straal van 200 m (bron: Geopunt Vlaanderen AGIV) Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy FIGUREN 28/40

258 Figuur 27 : Woningen rond bedrijf (bron: Geopunt Vlaanderen AGIV) Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy FIGUREN 29/40

259 Figuur 28 : Stratenplan met aanduiding van de aanvoer- en afvoerroutes (bron: Geopunt Vlaanderen AGIV) Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy FIGUREN 30/40

260 Figuur 29: Biologische waarderingskaart in de omgeving Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy FIGUREN 31/40

261 Figuur 30: Habitatkaart van de omgeving Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy FIGUREN 32/40

262 Figuur 31: Weergave doelafstand huidige milieudruk t.o.v. KDW voor habitattypen en actuele habitat binnen de toetszone l Figuur 32: Weergave doelafstand huidige milieudruk t.o.v. KDW voor habitattypen en voorlopig zoekzones binnen de toetszone Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy FIGUREN 33/40

263 Figuur 33: Verzurende depositie tav KDW Loofbos (1071 ZEQ/ha.jaar) in de huidige en toekomstige situatie fase1 Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy FIGUREN 34/40

264 Figuur 34: Verzurende depositie tav KDW loofbos (1071 ZEQ/ha.jaar) in de huidige en toekomstige situatie fase 2 Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy FIGUREN 35/40

265 Figuur 35: Vermestende depositie tav KDW hab 9190 (15 kgn/ha.jaar) in de huidige en toek situatie fase 1 Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy FIGUREN 36/40

266 Figuur 36: Vermestende depositie tav KDW hab 9190 (15 kgn/ha.jaar) in de huidige en toek situatie fase 2 Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy FIGUREN 37/40

267 Figuur 37 : Kaart traditionele landschappen: relictzones en ankerplaatsen (bron: DOV Bodemverkenner) Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy FIGUREN 38/40

268 Figuur 38 : Kaart erfgoed met aanduiding van het bedrijf (bron: Geoportaal Onroerend Erfgoed) Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy FIGUREN 39/40

269 Figuur 39 : Natura 2000-gebieden (bron: http;//natura2000.eea.europa.eu) Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy FIGUREN 40/40

270 KENNISGEVING/ONTWERP-MER NIET TECHNISCHE SAMENVATTING VAN DE LOCHT GUY Hernieuwing en uitbreiding van een gemengde veehouderij met pluimvee en rundvee WUUSTWEZEL Opdrachtgever Van De Locht Guy Veldvoort Wuustwezel KBO-nummer Vestigingseenheidsnummer Projectlocatie Veldvoort Wuustwezel Uitvoering meet- en Datum 4 augustus 2015 Deskundigen- Studiebureaus SBB Accountants & Adviseurs Milieubureau Joveco bvba Diestsevest 32 bus 1a Kriesberg 29b 3000 Leuven 3221 Holsbeek Tel Tel Uitvoering Fax meet en 28 inspectiewerk Tel Erkende MER deskundigen coördinaten Handtekening Lucht Bodem (deeldomein pedologie) Water (deeldomein oppervlaktewater) Johan Versieren Kriesberg 29b 3221 Holsbeek tel joveco@scarlet.be Coördinator Johan Versieren Uitvoering Deskundigen meet- en inspectiewerk Fauna en Flora Annick Van de Walle Oostveldstraat Eeklo annick.van.de.walle@sbb.be Water An Maes Witte Molenstraat 45 bus Brugge an.maes@sbb.be Geluid Mens Landschap Sara Kelchtermans Diestsevest 32 bus 1a 3000 Leuven Sara.kelchtermans@sbb.be Lucht Isabelle Rommens Diksmuidseweg Ieper isabelle.rommens@sbb.be Initiatiefnemer Van De Locht Guy Veldvoort Wuustwezel tel vandelocht@telenet.be

271 Doel van de niet-technische samenvatting Dit is de niet-technische samenvatting van het milieueffectenrapport, m.a.w. een beknopte samenvatting van het eigenlijke milieueffectenrapport bestemd voor publiek en belanghebbenden. Een milieueffectenrapport is een openbaar document waarin de milieueffecten van een project en de eventuele alternatieven voor het project, worden onderzocht. Het milieueffectenrapport beslist niet of het project een vergunning krijgt, dit wordt beslist door de vergunningverlener die hierbij rekening houdt met het milieueffectenrapport. De niet-technische samenvatting heeft als doel om aan publiek en belanghebbenden de relevante informatie uit het milieueffectenrapport van het project te communiceren en hiermee publieke participatie in het vergunningsproces te bevorderen. Voor de uitgebreide technische informatie moet u het eigenlijke milieueffectenrapport raadplegen. Inhoudsopgave 1 PROJECT BESCHRIJVING EN DOEL VAN HET PROJECT WAAROM EEN MER? SITUERING VAN HET PROJECT BEDRIJFSINFRASTRUCTUUR Huidige bedrijfsinfrastructuur Van De Locht Guy Beschrijving huidige bedrijfsinfrastructuur Van De Locht Guy Beschrijving toekomstige bedrijfsinfrastructuur Van De Locht Guy BEDRIJFSEXPLOITATIE Huidige exploitatiecyclus Toekomstige exploitatiecyclus BESCHRIJVING REFERENTIESITUATIE EN EFFECTEN PER DISCIPLINE VOOR VOORLIGGEND PROJECT GEUR EN LUCHT Actuele situatie Effecten Milderende maatregelen WATER Actuele situatie Effecten Milderende maatregelen BODEM Actuele situatie Effecten GELUID Actuele situatie Effecten Milderende maatregelen MENS Actuele situatie Effecten Milderende maatregelen FAUNA EN FLORA Actuele situatie Effecten Niet-technische samenvatting Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 2/32

272 2.6.3 Milderende maatregelen LANDSCHAP, BOUWKUNDIG ERFGOED EN ARCHEOLOGIE Actuele situatie Effecten Milderende maatregelen EINDCONCLUSIE Niet-technische samenvatting Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 3/32

273 1 PROJECT 1.1 BESCHRIJVING EN DOEL VAN HET PROJECT Het bedrijf van Guy Van De Locht is gelegen Veldvoort 14 te 2990 Wuustwezel. De huidige vergunning is afgeleverd op 09/02/2012 door de Bestendige Deputatie en op 16/08/2012 bevestigd door de Vlaamse Minister van Leefmilieu voor stallen met plaatsen voor slachtkuikens en 100 runderen waarvan 40 zoogkoeien, 30 runderen 1-2 jaar en 30 runderen <1 jaar.: Voor de inrichting is eveneens het nodige toebehoren voorzien zoals bijvoorbeeld het stallen van voertuigen, opslag van stro en hooi, opslag van dierlijke mest, noodstroomgenerator, warmeluchtblazers, opslag groenvoeders en een grondwaterwinning. De huidige milieuvergunning heeft een looptijd tot 09/02/2032. Het doel is om een uitbreiding te realiseren in de pluimveehouderij door de bouw van 4 nieuwe slachtkuikenstallen voor elk stuks pluimvee, of een uitbreiding met slachtkuikens. Dit zou kunnen gebeuren in 2 fasen: 2 stallen van elk slachtkippen in een eerste fase, en nog 2 stallen van slachtkippen in een tweede fase. Deze stallen zullen conform de ter zake geldende wetgeving uitgerust worden als ammoniakemissie-arme stallen. In de nieuwe situatie zal dus een vergunning gevraagd worden voor slachtkuikens in zes stallen (of in een eerste fase, en in een tweede fase). Daarnaast zullen er ook bijkomende boorputten aangelegd worden, en zal het debiet van de grondwaterwinning verhoogd worden. Bij de nieuw te bouwen stallen zal er ook bijkomende petroleumopslag aangevraagd worden. Voor een volledig overzicht van de aangevraagde rubrieken wordt verwezen naar de tabel in hoofdstuk 3.2. De initiatiefnemer wenst door de uitvoering van het project de economische draagkracht van de inrichting te optimaliseren. Dit om zo een rendabel en concurrentiewaardig bedrijf te bestendigen naar de toekomst. De uitbreiding vraagt een belangrijke financiële inspanning en brengt een grote verandering en reorganisatie teweeg op het bedrijf. Vandaar zal een hernieuwing voor 20 jaar aangevraagd worden. De initiatiefnemer is Guy Van De Locht. Guy Van De Locht laat een milieueffectrapport opstellen om deze toe te voegen aan de milieuvergunningsaanvraag en de stedenbouwkundige aanvraag, die noodzakelijk zijn ter uitvoering van het hier voorliggend project. De doelstelling van dit milieueffectrapport bestaat erin de effecten aan te tonen van de exploitatie van het bedrijf op het omliggende milieu, en dit zowel in de huidige toestand, als na de uitbreiding. 1.2 WAAROM EEN MER? Milieueffectrapportage (MER) is een instrument om de doelstellingen en beginselen van het milieubeleid te helpen realiseren, nl. het voorzorgsbeginsel en het beginsel van preventief handelen. Milieueffectrapportage is een juridisch-administratieve procedure waarbij alvorens een activiteit of een ingreep (projecten, beleidsvoornemens zoals plannen en programma's) plaatsvindt, de milieugevolgen ervan op een wetenschappelijk verantwoorde wijze worden bestudeerd, besproken en geëvalueerd. Het besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2004 houdende vaststelling van de categorieën van projecten onderworpen aan milieueffectrapportage vermeldt de categorieën van projecten die aan de projectm.e.r. worden onderworpen (bijlage I lijst) of waarvoor de initiatiefnemer een gemotiveerd verzoek tot ontheffing kan indienen (bijlage II lijst). Niet-technische samenvatting Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 4/32

274 De initiatiefnemer vraagt een uitbreiding aan van de milieuvergunning. In de gewenste situatie wordt een vergunning gevraagd voor in totaal stallen met plaatsen voor vleeskippen (in 2 e fase, en vleeskippen in 1 e fase) en 100 runderen. Dit project valt in rubriek 21a) Installaties voor intensieve pluimvee- of varkenshouderij met meer dan: plaatsen voor mesthoenders" van de bijlage I lijst van bovenvermeld besluit en is bijgevolg m.e.r. -plichtig. 1.3 SITUERING VAN HET PROJECT De inrichting is gelegen aan de Veldvoort 14 te 2990 Wuustwezel. De kadastrale gegevens zijn 1 e afdeling, sectie C, kadastrale percelen 120B, 120L en 120M. De ligging volgens het kadaster wordt weergegeven in Figuur 1 in bijlage. De afstand van het bedrijf t.o.v. andere gebieden zoals aangeduid op het gewestplan wordt weergegeven in onderstaande tabel. Tabel: Ligging bedrijf volgens gewestplan Gebied Afstand tot het centrum van Richting het bedrijf Woonuitbreidingsgebied 930 m O Woongebied met landelijk karakter 630 m O-ZO-NO Bosgebied 960 m W Volgens de kaart met de aanduiding van de Natura 2000-gebieden is deze inrichting gelegen in een SBZ (speciale beschermingszone), nl. het Vogelrichtlijngebied De Maatjes, Wuustwezelheide en Groot Schietveld (BE ). Het dichtstbijzijnde Habitatrichtlijngebied situeert zich op ongeveer 3,4 km ten zuiden van het bedrijf. De inrichting is niet gelegen in of in de nabijheid van een Ramsar-gebied. Het dichtstbijzijnde VEN-gebied van het type gen (Grote Eenheid Natuur) is gelegen op 4,2 km ten westen van het bedrijf. Het betreft 'De Maatjes' en het nummer van het gebied is 302. Het bedrijf is niet gelegen in een afgebakend gebied als beschermingszone voor grondwaterwinning zoals bedoeld in het decreet van 24/01/1984 houdende maatregelen inzake het grondwaterbeheer. Niet-technische samenvatting Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 5/32

275 Ligging van het bedrijf volgend het gewestplan (bron: Geopunt Vlaanderen AGIV) Niet-technische samenvatting Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 6/32

276 Stal 4 Stal 2 Stal 3 Stal 1 Fotoplan huidige bedrijfsstructuur (bron AGIV) 1.4 BEDRIJFSINFRASTRUCTUUR Huidige bedrijfsinfrastructuur Van De Locht Guy De inplanting van de verschillende bedrijfsgebouwen en de detailplannen van de huidige bedrijfsinfrastructuur zijn weergegeven in onderstaande figuur. Op basis van de fotoreportage in bijlage wordt ook een visueel overzicht gegeven van de bedrijfsgebouwen en omgeving. In onderstaande tabellen wordt een overzicht gegeven van de stallen en gebouwen in de huidige situatie. Tabel: Overzicht stallen en bedrijfsgebouwen Veldvoort 14 in de huidige toestand Stal Diercategorie Beschrijving stal Staltype 1 Runderen 30 runderen <1 jaar Natuurlijke ventilatie 30 runderen 1-2 jaar Opslag m³ mengmest 2 Runderen 40 zoogkoeien Natuurlijke ventilatie 3 Pluimvee slachtkippen Mechanische ventilatie, traditionele stal 4 Pluimvee slachtkippen Mechanische ventilatie, systeem P-6.4. Mestvaalt 300 m³ vaste mest Sleufsilo m³ groenvoeders Niet-technische samenvatting Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 7/32

277 Plan huidige bedrijfsinfrastructuur

278 1.4.2 Beschrijving huidige bedrijfsinfrastructuur Van De Locht Guy Stallen In de huidige situatie zijn er op het bedrijf 2 rundveestallen en 2 pluimveestallen aanwezig. Stal 1 is een rundveestal met boxen voor runderen op stro, met name voor 30 runderen < 1 jaar en voor 30 runderen 1-2 jaar. Onder deze stal is er een mengmestopslag voorzien met een capaciteit van m³. Onder stal 1 is ook een boorput voorzien voor het oppompen van m³/j grondwater. Stal 2 is een rundveestal met stroboxen voor 40 zoogkoeien. Aansluitend aan deze stal is er ook een mestvaalt voorzien voor de opslag van 300 m³ stalmest. In deze stal staat er ook een bovengrondse dubbelwandige mazouttank van l, die voorzien is van een verdeelslang. Stal 3 is een pluimveestal, een traditionele stal, voor het huisvesten van slachtkuikens. Deze stal is via een technisch lokaal verbonden met stal 4. Stal 4 is een pluimveestal voor het huisvesten van slachtkuikens. Deze stal is gebouwd volgens het ammoniakemissiearm systeem P-6.4. Dit systeem omvat een warmtewisselaar met luchtmengsysteem voor droging van de strooisellaag. Zowel stal 3 als stal 4 zijn achteraan voorzien van een stofbak met een hoogte van 7,35 m (cfr. bijzondere voorwaarde van de vergunning dd. 16/08/2012). Mestopslag De kippenmest wordt na elke ronde onmiddellijk door een erkende ophaler opgehaald en geëxporteerd. Het reinigingswater van de bestaande pluimveestallen wordt op vandaag opgevangen in 1 citerne van 20 m³ voor beide pluimveestallen. Voor de rundveemest is een ondergrondse mengmestkelder met een capaciteit van m³ voorzien onder stal 1, en een mestvaalt met een capaciteit van 300 m³ die aansluit op stal 2. Voederopslag De voederopslag voor de slachtkuikens gebeurt in 4 voedersilo s tussen de bestaande pluimveestallen, van respectievelijk 2 x 50 m³ en 2 x 30 m³. Voor de rundvee is een sleufsilo voorzien voor de opslag van m³ groenvoeders. Watervoorziening De inrichting beschikt over twee grondwaterwinningen: De boorput 1 onder stal 1 met een diepte van 145 m en een opgepompt debiet van maximaal 5 m³/dag en m³/jaar; De boorput 2 tussen stal 3 en 4 met een diepte van 149 m en een opgepompt debiet van maximaal 25 m³/dag en m³/jaar. Er wordt water opgepompt uit het Zand van Berchem(HCOV-code 0254). Regenwater van de woning wordt opgevangen in een citerne van 20 m³. Regenwater van stal 2 wordt opgevangen in twee citernes van elk 20 m³. Bij de pluimveestallen 3 en 4 zijn 2 hemelwaterciternes voorzien van elk 20 m³. Opslag fossiele brandstoffen

279 Er is een bovengrondse dubbelwandige tank vergund van l in stal 1, met een verdeelslang. Tussen stal 3 en 4 is er een tank voorzien voor de opslag van l petroleum. Het betreft een bovengrondse, dubbelwandige houder. Een noodstroomgenerator is voorzien achter het technisch lokaal van 40 kw (50%). Terreinverharding Er is een betonverharding aanwezig voor de stallen 3 en 4, langs de straatkant, en tussen de stallen 3 en 4. Rond stal 1 is er ook betonverharding. Kadaveropslag Er is een gekoelde kadaveropslag aanwezig voor de stallen 3 en 4 aan de straatkant. Groenscherm en materialen Er is een groenscherm aangeplant ten noorden-noordoosten-noordwesten van de pluimveestallen 3 en 4. Dit groenscherm zal 6 m breed zijn (als uitgegroeid), conform de bijzondere voorwaarden van de vergunning dd. 16/08/2012. De rundveestallen 1 en 2 zijn uitgevoerd in rode baksteen, en geprofileerde staalplaat (stal 2), in combinatie met zwarte golfplaten als dakbedekking. De pluimveestallen zijn uitgevoerd in grijze beton en geprofileerde staalplaat, en de voorgevel uit rode baksteen, in combinatie met zwarte golfplaten als dakbedekking Beschrijving toekomstige bedrijfsinfrastructuur Van De Locht Guy De inplanting van de stallen en gebouwen in de gewenste situatie wordt weergegeven in onderstaande figuur. Tabel: Overzicht stallen en bedrijfsgebouwen in de gewenste toestand Stal Diercategorie Beschrijving stal Staltype 1 Runderen 30 runderen <1 jaar Natuurlijke ventilatie 30 runderen 1-2 jaar Opslag m³ mengmest 2 Runderen 40 zoogkoeien Natuurlijke ventilatie Opslag 60 ton stro opslag 3 Pluimvee slachtkippen Mechanische ventilatie, traditionele stal. 4 Pluimvee slachtkippen Mechanische ventilatie, systeem P (fase 1) Pluimvee slachtkippen Mechanische ventilatie, systeem P (fase 1) Pluimvee slachtkippen Mechanische ventilatie, systeem P (fase 2) Pluimvee slachtkippen Mechanische ventilatie, systeem P (fase 2) Pluimvee slachtkippen Mechanische ventilatie, systeem P-6.4. Mestvaalt 300 m³ vaste mest Sleufsilo m³ groenvoeders Stallen Er worden 4 nieuwe pluimveestallen voorzien naast de bestaande pluimveestallen (2 stallen in fase 1, en 2 stallen in fase 2). Deze pluimveestallen worden eveneens voorzien van het AEA-systeem P Deze stallen worden op Niet-technische samenvatting Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 10/32

280 dezelfde manier uitgevoerd als de bestaande stal 4. Achter elke nieuw te bouwen stal wordt eveneens een stofbak voorzien. Mestopslag De kippenmest wordt na elke ronde onmiddellijk door een erkende ophaler opgehaald en geëxporteerd. In de nieuwe situatie wordt het reinigingswater van het reinigen van de nieuw te bouwen kippenstallen opgevangen in 2 citernes van 20 m³ (1 citerne per twee stallen, dus 1 citerne in fase 1 en 1 citerne in fase 2). Aan de bestaande mestopslag wordt niets gewijzigd. Voederopslag Bij de nieuw te bouwen stallen worden telkens 4 voedersilo s van 50 m³ bijgeplaatst per twee stallen. In totaal zouden dus 8 x 50 m³ voedersilo s bijkomen. Watervoorziening Bij de nieuwe stallen worden twee nieuwe boorputten voorzien (1 boorput per twee stallen), met een diepte van 149 m zoals de laatst aangelegde boorput bij stal 3 en 4. Het debiet van de grondwaterwinning zal in de toekomst verhoogd worden: m³/j uit 3 boorputten in fase 1 en m³/j uit 4 boorputten in fase 2. Voor de nieuwe stallen zullen per twee stallen telkens 2 hemelwaterputten van 20 m³ aangelegd worden. Voor de reiniging zal hemelwater gebruikt worden. Aan de bestaande hemelwateropslag wijzigt er niets. Opslag fossiele brandstoffen Er is een mazouttank van l vergund in stal 1, in de plaats hiervan zal echter een tank van l geplaatst worden in stal 2, dit wordt een bovengrondse dubbelwandige tank met verdeelslang. Bij de nieuw te bouwen stallen wordt telkens een bovengrondse dubbelwandige petroleumtank van l geplaatst per twee stallen. Terreinverharding Er is een bijkomende betonverharding voorzien vooraan de nieuwe stallen. Kadaveropslag Voor de nieuwe stallen komt er ook een bijkomende gekoelde kadaveropslag. Groenscherm en materialen Rond de nieuw te bouwen stallen wordt ook een groenscherm voorzien analoog aan het reeds aangelegde groenscherm rond de bestaande stallen 3 en 4. De nieuwe stallen worden in dezelfde materialen uitgevoerd als de bestaande pluimveestallen. Niet-technische samenvatting Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 11/32

281 Plan toekomstige bedrijfsinfrastructuur

282 1.5 BEDRIJFSEXPLOITATIE Huidige exploitatiecyclus De pluimveehouderij is een slachtkippenhouderij. De infrastructuur voor het uitbaten van een slachtkippenbedrijf is vrij eenvoudig. De slachtkippen worden in één grote ruimte ondergebracht waarin de dieren vrij rondlopen. De vloer is gebetonneerd, al dan niet gepolierd. Op deze vloer wordt een strooisellaag van vlas aangebracht. De kuikens worden op het bedrijf gebracht als ééndagskuikens. Normaal worden de slachtrijpe dieren na zes weken van het bedrijf afgevoerd. De dieren worden niet meer omgehokt. Om hygiënische redenen wordt er voor gezorgd dat alle dieren bij de opzet van de stallen dezelfde ouderdom hebben. Normaal gezien worden de stallen gelijk opgevuld. Op deze manier kan, wanneer zich een besmettelijke ziekte zou voordoen, deze snel onder controle gebracht worden en is een blijvende besmetting op het bedrijf uitgesloten. Op week 5 (na 35 dagen) wordt er 20 % van de kippen tussentijds uitgeladen. Na dagen (6 weken) worden de overige kippen weggeladen. Tussen iedere ronde wordt de stal zorgvuldig gereinigd. Vooreerst wordt de aanwezige mest uit de stal verwijderd. Vervolgens wordt de stal geborsteld. Daarna wordt de stal verder met water gereinigd. Dit gebeurt door het inweken van de stal, door verneveling van water gedurende de nacht. Vervolgens wordt de stal grondig gereinigd en grondig ontsmet. Het reinigingswater wordt opgevangen in een citerne van 20 m³ voor de stal. De reiniging van de stal gebeurt door een gespecialiseerde firma. Gedurende deze periode is de stal gedurende één week leeg. Op deze wijze worden ongeveer 7-7,5 ronden per jaar afgemest. De mest van de dieren wordt gedurende de opkweek opgevangen in de strooisellaag en wordt na elke ronde afgevoerd van het bedrijf. Alle mest uit de stallen gaat naar een mestverwerkingsinstallatie of wordt geëxporteerd. Er wordt gewerkt volgens het Belplume-kwaliteitssysteem. Het rundveebedrijf is een mestveebedrijf. De runderen worden gehuisvest in stroboxen. De kalveren worden geboren op het bedrijf zelf, en zullen verder als vleesrund gehouden wroden. De runderen zitten voor een groot deel van het jaar op de weide Toekomstige exploitatiecyclus In de toekomstige situatie zullen er 4 nieuwe pluimveestallen gebouwd worden. In de nieuwe situatie zullen er slachtkippen kunnen gehuisvest worden op de inrichting in de Veldvoort 14. Er zullen dus in de toekomst meer dieren op hetzelfde bedrijf afgemest worden. Er zal op dezelfde manier gewerkt worden als in de huidige situatie. Aan de rundveestapel zal niets wijzigen. 2 BESCHRIJVING REFERENTIESITUATIE EN EFFECTEN PER DISCIPLINE VOOR VOORLIGGEND PROJECT In het MER werd vertrekkende vanuit een gedetailleerde beschrijving van het project en de referentiesituatie van het gebied een inschatting gemaakt van de huidige en toekomstige effecten die het project veroorzaakt en zal veroorzaken. Daar waar noodzakelijk en/of mogelijk werden milderende maatregelen voorgesteld om de begrote effecten te milderen tot een aanvaardbaar niveau.

283 De beoordeling in het MER is gebeurd op basis van een 7-delige waardeschaal, gaande van negatieve, matig negatieve, gering negatieve, geen of verwaarloosbare, gering positieve, matig positieve tot positieve effectbeoordeling. Het nulalternatief is het scenario waarbij geen uitbreiding gerealiseerd wordt. Volgens dit scenario kan het bedrijf verder uitgebaat worden tot 09/02/2032. Voor het nulalternatief zijn de milieueffecten zoals deze verder in de effectenbespreking van de referentiesituatie besproken van toepassing tot het verlopen van de huidige vergunning. De referentiesituatie die beschreven wordt in de verschillende disciplines van deze MER betreft de situatie van het bedrijf Van De Locht Guy in de actuele toestand. 2.1 GEUR EN LUCHT Actuele situatie Inzake de discipline lucht werd de impact van het bedrijf bekeken inzake geurhinder, stofhinder, ammoniakemissie en emissie broeikasgassen. Het bedrijf van Guy Van De Locht is gelegen Veldvoort 14 te 2990 Wuustwezel, in agrarisch gebied. De bedrijfsomgeving wordt gekenmerkt door zijn agrarisch karakter. In de nabije omgeving zijn nog een aantal veeteeltbedrijven aanwezig. De 2 pluimveestallen aanwezig op het bedrijf huisvesten in de huidige situatie stuks slachtkuikens. Het aantal waarderingspunten voor pluimvee in de huidige situatie bedraagt 185 punten. Op basis van deze gegevens geeft Vlarem II een te respecteren afstand van 250 meter aan. Aangezien de inrichting op ongeveer 930 m ligt van de hindergevoelige gebieden, wordt in de huidige situatie ruimschoots voldaan aan de verbods- en afstandsregels zoals opgenomen in Vlarem. Voor de runderen zijn er geen verbods- en afstandsregels van toepassing Effecten In de huidige situatie gaat het bedrijf gepaard met: Een geuremissie van OU E/s. Deze geuremissie veroorzaakt samen met de emissies van andere bedrijven behorende tot dezelfde bronnencluster een negatief effect op 35 particuliere woningen (woningen horende bij bedrijven niet meegerekend) in agrarisch gebied. Er is een negatief effect voor 37 woningen in woongebied met landelijk karakter, en voor 157 woningen in woonuitbreidingsgebied. Volgens de afstandsregels is er geen of verwaarloosbaar effect. De huidige PM10-emissie bedraagt kg. In de huidige situatie is er voor PM10 geen enkele woning die een zeer belangrijke of belangrijke bijdrage ondervindt. Er zijn 3 woningen (waarvan 1 woning behorende tot een landbouwbedrijf 2) die een beperkte bijdrage ondervinden met name tussen 1% en 3% van 31,3 µg/m³. Ook de eigen bedrijfswoning ondervindt een beperkte bijdrage. (maar effecten op eigen terrein vallen in feite buiten het beoordelingskader). De huidige PM2,5-emissie bedraagt 114 kg. Voor de PM2,5- concentraties ondervindt geen enkele woning een bijdrage (< 1% van 25 µg/m³). Er wordt voor PM2,5 geen rekening gehouden met 20% reductie omwille van de stofbak. Niet-technische samenvatting Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 14/32

284 In de huidige situatie is er een ammoniakemissie van kg N H3/jaar. Voor de verzurende en vermestende impact van deze emissie, wordt verwezen naar de discipline Fauna en Flora. Een broeikasgasemissie (CH 4, N 2O en CO 2) van 576 ton CO 2-equivalenten ten gevolge van de dieren en het verbranden van fossiele brandstoffen. Hiermee heeft het bedrijf een bijdrage van 0,0007% van de CO 2-uitstoot in Vlaanderen. In de nieuwe situatie gaat het bedrijf gepaard met: Een geuremissie van OU E/s in fase 1 en OU E/s in fase 2. De geuremissie in fase 1 veroorzaakt samen met de emissies van andere bedrijven behorende tot dezelfde bronnencluster een negatief effect op 45 woningen in agrarisch gebied (waarvan 9 woningen behorende tot een landbouwbedrijf). Dit is 1 bijkomende woning tov de vergunde situatie. In woongebied met landelijk karakter zijn er 4 bijkomende woningen die een effect (negatief of matig negatief) ondervinden, en er is een verschuiving van woningen van matig negatief naar negatief effect. In woonuitbreidingsgebied zijn er 2 bijkomende woningen die een negatief effect ondervinden. In fase 2 veroorzaakt de geuremissie veroorzaakt samen met de emissies van andere bedrijven behorende tot dezelfde bronnencluster een negatief effect op 38 woningen in agrarisch gebied (dit zijn 3 bijkomende woningen). In woongebied met landelijk karakter zijn er 9 bijkomende woningen die een effect ondervinden, en er is een verschuiving van woningen van matig negatief naar negatief effect. In woonuitbreidingsgebied zijn er 3 bijkomende woningen met een negatief effect. Volgens de afstandsregels is er, zowel in fase 1 als fase 2, geen of verwaarloosbaar effect. Er is nagenoeg geen verschil in geurconcentraties vóór en na verandering voor de meest nabij gelegen woningen op clusterniveau. De stijging van de geurconcentratie blijft beperkt tot 0,5 OUe/m³ of minder. De hoge geurconcentraties van een aantal woningen kan verklaard worden door de ligging binnen de invloedssfeer van de overige bedrijven in de bronnencluster. Uit de berekeningen blijkt ook dat de gewogen impact van het bedrijf Van De Locht op de cluster beperkt is en minder dan 10% bedraagt ter hoogte van de dichtstbijzijnde woningen. Een jaarlijkse PM10-emissie van kg in fase 1 en kg in fase 2 ten gevolge van stalemissies. In de gewenste situatie is er in fase 1 voor PM10 geen enkele woning die een zeer belangrijke bijdrage ondervindt van het project van Van De Locht Guy. Er is 1 woning die een belangrijke bijdrage ondervindt (tussen 3% en 10%) van de beoordelingswaarde. In fase 1 zijn er 7 woningen met een beperkte bijdrage. In fase 2 zijn er 3 woningen die een belangrijke bijdrage ondervinden ( tussen 3% - 10% ) van de beoordelingswaarde voor de beoordeling van het aantal dagen met overschrijding van de daggrenswaarde inzake PM10; t.o.v. de jaargemiddelde PM10 grenswaarde is de bijdrage echter veel beperkter. Er zijn 14 woningen met een beperkte bijdrage, m.n. tussen 1% - 3% van 31,3 µg/m³. Een jaarlijkse PM2,5-emissie van 226 kg in fase 1 en 338 kg in fase 2 ten gevolge van stalemissies. Voor de PM2,5- concentraties wordt geen relevante bijdrage verwacht ter hoogte van de woningen in de omgeving van het bedrijf, en dit zowel in fase 1 als in fase 2. Een ammoniakemissie van kg in fase 1 en kg NH 3/jaar in fase 2. Voor de verzurende en vermestende impact van deze emissie, wordt verwezen naar de discipline Fauna en Flora. Een broeikasgasemissie (CH 4, N 2O en CO 2) van 757 ton in fase 1 en 938 ton CO 2-equivalenten in fase 2 ten gevolge van de dieren en het verbranden van fossiele brandstoffen. Hiermee heeft het bedrijf een bijdrage van 0,001% van de CO 2-uitstoot in Vlaanderen. Opmerking : ten aanzien van de hierboven opgenomen evaluatie dient aangegeven te worden dat de impact binnen de eigen bedrijfsgrens in feite niet dient beoordeeld te worden. Niet-technische samenvatting Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 15/32

285 2.1.3 Milderende maatregelen Het bedrijf maakt in de huidige situatie reeds gebruik van het ammoniakemissiearme stalsysteem P-6.4. Warmtewisselaar met luchtmengsysteem voor droging strooisellaag' voor stal 4. De bestaande pluimveestallen 3 en 4 zijn ook voorzien van een stofbak met verhoging van het emissiepunt (op7,35 m) achteraan de stal. Een stofbak zorgt voor de reductie van de stofuitstoot. Dit steunt op het principe om lucht af te buigen. De horizontale luchtstroom wordt omgebogen naar een verticale luchtstroom, waardoor de emissies hoger zullen uitgestoten worden. Een bijkomend voordeel valt te verwachten doordat er meer stof ter plekke zal neerslaan. Er kan dus vanuit gegaan worden dat dit een reducerend effect heeft op de stofemissies van het bedrijf. Dit werd reeds in rekening gebracht in de berekeningen. Als geurbeïnvloedende maatregelen inzake voeder en voederwijze wordt in de BBT-studie het toedienen van meerfasenvoedering aangehaald. Doordat de voeders beter afgestemd zijn op de specifieke behoefte van de dieren, daalt de stikstofexcretie in de mest. Ook toediening van eiwitarm voeder heeft een significante reductie in de stikstofexcretie in de mest tot gevolg. Het bedrijf maakt gebruik van meerfasenvoeders met verlaagd fosforgehalte en ruw eiwitgehalte. Dit effect is niet meegenomen in de berekening van de geurconcentraties, De bekomen resultaten zijn dus een worst-case scenario. Bij het vullen van de silo s wordt gebruik gemaakt van stofzakken. De stallen worden op regelmatige basis intensief gereinigd. Dit resulteert in een beperking van de geuremissie. Op het bedrijf is reeds een gekoelde kadaveropslag voorzien. Het aantal transporten op het bedrijf wordt geoptimaliseerd, waardoor stofopwaaiing, slijtage emissies en emissies van verbrandingsgassen door het verbruik van mazout wordt beperkt. Het bedrijfsterrein wordt zo goed als kan proper en stofvrij gehouden. Er is een groenscherm aangeplant ten noorden-noordoosten-noordwesten van de pluimveestallen 3 en 4. Dit groenscherm zal 6 m breed zijn (als uitgegroeid), conform de bijzondere voorwaarden van de vergunning dd. 16/08/2012. Door het bedrijf geplande maatregelen: De nieuwe stallen worden eveneens voorzien, net als de bestaande stal 3, van een ammoniakemissiearm systeem. Het systeem is idem aan dat van de bestaande stal, nl. P-6.4 Warmtewisselaar met luchtmengsysteem voor droging strooisellaag'. De nieuwe stallen worden ook voorzien van een stofbak achteraan de stal, analoog aan stal 3 en 4. Hiervoor werd met een stofreductie rekening gehouden van 20%. Er wordt een bijkomende gekoelde kadaveropslag voorzien. In de nieuwe situatie wordt een groenscherm voorzien, analoog aan dat van het bestaande groenscherm rond de pluimveestallen. Verdere mogelijkheden of aanbevelingen Niet-technische samenvatting Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 16/32

286 Gezien luchtwassers op pluimveestallen met grondhuisvesting moeilijk toepasbaar zijn, lijken volgende maatregelen op het bedrijf best inpasbaar: - goed strooiselmanagement -> mogelijke reductie: 10-50% 2.2 WATER Actuele situatie De grondwaterkwetsbaarheidskaart geeft het studiegebied aan als zijnde zijnde Ca1/Cc zeer kwetsbaar tot weinig kwetsbaar. De Antwerpse Noorderkempen bestaat uit een afwisseling van zeer kwetsbare en weinig kwetsbare gebieden. De veiligste benadering is het hele gebied van de Antwerpse Noorderkempen als zeer kwetsbaar voor te stellen. De deklaag varieert van geen deklaag over een deklaag kleiner dan 5 m en of zandig tot een deklaag groter dan 5 m. De dikte van de onverzadigde zone waar er geen deklaag is, is kleiner dan 10 m waardoor het als zeer kwetsbaar voor verontreiniging van het grondwater wordt beschouwd. Ter hoogte van het bestaande bedrijf zijn er natte zandgronden (Zeg) en zeer natte lemige zandbodems (w-sfg). Aan de natte bodems wordt een gemiddelde grondwaterstand schommelend tussen 15 en 100 cm-mv (cm onder maaiveldniveau) gekoppeld, aan de zeer natte bodems en een gemiddelde grondwaterstand schommelend tussen 5 en 65 cm-mv (cm onder maaiveldniveau). De nieuw te bouwen kippenstallen komen op dezelfde bodemtypes als de bestaande stallen. De exploitant beschikt over twee bedrijfseigen grondwaterwinningen in het Kempens aquifer, meer specifiek in het Mioceen Aquifer (HCOV 0250) met name in de Zanden van Berchem en/of Voort (HCOV 0254) met een diepte van de boorput van respectievelijk 145 m-mv en 149 m-mv met een jaarlijks debiet van respectievelijk m³/j (5 m³/d) en m³/j (25 m³/d). In het rapport Grondwater in Vlaanderen Het Centraal Kempisch Systeem (VMM, 2008) wordt er voor de Zanden van Berchem en/of Voort een gemiddelde doorlatendheid van 6 m/dag (range 0,03-18 m/dag) en een gemiddelde en maximale dikte van respectievelijk 27 en 170 m vermeld. Het grondwaterlichaam CKS_0200_GWL_2 heeft een dikte van 72 tot 336 meter. In het rapport 'Grondwaterbeheer in Vlaanderen - Het onzichtbare water doorgrond' (Anoniem, 2006) wordt het grondwaterlichaam CKS_0200_GWL_2 gekarakteriseerd door een maximale dikte van 54 m, een doorlatendheid van 0, m/dag en een transmissiviteit van m²/dag. Lebbe & Vandenbohede (2004) vermelden een horizontale doorlatendheid van 0,8 m/dag voor het Kempens aquifersysteem en een bergingscoëfficiënt nabij de watertafel S 0 van 0,08 m³/m². Op basis van de watertoetskaart zijn de percelen waarop de bestaande en nieuw te bouwen stallen komen, gelegen in niet overstromingsgevoelig, matig gevoelig voor grondwaterstroming en niet-infiltratiegevoelig. In het studiegebied bevinden zich geen winningen voor openbare drinkwatervoorziening. In een straal van 1 km rond het bedrijf bevinden zich nog 25 vergunde grondwaterwinningen waarvan allemaal in het Kempisch aquifer. De dichtste bedrijfsvreemde grondwaterwinning in de vergunde toestand is deze in Veldvoort 16 op ongeveer 150 m ten zuidwesten van grondwaterwinning F van het bedrijf. In fase 1 is de nieuw te boren grondwaterwinning tussen stal 5 en 6 (grondwaterwinning H) gelegen op 240 m van de grondwaterwinning in de Veldvoort 16. De dichtste grondwaterwinning voor de nieuw te boren grondwaterwinning tussen stal 7 en 8 (grondwaterwinning I) in fase 2 is gelegen in de Polderstraat 36 op 209 m ten oosten van het bedrijf. De grondwaterwinningen van het bedrijf vertegenwoordigen samen in de vergunde situatie 6 %, in fase 1 van de nieuwe situatie 8,5 % en in fase 2 van de nieuwe situatie 12 % van de vergunde hoeveelheden in het studiegebied. Hydrografisch situeert het studiegebied zich in het Maasbekken, subhydrografisch in de zone Weerysebeek van monding Weehagensebeek (excl.) tot monding in Mark'. Het bedrijf water af naar achter toe in de Veldvoortloop, een waterloop van 2 de categorie. Niet-technische samenvatting Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 17/32

287 Op m ten noorden van het bedrijf bevindt zich een VMM-meetpunt in de Veldvoortloop ter hoogte van het kruispunt Huisheuvel en Heivelden. De Prati-index geeft matig verontreinigd aan. Sinds 1997 zijn er geen BBI (Biotische Index) metingen meer uitgevoerd. Op dezelfde plaats is er ook een MAP-meetpunt waarbij er gedurende de laatste 2 jaar in de maand januari en februari telkens een nitraatconcentratie van meer dan 50 mg NO3/l wordt vastgesteld om dan in mei te dalen tot minder dan 5 mg NO3/l. De effecten die zich voordoen bij de huidige exploitatie worden, om onnodige herhalingen te vermijden, opgenomen bij de bespreking van de effectinschatting en de analyse van de geplande situatie. Op deze wijze komt onmiddellijk het verschil tussen de effecten in de huidige en de geplande situatie duidelijk tot uiting Effecten De bouw van de nieuwe stal vereist een bronbemaling gedurende de aanlegfase. De invloedssfeer van de bemaling reikt enkel tot binnen het bedrijfsterrein zelf, waardoor wordt uitgegaan van geen of een verwaarloosbaar effect. Inzake de eigen grondwaterwinning wordt er zowel in de huidige als de toekomstige situatie geen of een verwaarloosbaar effect op naburige grondwaterwinningen veroorzaakt zolang de grondwaterinning van de buur niet is aangelegd. Op het bedrijf is er zowel in de huidige als toekomstige situatie opslag van bepaalde risicostoffen. Het ontbreken van een periodieke keuring in de huidige situatie wordt beoordeeld als een negatief effect. Door de beveiligde opslag en de periodiek uitgevoerde controles wordt de toekomstige situatie beoordeeld als een gering negatief effect. Opslag van reinigings-, ontsmettings-, en ongediertebestrijdingsmiddelen worden beoordeeld als een gering negatief effect doordat gebruik gemaakt wordt van erkende producten die op een veilige plaats worden gestockeerd. Zowel in de huidige als de toekomstige situatie is er voldoende opslag van reinigingswater en perssappen afkomstig van de opslag van groenvoeder, hierdoor wordt uitgegaan van een gering negatief effect. Aangezien er geen opslag is van kippenmest en peilputten niet vereist zijn, wordt zowel in de huidige situatie als in de toekomstige situatie uitgegaan van geen effect. Door voldoende opslagcapaciteit van rundveemest wordt zowel in de huidige als toekomstige situatie uitgegaan van een gering negatief effect. In de huidige situatie infiltreert het hemelwater dat valt op de verharding in de bodem rond het bedrijf. Het hemelwater dat valt op de bestaande kippenstallen, rundveestal 2 en de woning wordt opgevangen in hemelwaterputten. Het hemelwater dat valt op rundveestal 1 infiltreert in de bodem. In de huidige situatie wordt dan ook uitgegaan van geen of verwaarloosbaar negatief effect. In de toekomstige situatie blijft de waterhuishouding van de bestaande toestand behouden. Het hemelwater van de nieuw aan te leggen betonverharding, infiltreert in de nabij liggende bodem. Het hemelwater dat valt op elke nieuw te bouwen kippenstal wordt opgevangen in een hemelwaterput van 20 m³, waarna het overloopt in een infiltratievoorziening met een infiltratieoppervlakte van 260 m² en een buffervolume van 162 m³. In de toekomstige situatie is voldaan aan de stedenbouwkundige verordening waardoor er wordt uitgegaan van geen of verwaarloosbaar negatief effect. Het huishoudelijk afvalwater van de woning wordt zowel in de huidige als toekomstige situatie geloosd op het oppervlaktewater na behandeling in een individuele zuiveringsinstallatie. Er wordt uitgegaan van een gering negatief effect. Niet-technische samenvatting Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 18/32

288 Zowel in de huidige als in de toekomstige situatie is het totale werkelijk waterverbruik < of = de theoretische waterbehoefte waardoor wordt uitgegaan van geen of verwaarloosbaar effect inzake waterverbruik. Door het gebruik van hemelwater voor laagwaardige toepassignen en het gebruik van grondwater voor hoogwaardige toepassingen in de huidige en de toekomstige situatie wordt er uitgegaan van een matig negatief effect Milderende maatregelen Door het bedrijf genomen maatregelen: Er geen bedrijfsafvalwater geloosd Gebruik van erkende producten De stallen worden eerst droog gereinigd alvorens nat schoon te spuiten Periodieke reiniging verharde oppervlakten om afspoelen potentiële verontreiniging te voorkomen Door het bedrijf geplande maatregelen: Het hemelwater van de nieuw te bouwen kippenstallen zal opgevangen en zal gebruikt worden voor het reinigen van de nieuwe kippenstallen. Het hemelwater dat valt op de nieuw te bouwen kippenstal zal geïnfiltreerd worden vooraleer het vertraagd afgevoerd wordt naar de gracht. Verdere mogelijkheden of aanbevelingen: Volgende tips zijn belangrijk voor een duurzaam watergebruik op bedrijfsniveau: Herstel lekken zo snel mogelijk en laat het water niet onnodig lopen Verder gebruik maken van een waterzuinige hogedrukreiniger. Hiermee kan het waterverbruik in vergelijking met een klassieke tuinslang tot de helft teruggebracht worden. De meest efficiënte hogedrukreinigers hebben een debiet van 6,5 l/min. Zowat alle types laten het gebruik van alternatieve waterbronnen vrij van bezinkbare deeltjes- toe. Bij gebruik van niet-leidingwater raden de producenten een extra voorfilter aan. Zorg bij het gebruik van een hogedrukreiniger altijd voor voldoende verluchting. Gebruik van goede drinkbakken, nippels en dergelijke. Vermijd mors- en lekverliezen door het afstellen van vlotter, 2.3 BODEM Actuele situatie Geologie Ter hoogte van het bedrijf en de percelen zijn de Zanden van Berchem en/of Voort de dagzomende laag. Deze formatie wordt gevormd door grijs halfgrof tot grof glimmerhoudende, kwartsrijke zanden met regelmatig dunne klei. Niet-technische samenvatting Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 19/32

289 Bodem Het bedrijf is gelegen in een gebied met bodemkenmerken Zeg en w-sfg en omgeven door Zdg. Het bedrijf en de omgeving ligt in een gebied van lemig zand (S) en zand (Z), Het landbouwperceel waarop de nieuw te bouwen stallen komen, werden in 2014 en 2013 gebruikt voor akkerbouw, meer in het bijzonder voor het telen van maïs Effecten Behoudens bij calamiteiten kunnen de effecten op de bodem als verwaarloosbaar tot hooguit beperkt beschouwd worden. Hierbij wordt er uiteraard van uit gegaan dat aan alle wettelijke bepalingen voldaan wordt m.b.t. o.a.: Opslag van brandstoffen Bodemverzet 2.4 GELUID Actuele situatie Op basis van de gegevens die afgeleid kunnen worden van de topografische kaart, orthofoto, het terreinbezoek wordt een inschatting gemaakt van de voornaamste geluidsproducerende elementen in de bedrijfsomgeving. De onmiddellijke bedrijfsomgeving wordt gekenmerkt door zijn agrarisch karakter. Deze activiteiten leveren een bijdrage aan de geluidsbelasting. In de nabije omgeving (straal 750 m) zijn een 8-tal veeteeltbedrijven aanwezig. Binnen een straal van ongeveer 200 m van de bedrijfspercelen (Figuur 2 in bijlage), liggen er 9 woningen, waarvan er 3 behoren tot een landbouwbedrijf. Kwetsbare gebieden zijn op meer dan 500 m afstand gelegen van geluidsemissies van het bedrijf Van De Locht Guy. Op ca 920 m ten O van het bedrijf is de N1 (Bredabaan) gelegen. Permanente geluidshinder van het verkeer van deze weg is mogelijk. Er zijn in deze studie geen meetresultaten beschikbaar. Als referentiewaarde voor het oorspronkelijk omgevingsgeluid in stille agrarische gebieden kan dan voor het L A95,1h voor de dagperiode 35 db(a), avondperiode 30 db(a) en 25 db(a) voor de nachtperiode gehanteerd worden. Deze waarden liggen bijgevolg 10 db(a) lager dan de milieukwaliteitsnormen voor agrarische gebieden. Dit zijn echter normale waarden voor het oorspronkelijke omgevingsgeluid in agrarisch gebied wanneer er geen stoorbronnen zijn in de onmiddellijke omgeving. Bijvoorbeeld voor agrarische gebieden waar er geen autosnelwegen of drukke primaire wegen binnen een straal van 2 km of geen industriegebieden binnen een straal van 500 m gelegen zijn Effecten Voor de discipline geluid worden de relevante geluidsbronnen op het bedrijf bepaald, zijnde de continue geluidsbronnen (ventilatoren) en de incidentele geluidsbronnen (transporten). De beoordelingspunten zijn de dichtste woning en 200 m van de perceelsgrens van het bedrijf. De onmiddellijke bedrijfsomgeving wordt gekenmerkt door zijn agrarisch karakter. Deze activiteiten leveren een bijdrage aan de geluidsbelasting. In de nabije omgeving (straal 750 m) zijn een 8-tal veeteeltbedrijven aanwezig. Niet-technische samenvatting Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 20/32

290 Binnen een straal van ongeveer 200 m van de bedrijfspercelen, liggen er 9 woningen, waarvan er 3 behoren tot een landbouwbedrijf. Kwetsbare gebieden zijn op meer dan 500 m afstand gelegen van geluidsemissies van het bedrijf Van De Locht Guy. Op ca 920 m ten O van het bedrijf is de N1 (Bredabaan) gelegen. Permanente geluidshinder van het verkeer van deze weg is mogelijk. Er zijn in deze studie geen meetresultaten beschikbaar. Als referentiewaarde voor het oorspronkelijk omgevingsgeluid in stille agrarische gebieden kan dan voor het L A95,1h voor de dagperiode 35 db(a), avondperiode 30 db(a) en 25 db(a) voor de nachtperiode gehanteerd worden. De aanname van het oorspronkelijk omgevingsgeluid van een stil agrarisch gebied is een worst-case scenario. De voornaamste continue geluidsbronnen zijn de ventilatoren. In de huidige situatie zijn er 23 ventilatoren aanwezig in de bestaande pluimveestallen 3 en 4. Aan de achterkant van de pluimveestallen is een stofbak geplaatst. De rundveestallen, stal 1 en stal 2, worden op een natuurlijke manier geventileerd. In de toekomstige situatie worden 4 nieuwe pluimveestallen voorzien naast de bestaande pluimveestallen (2 stallen in fase 1 en 2 stallen in fase 2). Deze stallen worden op dezelfde manier uitgevoerd als de bestaande stal 4. Elke nieuwe pluimveestal is voorzien van 12 ventilatoren. Achter elke nieuw te bouwen stal wordt eveneens een stofbak voorzien. In de bestaande situatie zijn er dus 23 ventilatoren in totaal. In de toekomstige situatie, fase 1, zullen er in totaal 47 ventilatoren aanwezig zijn, in de toekomstige situatie, fase 2, zijn er in totaal 71 ventilatoren in de stallen. De ventilatoren zijn aanwezig in de stallen en zijn geplaatst in een stofbak. Deze stofbak is volledig afgesloten, met een opening naar boven. Hierdoor zal het geluid van de ventlatoren gedempt worden. De stofbak achter het luchtkanaal zorgt immers voor een demping van het geluid van de ventilatoren. De ventilatoren zitten a.h.w. in een afgesloten kast. Daarom rekenen we voor deze ventilatoren met een geluidsvermogenniveau van 75 db(a) i.p.v. met 85 db(a). Dit is een meer realistische aanname voor ventilatoren geplaatst in een stofbak. Een demping van 10 db(a) voor de ventilatoren kan verantwoord worden. Voor de continue bronnen en voor de incidentele bronnen wordt getoetst aan de richtwaarde voor nieuwe inrichtingen (=grenswaarde). Dit aangezien de basisvergunning van het bedrijf dateert van voor 1993, maar de pluimveestallen pas gebouwd werden in In de huidige toestand kunnen we stellen dat er voor het specifiek geluid van de continue bronnen geen overschrijding is van de grenswaarde voor nieuwe inrichtingen voor alle beoordelingsperiodes en ter hoogte van de verschillende beoordelingspunten. Er is een verhoging van het oorspronkelijke omgevingsgeluid tijdens de dag-, avond- en nachtperiode ter hoogte van de beoordelingspunten. Ter hoogte van alle beoordelingspunten is er een verhoging van het omgevingsgeluid. Tijdens de dagperiode is deze verhoging < 1 db(a). Er wordt voldaan aan de grenswaarde voor een nieuwe inrichting. Volgens het significantiekader wordt er dus geen of verwaarloosbaar effect begroot (0). Tijdens de avond- en nachtperiode is de verhoging van het omgevingsgeluid > 1 db(a). Er is een gering negatief effect (-1). Voor de incidentele bronnen voldoet het specifiek geluid ter hoogte van de verschillende beoordelingspunten tijdens de dag aan de grenswaarde voor een nieuwe inrichting. De meeste transporten gebeuren overdag. Uitzonderlijk kan de afvoer van slachtkuikens 's nachts gebeuren. Er wordt hiervoor ook voldaan aan de grenswaarde voor nieuwe inrichtingen. Voor de uitbreidingen fase 1 en fase 2 op zich, geldt hetvolgende: Niet-technische samenvatting Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 21/32

291 In de nieuwe toestand fase 1 wordt er voor de extra continue geluidsbronnen (24 extra ventilatoren op de nieuwe pluimveestallen) voldaan aan de grenswaarde voor een nieuwe inrichting. De verhoging van het omgevingsgeluid is ter hoogte van alle beoordelingspunten tijdens de dag < 1 db(a). Er wordt bijgevolg geen tot verwaarloosbaar effect begroot. Tijdens de avond- en nachtperiode is het omgevingsgeluid > 1 db(a) en < 3 db(a). Er wordt een gering negatief effect verwacht (-1). Voor de nieuwe toestand fase 2 wordt er voor de extra continue geluidsbronnen (24 extra ventilatoren op de nieuwe pluimveestallen) t.o.v. de toekomstige situatoe fase 1 voldaan aan de grenswaarde voor een nieuwe inrichting. De verhoging van het omgevingsgeluid is ter hoogte van de dichtste woning > 1 db(a) en < 3 db(a).). Er wordt een gering negatief effect verwacht (-1). Op 200 m van de perceelsgrens wordt er tijdens de dag- en avond geen tot verwaarloosbaar effect verwacht (0). Tijdens de nacht een gering negatief effect (-1). Er zijn geen nieuwe incidentele bronnen. De transporten die voorkomen zijn reeds bestaande activiteiten. Er is wel een toename van de frequentie van deze transporten in de nieuwe situatie. In de toekomstige toestand is er een toename van het aantal tot 9-10 transporten per week in fase 1 en transporten voor fase 2. Voor de gewenste situatie in zijn geheel de toekomstige situatie fase 1 en voor de toekomstige situatie fase 2, geldt hetvolgende: Voor de gewenste situatie fase 1 is er ter hoogte van de meest nabijgelegen woning een gering negatief effect (- 1) tijdens alle periodes. Op 200 m van de perceelsgrens is er tijdens de dag geen tot een verwaarloosbaar effect (0), tijdens de avond- en nachtperiode is er een gering negatief effect te verwachten (-1). Voor de gewenste situatie fase 2 in zijn geheel is er ter hoogte van de verschillende beoordelingpunten een gering negatief effect te verwachten (-1). Tijdens de nacht is er een negatief effect t.h.v. de meest nabijgelegen woning. Voor de incidentele bronnen voldoet het specifiek geluid ter hoogte van de verschillende beoordelingspunten tijdens de dag aan de grenswaarde voor een nieuwe inrichting. De meeste transporten gebeuren overdag. Uitzonderlijk kan de afvoer van slachtkuikens 's nachts gebeuren. Er wordt hiervoor ook voldaan aan de grenswaarde voor nieuwe inrichtingen. In het verleden zijn er eveneens geen klachten geweest i.v.m. geluidshinder. Voor deze berekeningen werden volgende aannames gedaan: geen afscherming. oorspronkelijk omgevingsgeluid van stille agrarische gebieden Milderende maatregelen Door het bedrijf genomen maatregelen: Ventilatoren zijn computergestuurd en frequentiegestuurd. Tijdens het laden en het lossen worden de motoren van de bedrijfsvoertuigen zoveel mogelijk stilgelegd. Er is reeds een groenaanplant voorzien. De pluimveestallen zijn goed geïsoleerd zodanig dat het geluid van de dieren tot een minimum zal herleid worden. Niet-technische samenvatting Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 22/32

292 De stallen blijven in de mate van het mogelijke afgesloten. De exploitant voorziet stofbakken op de pluimveestallen die het geluid van de ventilatoren zullen dempen Door het bedrijf geplande maatregelen: De exploitant voorziet in een aanvulling van het bestaande groenaanplant. Verdere mogelijkheden of aanbevelingen: Tijdens de werkzaamheden dient de initiatiefnemer er op te letten dat de aannemer de geluidshinder ten gevolge van de werken zo goed mogelijk beperkt en dat het onnodig draaien van de machines en motoren voorkomen wordt. Er moet rekening gehouden worden met een schappelijk start- en einduur van de bouwwerken, enz. Dit opdat hinder naar omwonenden zoveel mogelijk beperkt wordt. Geluidsarme ventilatoren in de nieuwe pluimveestallen In bovenstaande gaan we uit van vantilatoren met een geluidsvermogenniveau (L w) van 85 db(a). Er zijn echter stofbakken aanwezig die het geluid van de ventilatoren zullen dempen. Daarom rekenen we voor deze ventilatoren met een geluidsvermogenniveau van 75 db(a) i.p.v. met 85 db(a). Dit is een meer realistische aanname voor ventilatoren geplaatst in een stofbak. Een demping van 10 db(a) voor de ventilatoren kan verantwoord worden. Er zijn ook geluidsarmere ventilatoren op de markt. Eerder in dit MER spraken we een geluidsvermogenniveau van 71 db(a) tot 85 db(a) voor ventilatoren. Indien we in dit project rekening houden met een geluidsvermogen van de ventilatoren in de twee nieuwe pluimveestallen (fase 1) van 80 db(a) en met een geluidsvermogen van 78 db(a) voor de ventilatoren in de twee nieuwe pluimveestallen (fase 2) dan bekomen we geringere effecten. 2.5 MENS Actuele situatie Woonfunctie en recreatie Het bedrijf van Guy Van De Locht is gelegen Veldvoort 14 te 2990 Wuustwezel op zo n 930 m van het dichtstbijzijnde woonuitbreidingsgebied (O). De bedrijfsomgeving wordt gekenmerkt door zijn agrarisch karakter. In de nabije omgeving zijn nog een aantal veeteeltbedrijven aanwezig. Binnen een straal van ongeveer 200 m van de bedrijfspercelen liggen een 5-tal woningen ten oosten (waarvan 1 behorende tot een landbouwbedrijf), en een 4-tal woningen ten zuidwesten (waarvan 2 behorende tot een landbouwbedrijf. Op 930 m is een woonuitbreidingsgebied gelegen. Overige kwetsbare gebieden zijn op meer dan 500 m gelegen. Tabel: Ligging bedrijf t.a.v. woonfunctie en recreatie Gebied Afstand tot het centrum van Richting Niet-technische samenvatting Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 23/32

293 het bedrijf Woonuitbreidingsgebied 930 m O Woongebied met landelijk karakter 630 m O-ZO-NO Bosgebied 960 m W Op m ten Z bevindt zich een recreatiezone met name gebied voor dagrecreatie, zoals bedoeld volgens het gewestplan en op m een gebied voor verblijfsrecreatie. Landbouw De omgeving van het bedrijf wordt gekenmerkt door een agrarisch grondgebruik. In de omgeving vinden we een afwisseling van akkers en weiden terug. Verspreid binnen het studiegebied bevinden er zich een aantal andere landbouwbedrijven. Verkeer Het bedrijf is gelegen langs de Veldvoort 14 in Wuustwezel, dit is een lokale weg. Op ongeveer 1 km ten Z - ZO van het bedrijf is de gewestweg N1 Bredabaan gelegen. De Bredabaan is de voornaamste aan- en afvoerroutte van het bedrijf. Vrachtwagens die naar het bedrijf komen volgens steeds dezelfde route: de vrachtwagens komen van de Bredabaan via de Lage Weidenstraat of de Kruisweg naar de Veldvoort aangereden, en kunnen op het bedrijf parkeren. Na het lossen en/of laden vervolgen de vrachtwagens de Veldvoort naar de Polderstraat, tot aan de Bredabaan. De aan- en afvoer gebeurt steeds in deze richting Bredabaan Veldvoort Polderstraat Bredabaan. Deze zijn ook de voornaamste aan- en afvoerroute van het bedrijf. Langsheen de lokale wegen vooraleer men op een gewestweg komt, liggen een aantal landbouwbedrijven en een aantal particuliere woningen. Het betreft agrarisch gebied. Langsheen de gewestwegen zelf zijn meerdere woningen gelegen. Langsheen de gewestwegen treft men dan ook woongebied en woongebied landelijk karakter aan. De transporten voor het bedrijf gebeuren niet door een dorpskern, de route langs de gewestweg passeert wel doorheen woonuitbreidingsgebied of woongebied met landelijk karakter. Industrie en bedrijven Er bevinden zich in de nabije omgeving van het bedrijf geen industriezones, zoals bedoeld volgens het gewestplan. Wel is er op 1800 m gebied voor ambachtelijke bedrijven en kmo' s gelegen Effecten In de bestaande situatie vinden er jaarlijks een 303-tal transporten plaats, in de toekomstige situatie worden dit een 709-tal transporten. De verkeersbewegingen zijn in hoofdzaak zware transporten. In een aantal gevallen wordt er materiaal e.d. aan- of afgevoerd via de tractor. De meeste transporten gebeuren zowel in de huidige als in de geplande situatie telkens in de week overdag tussen 7u en 19u. Transporten tijdens het weekend worden steeds zoveel mogelijk vermeden. Enkel de afvoer van de dieren kan 's nachts gebeuren. Het bedrijf is gelegen langs Veldvoort 14 in Wuustwezel, dit is een lokale weg. Op ongeveer 1 km ten Z - ZO van het bedrijf is de gewestweg N1 Bredabaan. De Bredabaan is de voornaamste aan- en afvoerroutte van het bedrijf. Vrachtwagens die naar het bedrijf komen volgens steeds dezelfde route: de vrachtwagens komen van de Bredabaan via de Lage Weidenstraat of de Kruisweg naar de Veldvoort aangereden, en kunnen op het bedrijf parkeren. Na het lossen en/of laden vervolgen Niet-technische samenvatting Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 24/32

294 de vrachtwagens de Veldvoort naar de Polderstraat, tot aan de Bredabaan. De aan- en afvoer gebeurt steeds in deze richting Bredabaan Veldvoort Polderstraat Bredabaan. Op die manier wordt het kruisen van vrachtwagens vermeden. Deze zijn ook de voornaamste aan- en afvoerroutes van het bedrijf. Langsheen de lokale wegen vooraleer men op een gewestweg komt, liggen een aantal landbouwbedrijven en een aantal particuliere woningen. Het betreft agrarisch gebied. Langsheen de gewestwegen zelf zijn meerdere woningen gelegen. Langsheen de gewestwegen treft men dan ook woongebied en woongebied landelijk karakter aan. Er wordt uitgegaan van een gering negatief effect. Er worden geen effecten verwacht op de gezondheid van de mens ten gevolge van geluids-, geur- en stofhinder. Bestrijding van ongedierte gebeurt door een externe firma Milderende maatregelen Door het bedrijf genomen maatregelen Het bedrijf tracht de transporten zoveel mogelijk overdag te laten doorgaan tussen 7u en 19u. Transporten tijdens het weekend worden steeds zoveel mogelijk vermeden. De meeste transporten gebeuren door de dag. Enkel de afvoer van de dieren kan ' s nachts gebeuren. Tijdens het laden en lossen worden de motoren van de bedrijfsvoertuigen zo veel mogelijk afgelegd. Wat betreft het deelaspect geluid worden volgende maatregelen genomen: ventilatoren zijn computergestuurd en frequentiegestuurd op de pluimveestallen is een stofbak voorzien die zorgt voor een demping van het geluid groenaanplant achter de bestaande stallen Voor het deelaspect lucht worden reeds een aantal milderende maatregelen genomen door het bedrijf. Hiervoor wordt verwezen naar de discipline lucht. Door het bedrijf geplande maatregelen Wat betreft het deelaspect geluid worden volgende maatregelen gepland: aanvulling van de bestaande groenaanplant stofbak is voorzien op de nieuwe stal 4 Er worden een aantal maatregelen gepland voor het deelaspect lucht, hiervoor wordt verwezen naar de discipline lucht. Verdere mogelijkheden of aanbevelingen De exploitant kan het aantal benodigde transporten proberen te beperken door te vermijden dat nietvolle transporten gebeuren. Voor het deelaspect geluid wordt er aanbevolen om tijdens de werkzaamheden er op te letten dat de aannemer de geluidshinder zo goed mogelijk wordt beperkt en dat er dient rekening gehouden te worden met een schappelijk start- en eindduur van de bouwwerken. Niet-technische samenvatting Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 25/32

295 De aanbevelingen die gedaan worden voor het deelaspect lucht worden beschreven in de discipline lucht. 2.6 FAUNA EN FLORA Actuele situatie De bedrijfsomgeving bestaat voornamelijk uit minder waardevolle elementen, nl. soortenarm permanent cultuurgrasland (hp), zeer soortenarme, ingezaaide graslanden (vaak tijdelijk) (hx) en akkers op zandige bodem (bs). Ten noordwesten van het bedrijf bevinden zich een aantal waardevolle vegetaties (ppmb). Ten zuiden liggen eveneens een aantal waardevolle vegetaties (hbr, kb,n). Ten oosten liggen ook een aantal waardevolle vegetaties (n, pa, kbp). Het bedrijf en de vegetaties liggen in een speciale beschermingszone habitatgebied of vogelrichtlijngebied. Binnen een straal van ongeveer 1 km rondom het bedrijf komen een aantal waardevolle (w) elementen voor. Eveneens zien we een aantal complexen van minder waardevolle en waardevolle elementen (mw) voorkomen. Daarnaast zijn in de omgeving een aantal elementen aangeduid als minder waardevol. Dit zijn soortenarm permanent cultuurgrasland (hp), zeer soortenarme, ingezaaide graslanden (vaak tijdelijk) (hx) en akkers op zandige bodem (bs). Volgens de kaart met de aanduiding van de natura-2000 gebieden is deze inrichting gelegen in een SBZ (speciale beschermingzone). Het meest nabijgelegen Habitatrichtlijngebied Klein en Groot Schietveld (BE ) situeert zich op ongeveer 3,4 km. Het bedrijf ligt in SBZ-Vogelrichtlijngebied De Maatjes, Wuustwezelheide en Groot Schietveld (BE ). In de ruime omgeving van het bedrijf is geen VEN-gebied gesitueerd. De Maatjes ligt op 4,2 km ten westen van het bedrijf. In een straal van 1 km rond het bedrijf (onmiddellijke omgeving van het bedrijf) liggen een beperkt aantal waardevolle vegetaties, maar geen zeer waardevolle elementen. Binnen een straal van 1 km rond het bedrijf komt een habitatwaardige vegetatie voor. In een straal van 1 km komen geen RBB's (Regionaal Belangrijke Biotopen) voor. Het gaat om de habitatype 9190 (Oude zuurminnende eikenbossen op zandvlakten met Quercus robur) ten NW. Verder komen er, buiten de straal van 1 km van het bedrijf, geen regionaal belangrijke biotopen voor. Als aandachtsgebied wordt het volgende habitattype beschouwd (gelegen in het vogelrichtlijngebied, niet in habitatgebied) : 9190_doel: Oude zuurminnende eikenbossen op zandvlakten met Quercus robur Effecten Direct ecotoopverlies ten gevolge van de nieuwe infrastructuren werd als geen of verwaarloosbaar effect beschouwd, aangezien de nieuwe stallen op een stuk soortenarm tijdelijk grasland komt (hx), dat aangeduid staat als biologisch minder waardevol. Volgens de kaart met de aanduiding van de natura-2000 gebieden is deze inrichting gelegen in een SBZ (speciale beschermingzone). Het meest nabijgelegen Habitatrichtlijngebied Klein en Groot Schietveld (BE ) situeert zich op ongeveer 3,4 km. Het bedrijf ligt in SBZ-Vogelrichtlijngebied De Maatjes, Wuustwezelheide en Groot Schietveld (BE ). In de ruime omgeving van het bedrijf is geen VEN-gebied gesitueerd. De Maatjes ligt op 4,2 km ten westen van het bedrijf. Niet-technische samenvatting Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 26/32

296 Binnen een straal van 1 km rond het bedrijf komt een habitatwaardige vegetatie voor. In een straal van 1 km komen geen RBB's (Regionaal Belangrijke Biotopen) voor. Het gaat om de habitatype 9190 (Oude zuurminnende eikenbossen op zandvlakten met Quercus robur) ten NW van het bedrijf gelegen in SBZvogelrichtlijngebied.. Als aandachtsgebied wordt het volgende habitattype beschouwd (gelegen in het vogelrichtlijngebied, niet in habitatgebied) : 9190_doel: Oude zuurminnende eikenbossen op zandvlakten met Quercus robur. De vegetaties zijn deels habitat. Uit de voorgestelde contouren blijkt duidelijk de verschillen tussen de bestaande situatie en de toekomstige situatie fase 1 en fase 2. Het vergroten van de contouren heeft te maken met een stijging van de ammoniakproductie in de nieuwe situatie. Er kan geconcludeerd worden dat er voor het aandachtsgebied (habitats in SBZ-V) dat we in beschouwing nemen, nl. de habitats volgens de BWK2014, er een beperkte bijdrage te verwachten valt ten gevolge van de verzurende en vermestende deposities van het bedrijf in de huidige situatie voor het habitattype 9190_doel. In de toekomstige situatie wordt dit een relevante bijdrage voor zowel fase 1 als fase 2. Hierdoor dringen zich milderende maatregelen op. Inzake het gebruik van de eigen grondwaterwinning wordt er in de huidige en toekomstige situatie fase 1 en fase 2 uitgegaan van geen of verwaarloosbaar effect rekening houdend met het feit dat de vegetatie in de onmiddellijke omgeving weinig tot niet kwetsbaar is voor verdroging. In de huidige situatie wordt een daling van de watertafel van 10 cm bereikt op 89 m voor de grondwaterwinning van 145 m diepte (put F) en van 190 m voor de grondwaterwinning van 149 m (put G). In de toekomstige situatie wordt een daling van de watertafel van 10 cm bereikt op 58 m voor put F en op 141 m voor put G, H en I. Ook effecten ten gevolge van rustverstoring werden als verwaarloosbaar ingeschat. Voor de thema s direct ecotoopverlies, verdroging, rustverstoring zijn de milieueffecten op fauna en flora te verwaarlozen zodat milderende maatregelen zich niet opdringen Milderende maatregelen Door het bedrijf genomen maatregelen: Voor door het bedrijf genomen milderende maatregelen met effect op fauna en flora wordt verwezen naar de disciplines lucht, water en geluid. Op de bestaande stallen staan reeds stofbakken. Een extra reductie van ammoniak werd hier niet mee in rekening gebracht. Hoewel we kunnen vermoeden dat hoewel er meer stof zal afgevangen worden, dit ook een gunstig effect zal hebben op de ammoniak. Door het bedrijf geplande maatregelen: De nieuwe pluimveestallen zullen conform de ter zake geldende wetgeving uitgerust worden als ammoniakemissie-arme stal volgens het systeem P-6.4. Het systeem P-6.4 betreft : Warmtewisselaar met luchtmengsysteem voor droging strooisellaag. De ammoniakemissie wordt beperkt door het drogen en verwarmen van de mest-strooisellaag door middel van een warmtewisselaar en continu draaiende circulatieventilatoren. De warmtewisselaar zorgt ervoor dat warme ventilatielucht vanuit de stal verse lucht opwarmt. De opgewarmde verse ventilatielucht wordt in geval van nok- of combiventilatie midden bovenin de stal in twee richtingen uitgeblazen. Vervolgens wordt deze lucht door circulatieventilatoren Niet-technische samenvatting Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 27/32

297 vermengd met de warme lucht bovenin de stal en naar de beide staluiteinden gestuwd. In geval van lengteventilatie wordt de opgewarmde verse ventilatielucht door circulatieventilatoren vermengd met de warme stallucht boven in de stal en naar het staluiteinde gedreven dat zich tegenover de ventilatoren bevindt. Via de topgevelwand(en) wordt de lucht terug over de strooisellaag geleid. Door het mengen van de stallucht wordt een gelijkmatige temperatuur in de gehele stal bereikt. De mest-strooisellaag wordt gedroogd en de zware CO2 wordt bij de dieren verdreven. Er worden stofbakken voorzien voor de nieuwe pluimveestallen. Een extra reductie van ammoniak werd hier niet mee in rekening gebracht. Hoewel we kunnen vermoeden dat hoewel er meer stof zal afgevangen worden, dit ook een gunstig effect zal hebben op de ammoniak. Voor verdere door het bedrijf geplande milderende maatregelen met effect op fauna en flora wordt verwezen naar de disciplines lucht, water en geluid. Verdere mogelijkheden of aanbevelingen: Een groenscherm van minstens 6m breed wordt aangelegd ten oosten en noorden van de kippenstallen zodat deze zijden volledig omringd zijn. Het groenscherm bestaat uit een mengeling van streekeigen heesters en/of struiken zoals gelderse roos, haagbeuk, hondsroos, hulst, kardinaalsmuts, lijsterbes, meidoorn, rode kornoelje, sleedoorn, veldesdoorn en hazelaar (plantverband 1x1m, planthoogte 60/80, minstens 5 verschillende soorten), afgewisseld met hoogstammige loofbomen zoals zomereik, wintereik, beuk, wilg, zwarte els, es, esdoorn, notelaar, kastanje, linde (plantverband in rij met onderlinge afstand van 6 à 8 m, minimum plantmaat 8/10). Het groenscherm is voldoende dicht; afgestorven exemplaren worden in het daarop volgende plantseizoen vervangen. Gezien dit reeds opgelegd werd in de vorige vergunning kan deze maatregel verder doorgetrokken worden achter en naast de nieuwe stallen.. Verlagen van ruw eiwit in het voeder: door mengvoer van vleeskuikens aan te vullen met tarwekorrels kan het aandeel ruw eiwit teruggebracht worden. Deze maatregel geeft een ammoniakreductie van 15% (Proeftuin Natura 2000)). Voor de verdere aanbevelingen met effect op fauna en flora wordt verwezen naar de disciplines lucht, water en geluid. 2.7 LANDSCHAP, BOUWKUNDIG ERFGOED EN ARCHEOLOGIE Actuele situatie Rekening houdend met de indeling van Vlaanderen in Traditionele Landschappen (Antrop et a., 2002) is het bedrijf gelegen in het Traditionele Landschap 'Land van Brecht (code )'. Het is een subeenheid van de Traditionele Landschappen de Noorderkempen (code ). Op 750 m ten W is een relictzone gelegen, namelijk Bos en vengebied Westdoorn en domein Sterbos (R10009)'. Op 1,2 km ten Z ligt de relictzone Open Akker Kruisweg (R10034), op 1,4 km ten ZO ligt de relictzone Open akker en kasteel van Wuustwezel (R10035), en op 2 km ten O ligt de relictzone Dal van Hoog boskoop en kasteel Montens (R10036). Op zo n 970 m ten ZO van het bedrijf ligt de ankerplaats Kasteel van Wuuswezel en de Vloeikens (A10008), met aansluitend hieraan de ankerplaats Het Groot Schietveld (A10011). Momenteel is enkel de ankerplaats Het Groot Schietveld bij ministerieel besluit definitief vastgesteld op 08/02/2011. Niet-technische samenvatting Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 28/32

298 Op zo n 750 m ten Z-ZO van het bedrijf is een beschermd stads- en dorpsgezicht gelegen, met name Hoeve Nuytemans met omliggende gronden, en de gebouwen op de hoek van de Kruisweg en het Achterstraatje (OA001642). Dit wordt weergegeven in de figuur. Binnen dit beschermd stads- en dorpsgezicht zijn twee bouwkundige relicten vastgesteld, nl. Hoeve De Ruysscher (ID 14456) en Nuytemanshoeve (ID 14455). Volgens het gewestplan is het bedrijf van Guy Van De Locht volledig gelegen in agrarisch gebied. Het bedrijf ligt in een vlak landschap met blokvormige patronen van vegetaties en open ruimte. Er zijn voornamelijk open ruimtes aanwezig. Het landschap wordt eveneens gekenmerkt door een aantal land- en tuinbouwbedrijven die verspreid voorkomen in het landschap. Het bedrijf ligt op zo n 2 km van de Nederlandse grens. Het bedrijf is in het straatbeeld aanwezig net als een aantal andere landbouwbedrijven, een een aantal particuliere woningen in de Polderstraat. De nieuwe pluimveestallen worden gebouwd naast de bestaande stallen, en worden identiek aan de bestaande stallen uitgevoerd. Rond de nieuwe stallen wordt een gelijkaardig breed groenscherm voorzien zoals nu aangeplant is Effecten Volgens het gewestplan is het bedrijf Van De Locht Guy volledig gelegen in agrarisch gebied. Het bedrijf ligt in een vlak landschap met blokvormige patronen van vegetaties en open ruimte. Het landschap wordt eveneens gekenmerkt door een aantal land- en tuinbouwbedrijven die verspreid voorkomen in het landschap. Het bedrijf is in het straatbeeld aanwezig net als een aantal andere landbouwbedrijven, een een aantal particuliere woningen in de Polderstraat. Het bedrijf is gelegen in het Traditioneel Landschap 'Land van Brecht (code )' in de Noorderkempen. Op 750 m ten W is een relictzone gelegen, namelijk Bos en vengebied Westdoorn en domein Sterbos (R10009)'. Op 1,2 km ten Z ligt de relictzone Open Akker Kruisweg (R10034), op 1,4 km ten ZO ligt de relictzone Open akker en kasteel van Wuustwezel (R10035). Op ca. 5 km van het bedrijfscentrum bevindt zich de vastgestelde ankerplaats Het Groot Schietveld (A10011). Op zo n 750 m ten Z-ZO van het bedrijf is een beschermd stads- en dorpsgezicht gelegen, met name Hoeve Nuytemans met omliggende gronden, en de gebouwen op de hoek van de Kruisweg en het Achterstraatje (OA001642). Binnen het beschermd stads- en dorpsgezicht zijn twee bouwkundige relicten vastgesteld, nl. Hoeve De Ruysscher (ID 14456) en Nuytemanshoeve (ID 14455). Een invloed hierop is dan ook niet te verwachten gezien de afstand. Er wordt ook geen bemaling toegepast tijdens de aanlegfase. Er wordt uitgegaan van geen of verwaarloosbaar effect. Het bedrijf is in het straatbeeld aanwezig net als een paar andere landbouwbedrijven. De gebouwen staan allen geordend en compact opgesteld. Een geordende inplanting van de structuren zorgt voor rust en evenwicht in het ontwerp, alsook voor de samenhorigheid van de gebouwen op het bedrijf. De gebouwen vormen één aansluitend geheel. Er is bij het bedrijf een groenaanplanting aanwezig cfr. de bijzondere voorwaarden van de vergunning dd. 16/08/2012. Dit groenscherm zal 6 m breed zijn (als uitgegroeid). In de nieuwe situatie wordt hetzelfde groenscherm voorzien rond de nieuw te bouwen stallen. Er treedt geen verdere versnippering op van de open ruimte, gezien de uitbreiding gebeurt in het landschap geconcentreerd ter hoogte van het bestaande bedrijf en bestaande stallen. In de toekomstige situatie wordt er eveneens rekening gehouden met een geringe verstoring van het landschap. Niet-technische samenvatting Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 29/32

299 M.b.t. perceptieve aspecten wordt er uitgegaan van een gering negatief effect. Voor de toekomstige situatie worden de nieuwe stallen parallel gebouwd bij de bestaande stallen en gebouwen Milderende maatregelen De genomen maatregelen: Er is reeds een groenaanplant aanwezig op het bedrijf Het bedrijf vormt een verzorgd onderdeel van een agrarisch landschap. De geplande maatregelen: De voor- en achtergevels van de bestaande pluimveestallen bestaan uit rode baksteenmotief, en de zijgevels uit grijze betonpanelen, en een donker dak. Ook de recent gebouwde rundveestal is zo opgebouwd. De woning en de bestaande rundveestaal bestaan uit rode baksteen en een donker dak. Ook de nieuwe stallen zullen identiek aan de bestaande pluimveestallen opgebouwd worden. De nieuwe infrastructuur wordt zodanig ingeplant dat ze een geheel vormt met de bestaande infrastructuren. De nieuwe stal wordt aansluitend gebouwd met de bestaande stallen en gebouwen. De verdere mogelijkheden: Rondom de nieuw te bouwen stallen (ten noord-noordoosten) wordt een groenscherm aangeplant, analoog aan het bestaande groenscherm. Dit wordt een groenscherm van 6 m breed. Niet-technische samenvatting Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 30/32

300 3 EINDCONCLUSIE Het bedrijf van Guy Van De Locht is gelegen Veldvoort 14 te 2990 Wuustwezel. Het bedrijf is op vandaag vergund voor slachtkuikens en 100 runderen. De huidige milieuvergunning heeft een looptijd tot 09/02/2032. Het doel is om een uitbreiding te realiseren in het pluimveebedrijf door de bouw van 4 nieuwe slachtkuikenstallen voor elk stuks pluimvee, of een uitbreiding met slachtkuikens. Dit zou kunnen gebeuren in 2 fasen: 2 stallen van elk slachtkippen in een eerste fase, en nog 2 stallen van slachtkippen in een tweede fase. Deze stallen zullen conform de ter zake geldende wetgeving uitgerust worden als ammoniakemissie-arme stallen. In de nieuwe situatie zal dus een vergunning gevraagd worden voor slachtkuikens in zes stallen (of in een eerste fase, en in een tweede fase). Daarnaast zullen er ook bijkomende boorputten aangelegd worden, en zal het debiet van de grondwaterwinning verhoogd worden. Bij de nieuw te bouwen stallen zal er ook bijkomende petroleumopslag aangevraagd worden. De initiatiefnemer wenst door de uitvoering van het project de economische draagkracht van de inrichting te optimaliseren. Dit om zo een rendabel en concurrentiewaardig bedrijf te bestendigen naar de toekomst. De uitbreiding vraagt een belangrijke financiële inspanning en brengt een grote verandering en reorganisatie teweeg op het bedrijf. Vandaar zal een hernieuwing voor 20 jaar aangevraagd worden. De voornaamste effecten van de bedrijfsexploitatie zijn de bijdrage aan geurhinder, verzuring en vermesting en geluid. Om de milieuhinder zoveel mogelijk te beperken, worden de nieuw te bouwen stallen voorzien van een ammoniakemissiearm systeem. Het systeem is P-6.4., dit systeem omvat een warmtewisselaar met luchtmengsysteem voor droging van de strooisellaag. Alle pluimveestallen worden bovendien voorzien van een stofbak met verhoogde uitlaat (7,35 m). Ook rond de nieuw te bouwen stallen wordt een groenscherm aangeplant, analoog aan het reeds bestaande groenscherm rond de bestaande stallen. Voor de verschillende disciplines (lucht, water, bodem, geluid, fauna en flora, landschap) worden al een hele reeks van milderende maatregelen genomen, en zijn er ook nog reeks van milderende maatregelen gepland door de exploitant. Volgende aanbevelingen kunnen voor het bedrijf meegegeven worden: De exploitant voorziet in de aanplanting van een gelijkaardig groenscherm als het reeds bestaande groenscherm, rond de nieuw te bouwen stallen. Er wordt aangeraden om een goed strooiselmanagement toe te passen Aanbevolen wordt om op het bedrijf een energieaudit te laten uitvoeren Herstel lekken zo snel mogelijk en laat het water niet onnodig lopen Verder gebruik maken van een waterzuinige hogedrukreiniger Gebruik van goede drinkbakken, nippels en dergelijke. Vermijd mors- en lekverliezen door het afstellen van vlotter,... Duurzaam gebruik van water Niet-technische samenvatting Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 31/32

301 Voor verlagen van de ammoniakemissie kan het ruw eiwit in het voeder verlaagd worden door het mengvoeder aan te vullen met tarwe De aanwezige brandstoftanks dienen periodiek gecontroleerd te worden Rekening houdende met een grondverzet van meer dan 250 m³ dient de initiatiefnemer volgens Vlarebo (hoofdstuk XIII) een technisch verslag te laten uitvoeren ter bepaling van de kwaliteit van de te verzetten grond Tijdens de werkzaamheden dient de initiatiefnemer er op te letten dat de aannemer de geluidshinder ten gevolge van de werken zo goed mogelijk beperkt en dat het onnodig draaien van de machines en motoren voorkomen wordt Er moet rekening gehouden worden met een schappelijk start- en einduur van de bouwwerken, enz. Dit opdat hinder naar omwonenden zoveel mogelijk beperkt wordt. De exploitant kan het aantal benodigde transporten proberen te beperken door te vermijden dat nietvolle transporten gebeuren Toepassen van geluidsarme ventilatoren in de nieuwe stallen. Niet-technische samenvatting Kennisgeving/Ontwerp-MER Van De Locht Guy 32/32

302 BEDRIJFSDIENSTEN Passende PASSENDE BEOORDELING VAN DE LOCHT GUY Hernieuwing en uitbreiding van een gemengde veeehouderij met pluimvee en rundvee WUUSTWEZEL Opmaak en begeleiding: SBB Accountants & Adviseurs Milieubureau Joveco bvba Diestsevest 32 bus 1a Kriesberg 29b 3000 Leuven 3221 Holsbeek Tel Tel Uitvoering Fax meet en 28 inspectiewerk Tel Beoordeling Van De Locht Guy 1/54

303 BEDRIJFSDIENSTEN Passende Inhoudsopgave 1 INLEIDING SITUERING VAN HET PROJECT ADMINISTRATIEVE GEGEVENS RUIMTELIJKE SITUERING BESCHRIJVING SBZ (REFERENTIESITUATIE EN HUIDIGE SITUATIE) BESCHRIJVING VAN HET PROJECT Aard van het project Tijdsplanning MER-plicht Vereiste vergunningen Relatie tussen het project en de SBZ s IMPACT ELEMENTEN MET MOGELIJKE IMPACT OP HABITATS OF SOORTEN METHODIEK VOOR DE MOGELIJKE IMPACT Direct ecotoopverlies Verzuring en vermesting door ammoniakdepositie Verdroging Rustverstoring EFFECTINSCHATTING DIRECT ECOTOOPVERLIES VERZURING EN VERMESTING DOOR AMMONIAKDEPOSITIE RUSTVERSTORING MILDERENDE MAATREGELEN Door het bedrijf geplande maatregelen Verdere mogelijkheden of aanbevelingen DE BEOORDELING VAN DE SIGNIFICANTIE VAN DE IMPACT IMPACT OP HABITATS IMPACT OP HET EVENWICHT TUSSEN, DE VERSPREIDING EN DENSITEIT VAN DE SOORTEN EN POPULATIES IN ZIJN GEHEEL IMPACT OP DE VITALE FACTOREN HOE HET SBZ FUNCTIONEERT ALS ECOSYSTEEM IMPACT OP DE ABIOTISCHE RELATIES IMPACT OP HET BEREIKEN VAN DE INSTANDHOUDINGSDOELSTELLINGEN OVERZICHT TABELLEN EN FIGUREN LITERATUUR Beoordeling Van De Locht Guy 2/54

304 BEDRIJFSDIENSTEN Passende 1 INLEIDING Deze studie wordt uitgevoerd in het kader van de passende beoordeling voor een uitbreiding te realiseren in het gemengd bedrijf. Het bedrijf van Guy Van De Locht is gelegen Veldvoort 14 te 2990 Wuustwezel. De huidige vergunning is afgeleverd op 09/02/2012 door de Bestendige Deputatie en op 16/08/2012 bevestigd door de Vlaamse Minister van Leefmilieu voor stallen met plaatsen voor slachtkuikens en 100 runderen waarvan 40 zoogkoeien, 30 runderen 1-2 jaar en 30 runderen <1 jaar. Voor de inrichting is eveneens het nodige toebehoren voorzien zoals bijvoorbeeld het stallen van voertuigen, opslag van stro en hooi, opslag van dierlijke mest, noodstroomgenerator, warmeluchtblazers, opslag groenvoeders en een grondwaterwinning. De huidige milieuvergunning heeft een looptijd tot 09/02/2032. Het doel is om een uitbreiding te realiseren in de pluimveehouderij door de bouw van 4 nieuwe slachtkuikenstallen voor elk stuks pluimvee, of een uitbreiding met slachtkuikens. Dit zou kunnen gebeuren in 2 fasen: 2 stallen van elk slachtkippen in een eerste fase, en nog 2 stallen van slachtkippen in een tweede fase. Deze stallen zullen conform de ter zake geldende wetgeving uitgerust worden als ammoniakemissie-arme stallen. In de nieuwe situatie zal dus een vergunning gevraagd worden voor slachtkuikens in zes stallen (of in een eerste fase, en in een tweede fase). Daarnaast zullen er ook bijkomende boorputten aangelegd worden, en zal het debiet van de grondwaterwinning verhoogd worden. Bij de nieuw te bouwen stallen zal er ook bijkomende petroleumopslag aangevraagd worden. Gelet op de belangrijke verandering wordt ook een vroegtijdige hernieuwing gevraagd. De initiatiefnemer Guy Van De Locht. laat een passende beoordeling opmaken om toe te voegen aan het milieueffectrapport, aan de milieuvergunningsaanvraag en de stedenbouwkundige aanvraag, die noodzakelijk zijn ter uitvoering van het hier voorliggend project. In het volgende hoofdstuk worden alle aspecten van het project toegelicht m.b.t. mogelijke hinder op vlak van ammoniakdepositie, verzuring en vermesting, direct ecotoopverlies en verdroging. Er wordt getracht een inschatting van de effecten te maken. 2 SITUERING VAN HET PROJECT 2.1 ADMINISTRATIEVE GEGEVENS De inrichting is gelegen aan de Veldvoort 14 te 2990 Wuustwezel. De kadastrale gegevens zijn 1 e afdeling, sectie C, kadastrale percelen 120B, 120L en 120M. De Lambertcoördinaten van het centrum van het landbouwbedrijf zijn: X : Y : RUIMTELIJKE SITUERING De stallen zijn volgens het gewestplan Turnhout (B.S 30/09/1977) volledig gelegen in agrarisch gebied. De afstand van het bedrijf t.o.v. andere gebieden zoals aangeduid op het gewestplan wordt weergegeven in onderstaande tabel. Beoordeling Van De Locht Guy 3/54

305 BEDRIJFSDIENSTEN Passende Tabel 1: Ligging bedrijf volgens gewestplan Gebied Afstand tot het centrum van Richting het bedrijf Woonuitbreidingsgebied 930 m O Woongebied met landelijk karakter 630 m O-ZO-NO Bosgebied 960 m W Op deze plaats is geen gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan van kracht. Volgens de kaart met de aanduiding van de Natura 2000-gebieden is deze inrichting gelegen in een SBZ (speciale beschermingszone), nl. het Vogelrichtlijngebied De Maatjes, Wuustwezelheide en Groot Schietveld (BE ). Het dichtstbijzijnde Habitatrichtlijngebied situeert zich op ongeveer 3,4 km ten zuiden van het bedrijf. De inrichting is ook niet gelegen in of in de nabijheid van een Ramsar-gebied. Het dichtstbijzijnde VEN-gebied van het type gen (Grote Eenheid Natuur) is gelegen op 4,2 km ten westen van het bedrijf. Het betreft 'De Maatjes' en het nummer van het gebied is 302. Het bedrijf is niet gelegen in een afgebakend gebied als beschermingszone voor grondwaterwinning zoals bedoeld in het decreet van 24/01/1984 houdende maatregelen inzake het grondwaterbeheer. Beoordeling Van De Locht Guy 4/54

306 BEDRIJFSDIENSTEN Passende Figuur 1: Ligging bedrijf ten opzichte van Natura gebied (AGIV) Beoordeling Van De Locht Guy 5/54

307 BEDRIJFSDIENSTEN Passende Figuur 2: Ligging bedrijf ten opzichte van gebieden van het VEN en het IVON (AGIV) Beoordeling Van De Locht Guy 6/54

308 BEDRIJFSDIENSTEN Passende Figuur 3: Ligging bedrijf ten opzichte van gebieden voor beschermingszones grondwaterwinning (AGIV) Beoordeling Van De Locht Guy 7/54

309 BEDRIJFSDIENSTEN Passende Figuur 4 : Gewestplan met aanduiding ligging bedrijf (bron AGIV Vlaanderen) Beoordeling Van De Locht Guy 8/54

310 BEDRIJFSDIENSTEN Passende Figuur 5: Ligging bedrijf op luchtfoto (bron AGIV Vlaanderen) Onderstaande figuur geeft de habitattypes weer in de omgeving van het bedrijf. Er zijn een heel beperkt aantal vegetaties die habitatwaardig of deels habitat zijn in de omgeving van het bedrijf. Figuur 6: Ligging habitats en gedeeltelijke habitats in de omgeving (bron Geopunt Vlaanderen) Beoordeling Van De Locht Guy 9/54

311 BEDRIJFSDIENSTEN Passende 2.3 BESCHRIJVING SBZ (REFERENTIESITUATIE EN HUIDIGE SITUATIE) Het bedrijf of de gewenste uitbreiding is gelegen binnen één van de volgende gebieden: - een speciale beschermingszone zoals bedoeld in artikel 2, 43 van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijke milieu; - een definitief vastgelegd gebied dat in aanmerking komt als speciale beschermingszone zoals bedoeld in art36bis, 6 of 612, van het bovengenoemde decreet; - de perimeter van een zone aangeduid overeenkomstig bijlagen 1 tot en met 23 van het besluit van de Vlaamse Regering van 17 oktober 1988 tot aanwijzing van speciale beschermingszones in de zin van artikel 4 van de richtlijn 79/409/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand, voorzover voor die zone of een onderdeel van die zone geen nieuw aanwijzingsbesluit zoals bedoeld in artikel 36bis, 7, van het bovengenoemde decreet in werking is getreden. Het bedrijf ligt in een SBZ, nl. het Vogelrichtlijngebied 'De Maatjes, Wuustwezelheide en Groot Schietveld (BE ). Het vogelrichtlijngebied heeft een totale oppervlakte van 4110 ha. Op 3,4 km in zuidelijke richting ten aanzien van het bedrijf ligt het Habitatrichtlijngebied 'Klein en Groot Schietveld (BE ). Het 'Klein en Groot Schietveld' (KGS) heeft gezamenlijk een oppervlakte van 2288 ha. Beoordeling Van De Locht Guy 10/54

312 BEDRIJFSDIENSTEN Passende Beoordeling Van De Locht Guy 11/54

313 BEDRIJFSDIENSTEN Passende Referentiesituatie vogelrichtlijngebied De Maatjes, Wuustwezelheid en Groot Schietveld" Zwarte specht : In het gebied Maatjes en Wuustwezelheide is er slechts een klein aandeel oud bos, hoewel in het sterbos wel enkele oude dreven voorkomen. Zwarte specht wordt hier waargenomen (1bp). Blauwborst : komt zowel in beide deelgebieden van de habitatrichtlijngebied voor. Het is echter een typische soort voor de Maatjes. De Wespendief is een vogel aanwezig in lage aantallen (2 broedparen in 2009). De Boomleeuwerik komt enkel verspreid op de Schietvelden voor, gebonden aan open zandige plaatsen als brede brandwegen en duingebieden. Het merendeel van de potentiële broedplaatsen wordt bezet. (20-21 terrritoria in 2009). In het gebied Maatjes en Wuustwezelheide wordt de soort wel waargenomen, maar vooralsnog niet als broedvogel. Bruine kiekendief: Is geen broedvogel in de schietvelden, komt wel voor in Vlaams natuurreservaat De Maatjes. Tot 1954 broedde er regelmatig een koppel. Momenteel is er wel een broedgeval in het Nederlands deel van het moerasgebied en de soort wordt regelmatig in het Vlaamse deel van het moerasgebied waargenomen. Beoordeling Van De Locht Guy 12/54

314 BEDRIJFSDIENSTEN Passende Nachtzwaluw: uit de jaarlijks monitoringsgegevens blijkt dat het aantal broedparen van de Nachtzwaluw op de Schietvelden toeneemt (tot 31 territoria in 2009), o.a. ook ten gevolgen van beheerwerken. Hoewel de soort wel wordt waargenomen in het gebied Maatjse en Wuustwezelheide, zijn er geen broedgevallen bekend. Korhoen: in Vlaanderen is de soort uitgestorven. Blauwe kiekendief: deze komt enkel voor als wintergast. De biotoop is op het Groot Schietveld zeker voorhanden. Voedselaanbod buiten het militair domein en in het gebied Maatjes en Wuustwezelheide is mogelijk eerder beperkend voor de aanwezigheid van de soort. Regenwulp: komt voor in het GS als doortrekker. Het vereiste slaapbiotoop is ruim aanwezig, maar het vereiste foerageergebied (natte graslanden) is onvoldoende aanwezig. Ook in het gebied Maatjes en Wuustwezelheide komt de soort als doortrekken voor in de omgeving van het Vlaams natuurreservaat de Maatjes, ook hier is onvoldoende foerageergebied aanwezig. Kemphaan komt voor als doortrekker in het vogelrichtlijngebied. Zwartkopmeeuw: een deel van de broedende populatie uit het Antwerps Havengebied komt foerageren in het vogelrichtlijngebied.indien er voldoende (200 ha) voedselrijk grasland aanwezig is, zijn er potenties. Roerdomp: momenteel komt de soort niet als broedvogel voor in de SBZ maar het is wel een historische broedvogel. De soort wordt in de winter wel sporadisch waargenomen. Indien het rietmoeras uitgebreid wordt, zijn er potenties. Beschrijving van het gebied Het KGS is een belangrijk broedgebied voor diverse vogelsoorten uit bijlage I van de vogelrichtlijn. De broedvogels die er te vinden zijn, zijn Blauwborst, Boomleeuwerik, Ijsvogel, Kleine waterhoen, Nachtzwaluw, Wespendief, Zwarte specht. De SBZ-V is tevens ook van belang door de overwinterende- en geregeld voorkomende trekvogels. De Boomleeuwerik verkiest droge heide met verspreid bosjes of bomen. De Nachtzwaluw verkiest vooral naaldhout en kapvlaktes. De Blauwborst verkiest struwelen. De Wespendief is overtrekkend en verkiest oude eikenbossen. De Zwarte specht is niet bedreigd, hij heeft een voorkeur voor bos met oude bomen (bij voorkeur beuken). Met uitzondering van de landbouw is loofbos qua oppervlakte het belangrijkste landschapstype binnen het Vogelrichtlijngebied (zonder Klein en Groot Schietveld). Binnen het overwegend agrarisch gebied vormen bossen de belangrijkste natuurkernen (actueel ca. 300 ha, volgens gewestplan ca. 400 ha). De aanwezige bossen zijn belangrijk als habitat voor zwarte specht en wespendief. Indien er voldoende open, zandige heideplekken aanwezig zijn, is dit landschapstype ook belangrijk als habitat voor Vogelrichtlijnsoorten boomleeuwerik en nachtzwaluw. Het dichtsbijzijnde bosgebied ligt op 925 m in westelijke richting. Het aanwezige bos in het gebied Wuustwezelheide (Sterbos, Baantjesheide en Wolfsheuvel) bestaat voornamelijk uit naaldbos met een lagere natuurwaarde. Historisch gezien bestond dit gebied uit heide en vennen dat tussen 1850 en 1930 bebost werd. Op de aanwezige droge zandgronden kunnen zich, net als op de Schietvelden, oude zuurminnende eikenbossen 1 ontwikkelen. Het belangrijkste knelpunt voor de aanwezige habitatvlekken is de kwaliteit (versnippering, exoten, structuur, hoog aandeel naaldhout ). Het moerasgebied en natuurreservaat 'de Maatjes' is de restant van een oud laagveenmoeras en turfwingebied waarin de laatste 200 jaar terug verlanding in het rietmoeras is opgetreden en dat momenteel bestaat uit Beoordeling Van De Locht Guy 13/54

315 BEDRIJFSDIENSTEN Passende rietmoeras en (natte) weilanden. Dit gebied ligt op ruim 2 km van het bedrijf in noordwestelijke richting. Het gebied wordt gekenmerkt door de veelvuldige aanwezigheid van kleine natuurelementen zoals knotwilgenrijen, houtkanten en heggen. De rietkragen hebben de plaats ingenomen waar vroeger open waterplassen waren en maken deel uit van een veel groter rietland over de grens met Nederland. Oorspronkelijk kwam er in het gebied een grote oppervlakte aan natte extensieve graslanden voor die echter teruggedrongen zijn tot de oppervlakte binnen het Vlaams Natuurreservaat. Het is een faunistisch belangrijk gebied. Het moerasgebied is vooral belangrijk voor bruine kiekendief, roerdomp en blauwborst maar ook voor andere typische rietsoorten als rietzanger, baardmannetje, spotvogel, bosrietzanger, Tot een kleine 10 jaar geleden werd zelfs porseleinhoen waargenomen en deze soort zal meeliften met de doelstellingen voor de andere moeras- en weidevogels. Voornaamste knelpunten zijn de kleine oppervlakte (6 ha) van het rietmoeras en de verdroging door een te intensieve drainage. In het huidige Vlaams natuurreservaat rond de Maatjes zijn de laatste structuurrijke, natte graslanden aanwezig die erg belangrijk voor overwinterende en doortrekkende weide- en watervogels. De beschikbare oppervlakte leefgebied voor deze soorten is sterk geconcentreerd in deze natuurgericht beheerde graslanden. De uitbreiding van het rietland kan bijgevolg niet ten koste gaan van de oppervlakte aan graslanden. De belangrijkste (weiland)soorten zijn regenwulp, blauwe kiekendief, kemphaan, zwartkopmeeuw, tureluur, wulp, grutto, zomertaling, smient, rietgans, Actuele situatie van het studiegebied t.h.v. het vogelrichtlijngebied en het Habitatrichtlijngebied: Aanvullend hierbij wordt de Biologische waarderingskaart (BWK) aangewend gezien het een gebiedsdekkende inventaris van de Vlaamse biotopen beschikbaar stelt. Deze kartering wordt onder meer als basis gebruikt om een pragmatische vertaling naar de voorkomende Europese habitats te maken. De biologisch waarde van het projectgebied varieert sterk van biologisch minder waardevol naar biologisch waardevol en wordt weergegeven op onderstaande figuur. De bedrijfsomgeving bestaat voornamelijk uit minder waardevolle elementen, nl. soortenarm permanent cultuurgrasland (hp), zeer soortenarme, ingezaaide graslanden (vaak tijdelijk) (hx) en akkers op zandige bodem (bs). Ten noordwesten van het bedrijf bevinden zich een aantal waardevolle vegetaties (ppmb). Ten zuiden liggen eveneens een aantal waardevolle vegetaties (hbr, kb,n). Ten oosten liggen ook een aantal waardevolle vegetaties (n, pa, kbp). Het bedrijf en de vegetaties liggen in een speciale beschermingszone habitatgebied of vogelrichtlijngebied. Binnen een straal van ongeveer 1 km rondom het bedrijf komen een aantal waardevolle (w) elementen voor. Eveneens zien we een aantal complexen van minder waardevolle en waardevolle elementen (mw) voorkomen. Deze worden weergegeven in onderstaande tabel en zijn eveneens aangeduid op Figuur 7. Tabel 2: biologische waardevolle en minder waardevolle, waardevolle en zeer waardevolle elementen in onmiddellijke omgeving van het bedrijf Nr BWK Eenheid/complex van eenheden waarde Afstand tot bedrijfscentrum Omschrijving 1 pa w 576m O Naaldhoutaanplant zonder ondergroei 2 N, pa, kbp, kbr w 775m O Loofhoutaanplant, Naaldhoutaanplant zonder ondergroei, bomenrij met dominantie populier, Bomenrij met dominantie van Robinia pseudoacacia Beoordeling Van De Locht Guy 14/54

316 BEDRIJFSDIENSTEN Passende 3 pa W 530mO Naaldhoutaanplant zonder ondergroei 4 kbq W 230m Z Bomenrij met dominantie van zomereik (Quercus robur) 5 kbr, kb W 250m Z Bomenrij met dominantie van Robinia pseudoacacia, bomenrij 6 N, gml W 364m Z Loofhoutaanplant, gemengd loofhout 7 kbr W 540m Z Bomenrij met dominantie van Robinia pseudoacacia 8 kbp W 648m ZO Bomenrij met dominiatie van populier 9 kbq W 820m ZO Bomenrij met dominantie van zomereik (Quercus robur) 10 kbq W 535m z-zw Bomenrij met dominantie van zomereik (Quercus robur) 11 Kbq W 550m ZW Bomenrij met dominantie van zomereik (Quercus robur) 12 Kbq W 900m ZW Bomenrij met dominantie van zomereik (Quercus robur) 13 Kbq W 850M ZW Bomenrij met dominantie van zomereik (Quercus robur) 14 Kh, gml w 656m Z-ZW Houtkant of oude heg, gemengd loofhout 15 kbq W 580m NW Bomenrij met dominantie van zomereik (Quercus robur) 16 ppmb W 804m NW Aanplant van grove den met ondergroei van bomen en struiken 17 ppmb W 795m NW Aanplant van grove den met ondergroei van bomen en struiken, 18 Hp,n W 895m NW Soortenarm permanent cultuurgrasland, loofhoutaanplant 19 Qb, uv,gml (9190) mwz 885m NW Eiken-berkenbos, terrein met recreatieinfrastructuur, gemengd loofhout 20 kbq w 665m NW Bomenrij met dominantie van zomereik (Quercus robur) Daarnaast zijn in de omgeving een aantal elementen aangeduid als minder waardevol. Dit zijn soortenarm permanent cultuurgrasland (hp), zeer soortenarme, ingezaaide graslanden (vaak tijdelijk) (hx) en akkers op zandige bodem (bs). Op basis van de BWK, en met behulp van de habitatsleutel (De Saeger et al., 2008) is het mogelijk om de huidige natuurwaarden te vertalen in termen van Europese habitats. Ze worden weergegeven in onderstaande figuur maar de aanwezigheid ervan dient genuanceerd te worden vanuit de vaak beperkte ontwikkelingsgraad waarin ze zich bevinden. De habitatkaart versie 2104, opgesteld door INBO d.d geeft voor de meeste habitattypen van de Bijlage I van de Habitatrichtlijn een indicatie van hun voorkomen en dit zowel binnen als buiten de speciale beschermingszones. De habitatkaart versie 2014 bevat zowel een integratie van de Biologische Waarderingskaart als een indicatieve situering van de Natura 2000 habitats en de regionaal belangrijke biotopen. Binnen een straal van 1 km rond het bedrijf komt een habitatwaardige vegetatie voor. In een straal van 1 km komen geen RBB's (Regionaal Belangrijke Biotopen) voor. Het gaat om de habitatype 9190 (Oude Beoordeling Van De Locht Guy 15/54

317 BEDRIJFSDIENSTEN Passende zuurminnende eikenbossen op zandvlakten met Quercus robur) ten NW. Verder komen er, buiten de straal van 1 km van het bedrijf, geen regionaal belangrijke biotopen voor. De vegetaties weergegeven in Tabel 2 werden niet gekarteerd als habitattype met uitzondering van vegetatie 19 (qb, uv, gml). Als aandachtsgebied wordt het habitattype 9190 beschouwd (gelegen in vogelrichtlijngebied of habitatrichtlijngebied): 9190 op 885 m ten NW van het bedrijf (9190: Oude zuurminnende eikenbossen op zandvlakten met Quercus robur). De overige vegetaties weergegeven in bovenstaande Tabel 2 werden niet gekarteerd als habitattype of gedeeltelijk habitat. Ze worden dan ook niet weerhouden als aandachtsgebieden. Beoordeling Van De Locht Guy 16/54

318 BEDRIJFSDIENSTEN Passende Figuur 7: Biologische waarderingskaart (bron qgis) Beoordeling Van De Locht Guy 17/54

319 BEDRIJFSDIENSTEN Figuur 8: Biologische waardevolle habitats (bron qgis) Passende Beoordeling Van De Locht Guy 18/54

320 BEDRIJFSDIENSTEN Passende 2.4 BESCHRIJVING VAN HET PROJECT Aard van het project Er is een vergunning voor stallen met plaatsen voor slachtkuikens en 100 runderen, waarvan 40 zoogkoeien, 30 runderen 1-2 jaar en 30 runderen < 1 jaar, het stallen van 5 voertuigen, de opslag van l P3- producten (petroleum en mazout), een verdeelslang, de opslag van 60 ton stro en hooi, de opslag van m³ mest, een noodstroomgenerator met een nominaal vermogen van 40 kw, 8 warmeluchtblazers van elk 75 kw met een totaal warmtevermogen van 600 kw, de opslag van m³ groenvoeders, een grondwaterwinning op een diepte van 145 m met een max. opgepompt debiet van 20 m³/dag en m³/jaar. De doelstelling is een uitbreiding te realiseren in de pluimveehouderij door de bouw van 4 nieuwe pluimveestallen van elk slachtkuikens, identiek aan de laatst opgericht stal (cfr. vergunning van 2012). Er wordt een vergunning gevraagd voor in totaal stuks pluimvee (slachtkippen), aan de rundveestapel wordt niets gewijzigd. Dit kan gebeuren in twee fasen: - in een eerste fase: twee stallen van elk slachtkippen of een vergunning voor slachtkippen; - in een tweede fase: nog twee stallen van elk slachtkippen of een vergunning voor slachtkippen. De nieuwe pluimveestallen zullen voorzien worden van het systeem P-6.4 zoals opgenomen in het Ministriëel Besluit m.b.t. ammoniakemissie-arme stallen. Dit systeem P-6.4 omvat een warmtewisselaar met luchtmengsysteem voor droging van de strooisellaag, analoog aan de reeds bestaande stal 4. Voor de exploitatie van de nieuwe pluimveestallen zullen twee nieuwe grondwaterwinningen (boorput met diepte 145 m) aangelegd worden en zal er een verhoging van het debiet van de grondwaterwinning aangevraagd worden. Er zullen bijkomend per stal 4 nieuwe warmeluchtblazers met elk een warmte vermogen van 75 kw, of een totaal bijkomend warmtevermogen van kw (4 x 4 x 75kW) geplaatst worden. Per twee nieuwe stallen zal er ook een petroleumtank van telkens l bijkomen (of in totaal l extra petroleumopslag). Gelet op de belangrijke verandering wordt ook een vroegtijdige hernieuwing gevraagd voor de volledige inrichting. Indien in twee fasen gewerkt wordt, dan wordt in de eerste fase 1 nieuwe grondwaterwinning aangelegd, 8 warmeluchtblazers met een totaal van 600 kw bijgeplaatst (4 per stal), en l petroleum. Tabel 3: Overzicht stallen en bedrijfsgebouwen Veldvoort 14 in de huidige toestand Stal Diercategorie Beschrijving stal Staltype 1 Runderen 30 runderen <1 jaar Natuurlijke ventilatie 30 runderen 1-2 jaar Opslag m³ mengmest 2 Runderen 40 zoogkoeien Natuurlijke ventilatie Opslag 60 ton stro opslag 3 Pluimvee slachtkippen Mechanische ventilatie, traditionele stal 4 Pluimvee slachtkippen Mechanische ventilatie, systeem P-6.4. Mestvaalt 300 m³ vaste mest Sleufsilo m³ groenvoeders Beoordeling Van De Locht Guy 19/54

321 BEDRIJFSDIENSTEN Tabel 4: Overzicht stallen en bedrijfsgebouwen in de gewenste toestand Stal Diercategorie Beschrijving stal Staltype 1 Runderen 30 runderen <1 jaar Natuurlijke ventilatie 30 runderen 1-2 jaar Opslag m³ mengmest 2 Runderen 40 zoogkoeien Natuurlijke ventilatie Opslag 60 ton stro opslag 3 Pluimvee slachtkippen Mechanische ventilatie, traditionele stal. 4 Pluimvee slachtkippen Mechanische ventilatie, systeem P (fase 1) Pluimvee slachtkippen Mechanische ventilatie, systeem P (fase 1) Pluimvee slachtkippen Mechanische ventilatie, systeem P (fase 2) Pluimvee slachtkippen Mechanische ventilatie, systeem P (fase 2) Pluimvee slachtkippen Mechanische ventilatie, systeem P-6.4. Mestvaalt 300 m³ vaste mest Sleufsilo m³ groenvoeders Figuur 9: Plan toekomstige bedrijfsinfrastructuur Om een inschatting te maken van de ammoniakdepositie wordt gebruik gemaakt van het IFDM. Wat betreft de inputparameters voor dit model, werd er gewerkt met een temperatuur van 25 C. De uitstootpunten van het bedrijf worden als puntbronnen beschouwd. De inputparameters worden weergegeven in onderstaande tabel. Tabel 5: Parameters IFDM-model Passende Beoordeling Van De Locht Guy 20/54

322 BEDRIJFSDIENSTEN Stal/bedrijf Parameter Waarde Opmerkingen Stal 3: pluimvee via stofbak Hoogte uitstoot Temperatuur van de afgassen Diameter uitstootopening Volumestroom van het afgas 7, ,2 3,5 m C m Nm³/s Hoogte stal Natuurlijke ventilatie emissiemassastroom * g/s Stal 4: pluimvee via stofbak Hoogte uitstoot Temperatuur van de afgassen Diameter uitstootopening Volumestroom van het afgas 7, ,2 3,4 m C m Nm³/s Hoogte stofbak Verticale uitstoot emissiemassastroom * g/s Stal 4: pluimvee via warmtewisselaar* Hoogte uitstoot Temperatuur van de afgassen Diameter uitstootopening Volumestroom van het afgas emissiemassastroom ,8 1,9 * m C m Nm³/s g/s Hoogte uitlaat warmtewisselaar Verticale uitstoot *: max. 5% van de lucht wordt afgevoerd via de warmtewisselaar Voor de nieuwe stallen worden dezelfde parameters genomen genomen als voor stal Tijdsplanning De bouw van de stal 3 en 4 zal van start gaan na goedkeuring van de vergunningsaanvragen. Een concrete datum en duur voor de uitvoering is nog niet bekend. De tweede fase wordt later uitgevoerd MER-plicht Het besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2004 houdende vaststelling van de categorieën van projecten onderworpen aan milieueffectrapportage vermeldt de categorieën van projecten die aan de Project- MER worden onderworpen of waarvoor de initiatiefnemer een gemotiveerd verzoek tot ontheffing kan indienen. De initiatiefnemer van het voorliggende project vraagt de uitbreiding aan van een milieuvergunning om tot een bedrijfssituatie te komen met slachtkuikens en 100 runderen in fase 2. Dit project valt onder rubriek 21a) van Installaties voor intensieve pluimvee- of varkenshouderij met meer dan: plaatsen voor mesthoenders ander gevogelte dan legkippen) van de bijlage I lijst van bovenvermeld besluit en is bijgevolg m.e.r.-plichtig Vereiste vergunningen Voor de uitvoering van het project dient het bedrijf Van De Locht Guy over een milieu- en stedenbouwkundige vergunning te beschikken Relatie tussen het project en de SBZ s Volgens de kaart met de aanduiding van de natura-2000 gebieden is deze inrichting gelegen in een SBZ (speciale beschermingzone). Het meest nabijgelegen Habitatrichtlijngebied Klein en Groot Schietveld (BE ) situeert zich op ongeveer 3,4 km. Het bedrijf ligt in SBZ-Vogelrichtlijngebied De Maatjes, Wuustwezelheide en Groot Schietveld (BE ). In de toekomstige situatie worden in de eerste fase 2 nieuwe stallen gebouwd van elk slachtkippen. In de tweede fase komen er nog 2 identieke stallen van elk slachtkippen bij. Voor de grafische situering van het Passende Beoordeling Van De Locht Guy 21/54

323 BEDRIJFSDIENSTEN bedrijf ten opzichte van de speciale beschermingszones wordt verwezen naar de figuur opgenomen onder punt Fout! Verwijzingsbron niet gevonden. van deze passende beoordeling. 3 IMPACT 3.1 ELEMENTEN MET MOGELIJKE IMPACT OP HABITATS OF SOORTEN Directe ingreep op SBZ: Het voorliggende project behelst een uitbreiding van de bestaande infrastructuur door de uitbreiding van 4 identieke stallen naast de bestaande bedrijfsgebouwen. Indirecte ingreep op SBZ: De voornaamste invloeden die door de geplande wijziging op een SBZ-vogelrichtlijngebied kunnen voortkomen zijn: Ingreep op het landschap Verzurende emissie veroorzaakt door de bedrijfsvoering dewelke resulteert in verzurende depositie ter hoogte van de beschermingszones Vermestende emissie veroorzaakt door de bedrijfsvoering dewelke resulteert in vermestende depositie ter hoogte van de beschermingszones Ruimtegebruik door de landbouwbedrijfsvoering en de invloed op de beschermingszones Verdroging ten gevolge van de bemaling of bedrijfseigen grondwaterwinning Mogelijke rustverstoring ten gevolge van de geluidsproductie tijdens de bedrijfsvoering en aanlegfase 3.2 METHODIEK VOOR DE MOGELIJKE IMPACT Direct ecotoopverlies Direct ecotoopverlies is het gevolg van het directe ruimtebeslag en is dus makkelijk te kwantificeren door de oppervlakte in combinatie met het waardevolle karakter van de al dan niet permanent verloren gegane ecotoop. Het waardevol karakter van de ecotoop wordt weergegeven op de Biologische waarderingskaart. Het verlies van een biologisch (zeer) waardevol ecotoop zal dan ook zwaarder beoordeeld worden dan een minder waardevol ecotoop zoals een akker of een soortenarm ingezaaid grasland. Tabel 6: Significantiekader ter beoordeling van het ecotoopverlies Toetsing Verlies van biologisch zeer waardevol ecotoop Verlies van biologisch waardevol ecotoop (>0.5 ha) Verlies van biologisch waardevol ecotoop voer beperkte opp (<0.5 ha) Geen nieuwe infrastructuren, of verlies van biologisch minder waardevol ecotoop Beoordeling Negatief effect Matig negatief effect Gering negatief effect Geen of verwaarloosbaar effect Passende Beoordeling Van De Locht Guy 22/54

324 BEDRIJFSDIENSTEN Verzuring en vermesting door ammoniakdepositie Door lange verblijftijden in de atmosfeer (enkele dagen voor SO2 en nog langer voor NOx) kunnen de verzurende componenten al gauw over afstanden tot km getransporteerd worden. De lange-afstandstransporten brengen de verzurende stoffen via droge depositie en vooral via uitregenen tot in ver afgelegen landelijke streken en natuurgebieden. Verzuring is dan ook een grensoverschrijdend probleem dat noodzakelijkerwijze een gecoördineerde internationale aanpak vereist. Omdat NH3 sneller uit de atmosfeer verwijderd wordt, beperkt de invloed daarvan zich voornamelijk tot op enkele kilometers van de bron. Naast het verzurend effect van ammoniakemissie uit de stallen kan deze emissie eveneens een vermestende invloed veroorzaken, dit ten gevolge van de stikstofhoudende samenstelling van ammoniak. Zoals reeds gesteld is de verzurende/vermestende depositie in agrarisch gebied ten gevolge van de ammoniakuitstoot meestal verwaarloosbaar in vergelijking met de verzurende/vermestende invloed van bemesting van de akkers in de omgeving (bron: Richtlijnenboek landbouwdieren). Dit is niet het geval in gebieden met een hoge natuurwaarde, waar beperkingen gelden voor bemesting. Invloeden van de verzurende/ vermestende depositie worden bijgevolg enkel uitvoerig beschouwd bij de aanwezigheid van aandachtsgebieden in het studiegebied. De ammoniakemissie wordt weergegeven verder in de Passende Beoordeling. De omzetting van ammoniakemissie naar ammoniakdepositie gebeurt op basis van IFDM. De verzurende depositie wordt bepaald door omzetting van de ammoniakdepositie (uitgedrukt in kg/ha/jaar) naar zuurequivalenten, door gebruik te maken van volgende relatie van 1 Zeq = 17 g ammoniak (ofwel 14 g N). De vermestende stikstofdepositie wordt bepaald door de ammoniakdepositie om te zetten naar stikstofdepositie (in 1 g ammoniak zit 0,82 g stikstof). Om te weten hoeveel terrestrische natuur (bos, heide & soortenrijk grasland) tegen verzuring en vermesting door atmosferische depositie beschermd is, is het nodig om de draagkracht tegen verzuring/vermesting te kennen. Deze draagkracht wordt uitgedrukt als de kritische last. Dit is de maximaal toelaatbare depositie per eenheid van oppervlakte voor een bepaald ecosysteem zonder dat er - volgens de huidige kennis - schadelijke effecten optreden. De kritische last verzuring wordt uitgedrukt als zuurequivalenten per hectare en per jaar, de kritische last vermesting in kg stikstof per hectare per jaar. Effectieve verzuring/vermesting treedt pas op indien de depositie uitstijgt boven een bepaald niveau (men spreekt van critical load of duurzaam depositieniveau). Bijgevolg is de kritische last een uitstekende norm om het effect van de verzurende/vermestende depositie te beoordelen. Het concept kritische lasten, dat de gevoeligheid van ecosystemen voor verzurende en vermestende deposities bepaalt, werd in het leven geroepen in het kader van de Conventie over grensoverschrijdende luchtverontreiniging (UNECE LRTAP Convention). De berekening van kritische lasten wordt gecoördineerd door het Coordination Center for Effects (CCE) in opdracht van ICP Modelling and Mapping, wat één van de zes Internationale Cooperatieve Programma s is van de Working Group on Effects van de Conventie LRTAP. Voor de berekening van deze kritische lasten, dient dan ook gebruik gemaakt te worden van een op Europees niveau gestandaardiseerde aanpak die door deze Conventie wordt ondersteund. Kritische lasten worden bepaald op basis van een statische massabalans, waarbij het aanvaardbare lange-termijn niveau van atmosferische depositie berekend wordt voor een ecosysteem dat in evenwicht is met de depositie (steady state). De kritische last wordt volgens de handleiding (Mapping Manual, 2004) berekend waarbij de kritische lastfunctie van N in zijn eenvoudigste model wordt voorgesteld als de som van (i) de netto N-immobilisiatie in organisch bodemmateriaal, (ii) de netto verwijdering van N in de geoogste vegetatie, (iii) N-flux naar de atmosfeer door denitrificatie en (iv) uitspoeling van N beneden de wortelzone. Passende Beoordeling Van De Locht Guy 23/54

325 BEDRIJFSDIENSTEN Voor het MER worden de kritische depositiewaarden voor verzuring en vermesting voor Natura 2000 habitattypen gebruikt volgens bijlage 2 van de praktische wegwijzer voor de Passende Beoordeling ( Passende Beoordeling praktische wegwijzer effectgroepen voor het habitatspoor Effectgroep 4 verzuring subgroep 4.1. via lucht-vastleggen huidige werkwijzen in afwachting van de ontwikkeling van PAS: overgangfase, versie 2, 24/02/2015 en Passende Beoordeling praktische wegwijzer effectgroepen voor het habitatspoor Effectgroep 3 eutrofiëring subgroep 3.1. via lucht Vastleggen huidige werkwijze in afwachting van de ontwikkeling van PAS: overgangsfase, versie 2, 24/02/2015). De kritische depositiewaarden worden weergegeven in onderstaande Tabel 7. Deze werden afgeleid uit Hens M., Neirynck J., 2013, Kritische depositiewaarden voor stikstof voor duurzame instandhouding van Europese habitattypen in Vlaanderen, INBO, nota WBC, gebaseerd op H.F. van Dobben, Bobbink R., Bal D. & van Hinsberg A Overzicht van kritische depositiewaarden voor stikstof, toegepast op habitattypen en leefgebieden van Natura Alterra rapport Alterra, WUR, Wageningen, Nederland. De kolommen van de tabel hebben volgende betekenis: Code habitattype Code habitatsubtype Naam KDW (kg N/ha/j) van Dobben et al. (2012) KDW (zeq/ha/j) Nummer van het habitattype Code van de in Vlaanderen onderscheiden subtypes, opgebouwd uit het nummer van het habitattype en een suffix met afkorting voor subtype Naam van het habitat(sub)type Kritische depositiewaarde in kg N per hectare per jaar, afgerond op hele kilogrammen, volgens van Dobben et al. (2012) Kritische depositiewaarde in zuurequivalenten per hectare per jaar, afgerond op hele kilogrammen, volgens van Dobben et al. (2012) Tabel 7: KDW-waarde van de verschillende habitattypes Code habitattype Code habitatsubtype Naam KDW kg N/ha/j KDW zeq/ha/j Permanent met zeewater van geringe diepte > 34 > 2400 overstroomde zandbanken Estuaria > 34 > Bij eb droogvallende slikwadden en zandplaten > 34 > _zk Buitendijks gelegen zeekraalvegetaties _pol Binnendijks gelegen zeekraalvegetaties _zv Buitendijks hoog schor met zeevetmuurvegetaties Schorren met slijkgrasvegetaties _da Atlantische schorren buitendijks _hpr Binnendijkse zilte vegetaties Embryonale wandelende duinen Wandelende duinen op de strandwal met Ammophila arenaria (witte duinen) _had Vastgelegde duingraslanden van kalkarme milieus _hd Vastgelegde duingraslanden van kalkrijke milieus Atlantisch vastgelegde ontkalkte duinen Duinen met Hippophae rhamnoides Duinen met Salix repens ssp. argentea Passende Beoordeling Van De Locht Guy 24/54

326 BEDRIJFSDIENSTEN Code habitattype Code habitatsubtype Naam KDW kg N/ha/j KDW zeq/ha/j *** Beboste duinen van Atlantische, Continentale en Boreale kustgebied _mp Duinpannen met kalkminnende vegetaties _rest Overige waterrijke biotopen van duinvalleien Psammofiele heide met Calluna en Genista _bu Buntgrasvegetaties op landduinen _dw Dwerghaververbond op landduinen Mineraalarme oligotrofe wateren van de Atlantische zandvlakten _aom Oeverkruidgemeenschappen _na Eénjarige dwergbiezen vegetaties Kalkhoudende oligo-mesotrofe wateren met benthische Chara spp. Vegetaties op hogere zandgronden 3140 Kalkhoudende oligo-mesotrofe wateren met benthische Chara spp. Vegetaties in laagveengebied Van nature eutrofe meren met vegetaties van het type Magnopotamion of Hydrocharition Dystrofe natuurlijke poelen en meren Submontane en laagland rivieren met vegetaties >34 >2400 behorende tot het Ranunculion fluitans en het Callitricho-Batrachion Rivieren met slikoevers behorend tot het >34 >2400 Chenopodietum rubri en Bidention 4010** 4010*** Noord-Atlantische vochtige heide ** 4030 Droge Europese heide _kalk Jeneverbesstruweel in kalkgrasland 15* > _hei Jeneverbesstruweel in heide Thermofiele pionierbegroeiingen op kalkrijke stenige bodems Kalkminnend grasland op dorre zandbodems Droge graslanden en struikvormende facies op kalkhoudende bodems _hn Droge heischrale graslanden _hmo Vochtige heischrale graslanden _ha Soortenrijke schraallanden van het struisgrasverbond _hnk Droge kalkrijke heischrale graslanden _ve Basenarm blauwgrasland en veldrusassociatie _mo Blauwgrasland _bz Nitrofiele boszomen _hf Zoomvormende ruigtes van het moerasspireaverbond >34 > _hw Zoomvormende ruigtes van het verbond van harig wilgenroosje >34 >2400 Passende Beoordeling Van De Locht Guy 25/54

327 BEDRIJFSDIENSTEN Code habitattype Code habitatsubtype Naam KDW kg N/ha/j KDW zeq/ha/j 6430_mr Rietlanden met Echte Heemst, Moeraslathyrus of 26* >2400 Moerasmelkdistel _hu Glanshavergraslanden _hua Graslanden behorende tot het verbond van grote vossenstaart 6510_huk Kalkrijk kamgrasland 22* > _hus Glanshavergraslanden met Grote pimpernel *** Actief hoogveen _base Basenrijk trilveen met ronde zegge _meso Mineraalarm, circum-neutraal overgangsveen _mrd Varen en/of (veen)mosrijke rietlanden op drijftillen _oli*** Oligotroof en zuur overgangsveen Slenken in veengronden met vegetatie behorend tot het Rhynchosporion Kalkhoudende moerassen met Cladium mariscus en soorten van het Caricion davallianae Kalktufbronnen met tufsteenformatie <34? > Alkalisch laagveen Niet voor publiek opengestelde grotten n.v.t Beukenbossen van het type Luzulo-Fagetum Atlantische zuurminnende beukenbossen met Ilex en Taxus in de ondergroei Beukenbossen van het type Asperulo-Fagetum 20* > Midden-Europese kalkminnende beukenbossen 20* >2400 behorende tot het Cephalanthero-Fagion Sub-Atlantische en Midden-Europese wintereikenbossen of eiken-haagbeukenbossen behorende tot het Carpinion-Betuli Oude zuurminnende eikenbossen op zandvlakten met Quercus robur 91E0 91E0_bron Goudveil-essenbos E0_eutr Ruigt elzenbos E0_meso Mesotroof broekbos op minder voedselrijke standplaatsen 91E0_oli Oligotroof broekbos, inclusief elzen-berkenbroekbos en berkenbroekbos 91E0_veb*** Beekbegeleidend vogelkers-essenbos en esseniepenbos E0_wvb Zachthoutooibos F0 91F0 Gemengde oeverformaties met Quercus robur, Ulmus laevis en Ulmus minor, Fraxinus excelsior of Fraxinus angustifolia langs de grote riveren Passende Beoordeling Van De Locht Guy 26/54

328 BEDRIJFSDIENSTEN *voor dit habitattype bestaan er geen KDW in de lijst van H. van Dobben. De waarden zijn ingevuld op basis van gelijkaardige habitaten op gelijkaardige standplaatsen. Door verder onderzoek van INBO is dit te bevestigen. ** Een uitzondering wordt gemaakt voor de ecosystemen op grofzandige bodems (Z) : voor droge heide (4030) wordt hier best voorlopig gewerkt met de minimale grens overeenkomstig Meykens (2001), meer bepaald 752,7 Zeq/ha*jaar en voor vochtige heide (4010) op zandbodem met 906,5 Zeq/ha*jaar. *** voor habitattypen waar de KDW een range voorstelt, wordt steeds de minimumwaarde gebruikt. Dit omwille van het feit dat verschillende subhabitattypen tot het habitat kunnen behoren en het niet precies uitgeklaard is welke KDW bij welk subhabitattype behoort. Voor de regionaal belangrijke biotopen die niet kunnen afgeleid worden uit bovenstaande tabel wordt voor de kritische last verzuring voor soortenrijke graslanden beroep gedaan op Langouche et al., 2002; Janssen & Mensink, 2002; Meykens & Vereecken, Deze worden weergegeven in onderstaande tabel. Tabel 8: Kritische last verzuring (zuurequivalenten/ha/jaar) voor een aantal ecosystemen (Meykens et al., Albers et al., 2001) Type ecosysteem BWK-type Mediaan (Zeq/ha.jaar) zuur grasland Ha, Hm, Hn neutraal-zuur grasland Hc, Hf, Hj, Hp+, Hu kalkgrasland Hd, Hk cultuurgrasland Hp, Hpr, Hr, Hx oligotroof water,ven Ao 400 rietland Mr 2400 natte heide Ce droge heide Cd, Cg, Cm, Cp,Cv Op basis van de statische massabalansmethode (SMB) werden eveneens kritische lasten voor het vermestende effect van stikstof (kritische last vermesting) bepaald. In de Vries (2008), Kros et al. (2008) en van Dobben & van Hinsberg (2008)werden de kritische lasten voor vermesting voor verschillende vegetatietypes beschreven alsook de mogelijke gevolgen van een overschrijding van deze kritische last. De gegevens voor naaldbos werden overgenomen uit Albers et al. (2001). Een overzicht van deze gegevens wordt getoond in onderstaande tabel. Tabel 9: Kritische last vermesting (kg N/ha.jaar) en mogelijke gevolgen van een overschrijding voor een aantal vegetatietypes Type vegetatie KL (kg Effect bij overschrijding N/ha.j) Naaldbossen 14 - Achteruitgang terrestrische korstmossen en ectomycorrhiza, toename stikstofminnende soorten - Verstoring nutrientenbalans, verhoogde stress voor droogte, vorst, ziekten en plagen Loofbossen: -Bos van arme zandgrond 18 - Achteruitgang terrestrische korstmossen en -eiken- en beukenbos van lemige zandgronden 20 ectomycorrhiza, toename stikstofminnende -oud eikenbos 15 soorten -bos van voedselrijke, vochtige gronden 29 - Verstoring nutrientenbalans, verhoogde stress -bos van bron en beek 26 voor droogte, vorst, ziekten en plagen -eiken-haagbeukenbos van zandgronden 20 -wilgenstruweel 34 -ooibos (rivierbegeleidende bossen) 35 Passende Beoordeling Van De Locht Guy 27/54

329 BEDRIJFSDIENSTEN -laagveenbos 34 -ruigten en zomen (droge bosranden) 26,2 -vochtige alluviale, beekbegeleidende bossen 26,1 -vochtige alluviale bossen (essen-iepenbos) 28 -vochtige alluviale bossen (zachthoutooibos) 33,8 Plassen: -Eutrofe plas 30 -Kranswierwateren op hogere zandgrond 5.8 -Kranswierwateren in laagveengebied 30 Graslanden: -Nat schaalgrasland 15 - Vergrassing en afname diversiteit -Droog schraalgrasland 14 - Vergrassing en afname diversiteit -Kalkgrasland 21,1 - toename van gevinde korststeel -Bloemrijkgrasland 20 - Afname diversiteit -Dotterbloemgrasland van beekdalen 20 - Afname diversiteit -Dotterbloemgrasland van veen en klei 20 - Afname diversiteit -Nat, matig voedselrijk grasland 22 -Heischraal grasland 11,6 -Laaggelegen schraal hooiland en glanshaver- en 20 vossenstaarthooilanden -blauwgrasland 15 In de praktische wegwijzer eutrofiëring en verzuring is een beoordelingskader opgenomen om de impact van de N-depositie als gevolg van de NH3-uitstoot in te schatten. Belangrijk hierbij om te vermelden is dat met de toegepaste methodiek (IFDM-berekeningen, aftoetsen en gebruikt KDW, de visualisatie, e.d.) een grote onzekerheid gepaard gaan. Elke beoordeling dient dan ook hiermee rekening te houden. Tabel 10: Significantiekader ter beoordeling van verzuring en eutrofiëring als gevolg NH3-uitstoot Aandeel voorziene depositie t.o.v. de kritische depositiewaarde van de getroffen gevoelige habitat Bij hervergunning Uitbreiding van een bestaande inrichrting Bij een nieuwe inrichting Niet relevant volgens depositiescan Niet significant Niet significant Niet significant x<3% Niet significant Niet significant Significant 3<x<50% Geen uitspraak over significantie: beoordeling na 2016/2019 Niet significant indien emissiereductie meer of gelijk is aan 30% van de oorspronkelijk vergunde toestand Significant Significant indien de emissiereductie minder is dan 30% x>50% Geen uitspraak over significantie: beoordeling na 2016 Significant Significant Passende Beoordeling Van De Locht Guy 28/54

330 BEDRIJFSDIENSTEN Passende Figuur 10: Significantiekader voor NH3 Beoordeling Van De Locht Guy 29/54

331 BEDRIJFSDIENSTEN aandeel voorziene depositie ten opzichte van KDW < 3% Indien het aandeel van de depositie ten opzichte van de kritische depositiewaarde van het getroffen habitat minder is dan 3%, dan wordt beoordeeld dat deze bijdrage niet significant is. Dit geldt zowel voor hervergunningen als voor uitbreidingen. Voor nieuwe activiteiten wordt hun bijdrage steeds als significant beschouwd. aandeel voorziene depositie ten opzichte van KDW > 3% < 50% Indien het aandeel van de depositie ten opzichte van de kritische depositiewaarde van het getroffen habitat groter is dan 3%, maar kleiner dan 50% dan zijn er verschillende significantiekaders, afhankelijk van een hervergunning, een uitbreiding, dan wel een nieuwe activiteit. Voor nieuwe activiteiten wordt steeds beoordeeld dat hun bijdrage significant is. Een uitbreiding van een bestaande activiteit is niet significant indien de emissie daalt met minstens 30 % ten opzichte van de totale emissie van de vergunde situatie vóór de uitbreiding. Dit gebeurt door de totale ammoniakemissie (uitgedrukt in kg NH 3/jaar) van de activiteit in de vergunde toestand te vergelijken met de nieuwe toestand. De beoordeling van de significantie van een hervergunning waarvan het aandeel van de depositie ten opzichte van de kritische depositiewaarde van het getroffen habitat groter is dan 3%, maar kleiner dan 50%, wordt uitgesteld gelet op de decretale verlenging van de vergunning. aandeel voorziene depositie ten opzichte van KDW > 50% Indien het aandeel van de depositie ten opzichte van de kritische depositiewaarde van het getroffen habitat meer is dan 50%, dan wordt beoordeeld dat deze bijdrage significant is voor uitbreidingen en nieuwe activiteiten. De beoordeling van de significantie van een hervergunning waarvan het aandeel van de depositie ten opzichte van de kritische depositiewaarde van het getroffen habitat meer is dan 50%, wordt uitgesteld gelet op de decretale verlenging van de vergunning. In afwijking van de toepassing van de praktische wegwijzer eutrofiëring en verzuring waarin een beoordelingskader opgenomen is om de impact van de N-depositie als gevolg van de NH3-uitstoot in te schatten voor de SBZ-H, kan worden terug gevallen op de het beoordelingskader in de MER voor verzuring en vermesting voor de SBZ-V. Door de vergelijking te maken van de verzurende respectievelijk vermestende depositie met de overeenstemmende kritische last/kdw kan een beoordeling gebeuren op basis van het referentiekader gebruikt in de MER-richtlijnenhandboek. Tabel 11: Significantiekader MER ter beoordeling van verzuring en vermesting Toetsing Deposities > 50 % van de KL/SW Depositie > 10% van KL/SW Beoordeling Significant negatief effect Belangrijke bijdrage 5% van KL/SW < depositie < 10% van KL/SW Relevante bijdrage 3% van KL/SW < depositie < 5% van KL/SW Beperkte bijdrage Depositie < 3% van KL/SW Geen of verwaarloosbaar effect Passende Beoordeling Van De Locht Guy 30/54

332 BEDRIJFSDIENSTEN Uit bovenstaande blijkt dat er reeds vanaf een bijdrage van 10% aan de kritische last, uitgegaan wordt van een negatief effect. Tien % wordt gekozen omdat ongeveer 50% van de depositie afkomstig is van het buitenland; en dit geeft ruimte aan 5 bedrijven (met elk een eigen bijdrage van 10%) in een gemiddeld gebied van 3 km afstand van kwetsbare gebieden (d.i. de afstand waarbinnen met name ammoniak bijna integraal wordt gedeponeerd), voordat de KL bereikt wordt. Berekening bestaande milieudruk In het kader van de Convention on Long-Range Transboundary Air Pollution (CLRTAP) en van de Vlaamse milieu- en natuurrapportering monitoren zowel de Vlaamse Milieumaatschappij als het INBO deposities van verzurende en vermestende stoffen in Vlaanderen. Zowel VMM als INBO gebruiken daarbij meetstations die continu atmosferische deposities verzamelen en/of de luchtkwaliteit bepalen. De meest recente meetgegevens zijn terug te vinden op Daarnaast gebruikt de VMM het atmosferisch verontreinigingsmodel VLOPS ( Vlaams Operationeel Prioritaire Stoffen -model) voor het gebiedsdekkend opvolgen van de depositie en hun ruimtelijke spreiding (Overloop 2011). Het VLOPS14-model berekent met een ruimtelijke resolutie van 1 km² de jaargemiddelde depositie van verzurende en vermestende stoffen op basis van ruimtelijk gedistribueerde binnen- en buitenlandse emissiegegevens, meteoparameters en van het landgebruik. Via het VLOPS-model wordt dus de bestaande milieudruk weergegeven. Jaarlijks worden de nieuwe meteogegevens van het afgelopen meetjaar toegevoegd aan het model, en wordt het model desgevallend verbeterd. Voor de emissiebestanden geldt niet dat zij steeds betrekking hebben op het afgelopen meetjaar. Meestal zit daar ongeveer 2 jaar tussen. Zo worden bijvoorbeeld de kaarten voor 2011 berekend op basis van emissies van Berekening van doelafstand per habitatvlek Binnen de toetszone wordt de huidige milieudruk bepaald door gebruik te maken van de beschikbare resultaten van het VLOPS-model. Door een vergelijking te maken van het berekende jaargemiddelde van de vermestende depositie uit het VLOPS-model en de grenswaarde van de (potentïele) habitaten/voorlopige zoekzones binnen de toetszone is de doelafstand per individuele habitatvlek te bepalen. Door het INBO is een overschrijdingskaart stikstofdeposities gemaakt, waarbij per habitat/voorlopige zoekzone de overschrijding van de KDW is weergegeven. Aangezien bij de opmaak van de overschrijdingskaart voor stikstofdepositie is vertrokken van de verrasterde habitatkaart kunnen delen van actuele habitaten buiten de contourberekening vallen van de stikstofdepositie. De overschrijdingskaart stikstofdeposities geeft dus voor deze delen van de actuele habitat geen uitkomst. Voor dit deel van de actuele habitat dient de waarde genomen te worden van het dichtst bijgelegen zelfde habitattype, waarvoor de overschrijdingskaart stikstofdeposities wel een uitkomst geeft. In onderstaande figuren is cartografisch weergegeven welke de doelafstand van de huidige milieudruk ten opzichte van de grenswaarden voor alle voorkomende (potentiële) habitattypen/voorlopige zoekzones binnen de toetszone is. Bij de interpretatie willen de ingekleurde habitatcellen het volgende zeggen: - groen wil zeggen dat er de huidige milieudruk lager is dan de grenswaarde - geel wil zeggen dat huidige milieudruk tussen de 0 en 7 kg N/ha hoger is dan de grenswaarde - zalmroze wil zeggen dat er de huidige milieudruk 7en 14 kg N/ha hoger is dan de grenswaarde Passende Beoordeling Van De Locht Guy 31/54

333 BEDRIJFSDIENSTEN Uit het kaartmateriaal blijkt dat er geen habitats en zoekzones gelegen zijn binnen de toetszone, waardoor de milieudruk niet weergegeven is. locatie Figuur 11: Weergave doelafstand huidige milieudruk t.o.v. KDW voor habitattypen en actuele habitat binnen de toetszone locatie Figuur 12: Weergave doelafstand huidige milieudruk t.o.v. KDW voor habitattypen en voorlopige zoekzones binnen de toetszone Berekenen van cumulatieve effecten Voor de effectgroep eutrofiëring en verzuring wordt de berekening van de cumulatieve effecten vervangen door een toets aan de actuele milieudruk door stikstofdepositie (zie hoger achtergronddepsoitie). Een berekening van cumulatieve effecten is immers weinig zinvol, gegeven de hoge achtergronddeposities en de afstand waarover Passende Beoordeling Van De Locht Guy 32/54

334 BEDRIJFSDIENSTEN effecten van individuele activiteiten doorwerken. De actuele milieudruk is zelf de resultante van de reële cumulatieve effecten en ze benadert deze dus veel dichter dan mogelijk is via een doorrekening van cumulatie met een selectie aan vergunningen. Concreet betekent dit dat binnen de toetszone wordt nagegaan in welke mate de milieudruk door stikstofdepositie de kritische depositiewaarde van de voorkomende (potentiële) habitaten of voorlopige zoekzones al dan niet overschrijdt Verdroging Verdrogingseffecten kunnen optreden door het onttrekken van grondwater en dit zowel door bronbemaling in de aanlegfase als door grondwateronttrekking in de exploitatiefase van de grondwaterwinning. In de discipline 'water' van het MER werd de invloedsstraal berekend van eventueel voorkomende grondwateronttrekkingen. Het inschatten of een grondwateronttrekking zorgt voor een verdrogingseffect is sterk afhankelijk van de gevoeligheid van de voorkomende vegetatie voor verdroging. Voor verdroging zijn er geen kritische lasten bepaald. Het verdrogingseffect kan beoordeeld worden op basis van een kwetsbaarheidsbenadering. Op basis van de aanwezige ecotopen op de BWK kan er een kwetsbaarheidskaart worden opgesteld voor verdroging. Verdroging kan vervolgens beoordeeld worden volgens Fout! Verwijzingsbron niet gevonden.. Tabel 12: Significantiekader ter beoordeling van verdroging Toetsing Voor ecotopen binnen de invloedsstraal behorende tot de klassen kwetsbaar tot zeer kwetsbaar en zeer kwetsbaar en gelegen binnen een speciale beschermingszone (SBZ-H, SBZ-V) Voor ecotopen binnen de invloedsstraal behorende tot de klassen kwetsbaar tot zeer kwetsbaar en zeer kwetsbaar Voor ecotopen binnen de invloedsstraal behorende tot de klassen weinig kwetsbaar tot kwetsbaar en kwetsbaar Voor ecotopen binnen de invloedsstraal behorende tot de klassen niet kwetsbaar, niet kwetsbaar tot weinig kwetsbaar Beoordeling Significant negatief effect Matig negatief effect Gering negatief effect verwaarloosbaar effect Rustverstoring Het voorspellen en beoordelen van effecten door rustverstoring is niet eenvoudig. Net zoals bij mensen is verstoring voor dieren een 'subjectieve' ervaring. Ook bij dieren kan gewenning optreden, en gegevens over schuwheid en aanpassingsvermogen van een diersoort zijn er nauwelijks. Reijnen en Foppen hebben een aantal studies gepubliceerd waarbij het effect van hetzij autoverkeer, hetzij treinverkeer op bos-, weide- en heidevogels zijn beschreven waaronder Reijnen en Foppen (1991) en Reijnen (1995). Uit het onderzoek bleek dat geluid boven een bepaalde drempelwaarde leidt tot een afname in de draagkracht van een gebied voor vogels. De vastgelegde drempelwaarden en de afname van de dichtheden als een functie van de geluidssterkte verschilt afhankelijk van de onderzochte soort. Voor een aantal soorten zijn dus drempelwaarden beschikbaar maar zeker niet voor alle soorten. De drempelwaarde algemeen geldend voor bosvogels bedraagt 42 db(a), voor weidevogels is de drempelwaarde 47 db(a). Als gemiddelde waarde kan 45 db(a) genomen worden. Passende Beoordeling Van De Locht Guy 33/54

335 BEDRIJFSDIENSTEN 4 EFFECTINSCHATTING 4.1 DIRECT ECOTOOPVERLIES Het perceel waar de nieuwe stallen komen, staat aangeduid als biologisch minder waardevol : zeer soortenarm tijdelijk grasland. De eerste twee nieuwe stallen komen op een natte zandbodem met duidelijk ijzer en/of humus B horizont, de twee laatste stallen komen op een zeer natte lemig zandbodem met duidelijk ijzer en/of humus B horizont. De impact wordt dan ook als verwaarloosbaar aanzien (geen of verwaarloosbaar effect). 4.2 VERZURING EN VERMESTING DOOR AMMONIAKDEPOSITIE Voor Vlaanderen werden er in de opeenvolgende MINA-plannen en in Vlarem depositienormen vooropgesteld inzake verzurende depositie van SO x, NH x, en NO y, die berekend worden op basis van de overeengekomen beleidsdoelstellingen en emissieplafonds zoals opgenomen in de NEC-richtlijn (National Emission Ceillings). Het betreft hier normen voor totale depositie. De tabel geeft de berekende beleidsdoelstellingen weer voor totale depositie en per component. Tabel 13: Beleidsdoelstellingen berekend met VLOPS o.b.v. emissiedoelstellingen uit NEC-richtlijn in Zeq/ha.jaar, (VMM,2013) Doelstelling SO 2 NO x NH 3 Totaal MLTD (2010) LTD1 (2030) LDT2 (2030) 75 à à à à 700 MLTD: middellange termijndoelstelling LTD1: lange termijndoelstelling voor de meeste bosecosystemen LTD1: lange termijndoelstelling voor verzuringsgevoelige gebieden, zoals heide op zandgronden en kalkarme vennen In de onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de verzurende depositie (Zeq/ha.jaar) in de gemeente Ravels voor het jaar 2011 (berekend op basis van VLOPS door VMM, 2011). VLOPS staat voor Vlaamse versie Operationeel Prioritaire Stoffen en berekent jaargemiddelde concentraties en deposities op basis van enerzijds emissiegegevens en anderzijds de jaarlijkse meteogegevens. De emissiegegevens worden aangeleverd door bedrijven of zijn gebaseerd op ramingen en/of emissiemodellen (bijvoorbeeld verkeer). De meteogegevens zijn afkomstig van meteomasten. De resultaten worden gevalideerd en gekalibreerd met meetgegevens en tot kaartmateriaal gevisualiseerd door middel van GIS software. Voor Ravels blijkt dat de waarden hoger liggen dan de depositiedoelstellingen. De doelstellingen werden nog niet behaald. NH3 blijkt hierbij bepalend te zijn voor de depositie. Bij deze berekeningen dient echter wel met een zeer aanzienlijke (model)onzekerheid rekening gehouden te worden. Deze onzekerheid zit zowel vervat in de modelmatig gehanteerde emissies, bronkarakteristieken, depositiefactoren als modelmatige onzekerheden. Passende Beoordeling Van De Locht Guy 34/54

336 BEDRIJFSDIENSTEN Tabel 14: Gemiddelde gemodelleerde verzurende deposities SO2, NOx en NH3 (Zeq/ha.jaar) te Wuustwezel, 2011 (VMM,2013) SO 2 NO x NH 3 Totaal De verzurende/vermestende depositie in agrarisch gebied ten gevolge van de ammoniakuitstoot is meestal verwaarloosbaar in vergelijking met de verzurende/vermestende invloed van bemesting van de akkers in de omgeving. Dit is niet het geval in gebieden met een hoge natuurwaarde, waar beperkingen gelden voor bemesting. Invloeden van de verzurende/vermestende depositie worden bijgevolg hoofdzakelijk beschouwd voor de aanwezige aandachtsgebieden in het studiegebied. Tabel 15: Ammoniakemissie bij bedrijf van Van De Locht Guy in de huidige situatie Vergunde situatie Ammoniakemissie Stalnr Dierplaats Stalsysteem # dieren NH 3 Totaal Totaal stal (kg/j/dier) (kg/jaar) (kg/jaar) stal Runderen <1j traditioneel 30 3,9 117 Runderen 1-2j traditioneel 30 3,9 117 stal Zoogkoeien traditioneel 40 5,3 212 Stal Slachtkippen traditioneel , Stal Slachtkippen P , Tabel 16: Ammoniakemissie bij bedrijf van Van De Locht Guy in de geplande situatie FASE 1 Nieuwe situatie Ammoniakemissie Stalnr Dierplaats Stalsysteem # dieren NH 3 Totaal Totaal stal (kg/j/dier) (kg/jaar) (kg/jaar) stal Runderen <1j traditioneel 30 3,9 117 Runderen 1-2j traditioneel 30 3,9 117 stal Zoogkoeien traditioneel 40 5,3 212 Stal Slachtkippen traditioneel , Stal Slachtkippen P , Stal Slachtkippen P , Stal Slachtkippen P , Passende Beoordeling Van De Locht Guy 35/54

337 BEDRIJFSDIENSTEN Tabel 17: Ammoniakemissie bij bedrijf van Van De Locht Guy in de geplande situatie FASE 2 Nieuwe situatie Ammoniakemissie Stalnr Dierplaats Stalsysteem # dieren NH 3 Totaal Totaal stal (kg/j/dier) (kg/jaar) (kg/jaar) stal Runderen <1j traditioneel 30 3,9 117 Runderen 1-2j traditioneel 30 3,9 117 stal Zoogkoeien traditioneel 40 5,3 212 Stal Slachtkippen traditioneel , Stal Slachtkippen P , Stal Slachtkippen P , Stal Slachtkippen P , Stal Slachtkippen P , Stal Slachtkippen P , De ammoniakemissie uit de stallen van het bedrijf Van De Locht Guy bedraagt in de huidige situatie 4821 kg NH3/jaar. In de toekomstige situatie stijgtt dit toe tot 7971 kg NH3/jaar voor fase 1 (een stijging van ongeveer 65,3 %) en voor de tweede fase stijgt de ammoniakemissie naar kg (een stijging van ongeveer 130,6%). De verzurende depositie wordt beschouwd door omzetting van de ammoniakdepositie (uitgedrukt in kg/ha/jaar) naar zuurequivalenten, door gebruik te maken van volgende relatie van 1 Zeq = 17 g ammoniak. De vermestende stikstofdepositie wordt bepaald door de ammoniakdepositie om te zetten naar stikstofdepositie (in 1 g ammoniak zit 0,82 g stikstof). Voor de toe te passen kritische lasten (KL) of depositiewaarden (KDW) wordt gewerkt met de documenten: PRAKTISCHE WEGWIJZER EFFECTGROEPEN VOOR HET HABITATSPOOR Effectgroep 3 eutrofiëring subgroep 3.1 via lucht (versie 2-24/02/2015) en PRAKTISCHE WEGWIJZER EFFECTGROEPEN VOOR HET HABITATSPOOR Effectgroep 4 verzuring subgroep 4.1 via lucht (versie 2-24/02/2015) De gebruikte KDW werden gehaald uit het rapport van Alterra met kenmerk Alterra rapport 2397, van Dobben H.F., Bobbink R., Bal D. & van Hinsberg A 'Overzicht van kritische depositiewaarden voor stikstof, toegepast op habitattypen en leefgebieden van Natura 2000.' Uit bovenstaande kunnen voor deze Passende beoordeling van toepassing zijnde elementen volgende kritische lasten afgeleid worden: Loofbos Kritische last voor verzuring habitat 9190 = 1071 Zeq/ha.jaar Kritische last voor vermesting habitat 9190 = 15 kg N/ha.jaar Passende Beoordeling Van De Locht Guy 36/54

338 BEDRIJFSDIENSTEN Per scenario (huidige situatie, geplande situatie 1 en geplande situatie2) werden er een aantal simulaties uitgevoerd volgens de aanwezige vegetatietypes binnen een straal van ongeveer 1 km rond het bedrijf. Van deze vegetatie-eenheden werd de relatieve ligging ten opzichte van het bedrijf bepaald, uitgedrukt in Lambertcoördinaten. Nieuwe situatie 1 is de uitbreiding naar de eerste fase van stuks pluimvee, nieuwe situatie 2 is de uitbreiding naar de tweede fase naar stuks. Voor het bedrijf van Van De Locht Guy ligt 1 habitatwaardige vegetatie in het gebied, zijnde een bos van 1,1 ha groot met als habitat In de ruime omgeving liggen geen andere habitatwaardige vegetaties of RBB s. Zodoende kon per vegetatie-eenheid en per scenario de ammoniakdepositie bepaald worden. In onderstaande tabel werd de ammoniakdepositie omgezet naar verzurende depositie. Onderstaande tabel geeft de aldus bekomen verzurende depositie per vegetatie-eenheid en per scenario weer. Dit wordt ook gedaan voor vermesting. Onderstaande figuren (Figuur 13, Figuur 14, Figuur 15, Figuur 16) zijn de weergave van hoger vermelde methodiek voor de verschillende habitattypes volgens de specifieke KDW-waarden. De contouren zijn weergegeven t.a.v. de habitatkaart versie Voor de beoordeling van de habitats die gelegen zijn in vogelrichtlijngebied zijn er telkens 4 contouren weergegeven voor de depositie: 50% van de KDW; 10% van de KDW; 5% van de KDW; 3% van de KDW. De contour van de 50%-bijdrage t.o.v. KDW is logischerwijs de kleinste, deze van de 3%-bijdrage de grootste. Dit wordt zo gedaan voor het habitattype Tabel 18: Verzurende depositie per vegetatie-eenheid (voor de Habitatvegetaties in SBZ-V) X,Y coord Eenhei d/comp lex van eenhe den waar de habitat Afsta nd tot bedrij f (m) vergunde situatie (Zeq/ha.ja ar) % tav KDW in vergun de situatie Nieuw e situati e 1 (Zeq/h a.jaar) % tav KDW in nieuwe situatie 1 Nieuwe situatie 2 (Zeq/h a.jaar) % tav KDW in nieuwe situatie Qb,uv, gml, mwz NW 44,1 4,1 72,9 6,8 102,9 9,6 De bijdrage van de kritische last voor verzuring, die de verschillende vegetaties ondervinden van het bedrijf stijgt in de nieuwe situaties t.a.v. de vergunde situatie. De bijdrage aan de kritische last voor verzuring voor het habitattype 9190 stijgt van 4,1% in de vergunde situatie naar 6,8 % bij fase 1 en naar 9,6 % bij fase 2 van de nieuwe situatie. Daarnaast wordt de oppervlakte berekend waarop het bedrijf een bijdrage levert van > 50%, 10-50%, 5-10% en 3-5% ten aanzien van de kritische last, en dit zowel voor het aspect verzuring als vermesting. Dit is terug te vinden in de onderstaande tabellen. De vegetatie is dezelfde als in bovenstaande tabel. De vegetatie is gelegen in SBZ-V. De totale oppervlakte van de vegetatie is 1,1 ha. Tabel 19: Oppervlakte (ha) waarop het bedrijf een bijdrage levert voor verzuring t.a.v. de KDW voor fase 1 en fase 2 Vegetatieeenheid Overschrijdin g 3-5 % (beperkte bijdrage) Overschrijding 5-10 % (relevante bijdrage) Overschrijding % (belangrijke bijdrage) Overschrijding >50 % (significant negatief effect) Totale oppervlakte (ha) Habitatvegetatie volgens BWK in SBZ-V 9190 Vergund 1, ,1 Passende Beoordeling Van De Locht Guy 37/54

339 BEDRIJFSDIENSTEN 885 NW Fase 1 0 1, ,1 Fase 2 0 1, ,1 In de vergunde situatie ondervindt de vegetatie 9190 een bijdrage van de kritische last voor verzuring van 3 %- 5% voor de volledige oppervlakte. In de nieuwe situatie fase 1 en 2 is er een relevante bijdrage te verwachten voor het habitattype 9190 voor de volledige oppervlakte van 1,1 ha. Tabel 20: Vermestende depositie per vegetatie-eenheid (voor de habitatvegetatie in SBZ-V) X,Y coord Eenhei d/comp lex van eenhe den waar de habitat Afsta nd tot bedrij f (m) vergunde situatie (N/ha.jr) % tav KDW in vergun de situatie Nieuw e situati e 1 (N/ha.j r) % tav KDW in nieuwe situatie 1 Nieuwe situatie 2 (N/ha.jr ) % tav KDW in nieuwe situatie Qb,uv, gml, mwz NW 0,62 4,1 1,0 6,8 1,43 9,6 De bijdrage van de kritische last voor vermesting, die de verschillende vegetaties ondervinden van het bedrijf stijgt in de nieuwe situaties t.a.v. de vergunde situatie. De bijdrage aan de kritische last voor vermesting voor het habitattype 9190 stijgt van 4,1% in de vergunde situatie naar 6,8 % bij fase 1 en naar 9,6 % bij fase 2 van de nieuwe situatie. De bijdrages voor verzuring en vermesting zijn nagenoeg gelijk gezien de KDW- waarde voor verzuring gelijkaardig is aan de KDW-waarde voor vermesting. Tabel 21: Oppervlakte (ha) waarop het bedrijf een bijdrage levert voor vermesting t.a.v. de KDW voor fase 1 en fase 2 Vegetatieeenheid Overschrijdin g 3-5 % (beperkte bijdrage) Overschrijding 5-10 % (relevante bijdrage) Overschrijding % (belangrijke bijdrage) Overschrijding >50 % (significant negatief effect) Totale oppervlakte (ha) Habitatvegetatie volgens BWK in SBZ-V NW Vergund 1, ,1 Fase 1 0 1, ,1 Fase 2 0 1, ,1 In de vergunde situatie ondervindt de vegetatie 9190 een bijdrage van de kritische last voor vermesting van 3 %- 5% voor de volledige oppervlakte. In de nieuwe situatie fase 1 en 2 is er een relevante bijdrage te verwachten voor het habitattype 9190 voor de volledige oppervlakte van 1,1 ha. In de onderstaande figuren wordt de verzurende depositie weergegeven t.a.v. de KDW voor 9190_doel voor de huidige en toekomstige situatie 1 en toekomstige situatie 2 weergegeven. Dit is ook zo voor de vermestende depositie weergegeven t.a.v. de KDW voor Beoordeling in SBZ-V voor verzuring Uit de voorgestelde contouren blijkt duidelijk de verschillen tussen de bestaande situatie en de toekomstige situatie. Het vergoten van de contouren heeft te maken met een stijging van ammoniakproductie in de nieuwe Passende Beoordeling Van De Locht Guy 38/54

340 BEDRIJFSDIENSTEN situatie (zowel in fase 1 als voor fase2). De contouren voor fase 2 zijn groter dan de contouren voor fase 1 omwille van de stijging van de ammoniakemissie.het habitatype 9190 (90 % habitat) op 885 m van het bedrijf heeft een oppervlakte van 1,1 ha. Deze vegetatie ondervindt een bijdrage van het bedrijf tussen de 3-5 % van de KDW-waarde voor verzuring in de vergunde situatie. In de nieuwe situatie fase1 door een stijging van ammoniakproductie ondervindt de volledige oppervlakte van de vegetatie een bijdrage tussen de 5-10 %. In de nieuwe situatie fase 2 door een stijging van ammoniakproductie ondervindt de volledige oppervlakte van de vegetatie nog steeds een bijdrage tussen de 5-10 %. Er kan geconcludeerd worden dat er voor het aandachtsgebied (habitats in SBZ-V) dat we in beschouwing nemen, nl. de habitats volgens de BWK2014, er een beperkte bijdrage te verwachten valt ten gevolge van de verzurende deposities van het bedrijf in de huidige situatie voor het habitattype 9190_doel. In de toekomstige situatie wordt dit een relevante bijdrage. Hierdoor dringen zich milderende maatregelen op. Beoordeling in SBZ-V voor vermesting Uit de voorgestelde contouren blijkt duidelijk de verschillen tussen de bestaande situatie en de toekomstige situaties. Het vergroten van de contouren heeft te maken met een stijging van ammoniakproductie in de nieuwe situaties. Het habitatype 9190 (90 % habitat) op 885 m van het bedrijf heeft een oppervlakte van 1,1 ha. Deze vegetatie ondervindt een bijdrage van het bedrijf tussen de 3-5 % van de KDW-waarde voor vermesting in de vergunde situatie. In de nieuwe situatie fase1 door een stijging van ammoniakproductie ondervindt de volledige oppervlakte van de vegetatie een bijdrage tussen de 5-10 %. In de nieuwe situatie fase 2 door een stijging van ammoniakproductie ondervindt de volledige oppervlakte van de vegetatie nog steeds een bijdrage tussen de 5-10 %. Er kan geconcludeerd worden dat er voor het aandachtsgebied (habitats in SBZ-V) dat we in beschouwing nemen, nl. de habitats volgens de BWK 2014 kaart, er een beperkte bijdrage te verwachten valt ten gevolge van de vermestende deposities van het bedrijf in de huidige situatie voor het habitattype 9190_doel. In de toekomstige situatie wordt dit een relevante bijdrage. Passende Beoordeling Van De Locht Guy 39/54

341 Passende Beoordeling Van De Locht Guy BEDRIJFSDIENSTEN Figuur 13: Verzurende depositie tav KDW habitat 9190 in de huidige en toek situatie fase 1 40/54

342 Passende Beoordeling Van De Locht Guy 41/54 BEDRIJFSDIENSTEN Figuur 14: Verzurende depositie tav KDW voor habitat 9190 (1071 zeq/ha.jaar) voor de vergunde en nieuwe sit fase 2

343 Passende Beoordeling Van De Locht Guy BEDRIJFSDIENSTEN Figuur 15: Vermestende depositie tav KDW voor 9190 in de huidige en toekomstige situatie fase1 42/54

344 Passende Beoordeling Van De Locht Guy BEDRIJFSDIENSTEN Figuur 16: Vermestende depositie tav KDW voor 9190 in de huidige en toekomstige situatie fase 2 43/54

345 BEDRIJFSDIENSTEN Passende Verdroging Ter hoogte van het bestaande bedrijf zijn er natte zandgronden (Zeg) en zeer natte lemige zandbodems (w-sfg). Aan de natte bodems wordt een gemiddelde grondwaterstand schommelend tussen 15 en 100 cm-mv (cm onder maaiveldniveau) gekoppeld, aan de zeer natte bodems en een gemiddelde grondwaterstand schommelend tussen 5 en 65 cm-mv (cm onder maaiveldniveau). De nieuw te bouwen kippenstallen komen op dezelfde bodemtypes als de bestaande stallen In de huidige situatie wordt een daling van de watertafel van 10 cm bereikt op 89 m voor de grondwaterwinning van 145 m diepte (put F) en van 190 m voor de grondwaterwinning van 149 m (put G). In de toekomstige situatie wordt een daling van de watertafel van 10 cm bereikt op 58 m voor put F en op 141 m voor put G, H en I. De grondwaterwinningen veroorzaken in de huidige en toekomstige situatie geen relevant effect op de dichtste naburige bedrijfsvreemde grondwaterwinningen. Op de groengebieden worden er geen relevante effecten van de grondwaterwinningen veroorzaakt. Er wordt dus geen of verwaarloosbaar effect begroot. 4.3 RUSTVERSTORING Het bedrijf ligt niet in het Vogelrichtlijngebied. De drempelwaarde algemeen geldend voor bosvogels bedraagt 42 db(a), voor weidevogels is de drempelwaarde 47 db(a). Als gemiddelde waarde kan de 45 db(a)-contour, genomen worden. De invloedsstraal werd berekend in de discipline Geluid. Het specifieke geluid werd berekend op 885 m van het bedrijf. Op deze afstand is het specifieke geluid van de incidentele bronnen (lossen veevoeder) lager dan de gemiddelde drempelwaarde van 45 db(a). Het betreft evenwel een incidenteel geluid. Dit is zo in de bestaande situatie en in de toekomstige situaties fase 1 en 2. Voor de continue bronnen is op een afstand van 65 m het nieuwe omgevingsgeluid in de gewenste toestand (bestaande en de nieuwe ventilatoren) lager dan 45 db(a). Bijgevolg kan er geconcludeerd worden dat er geen tot verwaarloosbare effecten waar te nemen zijn van de geluidsbronnen op het bedrijf t.a.v. vegetaties die van belang zijn voor de vogels in het vogelrichtlijngebied. De onmiddellijke omgeving bestaat uit grasland en akkerland. 4.4 MILDERENDE MAATREGELEN Door het bedrijf geplande maatregelen Op de bestaande stallen staan reeds stofbakken. Een extra reductie van ammoniak werd hier niet mee in rekening gebracht. Hoewel we kunnen vermoeden dat hoewel er meer stof zal afgevangen worden, dit ook een gunstig effect zal hebben op de ammoniak. De nieuwe pluimveestallen zullen conform de ter zake geldende wetgeving uitgerust worden als ammoniakemissie-arme stal volgens het systeem P-6.4. Het systeem P-6.4 betreft : Warmtewisselaar met luchtmengsysteem voor droging strooisellaag. De ammoniakemissie wordt beperkt door het drogen en verwarmen van de mest-strooisellaag door middel van een warmtewisselaar en continu draaiende circulatieventilatoren. De warmtewisselaar zorgt ervoor dat warme ventilatielucht vanuit de stal verse lucht opwarmt. De opgewarmde verse ventilatielucht wordt in geval van nok- of combiventilatie midden bovenin de stal in twee richtingen uitgeblazen. Vervolgens wordt deze lucht door circulatieventilatoren vermengd met de warme lucht bovenin de stal en naar de beide staluiteinden gestuwd. In geval van lengteventilatie wordt de opgewarmde verse ventilatielucht door circulatieventilatoren vermengd met de warme stallucht boven in de stal en naar het staluiteinde gedreven dat zich tegenover de ventilatoren bevindt. Via de topgevelwand(en) wordt de lucht terug over de strooisellaag geleid. Door het mengen van de stallucht wordt een gelijkmatige temperatuur in de gehele stal bereikt. De mest-strooisellaag wordt gedroogd en de zware CO2 wordt bij de dieren verdreven. Beoordeling Van De Locht Guy 44/54

346 BEDRIJFSDIENSTEN Er worden stofbakken voorzien voor de nieuwe pluimveestallen. Een extra reductie van ammoniak werd hier niet mee in rekening gebracht. Hoewel we kunnen vermoeden dat hoewel er meer stof zal afgevangen worden, dit ook een gunstig effect zal hebben op de ammoniak. Voor verdere door het bedrijf geplande milderende maatregelen met effect op fauna en flora wordt verwezen naar de disciplines lucht, water en geluid Verdere mogelijkheden of aanbevelingen Er wordt evenwel de aandacht op gevestigd dat wat ammoniakdepositie betreft, het hier om een worst-casescenario gaat, en dat een goed ontwikkeld groenscherm achter de stallen en naast de pluimveestallen een deel van de ammoniakuitstoot zou kunnen opvangen, waardoor de werkelijke depositie vermoedelijk lager zal liggen. Dit kan afgeleid worden uit o.a. Nederlands onderzoek. Windsingel: In Nederland werd er in 2003 een meetcampagne uitgevoerd om de invloed van een landschapselement (windsingel) op de verspreiding van emissies (in eerste instantie voornamelijk ammoniak) uit een varkenshouderij na te gaan (Van Dijk et.al.,2004). Deze meetcampagne werd uitgevoerd bij een vleesvarkenshouderij met ruim dierplaatsen. Aan de oostzijde van het stallencomplex lag op ca. 20 m afstand van de dichtstbijzijnde stal een vrij uniforme windsingel. De situering is zo, dat bij wind uit zuidwestelijke tot westelijke richting de emissiepluim vanuit de stal grotendeels door en over de windsingel verspreid werd. De begroeiing in de meetcampagne bestond uit loofbomen (acacia, zomereik en berk) met stuiken. De hoogte van de windsingel was ca m, en de breedte ca In de studie werden op korte afstand van de bron, voor de windsingel, tot 6 maal hogere concentraties ammoniakconcentraties gemeten dan voorspeld voor een situatie zonder windsingel. De ammoniak wordt als het ware bij de bron gehouden. Als gevolg hiervan was het gebied waar er een verzurende depositie kan optreden kleiner. Om een grootteorde te geven, bleek uit de meetcampagne dat de afstand van het bedrijf tot waar de ammoniakemmissie het achtergrondniveau van de omgeving bereikte ongeveer 485 m bedroeg, terwijl deze afstand in het geval dat er geen windsingel zou aanwezig geweest zijn (berekening op basis van een verspreidingsmodel) ongeveer 815 m zou bedragen. M.a.w. is er in dit rekenvoorbeeld een afname van 40% van de invloedsstraal. Vanzelfsprekend zal veel afhankelijk zijn van de precieze klimatologische omstandigheden windrichting, windsterkte, neerslag, ), alsook van de morfologie van de windsingel zelf. Uit de meetcampagne bleek dat windsingels wel degelijk in staat zijn om emissies te verminderen. Een aanvullende studie (Van Dijk et. al., 2005) moest duidelijkheid brengen op welke manier ze dit doen. Landschapselementen zoals windsingels vormen een fysiek opstakel voor de verspreiding van stoffen en deeltjes in de atmosfeer. Het effect wordt voornamelijk bepaald door twee processen: filtering en snelheidsdemping. De filterende werking is een gevolg van de gasuitwisseling tussen blad en atmosfeer waarvoor een zekere turbulentie rond het blad nodig is. Om de luchtbeweging in een beplanting in stand te houden moet deze een zekere openheid (optische porositeit) hebben. De structuur van een windsingel is bepalend voor het effect op de verspreiding van agrarische emissies. Eenduidige criteria voor het ontwerpen van een optimaal functionerende windsingel zijn nog niet voorhanden. De resultaten uit het Nederlandse onderzoek laten zien dat een windsingel op korte afstand van een stal de ongewenste verspreiding van ammoniak (maar ook van andere agrarische emissies zoals fijn stof en geur) tegengaat en dat de bomen in de windsingel een deel van de stikstof opnemen vanuit de lucht. Voor NO2 bleek dat de filterende werking als gevolg van opname door de planten in de windsingel geschat kan worden op maximaal 10%. Voor ammoniak zou dit percentage hoger liggen. Precieze cijfers zijn niet voor handen. Een groenscherm van minstens 6m breed wordt aangelegd ten oosten en noorden van de kippenstallen zodat deze zijden volledig omringd zijn. Het groenscherm bestaat uit een mengeling van streekeigen heesters en/of Passende Beoordeling Van De Locht Guy 45/54

347 BEDRIJFSDIENSTEN struiken zoals gelderse roos, haagbeuk, hondsroos, hulst, kardinaalsmuts, lijsterbes, meidoorn, rode kornoelje, sleedoorn, veldesdoorn en hazelaar (plantverband 1x1m, planthoogte 60/80, minstens 5 verschillende soorten), afgewisseld met hoogstammige loofbomen zoals zomereik, wintereik, beuk, wilg, zwarte els, es, esdoorn, notelaar, kastanje, linde (plantverband in rij met onderlinge afstand van 6 à 8 m, minimum plantmaat 8/10). Het groenscherm is voldoende dicht; afgestorven exemplaren worden in het daarop volgende plantseizoen vervangen. Gezien dit reeds opgelegd werd in de vorige vergunning kan deze maatregel verder doorgetrokken worden achter en naast de nieuwe stallen. Bijvoeren van tarwekorrels Door mengvoer van vleeskuikens aan te vullen met hele tarwerkorrels, kan het aandeel ruw eiwit teruggebracht worden. Risico s op het gebied van groei en voerconversie zijn tegen te gaan door het verrijken van mengvoer met essentiële (vrije) aminozuren. Een teveel aan eiwit scheidt het kuiken weer uit in de vorm van urinezuur via de feces (ontlasting). Door de behoefte en het aanbod van eiwit beter op elkaar af te stemmen, kan het overschot aan stikstof verminderd worden. Het terugbrengen van het ruw eiwitgehalte is hiervoor een goede maatregel. Dit is onder andere te realiseren door het bijmengen van hele tarwekorrels aan het voer. Tarwe heeft namelijk een lager ruweiwitgehalte dan mengvoer. Deze maatregel geeft een ammoniakreductie van 15% (Proeftuin natura 2000). De verlaging in ammoniakemissie wordt bereikt door een verminderde stikstofuitscheiding, doordat het eiwitgehalte van het rantsoen dagelijks wordt aangepast aan de behoefte van het dier. Naast een lagere ammoniakemissie geeft deze vorm van voeren de volgende voordelen: lagere voerkosten, drogere mest, minder voetzoollaesies en lagere mestafzetkosten. Mogelijk nadeel: verminderde groei en voerconversie. Het gehalte aan ruw eiwit van het rantsoen (= mengvoer + hele tarwe) dient gemiddeld per levensweek gelijk te zijn aan de in Fout! Verwijzingsbron niet gevonden. genoemde referentiewaarden. Gedurende de eerste levensweek hoeft er geen hele tarwe te worden bijgevoerd. Tabel 22: De referentie (ruw)-eiwit- en energiewaarden van het complete rantsoen in de verschillende leeftijdsfasen De hoeveelheid hele tarwe welke bijgevoerd dient te worden om het streefeiwitgehalte te realiseren is afhankelijk van de leeftijd van het kuiken en het eiwitgehalte van geleverde mengvoer. Het aandeel hele tarwe wordt als volgt berekend: Eiwitgehalte tarwe: 111 g/kg (Bron: CVB tabellenboek) Passende Beoordeling Van De Locht Guy 46/54

348 BEDRIJFSDIENSTEN 5 DE BEOORDELING VAN DE SIGNIFICANTIE VAN DE IMPACT De effecten, zoals hierboven omschreven wordt uitgevoerd op basis van volgende vraagstellingen: 1. Heeft het project een impact op de habitats qua oppervlakte, ruimtelijke spreiding, structuur en kwaliteit? 2. Heeft het project een impact op het evenwicht tussen, de verspreiding en densiteit van de soorten en de populaties in zijn geheel? 3. Heeft het project een impact op de vitale factoren hoe het SBZ functioneert als ecosysteem? 4. Heeft het project een impact op de abiotische relaties die de structuur en de functie van de SBZ bepalen? 5. Heeft het project een impact op het bereiken van de instandhoudingsdoelen of streefbeelden zoals omschreven voor de betreffende SBZ (V en H)? Deze vijf vraagstellingen leiden tot een conclusie betreffende de significantie van de impact op de integriteit van de speciale beschermingszone in het kader van de habitatrichtlijn. 5.1 IMPACT OP HABITATS Het perceel waar de nieuwe stallen komen, staat aangeduid als biologisch minder waardevol : zeer soortenarm tijdelijk grasland. De eerste twee nieuwe stallen komen op een natte zandbodem met duidelijk ijzer en/of humus B horizont, de twee laatste stallen komen op een zeer natte lemig zandbodem met duidelijk ijzer en/of humus B horizont. Door uitvoering van het project treedt geen direct verlies op van de habitats in het vogelrichtlijngebied. De inname van oppervlakte is geen waardevolle vegetatie. Door de uitvoering van het project treedt geen verlies van habitattype 9190-doe op. Wel kunnen de bijdrages aan de verzurende en vermestende deposities lijden tot een verminderde groeikracht van vegetaties. 5.2 IMPACT OP HET EVENWICHT TUSSEN, DE VERSPREIDING EN DENSITEIT VAN DE SOORTEN EN POPULATIES IN ZIJN GEHEEL Gezien de nieuwe stallen gebouwd worden aansluitend naast de bestaande stallen, en gezien de ligging op ca.885 m van het habitattype binnen het vogelrichtlijngebied en de ligging van het andere bedrijven, worden door de uitvoering van het project de natuurlijke kenmerken en de functionele relaties van de SBZ als geheel, niet aangetast. 5.3 IMPACT OP DE VITALE FACTOREN HOE HET SBZ FUNCTIONEERT ALS ECOSYSTEEM Door uitvoering van het project treedt geen direct verlies op van de natuurlijke habitats. Wel wordt er rekening gehouden met eventuele bijdrages aan de verzurende en vermestende deposities als gevolg van de ammoniakemissie van het bedrijf. De bijdrages van verzuring en vermesting kunnen lijden tot een beperktere groeikracht voor de voorkomende vegetaties. Zowel in de huidige situatie als in de toekomstige situatie treden er geen significant negatieve effecten op voor verzuring en vermesting op aangemelde habitats, overige habitats of overige belangrijke elementen die aanwezig zijn in het vogelrichtlijngebied voor het individuele bedrijf. In het vogelrichtlijngebied is er 1 habitat gedeeltelijk habitatwaardig 9190 (90 %) die in de nieuwe situatie een relevante bijdrage ondervindt voor verzuring/vermesting. Hierdoor dringen zich milderende maatregelen op. Door Passende Beoordeling Van De Locht Guy 47/54

349 BEDRIJFSDIENSTEN het voorzien van stofbakken, treedt er een daling op van de bijdrage voor het habitat in de nabije omgeving van het bedrijf. Door het project treedt er geen fragmentatie op in de relaties tussen de verschillende gebieden. 5.4 IMPACT OP DE ABIOTISCHE RELATIES De impact van de verkaveling op de abiotische relaties is, zoals in voorgaande reeds aangegeven werd, beperkt. Voorkomen van calamiteiten door regelmatige controle en voldoen aan de VLAREM-regelgeving voor de opslagplaatsen van risicostoffen.transporten steeds overdag laten plaatsvinden en motor stilleggen tijdens het laden en lossen, ter vermijding van rustverstoring. Verzuring en vermesting worden algemeen als grootste bedreigingen gezien voor het habitattype 9190-doel.Het bedrijf is gelegen op gronden die niet kwetsbaar zijn voor verdroging. Zowel in de huidige situatie als in de toekomstige situatie wordt er geen verdroging verwacht ter hoogte van waardevolle habitats in het vogelrichtlijngebied ten gevolge van de normale bedrijfsexploitatie. Zowel in de huidige situatie als in de toekomstige situatie treden er geen significant negatieve effecten op. Voor de oppervlakte van 1,1 ha is er een bijdrage tussen de 5-10 % voor vermesting op de aangemelde habitat (9190_doel) aanwezig in het vogelrichtlijngebied waar te nemen. De plaatsing van de stofbakken heeft een gunstig effect op de bijdrage van het bedrijf ten aanzien van dit habitat. Gezien de effecten van verzuring/vermesting, gezien de beperkte oppervlakte van het aandachtsgebied 1,1 ha en gezien het feit dat het gaat om het habitatype 9190 die niet ingebed is in een bosstructuur binnen het vogelrichtlijngebied, treedt er geen verstoring op van leefgebieden van soorten. Door het project treedt er geen fragmentatie op in de relaties tussen de verschillende gebieden. Door de plaatsing van groenstructuren in de richting van het waardevolle habitattype kan een hoeveelheid van de geëmitteerde ammoniak opgevangen worden. Onderzoek (van Dijk et al., 2005) heeft echter uitgewezen dat door de aanwezigheid van een groenscherm de ammoniak minder sterk verspreid naar de omgeving. In praktijk komt dit veelal neer op een verhoging van de concentraties ter hoogte van het bedrijfsterrein en een verlaging van de concentraties op grotere afstand van het bedrijf. Passende Beoordeling Van De Locht Guy 48/54

350 BEDRIJFSDIENSTEN Passende 5.5 IMPACT OP HET BEREIKEN VAN DE INSTANDHOUDINGSDOELSTELLINGEN Beoordeling Van De Locht Guy 49/54

MER MILIEUEFFECTRAPPORT VULSTEKE STEFAAN. Hernieuwing en uitbreiding van een varkenshouderij KORTEMARK

MER MILIEUEFFECTRAPPORT VULSTEKE STEFAAN. Hernieuwing en uitbreiding van een varkenshouderij KORTEMARK MER MILIEUEFFECTRAPPORT VULSTEKE STEFAAN Hernieuwing en uitbreiding van een varkenshouderij KORTEMARK Opmaak en begeleiding: SBB Accountants & Adviseurs Milieubureau Joveco bvba Diestsevest 32 bus 1a Kriesberg

Nadere informatie

KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT VULSTEKE STEFAAN. Hernieuwing en uitbreiding van een varkenshouderij KORTEMARK

KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT VULSTEKE STEFAAN. Hernieuwing en uitbreiding van een varkenshouderij KORTEMARK KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT VULSTEKE STEFAAN Hernieuwing en uitbreiding van een varkenshouderij KORTEMARK Opmaak en begeleiding: SBB Accountants & Adviseurs Milieubureau Joveco bvba Diestsevest

Nadere informatie

MILIEUEFFECTRAPPORT MERTENS POULTRY LV. Hernieuwing en uitbreiding van een pluimveehouderij tot een totaal van stuks pluimvee WUUSTWEZEL

MILIEUEFFECTRAPPORT MERTENS POULTRY LV. Hernieuwing en uitbreiding van een pluimveehouderij tot een totaal van stuks pluimvee WUUSTWEZEL MILIEUEFFECTRAPPORT MERTENS POULTRY LV Hernieuwing en uitbreiding van een pluimveehouderij tot een totaal van 111.333 stuks pluimvee WUUSTWEZEL Opmaak en begeleiding: SBB Accountants & Adviseurs Milieubureau

Nadere informatie

KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT VAN GASTEL LV

KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT VAN GASTEL LV KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT VAN GASTEL LV Hernieuwing en uitbreiding van een pluimveehouderij tot een totaal van 160.000 stuks pluimvee WUUSTWEZEL Opmaak en begeleiding: SBB Accountants

Nadere informatie

MILIEUEFFECTRAPPORT VAN SCHIL LV. Hernieuwing en uitbreiding van een pluimveehouderij die behoort tot een milieutechnische eenheid LILLE

MILIEUEFFECTRAPPORT VAN SCHIL LV. Hernieuwing en uitbreiding van een pluimveehouderij die behoort tot een milieutechnische eenheid LILLE MILIEUEFFECTRAPPORT VAN SCHIL LV Hernieuwing en uitbreiding van een pluimveehouderij die behoort tot een milieutechnische eenheid LILLE Opmaak en begeleiding: SBB Accountants & Adviseurs Milieubureau Joveco

Nadere informatie

KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT VAN GASTEL GERT LV

KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT VAN GASTEL GERT LV KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT VAN GASTEL GERT LV Hernieuwing en uitbreiding van een pluimveehouderij tot een totaal van 160.000 stuks pluimvee WUUSTWEZEL Opmaak en begeleiding: SBB Accountants

Nadere informatie

KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT VAN EYNDE-VAN RAEMDONCK LV. Hernieuwing en uitbreiding van een varkenshouderij STEKENE

KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT VAN EYNDE-VAN RAEMDONCK LV. Hernieuwing en uitbreiding van een varkenshouderij STEKENE KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT VAN EYNDE-VAN RAEMDONCK LV Hernieuwing en uitbreiding van een varkenshouderij STEKENE Opmaak en begeleiding: SBB Accountants & Adviseurs Milieubureau Joveco

Nadere informatie

KENNISGEVING/ONTWERP-MER BIJLAGE FIGUREN FLAVIEHOEVE GCV. Hernieuwing en uitbreiding van een pluimveehouderij VEURNE

KENNISGEVING/ONTWERP-MER BIJLAGE FIGUREN FLAVIEHOEVE GCV. Hernieuwing en uitbreiding van een pluimveehouderij VEURNE KENNISGEVING/ONTWERP-MER BIJLAGE FIGUREN FLAVIEHOEVE GCV Hernieuwing en uitbreiding van een pluimveehouderij VEURNE Opdrachtgever Flaviehoeve GCV Noordmoerstraat 5 8630 Veurne KBO-nummer 0828.449.185 Vestigingseenheidsnummer

Nadere informatie

AANMELDING ONTWERP-MILIEUEFFECTRAPPORT DESCAMPS MARC Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij MENEN

AANMELDING ONTWERP-MILIEUEFFECTRAPPORT DESCAMPS MARC Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij MENEN AANMELDING ONTWERP-MILIEUEFFECTRAPPORT DESCAMPS MARC Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij MENEN Opmaak en begeleiding: SBB Accountants & Adviseurs Milieubureau Joveco bvba Diestsevest 32

Nadere informatie

MILIEUEFFECTRAPPORT MESSELY KLAAS Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij KORTRIJK

MILIEUEFFECTRAPPORT MESSELY KLAAS Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij KORTRIJK MILIEUEFFECTRAPPORT MESSELY KLAAS Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij KORTRIJK Opmaak en begeleiding: SBB Accountants & Adviseurs Milieubureau Joveco bvba Diestsevest 32 bus 1a Kriesberg

Nadere informatie

KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT BRUNEEL KOEN. Hervergunning en verandering van een bedrijf voor varkens en fruitteelt RIJKEVORSEL

KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT BRUNEEL KOEN. Hervergunning en verandering van een bedrijf voor varkens en fruitteelt RIJKEVORSEL KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT BRUNEEL KOEN Hervergunning en verandering van een bedrijf voor varkens en fruitteelt RIJKEVORSEL Opmaak en begeleiding: SBB Accountants & Adviseurs Joveco bvba

Nadere informatie

AANMELDING/ONTWERP-MILIEUEFFECTRAPPORT DEPOORTER FREDERIK / DE RODE POORT BVBA. Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij DIKSMUIDE

AANMELDING/ONTWERP-MILIEUEFFECTRAPPORT DEPOORTER FREDERIK / DE RODE POORT BVBA. Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij DIKSMUIDE AANMELDING/ONTWERP-MILIEUEFFECTRAPPORT DEPOORTER FREDERIK / DE RODE POORT BVBA Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij DIKSMUIDE Opmaak en begeleiding: SBB Accountants & Adviseurs Milieubureau

Nadere informatie

Goedkeuringsverslag milieueffectrapport

Goedkeuringsverslag milieueffectrapport Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Goedkeuringsverslag

Nadere informatie

Scopingsadvies Project-MER Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij : Messely Klaas te Kortrijk

Scopingsadvies Project-MER Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij : Messely Klaas te Kortrijk Vlaamse Overheid Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding van een veeteeltbedrijf : De Lindehoeve/Carrebrouck Koen te Diksmuide

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding van een veeteeltbedrijf : De Lindehoeve/Carrebrouck Koen te Diksmuide Vlaamse Overheid Departement Omgeving Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

AANMELDING MILIEUEFFECTRAPPORT ROOSE JEROEN Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij JABBEKE

AANMELDING MILIEUEFFECTRAPPORT ROOSE JEROEN Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij JABBEKE AANMELDING MILIEUEFFECTRAPPORT ROOSE JEROEN Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij JABBEKE Opmaak en begeleiding: SBB Accountants & Adviseurs Milieubureau Joveco bvba Diestsevest 32 bus 1a

Nadere informatie

AMV/ /1002. Gelet op het decreet vàn 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning, zoals herhaaldelijk gewijzigd;

AMV/ /1002. Gelet op het decreet vàn 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning, zoals herhaaldelijk gewijzigd; Vlaamse Regering,~ ~ nj- AMV/000153659/1002 Besluit van de Vlaamse minister van Leefmilieu, Natuur en Cultuur houdende uitspraak over het beroep aangetekend tegen het besluit van de deputatie van de provincie

Nadere informatie

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding en vroegtijdige hernieuwing milieuvergunning van een slachtkuikenbedrijf. Aerts Kristof te Beerse

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding en vroegtijdige hernieuwing milieuvergunning van een slachtkuikenbedrijf. Aerts Kristof te Beerse Vlaamse Overheid Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding en vroegtijdige hernieuwing milieuvergunning van slachtkuikenbedrijf Pollo NV te Oud-Turnhout

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding en vroegtijdige hernieuwing milieuvergunning van slachtkuikenbedrijf Pollo NV te Oud-Turnhout Vlaamse Overheid Departement Omgeving Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

KENNISGEVING/ONTWERP MILIEUEFFECTRAPPORT LEEMANS LV. Hervergunning en verandering van een pluimveehouderij RIJKEVORSEL

KENNISGEVING/ONTWERP MILIEUEFFECTRAPPORT LEEMANS LV. Hervergunning en verandering van een pluimveehouderij RIJKEVORSEL KENNISGEVING/ONTWERP MILIEUEFFECTRAPPORT LEEMANS LV Hervergunning en verandering van een pluimveehouderij RIJKEVORSEL Opmaak en begeleiding: SBB Accountants & Adviseurs Milieubureau Joveco bvba Diestsevest

Nadere informatie

AANMELDING/ONTWERP-MILIEUEFFECTRAPPORT DGST BVBA. Verandering van een varkenshouderij LILLE

AANMELDING/ONTWERP-MILIEUEFFECTRAPPORT DGST BVBA. Verandering van een varkenshouderij LILLE AANMELDING/ONTWERP-MILIEUEFFECTRAPPORT DGST BVBA Verandering van een varkenshouderij LILLE Opmaak en begeleiding: SBB Accountants & Adviseurs Milieubureau Joveco bvba Diestsevest 32 bus 1a Kriesberg 29b

Nadere informatie

Varkensbedrijf Kodeva te Torhout

Varkensbedrijf Kodeva te Torhout Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Mer Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Project-MER-Verslag

Nadere informatie

Milieueffectrapport voor het uitbreiden van een varkensbedrijf

Milieueffectrapport voor het uitbreiden van een varkensbedrijf Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Mer Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Project-MER-Verslag

Nadere informatie

MILIEUEFFECTRAPPORT PPS BVBA. Hernieuwing en uitbreiding van een varkenshouderij HOOGSTRATEN

MILIEUEFFECTRAPPORT PPS BVBA. Hernieuwing en uitbreiding van een varkenshouderij HOOGSTRATEN MILIEUEFFECTRAPPORT PPS BVBA Hernieuwing en uitbreiding van een varkenshouderij HOOGSTRATEN Opmaak en begeleiding: SBB Accountants & Adviseurs Joveco bvba Diestsevest 32 bus 1a Kriesberg 29b 3000 Leuven

Nadere informatie

Vormen van milieueffectrapportage in Vlaanderen

Vormen van milieueffectrapportage in Vlaanderen Vormen van milieueffectrapportage in Vlaanderen Pascal Van Ghelue Geograaf - Diensthoofd Dienst Begeleiding Gebiedsgerichte Planprocessen Inhoud 1. Doel milieueffectrapportage 2. Regelgeving 3. Rapportagevormen

Nadere informatie

Besluit van de Deputatie

Besluit van de Deputatie directie Leefmilieu dienst Milieu- en natuurvergunningen Gelet op de mededeling van kleine verandering op 23 september 2011 ingediend door de heer Zaman Jan, Eeckbergstraat 64 te 9170 Sint-Gillisvergadering

Nadere informatie

OVER DE MEDEDELING VAN VERANDERING VAN DE BVBA VEVAR MET BETREKKING TOT EEN VARKENSBEDRIJF, GELEGEN IN 2321 HOOGSTRATEN (MEER), SLUISKENSWEG 10.

OVER DE MEDEDELING VAN VERANDERING VAN DE BVBA VEVAR MET BETREKKING TOT EEN VARKENSBEDRIJF, GELEGEN IN 2321 HOOGSTRATEN (MEER), SLUISKENSWEG 10. Besluit /hs. Departement Leefmilieu Dienst Milieuvergunningen BESLUIT VAN DE DEPUTATIE VAN DE PROVINCIE ANTWERPEN OVER DE MEDEDELING VAN VERANDERING VAN DE BVBA VEVAR MET BETREKKING TOT EEN VARKENSBEDRIJF,

Nadere informatie

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding en vroegtijdige hernieuwing van een gemengd veeteeltbedrijf in Poperinge (Watou)

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding en vroegtijdige hernieuwing van een gemengd veeteeltbedrijf in Poperinge (Watou) Vlaamse Overheid Departement Omgeving Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

Scopingsadvies Project-MER Hervergunning en verandering van pluimveehouderij Bart Bax LV in Weelde

Scopingsadvies Project-MER Hervergunning en verandering van pluimveehouderij Bart Bax LV in Weelde Vlaamse Overheid Departement Omgeving Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

Een overzicht van de mer-procedure en bespreking van de terinzagelegging van de kennisgeving

Een overzicht van de mer-procedure en bespreking van de terinzagelegging van de kennisgeving WOORD VOORAF: Een overzicht van de mer-procedure en bespreking van de terinzagelegging van de kennisgeving De bedoeling van dit voorwoord is om een kort overzicht te geven van de mer-procedure. Tevens

Nadere informatie

Vormen van milieueffectrapportage in Vlaanderen. Pascal Van Ghelue Geograaf Dienst Begeleiding Gebiedsgerichte Planprocessen

Vormen van milieueffectrapportage in Vlaanderen. Pascal Van Ghelue Geograaf Dienst Begeleiding Gebiedsgerichte Planprocessen Vormen van milieueffectrapportage in Vlaanderen Pascal Van Ghelue Geograaf Dienst Begeleiding Gebiedsgerichte Planprocessen Inhoud 1. Doel milieueffectrapportage 2. Regelgeving 3. Rapportagevormen (4)

Nadere informatie

Project-m.e.r.-screening

Project-m.e.r.-screening Project-m.e.r.-screening Aan het college van burgemeester en schepenen de deputatie van de provincieraad straat en nummer postnummer en gemeente LNE-MER-01-120913 In te vullen door de behandelende afdeling

Nadere informatie

Besluit van de Deputatie

Besluit van de Deputatie Directie Leefmilieu dienst Milieu- en natuurvergunningen aanwezig André Denys, gouverneur-voorzitter Besluit van de Deputatie Alexander Vercamer, Marc De Buck, Peter Hertog, Jozef Dauwe, Eddy Couckuyt,

Nadere informatie

AMV/ /1001/B. Ministerieel besluit houdende uitspraak over een aanvraag tot afwijking

AMV/ /1001/B. Ministerieel besluit houdende uitspraak over een aanvraag tot afwijking ^\ Vlaamse Regering AMV/00015605/1001/B Ministerieel besluit houdende uitspraak over een aanvraag tot afwijking van artikel 5.9.4.4 van titel II van het VLAREM, ingediend door de bvba DGST, Waterstraat

Nadere informatie

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van het gemengd veeteeltbedrijf Danny Delcroix

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van het gemengd veeteeltbedrijf Danny Delcroix Vlaamse Overheid Departement Omgeving Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN

PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN Vergadering van 25 september 2014 Verslag van de deputatie Bevoegd deputatielid: Luk Lemmens Telefoon: 03 240 52 65 Agenda nr. 2/2 Uitvoering RSPA : PRUP Oude kanaalarm Puurs

Nadere informatie

MLAV1/ /MV/bd

MLAV1/ /MV/bd MLAV1/9900000064/MV/bd HOUDENDE VERGUNNING AAN DE N.V. BAYER ANTWERPEN VOOR HET VERANDEREN VAN EEN CHEMISCH BEDRIJF (XIV-KRACHTCENTRALE MIDDEN), GELEGEN TE 2040 ANTWERPEN, HAVEN 507- SCHELDELAAN 420. De

Nadere informatie

Wiga NV: uitbreiding van een varkenshouderij tot varkens te Heuvelland

Wiga NV: uitbreiding van een varkenshouderij tot varkens te Heuvelland Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Mer Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Goedkeuring

Nadere informatie

Besluit van de Deputatie

Besluit van de Deputatie 8e Directie Dienst 82 Milieuhygiëne aanwezig André Denys, gouverneur-voorzitter Alexander Vercamer, Marc De Buck, Peter Hertog, Jozef Dauwe, Eddy Couckuyt, Hilde Bruggeman, leden Albert De Smet, provinciegriffier

Nadere informatie

Richtlijnen milieueffectrapportage

Richtlijnen milieueffectrapportage Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Mer Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 BRUSSEL Tel: 02/553.80.79 e-mail: mer@vlaanderen.be

Nadere informatie

Vlaamse Regering : ~ AMV /1 004/B

Vlaamse Regering : ~ AMV /1 004/B J' Vlaamse Regering : ~............ AMV1000143935/1 004/B Besluit van de Vlaamse minister van Leefmilieu, Natuur en Cultuur houdende uitspraak over het beroep aangetekend tegen het besluit van de deputatie

Nadere informatie

college van burgemeester en schepenen Zitting van 9 januari 2015

college van burgemeester en schepenen Zitting van 9 januari 2015 beraadslaging/proces verbaal Kopie college van burgemeester en schepenen Zitting van 9 januari 2015 Besluit GOEDGEKEURD A-punten stadsontwikkeling / vergunningen Samenstelling De heer Bart De Wever, burgemeester

Nadere informatie

Project-m.e.r.-screening

Project-m.e.r.-screening Project-m.e.r.-screening Aan het college van burgemeester en schepenen de deputatie van de provincieraad straat en nummer postnummer en gemeente LNE-MER-01-120913 In te vullen door de behandelende afdeling

Nadere informatie

college van burgemeester en schepenen Zitting van 26 februari 2016

college van burgemeester en schepenen Zitting van 26 februari 2016 beraadslaging/proces verbaal Kopie college van burgemeester en schepenen Zitting van 26 februari 2016 Besluit A-punt GOEDGEKEURD stadsontwikkeling / vergunningen Samenstelling de heer Bart De Wever, burgemeester

Nadere informatie

BRONNEN VAN HET MILIEURECHT BEVOEGDHEIDSVERDELING INZAKE MILIEUBELEID HOOFDSTUK I. INLEIDING 3

BRONNEN VAN HET MILIEURECHT BEVOEGDHEIDSVERDELING INZAKE MILIEUBELEID HOOFDSTUK I. INLEIDING 3 INHOUDSOPGAVE DEEL I. BRONNEN VAN HET MILIEURECHT BEVOEGDHEIDSVERDELING INZAKE MILIEUBELEID HOOFDSTUK I. INLEIDING 3 HOOFDSTUK II. DE BRONNEN VAN HET (MILIEUHYGIËNE) RECHT 4 1. Overzicht 4 2. Kenbronnen

Nadere informatie

E R K E N N I N G M E R - D E S K U N D I G E A A N V R A A G F O R M U L I E R

E R K E N N I N G M E R - D E S K U N D I G E A A N V R A A G F O R M U L I E R Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap Departement Leefmilieu en Infrastructuur Administratie Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer Afdeling Algemeen Milieu- en Natuurbeleid, Milieueffectrapportage Graaf

Nadere informatie

college van burgemeester en schepenen Zitting van 30 januari 2015

college van burgemeester en schepenen Zitting van 30 januari 2015 beraadslaging/proces verbaal Kopie college van burgemeester en schepenen Zitting van 30 januari 2015 Besluit GOEDGEKEURD A-punten stadsontwikkeling / vergunningen Samenstelling De heer Bart De Wever, burgemeester

Nadere informatie

Richtlijnen voor het Project-MER Oiltanking AGT

Richtlijnen voor het Project-MER Oiltanking AGT Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Mer Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 BRUSSEL Tel: 02/553.80.79 e-mail: mer@vlaanderen.be

Nadere informatie

Gelet op het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning (Milieuvergunningsdecreet), zoals gewijzigd bij latere decreten;

Gelet op het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning (Milieuvergunningsdecreet), zoals gewijzigd bij latere decreten; Besluit /PISA. Departement Leefmilieu Dienst Milieuvergunningen BESLUIT VAN DE DEPUTATIE VAN DE PROVINCIE ANTWERPEN OVER DE VERGUNNINGSAANVRAAG VAN DE NV BAYER ANTWERPEN MET BETREKKING TOT DE MILIEUTECHNISCHE

Nadere informatie

34013/110/1/W/1. De Bestendige Deputatie van de Provincieraad,

34013/110/1/W/1. De Bestendige Deputatie van de Provincieraad, 34013/110/1/W/1 Besluit van de Bestendige Deputatie van de Provincieraad, in verband met de aanvraag DEVAMIX / B.S.V. Beneluxlaan(S) 201 8530 Harelbeke tot het wijzigen/aanvullen van de vergunningsvoorwaarden

Nadere informatie

MLAV1/ /MV/lydr.

MLAV1/ /MV/lydr. /MV/lydr. OVER DE VERGUNNINGSAANVRAAG VAN DE N.V. BASF ANTWERPEN MET BETREKKING TOT EEN CHEMISCH BEDRIJF (SUPER ABSORBER POLYMEER - SAP), GELEGEN TE 2040 ANTWERPEN, SCHELDELAAN 600 - HAVEN 725. De bestendige

Nadere informatie

Ontheffing tot het opstellen van een MER. ontheffingsbeslissing. Project: Omvorming en Samenvoeging van 2 veeteeltbedrijven.

Ontheffing tot het opstellen van een MER. ontheffingsbeslissing. Project: Omvorming en Samenvoeging van 2 veeteeltbedrijven. administratie Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer afdeling Algemeen Milieu- en Natuurbeleid, cel Mer Graaf de Ferrarisgebouw Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75

Nadere informatie

Betreft: Advies over de planmer-screening met betrekking tot wijziging RUP zonevreemd bedrijf Nieuwmoer te Kalmthout Aanvrager: gemeente Kalmthout

Betreft: Advies over de planmer-screening met betrekking tot wijziging RUP zonevreemd bedrijf Nieuwmoer te Kalmthout Aanvrager: gemeente Kalmthout Vlaamse Overheid Koning Albert II laan 20 bus 16 1000 BRUSSEL T 02 214 21 11 F 02 553 21 05 www.vmm.be Urbis et Terra Schaffensestraat 3 3290 DIEST uw bericht van uw kenmerk ons kenmerk bijlagen 2/2/2017

Nadere informatie

Gelet op het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning (Milieuvergunningsdecreet), zoals gewijzigd bij latere decreten;

Gelet op het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning (Milieuvergunningsdecreet), zoals gewijzigd bij latere decreten; Besluit Departement Leefmilieu Dienst Milieuvergunningen MLVER-2011-0104/ELSL/kadc BESLUIT VAN DE DEPUTATIE VAN DE PROVINCIE ANTWERPEN OVER DE MEDEDELING VAN VERANDERING VAN NV COLOMBUS-HTC, BVBA AFVALSTOFFEN

Nadere informatie

Aanbevelingen voor het opstellen van een kennisgevingsdossier. MER-forum 10 juni 2004

Aanbevelingen voor het opstellen van een kennisgevingsdossier. MER-forum 10 juni 2004 Aanbevelingen voor het opstellen van een kennisgevingsdossier MER-forum 10 juni 2004 Inleiding MER-forum 10 juni 2004 Aanbevelingen voor het opstellen van een kennisgeving (project-m.e.r.) Inhoud van de

Nadere informatie

MLAV1/ /RP/si

MLAV1/ /RP/si /RP/si OVER DE VERGUNNINGSAANVRAAG VAN DE NV SEPPIC BELGIE MET BETREKKING TOT EEN ALKOXYLATIEFABIEK, GELEGEN TE 2070 ZWIJNDRECHT, SCHELDEDIJK 50, EN OVER DE MELDING VAN INRICHTINGEN VAN DE DERDE KLASSE.

Nadere informatie

college van burgemeester en schepenen Zitting van 29 december 2011

college van burgemeester en schepenen Zitting van 29 december 2011 beraadslaging/proces verbaal Kopie college van burgemeester en schepenen Zitting van 29 december 2011 Besluit GOEDGEKEURD A-punten stadsontwikkeling / vergunningen Samenstelling De heer Patrick Janssens,

Nadere informatie

Scopingsadvies Project-MER Verandering van een varkenshouderij DGST BVBA in Lille

Scopingsadvies Project-MER Verandering van een varkenshouderij DGST BVBA in Lille Vlaamse Overheid Departement Omgeving Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

Milieueffectrapport voor een varkensbedrijf met varkensplaatsen in de toekomstige situatie te Heuvelland

Milieueffectrapport voor een varkensbedrijf met varkensplaatsen in de toekomstige situatie te Heuvelland Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Mer Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Project-MER-Verslag

Nadere informatie

Ontbossing en bouw en exploitatie van een nieuwe elektriciteitscentrale van Electrabel op de terreinen van Arcelor Gent te Gent

Ontbossing en bouw en exploitatie van een nieuwe elektriciteitscentrale van Electrabel op de terreinen van Arcelor Gent te Gent Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Dienst Mer Graaf de Ferrarisgebouw Koning Albert II-laan 20 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Project-MER verslag Goedkeuring milieueffectrapport

Nadere informatie

College van burgemeester en schepenen

College van burgemeester en schepenen verbaa College van burgemeester en schepenen beraadslaging/proces verbaal Samenstelling: de heer Patrick Janssens, burgemeester; de heren Robert Voorhamme, Philip Heylen, Ludo Van Campenhout, mevrouw Leen

Nadere informatie

OVER DE MEDEDELING VAN VERANDERING VAN DE N.V. BP CHEMBEL MET BETREKKING TOT EEN CHEMISCH BEDRIJF, GELEGEN TE 2440 GEEL, AMOCOLAAN.

OVER DE MEDEDELING VAN VERANDERING VAN DE N.V. BP CHEMBEL MET BETREKKING TOT EEN CHEMISCH BEDRIJF, GELEGEN TE 2440 GEEL, AMOCOLAAN. Besluit Departement Leefmilieu Dienst Milieuvergunningen /gvda. BESLUIT VAN DE BESTENDIGE DEPUTATIE VAN DE PROVINCIERAAD OVER DE MEDEDELING VAN VERANDERING VAN DE N.V. BP CHEMBEL MET BETREKKING TOT EEN

Nadere informatie

college van burgemeester en schepenen Zitting van 12 april 2013

college van burgemeester en schepenen Zitting van 12 april 2013 beraadslaging/proces verbaal Kopie college van burgemeester en schepenen Zitting van 12 april 2013 Besluit GOEDGEKEURD A-punten stadsontwikkeling / vergunningen Samenstelling De heer Bart De Wever, burgemeester

Nadere informatie

Besluit van de Bestendige Deputatie

Besluit van de Bestendige Deputatie 8e Directie Dienst 82 Milieuhygiëne aanwezig Marc De Buck, wnd. voorzitter Besluit van de Bestendige Deputatie Alexander Vercamer, Ivan Verleyen, Frans Van Gaeveren, Jean-Pierre Van Der Meiren, Carina

Nadere informatie

Scopingsadvies Project-MER Productie en bewerking van glas AGC Glass Europe NV in Mol Hervergunning en uitbreiding/wijziging

Scopingsadvies Project-MER Productie en bewerking van glas AGC Glass Europe NV in Mol Hervergunning en uitbreiding/wijziging Vlaamse Overheid Departement Omgeving Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

Wordt ook gepubliceerd in de BVDA nieuwsbrief jaargang 11 nr 1

Wordt ook gepubliceerd in de BVDA nieuwsbrief jaargang 11 nr 1 Wordt ook gepubliceerd in de BVDA nieuwsbrief jaargang 11 nr 1 Voor in de inhoudstafel: Speciaal voor dit Jubileumnummer werd door twee gespecialiseerde advocaten een juridisch tweeluik samengesteld waarbij

Nadere informatie

Hoofdstuk 1: Definities

Hoofdstuk 1: Definities OPGELET: De Vlaamse Regering heeft op 5 juli 2013 deze nieuwe verordening hemelwater definitief goedgekeurd. Het besluit treedt in werking op 1 januari 2014. Hieronder vindt u de tekst die van toepassing

Nadere informatie

college van burgemeester en schepenen Zitting van 7 februari 2014

college van burgemeester en schepenen Zitting van 7 februari 2014 beraadslaging/proces verbaal Kopie college van burgemeester en schepenen Zitting van 7 februari 2014 Besluit GOEDGEKEURD A-punten stadsontwikkeling / vergunningen Samenstelling De heer Bart De Wever, burgemeester

Nadere informatie

- Decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid (afgekort DABM ) 3

- Decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid (afgekort DABM ) 3 1.1. WETGEVING 1.1.1. INLEIDING I Een overzicht geven van alle wetgeving in verband met milieu is haast onbegonnen werk. Hieronder wordt de belangrijkste milieuwetgeving per thema weergegeven. In voorkomend

Nadere informatie

VLAAMSE GEMEENSCHAP AMV/ /1000

VLAAMSE GEMEENSCHAP AMV/ /1000 VLAAMSE GEMEENSCHAP AMV/00068315/1000 BESLUIT VAN DE VLAAMSE MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR, HOUDENDE UITSPRAAK OVER HET BEROEP AANGETEKEND TEGEN DE BESLISSING NR. D/PMVC/05L07/05262

Nadere informatie

MER in de omgevingsvergunning

MER in de omgevingsvergunning MER in de omgevingsvergunning Inhoud Wat zijn de grote veranderingen? Wat is er nieuw in het algemeen? Welke wetgeving is er? Toelichting over de project-mer-procedure Handleiding voor INI/deskundigen

Nadere informatie

college van burgemeester en schepenen Zitting van 10 november 2011

college van burgemeester en schepenen Zitting van 10 november 2011 beraadslaging/proces verbaal Kopie college van burgemeester en schepenen Zitting van 10 november 2011 Besluit GOEDGEKEURD A-punten stadsontwikkeling Samenstelling De heer Patrick Janssens, burgemeester

Nadere informatie

college van burgemeester en schepenen Zitting van 10 juni 2016

college van burgemeester en schepenen Zitting van 10 juni 2016 beraadslaging/proces verbaal Kopie college van burgemeester en schepenen Zitting van 10 juni 2016 Besluit A-punt GOEDGEKEURD Stadsontwikkeling / Vergunningen Samenstelling de heer Bart De Wever, burgemeester

Nadere informatie

MLVER/9800000164/PAG/sdv

MLVER/9800000164/PAG/sdv MLVER/9800000164/PAG/sdv HOUDENDE GEDEELTELIJKE AKTENEMING VAN EEN MELDING VAN N.V. EEG SLACHTHUIS VOOR HET VERANDEREN VAN EEN INRICHTING, GELEGEN TE 2800 MECHELEN, SLACHTHUISLAAN 1. De bestendige deputatie

Nadere informatie

Besluit van de Deputatie

Besluit van de Deputatie 8e Directie Dienst 82 Milieuhygiëne aanwezig André Denys, gouverneur-voorzitter Besluit van de Deputatie Alexander Vercamer, Peter Hertog, Jozef Dauwe, Hilde Bruggeman, Eddy Couckuyt, leden referte betreft

Nadere informatie

College van burgemeester en schepenen

College van burgemeester en schepenen verbaa College van burgemeester en schepenen beraadslaging/proces verbaal Samenstelling: de heer Patrick Janssens, burgemeester; de heren Robert Voorhamme, Philip Heylen, Ludo Van Campenhout, mevrouw Leen

Nadere informatie

Gelet op het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning (Milieuvergunningsdecreet), zoals gewijzigd bij latere decreten;

Gelet op het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning (Milieuvergunningsdecreet), zoals gewijzigd bij latere decreten; Besluit Departement Leefmilieu Dienst Milieuvergunningen MLWV-2011-0053/KADC/inge BESLUIT VAN DE DEPUTATIE VAN DE PROVINCIE ANTWERPEN OVER EEN VERZOEK TOT WIJZIGING VAN VERGUNNINGSVOORWAARDEN. De deputatie

Nadere informatie

Aanvullende nota milieuscreening PRUP 'Reconversie verblijfsrecreatie Stekene fase 1'

Aanvullende nota milieuscreening PRUP 'Reconversie verblijfsrecreatie Stekene fase 1' directie Ruimte dienst Ruimtelijke Planning Aanvullende nota milieuscreening PRUP 'Reconversie verblijfsrecreatie Stekene fase 1' 1. Inleiding Deze nota behandelt de adviezen die zijn binnengekomen in

Nadere informatie

THEMADAG VAN DE VAKGROEP LANDBOUW EUREGIO SCHELDEMOND VERGUNNINGEN VAN GRENSBOEREN, WELKE MANIER VAN AANPAK?

THEMADAG VAN DE VAKGROEP LANDBOUW EUREGIO SCHELDEMOND VERGUNNINGEN VAN GRENSBOEREN, WELKE MANIER VAN AANPAK? THEMADAG VAN DE VAKGROEP LANDBOUW EUREGIO SCHELDEMOND WORKSHOP: VERGUNNINGEN VAN GRENSBOEREN, WELKE MANIER VAN AANPAK? RAF BARZEELE PROVINCIE OOST-VLAANDEREN 10 JUNI 2016 Dieren - criteria Indeling volgens

Nadere informatie

HOUDENDE VERGUNNING AAN MATTHIJSSEN HERMAN VOOR HET VERANDEREN VAN EEN INRICHTING GELEGEN TE 2960 BRECHT, HOEKSTRAAT 26.

HOUDENDE VERGUNNING AAN MATTHIJSSEN HERMAN VOOR HET VERANDEREN VAN EEN INRICHTING GELEGEN TE 2960 BRECHT, HOEKSTRAAT 26. 2/MLAV1/9300000324/HWM/LO. Milieuvergunningen HOUDENDE VERGUNNING AAN MATTHIJSSEN HERMAN VOOR HET VERANDEREN VAN EEN INRICHTING GELEGEN TE 2960 BRECHT, HOEKSTRAAT 26. De bestendige deputatie van de Provincieraad

Nadere informatie

college van burgemeester en schepenen Zitting van 8 januari 2016

college van burgemeester en schepenen Zitting van 8 januari 2016 beraadslaging/proces verbaal Kopie college van burgemeester en schepenen Zitting van 8 januari 2016 Besluit A-punt GOEDGEKEURD stadsontwikkeling / vergunningen Samenstelling de heer Bart De Wever, burgemeester

Nadere informatie

2 Overzicht figuren Lijst van afkortingen... 13

2 Overzicht figuren Lijst van afkortingen... 13 Inhoud 1. Inhoud... 3 2 Overzicht figuren... 11 3 Lijst van afkortingen... 13 4 Inleidende bepalingen... 15 4.1 Voorwoord... 15 4.2 Regelgeving... 16 4.3 Invloed hebbende regelgeving... 17 4.4 Inwerkingtreding...

Nadere informatie

college van burgemeester en schepenen Zitting van 30 januari 2015

college van burgemeester en schepenen Zitting van 30 januari 2015 beraadslaging/proces verbaal Kopie college van burgemeester en schepenen Zitting van 30 januari 2015 Besluit GOEDGEKEURD A-punten stadsontwikkeling / vergunningen Samenstelling De heer Bart De Wever, burgemeester

Nadere informatie

Gelet op het feit dat op datum van 23 november 1992 de milieuvergunningsaanvraag ontvankelijk en volledig werd verklaard of geacht;

Gelet op het feit dat op datum van 23 november 1992 de milieuvergunningsaanvraag ontvankelijk en volledig werd verklaard of geacht; 2/MLAV1/9200000667/KB/ian. Milieuvergunningen HOUDENDE VERGUNNING AAN PELKMANS-VAN BOUWEL JOZEF VOOR HET VERANDEREN VAN EEN INRICHTING GELEGEN TE 2323 HOOGSTRATEN (WORTEL), LANGENBERG 52A. De bestendige

Nadere informatie

Project-MER-Verslag. Goedkeuring milieueffectrapport. Project: MER Prayon te Ruisbroek. Initiatiefnemer: Prayon NV Gansbroekstraat Ruisbroek

Project-MER-Verslag. Goedkeuring milieueffectrapport. Project: MER Prayon te Ruisbroek. Initiatiefnemer: Prayon NV Gansbroekstraat Ruisbroek !"# $"""%&'(( )"!*++,-#"-./0)"!*++,-#"-.+ Project-MER-Verslag Goedkeuring milieueffectrapport Project: MER Prayon te Ruisbroek Initiatiefnemer: Prayon NV Gansbroekstraat 31 2870 Ruisbroek 6 augustus 2007

Nadere informatie

Melding van de exploitatie of verandering van een inrichting van uitsluitend klasse 3

Melding van de exploitatie of verandering van een inrichting van uitsluitend klasse 3 Melding van de exploitatie of verandering van een inrichting van uitsluitend klasse 3 Aan het college van burgemeester en schepenen VLAREM-03-140917 In te vullen door de behandelende afdeling dossiernummer

Nadere informatie

MER Groeve. Bijlagen ARGEX NV PRO726. Kruibeeksesteenweg BURCHT (ZWIJNDRECHT)

MER Groeve. Bijlagen ARGEX NV PRO726. Kruibeeksesteenweg BURCHT (ZWIJNDRECHT) ARGEX NV Kruibeeksesteenweg 162 2070 BURCHT (ZWIJNDRECHT) MER Groeve PRO726 2013 Maastrichtersteenweg 210, 3500 Hasselt Tel: 011/22.32.40 Fax: 011/23.46.70 Industrieweg 118 bus 4, 9032 Gent Tel: 09/216.80.00

Nadere informatie

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding van een bestaande varkenshouderij en exploitatie van een nieuwe pluimveehouderij te Borgloon.

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding van een bestaande varkenshouderij en exploitatie van een nieuwe pluimveehouderij te Borgloon. Vlaamse Overheid Departement Omgeving Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

Richtlijnen milieueffectrapportage. Hervergunning en uitbreiding van een gemengde veehouderij met pluimvee en rundvee : Van De Locht Guy te Wuustwezel

Richtlijnen milieueffectrapportage. Hervergunning en uitbreiding van een gemengde veehouderij met pluimvee en rundvee : Van De Locht Guy te Wuustwezel Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Mer Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 BRUSSEL Tel: 02/553.80.79 e-mail: mer@vlaanderen.be

Nadere informatie

(artikelen 2, 5 en 42 Vlarem) A. IDENTIFICATIE VAN DE MELDINGSPLICHTIGE 1. EXPLOITANT

(artikelen 2, 5 en 42 Vlarem) A. IDENTIFICATIE VAN DE MELDINGSPLICHTIGE 1. EXPLOITANT BIJLAGE 3. Meldingsformulier inzake de exploitatie van een klasse 3 inrichting, de verandering van een inrichting of de overname van een inrichting door een andere exploitant (artikelen 2, 5 en 42 Vlarem)

Nadere informatie

Besluit van de Deputatie

Besluit van de Deputatie 8e Directie Dienst 82 Milieuhygiëne aanwezig André Denys, gouverneur-voorzitter Besluit van de Deputatie Alexander Vercamer, Marc De Buck, Peter Hertog, Jozef Dauwe, Eddy Couckuyt, Hilde Bruggeman, leden

Nadere informatie

VR DOC.0003/2

VR DOC.0003/2 VR 2019 1101 DOC.0003/2 Besluit van de Vlaamse Regering inzake de herziening of de opheffing van stedenbouwkundige voorschriften van algemene en bijzondere plannen van aanleg en gemeentelijke ruimtelijke

Nadere informatie

Initiatiefnemer: Van Rooy Kathleen Hegge Ravels. 12 februari 2016 PRMER-PR2299-RL

Initiatiefnemer: Van Rooy Kathleen Hegge Ravels. 12 februari 2016 PRMER-PR2299-RL Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Mer Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 BRUSSEL Tel: 02/553.80.79 e-mail: mer@vlaanderen.be

Nadere informatie

Besluit van de Deputatie

Besluit van de Deputatie directie Leefmilieu dienst Milieu- en natuurvergunningen vergadering van 01 december 2011 aanwezig Denys André, gouverneur-voorzitter Vercamer Alexander De Buck Marc Hertog Peter Dauwe Jozef Couckuyt Eddy

Nadere informatie

Besluit van de Deputatie

Besluit van de Deputatie 8e Directie Dienst 82 Milieuhygiëne aanwezig André Denys, gouverneur-voorzitter Besluit van de Deputatie Alexander Vercamer, Marc De Buck, Peter Hertog, Jozef Dauwe, Eddy Couckuyt, Hilde Bruggeman, leden

Nadere informatie

college van burgemeester en schepenen Zitting van 19 februari 2016

college van burgemeester en schepenen Zitting van 19 februari 2016 beraadslaging/proces verbaal Kopie college van burgemeester en schepenen Zitting van 19 februari 2016 Besluit B-punt GOEDGEKEURD stadsontwikkeling / vergunningen Samenstelling de heer Bart De Wever, burgemeester

Nadere informatie

Melding van de exploitatie of verandering van een inrichting van uitsluitend klasse 3

Melding van de exploitatie of verandering van een inrichting van uitsluitend klasse 3 Melding van de exploitatie of verandering van een inrichting van uitsluitend klasse 3 Aan het college van burgemeester en schepenen VLAREM-03-03022009 In te vullen door de behandelende afdeling dossiernummer

Nadere informatie

Doel van het formulier

Doel van het formulier TOELICHTING BIJ HET INVULLEN VAN HET FORMULIER VOOR HET VERZOEK TOT BIJSTELLING OF DE VRAAG TOT AFWIJKING VAN DE MILIEUVOORWAARDEN DIE GELDEN VOOR EEN INGEDEELDE INRICHTING OF ACTIVITEIT Dit document geeft

Nadere informatie

Besluit van de Deputatie

Besluit van de Deputatie 8e Directie Dienst 82 Milieuhygiëne aanwezig André Denys, gouverneur-voorzitter Besluit van de Deputatie Alexander Vercamer, Peter Hertog, Jozef Dauwe, leden Frans Van Gaeveren toegevoegd lid referte betreft

Nadere informatie

Richtlijnen milieueffectrapportage. Hernieuwing van de milieuvergunning voor een pluimveehouderij met stalruimte voor leghennen (Vanthournout)

Richtlijnen milieueffectrapportage. Hernieuwing van de milieuvergunning voor een pluimveehouderij met stalruimte voor leghennen (Vanthournout) administratie Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer afdeling Algemeen Milieu- en Natuurbeleid, cel Mer Graaf de Ferrarisgebouw Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75

Nadere informatie