KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT VULSTEKE STEFAAN. Hernieuwing en uitbreiding van een varkenshouderij KORTEMARK

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT VULSTEKE STEFAAN. Hernieuwing en uitbreiding van een varkenshouderij KORTEMARK"

Transcriptie

1 KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT VULSTEKE STEFAAN Hernieuwing en uitbreiding van een varkenshouderij KORTEMARK Opmaak en begeleiding: SBB Accountants & Adviseurs Milieubureau Joveco bvba Diestsevest 32 bus 1a Kriesberg 29b 3000 Leuven 3221 Holsbeek Tel Tel Uitvoering Fax meet en 22 inspectiewerk Tel

2 Colofon Titel Opdrachtgever Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan Galgestraat Kortemark KBO-nummer Vestigingseenheidsnummer Projectlocatie Galgestraat Kortemark Uitvoering meet- en inspectiewerk Datum 22 december 2015 Deskundigen- Studiebureaus SBB Accountants & Adviseurs Milieubureau Joveco bvba Diestsevest 32 bus 1a Kriesberg 29b 3000 Leuven 3221 Holsbeek Tel Tel Uitvoering Fax meet en 28 inspectiewerk Tel Erkende MER deskundigen coördinaten Handtekening Lucht Bodem (deeldomein pedologie) Water (deeldomein oppervlaktewater) Coördinator Johan Versieren Johan Versieren Kriesberg 29b 3221 Holsbeek tel Uitvoering Deskundigen meet- en inspectiewerk Fauna en Flora Annick Van de Walle Oostveldstraat Eeklo Water An Maes Witte Molenstraat 45 bus Brugge an.maes@sbb.be Geluid Sara Kelchtermans Diestsevest 32 bus 1a 3000 Leuven Sara.kelchtermans@sbb.be Lucht Mens Landschap Isabelle Rommens Diksmuidseweg Ieper isabelle.rommens@sbb.be Initiatiefnemer Vulsteke Stefaan Galgestraat Kortemark tel vulsteke.s@telenet.be Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 2/253

3 INHOUDSOPGAVE COLOFON 3 INHOUDSOPGAVE 5 1 IDENTIFICATIE VAN HET BEDRIJF BEKNOPTE PROJECTBESCHRIJVING TOETSING MER-PLICHT RELEVANTE GEGEVENS UIT VORIGE RAPPORTAGES GEGEVENS INITIATIEFNEMER EN DESKUNDIGE MER initiatiefnemer uitbater Samenstelling en taakverdeling van team van deskundigen SITUERING PROJECT LIGGING EXPLOITATIE ADMINISTRATIEVE VOORGESCHIEDENIS Overzicht afgeleverde milieuvergunningen Overzicht afgeleverde stedenbouwkundige vergunningen JURIDISCHE EN BELEIDSMATIGE VOORGESCHIEDENIS Juridische randvoorwaarden Beleidsmatige randvoorwaarden BESCHRIJVING PROJECT ALGEMENE DOELSTELLING EN VERANTWOORDING PROJECT OVERZICHT VERGUNDE EN GEWENSTE TOESTAND BESCHRIJVING BEDRIJFSINFRASTRUCTUUR INRICHTING Huidige bedrijfsinfrastructuur Vulsteke Stefaan Beschrijving huidige bedrijfsinfrastructuur Vulsteke Stefaan Beschrijving toekomstige bedrijfsinfrastructuur Vulsteke Stefaan AFBRAAK- EN AANLEGFASE BESCHRIJVING EXPLOITATIECYCLUS VULSTEKE STEFAAN Huidige exploitatiecyclus Toekomstige exploitatiecyclus PRODUCTIEBEHEER EN GRONDSTOFFENVERBRUIK Productiebeheer Grondstoffenverbruik Eindproducten Residuen en emissies BESCHRIJVING ALTERNATIEVEN Nulalternatief Locatiealternatieven Uitvoeringsalternatieven METHODIEK EN ONTWIKKELINGSSCENARIO S EFFECTBESCHRIJVING PER MILIEUDISCIPLINE METHODIEK Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 3/253

4 4.3 ONTWIKKELINGSSCENARIO S Autonome ontwikkeling Gestuurde ontwikkeling Ruimtelijke ordening Mestdecreet AFBAKENING STUDIEGEBIED, METHODIEK, BESCHRIJVING REFERENTIESITUATIE & ONTWIKKELINGSSCENARIO S LUCHT Afbakening studiegebied Toelichting gegevensgebruik Geur Methodiek Methodiek effectbepaling Vlarem II afstandsregels IFDM-modellering Referentiesituatie Vlarem II afstandsregels IFDM-modellering Geplande situatie Vlarem II afstandsregels IFDM-modellering Stof Methodiek effectbepaling Bepaling stofemissies Bepaling stofconcentratie in omgevingslucht Toetsing stofconcentratie Referentiesituatie Actuele luchtkwaliteit in het studiegebied Bepaling stofemissie Bepaling impact stofconcentratie in de omgevingslucht Geplande situatie Bepaling stofemissie Bepaling impact op stofconcentratie in omgevingslucht Verzurende en vermestende impact Methodiek Methodiek effectbepaling Bepaling ammoniakemissie Referentiesituatie Geplande situatie Energie en broeikasgassen Methodiek Methodiek effectbepaling Referentiesituatie Methaanemissie Lachgasemissie Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 4/253

5 CO 2 -emissie Nieuwe situatie Methaanemissie Lachgasemissie CO 2 -emissie Totale broeikasgasemissies Energieverbruik en broeikasgassen Synthese discipline lucht Milderende maatregelen Door het bedrijf genomen maatregelen Door het bedrijf geplande maatregelen Verdere mogelijkheden of aanbevelingen WATER Afbakening studiegebied Inhoudelijke afbakening Geografische afbakening Toelichting gegevensgebruik Grondwater Methodiek Methodiek analyse referentiesituatie Methodiek effectbepaling - analyse geplande situatie Analyse van de referentiesituatie Effectbepaling - Analyse van de geplande situatie Oppervlaktewater Methodiek Analyse van de referentiesituatie Effectinschatting - Analyse van de geplande situatie Synthese Milderende maatregelen Reeds toegepast in de huidige situatie Geplande maatregelen Verdere mogelijkheden of aanbevelingen BODEM Afbakening studiegebied Inhoudelijke afbakening Geografische afbakening Toelichting gegevensgebruik Methodiek Analyse referentiesituatie Beschrijving geologie Beschrijving bodem Effectbepaling Effecten in de actuele situatie Effecten in de geplande situatie synthese Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 5/253

6 5.3.7 Milderende maatregelen De genomen maatregelen: De geplande maatregelen : De verdere mogelijkheden : GELUID Afbakening studiegebied Referentiesituatie Gevolgen van geluidshinder Methodiek Bepalen van de geluidsemissie Bepalen van de geluidsimmissie Beoordeling van de geluidsimmissie Continue bronnen Richtwaarden/Grenswaarden Significantiekader uit het richtlijnenboek geluid en trillingen Incidentele bronnen Conclusie van de beoordeling Bepaling van de verschillende geluidsbronnen Ventilatoren Laden en lossen Landbouwdieren Effectinschatting - Bestaande situatie Geluidsemissie van de bestaande inrichting Continue geluidsbronnen Incidentele bronnen Geluidsimmissie van de bestaande inrichting Continue bronnen Incidentele bronnen Beoordeling van de geluidsimmissie van de bestaande inrichting Continue bronnen Incidentele bronnen Effectinschatting - Geplande situatie Geluidsemissie van de geplande inrichting Continue bronnen Incidentele bronnen Geluidsimmissie van de nieuwe bronnen Beoordeling van de geluidsimmissie van de geplande situatie Synthese Milderende maatregelen Door het bedrijf genomen maatregelen Door het bedrijf geplande maatregelen Verdere mogelijkheden of aanbevelingen MENS Afbakening studiegebied Toelichting gegevensgebruik Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 6/253

7 5.5.3 Methodiek Methodiek effectbepaling Referentiesituatie Effectinschatting Klachtenbehandeling Verkeershinder Geplande situatie Effectinschatting Verkeershinder Geluidshinder Geurhinder Stofhinder Bestrijding ongedierte Synthese Milderende maatregelen Door het bedrijf genomen maatregelen Door het bedrijf geplande maatregelen Verdere mogelijkheden of aanbevelingen FAUNA EN FLORA Afbakening studiegebied Toelichting gegevensgebruik Toelichting referentiesituatie Biologische waarderingskaart Aandachtsgebieden (gebieden met belangrijke natuurwaarde) Kwetsbaarheid t.a.v. verzuring en vermesting Methodiek Direct ecotoopverlies Verzuring en vermesting door ammoniakdepositie Effectbepaling via Impactscore NH Kritische lasten (KL/KDW) verzuring en vermesting Verdroging Rustverstoring Effectinschatting Direct ecotoopverlies Verzuring en vermesting door ammoniakdepositie Verdroging Rustverstoring Synthese Milderende maatregelen Door het bedrijf genomen maatregelen Door het bedrijf geplande maatregelen Verdere mogelijkheden of aanbevelingen LANDSCHAP, BOUWKUNDIG ERFGOED EN ARCHEOLOGIE Afbakening studiegebied Toelichting gegevensgebruik Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 7/253

8 5.7.3 Methodiek Het landschap als relatiesysteem De erfgoedaspecten De perceptieve aspecten Toelichting referentiesituatie Geografische situering Landschapsatlas (ankerplaatsen ) Bouwkundig erfgoed Bedrijf in de referentiesituatie Effectinschatting Het landschap als relatiesysteem Erfgoedaspecten Perceptieve aspecten Synthese Milderende maatregelen De genomen maatregelen: De geplande maatregelen : De verdere mogelijkheden : ELEMENTEN TEN BEHOEVE VAN DE WATERTOETS PASSENDE BEOORDELING -TOETS BESTE BESCHIKBARE TECHNIEKEN GRENSOVERSCHRIJDENDE EFFECTEN LEEMTEN IN KENNIS MONITORING EN EVALUATIE CONTROLE Geurhinder klachtenopvolging op gemeentelijk niveau Verzuring sectorale opvolging op gewestelijk niveau Verstoring waterhuishouding debietmeter grondwater Bodemverontreiniging Vermesting MAP-meetpunten TEWERKSTELLINGS- EN INVESTERINGSRAPPORT TEWERKSTELLING INVESTERINGEN DUURZAAM GEBRUIK VAN GRONDSTOFFEN EN GOEDEREN SYNTHESE MILIEUEFFECTEN EN MILDERENDE MAATREGELEN GEUR EN LUCHT WATER BODEM GELUID MENS FAUNA EN FLORA Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 8/253

9 13.7 LANDSCHAP, BOUWKUNDIG ERFGOED EN ARCHEOLOGIE NIET-TECHNISCHE SAMENVATTING VERKLARENDE WOORDENLIJST LITERATUURLIJST OVERZICHT TABELLEN BIJLAGEN BIJLAGE FIGUREN NIET-TECHNISCHE SAMENVATTING IFDM-PARAMETERS FOTOREPORTAGE VOORTOETS RAPPORT BIJLAGE GELUID Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 9/253

10 VOORAF Milieueffectrapportage (m.e.r.) Milieueffectrapportage (m.e.r.) is een instrument om de doelstellingen en beginselen van het milieubeleid te helpen realiseren, nl. het voorzorgsbeginsel en het beginsel van preventief handelen. Milieueffectrapportage is een juridisch-administratieve procedure waarbij alvorens een activiteit of een ingreep (projecten, beleidsvoornemens zoals plannen en programma's) plaatsvindt, de milieugevolgen ervan op een wetenschappelijk verantwoorde wijze worden bestudeerd, besproken en geëvalueerd. Om een vergunning voor een bepaald project te bekomen, is soms een milieueffectrapport (MER) vereist. Dit MER rapporteert de milieueffecten van het onderwerp van de vergunningsaanvraag (zowel milieu-, als bouwvergunning), en dient als ondersteunend document voor de vergunningverlener. De wettelijke eisen van de inhoud van het MER zijn omschreven in het MER - VR decreet van 18 december De projecten en/of activiteiten waarvoor een MER dient te worden opgesteld, worden vastgelegd in het uitvoeringsbesluit van 10 december 2004 van de Vlaamse Regering houdende vaststelling van de categorieën van projecten onderworpen aan milieueffectrapportage (B.S. 17/02/2005). M.e.r.-procedure Het m.e.r.-proces is toegankelijk voor publieke inspraak. Dit gebeurt in de beginfase van het m.e.r.-proces door middel van een kennisgevingsdossier. Het kennisgevingsdossier bevat naast een beschrijving van het project zelf, eveneens een beschrijving van de ruimtelijke situering, van de bestaande vergunningstoestand en van de toestand zoals die zal worden aangevraagd. Mogelijke alternatieven met hun voor- en nadelen worden onderzocht en er wordt aangegeven welke alternatieven in het MER verder onderzocht zullen worden. Een laatste luik van het kennisgevingsdossier betreft de inhoudelijke aanpak die bij de opmaak van het milieueffectrapport zal gevolgd worden. Na het kennisgevingsdossier wordt het eigenlijke MER opgesteld. Deze fase is niet toegankelijk voor publieke inspraak. De m.e.r.-makers zullen evenwel voor hun informatieverzameling beroep doen op de kennis en inventarisaties van milieuverenigingen, gemeenten, De rol van de aangesproken instanties is in deze fase meestal passief en beperkt zich tot het verstrekken van de gevraagde gegevens. In het huidige rapport wordt er voor geopteerd om de kennisgevingsfase te koppelen aan het eigenlijke MER. Deze fase wordt gebundeld dat 1 procedurestap. Nadat het MER goedgekeurd verklaard is, wordt het rapport openbaar gemaakt. Vanaf dan kunnen het project- MER, het project-mer-verslag, de beslissing omtrent de volledigverklaring van de kennisgeving en in voorkomend geval de aanvullende bijzondere richtlijnen, ten allen tijde geraadpleegd worden bij LNE, Dienst Mer. Na het doorlopen van de m.e.r.-procedure is inspraak opnieuw mogelijk. Ter verduidelijking wordt volgend schematisch overzicht (met vermelding van de wettelijk vastgelegde termijnen) van de gehele m.e.r.-procedure weergegeven: Uitgebreid kennisgevingsdossier (kennisgeving/ontwerp-mer) De Dienst MER geeft de mogelijkheid om een kennisgeving/ontwerp-mer op te maken hetgeen de vroegere kennisgeving en de ontwerptekst vervangt. Deze kennisgeving/ontwerp-mer onderzoekt reeds de te verwachte Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 10/253

11 effecten en stelt milderende maatregelen voor. Dit document wordt dan aan de adviesverlenende instanties voorgelegd en ter inzage gelegd. Schematisch verloop van de m.e.r.-procedure voor een project, ingeval geen grensoverschrijdende effecten van belang zijn: Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 11/253

12 Richtlijnenboek Sinds september 1997 beschikken de deskundigen over een belangrijk hulpmiddel. Op initiatief van de cel Milieueffectrapportage werd namelijk een Richtlijnenboek opgesteld. De elf boekdelen (variërend van zo'n 20 tot 250 bladzijden geven een stand van zaken uit de periode van de kennis, de informatiebronnen, richtlijnen over MER in het algemeen, de algemene methodologie en de methodologie per MER-discipline. Het "Richtlijnenboek voor het opstellen en beoordelen van milieueffectrapporten" beantwoordt aan een uit de m.e.r.-praktijk gegroeide behoefte. Het biedt geen kant-en-klare recepten maar basisrichtlijnen over hoe een kwaliteitsvol MER kan opgesteld worden. Het richtlijnenboek bundelt heel wat kennis, zowel procedureel als methodologisch, op het gebied van milieueffectrapportage. Het is nuttig voor initiatiefnemers van een MER-plichtige activiteit, de MER-maker, de administratie, de vergunningverlenende en de controlerende overheden en de bevolking. Specifiek voor de veehouderij werd een richtlijnenboek uitgewerkt. De meest recente versie van het richtlijnenboek landbouwdieren dateert van juni Het milieueffectrapport gaat ter zake dan ook van dit richtlijnenboek uit. Procedure milieuvergunningsaanvraag Indien een milieuvergunningsaanvraag wordt ingediend onderzoekt de provincie of de aanvraag volledig en ontvankelijk kan verklaard worden. Indien dit kan gebeuren, dan moet ze dit binnen de 30 dagen (Besluit van de Vlaamse Regering van 01/03/2013) per aangetekend schrijven laten weten. Zoniet, dan krijgt u ook een, niet aangetekend, bericht. De datum van volledig en ontvankelijk verklaren is van belang. Vanaf dan heeft de provincie 4 maanden de tijd (eventueel 6 maanden) om het dossier te beslissen. Alle dossiers worden dan naar de verschillende adviesverlenende diensten verstuurd. Aan de gemeente wordt eveneens de opdracht gegeven om een openbaar onderzoek (gedurende 30 dagen) uit te voeren. Voor bepaalde hernieuwingsaanvragen kan de Deputatie afwijken van deze termijnen. De adviesverlenende overheidsorganen zijn: het College van Burgemeester en Schepenen, de Afdeling Milieuvergunningen van LNE, de Afdeling grondwater van VMM (niet voor elke inrichting), het Agentschap Ruimtelijke Ordening, het Agentschap Zorg en Gezondheid (niet voor elke inrichting), de Vlaamse Milieumaatschappij (niet voor elke inrichting), Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 12/253

13 Alle adviezen worden gegroepeerd door de Provinciale Milieuvergunningcommissie, die zelf ook een globaal advies geeft, dat overgemaakt wordt aan de Deputatie. Op verzoek kan de aanvrager door deze commissie gehoord worden. Het is aan te bevelen u hierin te laten bijstaan. Het openbaar onderzoek omvat: mogelijkheid tot inzage van het dossier gedurende 30 dagen, aanplakking gedurende 30 dagen, kennisgeving van de aanvraag aan eigenaars en gebruikers binnen 100 m rond perceel, bekendmaking in de pers, informatievergadering (verplicht in het kader van een MER-plichtig bedrijf). De Deputatie dient een beslissing te nemen binnen de gestelde periode. Zij zendt deze binnen de 10 kalenderdagen naar de bevoegde burgemeester, die belast wordt met de bekendmaking. Dit houdt in: aanplakking gedurende 30 dagen van de beslissing, ter inzage leggen van de beslissing gedurende 30 dagen. Indien er geen beslissing is gevallen binnen de gestelde periode wordt de aanvraag als geweigerd beschouwd. Schematisch verloop van een Milieuvergunningsaanvraag voor een inrichting KLASSE 1 : Indienen Milieuvergunningsaanvraag klasse 1 Volledig en ontvankelijk (30 dagen) Openbaar onderzoek (30 dagen) met informatievergadering Advies Provinciale Milieuvergunningscommissie (+ hoorzitting) (90 dagen) Advies CBS (50 dagen) Adviesverlenende instanties (LNE, VMM,...) (60 dagen) Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 13/253

14 Beslissing Deputatie (4 maanden of evt. na verlenging 6 maanden) Bekendmaking Beroep bij Minister (30 dagen) Procedure stedenbouwkundige vergunning De aanvraag voor stedenbouwkundige vergunning dient ingediend te worden bij het college van burgemeester en schepenen van de gemeente. Binnen 75 of 105 dagen na ontvangst van de aanvraag neemt het college van burgemeester en schepenen een beslissing. Tegen de beslissing is beroep mogelijk. Dit beroep moet gebeuren (binnen de 30 dagen na ontvangst van de beslissing) bij de bestendige deputatie van de provincieraad. Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 14/253

15 1 IDENTIFICATIE VAN HET BEDRIJF 1.1 BEKNOPTE PROJECTBESCHRIJVING Het bedrijf van Stefaan Vulsteke is gelegen Galgestraat 11 te 8610 Kortemark. De huidige vergunning is afgeleverd op 08/11/2012 door de Bestendige Deputatie voor stallen met plaatsen voor 300 zeugen, 2 beren en andere varkens. Voor de inrichting is eveneens het nodige toebehoren voorzien zoals bijvoorbeeld het stallen van voertuigen, opslag van mazout, opslag van dierlijke mest en een grondwaterwinning. De huidige milieuvergunning heeft een looptijd tot 08/11/2032. Het doel is om een uitbreiding te realiseren in de varkenshouderij door de bouw van een nieuwe vleesvarkensstal voor vleesvarkens. Deze stal zal conform de ter zake geldende wetgeving uitgerust worden als een ammoniakemissie-arme stal. In de nieuwe situatie zal dus een vergunning gevraagd worden voor 300 zeugen, 2 beren en andere varkens. Daarnaast zullen er ook bijkomende mestopslag aangelegd worden onder de nieuw te bouwen stal, en zal het debiet van de grondwaterwinning verhoogd worden. Gelet op de belangrijke verandering wordt ook een vroegtijdige hernieuwing gevraagd. De initiatiefnemer is Stefaan Vulsteke. Stefaan Vulsteke laat een milieueffectrapport opstellen om deze toe te voegen aan de milieuvergunningsaanvraag en de stedenbouwkundige aanvraag, die noodzakelijk zijn ter uitvoering van het hier voorliggend project. 1.2 TOETSING MER-PLICHT Het besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2004 houdende vaststelling van de categorieën van projecten onderworpen aan milieueffectrapportage vermeldt de categorieën van projecten die aan de projectm.e.r. worden onderworpen of waarvoor de initiatiefnemer een gemotiveerd verzoek tot ontheffing kan indienen. De initiatiefnemer vraagt een uitbreiding aan van de milieuvergunning. In de gewenste situatie wordt een vergunning gevraagd voor in stallen met plaatsen voor varkens. Dit project valt in rubriek 21c) Installaties voor intensieve pluimvee- of varkenshouderij met meer dan: plaatsen voor mestvarkens (van meer dan 20 kg)" van de bijlage I lijst van bovenvermeld besluit en is bijgevolg m.e.r. -plichtig, en in rubriek 1e Intensieve veeteeltbedrijven: gemengde inrichting voor varkens van meer dan 20 kg als de verhouding van het aantal plaatsen voor zeugen t.o.v. de drempel van het aantal plaatsen voor varkens andere dan zeugen t.o.v. de drempel van groter dan 1 is. van de bijlage II lijst van bovenvermeld besluit. 1.3 RELEVANTE GEGEVENS UIT VORIGE RAPPORTAGES Voor het betrokken bedrijf werd er in het verleden geen MER opgesteld. 1.4 GEGEVENS INITIATIEFNEMER EN DESKUNDIGE MER INITIATIEFNEMER UITBATER De uitbater van het varkensbedrijf gelegen Galgestraat 11 is Stefaan Vulsteke met volgende gegevens: KBO-nummer Vestigingseenheidsnummer Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 15/253

16 De initiatiefnemer voor het opstellen van het MER is Stefaan Vulsteke SAMENSTELLING EN TAAKVERDELING VAN TEAM VAN DESKUNDIGEN Conform artikel van het MER-decreet van 18 december 2002 moet de initiatiefnemer een beroep doen op een team van erkende MER-deskundigen onder leiding van een MER-coördinator. De initiatiefnemer stelt aan de MER-coördinator alle relevante informatie ter beschikking die voorhanden is. Hij verleent alle medewerking opdat de MER-coördinator zijn taak naar behoren kan vervullen. De initiatiefnemer kiest de deskundigen uit een lijst van erkende onafhankelijke specialisten in één of andere milieudiscipline, derwijze dat in de werkgroep de milieueffecten, eigen aan het geplande project, doeltreffend onderzocht kunnen worden. Voor dit project werd een erkende deskundige voor de disciplines bodem (pedologie), water (oppervlaktewater) en lucht in het team van deskundigen opgenomen. Volgende MER-deskundigen zullen hun medewerking aan dit milieueffectrapport verlenen: Erkende MER deskundigen coördinaten Lucht Bodem (deeldomein pedologie) Water (deeldomein oppervlaktewater) Johan Versieren Erkenningsnr. MB/MER/EDA/059/V-5 Einddatum erkenning: onbepaalde duur Kriesberg 29b 3221 Holsbeek tel Coördinator Johan Versieren Uitvoering meet- en inspectiewerk Verder wordt dit team van deskundigen bijgestaan door volgende medewerkers van SBB: Deskundigen Water An Maes Witte Molenstraat 45 bus Brugge an.maes@sbb.be Geluid Sara Kelchtermans Diestsevest 32 bus 1a 3000 Leuven Sara.kelchtermans@sbb.be Lucht Mens Landschap Isabelle Rommens Diksmuidseweg Ieper isabelle.rommens@sbb.be Fauna en Flora Annick Van de Walle Oostveldstraat Eeklo annick.van.de.walle@sbb.be Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 16/253

17 2 SITUERING PROJECT 2.1 LIGGING EXPLOITATIE De inrichting is gelegen aan de Galgestraat 11 te 8610 Kortemark. De kadastrale gegevens zijn 1 e afdeling, sectie D, kadastrale percelen 494H, 494G, 485C, 495C, 487A en 346B. De ligging volgens het kadaster wordt weergegeven in Figuur 1 in bijlage. De stallen zijn volgens het gewestplan Diksmuide-Torhout (B.S. 05/02/1979) volledig gelegen in agrarisch gebied (zie Figuur 2 in bijlage). De afstand van het bedrijf t.o.v. andere gebieden zoals aangeduid op het gewestplan wordt weergegeven in onderstaande tabel. Tabel 1: Ligging bedrijf volgens gewestplan Gebied Afstand tot het centrum van Richting het bedrijf Ambachtelijke bedrijven en kmo's 25 m N Woongebied met landelijk karakter 250 m NW Ontginningsgebied (gebieden voor 285 m O gemeenschapsvoorzieningen en openbaar nut) Woongebied 1000 m N Milieubelastende industrieën 750 m O Volgens de kaart met de aanduiding van de Natura 2000-gebieden is in de nabije omgeving van deze inrichting geen SBZ (speciale beschermingszone), gelegen. Het meest nabijgelegen Vogelrichtlijngebied situeert zich op ongeveer 2,3 km ten noordwesten van het bedrijf. Het betreft de 'Ijzervallei' (BE ). Het meest nabijgelegen Habitatrichtlijngebied ('Bossen, heiden en valleigebieden van zandig Vlaanderen: westelijk deel', BE ) situeert zich op ongeveer 4,5 km ten noorden van het bedrijf. De inrichting is niet gelegen in of in de nabijheid van een Ramsar-gebied (Figuur 3 in bijlage). Het dichtstbijzijnde VEN-gebied van het type gen (Grote Eenheid Natuur) is gelegen op 4,6 km ten noorden van het bedrijf. Het betreft 'Het Wijnendalebos en vallei van de Waterhoenbeek' en het nummer van het gebied is 123 (Figuur 4 in bijlage). Het bedrijf is niet gelegen in een afgebakend gebied als beschermingszone voor grondwaterwinning zoals bedoeld in het decreet van 24/01/1984 houdende maatregelen inzake het grondwaterbeheer. Dit wordt weergegeven in Figuur 5 in bijlage. Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 17/253

18 2.2 ADMINISTRATIEVE VOORGESCHIEDENIS OVERZICHT AFGELEVERDE MILIEUVERGUNNINGEN In onderstaande tabel is een overzicht gegeven van de afgeleverde milieuvergunningen. Tabel 2: Overzicht lopende milieuvergunningen Datum beslissing Refertenummer Overheid Naam exploitant 08/11/ /57/2/A/4 Bestendige Deputatie Vulsteke Stefaan In onderstaand overzicht zijn alle oude milieuvergunningen terug te vinden die met de beslissing van 08/11/2012 hernieuwd werden. Tabel 3: overzicht historiek milieuvergunningen Datum beslissing Overheid Onderwerp 10/02/2005 Bestendige Deputatie Hernieuwing en uitbreiding 16/03/2006 Bestendige Deputatie Melding van overname 13/04/2006 Bestendige Deputatie Uitbreiding varkenshouderij 15/01/2009 Bestendige Deputatie Hernieuwing en uitbreiding De huidige milieuvergunning heeft een looptermijn tot 08/11/2032. Aan deze vergunning zijn naast de algemene en de sectorale voorwaarden van Vlarem II een aantal bijzondere voorwaarden gekoppeld: Hemelwater dient prioritair en maximaal gebruikt te worden voor laagwaardige toepassingen zoals reiniging, beregening en sanitaire doeleinden; Bouw nieuwe stal: 2 maand na de bouw van de ammoniakemissiearme stal of uiterlijk 1 jaar na de termijn van ingebruikname bepaald in artikel 2 van de milieuvergunning dient de exploitant volgende documenten te bezorgen in vijfvoud aan de deputatie - afschrift van het attest bedoeld in artikel bis 2 van Vlarem 2 - een uitvoeringsplan (1/200) met de correcte uitvoeringswijze die overeenstemt met het attest bedoeld in artikel bis 2 van Vlarem 2 Beperking geurhinder: De varkensstal 5 dient te worden voorzien van een luchtwasser met een geurverwijderingsrendement van minstens 60% of een systeem dat hieraan minstens evenwaardig is. Het rendement wordt aangetoond door metingen op deze of een analoge installatie. Grondwaterwinning - De boorput moet voorzien zijn van een afzonderlijke rechte onvervormbare PVC-peilbuis, die toelaat steeds peilmetingen uit te voeren. De binnendiameter van deze peilbuis dient minimaal 32 millimeter te bedragen; voor bestaande peilbuizen kan een binnendiameter van min; 18 mm nog worden aanvaard tot aan de vervanging van de betreffende peilbuis; - De grondwaterwinningen voor beregening (vijvers) dienen voorzien te zijn van een reglementaire debietmeter waarvan de tellerstanden worden genoteerd in een register op de laatste kalenderdag van elke maand waarin grondwater werd opgepompt. deze gegevens dienen ter inzage van de toezichthoudende ambtenaar bijgehouden te worden; Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 18/253

19 - Indien het opgepompte water gebruikt wordt door beregening in open lucht in de maanden juli, augustus en september, dan is dit slechts toegelaten van 17u 's avonds tot 10u 's ochtends OVERZICHT AFGELEVERDE STEDENBOUWKUNDIGE VERGUNNINGEN In onderstaande tabel is een overzicht gegeven van de beslissingen in het kader van een stedenbouwkundige aanvraag genomen door het College van Burgemeester en Schepenen, de Deputatie of de Minister. Op de percelen werden onderstaande vergunningen afgeleverd. Tabel 4: Overzicht afgeleverde stedenbouwkundige vergunningen Datum beslissing Overheid Onderwerp 27/01/1973 College van Burgemeester en Schepenen Bouwen varkensstal 09/12/1977 College van Burgemeester en Schepenen Bouwen van een bergplaats 18/09/1981 College van Burgemeester en Schepenen Bouwen van een mestvarkensstal 01/06/1990 College van Burgemeester en Schepenen Aanbouwen van een aardappelloods 21/04/1998 College van Burgemeester en Schepenen Bouwen garage, afbreken berging 17/02/2005 College van Burgemeester en Schepenen Uitbreiden van bestaande woning 24/05/2006 College van Burgemeester en Schepenen Bouwen varkensstal 28/01/2013 College van Burgemeester en Schepenen Bouwen van stallen en bergplaats na slopen bestaande delen Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 19/253

20 2.3 JURIDISCHE EN BELEIDSMATIGE VOORGESCHIEDENIS JURIDISCHE RANDVOORWAARDEN Juridische randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Bespreking relevantie // (locatie bespreking MER) ALGEMEEN Gewestplan Geeft de bestemming en het ja Zie hoofdstuk 2.1.(Beknopte beschrijving project) // ( referentiesituatie, discipline lucht en mens) gebruik van de gronden in Vlaanderen weer. Vlarem I Bepaalt de modaliteiten met ja zie hoofdstuk 2.2. (Vergunningstoestand) // (vergunningstoestand) betrekking tot exploitatie en/of verandering van meldings- en vergunningsplichtige inrichtingen. Vlarem II Bevat milieukwaliteitsnormen en ja Voor het bedrijf zijn volgende voorwaarden belangrijk: artikels en (milieukwaliteitsnormen voor geluid en algemene en sectorale bodem), artikel (BBT), (Hygiëne, risico- en hinderbeheersing), (algemene emissiegrenswaarden), milieuvoorwaarden met voorwaarden met betrekking tot veeteeltstallen en mestopslagplaatsen (artikels , , , 5.9.4, 5.9.7, betrekking tot o.a. ligging en en 5.9.9), (algemene bepalingen voor opslag van gevaarlijke producten), (opslag van gevaarlijke vloeistoffen exploitatie van inrichtingen. in bovengrondse houders), (bepalingen met betrekking tot dierlijke mest) // (algemeen relevant: disciplines lucht, bodem, geluid, enz..) Wet betreffende bescherming en Verdeelt dieren in 5 categorieën, Ja Het bedrijf dient zich te houden aan de verplichtingen opgenomen in deze wetgeving (voldoende bewegingsvrijheid voorzien, welzijn van dieren en betreffende met hieraan verbonden een aantal goede klimaatregeling, goede voedingswijze, ) // (beschrijving bedrijf, ontwikkelingsscenario s). bescherming van voor voorwaarden voor bescherming landbouwdoeleinden gehouden van dierenwelzijn dieren LUCHT Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 20/253

21 Juridische randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Bespreking relevantie // (locatie bespreking MER) IPPC (96/61/EC en 2008/1/EG) Deze Europese Richtlijn ja Algemeen relevant // (alle disciplines) IED (Richtlijn 2010/75/EU van 24 (2008/1/EG en 96/61/EC), schrijft Het bedrijf wenst in de toekomstige situatie meer dan plaatsen voor pluimvee te houden, en is bijgevolg een IPPC- november 2010) de lidstaten voor op volgende twee bedrijf. Volgens artikel 41bis van Vlarem I gelden bijkomend volgende bepalingen: pijlers te steunen bij het vastleggen 1 de vergunningsvoorwaarden worden door de bevoegde overheden geregeld getoetst en zo nodig ambtshalve van overeenkomstig de procedure vermeld in artikel 45 bijgesteld; voor de bestaande GPBV-installaties gebeurt een eerste milieuvergunningsvoorwaarden: toetsing uiterlijk vóór 30 oktober 2007; de BBT dienen toegepast te 2 een toetsing vindt in ieder geval plaats als : worden; a) de door de installatie veroorzaakte verontreiniging van dien aard is dat de bestaande emissiegrenswaarden in de de resterende milieueffecten vergunning gewijzigd of nieuwe emissiegrenswaarden opgenomen moeten worden mogen geen afbreuk doen aan b) belangrijke veranderingen in de beste beschikbare technieken een significante beperking van de emissies zonder de vooropgestelde buitensporige kosten mogelijk maken; milieukwaliteitsdoelstellingen c) bedrijfsveiligheid van het proces of de activiteit de toepassing van andere technieken vereist De IED richtlijn 2010/75/EU is d) nieuwe wettelijke bepalingen zulks vereisen. van toepassing vanaf 6 januari 2011 en moet tegen 7 januari 2013 geïmplementeerd zijn in nationale wetgeving. EU kaderrichtlijn 96/62 inzake Vormt de basis voor nieuw ja Het vullen van voedersilo s en de ventilatie uit de stallen kunnen bronnen zijn van stofhinder. // (discipline lucht en mens) beoordeling en beheer van luchtkwaliteitsbeleid binnen de luchtkwaliteit + dochterrichtlijnen Europese Unie. Globaal kader 1999/30, 2000/69, 2002/3 en waarmee de EU luchtkwaliteit 2004/107 + richtlijn2008/50/eg beoordeelt en beheert betreffende de luchtkwaliteit Vlaams stofplan Is opgesteld om te voldoen aan ja Veestallen kunnen aanzienlijke stofemissies met zich meebrengen. In het MER zal nagegaan worden in welke mate er de verplichtingen van de eerste stofhinder ten gevolge van het voorliggende bedrijf te verwachten valt. // (discipline lucht en mens) dochterrichtlijn lucht en de Vlarem II-reglementering. Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 21/253

22 Juridische randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Bespreking relevantie // (locatie bespreking MER) NEC-richtlijn (2001/81/EG) Impliceert het opnemen van ja De emissies ten gevolge van het bedrijf zullen specifiek beschouwd worden in het dossier. // (disciplines lucht) bindende emissieplafonds voor SO 2, NO x, VOS en NH 3 in Vlarem II. (emissie-reductieprogramma s, zie Vlarem II). De Lijst van stalsystemen voor Geeft een lijst weer van de ja Er wordt een nieuwe vleesvarkensstal gebouwd // (disciplines lucht en mens) ammoniakreductie (Ministerieel toegelaten stalsystemen bij besluit van 31/05/2011; Belgisch nieuwbouw Staatsblad 08/07/ wijzigingen MB van 26/03/2012, 16/08/2012 en van 19/07/2013) Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 22/253

23 Juridische randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Bespreking relevantie // (locatie bespreking MER) Richtlijn Industriële Emissies De Richtlijn Industriële Emissies ja Een van de kernelementen van de nieuwe richtlijn is een betere toepassing van de best beschikbare technieken (BBT's), vervangt en actualiseert zeven waardoor het gebruik van die technieken het referentiepunt wordt in het vergunningsproces. Met de wetgeving wordt de verschillende bestaande Europese uitstoot van een hele reeks vervuilende stoffen in de lucht, het water en de bodem aan banden gelegd. De regels hebben wetgevende bepalingen, onder meer betrekking op zwavel- en stikstofhoudende stoffen, fijn stof, asbest en zware metalen. Voor de industriële uitstoot waaronder de IPPC-richtlijn en de van CO2, de voornaamste oorzaak van het broeikaseffect, is echter geen beperking voorzien. De uitbaters van installaties die richtlijn betreffende grote onder de richtlijn vallen krijgen tot 2016 de tijd om hun installaties aan de nieuwe wetgeving aan te passen, maar de verbrandingsinstallaties en is Europese lidstaten die dat wensen kunnen deze transitieperiode verlengen tot bedoeld om duidelijkere, beter te handhaven regels en een betere luchtkwaliteit te bekomen. De omzetting in nationale wetgeving gebeurde o.a. via het Decreet van 25 mei 2012 tot wijziging van het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning, het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid en het decreet van 27 oktober 2006 betreffende de bodemsanering en de bodembescherming met het oog op de omzetting van de Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging) Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 23/253

24 Juridische randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Bespreking relevantie // (locatie bespreking MER) Omzendbrief LNE 2012/1 De omzendbrief vormt een ja De omzendbrief biedt de kans geurhinder tegen te gaan a.d.h.v. een aantal algemene en bijkomende maatregelen. betreffende de milderende beoordelingskader voor de Algemene maatregelen zijn standaardmaatregelen die vooral gericht zijn op goede managementpraktijken en bijkomende maatregelen voor geuremissies vergunningsverlenende overheden maatregelen zijn maatregelen die verder gaan dan het toepassen van goede managementpraktijken Aan elk van deze die afkomstig zijn van bestaande en bevat een aantal maatregelen (combinatie van) maatregelen is een geurreductiepercentage gekoppeld en biedt hierdoor een vormt van rechtszekerheid varkens- en pluimveestallen in voor bestaande bedrijven ter voor de landbouwer. Vlaanderen vermindering van de geurhinder. WATER Decreet Integraal Waterbeleid Heeft als doel de bescherming ja Voorliggend bedrijf kan een risico inhouden naar verdroging, vermesting en oppervlaktewaterverontreiniging. Het MER biedt van 18 juli 2003, met inbegrip van oppervlaktewater en hiervan een analyse en evaluatie aan als nodige elementen voor het uitvoeren van een watertoets // (discipline water) van het eerste uitvoeringsbesluit grondwater en de bescherming (9 september 2005) en het en verbetering van het aquatisch uitvoeringsbesluit watertoets (20 milieu te bewerkstelligen. Besluit juli 2006, B.S. 3 november 2006) B.S. 3 nov 2006 geeft de lokale, provinciale en gewestelijke overheden, die een vergunning moeten afleveren, richtlijnen voor de toepassing van de watertoets. Op basis van o.a. de bijlagen bij dit besluit kan aangegeven worden of er schadelijke effecten te verwachten zijn. Nitraatrichtlijn Heeft als doel ja Het bedrijf dient zich te houden aan de richtlijnen gesteld in het Mestdecreet. // (discipline water en bodem). waterverontreiniging veroorzaakt door nitraten uit agrarische bronnen, te verminderen en verdere verontreiniging van die aard te voorkomen. Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 24/253

25 Juridische randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Bespreking relevantie // (locatie bespreking MER) Decreet van 22 december 2006 Het decreet houdende de ja Ten gevolge van het nieuwe mestdecreet wijzigen er een aantal elementen inzake forfaitaire normen, mestafzet, houdende de bescherming van bescherming van water tegen mestverwerking, enz. Het bedrijf dient zich te houden aan deze nieuwe wetgeving. // (discipline water en bodem) water tegen de verontreiniging verontreiniging van nitraten uit door nitraten uit agrarische agrarische bronnen moet ervoor bronnen (Mestdecreet) en zorgen dat er in heel Vlaanderen Decreet houdende wijziging van minder mest uitgereden wordt, het Mestdecreet van 22 zodat de waterkwaliteit verbetert. december 2006 Het Vlaams Parlement heeft op 12 juni 2015 het Decreet houdende wijziging van het mestdecreet goedgekeurd (MAP- 5). Dit decreet werd op 29 juli 2015 gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad. Het omvat een aantal wijzigingen ten opzichte van het bestaande mestdecreet. Een aantal van deze zaken worden verder uitgewerkt via uitvoeringsbesluiten.. Het nieuwe mestdecreet treedt in werking op 1 januari Wetgeving grondwater (sinds 1999 opgenomen in ja Er zijn op het bedrijf twee grondwaterwinningen aanwezig. // (discipline water) VLAREM-wetgeving) Bescherming oppervlaktewater (waterkwaliteitsdoelstellingen en ja Voorliggend bedrijf kan een risico inhouden naar oppervlaktewaterverontreiniging // (discipline water) lozingsvoorwaarden opgenomen in VLAREM II) Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 25/253

26 Juridische randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Bespreking relevantie // (locatie bespreking MER) Bestemming en Duidt bestemming neen Er is geen lozing naar oppervlaktewater. // (discipline water) milieukwaliteitsnormen oppervlaktewater aan oppervlaktewater (milieukwaliteitsnormen zie VLAREM II) Besluit van de Vlaamse Regering Bevat minimale voorschriften ja Deze verordening is van toepassing bij de aanvraag van een stedenbouwkundige vergunning waarbij daken of van 1 oktober 2004 houdende voor de lozing van niet- verhardingen worden gepland. Voor de bouw van de nieuwe pluimveestal zal dienen rekening gehouden te worden met vaststelling van een gewestelijke verontreinigd hemelwater, deze verordening. // ((discipline water) stedenbouwkundige verordening afkomstig van verharde inzake hemelwaterputten, oppervlakken. infiltratievoorzieningen, buffervoorzieningen en gescheiden lozing van afvalwater en hemelwater (BS 8/11/04, gewijzigd BS 22/08/06) Besluit van de Vlaamse Regering Dit besluit geeft de lokale, ja Het project moet getoetst worden aan de bepalingen opgenomen in de watertoets (art. 8) (discipline water) tot vaststelling van nadere regels provinciale en gewestelijke voor de toepassing van de overheden, die een vergunning watertoets, tot aanwijzing van de moeten afleveren, richtlijnen van adviesinstanties en tot de watertoets vaststelling van nadere regels voor de adviesprocedure bij de watertoets (31/10/2006 gewijzigd 14/10/2011) Waterbeleidsnota (4/2005) Legt de visie van de Vlaamse ja Algemeen relevant // (discipline water) regering op integraal waterbeleid vast via krachtlijnen. Deze nota vormt het uitgangspunt voor de (toekomstige) opstelling van bekkenbeheersplannen en stroomgebied-beheersplannen. Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 26/253

27 Juridische randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Bespreking relevantie // (locatie bespreking MER) FAUNA EN FLORA Natuurbeheersrecht Decreet betreffende het Centraal staan een planmatige ja Speciale beschermingszones en Vlaamse en/of erkende natuurreservaten doen zich niet voor in de ruime omgeving van natuurbehoud en het natuurlijk aanpak (natuurbeleidsplan), een het bedrijf. Rekening houdend met de BWK-aanduidingen bevinden er zich binnen het studiegebied wel enkele waardevolle milieu horizontaal beleid ( stand-still eenheden (zie hoofdstuk 5.6.). // (discipline fauna en flora) principe) en een gebiedsgericht beleid Vlaamse en/of erkende Terreinen, van belang voor neen In de ruime omgeving van het bedrijf ligt geen Vlaams en/of erkend natuurreservaat. natuurreservaten behoud en ontwikkeling van natuur(lijk milieu), die aangewezen of erkend zijn door de Vlaamse regering Vogelrichtlijngebieden Heeft als doel de instandhouding Ja In de ruime omgeving van het bedrijf ligt geen Vogelrichtlijngebied. // (discipline fauna en flora) van alle natuurlijke in het wild levende vogelsoorten en hun leefgebieden; er werden speciale beschermingszones (SBZ-V) afgebakend Ramsargebieden Overeenkomst inzake neen Er is geen Ramsar gebied gelegen in de ruime omgeving rond het bedrijf. watergebieden die van internationale betekenis zijn, in het bijzonder als woongebied voor watervogels Habitatrichtlijngebieden Heeft als doel de instandhouding neen Er is geen Habitatrichtlijn gelegen in de ruime omgeving rond het bedrijf. van soorten en natuurlijke habitats; er werden speciale beschermingszones (SBZ-H) afgebakend Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 27/253

28 Juridische randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Bespreking relevantie // (locatie bespreking MER) Bosdecreet Het Bosdecreet heeft tot doel het behoud, de bescherming, de aanleg en het beheer van de bossen te regelen. Het behandelt alle bossen in Vlaanderen. ja LANDSCHAP, BOUWKUNDIG ERFGOED, ARCHEOLOGIE Regionale landschappen Duurzaam ja samenwerkingsverband gericht op behoud van streekeigen karakter, bevorderen natuureducatie, recreatief medegebruik, ontwikkeling KLE, Decreet van 3 maart 1976 tot Ter bescherming van monumenten ja bescherming van Monumenten en en stads- en/of dorpsgezichten en Stads- en Dorpsgezichten, landschappen; instandhouding, gewijzigd bij de decreten van 18 herstel en beheer van beschermde december 1992, 22 februari 1995, landschappen. 22 december 1995, 8 december 1998, 18 mei 1999, 7 december 2001, 21 november 2003 en 30 april 2004 Beschermde monumenten, Ter bescherming van ja landschappen en/of stads- of monumenten en stads- en/of dorpsgezichten dorpsgezichten en landschappen; instandhouding, herstel en beheer van beschermde landschappen. Er is geen bosgebied gelegen in de ruime omgeving van het bedrijf. // (discipline fauna en flora) Het bedrijf is gelegen in het Regionaal Landschap "Ijzer en Polder' (discipline Landschap, Bouwkundig erfgoed en Archeologie). In de ruime omgeving van het bedrijf komen geen beschermde dorps- of stadsgezichten voor. (discipline Landschap, Bouwkundig erfgoed en Archeologie). In de ruime omgeving van het bedrijf komen geen beschermde dorps- of stadsgezichten voor. (discipline Landschap, Bouwkundig erfgoed en Archeologie). Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 28/253

29 Juridische randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Bespreking relevantie // (locatie bespreking MER) Het decreet dd 16/04/1996 ter bescherming van de in het ja Op ongeveer 1400 m van het bedrijf bevindt zich een ankerplaats 'Handzamevaart (A30062). // ((discipline Landschap, betreffende de landschapszorg, Vlaamse Gewest gelegen Bouwkundig erfgoed en Archeologie). gewijzigd bij decreet van 18 mei landschappen, de instandhouding, 1999, 8 december 2000, 21 het herstel en het beheer van december 2001, 19 juli 2002 en 13 beschermde landschappen, februari 2004 ankerplaatsen en erfgoedlandschappen en stelt maatregelen vast voor de bevordering van de algemene landschapszorg Decreet erfgoedlandschap Doel van het decreet is vooral een ja Op ongeveer 1400 m van het bedrijf bevindt zich een ankerplaats 'Handzamevaart (A30062).. // ((discipline Landschap, juridische basis te creëren voor het Bouwkundig erfgoed en Archeologie). behoud en de zorg van landschapskenmerken en - waarden van ankerplaatsen en erfgoedlandschappen. Decreet op het archeologisch Doel van het decreet is de ja Dit wordt verder besproken in het hoofdstuk landschap. // (discipline bodem) patrimonium bescherming, het behoud en de instandhouding, het herstel en + het beheer van archeologisch patrimonium ratificering van Verdrag van Behandelt de bescherming van Malta door Vlaamse Regering op archeologisch erfgoed in het 12/10/2011 bijzonder betreffende ruimtelijke planning en financiering BODEM Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 29/253

30 Juridische randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Bespreking relevantie // (locatie bespreking MER) Decreet van 30 juni 1993 Dit decreet regelt de ja Het bedrijf dient zich tijdens de graafwerken voor de nieuwe stallen te houden aan de regels met betrekking tot de houdende bescherming van het bescherming, het behoud, de meldingsplicht. // (discipline bodem) archeologisch patrimonium (B.S. instandhouding, het herstel en , en het beheer van het archeologisch ) patrimonium, alsmede de organisatie en de reglementering van de archeologische opgravingen. Materialendecreet Decreet ter voorkoming, beheer ja Het bedrijf dient de regels met betrekking tot de opslag en de ophaling van afvalstoffen en krengen na te leven. // (discipline en verwijdering of nuttige lucht) toepassing van afvalstoffen, met als doel de gezondheid van mens en milieu te vrijwaren tegen schadelijke invloeden van afvalstoffen en verspilling van grondstoffen en energie tegen te gaan. Bodemsaneringdecreet, incl. Decreet dat moet toelaten ja Rekening houdend met Vlarebo Artikel 4 dient al dan niet, rekening houdend met de categorie waarin de inrichting Ministerieel besluit houdende beslissingen inzake ingedeeld wordt, een oriënterend bodemonderzoek uitgevoerd te worden. Verdere bedrijfsspecifieke uitwerking vindt plaats vaststelling van de lijst van bodemsanering op systematische in het MER bij de bespreking van de milieueffecten. // (disciplines water en bodem) bouwkundig bodemgebruik van wijze te treffen, prefinanciering uitgegraven bodem en van de ervan te verzekeren en kosten lijst van vormvaste toepassingen daarvan te verhalen. van uitgegraven bodem van (B.S , in werking vanaf ) Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 30/253

31 Juridische randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Bespreking relevantie // (locatie bespreking MER) Gezondheidsvoorschriften inzake Verordening met als doel ja Implementatie via mestdecreet en materialendecreet niet voor menselijke consumptie vaststelling van bestemde dierlijke bijproducten gezondheidsvoorschriften voor niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten, dit met het oog op het verzekeren van een hoog niveau van gezondheid en veiligheid in de gehele voedselketen BELEIDSMATIGE RANDVOORWAARDEN Beleidsmatige randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Bespreking relevantie // (locatie bespreking MER) Ruimtelijk Structuurplan Geeft een visie op de ruimtelijke ja Algemeen relevant // (alle milieuthema s) Vlaanderen ontwikkeling van Vlaanderen en legt de krachtlijnen vast van het ruimtelijk beleid naar de toekomst. Provinciaal Ruimtelijk Geeft een visie op de ruimtelijke ja Algemeen relevant // (alle milieuthema s) Structuurplan ontwikkeling van de provincie en legt de krachtlijnen vast van het ruimtelijk beleid naar de toekomst. Gemeentelijk Ruimtelijk Beschrijft de ruimtelijke structuur ja Algemeen relevant // (alle milieuthema s) Structuurplan en visie op de gewenste ruimtelijke ontwikkeling, enz. op gemeentelijk niveau. Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 31/253

32 Beleidsmatige randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Bespreking relevantie // (locatie bespreking MER) Vlaams Milieubeleidsplan Bepaalt het milieubeleid dat het ja Algemeen relevant, voornamelijk thema s vermesting, verzuring en verstoring door geurhinder // (algemeen relevant) 2015 (MINA-plan 4) + Vlaams Gewest, alsmede milieujaarprogramma's provincies en gemeenten in aangelegenheden van gewestelijk belang, dient te voeren. Provinciaal Milieubeleidsplan Bepaalt het milieubeleid dat de ja Algemeen relevant // (alle disciplines) provincie dient te voeren, binnen de beleidslijnen van het gewestelijk plan. Gemeentelijk Milieubeleidsplan Bepaalt het milieubeleid dat de ja Een Gemeentelijk milieubeleidsplan werd opgemaakt voor de periode Algemeen relevant // (alle disciplines) gemeente dient te voeren, binnen de beleidslijnen van het gewestelijk en provinciaal plan. Gemeentelijk Beoogt een doorgedreven ja Algemeen relevant // (alle disciplines) Natuurontwikkelingsplan natuurbeleid in de gemeente op zowel korte als lange termijn; het actieplan vormt daarbij de uitvoering. Gemeentelijk zoneringsplan Het zoneringsplan geeft weer op ja Het bedrijf bevindt zich volgens het zoneringsplan van de gemeente in een groene cluster, zijnde een collectief te welke manier en wie moet optimaliseren buitengebied. // (discipline water) instaan voor de zuivering van het huishoudelijk afvalwater. Hiervoor werden door de VMM in overleg met de gemeenten verschillende zuiveringszones afgebakend. Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 32/253

33 Beleidsmatige randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Bespreking relevantie // (locatie bespreking MER) Natuurinrichtingsproject Het doel is een gebied optimaal neen In de ruime omgeving van het bedrijf (< 2km) komen geen natuurinrichtingsprojecten voor. inrichten in functie van behoud van bestaande natuur, maar ook herstel en ontwikkeling van natuur en het beheer nadien (zie natuurdecreet). Landinrichtingsproject Het doel is de inrichting van neen De gemeente Wuustwezel is niet betrokken bij een landinrichtingsproject. landelijke gebieden te realiseren overeenkomstig de bestemmingen toegekend door ruimtelijke ordening. Ruilverkavelingsproject Ruilverkavelingsprojecten neen Er zijn geen ruilverkavelingsprojecten in Kortemark. beogen meer dan een eenvoudige perceelshergroepering. Zij zorgen voor de herstructurering van het landbouw-gebied passend in een multi-functionele inrichting van het buitengebied. Landschapsatlas Geeft aan waar historisch gegroeide landschapstructuur tot ja Op ongeveer 2400 m van het bedrijf bevindt zich een ankerplaats 'Handzamevallei (A30062). // ((discipline Landschap, Bouwkundig erfgoed en Archeologie). op vandaag herkenbaar gebleven is en duidt deze aan als relicten en/of ankerplaatsen. Beleidsbrief landbouw Beschrijft de toekomstige visie op ja Algemeen relevant // (alle disciplines) landbouw in Vlaanderen en tracht ze te concretiseren in een aantal acties. Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 33/253

34 Beleidsmatige randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Bespreking relevantie // (locatie bespreking MER) BBT en BREF Geven op Vlaams en Europees ja Er wordt rekening gehouden met de BBT en BREF studies voor de veeteeltsector (o.a. BBT Veeteelt en BREF Intensive niveau weer, welk de best Livestock Farming) beschikbare technieken zijn vanuit milieuoogpunt voor specifieke sectoren Vlaams Programma Economische haalbaarheid, ja Met betrekking tot landbouw: investering in voldoen aan normering, concurrentiekrachtverhoging, tewerkstelling op het Plattelandsontwikkeling voor de sociale aanvaardbaarheid en platteland, bijdrage aan de kaderrichtlijn water en Natura 2000 periode imago, normen in en multifunctionaliteit van de landbouw; en Natura 2000 Visiedocument voor administratief Dit visiedocument (momenteel in ja Veeteeltbedrijven geven door de aanwezige dieren een geuremissie die eventueel hinder kan veroorzaken voor overleg: De weg naar een ontwerpfase) geeft een omwonenden. In het MER (onderdeel geurhinder) zal nagegaan worden hoe het bedrijf voldoet aan de duurzaam geurbeleid versie samenvatting van de beschermingsniveaus die in dit visiedocument worden voorgedragen. // (disciplines lucht en mens) september 2008 voor belangrijkste beleidshiaten en maatschappelijk overleg van de voorstellen die in het + Advies van de Minaraad van 29 april 2009 bij het Visiedocument kader van het geurbeleid door de Afdeling Milieu en Natuurbeleid worden geïdentificeerd. duurzaam geurbeleid Omzendbrief LNE 2012/1. In deze brief worden een aantal ja Veeteeltbedrijven geven door de aanwezigde dieren een geuremissie die eventueel hinder kan veroorzaken voor Milderende maatregelen voor mogelijke geurreducerende omwonenden. In het MER (onderdeel geurhinder) zal nagegaan worden welke maatregelen geïmplementeerd kunnen geuremissies die afkomstig zijn maatregelen opgesomd om te worden. // (disciplines lucht en mens) van bestaande varkens- en implementeren in bestaande pluimveestallen in Vlaanderen stallen. Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 34/253

35 3 BESCHRIJVING PROJECT 3.1 ALGEMENE DOELSTELLING EN VERANTWOORDING PROJECT De exploitant van de inrichting gelegen Galgestraat 11 is Vulsteke Stefaan. De huidige vergunning loopt 08/11/2032. Er is een vergunning voor het houden van varkens waarvan 300 zeugen, 2 beren en andere varkens, het stallen van 15 voertuigen, de opslag van l P3-producten (mazout), een verdeelslang, de opslag van 400 kg of l gevaarlijke producten in kleine verpakkingen, de opslag van m³ mest, een grondwaterwinning (bestaande uit 1 boorput en 2 vijvers) met een max. opgepompt debiet van 50 m³/dag en m³/jaar. De doelstelling is een uitbreiding te realiseren in de varkenshouderij door de bouw van een nieuwe vleesvarkensstal voor vleesvarkens. Er wordt een vergunning gevraagd voor in totaal varkens waarvan 300 zeugen, 2 beren en andere varkens. Door de uitbreiding met de nieuw te bouwen vleesvarkensstal kan het bedrijf een gesloten varkenshouderij worden, dit betekent dat alle op het bedrijf geproduceerde varkens op het bedrijf zullen kunnen afgemest worden. Op vandaag wordt een deel van de biggen verkocht op een leeftijd van 10 weken om op andere bedrijven verder afgemest te worden. De nieuwe stal zal conform de geldende wetgeving uitgerust worden als ammoniakemissie arme stal, en zal voorzien worden van een luchtwasser. Voor de inplanting wordt er voor gekozen om de nieuwe stal zo veel mogelijk te laten aansluiten bij de bestaande vleesvarkensstallen, dit is ten oosten van de bestaande vleesvarkensstal. Om de stal te exploiteren zal deze ook voorzien worden van een ondergrondse mengmestopslag. De initiatiefnemer wenst door de uitvoering van het project de economische draagkracht van de inrichting te optimaliseren. Dit om zo een rendabel en concurrentiewaardig bedrijf te bestendigen naar de toekomst. De uitbreiding vraagt een belangrijke financiële inspanning en brengt een grote verandering en reorganisatie teweeg op het bedrijf. Vandaar zal een hernieuwing voor 20 jaar aangevraagd worden. Bovendien zullen er conform de bepalingen van het mestdecreet ook de nodige nutriëntenemissierechten (NER- D) moeten voorzien worden. De wetgever heeft hier 2 mogelijkheden voorzien: Enerzijds via de overname van NER-D van een ander bedrijf; Anderzijds via het systeem van bedrijfsontwikkeling door middel van bewezen mestverwerking Aan beide mogelijkheden zijn een aantal voorwaarden verbonden. Momenteel beschikt Stefaan Vulsteke over ,3 NER-DV. De benodigde NER-D voor de geplande uitbreiding zullen via het systeem van bedrijfsontwikkeling bekomen worden. 3.2 OVERZICHT VERGUNDE EN GEWENSTE TOESTAND Het doel is om te komen tot een uitbreiding van het bedrijf met een nieuw te bouwen vleesvarkensstal. Tevens wordt, gelet op de belangrijke verandering, ook een vroegtijdige hernieuwing voorzien. Het bedrijf is een klasse 1- inrichting. Een milieuvergunningsaanvraag dient bij de Deputatie van de provincie West-Vlaanderen te gebeuren. In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de vergunde rubrieken van de inrichting. Ook de rubrieken in de gewenste toestand worden weergegeven. Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 35/253

36 Tabel 5: Overzicht vergunde en gewenste toestand Rubrieknr Omschrijving Vergund Aanvraag/omschrijving Gewenst Brandstofverdeelinstallaties voor motorvoertuigen, zijnde installaties voor het vullen van brandstoftanks van motorvoertuigen met vloeibare koolwaterstoffen bestemd voor de voeding van de erop geïnstalleerde motor(en): Inrichtingen voor de verdeling van vloeistoffen, vermeld in rubriek of 6.4., met maximaal 1 verdeelslang (klasse 3) 1 verdeelslang Hernieuwing 1 verdeelslang c.2. Varkensstal, waaronder verstaan één of meer gebouwen en/of installaties waarin Plaatsen voor het houden van andere varkens Plaatsen voor het houden van varkens gefokt of gehouden worden, met begrip van: varkens waarvan: varkens waarvan: - de installatie(s) voor de bewerking of verwerking van dierlijke mest afkomstig van de op die plaats geproduceerde dierlijke mest, zonder bijmenging van afval -300 zeugen -300 zeugen - de installatie(s) voor de compostering van dierlijke mest afkomstig van de op die plaats geproduceerde dierlijke mest met groenafval afkomstig van de eigen - 2 beren - 2 beren inrichting en de bij de inrichting horende gronden. c) gelegen in het agrarisch gebied : 2 met plaatsen voor meer dan varkens andere varkens andere varkens ouder dan 10 weken. (klasse 1) d.1. Varkensstal, waaronder verstaan één of meer gebouwen en/of installaties waarin andere varkens andere varkens varkens gefokt of gehouden worden, met begrip van: - de installatie(s) voor de bewerking of verwerking van dierlijke mest afkomstig van de op die plaats geproduceerde dierlijke mest, zonder bijmenging van afval - de installatie(s) voor de compostering van dierlijke mest afkomstig van de op die plaats geproduceerde dierlijke mest met groenafval afkomstig van de eigen inrichting en de bij de inrichting horende gronden. d) intensieve varkenshouderij met meer dan: plaatsen voor mestvarkens van meer dan 30 kg. (klasse 1) Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 36/253

37 b. Brandgevaarlijke vloeistoffen en vaste stoffen kg mazout ( l Hernieuwing kg mazout Opslagplaatsen voor vloeistoffen en vaste stoffen op basis van etikettering mazout) -425 kg gekenmerkt door het gevarenpictogram GHS02 - Ontvlambare vloeistoffen van gevarencategorie 3 - Gasolie, diesel, lichte stookolie en gelijkaardige vloeistoffen met een vlampunt 55 C met een gezamenlijke opslagcapaciteit van: 100 kg tot en met 20 ton voor andere inrichtingen dan vermeld in punt a (klasse 3) Opslagplaatsen voor gevaarlijke vloeistoffen en vaste stoffen, met uitzondering van 400 kg of l gevaarlijke Hernieuwing 400 kg of l gevaarlijke deze vermeld onder rubriek 48., in verpakkingen met een inhoudsvermogen van producten in kleine producten in kleine maximaal 30 liter of 30 kilogram, voor zover de maximale opslag begrepen is tussen verpakkingen verpakkingen 50 kg of 50 l en 5000 kg of 5000 l (klasse 3) 28.2.c.2. Opslagplaatsen voor dierlijke mest, waaronder verstaan door vee uitgescheiden natuurlijke afvalstoffen of een mengsel van strooisel en door vee uitgescheiden natuurlijke afvalstoffen ongeacht of het vee wordt geweid of op intensieve veehouderij wordt gehouden, alsmede natuurlijke afvalstoffen van visteeltbedrijven, in een agrarisch gebied : van meer dan m3 (klasse 2) m³ mest m³ mest m³ mest Boren van grondwaterwinningsputten en grondwaterwinning andere dan deze Grondwaterwinning 50 m³/d + Grondwaterwinning 50 m³/d en bedoeld in rubriek 53.1 tot en met 53.7 met een opgepompt debiet van 500 m 3 /jaar tot m 3 /jaar (klasse 2) en m³/jaar uit: - boorput 12 m diep Hernieuwing m³/jaar uit: - boorput 12 m diep - 2 vijvers 6 m diep voor - 2 vijvers 6 m diep voor beregening beregening Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 37/253

38 3.3 BESCHRIJVING BEDRIJFSINFRASTRUCTUUR INRICHTING HUIDIGE BEDRIJFSINFRASTRUCTUUR VULSTEKE STEFAAN De inplanting van de verschillende bedrijfsgebouwen en de detailplannen van de huidige bedrijfsinfrastructuur zijn weergegeven in Figuur 6 in bijlage. Op basis van de fotoreportage in bijlage wordt ook een visueel overzicht gegeven van de bedrijfsgebouwen en omgeving. In onderstaande tabellen wordt een overzicht gegeven van de stallen en gebouwen in de huidige situatie. Tabel 6: Overzicht stallen en bedrijfsgebouwen in de huidige toestand Stal Diercategorie Beschrijving stal Staltype 1 Varkens 616 vleesvarkens 980 m³ mengmest Mechanische ventilatie Ammoniakemissiearm systeem V Varkens 704 vleesvarkens Mechanische ventilatie, traditionele stal 665 m³ mengmest 3 Varkens 568 vleesvarkens Mechanische ventilatie, traditionele stal 615 m³ mengmest 4 Varkens 540 biggen < 10 weken 100 zeugen 44 jonge zeugen Mechanische ventilatie, Ammoniakemissiearm systeem V-1.5. Ammoniakemissiearm systeem V m³ mengmest 5 Varkens 2 beren 200 zeugen Mechanische ventilatie, Ammoniakemissiearm systeem S-1 46 jonge zeugen m³ mengmest Biologische luchtwasser 6 Varkens biggen < 10 weken 950 m³ mengmest Mechanische ventilatie, ammoniakemissiearm systeem V-1.5. Quarantaine Varkens 10 andere varkens Natuurlijke ventilatie 124 m³ mengmest Loods 200 m³ mengmest Stallen voertuigen Opslag fytoproducten Loods Stallen voertuigen Opslag mazout BESCHRIJVING HUIDIGE BEDRIJFSINFRASTRUCTUUR VULSTEKE STEFAAN Stallen In de huidige situatie zijn er op het bedrijf 6 varkensstallen en een quarantaine stal aanwezig. Stal 1 is een vleesvarkensstal voor 616 vleesvarkens. De stal is ammoniakemissiearm uitgevoerd volgens het systeem V-4.7. (Mestkelders met (water-) en mestkanaal, de laatste met schuine putwand(en) en met andere dan roosters met verhoogde mestdoorlaat). Er is een mestopslag voorzien van 980 m³ onder de stal. De stal wordt mechanisch geventileerd, er zijn 5 ventilatoren aanwezig in het dak. Stal 2 is een traditionele stal voor 704 vleesvarkens, met 665 m³ mengmestopslag onder de stal. De stal wordt mechanisch geventileerd, er zijn 8 ventilatoren aanwezig in het dak. Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 38/253

39 Stal 3 is een traditionele stal voor 568 vleesvarkens, met 615 m³ mengmestopslag onder de stal. Deze stal wordt eveneens mechanisch geventileerd. Er zijn 12 ventilatoren in het dak. Stal 4 is varkensstal met een afdeling voor 540 biggen < 10 weken en een drachtstal voor 144 guste en dragende zeugen. Deze stal is volledig ammoniakemissiearm uitgevoerd volgens de systemen V-1.5. (Volledig rooster met water- en mestkanalen, eventueel voorzien van schuine putwand(en), emitterend mestoppervlak kleiner dan 0,10 m²) voor de biggen en V-3.5. (Groepshuisvestingsysteem, zonder strobed en met schuine putwanden in het mestkanaal) voor de zeugen en jonge zeugen. Onder de stal is een mengmestopslag van m³ voorzien. Stal 5 is een zeugenstal met 80 kraamhokken voor kraamzeugen, een drachtstal voor 80 zeugen en jonge zeugen en een dekstal voor 86 zeugen en jonge zeugen. Er zijn ook 2 berenhokken voorzien. De stal is volledig aangesloten op een biologische luchtwasser, en is op deze manier ammoniakemissiearm uitgevoerd. Onder de stal is er m³ mestopslag voorzien. Stal 6 is een biggenstal voor biggen < 10 weken. Deze stal is ammoniakemissiearm uitgevoerd volgens systeem V-1.5. (Volledig rooster met water- en mestkanalan, eventueel vorozien van schuine putwand(en), emitterend mestoppervlak kleiner dan 0,10 m²). Er is 950 m³ mestopslag voorzien onder de stal. De quarantainestal is een stal waar de aangevoerde jonge zeugen enige tijd verblijven in quarantaine vooraleer ze doorschuiven naar de zeugenstal. Er is ruimte voor zo'n 10 andere varkens en er is een mestopslag van 124 m³ onder de stal. Mestopslag In totaal is er een mestopslag voorzien in de huidige situatie van m³ mengmest waarvan m³ onder de stallen en nog 200 m³ onder een berging (een voormalige stal). Bij stal 5 is er een luchtwasser voorzien, hieronder is er een ondergrondse opslag voorzien van 45 m³ voor de opslag van spuiwater afkomstig van de luchtwasser. Loods/Berging Op het bedrijf zijn nog twee loodsen voorzien. Een loods sluit aan op de quarantainestal en is ook nog voorzien van een ondergrondse mengmestkelder van 200 m³. In deze loods worden landbouwvoertuigen gestald, en is er een fytolokaal voorzien voor de opslag van fytoproducten. Naast de zeugenstal is er nog een loods voorzien waar ook landbouwvoertuigen gestald staan, en waar er ook een mazouttank met verdeelslang staat. Voederopslag De voederopslag gebeurt in de huidige situatie in 17 voedersilo s met diverse volumes: 3 silo's van 3, 15 en 5 ton bij stal 2 2 silo's van elk 7 ton bij stal 3 1 silo van 3 ton in de quarantainestal 8 silo's van 4 ton, 6x5 ton en 8 ton tussen stal 4 en 5 3 silo's van 2x4 ton en 8 ton bij stal 6. Watervoorziening Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 39/253

40 De inrichting beschikt over 3 grondwaterwinningen: De boorput bij stal 4 met een diepte van 12 m en een vergund opgepompt debiet van maximaal m³/jaar; Een vijver (open put 1) op het bedrijf naast stal 3 voor beregening van groenten Een vijver (open put 2) die verderop gelegen is (perceel 58A, 1e afdeling, sectie C), ook voor de beregening van groenten. Uit de vijvers wordt max m³/j of 50 m³/dag opgepompt met de beregeningspomp voor de beregening van onder meer aardappelen, bloemkool en spinazie. Er wordt water opgepompt uit het Ieperiaan Zand (HCOV-code 0800), zowel voor de boorput als de vijvers. Regenwater van alle stallen en gebouwen wordt opgevangen, hetzij in citernes, hetzij in de open put 1 die op het bedrijf gelegen is. Bij de woning is er een citerne voorzien van 10 m³. Bij stal 1 is er een citerne van 15 m³ voorzien voor de opvang van het hemelwater van stal 1. Het hemelwater van stal 2 en 3, en de loods en quarantainestal er naast wordt opgevangen in de open put. Bij stal 4 is een citerne voorzien van 15 m³ voor de opvang van het hemelwater van het grootste deel van stal 4, en voor de helft van de kraamstal, met overloop naar de gracht. Onder de luchtwasser bij stal 5 is er een ondergrondse hemelwateropslag van 45 m³ voorzien voor de opvang van hemelwater afkomstig van de dek- en drachtstal 5 en het laatst gebouwde deel van stal 4. De opslag onder de luchtwasser bestaat uit twee compartimenten, één voor de opslag van hemelwater en één voor de opslag van spuiwater. De helft van de kraamstal wordt opgevangen in de open put. Opslag fossiele brandstoffen In de huidig vergunde situatie is er een bovengrondse ingekuipte mazouttank van l met verdeelslang voorzien in de loods. In de biggenstal 4 is een bovengrondse dubbelwandige tank van l aanwezig. In de kraamstal is een bovengrondse dubbelwandige mazouttank van l vergund. Het betreft hier echter een mazouttank met een inhoud van l. Bij de biggenstal 6 is een bovengrondse dubbelwandige tank van l voorzien. Terreinverharding Er is een betonverharding aanwezig tussen de stallen 2-3 en 6, langs de vijver en tussen de stallen 4 en 5. Dit komt neer op zo'n 850 m² betonverharding. De rest van de verharding op het erf bestaat uit doorlaatbare steenslagverharding. Kadaveropslag Er is een kadaveropslag aanwezig aan de straatkant. Groenscherm en materialen Er is een groenscherm aangeplant ten noorden van het bedrijf. In de weide ten noorden van de woning zijn fruitbomen en notelaars aangeplant. In deze weide bevindt zich ook een rij knotwilgen. Aan de achtergevel van stal 1 is een haag van Leylander voorzien. Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 40/253

41 Aan weerszijden van de oprit zijn esdoorns voorzien. Rond de vijver zijn er ook knotwilgen voorzien. Op de grens van het kadastraal perceel ten zuiden van het bedrijf is een haag van Leylander voorzien BESCHRIJVING TOEKOMSTIGE BEDRIJFSINFRASTRUCTUUR VULSTEKE STEFAAN De inplanting van de stallen en gebouwen in de gewenste situatie wordt weeregegeven in Figuur 7 in bijlage. Tabel 7: Overzicht stallen en bedrijfsgebouwen in de gewenste toestand Stal Diercategorie Beschrijving stal Staltype 1 Varkens 616 vleesvarkens 980 m³ mengmest Mechanische ventilatie Ammoniakemissiearm systeem V Varkens 704 vleesvarkens Mechanische ventilatie, traditionele stal 665 m³ mengmest 3 Varkens 568 vleesvarkens Mechanische ventilatie, traditionele stal 615 m³ mengmest 4 Varkens 540 biggen < 10 weken 100 zeugen 44 jonge zeugen Mechanische ventilatie, Ammoniakemissiearm systeem V-1.5. Ammoniakemissiearm systeem V m³ mengmest 5 Varkens 2 beren 200 zeugen Mechanische ventilatie, Ammoniakemissiearm systeem S-1 46 jonge zeugen m³ mengmest Biologische luchtwasser 6 Varkens biggen < 10 weken 950 m³ mengmest Mechanische ventilatie, ammoniakemissiearm systeem V Varkens vleesvarkens m³ mengmest Mechanische ventilatie Ammoniakemissiearm systeem S-1 Quarantaine Varkens 10 andere varkens Natuurlijke ventilatie 124 m³ mengmest Loods 200 m³ mengmest Stallen voertuigen Opslag fytoproducten Loods Stallen voertuigen Opslag mazout Stallen Er wordt 1 nieuwe vleesvarkensstal voorzien naast de bestaande stallen 1 en 2. De stal zal vleesvarkens kunnen huisvesten. De stal wordt voorzien van een biologische luchtwasser, dus het ammoniakemissiearm systeem S-1. Onder de luchtwasser bij de nieuw te bouwen stal zal eveneens een ondergrondse opslag voorzien worden van 45 m³ voor de opslag van hemelwater en van 45 m³ voor de opslag van spuiwater. Mestopslag Onder de nieuwe stal wordt m³ mengmest voorzien. Aan de bestaande mestopslag wordt niets gewijzigd. Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 41/253

42 Voederopslag Bij de nieuw te bouwen stallen worden 2 voedersilo s voorzien van elk 8 ton. Watervoorziening De watervoorziening op het bedrijf zal niet wijzigen. Er zal een uitbreiding gevraagd worden voor het oppompen van grondwater uit de boorput tot een max. debiet van m³/jaar. Bij de nieuw te bouwen stal zal een hemelwateropslag voorzien worden voor de werking van de luchtwasser. Aan de bestaande hemelwateropslag wijzigt er niets. Ook aan de vijvers en het debiet voor beregening wordt niets gewijzigd. Opslag fossiele brandstoffen Op het bedrijf zijn 4 mazouttanks aanwezig: 2 bovengrondse tanks van elk l, waarvan 1 dubbelwandige en 1 ingekuipte 1 bovengrondse dubbelwandige van l 1 bovengrondse dubbelwandige van l. Aan deze bestaande situatie wijzigt niets. Terreinverharding Er is een bijkomende betonverharding voorzien vooraan de nieuwe stal. Kadaveropslag In de toekomstige situatie wijzigt niets aan de kadaveropslag. Groenscherm en materialen Het groenscherm wordt verder aangevuld cfr. de vergunningsaanvraag van 2012 met heesters en hoogstambomen rond de stallen 4 en 5. Ten oosten van het bedrijf wordt geen verdere beplanting voorzien aangezien de groenten die geteeld worden op de aanpalende akkers gevoelig zijn voor schade door bladval en takjes. Dit werd ook zo opgenomen in het landschapsintegratieplan zoals opgemaakt door Inagro vzw. Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 42/253

43 3.4 AFBRAAK- EN AANLEGFASE De nieuw te bouwen stal 7 zal in 1 fase aangelegd worden. De belangrijkste deelaspecten in deze fase zijn: Bemaling (indien noodzakelijk) Terrein bouwklaar maken, enz. Transport: aanvoer grondstoffen ten behoeve van de bouwwerken Eigenlijk bouwproces en de daarmee gepaard gaande geluidsproductie en aanleg van verharding Afwerking: plaatsen van omheiningen, groenscherm, erfbeplanting, enz. Voor de nieuwe vleesvarkensstal zal er ongeveer m³ grond moeten uitgegraven worden. Deze grond zal deels ter plaatse verdeeld of hergebruikt worden en deels afgevoerd worden. Het aantal transporten voor de aanlevering van de bouwmaterialen voor de stal wordt ingeschat op een 100-tal transporten (aanlevering beton, bovenbouw dak, afwerking, enz.). De werkzaamheden voor de plaatsing van de nieuwe stal zal gebeuren door een erkend aannemer. De totale duur van de werkzaamheden wordt ingeschat op een 10-tal maanden. 3.5 BESCHRIJVING EXPLOITATIECYCLUS VULSTEKE STEFAAN HUIDIGE EXPLOITATIECYCLUS Het bedrijf is een varkensbedrijf, met daarnaast ook nog een akkerbouwtak De varkenshouderij is een zeugenhouderij waarbij de biggen de biggen die op het bedrijf geproduceerd worden deels afgemest worden op het eigen bedrijf. Het bedrijf is m.a.w. geen volledig gesloten varkenshouderij. Jonge zeugen worden rechtstreeks uit Denemarken aangevoerd op het bedrijf. Om de 10 weken worden zo'n 20 jonge zeugen aangevoerd. Bij de geboort weegt een big ongeveer 1,2 kg en blijft 3,5 weken bij de zeug in de kraamstal. Na 3,5 weken worden de biggen gespeend, op een lichaamsgewicht van ongeveer 7 kg. De zeugen worden na het spenen terug naar de dekafdeling gebracht voor een volgende inseminatie. De gespeende biggen worden naar de biggenbatterijen gebracht waar ze verder worden opgekweekt tot een leeftijd van 10 weken (lichaamsgewicht ongeveer 20 kg). Op dit moment wordt in de varkenshouderij gewerkt met een vijfwekensysteem en worden zo'n 300 zeugen gehouden, of 4 groepen van gemiddeld 75 zeugen. In de huidige situatie worden jaarlijks zo'n biggen geproduceerd, waarvan er zo'n verkocht worden op een leeftijd van 10 weken om op andere bedrijven verder afgemest te worden. Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 43/253

44 De mest geproduceerd door de varkens wordt opgevangen in de mestkelders onder de stallen. De mest wordt vervolgens afgezet conform de regels van het fmestdecreet. Een deel van de mest wordt op eigen gronden uitgereden, dit is ongeveer 25%. Van de overige 75% wordt ongeveer 50% naar gronden van derden afgevoerd en 25% naar een externe mestverwerkingsinstallatie. De kraamhokken, de biggenbatterijen en de vleesvarkensstallen worden na elke ronde gereinigd. De hokken worden eerst droog gereinigd, daarna worden de hokken ingeweekt met inweekmiddel. Vervolgens worden de hokken nat gereinigd. De dek- en drachtstal wordt jaarlijks gereinigd. Het reinigingswater wordt opgevangen in de mestkelder onder de stal. Naast de varkenshouderij heeft het bedrijf nog een akkerbouwtak. Het bedrijf beschikt over zo'n 35 ha landbouwgrond waarop naast aardappelen (± 10 ha) en maïs (± 10 ha) ook groenten geteeld worden zoals wortelen, knolselder, spinazie en bloemkool. De groenten worden geleverd aan de groentenindustrie, de aardappelen en maïs worden afgezet bij derden TOEKOMSTIGE EXPLOITATIECYCLUS In de toekomstige situaie wordt een nieuwe vleesvarkensstal gebouwd voor varkens. Door uitbreiding in vleesvarkensplaatsen kan het bedrijf volledig gesloten worden. Dit betekent dat alle op het bedrijf geproduceerde biggen ook op het eigen bedrijf verder zullen afgemest worden. In de zeugenhouderij zal oop dezelfde manier gewerkt worden als in de huidige situatie, er zullen echter geen biggen meer afgevoerd worden. In de toekomst zal de bijkomende mest die zal geproduceerd worden hoofdzakelijk afgevoerd worden naar een externe mestverwerkingsinstallatie. Zo'n 40% van de geproduceerde mest zal afgevoerd worden naar de verwerking, ongeveer 40% naar gronden van derden, en ongeveer 20% op eigen gronden. De werking van een biologische luchtwasser is te vergelijken met een douche waarin er continu water verneveld wordt over het verpakkingsmateriaal (lamellen met bacteriën). De ventilatielucht (rijk aan ammoniak) passeert in tegenstroom het waswater (rijk aan bacteriën). De ammoniak wordt geabsorbeerd in de wasvloeistof en wordt door de bacteriën omgezet in nitraat en/of nitriet. Het waswater moet regelmatig ververst (spuien) worden. Dit spuiwater wordt opgevangen. Voor de overdracht van ammoniak van lucht naar water is er in de luchtwasser slechts een korte tijd beschikbaar (circa 1 seconde). Hierdoor is het noodzakelijk dat het contact tussen lucht en water zeer intensief is. Dit wordt bereikt door gebruik te maken van pakkingmateriaal (ook wel contactmateriaal of vulmateriaal genoemd). Het water stroomt over dit materiaal en wordt gerecirculeerd. Water moet, om dit goed te kunnen verdelen over het pakkingmateriaal, in voldoende mate aanwezig zijn. Voor de luchtwassers wordt er regenwater gebruikt. Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 44/253

45 3.6 PRODUCTIEBEHEER EN GRONDSTOFFENVERBRUIK PRODUCTIEBEHEER Aan de hand van de technische en bedrijfseconomische boekhouding wordt de productie en productiemethode van het bedrijf geëvalueerd. In deze evaluatie spelen een aantal technische kenmerken een rol: groei per dag, voederconversie, percentage uitval, productiegetal, e.d. De sturing van voeder, ventilatie, verwarming zijn gelet op de kostprijs bedrijfskritische sturingsfactoren. Een gedegen opvolging ervan is dan ook noodzakelijk GRONDSTOFFENVERBRUIK In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van het grondstoffengebruik van de inrichting van Vulsteke Stefaan. Tabel 8: Overzicht grondstoffengebruik in de huidige en de toekomstige situatie Vulsteke Stefaan Huidige situatie Nieuwe situatie Grondstof Omschrijving Verbruik Transporten (per jaar) Verbruik Transporten (per jaar) Krachtvoeder Varkensmeel (laag ton/jaar 70 transporten ton/jaar 90 transporten varkens eiwitgehalte, laag fosforgehalte, meerfasen) Jonge zeugen 135 varkens/jaar 7 transporten 135 varkens/jaar 7 transporten Water Grondwater dieren m³/j m³/j - Grondwater beregening Hemelwater reiniging Hemelwater luchtwasser Leidingwater m³/j 561 m³/j 800 m³/j 180 m³/j m³/j 692 m³/j m³/j 180 m³/j Mazout Verwarming stallen Tractor l l 5 transporten 3 transporten l l 5 transporten 3 transporten Electriciteit Ventilatoren, licht, kwh kwh - luchtwasser Inweekmiddel 25 l 1 transport 25 l 1 transport 1 : geen meerverbruik gezien de nieuwe stal niet zal bijverwarmd worden Het waterverbruik werd berekend op basis van de waterverbruikcijfers die gehanteerd worden door de VMM, en opgenomen zijn in de studie Waterwegwijzer voor de veehouderij (VMM, 2001) en/of in de BBT-studie Veeteelt (VITO, 2006). Tabel 9: Huidige waterbehoefte op basis van de vergunde dierenaantallen Vulsteke Stefaan Diersoort Aantal dieren Drinkwater per dier (m³/j) Reinigingswater per dier (m³/j) Drinkwater (m³/jaar) Reinigingswater (m³/jaar) Biggen <10 weken ,65 0, Zeugen 300 5,4 0, Andere varkens ,16 0, Personen Totaal Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 45/253

46 In Tabel 9 wordt de waterbehoefte weergegeven in de huidige toestand, op basis van de vergunde dierenaantallen. Het werkelijke waterverbruik voor de productiejaren 2012, 2013 en 2014, volgens de respectievelijke VMM-wateraangiftes, wordt weergegeven in Tabel 10. Dit verbruik wijkt af van de theoretische waterbehoefte. In 2013 en 2014 werd immers gewerkt aan de nieuwe zeugenstallen, en biggenstal waardoor de vergunde veebezetting nog niet volledig werd benut. Er is een grondwatervergunning voor het oppompen van maximaal m³/j waarvan m³/jaar als drinkwater voor de dieren en m³/j voor beregening. Tabel 10: Werkelijk waterverbruik volgens VMM-wateraangifte Waterverbruik cfr. wateraangifte (m³) Grondwater dieren Grondwater beregening Leidingwater Naast de waterbehoefte voor de dieren en voor het huishouden, is er ook verbruik van water voor de luchtwasser. Volgens de dimensionering van de luchtwasser kan dit begroot worden op 800 m³/j voor stal 5, hiervoor wordt hemelwater gebruikt. Er is ook een vergunning voor het oppompen van grondwater uit twee vijvers voor beregening. Het werkelijke verbruik voor beregening is echter sterk afhankelijk van het seizoen en van de meteo. Beregening komt onder meer voor op de aardappelen, bloemkool en spinazie. Tabel 11: Waterbehoefte in de nieuwe situatie Diersoort Aantal dieren Drinkwater per dier (m³/j) Reinigingswater per dier (m³/j) Drinkwater (m³/jaar) Reinigingswater (m³/jaar) Biggen <10 weken ,65 0, Zeugen 300 5,4 0, Andere varkens ,16 0, Totaal Naast waterbehoefte voor de dieren, is er ook nog een waterbehoefte voor het huishouden, van 30 m³/persoon. Het huishouden bestaat uit 6 personen, dit is dus een waterbehoefte van 180 m³. Ook in de nieuwe situatie is er, naast de waterbehoefte voor de dieren en het huishouden, ook waterbehoefte voor de luchtwassers. Zowel voor de bestaande als voor de nieuwe stal 7 kan dit begroot worden op 800 m³ of een totaal van m³. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van hemelwater dat opgevangen wordt onder de luchtwasser. De waterbehoefte voor beregening wijzigt niet in de nieuwe situatie. Als drinkwater voor de dieren wordt gebruik gemaakt van boorputwater. Voor de reiniging van de stallen en voor de werking van de luchtwasser wordt gebruik gemaakt van hemelwater. In het huishouden wordt leidingwater gebruikt, en voor beregening wordt grondwater gebruikt uit de twee vergunde vijvers. Alle hemelwater afkomstig van de daken wordt opgevangen, hetzij in citernes, hetzij in de open put op het bedrijf. Er zijn in de huidige situatie 1 citerne van 10 m³ bij de woning, twee citernes van elk 15 m³ bij stal 1 en stal 4 en een ondergrondse opslag van 45 m³ onder de luchtwasser bij stal 5. In deze citernes wordt hemelwater opgevangen afkomstig van stal 1, stal 4, de helft van stal 5 en de woning. Het hemelwater van de overige daken wordt opgevangen in de open put. Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 46/253

47 Bij de nieuw te bouwen stal wordt een luchtwasser voorzien, en zal het hemelwater van stal 7 ook hieronder opgevangen worden in een ondergrondse opslag van 45 m³. Dit water zal ook gebruikt worden voor de werking van de luchtwasser. Voor de waterbalans wordt verwezen naar hoofdstuk EINDPRODUCTEN Het bedrijf is moment gespecialiseerd in de productie van mestvarkens en biggen. In de huidige situatie worden zo n biggen geproduceerd waarvan er zo'n verder afgemest worden op het eigen bedrijf. De overige biggen worden op een leeftijd van 10 weken, of een gewicht van 20 kg verkocht en verder afgemest bij derden. Er wordt rekening gehouden met een sterfte van 2-2,5% bij de vleesvarkens. In de nieuwe situatie zal er niets wijzigen aan het aantal geproduceerde biggen, maar zullen ze wel allemaal op het eigen bedrijf afgemest worden. Tabel 12: Overzicht eindproducten in de huidige en de toekomstige situatie Huidige situatie Nieuwe situatie Eindproduct Productie Transporten (per jaar) Productie Transporten (per jaar) Biggen transporten/jaar - - Vleesvarkens transporten/jaar transporten Varkensmest 3000 m³ Deels op eigen land 50 transporten naar derden/verwerking m³ Op eigen land 80 transporten naar derden/verwerking RESIDUEN EN EMISSIES De voornaamste residuen en emissies ten gevolge van een veeteeltbedrijf zijn over het algemeen: Afvalwater; Mestproductie; Emissie fijn stof; Ammoniakuitstoot; Geurproductie; Geluidsproductie; Kadavers. Op het bedrijf wordt geen afvalwater geloosd. Reinigingswater van de stallen wordt opgevangen in de mestkelder en wordt conform het mestdecreet afgezet. De tankpiste is volledig overdekt. Het huishoudelijk afvalwater wordt geloosd in oppervlakte water, na behandeling in een septische put. Spuiwater afkomstig van de biologische luchtwasser zal opgevangen en afgezet worden op eigen grond als meststof. Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 47/253

48 De mest geproduceerd door de varkens wordt opgevangen in de mestkelders, De mest wordt voor 25% afgezet op eigen grond en voor 75% afgevoerd naar derden (andere landbouwbedrijven) en naar externe mestverwerkingsinstallaties. In de nieuwe situatie wordt de mest voor 20% afgezet op eigen grond, voor 80% afgezet naar derden en naar externe mestverwerking. De jaarlijkse ammoniakuitstoot wordt in dit dossier voor de huidige en de toekomstige situatie ingeschat op basis van het staltype, en komt verder aanbod. Ventilatielucht uit de stallen bevat een aantal componenten die geurhinder kunnen veroorzaken. De effectieve geurproductie uit de stallen is voornamelijk afhankelijk van het aantal dieren, het type dieren, het stalsysteemtype en de bedrijfsvoering. Een specifieke inschatting van de geurproductie veroorzaakt door het bedrijf zal worden weergegeven onder de discipline lucht (effectbespreking). Bij de uitbating van het bedrijf komt ook zwevend stof vrij. Een deel van het geëmitteerde stof slaat neer in de onmiddellijke omgeving van het bedrijf. De stofconcentratie uit de stallen wordt in de buitenlucht snel verdund, zodat mogelijke impact op de stofconcentraties in de omgevingslucht beperkt blijft tot de onmiddellijke omgeving van de stallen. De voornaamste bronnen van fijn stof op een veeteeltbedrijf zijn het voeder, de mest, huidschilfers, enz. De bespreking van de effecten zal verder aan bod komen. De belangrijkste bronnen met betrekking tot geluidsproductie zijn de ventilatoren, vrachtwagens, verkeer, de dieren, enz. De bespreking van de effecten zal verder aan bod komen. De krengen worden bewaard in een gekoelde kadaveropslag en opgehaald door Rendac. 3.7 BESCHRIJVING ALTERNATIEVEN NULALTERNATIEF Het nulalternatief is het scenario waarbij geen vergunning verleend wordt. In dit scenario wordt het bedrijf verder uitgebaat tot de bestaande vergunningen verlopen zijn. Indien de verandering (uitbreiding) en/of vroegtijdige hernieuwing van de milieuvergunning geweigerd wordt, valt de exploitant immers terug op de bestaande vergunning, met een looptermijn tot 8/11/ LOCATIEALTERNATIEVEN Met betrekking tot het voorliggende project doen zich geen locatiealternatieven voor. De nieuwe stallen wordt zo goed mogelijk op het bedrijfsterrein ingepland, rekening houdende met de reeds bestaande stallen en gebouwen, zodat het bedrijf een compact en ordelijk geheel vormt. De inplanting van de nieuwe vleesvarkensstal wordt gekozen naast de bestaande vleesvarkensstal UITVOERINGSALTERNATIEVEN Onder uitvoeringsalternatieven wordt verstaan: technische ingrepen of maatregelen op vlak van bedrijfsvoering. In het MER zullen de gebruikte stalsystemen op basis van beschikbare gegevensbronnen geëvalueerd worden. Nagegaan zal worden of de gebruikte systemen beschouwd kunnen worden als BBT (Beste Beschikbare Techniek), zie hoofdstuk 8. Nieuwe stallen dienen ammoniakemissiearm uitgevoerd te worden voor zover er ammoniakemissiearme stalsystemen op de lijst van stalsystemen voor ammoniakemissiereductie zijn opgenomen. Voor de nieuw te Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 48/253

49 bouwen vleesvarkensstal wordt geopteerd voor de plaatsing van een biologische luchtwasser (stalsysteem S-1 volgens de lijst van ammoniakemissiearme stalsystemen). Naast aandacht voor het type stalsysteem zal verder eveneneens ingegaan worden op andere mogelijke milderende maatregelen mogelijk toepasbaar op het bedrijf. Een inschatting van de relevantie voor deze toepassingen zal gemaakt worden, rekening houdend met de significantie van de in dit MER bepaalde effecten en de geschiktheid van de maatregel als Best Beschikbare Techniek (BBT). De Europese Richtlijn 96/61/EG van 24 september 1996 inzake Geïntegreerde Preventie en Bestrijding van Verontreiniging (de IPPC- of GPBV-richtlijn) vraagt dat alle annex-1 bedrijven (GPBV-bedrijven volgens Vlarem I) ten laatste in 2007 werken volgens vergunningsvoorwaarden gebaseerd op BBT. Deze verplichting is overgenomen in titel I van Vlarem, Artikel 41bis. Het bedrijf valt onder deze richtlijn. De gebruikte en geplande processen en installaties (stallen) zullen geëvalueerd worden ten opzichte van alle relevante passages uit de studie van VITO Beste Beschikbare Technieken voor de veeteeltsector en de Europese BREF Intensive Livestock Farming. Alle alternatieven of emissiereducerende technieken die deze bronnen als BBT beschouwen zullen in het MER opgelijst worden. Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 49/253

50 4 METHODIEK EN ONTWIKKELINGSSCENARIO S 4.1 EFFECTBESCHRIJVING PER MILIEUDISCIPLINE De mogelijke effecten die door het voorliggende project verwacht kunnen worden zullen in het MER besproken worden. Hieruit zal een onderscheid gemaakt worden tussen de aanlegfase en de exploitatiefase. De aanlegfase houdt als voornaamste elementen in: Voorbereidingswerkzaamheden (terrein bouwklaar maken, uitgraven kelders, enz.) Transport: afvoer grond en aanvoer grondstoffen ten behoeve van de bouwwerken Eigenlijk bouwproces + geluidsproductie Afwerkingsfase De exploitatiefase kan opgedeeld worden in een aantal deelfasen: Transport: aanvoer grondstoffen en afvoer eindproducten Eigenlijke productieproces : productie van vleeskippen en rundveehouderij Opslag en verwerking reststoffen: in hoofdzaak mest Elke deelfase heeft zijn specifieke emissies, residuen en gevolgen voor de onderscheiden deelcomponenten van het milieu. De ingreep-effectenmatrix (Tabel 13) geeft een elementair overzicht van het verband tussen de verschillende projectactiviteiten (of ingrepen) en mogelijke relevante effecten op de verschillende milieucomponenten. De relevante effecten zullen per milieu- en natuurthema besproken worden. Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 50/253

51 Tabel 13: Effectbeschrijving per milieudiscipline Activiteit Mogelijke effecten Lucht Water Bodem Geluid Mens Landschap Fauna en flora AANLEGFASE Bouw nieuwe stal Profielverstoring Geluidshinder Verkeershinder Visuele hinder Verstoring biodiversiteit EXPLOITATIEFASE Aanvoer en afvoer (grondstoffen, eindproducten, nevenproducten) Verspreiding stof Geluidshinder Verkeershinder Stofhinder Productieproces Verspreiding stof en ammoniak (verzuring) Verdroging Verzuring Vermesting Geluidshinder Stofhinder Geurhinder Verdroging Visuele hinder Verzuring Vermesting Verdroging Opslag en afvoer mest Verspreiding stof en ammoniak (verzuring) Vermesting vermesting geluidshinder Geurhinder Verkeershinder Verzuring Vermesting Onderhoud: reiniging en ontsmetting en opslag brandstoffen Verspreiding broeikasgassen Verontreiniging verontreiniging Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 51/253

52 4.2 METHODIEK In overeenstemming met het Richtlijnenhandboek Landbouwdieren, wordt voor de beschrijving van de mogelijke effecten een indeling volgens discipline gevolgd. Bij de effectbespreking wordt voor elke discipline de methodiek verder verduidelijkt. Hierbij worden telkens volgende aspecten onderscheiden: Afbakening studiegebied Referentiesituatie Methodiek effectbeschrijving Effectbeschrijving Milderende maatregelen 4.3 ONTWIKKELINGSSCENARIO S AUTONOME ONTWIKKELING Er zijn geen aanwijzingen om te veronderstellen dat het karakter van het studiegebied op korte tot middellange termijn sterke wijzigingen zal ondergaan. Volgens de autonome en gestuurde ontwikkeling worden dezelfde effecten van toepassing geacht zoals deze in het MER worden beschreven voor de huidge en de toekomstige situatie GESTUURDE ONTWIKKELING Ruimtelijke ordening De basisprincipes van de ruimtelijke ordening voor de toekomst worden momenteel uitgezet in het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen (RSV). Stedelijke gebieden dienen selectief uitgebouwd te worden om de uitgroei van kernen in het buitengebied af te remmen. Het buitengebied dient verder beschermd te worden tegen versnippering en afkalving. Daarvoor dienen de kenmerkende funties van het buitengebied: landbouw, bos, natuur en in zeker mate ook wonen en verkeer gevrijwaard te worden Mestdecreet In 1991 werd de Europese Nitraatrichtlijn van kracht voor alle lidstaten van de Europese Unie (Richtlijn 91/676/EEG van de Raad van 12 december 1991). In deze richtlijn werd onder andere een basiskwaliteitsnorm voor het grond- en oppervlaktewater vastgelegd op maximum 50 mg nitraat per liter. Net als in andere lidstaten werd ook in Vlaanderen deze norm niet overal gehaald en moesten hieromtrent maatregelen genomen worden. Eén van de oorzaken van de te hoge nitraatgehaltes in het grond- en oppervlaktewater is de mate waarin dierlijke mest werd toegediend op de Vlaamse landbouwgronden. Om deze toediening te reglementeren werd voor Vlaanderen het mestdecreet opgesteld. Dit decreet werd goedgekeurd op 23 januari 1991 en is sindsdien een aantal keren grondig aangepast. In 2015 wordt het Vlaamse Mestbeleid opnieuw geëvalueerd door Europa. In het nieuwe actieprogramma, MAP 5, wil Vlaanderen in het volop inzetten op een versterkte gebiedsgerichte aanpak, waarbij strengere maatregelen opgelegd worden in de focusgebieden met een onvoldoende waterkwaliteit. Centraal in het vijfde actieprogramma staat een geïntegreerde bedrijfsaanpak van de bemesting, zodat efficiënter wordt omgegaan met meststoffen. Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 52/253

53 5 AFBAKENING STUDIEGEBIED, METHODIEK, BESCHRIJVING REFERENTIESITUATIE & ONTWIKKELINGSSCENARIO S 5.1 LUCHT AFBAKENING STUDIEGEBIED Het studiegebied wordt bepaald door de zones die rechtstreeks beïnvloed kunnen worden door de emissies uit de stallen, de activiteiten van de dieren en het vullen van de voedersilo s. Deze effecten beperken zich meestal tot 1 à 2 km, hoewel verdere effecten niet uit te sluiten zijn. Voortgaand op de berekende impact inzake geur en verzurende/vermestende depositie wordt het studiegebied afgebakend tot op 1,5 km voor geur en stof, en tot op 5 km voor de verzurende/vermestende depositie TOELICHTING GEGEVENSGEBRUIK Voor de referentiesituatie wordt een algemeen beeld geschetst op basis van informatie uit de milieu- en natuurrapporten: VMM-rapporten (Lozingen in de lucht , Luchtkwaliteit in het Vlaamse Gewest 2012,...). Aangezien voor veeteeltbedrijven voornamelijk de toestand met betrekking tot de ammoniakemissie (en de daarmee samenhangende verzurende luchtverontreiniging) van belang is, wordt het aandeel van ammoniak in de verzuring van het milieu meer in detail besproken. Hierbij wordt de algemene ammoniakproblematiek geschetst, alsook het belang van de landbouw. Bij de eigenlijke effectbespreking wordt dieper ingegaan op de effectieve verzurende belasting en de geurhinder van het voorliggende bedrijf op de omgeving. De voornaamste gegevensbronnen zijn: MINA-plan 4 MIRA-T 2003 MIRA-S Emissie van fijn stof door de landbouw (Vlaanderen, , VMM) Immissie Frequentie Distributie Model (IFDM) van het VITO Luchtkwaliteit in Vlaanderen - Zure regen in Vlaanderen in 2011 (VMM, 2013) Luchtkwaliteit in het Vlaamse Gewest - Jaarverslag immissiemeetnetten kalenderjaar 2013 (VMM, 2014) Luchtkwaliteit in Vlaanderen - Verzurende en vermestende luchtverontreiniging in Vlaanderen - jaarrapport 2013 (VMM, 2014) Jaarverslag lozingen in de lucht (VMM, 2014) Modelling Particulate Emissions in Europ. A Framework to Estimate Reduction Potential and Control Costst, 2002 (IIASA) Verzurende en vermestende luchtverontreiniging in Vlaanderen - jaarrapport 2013 (VMM, 2015) Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 53/253

54 Regeling ammoniak in de veehouderij (Staatsecretariaat Infrastructuur en Milieu, Nl, laatste wijziging 31 december 2013) Praktische wegwijzer voor Effectgroep 4'Verzuring subgroep 4.1 lucht' en effectgroep 3'eutofiëring subgroep 3.1 lucht' GEUR Methodiek Het vrijkomen van geurcomponenten (geuremissie) tijdens de uitbating van veestallen wordt voornamelijk veroorzaakt door microbiële afbraak van proteïne bevattende afvalproducten. Deze proteïne bevattende afvalproducten worden teruggevonden in de faeces, urine, huid, haar, voedsel en indien deze aanwezig is, de bodembedekkende onderlaag. De geuremissie op veeteeltbedrijven wordt voornamelijk bepaald door de diersoort, de diercategorie, het aantal dieren, het stalsysteem, mestopslag, het voeder en de aanwezigheid van een al dan niet gekoelde kadaveropslag Methodiek effectbepaling De inschatting van de effecten naar geurimpact wordt op twee manieren bepaald. Enerzijds wordt er een IFDMmodellering uitgevoerd, anderzijds wordt er gebruik gemaakt van de Vlarem II afstandsregels. Deze effectbepaling wordt op een gelijkaardige wijze uitgevoerd voor zowel de actuele als de geplande situatie Vlarem II afstandsregels Ter beperking van de hindereffecten stelt Vlarem II afstandsregels voor varkens en pluimvee voorop. Hierbij wordt in functie van de aanwezige dierenaantallen en het gebruikte stalsysteem een bepaalde te respecteren afstand opgelegd (te meten vanaf de meest nabij gelegen staluiteinde tot de grens van het meest nabijgelegen gevoelig gebied). Deze afstandsregels bieden echter geen garantie voor het correct inschatten van de geurkwaliteit. Bepaalde versoepelingen zijn toegepast bij het vaststellen van de afstandsregels en afstandsregels zijn een sterke vereenvoudiging van het de reëel optredende effecten. De afhankelijkheid van geurverspreiding met betrekking tot klimatologische parameters, zoals de windrichting, wordt niet in rekening gebracht. Niettemin kunnen deze afstandsregels aanvullend en nuancerend werken. Modellering en toetsing aan (voorstel van) normen is soms streng in beoordeling en hier kunnen afstandsregels dus nuanceren. De beoordeling gebeurt dan ook door het al dan niet overschrijden van afstandsregels. In een eerste stap wordt aan de inrichting een aantal waarderingspunten toegekend, volgens stalsysteem, stalverluchtingssysteem en de opslag van dierlijke mest. In Tabel 14 worden de verbods- en afstandsregels voor varkensstallen weergegeven. Dit is de minimumafstand tussen elke stal en een aantal op het gewestplan aangegeven gevoelige gebieden (woonuitbreidingsgebied, natuurgebied met wetenschappelijk waarde of natuurreservaat, gebied voor verblijfsrecreatie en woongebied ander dan woongebied met landelijk karakter). Tabel 14: Verbods- en afstandsregels voor varkensstallen in agrarisch gebied Waarderingspunten, toegekend aan de inrichting minimale afstand in meter bij volgend aantal varkenseenheden van 100 tot van 501 tot van tot 1575 van 1576 van 2101 tot 2100 tot 2625 meer dan 2625 Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 54/253

55 < verbod verbod verbod > IFDM-modellering In eerste instantie wordt getracht de geuremissie van het bedrijf te bepalen. Deze wordt zoveel mogelijk kwantitatief benaderd met behulp van de emissiefactoren. In tweede instantie wordt deze emissie omgezet in een geurconcentratie in de omgeving, door middel van een overdrachtsberekening. Hierbij wordt, niettegenstaande de aanzienlijke beperkingen van het model, gebruik gemaakt van het programma IFDM, gezien het gebruik van dit model voorgeschreven wordt in de van toepassing zijnde Richtlijnenboeken. Bovendien werd IFDM eveneens aangewend in beleidsstudies inzake geur, waarbij voorstellen van potentiële grenswaarden werden vastgesteld. Ook voor de beoordeling van de impact inzake geur wordt er in de code van goede praktijk "Bepalen van de geurverspreiding door middel van snuffelploegmetingen" door VITO voor de Vlaamse overheid het gebruik van IFDM voorgeschreven (VITO, 2008). Bepaling geuremissies Veestallen kunnen onderverdeeld worden in ammoniakemissiearme stallen en conventionele stallen, op basis van het al dan niet voorkomen op de lijst van stalsystemen voor ammoniakreductie. Ook al is er geen eenduidige algemeen geldende relatie tussen geur- en ammoniakemissie bij veestallen en mest, toch blijkt uit de praktijk dat door het implementeren van ammoniakreducerende maatregelen in veel gevallen ook een reductie van geur kan worden bekomen. Metingen van de geuremissie uit varkensstallen werden uitgevoerd in Nederland (o.a. Ogink & Groot Koerkamp, 2001) en Vlaanderen (Van Langenhove & Defoer, 2002). In dit MER zullen de Vlaamse cijfers gebruikt worden. De Vlaamse cijfers (Tabel 15) zijn enkel geldig voor traditionele varkensstalsystemen, en niet voor emissiearme stalsystemen. In de Nederlandse studie worden wel cijfers voor dergelijke lage emissiestallen teruggevonden, maar deze kunnen niet zomaar overgenomen worden. De Vlaamse emissiewaarden zijn namelijk afgeleid op basis van metingen in praktijkstallen en gelden per dier, terwijl de Nederlandse waarde per dierplaats gelden. Hierdoor liggen de Nederlandse emissiewaarden voor traditionele stalsystemen merkelijk lager dan de Vlaamse emissiewaarden voor traditionele stalsystemen. Hetzelfde wordt verwacht voor de emissiewaarden voor ammoniakemissiearme stalsystemen. Daarom zal eerst het geurreductiepercentage bepaald worden van de Nederlandse geuremissiewaarden voor ammoniakemissiearme ten opzichte van traditionele stalsystemen. Het bekomen geurreductiepercentage (Tabel 16) kan vervolgens gebruikt worden om uit de Vlaamse emissiewaarden voor traditionele stalsystemen de emissiewaarden te berekenen voor ammoniakemissiearme stalsystemen. Tabel 15: Geuremissie bij varkens gehuisvest in conventionele stalsystemen Aantal OUe/s per dierplaats (dp) of per dier (d) Aantal OUe/s Vleesvarkens Gespeende biggen Kraamzeugen Guste en dragende zeugen Van Langenhove en Defoer (2002) 29,2 OUe/s/d 12,1 OUe/s/d 84,4 OUe/s/d 57 OUe/s/d Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 55/253

56 Voor beren werden geen emissiefactoren bepaald. In Nederland wordt de geuremissie van beren gelijkgesteld aan de geuremissie van guste en dragende zeugen. Hier wordt aanbevolen om naar analogie voor beren eveneens rekening te houden met een geuremissiefactor van 57 OUe/s per dier. Tabel 16: Geuremissie bij varkens gehuisvest in conventionele en ammoniakemissiearme stalsystemen Gespeende biggen vleesvarkens Guste en dragende zeugen kraamzeugen Aantal OUe/s per dierplaats in conventionele stalsystemen volgens Ogink en Groot Koerkamp, 2001 Aantal OUe/s per dierplaats in ammoniakemissiearme stalsystemen volgens Ogink en Groot Koerkamp, , ,3 29,9 5,4 17,9 21,3 29,9 Reductiefactor 30,7 % 22,2 % 0 % 0 % Op de site van de dienst MER verscheen als bijlage bij het MER Richtlijnenboek landbouwdieren een lijst met geactualiseerde emissiefactoren voor ammoniak, geur en fijn stof. Deze geactualiseerde cijfers worden gebruikt voor het bepalen van de geuremissies (bijlage versie 20/03/2015 MER-Richtlijnenboek landbouwdieren). Op de Lijst voor stalsystemen voor ammoniakreductie staan ook drie technieken om de stallucht te zuiveren: een biologische en een chemische luchtwasser en een biobed. Op zich zijn dit geen ammoniakemissiearme stalsystemen, maar wel twee nageschakelde technieken op conventionele stalsystemen. Een luchtwasser is een reinigingsinstallatie waarin een gasstroom in intensief contact wordt gebracht met een vloeistof met als doel bepaalde gasvormige componenten uit het gas naar de vloeistof te laten overgaan. Uit Onderzoek (Mol & Ogink, 2002) waarin vier biologische luchtwassystemen zijn doorgemeten die ventilatielucht van een varkensstal behandelen, blijkt dat het gemiddelde geurverwijderingsrendement tot 50% gaat. De variatie in geurverwijderingsrendement is echter zeer hoog. In onderzoek van Melse en Mol (2003) waarin één biologisch luchtwassysteem wordt doorgemeten, wordt een geurverwijderingsrendement gevonden variërend van 29 tot 87%, met een gemiddelde geurverwijdering van 49%. In de BBT Veeteelt wordt een reductie van 40-50% vermeld voor een biologische luchtwasser en 30% voor een chemische luchtwasser. In het MER-Richtlijnenboek voor landbouwdieren wordt aanbevolen om voor een biologische luchtwasser met een geurverwijderingsrendement van 40% te rekenen en voor een chemische 30%. Voor een gecombineerd luchtwassysteem wordt er een reductie van 70% voorgelegd. De initiatiefnemer van dit MER maakte de keuze voor een gecombineerd luchtwassysteem. Dit is in principe een verbeterd type van biologische luchtwasser, met name een 'biologische combiwasser'. De nieuwe vleesvarkensstal zal dus aangesloten worden op een biologische luchtwasser type combiwasser met een ammoniakreductie van 70%, een geurreductie van 70 %, een stofreductie van 80% voor PM10 en van 70% voor PM2,5. Ook de bestaande stal 5 is voorzien van een gecombineerd luchtwassysteem, waarbij in de bijzondere voorwaarden werd opgelegd dat een geurreductie van 60% diende behaald te worden. Volgens de lijst met geactualiseerde emissiefactoren dd. 20/03/2015 wordt voor een gecombineerd luchtwassysteem gerekend met 70% geurreductie. In de berekeningen die volgen werd echter met de 'worst case scenario' rekening gehouden en werd rekening gehouden met de opgelegde 60% geurreductie. Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 56/253

57 Een reductiepercentage van 70% voor ammoniak is wettelijk vastgelegd, waardoor de vergunningsverlener beschikt over de impactresultaten bij toepassen van het wettelijk kader. Andere bronnen van geuremissies in de veehouderij zijn: Geuremissie uit de kadaveropslag: kwantitatieve gegevens voor geuremissies uit de kadaveropslag op veeteeltbedrijven zijn niet voorhanden. Praktijkervaring leert dat geuremissie uit gekoelde kadaveropslag te verwaarlozen valt. In geval van een niet gekoelde kadaveropslag zijn bijkomende geuremissies niet uit te sluiten. T.o.v. de globale geuremissies kunnen deze evenwel als beperkt beschouwd worden. Snelle afvoer van de kadavers kan uiteraard de impact sterk beperken. In de huidige toestand worden kadavers langs de oprit van het bedrijf opgeslagen. Externe mestopslag buiten de stal: er zijn geen kwantitatieve gegevens beschikbaar voor geuremissies uit externe mestopslag. Op het bedrijf zal de mest van de varkens opgevangen worden in de onderliggende mestkelders, volledig afgesloten van de omgeving. Geuremissies uit deze opslag zijn dus niet te verwachten. Bepaling geurconcentratie Met behulp van een verspreidingsmodel (IFDM) wordt in voorliggend dossier een inschatting gemaakt van de geurimmissie in de omgeving van het bedrijf voor de huidige en de toekomstige situatie. Kenmerkend voor een veeteeltbedrijf is dat dit (meestal) gelegen is in agrarisch gebied, waar diverse gelijksoortige geurbronnen verspreid liggen in de omgeving van de te onderzoeken inrichting. Voor dergelijke inrichtingen, gelegen in een bronnencluster, worden minder strenge normen gehanteerd dan voor geïsoleerd gelegen bedrijven. Twee (of meer) bronnen vormen een cluster wanneer de ene bron binnen het 98-percentiel voor het nuleffectniveau van de andere bron is gelegen. Inrichtingen met minder dan 5 % van de geuremissie van de inrichting onder studie kunnen als achtergrondgeur worden beschouwd en dienen dus niet mee in rekening te worden gebracht (of benaderd als minder dan 5 % van de geuremissie). Een aanpak voor cumulatie situaties werd uitgewerkt in het onderzoeksproject "Voorstellen van een aanpak om beschermingsniveaus voor geurhinder vast te stellen rondom bronnencomplexen en bronnenclusters (2004)" dat door PRG Odournet in opdracht van de Dienst Lucht & Klimaat van LNE werd uitgevoerd (zie ook risicos/geurhinder/onderzoek). Dit onderzoek had tot doel beschermingsniveaus voor te stellen voor zowel in- als omwonenden van bronnenclusters als bronnencomplexen. Met name voor stallen werden reeds toetsingswaarden voor beoordeling van cumulatieve impacten uitgewerkt (zie verder). Er zijn namelijk verschillende toetsingswaarden afgebakend voor geïsoleerde bedrijven en voor de gecumuleerde impact van een bronnencluster. Voor bedrijven gelegen in een bronnencluster dient dus steeds de geuruitstoot van de omliggende veeteeltbedrijven mee in beschouwing genomen te worden. In IFDM wordt als bron dus niet enkel het bedrijf zelf, maar ook omliggende bedrijven ingegeven. De (theoretische) geuremissies van de omliggende bedrijven wordt afgeleid uit de milieuvergunningen van deze bedrijven, die werden opgevraagd bij de gemeente. Hierbij worden de vergunde aantallen dieren (ongeacht of deze effectief gerealiseerd zijn of niet), dan vermenigvuldigd met een geuremissiefactor volgens diertype. Hierbij dient wel aangehaald te worden dat dit een inschatting betreft, aangezien er voor de omliggende bedrijven geen uitspraak kan gedaan worden van staltype en van de aanwezige niet-vergunde dieren (zoals biggen). Benaderend wordt daarom uitgegaan van conventionele stalsystemen. Het is bovendien evenmin bekend in hoever de vergunde aantallen dieren effectief gerealiseerd werden. Bij de beoordeling van de impact als bronnencluster dient dan ook met een aanzienlijk verhoogde onzekerheid rekening gehouden te worden. Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 57/253

58 In navolging van de open LNE WG geur van 1 juli 2014 wordt een nieuwe afbakening voor bronnenclusters voorgesteld als volgt (richtlijnen dienst MER oktober 2014): De bedrijven behorende tot de bronnencluster worden als volgt bepaald: cirkel vanuit het middelpunt/geurzwaartepunt van het bedrijf met een straal die overeenstemt met de afstand van het bedrijf tot het verste punt waar er nog een immissie van 2 oue/m3 (veroorzaakt door het individuele bedrijf in de huidige situatie) is. De straal mag echter niet kleiner zijn dan 750 m. Binnen een straal van 750 m wordt rekening gehouden met bedrijven met een totale geuremissie van 2500 OU E/s of meer. Indien de 2 OU E/m3-contour een grotere straal heeft dan 750 m, dienen buiten de cirkel van 750 m enkel de bedrijven in rekening gebracht te worden die meer dan 5% van de geuremissie van het bedrijf in de huidige situatie uitstoten. Rundveebedrijven moeten niet kwantitatief meegerekend worden in de cumulatieve geurstudie. Wel dienen ze in de bespreking van de omgeving kwalitatief in beschouwing genomen te worden. De cumulatieve geurimmissies worden berekend voor elke relevante woning in de huidige vergunde situatie, de huidige vergunde situatie zonder het bedrijf en de aangevraagde situatie. Toetsing geurconcentratie Aangezien het bedrijf deel uitmaakt van een bronnencluster, wordt de geurmodellering getoetst aan de normen voor een bedrijf dat deel uitmaakt van een bronnencluster. Volgende normering wordt in het visiedocument vooropgesteld: 10 OU e/m³ als 98-percentiel: wordt voorgesteld als grenswaarde voor een varkenscluster, waarbij dient getoetst te worden t.o.v. verspreide woningen in agrarisch gebied (hierbij worden geen woningen gerekend van andere, naburige veehouderijen). 3 OU e/m³ als 98-percentiel: wordt voorgesteld als richtwaarde voor een varkenscluster, waarbij dient te worden getoetst t.o.v. hoog geurgevoelige bestemmingen (woongebied volgens gewestplan, ziekenhuizen, scholen, winkelcentra, kampeerterreinen). De tussenwaarde van 5 OUe/m³ als 98-percentiel werd in vroegere versies van het visiedocument voorgesteld als richtwaarde (3 OUe/m³ werd toen voorgesteld als streefwaarde i.p.v. richtwaarde). Deze waarde is in de laatste versie van het visiedocument niet meer voorzien. Nochtans, om ook woongebieden met landelijk karakter enige bescherming te kunnen bieden, is een tussenliggende toetsingswaarde aangewezen. Woongebieden met landelijk karakter dienen getoetst te worden ten opzichte van deze waarde van 5 OUe/m³ als 98-percentiel. Het RLB merkt immers op dat strikt genomen bovenstaande beoordeling werd ontwikkeld voor varkensbedrijven, maar dat deze werkmethode echter aangeraden wordt voor alle veehouderijen. Volgende beoordeling wordt gekoppeld aan de toetsing van de geuremissie en de geldende normen: Tabel 17: Toetsingswaarden bronnencluster (Richtlijnenhandboek landbouwdieren, Willems et. al, 2009) Verspreide woningen in agrarisch gebied Woongebied met landelijk karakter Woongebied (woongebied s.s., woonuitbreidingsgebied, reservegebied voor woonuitbreiding) >10 OUe/m³ als 98P Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 58/253

59 5-10 OUe/m³ als 98P Matig negatief effect Significant negatief effect 3-5 OUe/m³ als 98P Gering negatief effect Matig negatief effect Gezien de aanvaardbaarheid van geurbelasting functie is van de geurgevoeligheid van de beoordelingspunten wordt bij het vastleggen van de aanvaardbaarheidscriteria gebruik gemaakt van de beoordeling opgenomen in het begin 2012 aangepaste richtlijnenboek lucht bij opmaak van MER s. Deze beoordelingswijze is afgestemd op het Vlaamse geurbeleid zoals opgenomen in het zgn. 'Visiedocument geur' van LNE. Een overzicht van de indeling wordt in onderstaande Tabel 18 opgenomen. Tabel 18: Beschrijving geurgevoelige bestemmingen (Richtlijnenhandboek lucht, LNE, 2012) Hoog geurgevoelige bestemmingen Matig geurgevoelige bestemmingen Laag geurgevoelige bestemmingen Beschrijving Waar grote aantallen mensen langdurig verblijven of waar recreatieve buitenactiviteiten plaatsvinden: woongebieden, ziekenhuizen, scholen, winkelcentra, kampeerterreinen, speelterreinen Mensen kunnen hier op alle momenten van de dag of nacht aanwezig zijn, zowel binnen als buiten Gebieden gekenmerkt door lage bevolkingsdichtheid: agrarische en op bedrijventerreinen gelegen bedrijfwoningen, natuurterreinen, sportterreinen,. dergelijke bedrijventerreinen worden gekenmerkt door activiteiten als handel, retail, productie voedingsmiddelen. Mensen kunnen hier op alle momenten van de dag of nacht aanwezig zijn, zowel binnen als buiten. Typische gebiedseigen achtergrondgeur (bvb. Van landbouwactiviteiten in landbouwgebied) kan aanwezig zijn Tolerantie ten aanzien van gebiedsvreemde geuren kan laag zijn Industriegebieden, openbare wegen Bestemming volgens gewestplan Woongebieden, woonuitbreidingsgebieden, woongebieden met landelijk karakter (ingeval toetsing aan niet-landbouweigen geuren), woonparken, dienstverleningsgebieden, gebieden hoofdzakelijk bestemd voor de vestiging van grootwinkelbedrijven, recreatiegebieden, gebieden voor gemeenschapvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen, Woongebieden met landelijk karakter (ingeval toetsing aan landbouweigen geuren), agrarische gebieden, (ingeval toetsing aan nietlandbouweigen geuren), gebieden voor ambachtelijke bedrijven en gebieden voor KMO s, parkgebieden, gebieden voor gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen, gemengde woon- en industriegebieden, Industriegebieden, gebieden voor milieubelastende industrieën, gebieden voor ambachtelijke bedrijven en KMO s, agrarische gebieden (ingeval toetsing aan landbouweigen geuren), bosgebieden, natuurgebieden, groengebieden, bufferzones, waterwegen, luchtvaartterreinen, Gezien de aard/herkomst van de geur (landbouweigen geuren) wordt bij de beoordeling van de geurimpact t.h.v. bewoning dan ook rekening gehouden met volgende indelingswijze: Hoog geurgevoelige bestemmingen: woongebied en woonuitbreidingsgebied Matig geurgevoelige bestemmingen: woongebieden met landelijk karakter Laag geurgevoelige bestemmingen : agrarische gebieden Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 59/253

60 Volgens het nieuwe maatregelenkader van LNE wordt als basisbeschermingsniveau 10/5/3 OUe/m³ als 98P waarde gehanteerd (achtergronddocument bij het visiedocument en het MER-Richtlijnenboek landbouwdieren) voor respectievelijk laag, matig en hoog geurgevoelige gebieden. Voor de individuele toetsing wordt er geen toename van de geurimmissies toegestaan ten aanzien van de huidige geurimmissie indien de huidige geurimmissie (in OUe/m³ als 98P) bij bedrijfsvreemde woningen hoger is dan 10/5/3 OUe/m³ (als 98P) in functie van de geurgevoeligheid van de bestemming. Als de huidige geurimmissie hoger is dan 20/10/6 OUe/m³ als 98P waarde (in functie van de geurgevoeligheid van de bestemming), dan moet bij nieuwbouw en verbouwing, het gedeelte van de huidige geurimmissie van het totale bedrijf boven de 20/10/6 OUe/m³ als 98P waarde, onmiddellijk met minimaal 50% verminderd worden, waarbij de nieuwe geurimmissie ook de 25/15/9 OUe/m³ als 98P waarde niet mag overschrijden. Als de huidige geurimmissie lager is dan 10/5/3 OUe/m³ als 98P waarde, dan mag er nog een toename zijn van de geurimmissies ter hoogte van de bedrijfsvreemde woningen. Deze toename wordt beperkt tot max. 50% van het verschil tussen de huidige geurimmissie en 10/5/3 OUe/m³ (als 98P). Voor de cumulatieve toetsing wordt er geen toename van de geurimmissies toegestaan ten aanzien van de huidige geurimmissie indien de huidige geurimmissie (in OUe/m³ als 98P) bij bedrijfsvreemde woningen hoger is dan 10/5/3 OUe/m³ (als 98P). Als de huidige geurimmissie hoger is dan 20/10/6 OUe/m³ als 98P waarde, dan moet, bij nieuwbouw en verbouwing, het gedeelte van de huidige geurimmissie van het totale bedrijf boven de 20/10/6 OUe/m³ als 98P waarde, onmiddellijk met minimaal 50% gewogen verminderd worden, waarbij de nieuwe geurimmissie ook de 30/15/9 OUe/m³ als 98P waarde gewogen niet mag overschrijden. Als de huidige geurimmissie lager is dan 10/5/3 OUe/m³ als 98P waarde, dan mag er nog een toename zijn van de geurimmissies ter hoogte van de bedrijfsvreemde woningen. Deze toename wordt beperkt tot max. 50% van het verschil tussen de huidige geurimmissie en 10/5/3 OUe/m³ (als 98P). Volgens het maatregelenkader van LNE (zoals in de praktijk toegepast dd. 15/12/2014) dienen bijgevolg saneringsmaatregelen genomen te worden als de geurimmissie > 20/10/6 OUe/m³ (als 98P) ter hoogte van de indicator woningen. Als het berekende immissieniveau in de gewenste situatie minder dan 1 OUe/m³ als 98P waarde verschilt van de waarde die volgens het maatregelenkader moet gehaald worden, is dit nog aanvaardbaar. Deze marge bedraagt 0,5 OUe/m³ als 98P waarde als de huidige geurimmissie tussen 10/5/3 en 20/10/6 ligt. Deze marge kan slechts éénmalig toegepast worden Referentiesituatie Het bedrijf van Stefaan Vulsteke is gelegen Galgestraat 11 te 8610 Kortemark, in agrarisch gebied. De bedrijfsomgeving wordt gekenmerkt door zijn agrarisch karakter. In de nabije omgeving zijn nog een aantal veeteeltbedrijven aanwezig. Naast het landbouwbedrijf van Stefaan Vulsteke ligt ook een groentebedrijf. Het bedrijf teelt, wast, sorteert, trieert, verpakt, snijdt en verkoopt alle soorten verse groenten Vlarem II afstandsregels Het aantal waarderingspunten voor pluimvee in de huidige situatie bedraagt 117 punten. Op basis van deze gegevens geeft Vlarem II (cfr. Tabel 14) een te respecteren afstand van 300 meter aan. Tabel 19: Huidig aantal waarderingspunten Vulsteke Stefaan Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 60/253

61 Stal volgnummer Stal1 Stal2 Stal 3 Stal 4 Stal 5 Quarantaine Dierenaantal / stal Spoelmestsysteem Diepstrooistal Potstal Ingestrooide volle vloer 80 Pt 80 Pt 60 Pt 30 Pt Rooster > 50% 20 Pt Rooster < 50% Volle vloer niet ingestrooid 10 Pt 10 Pt Emissiearme stal 110 Pt Ventilatie Biofilter / biobed / gaswasser 110 Pt 110 Vertikale uitstoot > 0.5m boven nok, zonder pet Vertikale uitstoot > 0.5m boven nok, met pet 50 Pt 30 Pt Vertikale uitstoot < 0.5m boven nok, zonder pet 40 Pt Vertikale uitstoot < 0.5m boven nok, met pet Mech. Ventilatie zijdelingse uitstoot Natuurlijke: open nok trekschouw 20 Pt 10 Pt 20 Pt Natuurlijke met afdekking 10 Pt 10 Mestopslag Opslag vaste mest mestvaalt Opslag vaste mest transportwagen Potstal Mengmest onder stalvloer of rooster zonder geurafsnijder Mengmest onder stal met geurafsnijder Gesloten mengmest opslag buiten stal Mengmest buiten de stal: open opslag Mengmest buiten de stal: eenvoudige afdekking 50 Pt 50 Pt 0 Pt 20 Pt Pt 50 Pt 0 Pt 30 Pt Puntentotaal per stal Totaal aantal dieren : 2290 Puntentotaal : gewogen gemiddelde : 117,3 Aangezien de inrichting op meer dan m ligt van de hindergevoelige gebieden, wordt in de huidige situatie ruimschoots voldaan aan de verbods- en afstandsregels zoals opgenomen in Vlarem IFDM-modellering Bepaling geuremissies bedrijf Stefaan Vulsteke De totale geuremissie in de huidige situatie wordt weergegeven in Tabel 21 en wordt berekend met de geuremissie-eenheden volgens de nieuwe lijst met emissiefactoren (versie 20/03/2015) horende bij het MER- Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 61/253

62 Richtlijnenboek landbouwdieren (bijlage). Voor de bestaande zeugenstal met biologische luchtwasser wordt gerekend met een geurverwijderingsrendement van 60%, naar analogie met de bijzondere voorwaarde van de milieuvergunning dd. 08/11/2012. De totale geuremissie in de huidige vergunde situatie wordt bijgevolg ingeschat op OUe/s. Tabel 20: Geuremissie bij ammoniakemissiearme varkenshuisvesting Stefaan Vulsteke Geuremissie (OUe/s per dierplaats) Vleesvarkens / opfokzeugen Gespeende biggen Kraamzeugen Guste en dragende zeugen Geuremissie in conventionele 29,2 12,1 84,4 57 stalsystemen volgens Van Langenhove en Defoer (2002) voor traditionele stal / geactualiseerde lijst emissiefactoren (versie 20/03/2015) horende bij MER Richtlijnenboek landbouwdieren Geuremissie in staltype V-1.5. / 8,4 / / Geuremissie in staltype V-3.5. / / / 57 Geuremissie in staltype V ,7 / / / Geuremissie biologische luchtwasser met 11,68 / 33,76 22,8 geurverwijderingsrendement van 60% voor stal 5 Geuremissie biologische combiwasser met 70% geurreductie voor stal 7 8,76 / / / Tabel 21: Geuremissie bedrijf Vulsteke Stefaan in de huidige situatie Vergunde situatie Geuremissie Stalnr Dierplaats Stalsysteem # dieren Geur (OU E/s/dier) Totaal (OU E/s) Totaal stal (OU E/s) Stal Andere varkens AEA V , Stal Andere varkens Traditioneel , Stal Andere varkens Traditioneel , Quarantaine 292 Andere varkens Traditioneel 10 29,2 292 Stal 4+4A Guste en dragende zeugen AEA V , Andere varkens AEA V , Biggen < 10 weken AEA V , Stal Beer S ,8 46 Kraamzeugen S , Guste en dragende zeugen S , Andere varkens S ,7 538 Stal Biggen < 10 weken AEA V , Totaal Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 62/253

63 Bepaling geuremissies omliggende bedrijven De bedrijfsomgeving van het bedrijf van Vulsteke Stefaan is gekenmerkt door veeteeltactiviteiten. In dit geval spreekt men hier van een "bronnencluster" aangezien er meerdere geurbronnen dicht bij elkaar gelegen zijn. De gegevens omtrent de bedrijven die behoren tot de bronnencluster van het bedrijf werden opgevraagd bij de gemeente Kortemark en bij de Provincie. De bedrijven behorende tot de bronnencluster worden als volgt bepaald volgens de richtlijnen van oktober 2014 van de dienst MER: cirkel vanuit het middelpunt/geurzwaartepunt van het bedrijf met een straal die overeenstemt met de afstand van het bedrijf tot het verste punt waar er nog een immissie van 2 OU E/m 3 als 98P (veroorzaakt door het individuele bedrijf in de huidige situatie) is. De straal mag echter niet kleiner zijn dan 750 m. Binnen een straal van 750 m wordt rekening gehouden met bedrijven met een totale geuremissie van 2500 OU E/s of meer. Indien de 2 OU E/m 3 -contour een grotere straal heeft dan 750 m, dienen buiten de cirkel van 750 m enkel de bedrijven in rekening gebracht te worden die meer dan 5% van de geuremissie van het bedrijf in de huidige situatie uitstoten. Hierbij moeten rundveebedrijven niet kwantitatief meegerekend worden in de cumulatieve geurstudie. Wel dienen ze in de bespreking van de omgeving kwalitatief in beschouwing genomen te worden. Tabel 22: Geuremissie omliggende bedrijven bronnencluster Bedrijf X Y Straat nr. PC Gemeente Geuremissie (OUe/s) Galgestraat Kortemark Galgestraat Kortemark * Ieperstraat Kortemark Ieperstraat Kortemark ** *: Bedrijf 2 wordt niet in rekening gebracht in de bronnencluster, aangezien het bedrijf een rundveebedrijf is **: Bedrijf 4wordt niet in rekening gebracht in de bronnencluster, aangezien het bedrijf niet binnen de straal van 750 m ligt. Bepaling geurconcentratie Bij de evaluatie van de geurverspreiding wordt gebruik gemaakt van IFDM-model. De uitstootpunten van het bedrijf en de omliggende bedrijven worden als puntbronnen beschouwd. In onderstaande tabel worden de inputparameters weergegeven van de berekeningen in het IFDM model in de huidige situatie. Tabel 23: Parameters IFDM-model Stal/bedrijf Parameter Waarde Opmerkingen Stal 1: Hoogte uitstoot Temperatuur van de afgassen Diameter uitstootopening Volumestroom van het afgas 5,5 25 0,65 1,5 m C m Nm³/s Hoogte emissiepunt Ventilator Verticale uitstoot emissiemassastroom * g/s Stal 2 Hoogte uitstoot Temperatuur van de afgassen Diameter uitstootopening Volumestroom van het afgas ,45 1 m C m Nm³/s Hoogte emissiepunt Ventilator Verticale uitstoot emissiemassastroom * g/s Stal 3 Hoogte uitstoot Temperatuur van de afgassen Diameter uitstootopening ,4 m C m Hoogte emissiepunt Ventilator Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 63/253

64 Volumestroom van het afgas emissiemassastroom 0,5 * Nm³/s g/s Stal 4: zeugen Hoogte uitstoot 5,5 m Temperatuur van de afgassen 25 C Diameter uitstootopening 0,5 m Volumestroom van het afgas 1 Nm³/s emissiemassastroom * g/s Stal 4: biggen Hoogte uitstoot 5,5 m Temperatuur van de afgassen 25 C Diameter uitstootopening 0,35 m Volumestroom van het afgas 0,5 Nm³/s emissiemassastroom * g/s Stal 5 Hoogte uitstoot 3,1 m Temperatuur van de afgassen 25 C Diameter uitstootopening 4 m Volumestroom van het afgas 3 Nm³/s emissiemassastroom * g/s Stal 6 Hoogte uitstoot 6 m Temperatuur van de afgassen 25 C Diameter uitstootopening 0,35 m Volumestroom van het afgas 1 Nm³/s emissiemassastroom * g/s Quarantainestal Hoogte uitstoot 4 m Temperatuur van de afgassen 25 C Diameter uitstootopening 0,6 m Volumestroom van het afgas 0,1 Nm³/s emissiemassastroom * g/s Bedrijven in cluster Hoogte uitstoot 4 m Temperatuur van de afgassen 25 C Diameter uitstootopening 0,6 m Volumestroom van het afgas 1 Nm³/s emissiemassastroom * g/s *: volgens berekening stal (of per bedrijf voor de andere bedrijven in de cluster) Verticale uitstoot Hoogte emissiepunt Ventilator Verticale uitstoot Hoogte emissiepunt Ventilator Verticale uitstoot Hoogte emissiepunt Ventilator Verticale uitstoot Hoogte emissiepunt Ventilator Verticale uitstoot Natuurlijke ventilatie Toetsing geurconcentratie De toetsing van de immissies, bekomen uit het IFDM-model, gebeurt volgens Tabel 17. De verschillende zones (> 10 OUe/m³; 5-10 OUe/m³; 3-5 OUe/m³ als 98P) worden weergegeven in Figuur 12. In Tabel 27 wordt het aantal woningen weergegeven in de verschillende zones, en dit zowel voor de huidige situatie als voor de toekomstige situatie. De bedrijven en de woningen worden weergegeven in Figuur 15 in bijlage. Er dient echter wel opgemerkt te worden dat het gebruik van IFDM een grote onnauwkeurigheid met zich meebrengt. De actualisatie van het Richtlijnenboek Lucht vermeldt: Des te dichter bij de bron, des te onnauwkeuriger worden de resultaten van de verspreidingsberekeningen. De foutenmarge op de berekende concentraties in de nabijheid van de bron kan relatief groot worden (als gevolg van gekozen gridgrootte, gebouwinvloed en andere modelbeperkingen). Het is dan ook zinledig exacte geurconcentraties toe te kennen aan woningen die worden blootgesteld aan concentraties ver boven de bovenste toetsingswaarde van 10se of OUe/m³ als 98P. De hoogste weer te geven geurcontour is deze van 10se of OUe/m³ als 98P. De weergave van hogere contouren of concentraties ter hoogte van de dichtstbijzijnde geurgevoelige woningen heeft hooguit een Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 64/253

65 indicatieve waarde, en dient dan ook als dusdanig geïnterpreteerd te worden. Cfr. bijkomende richtlijnen van de dienst MER van september 2013 wordt in de geurmodellering met IFDM naast de 98P van 3, 5 en 10 OUecontour, toch ook de contour van 20 OUe als 98P mee opgenomen (zowel voor de individuele berekening als voor de bronnencluster). Omwille van de vergaande aannames neemt de nauwkeurigheid van de impactberekeningen nog verder af bij de beoordeling op clusterniveau. In de huidige situatie zijn er 34 woningen die een negatief effect ondervinden in de clusterbeoordeling. Hiervan zijn er 12 woningen gelegen in laag geurgevoelig gebied (11 in agarisch gebied en 1 woning gelegen in gebied voor ambachtelijke bedrijven en kmo's) en 22 woningen gelegen in matig geurgevoelig gebied, met name woongebied met landelijk karakter. Van de 11 woningen in agrarisch gebied zijn er 4 woningen behorende tot een veeteeltbedrijf en de eigen woning. De woning gelegen in ambachtelijke zone is de woning horende bij het groentenbedrijf, en is gelegen naast het bedrijf van Vulsteke Stefaan (zie ook Figuur 11). Er zijn 107 woningen in de huidige situatie die een matig negatief effect ondervinden in de clusterbeoordeling, waarvan 100 gelegen in woongebied met landelijk karakter, en 7 woningen in agrarisch gebied Geplande situatie Vlarem II afstandsregels In de toekomstige situatie zal een nieuwe vleesvarkensstal gebouwd worden voor vleesvarkens, ten oosten van de bestaande vleesvarkensstallen. De nieuw te bouwen stal wordt aangesloten op een biologische luchtwasser (type combiwasser) die zal geplaatst worden ten zuiden van de stal. Het aantal waarderingspunten voor varkens bedraagt in de toekomstige situatie 127,9 punten. Op basis van deze gegevens geeft Vlarem II een te respecteren afstand van respectievelijk 350 m aan. Aangezien de inrichting op meer dan m ligt van de hindergevoelige gebieden, voldoet het bedrijf aan de Vlarem II afstandsregels, zowel in de bestaande situatie als in de toekomstige situatie. Op basis hiervan kan bijgevolg uitgegaan worden van geen of verwaarloosbaar effect. Tabel 24: Toekomstig aantal waarderingspunten Vulsteke Stefaan Stal volgnummer Stal1 Stal2 Stal 3 Stal 4 Stal 5 Quarantaine Stal 7 Dierenaantal / stal Spoelmestsysteem Diepstrooistal Potstal Ingestrooide volle vloer 80 Pt 80 Pt 60 Pt 30 Pt Rooster > 50% 20 Pt Rooster < 50% Volle vloer niet ingestrooid 10 Pt 10 Pt Emissiearme stal 110 Pt Ventilatie Biofilter / biobed / gaswasser 110 Pt Vertikale uitstoot > 0.5m boven nok, zonder pet 50 Pt Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 65/253

66 Vertikale uitstoot > 0.5m boven nok, met pet 30 Pt Vertikale uitstoot < 0.5m boven nok, zonder pet 40 Pt Vertikale uitstoot < 0.5m boven nok, met pet Mech. Ventilatie zijdelingse uitstoot Natuurlijke: open nok trekschouw 20 Pt 10 Pt 20 Pt Natuurlijke met afdekking 10 Pt 10 Mestopslag Opslag vaste mest mestvaalt Opslag vaste mest transportwagen Potstal Mengmest onder stalvloer of rooster zonder geurafsnijder Mengmest onder stal met geurafsnijder Gesloten mengmest opslag buiten stal Mengmest buiten de stal: open opslag Mengmest buiten de stal: eenvoudige afdekking 50 Pt 50 Pt 0 Pt 20 Pt Pt 50 Pt 0 Pt 30 Pt Puntentotaal per stal Totaal aantal dieren : 3382 Puntentotaal : gewogen gemiddelde : 127, IFDM-modellering M.b.v. het model IFDM wordt de geurimpact in de omgeving berekend. Hierbij wordt voor de omliggende bedrijven aangenomen dat er op die locaties geen wijzigingen optreden. De berekeningen worden uitgevoerd voor de toekomstige situatie. De resultaten van de berekening worden opgenomen in een overzichtstabel (Tabel 27) alsook in de figuren in bijlage. Bepaling geuremissies bedrijf Vulsteke Stefaan De totale geuremissie in de toekomstige situatie wordt weergegeven in Tabel 25 en wordt berekend met de geuremissie-eenheden de nieuwe lijst met emissiefactoren (versie 20/03/2015) horende bij het MER- Richtlijnenboek landbouwdieren), waarbij een geurreductie van 70% wordt toegepast voor de biologische luchtwasser type combiwasser op de nieuwe vleesvarkensstal 7. De totale geuremissie in de toekomstige situatie wordt ingeschat op OUe/s, dit is een stijging met 12% t.a.v. de huidige situatie. Tabel 25: Geuremissie bedrijf Vulsteke Stefaan in de toekomstige situatie Nieuwe situatie Geuremissie Stal Andere varkens AEA V , Stal Andere varkens Traditioneel , Stal Andere varkens Traditioneel , Quarantaine 292 Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 66/253

67 Andere varkens Traditioneel 10 29,2 292 Stal Guste en dragende zeugen AEA V , Andere varkens AEA V , Biggen < 10 weken AEA V , Stal Beer S ,8 46 Kraamzeugen S , Guste en dragende zeugen S , Andere varkens S ,7 538 Stal Biggen < 10 weken AEA V , Stal Andere varkens S , Totaal Bepaling geuremissies omliggende bedrijven De geuremissies van de omliggende bedrijven werd weergegeven onder Bepaling geurconcentratie De parameters van de bestaande stallen wijzgen niet en worden weergegeven in Tabel 23. In onderstaande tabel worden de parameters van de nieuw te bouwen stal. Tabel 26: Parameters IFDM-model Stal/bedrijf Parameter Waarde Opmerkingen Stal 7 Hoogte uitstoot Temperatuur van de afgassen Diameter uitstootopening Volumestroom van het afgas 3, m C m Nm³/s Hoogte emissiepunt Ventilator Verticale uitstoot emissiemassastroom * g/s *: volgens berekening stal (of per bedrijf voor de andere bedrijven in de cluster) Toetsing geurconcentratie De toetsing van de immissies, bekomen uit het IFDM-model, gebeurt volgens Tabel 17. De verschillende zones (> 10 OUe/m³; 5-10 OUe/m³; 3-5 OUe/m³ als 98P) worden weergegeven in de Figuur 13 in bijlage. Cfr. bijkomende richtlijnen van de dienst MER van september 2013 wordt in de geurmodellering met IFDM naast de 3, 5 en 10 OUe-contour, toch ook de contour van 20 OUe als 98P mee opgenomen (zowel voor de individuele berekening als voor de bronnencluster). In de onderstaande tabel wordt de resultatentabel weergegeven voor de clusterbeoordeling. De bedrijven en de woningen worden weergegeven in de figuren in bijlage. Tabel 27: Resultatentabel clusterbeoordeling (met inbegrip van de emissies van het bedrijf in de aanvraag) Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 67/253

68 Aantal woningen Geurcontour Huidige situatie Toekomstige situatie >10 OU E/m³ als 98P Agrarisch gebied Ambachtelijke bedrijven en kmo's 11 (5 landbouw) 1 12 (5 landbouw) OU E/m³ als 98P Woongebied met landelijk karakter Agrarisch gebied OU E/m³ als 98P Woongebied met landelijk karakter Agrarisch gebied Legende Negatief effect Matig negatief effect Gering negatief effect Door de uitbreiding van het bedrijf zijn er een aantal bijkomende woningen die een significant negatief effect ondervinden wat betreft het aspect geur voor de bronnencluster. In agrarisch gebied zijn er in de nieuwe situatie zijn er 1 bijkomende woning die een negatief effect ondervindt van het bedrijf Vulsteke, in woongebied met landelijk karakter zijn er 4 bijkomende woningen met een negatief effect. Ten aanzien van de berekeningen op woningniveau dient aangegeven te worden dat de berekende geurbelasting louter als indicatieve waarden te aanzien zijn omwille van de aanzienlijke modelmatige onzekerheden, welke bij clusterbeoordeling nog toenemen (zo hebben de cijfers na de komma in feite geen enkele wetenschappelijke waarde; bij hoge waarden zijn zelfs de eenheden niet meer wetenschappelijk relevant te noemen). Beperkte verschillen in berekende waarden zijn in feite niet als relevant (niet onderscheidend) te aanzien Tabel 28: Gedetailleerd overzicht van de geurconcentraties in de cluster (OUe/m³) als 98P voor de huidige en de geplande situatie ter hoogte van de dichtstbijzijnde woningen Geurconcentratie (OUe/m³) als 98P op clusterniveau Woning Ligging Vergunde toestand Nieuwe toestand 1 Agrarisch gebied 48,6 48,8 2 Agrarisch gebied 49,4 49,4 3 * Agrarisch gebied 18,9 19,8 4 * Agrarisch gebied 21,0 21,8 5 * Agrarisch gebied 25,4 25,9 6 Agrarisch gebied 15,5 16,1 7 Agrarisch gebied 9,3 10,1 8 Woongebied met landelijk karakter 5,4 5,8 9 Woongebied met landelijk karakter 5,3 5,8 10 Woongebied met landelijk karakter 8,3 8,5 11 Woongebied met landelijk karakter 7,8 8,4 Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 68/253

69 *: Woningen 3, 4 en 5 zijn woningen de gelegen zijn op minder dan 100 m van de stallen. Voor deze woningen wordt het maatregelenkader toegepast op een virtuele woning op een afstand van 100 m van de stallen, in dezelfde windrichting als de werkelijke woning (cfr. nieuwe maatregelenkader van LNE). Woning 5 behoort tot het groentenverwerkend bedrijf dat gelegen is naast het bedrijf van Vulsteke Stefaan. Dit bedrijf teelt, wast, sorteert, trieert, verpakt, snijdt en verkoopt alle soorten verse groenten (bron: Wortelproducten zijn de grootste specialiteit van het bedrijf. Deze producten worden aangevoerd, gewassen, geschild, versneden en verpakt op het bedrijf in de Galgestraat, en vervolgens gekoeld en gestockeerd. Er kan bijgevolg vanuit gegaan worden dat woning 5 vertrouwd is met de landbouwsector en met aanverwante/gelijkaardige geuremissies. Voor de meest relevante individuele woningen worden in onderstaande tabel eveneens de geurconcentraties weergegeven in de cluster (OUe/m³) als 98P zonder het bedrijf van Stefaan Vulsteke zelf. Uit deze tabel blijkt dat de gewogen impact van het bedrijf Vulsteke op de woningen 1 en 2 heel beperkt is en minder dan 10% bedraagt (0-1%). Voor de overige woningen in de tabel varieert de gewogen impact van 30 tot 80%. Tabel 29: Gedetailleerd overzicht van de geurconcentraties in de cluster (OUe/m³) als 98P zonder het bedrijf van Stefaan Vulsteke ter hoogte van de dichtstbijzijnde woningen Geurconcentratie (OUe/m³) als 98P Woning Cluster zonder bedrijf Stefaan Vulsteke 1 48,6 2 49,1 3 * 12,5 4 * 5,3 5 * 4,5 6 3,4 7 3, ,1 10 3,5 11 3,4 *: Woningen 3, 4 en 5 zijn woningen de gelegen zijn op minder dan 100 m van de stallen. Voor deze woningen wordt het maatregelenkader toegepast op een virtuele woning op een afstand van 100 m van de stallen, in dezelfde windrichting als de werkelijke woning (cfr. nieuwe maatregelenkader van LNE). Voor deze woningen worden tenslotte de geurconcentraties weergegeven voor de huidige situatie en voor de gewenste situatie als 98P, die enkel door het bedrijf zelf veroorzaakt worden (individuele benadering). Er is een beperkte stijging van de geurconcentraties ter hoogte van de dichtstbijzijnde woningen. Tabel 30: Gedetailleerd overzicht van de geurimpact veroorzaakt door het bedrijf van Stefaan Vulsteke (OUe/m³) als 98P voor de huidige en de geplande situatie ter hoogte van de dichtstbijzijnde woningen Individuele geurconcentratie (OUe/m³) als 98P Woning Ligging Vergunde toestand Nieuwe toestand 1 Agrarisch gebied 13,7 15,9 2 Agrarisch gebied 14,2 15,3 3 * Agrarisch gebied 14,4 15,2 Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 69/253

70 4 * Agrarisch gebied 19,6 20,5 5 * Agrarisch gebied 23,7 25,7 6 Agrarisch gebied 13,8 15,5 7 Agrarisch gebied 8,6 9,5 8 Woongebied met landelijk karakter 4,5 5,2 9 Woongebied met landelijk karakter 4,8 5,3 10 Woongebied met landelijk karakter 5,4 5,8 11 Woongebied met landelijk karakter 5,3 5,5 *: Woningen 3, 4 en 5 zijn woningen de gelegen zijn op minder dan 100 m van de stallen. Voor deze woningen wordt het maatregelenkader toegepast op een virtuele woning op een afstand van 100 m van de stallen, in dezelfde windrichting als de werkelijke woning (cfr. nieuwe maatregelenkader van LNE) STOF Momenteel wordt fijn stof gezien als één van de belangrijkste luchtverontreinigende stoffen die leiden tot nadelige gezondheidseffecten. Deze treden zowel op bij kortstondige blootstelling aan hoge concentraties als bij langdurige blootstelling aan lage concentraties. De kleinere deeltjes dringen het diepst door in de longen. De afzetting van zwevend stof leidt tevens tot vervuiling en verwering van gebouwen. De grovere fractie zwevend stof is eerder in te delen als hinderlijk bij depositie. Naast primair fijn stof (deeltjes die als dusdanig geëmitteerd worden), kan nog melding gemaakt worden van secundair fijn stof, dat ontstaat bij chemische reactie tussen verschillende polluenten (bvb NH4, SOx, VOS). Bij de impactbeoordeling wordt met dit secundair gevormd fijn stof evenwel geen rekening gehouden gezien de effecten ervan zich veel minder op lokale schaal voordoen en de kwantificatie ervan niet evident is. De stofdeeltjes worden ook ingedeeld in fracties op basis van hun grootte. Een onderscheid wordt gemaakt tussen PM10, PM2,5 en PM0,1 (PM = Particulate Matter = PM). De grovere fijn stof fractie (de fractie > 2,5 µm en < PM10, deeltjes met een aërodynamische diameter (a.d.) kleiner dan 10 µm en groter dan 2,5 µm) bestaat vooral uit mechanisch gevormde deeltjes die in de lucht gebracht worden door de wind of door antropogene activiteiten, zoals opwaaiend stof bij verkeer en bij opslag en overslag van bulkgoederen De fijne fractie (PM2,5, deeltjes met een a.d. kleiner dan 2,5 µm) bestaat vooral uit deeltjes ontstaan bij verbrandingsprocessen en secundaire reacties. Ook roet behoort tot deze fractie. Momenteel bestaan er sterke aanwijzingen dat fijne deeltjes (< 2,5 µm) schadelijker zijn dan de grovere deeltjes. Daarom verschuift de aandacht dan ook meer en meer naar PM2,5 of zelfs naar de ultrafijne deeltjes (met a.d. < 0,1 µm). De sector landbouw en visserij is één van de belangrijkste bronnen van PM10-emissie. Dit bestaat echter hoofdzakelijk uit het stof dat opwaait bij bewerking van de landbouwgronden. Deze onzekere bron van emissie is vermoedelijk minder belangrijk vanuit het oogpunt van gezondheid (VMM, 2005, VMM, 2007; Mira-T, 2006). Grof stof met een a.d. groter dan 10 μm komt o.a. in de lucht terecht door opwaaien en verwaaien bij wegverkeer, op- en overslag van ertsen, afbraakwerken, maar ook vanuit landbouwbedrijven (bvb wegwaaiend stof). Vanuit de site van veeteeltbedrijven komt het stof voornamelijk uit de stallen (via de ventilatie verwaaien van stof afkomstig van voederdeeltjes, huidschilfers, ). Anderzijds ontstaat stofemissie ten gevolge van het vullen van de voedersilo s en de transportbewegingen ten behoeve van het bedrijf. Bijkomend vindt eveneens emissie plaats van zwarte rook, gerelateerd aan de verbranding van fossiele brandstoffen (verwarming van de stallen, gebruik Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 70/253

71 van landbouwvoertuigen, transporten ten behoeve van de aan- en afvoer van grondstoffen, gebruik van een noodstroomgroep, ). De stofemissie omvat in feite ook micro-organismen en celwandbestanddelen van bepaalde bacteriën (endotoxinen). Deze microbiële componenten bevinden zich vooral in de grovere fractie van zogeheten fijn stof (Nederlandse Gezondheidsraad, 2012, Gezondheidsrisico s rondom veehouderijen ). De deeltjescocktail rond veehouderijen is daarmee duidelijk anders samengesteld dan stedelijk fijn stof. Voor de beoordeling van de (gezondheids)impact van dit deelaspect wordt verwezen naar de discipline mensgezondheid Methodiek effectbepaling Bepaling stofemissies In eerste instantie wordt de stofemissie van het bedrijf bepaald. De stofemissie vanuit de stallen wordt, net als de geuremissie, kwantitatief benaderd met behulp van emissiefactoren. Voor de stookinstallaties kunnen de emissies beoordeeld worden uitgaande van de wettelijk verplicht uit te voeren emissiemetingen, aantal werkingsuren en het brandstofverbruik. Bij ontstentenis van meetgegevens wordt gebruik gemaakt van de van toepassing zijnde emissiegrenswaarden. Stofemissie uit de stallen Voor het maken van een inschatting stofemissies vanuit de stallen (zowel PM2,5 als PM10) wordt gebruik gemaakt van de nieuwe lijst met emissiefactoren (versie 20/03/2015) horende bij het MER-Richtlijnenboek landbouwdieren (bijlage versie 20/03/2015 MER-Richtlijnenboek landbouwdieren). Stofemissie bij vullen voedersilo s Voeder wordt op het bedrijf geleverd door voederfirma s. Via een persleiding wordt het voeder bij levering onder druk in de silo s geblazen. Om overdruk in de silo s te vermijden is er een uitlaatopening voorzien om een teveel aan statische luchtdruk in de silo te laten ontsnappen naar de buitenlucht. Via deze uitlaatopening kunnen ook stofdeeltjes in de omgevingslucht terechtkomen. Om deze stofemissie zoveel mogelijk te beperken is het gebruik van een stof zak bij het vullen een gangbare praktijk. Het gebruik van een stofzak bij het vullen van de voedersilo s wordt verplicht door de exploitant. Hierbij kan opgemerkt worden dat het vullen van de voedersilo s een zeer tijdelijke stofbron is. Diffuse emissie Diffuse emissies in de landbouwsector zijn vooral te wijten aan emissies ten gevolge van akkerbewerking en verkeer (niet-uitlaatemissies). Andere eerder incidentele stofbronnen die kunnen voorkomen op het bedrijf zijn o.a. het laden van dieren, het uitmesten van de stallen, enz. Verdere oorzaken van diffuse vormen van stofemissies zijn : aan- en afvoertransporten en de aanlegfase van het bedrijf. Door een grote reinheid van het bedrijf na te streven en het aantal nodige transporten te beperken tot het minimum tracht de exploitant de diffuse stofemissies te beperken. Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 71/253

72 De emissiebronnen voor veeteelt zijn moeilijk kwantificeerbaar, enkel voor de emissielucht uit de stallen zijn er emissiefactoren van stof beschikbaar. Stofemissie uit de stookinstallaties Gezien het lage vermogen van de verwarmingsinstallaties, en het beperkt brandstofverbruik, kan gesteld worden dat de stofemissies van deze bronnen niet relevant zijn (verbranding van petroleum resulteert zelfs nauwelijks in stofvorming). De impact op omgevingsniveau kan als verwaarloosbaar ingeschat worden. Er zal dan verder ook niet in detail op deze emissie en de impact ervan ingegaan worden. Hoger vermelde is ook van toepassing op de emissie van de verbrandingsparameters CO, NOx en SOx Bepaling stofconcentratie in omgevingslucht In tweede instantie wordt deze stofemissie omgezet naar een stofconcentratie in de omgeving, door middel van een overdrachtsberekening met het IFDM-model. In tegenstelling tot geurhinder wordt hier geen cumulatieve modellering uitgevoerd in IFDM, aangezien stofbronnen in de omgeving, niet enkel stofbronnen zijn van veebedrijven, maar vooral van verkeer, akkerbewerkingen, verwarmingsemissies,. Bij de beoordeling wordt er niet rechtstreeks getoetst t.o.v. het al dan niet overschrijden van een norm, maar t.o.v. de bijdrage aan deze norm Toetsing stofconcentratie De EU (1999/30/EG) formuleerde in 1999 een aantal grenswaarden voor PM10 in de omgevingslucht: Jaargemiddelde grenswaarde van 40 µg/m³ Niet meer dan 35 x overschrijden per jaar van het daggemiddelde van 50 µg/m³ Volgens de geactualiseerde versie van het Richtlijnenboek Lucht wordt het toegelaten aantal overschrijdingen per jaar voor PM10 van de daggrenswaarde (35) herrekend naar een rekenkundige jaargemiddelde waarde. Dit rekenkundig gemiddelde bedraagt 31,3 µg/m³. Voor PM10 wordt dus getoetst t.o.v. één luchtkwaliteitsnorm, nl. deze rekenkundige gemiddelde waarde, en volgens het significantiekader Volgend significantiekader wordt gehanteerd ter beoordeling van de immissiewaarde X in functie van de richtwaarde (grenswaarde) (Richtlijnenhandboek Lucht). Tevens zal een toetsing uitgevoerd worden ten opzichte van de jaargemiddelde PM2,5-grenswaarde van 25 µg/m³.. Indicatief kan aangegeven worden dat de PM2,5 concentraties zowat 60 à 70% van de PM10 concentraties uitmaken. Bij evaluatie kan dan ook met een achtergrond van 65% van de PM10 gerekend worden. Tevens wordt in de Europese richtlijn Lucht, 2008/50/EG een indicatieve grenswaarde vooropgesteld van 20 µg/m³ in Tabel 31: Significantiekader PM10 en PM2,5 Toetsing Toetsing aan PM10 rekenkundig gemiddelde van 31,3 µg/m³ Toetsing aan PM2,5 jaargemiddelde van 25 µg/m³ Beoordeling X < 1% van de milieukwaliteitsnorm of richtwaarde 0,313µg/m³ 0,25 µg/m³ Geen of verwaarloosbaar effect Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 72/253

73 1% < X <3% van de milieukwaliteitsnorm of richtwaarde >0,313 µg/m³ <0,939 µg/m³ >0,25 µg/m³ <0,75 µg/m³ Beperkte bijdrage 3% < X <10% van de milieukwaliteitsnorm of richtwaarde >0,939 µg/m³ <3,13 µg/m³ >0,75 µg/m³ < 2,5 µg/m³ Belangrijke bijdrage X >10% van de milieukwaliteitsnorm of richtwaarde >3,13 µg/m³ >2,5 µg/m³ Zeer belangrijke bijdrage Referentiesituatie Actuele luchtkwaliteit in het studiegebied Het bedrijf bevindt zich op ongeveer 8 km ten NW van het meetstation Roeselare 40RL01 (PM10) en op ongeveer 12 km ten NW van het meetstation Roeselare-haven 44M705 (PM10). Het bedrijf bevindt zich op ongeveer 32 km ten O van het meetstation Houtem 44N029 (PM2,5). De jaargemiddelde PM10- en PM2,5- concentraties voor het station wordt weergegeven in Tabel 32 (VMM, 2014, Luchtkwaliteit in het Vlaamse Gewest - Jaarverslag Immissiemeetnetten 2013). Deze waarden zijn, gezien de afstand tot het bedrijf, louter als indicatief te aanzien voor het studiegebied. De meetwaarden van het meetstation Roeselare-haven zijn hierbij zelfs niet bruikbaar als indicatieve waarde voor het studiegebied gezien de meetresultaten op die locatie zeer sterk beïnvloed worden door diverse lokale bronnen, en gezien de impact van die bronnen op andere locaties niet gekend is. Tabel 32: Jaargemiddelde PM10- en PM2,5-concentratie (µg/m³) voor 2013 van het dichtstbijzijnde VMMmeetpunt Plaats VMM-code Jaargemiddelde PM10- concentratie (µg/m³) Jaargemiddelde PM2,5-concentratie (µg/m³) Roeselare 40RL Roeselare-haven 44M Houtem 44N Een interpolatiekaart, opgesteld door de VMM, geeft de meerjaarsgemiddelde PM10-concentraties in Vlaanderen weer. Op basis van deze kaart wordt ter hoogte van het studiegebied een meerjaarsgemiddelde ( ) PM10-concentratie van 25 µg/m³ en 24 overschrijdingen van de daggemiddelde PM10 grenswaarde afgeleid (bron VMM, Geoloket Advisering RUP Thema Lucht)). Rekening houdend met een gemiddeld aandeel van 65% van PM2,5 in PM10 kan inzake PM2,5 een concentratie van 16 µg/m³ voorop gesteld worden. Er wordt inzake PM10 en PM2,5 dan ook ruimschoots aan de actuele en reeds vastgelegde toekomstige grenswaarden voldaan. Ook aan de jaargemiddelde NO2 grenswaarde wordt ruimschoots voldaan (in het kader van dit MER is deze parameter echter niet relevant). Tabel 33: Luchtkwaliteit in het studiegebied (gemiddelde ) (bron VMM, Geoloket Advisering RUP Thema Lucht) Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 73/253

74 X Y PM10 jaargemiddelde Aantal overschrijdingen norm PM10 daggemiddelde NO 2 jaargemiddelde (2012) Bepaling stofemissie In Tabel 34 wordt de stofemissie in de huidige toestand weergegeven. Volgens de nieuwe lijst met emissiefactoren (versie 20/03/2015) horende bij het MER-Richtlijnenboek landbouwdieren is de totale stofemissie van het bedrijf in de huidige situatie voor PM10 gelijk aan 319 kg/jaar. Voor PM2,5 is de emissie 21 kg/jaar volgens de berekening met de geactualiseerde emissiefactoren voor fijn stof PM2,5. Tabel 34: Stofemissie bedrijf in de huidige situatie met vermelding van stofemissiefactoren (kg/dier/jaar) (geactualiseerde lijst emissiefactoren MER-richtlijnenboek landbouwdieren) Vergunde situatie Stalnr Dierplaats Stalsysteem # dieren PM10 (kg/dier/j) Stofemissie PM 2,5 (kg/dier/j) Totaal PM10 (kg/j) Stal 1 Andere varkens AEA V ,093 0, Stal 2 Andere varkens Traditioneel 704 0,093 0, Stal 3 Andere varkens Traditioneel 568 0,093 0, Quarantaine Vleesvarkens Traditioneel 10 0,093 0, Stal 4+4A Guste en dragende zeugen AEA V ,175 0, Andere varkens AEA V ,175 0, Biggen < 10 weken AEA V ,056 0, Stal 5 Beer S ,035 0, Kraamzeugen S ,032 0, Guste en dragende zeugen S ,035 0, Andere varkens S ,035 0, Stal 6 Biggen < 10 weken AEA V ,056 0, Totaal Bepaling impact stofconcentratie in de omgevingslucht Totaal PM2,5 (kg/j) De IFDM-modellering van de jaargemiddelde PM10 en de jaargemiddelde PM2.5-impactbijdrage in de vergunde situatie wordt weergegeven in Figuur 16 in bijlage. Hier dient aangegeven te worden dat de impact op de luchtkwaliteit enkel buiten de eigen perceelsgrenzen dient beoordeeld te worden. In de huidige situatie is er voor PM10 geen enkele woning die een zeer belangrijke of belangrijke bijdrage ondervindt. Er is 1 woning die een beperkte bijdrage ondervindt met name tussen 1% en 3% van 31,3 µg/m³. Ook de eigen bedrijfswoning ondervindt een beperkte bijdrage. Voor de PM2,5- impactbijdrage ondervindt geen enkele woning een relevante bijdrage (< 1% van 25 µg/m³). Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 74/253

75 Geplande situatie Bepaling stofemissie In Tabel 35 wordt de stofemissie weergegeven in de nieuwe toestand. Volgens de nieuwe lijst met emissiefactoren (versie 20/03/2015) horende bij het MER-Richtlijnenboek landbouwdieren is de totale stofemissie van het bedrijf in de nieuwe situatie voor PM10 gelijk aan 340 kg/jaar. Voor PM2,5 is de emissie 24 kg/jaar volgens de berekening met de geactualiseerde emissiefactoren voor fijn stof PM2,5 (bijlage versie 20/03/2015 MER-Richtlijnenboek landbouwdieren). De nieuw te bouwen vleesvarkensstal 7 zal aangesloten worden op een biologische luchtwasser type combiwasser. Volgens de hierboven genoemde lijst met emissiefactoren wordt er aanbevolen om te rekenen met een stofreductie van 80% voor PM10 en een stofreductie van 70% voor PM2.5 voor een gecombineerd luchtwassysteem. Tabel 35: Stofemissie bedrijf in de nieuwe situatie met vermelding van stofemissiefactoren (kg/dier/jaar) (geactualiseerde lijst emissiefactoren MER-richtlijnenboek landbouwdieren) Nieuwe situatie Stalnr Dierplaats Stalsysteem # dieren Stofemissie PM10 (kg/dier/j) PM 2,5 (kg/dier/j) Totaal PM10 (kg/j) Stal 1 Andere varkens AEA V ,093 0, Stal 2 Andere varkens Traditioneel 704 0,093 0, Stal 3 Andere varkens Traditioneel 568 0,093 0, Quarantaine Vleesvarkens Traditioneel 10 0,093 0, Stal 4+4A Guste en dragende zeugen AEA V ,175 0, Andere varkens AEA V ,175 0, Biggen < 10 weken AEA V ,056 0, Stal 5 Beer S ,035 0, Kraamzeugen S ,032 0, Guste en dragende zeugen S ,035 0, Andere varkens S ,035 0, Stal 6 Biggen < 10 weken AEA V ,056 0, Stal 7 Andere varkens S ,019 0, Totaal Totaal PM2,5 (kg/j) Tabel 36 : Relatieve stofemissie in vergelijking met de stofemissie in de referentie situatie Referentiesituatie Gewenste situatie Stofemissie PM10 (kg/jaar) Relatieve stofemissie t.o.v. referentie, in % Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 75/253

76 Bepaling impact op stofconcentratie in omgevingslucht Op basis van IFDM zal een modellering voor het bedrijf in kwestie uitgevoerd worden. De IFDM-modellering van de jaargemiddelde PM10 ene PM2,5-impactbijdrage door het bedrijf in de nieuwe situatie wordt weergegeven in de figuren 12 en 13 in bijlage. In de gewenste situatie is er voor PM10 geen enkele woning die een zeer belangrijke of belangrijke bijdrage ondervindt van het project van Vulsteke Stefaan. Er is 1 woning die een beperkte bijdrage ondervindt ( tussen 1% - 3% ) van de beoordelingswaarde voor de beoordeling van het aantal dagen met overschrijding van de daggrenswaarde inzake PM10; t.o.v. de jaargemiddelde PM10 grenswaarde is de bijdrage echter veel beperkter. Rekening houdend met het beperkt aantal overschrijdingen van de daggemiddelde PM10 grenswaarde in het studiegebied wordt niet verwacht dat de extra bijdrage zal leiden tot een overschrijding van het toegelaten aantal dagen waarop de daggemiddelde grenswaarde mag overschreden worden. Voor de PM2,5- impactbijdrage wordt geen relevante bijdrage verwacht ter hoogte van de woningen in de omgeving van het bedrijf. Aangezien er voor de huidig en gewenste situatie voor PM2,5 geen impactbijdrage voorkomt > 1% van 25 µg/m³ (PM2,5), worden deze ook niet weergegeven in figuren. Enkel de jaargemiddelde impactbijdrage voor PM10 in de huidige toestand en in de gewenste situatie wordt weergegeven in een figuur. Er dient dus niet gezocht worden naar extra milderende maatregelen voor het verder beperken van stofemissies. Tabel 37: Effectoverzicht impact fijn stof Toetsing PM10 - toetsing tov 31,3 µg/m³ 1% < X <3% van de milieukwaliteitsnorm of richtwaarde 3% < X <10% van de milieukwaliteitsnorm of richtwaarde X >10% van de milieukwaliteitsnorm of richtwaarde Toetsing PM2.5 - toetsing tov 25 µg/m³ 1% < X <3% van de milieukwaliteitsnorm of richtwaarde* 3% < X <10% van de milieukwaliteitsnorm of richtwaarde X >10% van de milieukwaliteitsnorm of richtwaarde Aantal woningen huidig vergunde situatie Aantal woningen nieuwe situatie Beoordeling 1 1 Beperkte bijdrage 0 0 Belangrijke bijdrage 0 0 Zeer belangrijke bijdrage Aantal woningen Aantal woningen Beoordeling huidige situatie nieuwe situatie 0 0 Beperkte bijdrage 0 0 Belangrijke bijdrage 0 0 Zeer belangrijke bijdrage Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 76/253

77 5.1.5 VERZURENDE EN VERMESTENDE IMPACT Methodiek Bij verzuring en vermesting, twee belangrijke milieubegrippen, is ammoniak in de veehouderij de belangrijkste factor. Ammoniak wordt relatief snel uit de atmosfeer verwijderd, o.a. door zijn zeer goede oplosbaarheid in water. Het belangrijkste effect dat ammoniak dan ook met zich mee brengt wordt veroorzaakt door de depositie ervan, waarbij ammoniak voor een verzurend en vermestend effect zorgt op bodem, water en fauna & flora. Bijgevolg wordt er ter inschatting van de milieu-impact van de ammoniakemissie geen immissie berekend, maar wordt de depositie beschouwd Methodiek effectbepaling In dit hoofdstuk wordt enkel ingegaan op de berekening van de ammoniakemissie. De verzurende en vermestende gevolgen worden besproken onder de discipline Fauna & Flora Bepaling ammoniakemissie Ammoniakemissiearme stallen: In een Vlaamse werkgroep stallen werden de stalsystemen geselecteerd die in aanmerking komen in het kader van het ammoniakreductieplan voor Vlaanderen. De systemen die wettelijk kunnen toegepast worden als ammoniakemissiearm stalsysteem voor varkens en pluimvee werden opgenomen in de Lijst van stalsystemen voor ammoniakreductie (Ministerieel besluit van 19 maart 2004, bijlage 1; Belgisch Staatsblad 14/10/2004). Voor deze stalsystemen dienen de ammoniakemissiefactoren gebruikt te worden die in deze lijst zijn opgenomen. Om de emissie van ammoniak naar de lucht te beperken worden ammoniakemissiearme stalsystemen toegepast. Op het bedrijf zullen volgende ammoniakemissiearme stalsystemen aanwezig zijn: Systeem V-1.5.: Volledig rooster met water- en mestkanalen, eventueel voorzien van schuine putwand(en), emitterend mestoppervlak kleiner dan 0,10 m² (stal 4 en 6) Systeem V-3.5.: Groepshuisvestingsysteem, zonder strobed en met schuine putwanden in het mestkanaal (stal 4) Systeem V-4.7: mestkelders met water- en mestkanaal, de laatste met schuine putwand(en) en met andere dan metalen driekantroosters (stal 1) Systeem S-1: Biologisch luchtwassysteem type combiwasser (stal 5 en stal 7) Een biologisch luchtwassysteem S-1 met 70% of hogere emissiereductie, voldoet aan artikel bis 1 van Vlarem II. Het betreft een nageschakelde techniek die uitgaande stallucht zuivert en kan toegepast worden op mechanisch geventileerde varkensstallen. De ventilatielucht (rijk aan ammoniak) passeert in tegenstroom het waswater (rijk aan bacteriën). De ammoniak wordt geabsorbeerd in de wasvloeistof en wordt door bacteriën omgezet in nitraat en/of nitriet. Het waswater moet regelmatig worden ververst (spuien) Referentiesituatie De ammoniakemissie uit de stallen van het bedrijf van Vulsteke Stefaan bedraagt in de huidige situatie 5,1 ton NH 3/jaar. Tabel 38: Ammoniakemissie bij bedrijf van Vulsteke Stefaan in de huidige situatie Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 77/253

78 Vergunde situatie Ammoniakemissie Stalnr Dierplaats Stalsysteem # dieren NH 3 (kg/j/dier) Totaal (kg/jaar) Totaal stal (kg/jaar) Stal Andere varkens AEA V ,2 739 Stal Andere varkens Traditioneel 704 2, Stal Andere varkens Traditioneel 568 2, Quarantaine 25 Andere varkens Traditioneel 10 2,5 25 Stal 4+4A 482 Guste en dragende zeugen AEA V ,6 260 Andere varkens AEA V ,6 114 Biggen < 10 weken AEA V ,2 108 Stal Beer S ,3 3 Kraamzeugen S ,5 199 Guste en dragende zeugen S ,3 151 Andere varkens S ,3 58 Stal Biggen < 10 weken AEA V ,2 282 Totaal Geplande situatie In de toekomstige situatie bedraagt de ammoniakemissie 5,9 ton NH 3/jaar. De nieuw te bouwen vleesvarkensstal 5 zal aangesloten worden op een biologische luchtwasser type combiwasser. Volgens de hierboven genoemde lijst met emissiefactoren wordt er aanbevolen om te rekenen met een ammoniakreductie van 70% voor een gecombineerd luchtwassysteem. Tabel 39: Ammoniakemissie bij bedrijf van Vulsteke Stefaan in de geplande situatie Nieuwe situatie Ammoniakemissie Stalnr Dierplaats Stalsysteem # dieren NH 3 (kg/j/dier) Totaal (kg/jaar) Totaal stal (kg/jaar) Stal Andere varkens AEA V ,2 739 Stal Andere varkens Traditioneel 704 2, Stal Andere varkens Traditioneel 568 2, Quarantaine 25 Andere varkens Traditioneel 10 2,5 25 Stal 4+4A 482 Guste en dragende zeugen AEA V ,6 260 Andere varkens AEA V ,6 114 Biggen < 10 weken AEA V ,2 108 Stal Beer S ,3 3 Kraamzeugen S ,5 199 Guste en dragende zeugen S ,3 151 Andere varkens S ,3 58 Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 78/253

79 Stal Biggen < 10 weken AEA V ,2 282 Stal Andere varkens S ,8 819 Totaal ENERGIE EN BROEIKASGASSEN Methodiek De theorie van het broeikaseffect is op zich goed gekend en algemeen aanvaard. Klimaatverandering is een rechtstreeks gevolg van de oplopende concentraties aan broeikasgassen in onze atmosfeer. Die gassen laten de invallende zonnestralen door, maar houden de door de aarde teruggekaatste warmte tegen. Dit fenomeen is bekend als het broeikaseffect. Koolstofdioxide (CO2), methaan (CH4) en lachgas (N2O) zijn enkele belangrijke broeikasgassen. De emissie van broeikasgassen uit de landbouw is een gevolg van de methaanvergisting (CH4) in de dierlijke spijsvertering en in mestopslag, de productie van lachgas (N2O) uit biologische processen, het gebruik van fossiele brandstoffen (CO2- en N2O-emissie) en de emissie van koolstofdioxide (CO2) door de daling van de bodemkoolstofvoorraad. De voornaamste bronnen van broeikasgassen op het veeteeltbedrijf zijn afkomstig van geproduceerde stalgassen en van de verbranding van fossiele brandstoffen. Ook het elektriciteitsverbruik zorgt voor een zekere CO2-productie ter hoogte van de elektriciteitscentrale. De grootste energieverbruikers zijn de verwarming en de verlichting van de stallen en de ventilatoren. Tabel 40 geeft de totale emissie in Vlaanderen weer aan broeikasgasemissie, alsook het aandeel van de veeteelt (VMM, 2010b). Tabel 40: Broeikasgasemissie in Vlaanderen en aandeel veeteeltsector (VMM, Lozingen in de lucht ) Vlaanderen Broeikasgasemissie (ton CO 2-equivalenten) Totale broeikasgasemissie veeteelt Totale broeikasgasemissie al de sectoren Bij deze effectgroep dient opgemerkt te worden dat ze zich niet op lokaal niveau afspeelt, maar eerder op regionaal niveau of zelfs continentaal of mondiaal niveau. Tijdens de opmaak van een milieueffectrapport voor een project zullen ze dus zelden tot nooit op een zinvolle manier gekwantificeerd worden. Wel kunnen de atmosferische emissies van het project gekaderd worden in de beleidsmatige context (bron: Richtlijnenboek discipline Lucht). Uit Tabel 40 kan afgeleid worden dat het aandeel van de veeteeltsector in 2009 ca. 7% bedraagt van de totale broeikasgasemissies in Vlaanderen Methodiek effectbepaling In wat volgt zal bijgevolg de emissie aan broeikasgassen door het bedrijf zelf ingeschat worden aan de hand van emissiefactoren die werden gepubliceerd in de IPCC Guidelines 96 en De jaarlijkse broeikasgasemissies ten gevolge van de veeteeltexploitatie wordt bepaald op basis van de vergunde dierenaantallen, het jaarlijkse verbruik aan fossiele brandstoffen en de van toepassing zijnde emissiefactoren voor methaan, lachgas en CO 2. Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 79/253

80 Eveneens wordt dieper ingegaan op het energieverbruik van het bedrijf, en de aanwending van hernieuwbare energiebronnen. De grootste energieverbruikers zijn hier de verlichting van de stallen, de ventilatoren, het voedersysteem en de warmteheaters. Het totale energieverbruik en de eigen productie wordt vergeleken met de CO 2-uitstoot van klassieke elektriciteitscentrales. Een echte beoordeling wordt hier niet aan gekoppeld. Er kunnen, indien nodig, bijkomende aanbevelingen gebeuren Referentiesituatie Methaanemissie Methaanemissie uit de stallen is een gevolg van methaanvergisting in zowel de dierlijke spijsvertering als in mestopslag. De methaanemissie per stal wordt bepaald door vermenigvuldiging van de dierenaantallen met de emissiefactoren voor methaan uit mestopslag en uit vertering (IPCC, Guidelines 96). Merk op dat de toepassing van ammoniakemissiearme stalsystemen niet in rekening gebracht werd inzake methaanemissie, dit omdat hierover geen meer gegevens gekend zijn. Mogelijks hebben deze ook een beperkend effect op de methaanemissie. Daarnaast komt ook methaan vrij bij de verbranding van fossiele brandstoffen. Voor de berekening van de methaanemissie wordt gebruik gemaakt van de emissiefactoren uit de 2006 IPCC Guidelines for National Greenhouse Gas Inventories. In onderstaande tabellen wordt de methaanemissie vanwege het houden van dieren en vanwege het gebruik van brandstoffen weergegeven in de huidig vergunde situatie. Tabel 41: Berekening methaanemissie uit de stallen bij bedrijf Vulsteke Stefaan in de huidige situatie Stalnr Dierplaats # dieren Emissiefactor CH 4 (kg/dier/j) verteringsproces Emissiefactor CH 4 (kg/dier/j) mestopslag Emissie CH 4 (kg/dier/j) verteringsproces Emissie CH 4 (kg/dier/j) mestopslag Stal 1 Andere varkens 616 1,5 17, Stal 2 Andere varkens 704 1,5 17, Stal 3 Andere varkens 568 1,5 17, Quarantaine Andere varkens 10 1,5 17, Stal 4+4A Guste en dragende zeugen 100 1,5 23, Andere varkens 444 1,5 17, Biggen < 10 weken 540 1,5 2, Stal 5 Beer 2 1,5 25, Kraamzeugen 80 1,5 23, Guste en dragende zeugen 120 1,5 23, Andere varkens 46 1,5 17, Stal 6 Biggen < 10 weken ,5 2, Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 80/253

81 Totaal (kg) Totaal (ton CO 2-equivalenten) Tabel 42: Berekening methaanemissie t.g.v. verbranding fossiele brandstoffen in de huidige situatie Jaarlijks verbruik brandstof (l) Energievoorraad (TJ) Emissiefactor CH 4 (kg/tj) (IPCC, 2066) CH 4-emissie (kg/jaar) CO 2- equivalenten (ton) l mazout 0,5 10 5,44 0, Lachgasemissie Eveneens inzake lachgasemissie wordt op basis van de door de VMM gehanteerde emissiefactoren (IPCC, 2006) een inschatting gemaakt van de totale lachgasemissie uit de stallen. Ook hier werd een eventuele reductie in emissie door toepassing van de ammoniakemissiearme stalsystemen niet in rekening gebracht. De emissies uit de stallen wordt eveneens weergegeven in Fout! Verwijzingsbron niet gevonden.. In onderstaande tabel wordt de berekening (met emissiefactoren uit IPCC, 2006) weergegeven van de lachgasemissie ten gevolge van de verbruiken aan brandstof. Tabel 43: Berekening lachgasemissie t.g.v. verbranding fossiele brandstoffen in huidige situatie Jaarlijks verbruik brandstof (l) Energievoorraad (TJ) Emissiefactor N 2O (kg/tj) (IPCC, 2006) N 2O-emissie (kg/jaar) CO 2- equivalenten (ton) l mazout 0,54 0,6 0,33 0, CO 2 -emissie Tabel 44: Berekening CO 2-emissie t.g.v. verbranding in de huidige situatie Jaarlijks verbruik brandstof (l) Energievoorraad (TJ) Emissiefactor CO 2 (kg/tj) (IPCC, 2066) CO 2-emissie (kg/jaar) l mazout 0,54 73,326 39, Nieuwe situatie Methaanemissie In onderstaande tabel wordt de totale CH4-emissie gekoppeld aan de dieren aanwezig op het bedrijf in de gewenste situatie weergegeven. Tabel 45: Berekening methaanemissie uit de stallen bij bedrijf Vulsteke Stefaan in de nieuwe situatie Stalnr Dierplaats # dieren Emissiefactor CH 4 (kg/dier/j) verteringsproces Emissiefactor CH 4 (kg/dier/j) mestopslag Emissie CH 4 (kg/dier/j) verteringsproces Emissie CH 4 (kg/dier/j) mestopslag Stal 1 Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 81/253

82 Andere varkens 616 1,5 17, Stal 2 Andere varkens 704 1,5 17, Stal 3 Andere varkens 568 1,5 17, Quarantaine Andere varkens 10 1,5 17, Stal 4+4A Guste en dragende zeugen 100 1,5 23, Andere varkens 444 1,5 17, Biggen < 10 weken 540 1,5 2, Stal 5 Beer 2 1,5 25, Kraamzeugen 80 1,5 23, Guste en dragende zeugen 120 1,5 23, Andere varkens 46 1,5 17, Stal 6 Biggen < 10 weken ,5 2, Stal 7 Andere varkens ,5 17, Totaal (kg) Totaal (ton CO 2-equivalenten) Het brandstofverbruik brengt eveneens een methaanemissie met zich mee. Er zijn geen wijzigingen t.o.v. de huidige situatie Lachgasemissie In de toekomstige situatie bedraagt de totale N2O-emissie gekoppeld aan de dieren aanwezig op het bedrijf Stefaan Vulsteke in totaal 101 kg N2O/jaar (~32 ton CO2-equivalenten). In de nieuwe situatie wordt er niet meer brandstof verbruikt, waardoor er niets wijzigt aan de lachgasemissie CO 2 -emissie Er wijzigt niets aan de huidige situatie Totale broeikasgasemissies In Tabel 46 wordt een overzicht gegeven van de totale broeikasgasemissies in de huidige en in de nieuwe situatie. Tabel 46: Totale broeikasgasemissie in de huidige en de nieuwe situatie Emissie uitgedrukt in ton CO 2- equivalenten Stal Huidige situatie Nieuwe situatie Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 82/253

83 CH 4-emissie per jaar t.g.v. verteringsprocessen en mestopslag N 2O-emissie per jaar t.g.v. mestopslag CH 4-emissie per jaar t.g.v. verbranding van fossiele brandstoffen N 2O-emissie per jaar t.g.v. verbranding van fossiele brandstoffen CO 2-emissie per jaar t.g.v. verbranding van fossiele brandstoffen 0,11 0,11 0,10 0,10 0,04 0,04 TOTAAL Door het voorliggende project neemt de totale broeikasgasemissie ten gevolge van het bedrijf toe met 445 ton CO 2-equivalenten. In Tabel 47 worden de cijfers voor Vlaanderen vergeleken met de emissie ten gevolge van voorliggend bedrijf. Tabel 47: Procentuele bijdrage bedrijf aan broeikasgasemissie in Vlaanderen t.g.v. veeteeltsector en overige sectoren Bijdrage in % Huidige situatie Nieuwe situatie Procentuele aandeel bedrijf t.o.v. veeteeltsector 0,03 0,04 Procentuele aandeel bedrijf t.o.v. alle sectoren in Vlaanderen 0,002 0, Energieverbruik en broeikasgassen In de huidige situatie bedraagt het elektriciteitsverbruik ongeveer kwh per jaar. In de toekomstige situatie zou dit toenemen tot ca kwh per jaar. Ook aan dit energieverbruik kan een zekere CO2-emissie gekoppeld worden. In klassieke elektriciteitscentrales gaat de productie van 1 kwh namelijk gepaard met ongeveer 0,687 kg CO2-uitstoot (bron: - emissies van klassieke elektriciteitscentrales in België). Door het zelf opwekken van duurzame energie, bv. d.m.v. zonnepanelen, kan het bedrijf bijdragen aan een beperking van de broeikasgassen. Algemeen geldt dat afhankelijk van de ondersteuningsmaatregelen waarvoor het bedrijf in aanmerking komt (hetgeen gekoppeld is aan het financiële statuut van het bedrijf), het plaatsen van zonnepanelen al dan niet economisch interessant is. De plaatsing van de zonnepanelen vergt eveneens een aanzienlijke startinvestering, de financiële draagkracht van het bedrijf dient voldoende groot te zijn om zulk een investering te kunnen realiseren. Wat de plaatsing van windturbines betreft, is het plaatsen van grote windturbines (diameter meter en met een vermogen > 1 MW) als financieel interessant te beschouwen. Kleinere turbines variëren in vermogen van 100 Watt tot 10 Kilowatt. Het bekomen van een vergunning voor een windturbine ligt nog steeds heel moeilijk. Het uitvoeren van een energieaudit is volgens expertinschatting economisch haalbaar voor alle veeteeltbedrijven. Hierdoor kan de bedrijfsleider een goed zicht bekomen op het energieverbruik op zijn bedrijf en kunnen veelal enkele besparende maatregelen doorgevoerd worden. Eveneens kan bij het uitvoeren van een energieaudit Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 83/253

84 aandacht besteed worden aan de mogelijkheid voor het bedrijf tot het duurzaam opwekken van energie. Tot op heden werd nog geen energieaudit uitgevoerd op het bedrijf SYNTHESE DISCIPLINE LUCHT Inzake de discipline lucht werd de impact van het bedrijf bekeken inzake geurhinder, stofhinder, ammoniakemissie en emissie broeikasgassen. In de huidige situatie gaat het bedrijf gepaard met: Een geuremissie van OU E/s. Deze geuremissie veroorzaakt samen met de emissies van andere bedrijven behorende tot dezelfde bronnencluster een negatief effect op 29 particuliere woningen (woningen horende bij bedrijven niet meegerekend), waarvan 6 in agrarisch gebied, 1 in gebied voor ambachtelijke bedrijven en kmo's en 22 in woongebied met landelijk karakter. De woning gelegen in ambachtelijke zone is de woning horende bij een groentenverwerkend bedrijf. Volgens de afstandsregels is er geen of verwaarloosbaar effect. De huidige PM10-emissie bedraagt 319 kg. In de huidige situatie is er voor PM10 geen enkele woning die een zeer belangrijke of belangrijke bijdrage ondervindt. Er is 1 woning die een beperkte bijdrage ondervindt met name tussen 1% en 3% van 31,3 µg/m³. Ook de eigen bedrijfswoning ondervindt een beperkte bijdrage. (maar effecten op eigen terrein vallen in feite buiten het beoordelingskader). De huidige PM2,5-emissie bedraagt 21 kg. Voor de PM2,5- concentraties ondervindt geen enkele woning een bijdrage (< 1% van 25 µg/m³). In de huidige situatie is er een ammoniakemissie van kg N H3/jaar. Voor de verzurende en vermestende impact van deze emissie, wordt verwezen naar de discipline Fauna en Flora. Een broeikasgasemissie (CH 4, N 2O en CO 2) van 1308 ton CO 2-equivalenten ten gevolge van de dieren en het verbranden van fossiele brandstoffen. Hiermee heeft het bedrijf een bijdrage van 0,002% van de CO 2-uitstoot in Vlaanderen. In de nieuwe situatie gaat het bedrijf gepaard met: Een geuremissie van OU E/s. De geuremissie in de gewenste situatie veroorzaakt samen met de emissies van andere bedrijven behorende tot dezelfde bronnencluster een negatief effect op 34 particuliere woningen, waarvan 7 in agrarisch gebied, 1 in ambachtelijke zone en 26 in woongebied met landelijk karakter. Dit zijn 5 bijkomende woningen tov de vergunde situatie. Volgens de afstandsregels is er geen of verwaarloosbaar effect. Er is een lichte stijging in in geurconcentraties vóór en na verandering voor de meest nabij gelegen woningen op clusterniveau. De stijgingen blijven beperkt tot 1 OUe/m³ als 98P. Er wordt aanbevolen om nog verdere milderende maatregelen te onderzoeken. Een jaarlijkse PM10-emissie van 340 kg ten gevolge van stalemissies. In de gewenste situatie is er voor PM10 geen enkele woning die een zeer belangrijke bijdrage of belangrijkde bijdrage ondervindt van het project van Vulsteke Stefaan. Er is 1 woning die een beperkte bijdrage ondervindt (tussen 1% en 3%) van de beoordelingswaarde Een jaarlijkse PM2,5-emissie van 24 kg ten gevolge van stalemissies. Voor de PM2,5- concentraties wordt geen relevante bijdrage verwacht ter hoogte van de woningen in de omgeving van het bedrijf. Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 84/253

85 Een ammoniakemissie van kg kg NH 3/jaar. Voor de verzurende en vermestende impact van deze emissie, wordt verwezen naar de discipline Fauna en Flora. Een broeikasgasemissie (CH 4, N 2O en CO 2) van ton ton CO 2-equivalenten ten gevolge van de dieren en het verbranden van fossiele brandstoffen. Hiermee heeft het bedrijf een bijdrage van 0,003% van de CO 2-uitstoot in Vlaanderen. Opmerking : ten aanzien van de hierboven opgenomen evaluatie dient aangegeven te worden dat de impact binnen de eigen bedrijfsgrens in feite niet dient beoordeeld te worden. Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 85/253

86 5.1.8 MILDERENDE MAATREGELEN Door het bedrijf genomen maatregelen Het bedrijf maakt in de huidige situatie reeds gebruik van het ammoniakemissiearme stalsystemen: - V-4.7. op stal 1 - V-1.5. op stal 4 en stal 6 - V-3.5. op stal 4 - S-1. op stal 5: een combiluchtwasser. Als geurbeïnvloedende maatregelen inzake voeder en voederwijze wordt in de BBT-studie het toedienen van meerfasenvoedering aangehaald. Doordat de voeders beter afgestemd zijn op de specifieke behoefte van de dieren, daalt de stikstofexcretie in de mest. Ook toediening van eiwitarm voeder heeft een significante reductie in de stikstofexcretie in de mest tot gevolg. Het bedrijf maakt gebruik van meerfasenvoeders met verlaagd fosforgehalte en ruw eiwitgehalte. Dit effect is niet meegenomen in de berekening van de geurconcentraties, De bekomen resultaten zijn dus een worst-case scenario. Stallen en/of mestopslagplaatsen dienen binnen de bedrijfslocatie zoveel als mogelijk gelokaliseerd te worden op plaatsen waar ze de minste hinder (o.a. geur) vormen voor het milieu en omwonenden. Optimale lokalisatie is onderdeel van een goede bedrijfsvoering. Globaal genomen kan optimaliseren binnen de bedrijfslocatie als technisch haalbaar beschouwd worden voor alle nieuwe stallen en/of nieuwe mestopslagplaatsen. Bij het vullen van de silo s wordt gebruik gemaakt van stofzakken. De stallen worden op regelmatige basis intensief gereinigd. Dit resulteert in een beperking van de geuremissie. Voederverliezen in de stal worden beperkt door het regelmatig controleren van de voedersystemen en het verwijderen van gemorst voeder. Verder zijn er ook anti-morsbakken geïnstalleerd. Het aantal transporten op het bedrijf wordt geoptimaliseerd, waardoor stofopwaaiing, slijtage emissies en emissies van verbrandingsgassen door het verbruik van mazout wordt beperkt. Het bedrijfsterrein wordt zo goed als kan proper en stofvrij gehouden. Er is reeds een groenscherm aanwezig ten noorden van het bedrijf. Daar zijn fruitbomen en knotwilgen aangeplant Door het bedrijf geplande maatregelen De nieuwe vleesvarkensstal zal conform de ter zake geldende wetgeving uitgerust worden als ammoniakemissie-arme stal. De vleesvarkensstal aangesloten worden op een gecombineerd luchtwassysteem met een ammoniakreductie van 70% Verdere mogelijkheden of aanbevelingen Gezien de geurimpact op een aantal woningen in de omgeving, dringen verdere milderende maatregelen zich op. Er wordt voor geopteerd om de mestverblijftijd in de bestaande vleesvarkensstallen te beperken. Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 86/253

87 Volgens de Omzendbrief LNE 2012/1 wordt een inschattingscoëfficiiënt van 10% toegekend aan deze maatregel. Door toepassing van deze milderende maatregel is voldaan aan het nieuwe maatregelenkader van LNE. Woning 5 wordt buiten beschouwing gelaten, gezien woning 5 behoort tot het groenteverwerkend bedrijf dat als gelijkaardig aan de landbouw kan beschouwd worden. Tabel 48: Geuremissie in de nieuwe situatie met toepassing van milderende maatregelen volgens Omzendbrief 2012/1 voor de bestaande traditionele vleesvarkensstallen Nieuwe situatie Geuremissie Stal Andere varkens AEA V , Stal Andere varkens Traditioneel+10% , Stal Andere varkens Traditioneel+10% , Quarantaine 263 Andere varkens Traditioneel+10% 10 26,3 263 Stal Guste en dragende zeugen AEA V , Andere varkens AEA V , Biggen < 10 weken AEA V , Stal Beer S ,8 46 Kraamzeugen S , Guste en dragende zeugen S , Andere varkens S ,7 538 Stal Biggen < 10 weken AEA V , Stal Andere varkens S , Totaal Tabel 49: Gedetailleerd overzicht van de geurconcentraties in de cluster (OUe/m³) als 98P voor de huidige en de geplande situatie ter hoogte van de dichtstbijzijnde woningen Geurconcentratie (OUe/m³) als 98P op clusterniveau Woning Ligging Vergunde toestand Nieuwe toestand Nieuwe toestand met milderende maatregel 1 woning Agrarisch gebied 48,6 48,8 48,6 2 woning Agrarisch gebied 49,4 49,4 49,4 3 woning* Agrarisch gebied 18,9 19,8 19,3 4 woning* Agrarisch gebied 21,0 21,8 21,0 5 woning* Agrarisch gebied 25,4 25,9 24,7 6 woning Agrarisch gebied 15,5 16,1 15,4 7 woning Agrarisch gebied 9,3 10,1 9,6 8 woning Woongebied met landelijk karakter 5,4 5,8 5,5 9 woning Woongebied met landelijk karakter 5,3 5,8 5,5 10 woning Woongebied met landelijk karakter 8,3 8,5 8,4 11 woning Woongebied met landelijk karakter 7,8 8,4 8,1 Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 87/253

88 Tabel 50: Gedetailleerd overzicht van de geurimpact veroorzaakt door het bedrijf van Stefaan Vulsteke (OUe/m³) als 98P voor de huidige en de geplande situatie (individuele benadering) Individuele geurconcentratie (OUe/m³) als 98P Woning Ligging Vergunde toestand Nieuwe toestand Nieuwe toestand met milderende maatregel 1 woning Agrarisch gebied 13,7 15,9 14,2 2 woning Agrarisch gebied 14,2 15,3 14,7 3 woning* Agrarisch gebied 14,4 15,2 14,9 4 woning* Agrarisch gebied 19,6 20,5 19,4 5 woning* Agrarisch gebied 23,7 25,7 24,4 6 woning Agrarisch gebied 13,8 15,5 14,3 7 woning Agrarisch gebied 8,6 9,5 9 8 woning Woongebied met landelijk karakter 4,5 5,2 4,9 9 woning Woongebied met landelijk karakter 4,8 5,3 5,1 10 woning Woongebied met landelijk karakter 5,4 5,8 5,6 11 woning Woongebied met landelijk karakter 5,3 5,5 5,4 Er dient ook nog vermeld te worden dat er voor de bestaande combiluchtwasser gerekend werd met 60% geurreductie (cfr. vergunning dd. 08/11/2012), terwijl er volgens de geactualiseerde emissiefactoren mag gerekend worden met 70% geurreductie. Onderzoek naar mogelijkheden voor reductie geurhinder In Nederland werd er in 2003 een meetcampagne uitgevoerd om de invloed van een landschapselement (windsingel) op de verspreiding van emissies (in eerste instantie voornamelijk ammoniak) uit een varkenshouderij na te gaan (Van Dijk et al., 2004). Deze meetcampagne werd uitgevoerd bij een vleesvarkenshouderij met ruim dierplaatsen. Aan de oostzijde van het stallencomplex lag op ca. 20 m afstand van de dichtstbijzijnde stal een vrij uniforme windsingel. De situering is zo, dat bij wind uit zuidwestelijke tot westelijke richting de emissiepluim vanuit de stal grotendeels door en over de windsingel verspreid werd. De begroeiing in de meetcampagne bestond uit loofbomen (acacia, zomereik en berk) met struiken. De hoogte van de windsingel was ca m, en de breedte ca Als gevolg van deze Nederlandse meetcampagne werd onderzocht op welke manier landschapselementen in staat zijn om de impact van de emissies te verminderen (Van Dijk et al., 2005). Hieruit bleek dat landschapselementen zoals windsingels een fysiek obstakel vormen voor de verspreiding van stoffen en deeltjes in de atmosfeer. Het effect wordt voornamelijk bepaald door twee elkaar tegenwerkende processen: verhoogde depositie en snelheidsdemping. De resultaten uit het Nederlandse onderzoek laten zien dat een windsingel op korte afstand van een stal de ongewenste verspreiding van ammoniak, maar ook van andere agrarische emissies zoals fijn stof en geur tegengaat en dat de bomen in de windsingel een deel van de stikstof opnemen vanuit de lucht. De geurreductie door een windsingel zal op twee manieren gebeuren. Enerzijds zal geur (die zich als gas verspreidt) als gevolg van de extra turbulentie die ontstaat door de beplanting, worden gemengd en verdund met hogere luchtlagen waardoor de geurbelasting op leefniveau afneemt. Anderzijds zullen geurpartikels die geadsorbeerd worden aan stofdeeltjes gedeeltelijk door de beplanting worden gecapteerd (Van Dijk et al., 2005). Het windbrekend effect, waardoor een lagere dispersie optreedt, veroorzaakt echter een tegenovergesteld effect, en zal het verdunnend effect beperken. Hierdoor wordt de positieve impact van de hierboven vermelde elementen gedeeltelijk teniet gedaan. Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 88/253

89 Ook aan de universiteit van McGill in Canada loopt momenteel eveneens een project naar het effect van natuurlijke windsingels op de verspreiding en het terugdringen van geur. Hieruit blijkt dat windsingels moeten bestaan uit minimum 2 rijen bomen of struiken, met variabele hoogtes, geplaatst loodrecht op de meest overheersende windrichting. Zij vermelden dat hoge barrières rond bvb. mestopslagplaatsen voor een geurreductie kunnen zorgen van 26 tot 92% aan de windluwe zijde (Bradshaw, 2003). Mogelijke milderende maatregelen voor het bedrijf Stefaan Vulsteke De aanwezige groenelementen dienen dus zeker behouden te blijven en kunnen mogelijks verder uitgebouwd worden. Een positief effect hiervan kan zeker verwacht worden. Bij de modellering werd geen rekening gehouden met de groenelementen, zodat dit als een worst-case scenario beschouwd kan worden. Mogelijkheden voor reductie van broeikasgasemissies Aanbevolen wordt om op het bedrijf een energieaudit te laten uitvoeren, opdat een goed zicht zou bekomen worden op het energieverbruik. Via zo n audit kunnen veelal enkele besparende maatregelen doorgevoerd worden. Eveneens kan bij het uitvoeren van een energieaudit aandacht besteed worden aan de mogelijkheid voor het bedrijf tot het duurzaam opwekken van energie. Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 89/253

90 5.2 WATER AFBAKENING STUDIEGEBIED Inhoudelijke afbakening Bij de discipline water wordt de impact beoordeeld ten aanzien van: Grondwater Oppervlaktewater Afvalwater, hemelwater Effecten ten aanzien van zowel kwantiteit als kwaliteit worden hierbij beoordeeld Geografische afbakening Grondwater Bij de afbakening van het studiegebied wordt ruim aandacht besteed aan de beschrijving van de grondwaterkwetsbaarheid, de watervoerende lagen en eventuele andere grondwaterwinningen in de ruime omgeving van het bedrijf. Deze omschrijving omvat aldus het eigenlijke projectgebied en de ruimere omgeving. Oppervlaktewater Het studiegebied beperkt zich tot de oppervlaktewateren die rechtstreeks kunnen beïnvloed worden door het project, meer bepaald door verontreiniging van oppervlaktewater door vermesting, door gebruik van reinigings- en ontsmettingsmiddelen, eventueel lekkage, Hemelwater Enkel het hemelwater dat op de huidige en toekomstige verhardingen valt wordt beoordeeld. Het geografisch studiegebied beperkt zich dan ook enkel tot deze oppervlakten en de locatie van de hemelwateropslag TOELICHTING GEGEVENSGEBRUIK Voornaamste bronnen: Gegevens vergunde grondwaterwinningen, grondwaterkwetsbaarheidskaart en boorrapporten ( Ligging waterwingebieden en beschermingszones ( Ontwikkeling van een lokaal axi-symmetrisch model op basis van de HCOV kartering ter ondersteuning van de adviesverlening van grondwaterwinningen (Lebbe & Vandenbohede, 2004) Grondwater in Vlaanderen: Het Centraal Vlaams Systeem (VMM, 2008) Grondwaterbeheer in Vlaanderen Het onzichtbare water doorgrond (Anoniem, 2006) Informatie per waterlichaam (Geoloket VMM) Zoneringsplannen (Geoloket VMM) Watertoetskaarten ( BBT-studie 'Veeteelt ' (Vito, 2006) Waterwegwijzer voor de veehouderij (VMM, 2001) Opbouw van een Vlaams Grondwatervoedingsmodel. (Meyus et al., 2004) VHA-bestanden: digitale vectoriële bestanden van de Vlaamse Hydrografische Atlas ( Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 90/253

91 Gegevens meetpunten VMM: (link geoloket) GRONDWATER Methodiek Methodiek analyse referentiesituatie De grondwaterkwetsbaarheidskaarten van Vlaanderen geven de risicograad aan van verontreiniging van het grondwater in de bovenste watervoerende laag door stoffen die van het aardoppervlakte de bodem in dringen. Als watervoerende laag worden de verzadigde zones met voldoende dikte en uitbreiding beschouwd, die waterwinning op een economisch verantwoorde wijze toelaten. Verdergaand op de beschrijving van de geologie (bodem) wordt de hydrogeologie besproken. De hydrogeologische informatie wordt verkregen uit de grondwaterkwetsbaarheidskaarten opgesteld door Vlaanderen en de Geologische kaart. Hierbij wordt nagegaan waar zich de eerste watervoerende lagen bevinden en in welke mate deze eventueel worden afgeschermd door bovenliggende formaties (doorlaatbaarheid van de verschillende lagen, grondwaterkwetsbaarheid ). Verder worden de openbare drinkwatervoorzieningen en/of grondwaterwinningen die zich bevinden in het studiegebied, alsook de eventuele winningen van het bedrijf zelf, beschreven en gesitueerd Methodiek effectbepaling - analyse geplande situatie Bij de beoordeling van de effecten in de huidige situatie worden de effecten beoordeeld van de vergunde situatie. Bij de beoordeling van de effecten in de geplande situatie worden de gecumuleerde effecten van de huidige vergunde situatie + de geplande uitbreiding beoordeeld. Bij deze beoordeling worden de effecten in feite dan ook vergeleken t.o.v. de situatie waarbij er geen exploitatie is. Waterhuishouding Verstoring grondwater: bronbemaling tijdens de geplande aanlegfase Op basis van de diepte van de grondwatertafel ter hoogte van de bedrijfslocatie en van de noodzakelijk geachte bouwdiepte, wordt berekend hoe groot de grondwaterstanddaling dient te zijn. De invloedsstraal van de bemaling R kan berekend worden met de formule van Sichardt: met: s = de gewenste grondwaterstanddaling K = doorlaatbaarheidcoëfficiënt (m/s) Verstoring grondwater ten gevolge van bedrijfsuitbating De grondwaterwinning pompt water uit het grondwaterlichaam CVS_0800_GWL_1, wat algemeen als freatisch wordt beschouwd. In principe is de formule van Theis ontwikkeld voor gespannen lagen. Hydraulisch gezien kan Theis niet toegepast worden bij freatische lagen aangezien de verzadigde dikte van een freatische aquifer niet steeds constant is wanneer je pompt. Maar vanuit praktisch oogpunt is het te overwegen. Jacob (1950) toonde aan dat de formule ook toepasbaar is in freatische lagen indien de grondwatertafeldaling relatief klein is ten opzichte van de verzadigde dikte van de watervoerende laag (Ritzema, 1994). In dat geval wordt de elastische Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 91/253

92 bergingscoëfficient S bepaald als de bergingscoëfficiënt bij de watertafel (S 0) en 'D' de hoogte van de watertafel ten opzichte van de ondoorlatende basis. De invloedsstraal, berekend met de formule van Theis ligt steeds op oneindig. Er wordt dus nooit een evenwicht bereikt. Praktisch gezien moet er bij toepassing van Theis een bepaalde tijd gekozen worden waarvoor verondersteld wordt dat er een evenwicht is bereikt. Aangezien de pompen van een grondwaterwinning op een landbouwbedrijf slechts een paar uur per dag in werking zijn, wordt deze werkingsduur gekozen. De formule van Theis bepaalt op basis van de bodemkarakteristieken (dikte aquifer, doorlaatbaarheid, etc.) en het debiet van de pomp de invloedskegel: Met: s = de grondwatertafeldaling op r meter van de winningsput (m) Q K D KD = het pompdebiet per put( m³/dag) = doorlaatbaarheidscoëfficient (m/dag) = dikte van het aquifer (m) = transmissiviteit van de formatie (m²/dag) W(u) = u = S t = S 0 (met S 0= elastiche bergingscoëfficiënt (1/m)) bij de watertafel) = tijd sinds het begin van pompen (dag) De invloedsstraal R, is de straal waarbij vanaf deze afstand geen invloed meer waar te nemen is op de grondwaterstand. In praktijk stijgt de afpompingskegel heel snel, om dan uiteindelijk heel traag toe te nemen op lange afstand van de boorput. In praktijk wordt daarom eerder gerekend met een straal, waarop s (de daling van de watertafel) 10 cm bedraagt. De invloed van de onttrekking op de grondwaterpeilen in de omgeving van het bedrijf en/of in het studiegebied wordt bepaald, alsook de daling van de grondwatertafel ter hoogte van naburige grondwaterwinningen. In Tabel 51 wordt het significantiekader ter beoordeling van de onttrekking van grondwater op de omgeving weergegeven. Tabel 51: Significantiekader ter beoordeling van de ontrekking van grondwater op de omgeving Toetsing Afstand waarop een daling van de watertafel van 10 cm < of = 10 % van de afstand van de dichtste bedrijfsvreemde grondwaterwinning/groengebied Afstand waarop een daling van de watertafel van 10 cm > 10 % en < of = 30 % van de afstand van de dichtste bedrijfsvreemde grondwaterwinning/groengebied Afstand waarop een daling van de watertafel van 10 cm > 30 % en < of = 100 % van de afstand van de dichtste bedrijfsvreemde grondwaterwinning/groengebied Beoordeling Geen of verwaarloosbaar effect Gering negatief effect Matig negatief effect Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 92/253

93 Afstand waarop een daling van de watertafel van 10 cm > afstand van de dichtste bedrijfsvreemde grondwaterwinning/groengebied Negatief effect De verdrogingseffecten in de oppervlakkige bodem worden, indien relevant, onder de discipline Fauna & Flora beschouwd. Waterkwaliteit Door grondwaterwinning kan verandering in de waterkwaliteit in het waterlichaam optreden afhankelijk van de oorsprong van het voedingswater van het waterlichaam en eventuele bodemverontreiniging. Verontreiniging op een veeteeltbedrijf kan ontstaan door calamiteiten bij: de opslag van gevaarlijke producten (vb brandstoffen, reinigings- en ontsmettingsmiddelen, ongediertebestrijdingsmiddelen) de opslag van afvalwater (bvb reinigingswater, spuiwater) de opslag van mest De beoordeling gebeurt op basis van het al dan niet aanwezig zijn van een beveiligde opslag en op basis van het gebruik van erkende producten (als reinigings- en bestrijdingsmiddelen). Het gebruik van erkende producten kan namelijk de ernst van de gevolgen van eventuele calamiteiten verminderen. In Tabel 52 wordt het significantiekader ter beoordeling van de waterkwaliteit weergegeven. Tabel 52: Significantiekader ter beoordeling van de waterkwaliteit Toetsing Beoordeling Geen opslag van gevaarlijke producten Geen of verwaarloosbaar effect Geen opslag van bedrijfsafvalwater Geen mestopslag en geen grondwaterwinning Opslag van gevaarlijke producten, voldaan aan de VLAREM-wetgeving en periodieke controle, gebruik van erkende producten Gering negatief effect Opslag van bedrijfsafvalwater, uitrijden van bedrijfsafvalwater op bedrijfseigen percelen volgens de bepalingen van het Mestdecreet Mestopslag en grondwaterwinning conform Vlarem II, peilputten aanwezig met periodieke controle of peilputten niet vereist Opslag van gevaarlijke producten, voldaan aan de VLAREM-wetgeving maar geen periodieke controle, gebruik van erkende producten Matig negatief effect Opslag van bedrijfsafvalwater, uitrijden van afvalwater op bedrijfseigen percelen niet volgens de bepalingen van het Mestdecreet Mestopslag en grondwaterwinning conform Vlarem II, peilputten aanwezig maar geen periodieke controle Opslag van gevaarlijke producten, niet voldaan aan de VLAREMwetgeving, gebruik van niet erkende producten Negatief effect Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 93/253

94 Lozing van bedrijfsafvalwater in oppervlaktewater Mestopslag en grondwaterwinning niet conform Vlarem II, geen peilputten aanwezig Analyse van de referentiesituatie De grondwaterkwetsbaarheidskaart geeft het studiegebied aan als zijnde Cc weinig kwetsbaar. De eerste watervoerende laag is van het quartair. Het wordt weinig kwetsbaar genoemd omdat de deklaag kleiig is en de dikte van de onverzadigde zone groter dan 10 meter is. De deklaag is kleiig. Ter hoogte van het bestaande bedrijf zijn er matig droge tot natte lemige zandgronden en lichte zandleem gronden (Sch, Sdp en Php). De bestaande stallen staan op matig droge en matig natte lemige zandgronden (Sch en Sdp). De nieuw te bouwen stal komt op matig droge lemige zandgrond (Sch). Aan de matig droge en matig natte bodems wordt respectievelijk een gemiddelde grondwaterstand schommelend tussen 70 en 160 en tussen 40 en 130 cm-mv (cm onder maaiveldniveau) gekoppeld. De exploitant beschikt over 3 bedrijfseigen grondwaterwinningen in het Ieperiaan aquifer (HCOV 0800): 1 boorput met een diepte van 12 m-mv met een jaarlijks debiet van m³/j (20 m³/d) en 2 vijvers met een diepte van 6 m-mv met een debiet van m³/j (30 m³/d). In de toekomst zal er uit de boorput m³/j of 26 m³/d gepompt worden. Uit de vijvers zal maximaal eenzelfde debiet opgepompt worden. In het rapport Grondwater in Vlaanderen Het Centraal Vlaams Systeem (VMM, 2008) wordt er voor het Ieperiaan aquiver een gemiddelde doorlatendheid van 0,03 tot 1,5 m/dag en een dikte van 0-35 m vermeld. In het rapport 'Grondwaterbeheer in Vlaanderen - Het onzichtbare water doorgrond' (Anoniem, 2006) wordt het grondwaterlichaam CVS_0800_GWL_1 gekarakteriseerd door een maximale dikte van 30 m, een doorlatendheid van 0,04-1,5 m/dag en een transmissiviteit van 0,3-10 m²/dag. Lebbe & Vandenbohede (2004) vermelden een horizontale doorlatendheid van 0,8 m/dag en een bergingscoëfficiënt nabij de watertafel S 0 van 0,08 m³/m². Op basis van de watertoetskaart zijn de percelen waarop de bestaande stallen en de nieuw te bouwen stal komt, gelegen in niet overstromingsgevoelig, matig gevoelig voor grondwaterstroming en infiltratiegevoelig. In het studiegebied bevinden zich geen winningen voor openbare drinkwatervoorziening. In een straal van 1 km (Tabel 53) rond het bedrijf bevinden zich nog 15 vergunde grondwaterwinningen waarvan allemaal in het Quartair of Ieperiaan aquifer. De dichtste bedrijfsvreemde grondwaterwinning is deze in de Galgestraat 6 op ongeveer 250 m ten zuidoosten van de bestaande boorput en 160 m ten opzicht van de bestaande vijver van het bedrijf. De vijver is immers gelegen op 90 m ten zuidoosten van de boorput. De grondwaterwinningen van het bedrijf vertegenwoordigen samen in de vergunde situatie 8,3 % en in de nieuwe situatie 10 % van de vergunde hoeveelheden in het studiegebied. Vijver 2 (X: 55413; Y: ) bevindt zich op 980 m van de bestaande boorput en 1070 m van de bestaande vijver op het bedrijf. De dichtste bedrijfsvreemde grondwaterwinning is deze in de Zandstraat 3 op ongeveer 205 m van de vijver. In een straal van 1 km (Tabel 54) rond de vijver bevinden zich 14 vergunde grondwaterwinningen waarvan een aantal dezelfde zijn als in Tabel 53. De vijver vertegenwoordigt zowel in de vergunde als toekomstige situatie 7,5 % van de vergunde hoeveelheden in het studiegebied. Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 94/253

95 Tabel 53: Vergunde grondwaterwinningen binnen een straal van 1 km rond het bedrijf Diersoort Adres X Y Diepte Aquifer- Vergund Vergund (m-mv) code dagdebiet jaardebiet (m³) (m³) Veeteelt Iepersestraat veeteelt Vervaardiging van dakpannen Hoogledestraat Veeteelt Amersveldestraat Varkenshouderij Galgestraat Varkenshouderij Galgestraat Landbouw, jacht en aanverwant Amersveldestraat Varkenshouderij Rundveehouderij Landbouw, jacht en aanverwant Zandstraat Rundveehouderij veeteelt Amersveldestraat bouwnijverheid Hoogledestraat Afvalwater- en afvalverzameling Staatsbaan Tabel 54: Vergunde grondwaterwinningen binnen een straal van 1 km rond de vijver Diersoort Adres X Y Diepte Aquifer- Vergund Vergund (m-mv) code dagdebiet jaardebiet (m³) (m³) Landbouw Veeteelt Amersveldstraat Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 95/253

96 Varkenshouderij Galgestraat Amersveldstraat Akkerbouw en tuinbouw Gemengd landbouwbedrijf Landbouw, jacht en aanverwant Zandstraat Landbouw, jacht en aanverwant Zandstraat veeteelt veeteelt Amersveldstraat varkenshouderij Landbouw, jacht en aanverwant Amversveldstraat Gemengd landbouwbedrijf Groenestraat 13d rundveehouderij Jan Mioenstraat De effecten die zich voordoen bij de huidige exploitatie worden, om onnodige herhalingen te vermijden, opgenomen bij de bespreking van de effectinschatting en de analyse van de geplande situatie. Op deze wijze komt onmiddellijk het verschil tussen de effecten in de huidige en de geplande situatie duidelijk tot uiting Effectbepaling - Analyse van de geplande situatie Hierbij wordt een effectvoorspelling en beoordeling gedaan van de geplande situatie t.o.v. de referentietoestand. Wat betreft de waterhuishouding wordt het effect van de verstoring van grondwater bestudeerd en wat betreft de grondwaterkwaliteit worden de bronnen van bodem- en grondwaterverontreiniging besproken. Waterhuishouding Verstoring grondwater: bronbemaling tijdens de geplande aanlegfase De nieuw te bouwen vleesvarkensstal wordt volledig onderkelderd. De onderkant van de mestkelder komt op 1,2 m-mv. Hiervoor wordt de grond tot op 1,35 m uitgegraven. De nieuwbouw komt op een matig droge lemige zandbodem. Enkel bij een hoge grondwatertafel zal er bronbemaling noodzakelijk zijn. Indien bemaald wordt, dan zal dit voor maximum 2 maanden zijn en dit gedurende 24 uur/dag met een droogzuigpomp van 3 m³/u. Er zal maximaal Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 96/253

97 4.320 m³ bemaald worden in deze periode (retourbemaling). Het bemalingwater infiltreert naast de stal in de grond. Aan de hand van de indicatieve gegevens inzake grondwaterpeilen in het studiegebied en op basis van de geplande diepte van de mestkelder kan de te verwachten verlagingsdiepte (= diepte waarover het grondwater verlaagd dient te worden door bemaling) bepaald worden. indicatieve huidige grondwaterdiepte: drainageklasse c, diepte grondwater: 0,70-1,60 m-mv onderkant mestkelder: 0 m-mv: 1,20 m-mv vereiste zone tussen onderkant mestkelder en grondwatertafel: 0,50 m de verlagingsdiepte bedraagt in de worstcase : 1,00 m (bij de hoogste grondwaterstand) Op basis van de bepaalde verlagingsdiepte kan met de formule van Sichardt de invloedssfeer van de bemaling met verlaging van het grondwaterpeil t.o.v. de afstand tot de bouwput en het bemalingdebiet berekend worden. Bij de berekening worden volgende aannames gedaan: Er wordt uitgegaan van een doorlatendheidscoëfficiënt K van 1, m/s (Meyus et al., 2004) voor een lemige zandbodemtextuur Er wordt rekening gehouden met de hoogste grondwaterstand van 0,70 m onder het maaiveld (worstcase-senario) Op basis van bovenstaande gegevens is er in de aanlegfase een invloedsstraal van bemaling van 12 m. De invloedssfeer van de bemaling reikt tot binnen het bedrijfsterrein zelf. Binnen deze straal liggen geen bedrijfsvreemde grondwaterwinningen. Gezien de korte bemalingsduur, het voorzien van infiltratie van het bemalingswater en het beperkte debiet wordt er geen of verwaarloosbaar effect verwacht. Verstoring grondwater ten gevolge van bedrijfsuitbating Grondwater In de huidige situatie is er een vergunning voor het oppompen van m³/j (20 m³/d) uit de bestaande boorput op een diepte van 12 m-mv. In de toekomstige situatie wordt m³/j (26 m³/d) uit deze winning gepompt. Hieruit wordt gepompt met een pomp met pompcapaciteit van 2,5 m³/u. Er is ook een vergunning om m³/j (30 m³/d) uit een vijver bij het bedrijf en een vergunning van m³/j (30 m³/d) uit vijver 2 (verderaf van het bedrijf) op te pompen. Uit beide winningen wordt in de vergunde toestand evenveel opgepompt als in de toekomstige situatie. Beide vijvers hebben een diepte van 6 m-m. Er wordt gepompt met een pomp met pompcapaciteit van 30 m³/u. De formule van Theis bepaalt op basis van de bodemkarakteristieken (dikte aquifer, doorlaatbaarheid, etc.) en het debiet van de pomp de invloedskegel: Rekening houdende met voor de boorput Q = 20 m³/d (vergunde situatie); 26 m³/d (nieuwe situatie) Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 97/253

98 K = 0,8 m/dag (Lebbe en Vandenbohede, 2004) D = 30 m (Anonym, 2006) S 0 = 0,08 m³/m² (Lebbe en Vandenbohede, 2004) t = 8 u (huidige situatie); 10,4 u (toekomstige situatie) Rekening houdende met voor de vijvers Q = 30 m³/d (huidige en toekomstige situatie voor beide vijvers) K = 0,8 m/dag (Lebbe en Vandenbohede, 2004) D = 30 m (Anonym, 2006) S 0 = 0,08 m³/m² (Lebbe en Vandenbohede, 2004) t = 1 u (huidige en toekomstige situatie voor beide vijvers) Voor de bestaande boorput van 12 m diepte wordt er in de huidige en in de toekomstige situatie respectievelijk een daling van de watertafel van 10 cm bereikt op 15 m en 17 m. Voor de vijvers van 6 m diep wordt er zowel in de huidige als toekomstige situatie een daling van de watertafel van 10 cm bereikt op ongeveer 10 m. Binnen deze afstand bevinden zich geen groengebieden (geen groengebieden in een straal van m). Op de groengebieden worden er geen relevante effecten van de grondwaterwinningen veroorzaakt. De dichtste bedrijfsvreemde grondwaterwinning bevindt zich volgens DOV Bodemverkenner ( op 250 m (Galgestraat 6) van de boorput en van de vijver op het bedrijf en op 205 m (Zandstraat 3) van de verderaf gelegen vijver 2. De boorput is gelegen op 90 m van de vijver 1 op het bedrijf. Alle 3 de winningen veroorzaken zowel in de huidige als de toekomstige situatie geen of verwaarsloosbaar effect op de dichtste naburige bedrijfsvreemde grondwaterwinning. Grondwaterkwaliteit Opslag van gevaarlijke producten fossiele brandstoffen Momenteel staan er 3 bovengrondse dubbelwandige mazouttank: l, l en l (in vervanging van de tank van l). Er is ook een bovengrondse enkelwandige ingekuipte tank voor de opslag van l mazout. Alle tanken zijn nog niet gekeurd. Door het ontbreken van de keuringsattesten wordt de huidige situatie beschouwd als matig negatief effect. De keuringen worden op korte termijn uitgevoerd. Van zodra de keuringsattesten beschikbaar zijn, wordt de toekomstige situatie beschouwd als een gering negatief effect. reinigings- en ontsmettingsmiddelen Na iedere ronde worden de varkensstallen eerst droog gereinigd. Daarna wordt steeds een natte reiniging uitgevoerd. Dit gebeurt met een inweekschuimproduct. Na de nodige inweektijd worden de stallen onder hoge druk schoon gespoten en ontsmet. Het reinigingswater van de stallen komt terecht in de mestkelders en wordt samen met de mest uitgevoerd. Er wordt enkel gebruik gemaakt van erkende producten. De huidige en toekomstige situatie wordt beoordeeld als een gering negatief effect. opslag gewasbeschermingsmiddelen Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 98/253

99 De fytoproducten worden opgeslagen in een fytolokaal dat gekeurd werd. Om de fytoproducten toe te passen, beschikt de exploitant over een fytolicentie. Er wordt enkel gebruik gemaakt van erkende producten. In de toekomstige situatie wordt op dezelfde manier gewerkt. Dit wordt beoordeeld als een gering negatief effect. ongediertebestrijdingsmiddelen Ongediertebestrijding wordt uitgevoerd door een extern bedrijf, die gebruik maakt van erkende producten, die worden bijgehouden in een register. In de toekomstige situatie zal op het bedrijf dezelfde werkwijze gevolgd worden. Dit wordt beschouwd als een gering negatief effect. (Ondergrondse) opslag van afvalwater spuiwater van de luchtwasser In de huidige situatie wordt het spuiwater van de luchtwasser bij stal 5, 400 m³/j volgens de technische fiche, opgevangen in de aparte opslag van 45 m³ en overgepompt in de mestkelders om dan op het land uit te spreiden volgens het mestdecreet (gezien het stikstofgehalte aanwezig in spuiwater, wordt deze als een meststof beschouwd). In de toekomstige situatie wordt het spuiwater van de nieuw te plaatsen biologische luchtwasser, nl 492 m³/j (volgens de technische fiche) op dezelfde manier opgevangen en uitgevoerd. Zowel de huidige als de toekomstige situatie wordt beoordeeld als gering negatief effect reinigingswater stallen Het reinigingswater van de varkenstallen wordt in de huidige situtatie opgevangen in de mestkelders en wordt samen met de mest afgevoerd. Dit blijft zo in de toekomst. In de vergunde situatie wordt er 561 m³/j reinigingswater opgevangen in de ondergrondse mestkelder. In de nieuwe situatie wordt er 692 m³/j reingingswater opgevangen in de ondergrondse mestkelder. Zowel in de huidige als de geplande situatie wordt door de voldoende opslagcapaciteit uitgegaan van een gering negatief effect. Opslag van mest varkensmest De varkens aanwezig op het bedrijf worden gehuisvest in stallen met onderliggende mestkelders. Deze stalvoorzieningen zijn lekdicht uitgerust, zodat verontreiniging van grondwater of bodem vermeden wordt. Vlarem II art schrijft een minimale mestopslagcapaciteit voor mengmest van 9 maanden voor. Aan deze bepalingen is eveneens voldaan als er kan aangetoond worden dat er op een andere reglementaire manier gedurende de beschouwde periode geen mest op cultuurgrond wordt aanbebracht. In de vergunde situatie dient er m³ mengmest gestockeerd te kunnen worden. Samen met de opslag van 9 maanden reinigingswater van 421 m³ (561 m³/j x 9/12) en 9 maanden spuiwater 300 m³ (400 m³/j x 9/12)is dit m³. In de ondergrondse mestkelders kan er m³ opgeslagen worden waardoor er voldoende opslagcapaciteit is om de mest gedurende een gans jaar te stockeren. In de nieuwe situatie dient er m³ mengmest en 519 m³ reinigingswater en 669 m² spuiwater opgevangen te kunnen worden. Aangezien er een opslagcapaciteit van m³ beschikbaar is, is dit ruimschoots voldoende om de geproduceerde m³ mest te stockeren. Het bedrijf voldoet bijgevolg ruim aan de vereiste opslagcapaciteiten (zowel in de huidige als toekomstige situatie (cfr. onderstaande Tabel 55 en Tabel 56). Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 99/253

100 Tabel 55: Vereiste mestopslag in de huidige situatie DIERSOORT Aantal Mengmest dieren 6 maand m³/dierpl totaal 6 maand totaal 9 maand Varkens, stallen niet ingestrooid Kraamhokken 80 2, Drachtige en lege zeugen + beren Jonge zeugen Biggen <10 weken , Biggen weken 0,4 0 0 Vleesv > 10 w, gn waterbesparing 0,8 0 0 Vleesv > 10 w, waterbesparing ,6 1138,8 1708,2 totaal varkens ,8 3370,2 TOTAAL Tabel 56: Vereiste mestopslag in de toekomstige situatie DIERSOORT Aantal Mengmest dieren 6 maand m³/dierpl totaal 6 maand totaal 9 maand Varkens, stallen niet ingestrooid Kraamhokken 80 2, Drachtige en lege zeugen + beren Jonge zeugen Biggen <10 weken , Biggen weken 0,4 0 0 Vleesv > 10 w, gn waterbesparing 0,8 0 0 Vleesv > 10 w, waterbesparing , totaal varkens TOTAAL Peilputten zijn volgens Vlarem II art verplicht vanaf meer dan vergunde plaatsen. In de huidige situatie met vergunde varkens zijn peilputten dan ook niet verplicht. In de nieuwe situatie zullen er varkens vergund zijn, waardoor het plaatsen van peilputten een verplichting wordt. Peilputten laten toe eventuele vermestende invloeden vanuit de mengmestkelders op te sporen. Volgens de voorschriften van Vlarem II (art ) controleert de initiatiefnemer hiertoe om de 3 maanden het grondwater op aanwezigheid van mengmest afkomstig van mogelijk plots ontstane lekken. Bovendien dient de initiatiefnemer op zijn kosten ten minste om de 3 jaar een grondwateronderzoek te laten uitvoeren door een erkend laboratorium voor grondwateronderzoek. Het afschrift van de analyseresultaten dient de exploitant over te maken aan de Afdeling Milieu-inspectie. Peilputten zullen geplaatst worden van zodra de nieuwe stal gebouwd wordt. Door voldoende mestopslagcapaciteit en geen vereiste van peilputten is de bestaande situatie te beschouwen als een gering negatief effect. In de toekomstige situatie is er voldoende mestopslagcapaciteit en verbindt de exploitant er zich toe om peilputten te plaatsen en het grondwater te analyseren, waardoor de toekomstige situatie wordt beschouwd als een gering negatief effect. Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 100/253

101 5.2.4 OPPERVLAKTEWATER Methodiek Inventarisatie waterlopen in het studiegebied In een hydrografische beschrijving van de bedrijfsomgeving worden de waterlopen in de nabijheid van het bedrijf weergegeven en besproken. Hiertoe wordt gebruik gemaakt van de relevante bekkenstudie uitgevoerd door de UIA (Onderzoek naar de verspreiding en de typologie van ecologisch waardevolle waterlopen in het Vlaamse Gewest) en de Vlaamse Hydrografische Atlas. De relevante waterlopen in het studiegebied worden in kaart gebracht. De kwaliteit van de waterlopen in de omgeving van het bedrijf wordt beschreven op basis van metingen van de Biotische index en de Prati index (gegevens meetpunten VMM). Naast de reguliere VMM-meetpunten wordt er ook gebruik gemaakt van eventueel aanwezige MAP-meetplaatsen voor een inschatting van de oppervlaktewaterkwaliteit (gegevens VMM). Waterhuishouding Bij de beoordeling van de effecten in de huidige situatie worden de effecten beoordeeld van de vergunde situatie. Bij de beoordeling van de effecten in de geplande situatie worden de gecumuleerde effecten van de huidige vergunde situatie + de geplande uitbreiding beoordeeld. Bij deze beoordeling worden de effecten in feite dan ook vergeleken t.o.v. de situatie waarbij er geen exploitatie is. Door de relatief grote oppervlakte die de gebouwen innemen bij een landbouwbedrijf, dient nagegaan te worden of er voor het voorliggende bedrijf door de verharding en de daaraan gekoppelde waterafvoer geen problemen zouden kunnen optreden. De reeds aanwezige en bijkomende verharding zal namelijk zorgen voor een wijziging in infiltratiehoeveelheid, gevolgd door een wijziging van de afstromingshoeveelheid. Er zal op een kwalitatieve wijze nagegaan worden of de geplande ingreep gelegen is in of effecten kan hebben op een risicozone voor overstromingen. Deze zones kunnen afgeleid worden a.d.h.v. de watertoetskaart met overstromingsgevoelige gebieden. Inzake bijkomende verharde oppervlakte en dakoppervlakte is de gewestelijke stedenbouwkundige verordening inzake hemelwaterputten, infiltratievoorzieningen en gescheiden afvoer van afvalwater en hemelwater van toepassing (Besluit van de Vlaamse Regering dd. 01/10/2004). Het besluit voorziet dat elke constructie of verharding groter dan 40 m² aan de verordening moet voldoen. Bij nieuwbouw van eengezinswoningen is de plaatsing van een hemelwaterput met een minimale inhoud van 5000 l verplicht. Voor nieuwe gebouwen groter dan 100 m², bedraagt het volume van de hemelwaterput 50 l/m² horizontaal dakoppervlakte met een maximum van 10 m³, tenzij gemotiveerd kan worden dat er een groter nuttig hergebruik mogelijk is. Op basis van het document Waterwegwijzer voor architecten (VMM, 2000) kan rekening houdende met aanwezige of geplande waterciternes en de grootte van het ontvangende dakoppervlak dat is aangesloten op de waterciterne, berekend worden hoeveel hemelwater kan aangewend worden. Hierbij wordt toevoerend dakoppervlak bepaald door de horizontale dakoppervlak x hellingscoëfficiënt x dakbedekkingcoëfficiënt x filtercoëfficiënt. Voor een symmetrisch dak is de hellingscoëfficiënt 1. De dakbedekkingcoëfficiënt voor een hellend dak bedraagt 0,9. Voor de filtercoëfficiënt wordt met 0,9 gerekend. Berekeningen worden uitgevoerd bij een leegstand van de hemelwaterput van maximum 3 % van de tijd. Voor de bouw van een constructie of de aanleg van verharding is de plaatsing van een infiltratievoorziening verplicht tenzij het goed kleiner is dan 250 m². De infiltratieoppervlakte van de infiltratievoorziening bedraagt 4 m²/100 m² afwaterende oppervlakte en het buffervolume van de infiltratievoorziening betreft 25 l/m² afwaterend Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 101/253

102 oppervlakte. Als in een hemelwaterput wordt voorzien, mag de afwaterende oppervlakte verminderd worden met 60 m². De plaatsing van een infiltratievoorziening is verboden in beschermingszone 1 of 2 van een drinkwatergebied. Er dient dan een buffervoorziening geplaatst te worden. Als een buffervoorziening moet aangelegd worden, bedraagt het buffervolume van de buffervoorziening minimaal 25 l/m²/afwaterend oppervlakte. Als de afwaterende oppervlakte groter is dan 2500 m², wordt de buffervoorziening uitgerust met een vertraagde afvoer met een maximaal ledigingsdebiet van 20 l/s/ha. Een afwijking van de verplichting van de verordening kan aangevraagd worden omwille van specifieke redenen met betrekking tot de mogelijkheden van hergebruik of plaatselijke terreinkenmerken. De toetsing aan de gewestelijke stedenbouwkundige verordening inzake hemelwaterputten, infiltratievoorzieningen, buffervoorzieningen en gescheiden lozing van afvalwater en hemelwater, wordt uitgevoerd volgens Tabel 57. Tabel 57: Significantiekader ter beoordeling van de gewestelijke stedenbouwkundige verordening Toetsing Voldaan aan de stedenbouwkundige verordening, ligging in nietoverstromingsgevoelig gebied Voldaan aan de stedenbouwkundige verordening, ligging in mogelijks overstromingsgevoelig gebied Voldaan aan de stedenbouwkundige verordening, ligging in overstromingsgevoelig gebied Niet voldaan aan de stedenbouwkundige verordening Beoordeling Geen of verwaarloosbaar effect Gering negatief effect Matig negatief effect Negatief effect Waterkwaliteit Mogelijke bronnen van oppervlaktewaterverontreiniging voor de inrichting werden besproken in het subdeel waterkwaliteit grondwater. Gezien het bedrijf noch in de huidige noch in de geplande situatie bedrijfsafvalwater loost wordt in dit subhoofdstuk enkel het effect van directe lozing van huishoudelijk afvalwater in het oppervlaktewater beschouwd op basis van Tabel 58. Tabel 58: Significantiekader ter beoordeling van lozing van huishoudelijk afvalwater Toetsing Geen lozing van afvalwater op oppervlaktewater Lozing van afvalwater op oppervlaktewater na verregaande zuivering (IBA of KWZI) Directe lozing van afvalwater op oppervlaktewater met beperkte zuivering (bv. septische put) Lozing van afvalwater op oppervlaktewater zonder voorafgaande zuivering Beoordeling Geen of verwaarloosbaar effect Gering negatief effect Matig negatief effect Negatief effect Structuureffecten Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 102/253

103 Het project gaat niet gepaard met ingrepen aan of kruisingen van een waterloop. Bijgevolg treden structuureffecten niet op. Bijgevolg wordt geen effect toegekend aan het thema structuur. Watergebruik Er dient een waterbalans opgesteld te worden. Alle stromen van de waterbalans worden kwantitatief ingeschat. Door de realisatie van het project treden wijzigingen op inzake waterverbruik. Voor de waterbehoeftecijfers wordt inzake drinkwater en reinigingswaterverbruik per dier de cijfers gebruikt, die gepubliceerd werden in de studie Waterwegwijzer in de veehouderij (VMM, 2001). Op basis van de studie Waterwegwijzer in de veehouderij (VMM, 2001) wordt het huishoudelijk waterverbruik voor gezinsleden ingeschat op 30 m³/persoon en voor personeelsleden op 10 m³/persoon. Voor de hoeveelheid hemelwater wordt standaard gerekend met 800 l/m²/jaar. Op basis van het document Waterwegwijzer voor architecten (VMM, 2000) kan rekening houdende met aanwezige of geplande waterciternes en de grootte van het ontvangende dakoppervlak dat is aangesloten op de waterciterne, berekend worden hoeveel hemelwater kan aangewend worden. Het waterverbruik wordt op twee verschillende manieren beoordeeld. In eerste instantie wordt er voor de bestaande situatie op basis van het werkelijk gemeten waterverbruik nagegaan of er sprake is van overmatig waterverbruik door toetsing ten opzichte van een theoretische waterverbruikbehoefte op basis van het vergund aantal dieren. Ten tweede wordt voor de geplande situatie het theoretisch verbruik vergeleken met het verbruik in de actueel vergunde situatie. Tevens wordt dieper ingegaan op de verschillende gebruikte waterbronnen. De beoordelingscriteria worden weergegeven in Tabel 59 en Tabel 60. Bij de beoordeling van de effecten in de huidige situatie worden de effecten beoordeeld van de vergunde situatie. Bij de beoordeling van de effecten in de geplande situatie worden de gecumuleerde effecten van de huidige vergunde situatie + de geplande uitbreiding beoordeeld. Bij deze beoordeling worden de effecten in feite dan ook vergeleken t.o.v. de situatie waarbij er geen exploitatie is. Overmatig waterverbruik Tabel 59: Significantiekader ter beoordeling van het waterverbruik Toetsing Werkelijk verbruik < of = aan theoretische waterbehoefte Werkelijk verbruik> theoretische waterbehoefte, maar < 10 % van de theoretische waterbehoefte Werkelijk verbruik tussen 10 à 30 % van de theoretische waterbehoefte Werkelijk verbruik > 30 % van de theoretische waterbehoefte Beoordeling Geen of verwaarloosbaar effect Gering negatief effect Matig negatief effect Negatief effect Waterbronnen Tabel 60: Significantiekader ter beoordeling van de waterbronnen Toetsing Geen gebruik van grondwater Beoordeling Geen of verwaarloosbaar effect Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 103/253

104 Grondwatergerbruik uit boorput voor enkel hoogwaardige toepassingen Grondwatergerbruik uit boorput voor laagwaardige toepassingen waarvoor alternatieven niet wenselijk zijn Grondwatergebruik uit boorput voor laagwaardige toepassingen Gering negatief effect Matig negatief effect Negatief effect Analyse van de referentiesituatie Hydrografisch situeert het studiegebied zich in het IJzerbekken, subhydrografisch in de zone 'Handzamevaart tot monding Kasteelbeek (excl.) tot Monding Kanaal van Essen (excl.)'. De percelen rond het bedrijf wateren af in een gracht, ten noorden van het bedrijf. De gracht mondt uit in een waterloop 2 de categorie, die aansluit op de Handzamevaart, een categorie 1 waterloop. Er bevinden zich in een straal van 1500 m rond het bedrijf geen VMM-meetpunten en geen MAP-meetpunten. De effecten die zich voordoen bij de huidige exploitatie worden, om onnodige herhalingen te vermijden, opgenomen bij de bespreking van de effectinschatting en de analyse van de geplande situatie. Op deze wijze komt onmiddellijk het verschil tussen de effecten in de huidige en de geplande situatie duidelijk tot uiting Effectinschatting - Analyse van de geplande situatie Waterhuishouding Het bedrijf bestaat in de huidige situatie uit 6 varkensstallen, een quarantainstal, 2 loodsen, een berging en een woning. In de toekomstige situatie wordt er een nieuwe varkensstal bijgebouwd. Volgens de kaart met overstromingsgevoelige gebieden (zie Figuur 17 in bijlage) is het bedrijf gelegen in niet overstromingsgevoelig gebied. In de huidige situatie is er betonverharding aanwezig om de verschillende stallen vlot te kunnen bereiken met een totale betonoppervlakte van 850 m². Het hemelwater dat terechtkomt op de verharde betonoppervlakte stroomt in de huidige situatie af van de verhardingen en infiltreert in het omliggende grasland en akkerland. In de huidige situatie bedraagt het dakoppervlakte van de gebouwen m². Hiervan wordt m² (655 m² van stal 1, 841 m² van stal 4, 400 m² van de woning en 953 m² van stal 5 (een klein stuk van het voorstel deel niet)) opgevangen in hemelwaterputten van 15 m³, 15 m³, 10 m³ en 45 m³. In Tabel 61 wordt een overzicht gegeven van de hemelwaterafvoer per stal. In In de milieuvergunning afleverd op 08/11/2012 werd melding gemaakt van een hemelwaterput van 130 m³ voor de opvang van een dakoppervlakte van 953 m² van stal 5 en 128 m² nieuwbouw bij stal 4. In de plaats van deze put werd er een hemelwaterput van 45 m³ bij de luchtwasser voorzien, waarvan de overloop aangesloten is op de open put. In de bouwvergunning staat vermeld: 'Overwegend dat het voorliggend project geen omvangrijke oppervlakte heeft en volgens de ter beschikking gestelde kaarten is het perceel niet in een recent overstroomd gebied gelegen, zodat in alle redelijkheid dient geoordeeld te worden dat het schadelijk effect beperkt is. Enkel wordt door de toename van de verharde oppervlakte de infiltratie van het hemelwater in de bodem plaatselijk beperkt. Dit wordt gecompenseerd door de aansluiting op een bestaande hemelwaterput, overeenkomstig de normen opgelegd in de geldende gewestelijke stedenbouwkundige verordening.' Toepassing van de nieuwe gewestelijke verordening leert dat er voor een dakoppervlakte van m² een infiltratievoorziening van 43 m² met buffervolume van 27 m³ dient te zijn. Alle hemelwater dat valt op de andere daken (3.445 m²) wordt opgevangen in de open put 1 op het bedrijf, die dienst doet als infiltratievoorziening. Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 104/253

105 Volgense de gewestelijke verordening dient er voor een afwaterend oppervlakte van m² een infiltratievoorziening van 138 m² met een buffervolume van 86 m³ te zijn. In totaal dient er bijgevolg een infiltratievoorziening van 181 m² met een buffervolume van 113 m³ te zijn. Aangezien er voldoende water kan infiltreren in de open put 1 met oppervlakte van m² en volume van m³, is voldaan aan de gewestelijke verordening In de huidige situatie wordt dan ook uitgegaan van geen of verwaarloosbaar effect. In de toekomstige situatie komt er 75 m² betonverharding bij vlak voor de nieuwe te bouwen stal 7 om deze vlot te kunnen bereiken. Het hemelwater 60 m³/j dat valt op de bijkomende verharding, zal infiltreren in het nabije akkerland. Problemen inzake wateroverlast hebben zich in het verleden nog niet voorgedaan. Bij de nieuw te bouwen varkensstal (1.118 m²) wordt een hemelwaterput van 80 m³ geplaatst, waarin water van stal 2 (764 m²) en de nieuwbouw wordt in opgevangen om te kunnen gebruiken als waswater in de luchtwasser 800 m³/j) en als reinigingswater voor de nieuwe stal stal (131 m³/j = vleesvarkens x 0.12 m³/vv/j). Hiervoor wordt een afwijking op de gewestelijke verordening aangevraagd... De overloop van de hemelwaterput komt in de open put van het bedrijf. Volgens de stedenbouwkundige verordening dient er voor de nieuw te bouwen stal 7 en stal 2 een infiltratievoorziening met een infiltratieoppervlakte van 75 m² met een buffervolume van 47 m³ geplaatst te worden berekend op basis van een afwaterend oppervlakte dat rekening houdt met een horizontale dakoppervlakte van m². Samen met de nodige infiltratievoorziening van de huidige situatie (181 m² en 113 m³), dient er bijgevolg een infiltratievoorziening met een infiltratieopppervlakte van 256 m² en buffervolume van 160 m³ beschikbaar te zijn. Aangezien er een open put van m² met een inhoud van m³ op het bedrijf aanwezig is, is ruimschoots voldaan aan de vereiste. In de toekomstige situatie is er bij toekenning van de afwijking op de stedenbouwkundige verordening (door het plaatsen van een hemelwaterput van 80 m³ i.p.v. 10 m³) en ligging in niet overstromingsgevoelig gebied, sprake van geen of verwaarloosbaar negatief effect. Tabel 61: Hemelwateropvang of afvoer naar open put in de huidige situatie en de nieuwe situatie Stal Dakoppervlakte (m²) Hemelwateropvang/open put Huidige situatie Hemelwateropvang/open put Nieuwe situatie m³ 15 m³ Open put Open put m³ 15 m³ m³ 45 m³ Open put Open put Open put Open put Quarantaine 170 Open put Open put Loods 398 Open put Open put Loods 375 Open put Open put Woning m³ 10 m³ Open put 80 m³ / Waterkwaliteit Het huishoudelijk afvalwater van de woning van 6 gezinsleden (ca. 180 m³ per jaar) wordt in de actuele situatie geloosd in de gracht na behandeling in een septische put. Gezien de ligging op het zoneringsplan in collectief te Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 105/253

106 optimaliseren buitengebied zal het aansluiten op een gezamenlijke zuiveringsinstallatie in de toekomst een vereiste zijn. Zowel in de huidige als de toekomstige situatie wordt er uitgegaan van een matig negatief effect. Overmatig waterverbruik In bijgevoegde figuren (Figuur 18 en Figuur 19 in bijlage) wordt een overzicht gegeven van de waterbalans in de huidige en de geplande situatie. Voor de berekening van de waterbehoefte en het waterverbruik in de toekomstige situatie verwijzen we naar hoofdstuk 3.6. Volgens de huidige vergunde aantallen bedraagt de totale drinkwaterbehoefte van de dieren m³/j en de reinigingswaterbehoefte 561 m³/j. Dit waterverbruik werd berekend op basis van de waterverbruikcijfers die gehanteerd worden door de VMM, en opgenomen zijn in de studie Waterwegwijzer voor de veehouderij (VMM, 2001). Op basis van de 6 gezinsleden is er een waterverbruik van 180 m³/j. Volgens de technische fiche is er een waterverbruik van 800 m³/j voor de luchtwasser. Er wordt ongeveer 10 ha aardappelen, 5 ha bloemkool en 10 ha spinazie beregend. Hierbij werd uitgegaan van een maximumverbruik van 200 m³/ha voor de bloemkool en 130 m³/ha voor de aardappelen en spinazie of in totaal maximum m³/j. In de huidige situatie bedraagt het dakoppervlakte van de gebouwen m², hiervan wordt m² opgevangen in citernes en m² in de open put 1. Met een toevoerend dakoppervlakte van m² (2.848 m² x 0.9 dakbedekkingscoëfficient x 0.9 filtercoëfficient) en van m² (3.445 m² x 0.9 dakbedekkingscoëfficient x 0.9 filtercoëfficient) is er respectievelijk maximaal m³/j en m³/j hemelwater beschikbaar. Op basis van de hemelwateropvang in citernes van in totaal 85 m³ en een toevoerend dakoppervlakte van m² kan er volgens de dimensioneringsgrafiek m³/j hemelwater aangewend worden. Dit is voldoende voor de luchtwasser 800 m³/j en het reinigen van de stallen 561 m³/j. Het hemelwater dat valt op de 850 m² verharding geeft een beschikbaarheid aan 680 m³/j hemelwater. Dit hemelwater infiltreert in de bodem. Grondwater uit de boorput wordt gebruikt als drinkwater voor de varkens: m³/j en het grondwater uit de 2 open putten wordt gebruikt voor de beregening van de teelten: m³/j. Leidingwater wordt aangewend in het huishoudelijk water voor het gezin en bedraagt maximaal 180 m³/j. Op basis van de wateraangifte voor productiejaar 2013 en 2014 was er een grondwaterverbruik uit de boorput op basis van geregistreerde debietmeterstanden van respectievelijk m³ en m³, een grondwaterverbruik uit de open putten (er is slechts 1 beregeningspomp met 1 debietmeter, waardoor het afzonderlijke debiet van de open putten niet kan bepaald worden) van respectievelijk 498 m³ en 30 m³ en een leidingwaterverbruik van respectievelijk 153 m³ en 161 m³. Het waterverbruik voor het reinigen van de stallen en in de luchtwasser wordt niet geregistreerd. Uit bovenstaande gegevens blijkt dat het werkelijk grondwaterverbruik uit de boorput m³ en uit de open putten: m³ lager zijn dan de theoretische grondwaterbehoefte van m³/j en m³/j. Ook inzake het leidingwater gebruik is het werkelijk verbruik lager dan het theoretisch waterverbruik. Er wordt dus geen overmatig waterverbruik vastgesteld, waardoor er uitgegaan wordt van geen of verwaarloosbaar effect. In de toekomstige situatie bedraagt de totale drinkwaterbehoefte van de dieren m³/j en de reinigingswaterbehoefte 692 m³/j. Het huishoudelijk waterverbruik blijft identiek 180 m³/j. Het waterverbruik van de luchtwasser bij de nieuw te bouwen stal zal volgens het dimensioneringsplan eveneens 800 m³/j bedragen. Wat betreft de beregening blijft het identiek aan de huidige situatie. De dakoppervlakte van de nieuw te bouwen stal bedraagt m². Dit water wordt samen het het water dat valt op varkensstal 2 (764 m²) opgevangen in een hemelwaterput van 80 m³. Hierdoor bedraagt het dakoppervlakte Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 106/253

107 van de gebouwen in de nieuwe situatie m² waarvan m² wordt opgevangen in citernes en m² in de open put op het bedrijf Met een toevoerend dakoppervlakte van m² (4.731 m² x 0.9 dakbedekkingscoëfficient x 0.9 filtercoëfficient) en van m² (2.681 m² x 0.9 dakbedekkingscoëfficient x 0.9 filtercoëfficient) is er respectievelijk maximaal m³/j en m³/j hemelwater beschikbaar. Op basis van de hemelwateropvang in citernes van in totaal 165 m³ en een toevoerend dakoppervlakte van m² kan er volgens de dimensioneringsgrafiek m³/j hemelwater aangewend worden. Dit is voldoende voor de 2 luchtwassers m³/j en het reinigen van de stallen 692 m³/j. Het hemelwater dat valt op de extra verharding van 75 m² verharding of 60 m³/j hemelwater infiltreert eveneens in de bodem. Gezien in de toekomstige situatie de werkelijke verbruiken in de lijn zullen liggen van de huidige situatie en bijgevolg lager zijn dan de theoretische waterbehoefte kan er uitgegaan worden van geen of een verwaarloosbaar effect. Waterbronnen In de huidige situatie wordt grondwater uit de boorput aangewend als drinkwater voor de varkens en grondwater uit de open puten wordt gebruikt voor de beregening. Leidingwater wordt gebruikt in het huishouden. Hemelwater wordt gebruikt voor het reinigen van de stallen en als waswater in de luchtwasser. Grondwater uit de boorput wordt dus enkel aangewend voor hoogwaardige toepassingen. Hemelwater uit de hemelwaterputten en hemelwater gecompineerd met grondwater in de open putten wordt gebruikt voor laagwaardige toepassingen. In de toekomstige situatie blijft dit identiek. Zowel in de huidige als toekomstige situatie wordt door het gebruik van grondwater uit de boorput enkel voor hoogwaardige toepassingen uitgegaan van een gering negatief effect SYNTHESE Voor de bouw van de nieuwe stal kan er mogelijks tijdens de aanlegfase een bronbemaling vereist zijn. Gezien de korte bemalingsduur met een beperkte debiet, de voorziene infiltratie en het feit dat de invloedsfeer van de bemaling binnen het bedrijfsterrein bevindt, wordt uitgegaan van geen of een verwaarloosbaar effect. Op de groengebieden worden er geen relevanten effecten van de grondwaterwinningen veroorzaakt. De bestaande grondwaterwinningen veroorzaken zowel in de huidige als toekomstige situatie geen of verwaarloosbaar effect op de dichtste naburige bedrijfsvreemde grondwaterwinning. Op het bedrijf is er zowel in de huidige als toekomstige situatie opslag van bepaalde risicostoffen. De aanwezige tanken werden nog niet gekeurd, waardoor in de huidige situatie wordt uitgegaan van een matig negatief effect. Zodra de bestaande tanken een periodieke keuring hebben ondergaan wordt er in de toekomstige situatie uitgegaan van een gering negatief effect. Opslag van reinigings-, ontsmettings-, gewasbeschermings-, en ongediertebestrijdingsmiddelen worden beoordeeld als een gering negatief effect doordat gebruik gemaakt wordt van erkende producten die op een veilige plaats worden gestockeerd. Zowel in de huidige als de toekomstige situatie is er voldoende opslag van spuiwater als reinigingswater waardoor wordt uitgegaan van een gering negatief effect. Door voldoende varkensmestopslagcapaciteit en geen vereiste tot het plaatsen van peilputten, is de bestaande situatie te beschouwen al een gering negatief effect. In de toekomstige situatie is er voldoende mestopslagcapaciteit en verbindt de exploitant er zich toe om peilputten te plaatsen en het grondwater te analyseren, waardoor de toekomstige situatie wordt beschouwd als een gering negatief effect. Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 107/253

108 In de huidige situatie infiltreert het hemelwater dat valt op de betonverharding in de bodem rond het bedrijf. Het hemelwater van alle bestaande daken wordt opgevangen in citernes of in de open put bij het bedrijf. In de huidige situatie wordt uitgegaan van geen of verwaarloosbaar effect. In de toekomstige situatie blijft de waterhuishouding van de bestaande betonverharding behouden. Het hemelwater van de nieuw aan te leggen betonverharding, infiltreert in de nabij liggende bodem. Het hemelwater dat valt op de nieuw te bouwen varkensstal wordt samen met het hemelwater dat valt op varkensstal 2 opgevangen in een hemelwaterput van 80 m³ en hergebruikt waarna het overloopt in de open put met een infiltratieoppervlakte van m² met een buffervolume van m³. Volgens de gewestelijke verordening dient er voor alle daken die in de open put worden opgevangen een infiltratievoorziening met een infiltratieoppervlakte van 256 m² en 160 m³ beschikbaar te zijn. Bij het toekennen van de afwijking op de stedenbouwkundige verordening (het plaatsen van een hemelwaterput van 80 m³ i.p.v. 10 m³) en de ligging van het bedrijf in niet overstromingsgevoelig gebied wordt uitgegaan van geen of verwaarloosbaar negatief effect. Het huishoudelijk afvalwater van de woning wordt zowel in de huidige als toekomstige situatie geloosd op het oppervlaktewater na behandeling in een septische put. Er wordt uitgegaan van een matig negatief effect. Zowel in de huidige als toekomstige situatie is het totale werkelijk waterverbruik < of = de theoretische waterbehoefte waardoor wordt uitgegaan van geen of verwaarloosbaar effect inzake waterverbruik. Zowel in de huidige als toekomstige situatie wordt grondwater uit de boorput enkel gebruikt voor hoogwaardige toepassingen waardoor wordt uitgegaan van een gering negatief effect MILDERENDE MAATREGELEN Reeds toegepast in de huidige situatie eerst droog reinigen van stallen alvorens nat schoon te spuiten gebruik van erkende producten. geen lozing van bedrijfsafvalwater, voldoende opvang reinigingswater en spuiwater hemelwater van alle daken wordt opgevangen in hemelwaterputten of in de open put bij het bedrijf open put doet dienst als infiltratievoorziening Geplande maatregelen periodieke keuring mazouttanken opslag van spuiwater in aparte opslag van 45 m³ bouw van mestkelder onder de nieuw te bouwen stal om ook de bijkomende mest gedurende 9 maanden te kunnen stockeren plaatsen van peilputten (in overleg met LNE) in kader van lekdichtheid van mestkelders hemelwater van de nieuw te bouwen varkensstal wordt opgevangen in een hemelwaterput die overloopt in de open put Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 108/253

109 Verdere mogelijkheden of aanbevelingen Volgende tips zijn belangrijk voor een duurzaam watergebruik op bedrijfsniveau: Herstel lekken zo snel mogelijk en laat het water niet onnodig lopen Verder gebruik maken van een waterzuinige hogedrukreiniger. Hiermee kan het waterverbruik in vergelijking met een klassieke tuinslang tot de helft teruggebracht worden. De meest efficiënte hogedrukreinigers hebben een debiet van 6,5 l/min. Zowat alle types laten het gebruik van alternatieve waterbronnen vrij van bezinkbare deeltjes- toe. Bij gebruik van niet-leidingwater raden de producenten een extra voorfilter aan. Zorg bij het gebruik van een hogedrukreiniger altijd voor voldoende verluchting. Gebruik van goede drinkbakken, nippels en dergelijke. Vermijd mors- en lekverliezen door het afstellen van vlotter, Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 109/253

110 5.3 BODEM AFBAKENING STUDIEGEBIED Inhoudelijke afbakening De directe ingrepen op de bodem binnen het projectgebied kunnen veroorzaakt worden door het vergraven van de bodem in functie van de aanleg van nieuwe infrastructuren en grondverontreiniging door lekkage van opslagtanks. Depositie van verzurende stoffen zijn vnl. van belang voor de gevolgen op vegetatie en zullen dan ook in de discipline fauna & flora behandeld worden. Ook effecten op de bodem door het uitrijden van mest worden mee in rekening gebracht te worden, niettegenstaande het uitrijden van mest in feite geen directe link heeft met MER-plichtig project (zelfs zonder de uitbating van de stallen dienen de landbouwgronden bemest te worden) Geografische afbakening Het studiegebied omvat dan ook de onmiddellijke omgeving van het projectgebied en de in gebruik zijnde landbouwgronden TOELICHTING GEGEVENSGEBRUIK De voornaamste gegevensbronnen zijn: Geologische kaart van België, Vlaams Gewest, schaal 1/ (Belgische geologische dienst) Bodemkaart van België, schaal 1/ (Instituut tot aanmoediging van het Wetenschappelijk Onderzoek in Nijverheid en Landbouw, I.W.O.N.l.) Topografische kaart Databank Ondergrond Vlaanderen METHODIEK Voor de bespreking van de referentiesituatie voor de discipline bodem wordt een beschrijving gegeven van de geologie in het studiegebied. De geologische informatie (diepte Tertiair, verschillende voorkomende formaties, dikte Quartair, ) wordt afgeleid uit de Geologische kaart van België (enerzijds met kaartmateriaal, anderzijds met informatie uit het bijhorend verklarend tekstgedeelte). Op basis van de Bodemkaart van België worden de bodemseries nagegaan die typerend zijn voor het bedrijf en de omgeving. Effecten op de bodem ten gevolge van de bedrijfsuitbating, zowel in de actuele situatie als in de geplande situatie kunnen zijn: Bodemverontreiniging door opslag risicostoffen en het verplaatsen van grond Effecten op bodemprocessen door verzuring en vermesting; Bodemverstoring door aanleg verhardingen, graafwerkzaamheden, etc. Bodemverontreiniging Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 110/253

111 Mogelijke puntbronnen van bodemverontreiniging op het bedrijf zijn: opslag van gevaarlijke producten (fossiele brandstoffen, reinigings-, ontsmettings-, gewasbescherming-, en ongediertebestrijdingsmiddelen) opslag van afvalwater (spuiwater, reinigingswater stallen) opslag van mest. Bodemverontreiniging hangt nauw samen met grondwaterverontreiniging, zoals reeds in het bovenstaande hoofdstuk 'water' werd behandeld. De potentiële effecten van hoger vermelde elementen op bodemverontreiniging kunnen als volledig gelijkaardig ingeschat worden als de effecten op potentiële grondwaterverontreiniging. Bijgevolg wordt hier niet meer op ingegaan. De afgegraven grond wordt weggevoerd en kan, indien verontreinigd, op andere plaatsen aanleiding geven tot bodemverontreiniging. Het Vlarebo regelt het afvoeren en hergebruik van grond. Bij de effectbespreking bodemverstoring in de geplande situatie wordt dan ook louter een grondbalans opgemaakt, waarbij aangegeven wordt hoeveel grond er zal worden aan- of afgevoerd. Effecten op bodemprocessen door verzuring & vermesting Vermesting en verzuring kan gebeuren door: Depositie van nutriënten die door het bedrijf werden uitgestoten: verzurende en vermestende depositie; Het uitrijden van mest op het land Calamiteiten: lek in de mestopslag Bij de effecten in de geplande situatie wordt een beschrijving gegeven op welke manier de mest wordt afgezet in de actuele en geplande situatie. Op deze manier wordt een inzicht gekregen in de werking van het bedrijf. Effecten worden hier echter niet aan gekoppeld. Hiervoor wordt verwezen naar de discipline fauna & flora. Inzake effecten te wijten aan mogelijke lekken bij de mestopslag wordt verwezen naar de discipline water (grondwater). Bodemverstoring Door de aanleg van nieuwe infrastructuren kan er bodemverstoring optreden. Naast het effect op aantasting van het bodemprofiel kan dit eveneens een verstoring van het archeologisch bodemarchief veroorzaken. Voor dit laatste wordt verwezen naar de discipline Landschappen, Bouwkundig erfgoed en Archeologie. Een beoordeling is mogelijk op basis van de landbouwtyperingskaart (opgemaakt door VLM in opdracht van de afdeling Land). Deze kaart heeft als doel een eenduidige differentiatie van het agrarisch gebied te bekomen. Hiervoor wordt in een eerste deel een waardering toegekend aan individueel geregistreerde landbouwpercelen op basis van bodemgeschiktheid, bemestingsnorm, perceelskenmerken en bedrijfskenmerken. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden dat de impact op het ruimtebeslag bij een nieuw bedrijf groter is dan bij een bestaand bedrijf. Tabel 62: Significantiekader ter beoordeling van de bodemverstoring Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 111/253

112 Toetsing Geen nieuwe infrastructuren; nieuwe infrastructuren enkel ter hoogte van het bestaande bedrijfsterrein en aansluitend aan bestaande gebouwen (waar geen akkerbouw plaatsvindt), uitbreiding bestaand bedrijf op aanliggend perceel ter hoogte van landbouwgrond met (zeer) lage of matige waardering; inplanting nieuw bedrijf ter hoogte van landbouwgrond met (zeer) lage waardering. Uitbreiding bestaand bedrijf ter hoogte van landbouwgrond met (zeer) hoge waardering; of inplanting nieuw bedrijf ter hoogte van landbouwgrond met matige waardering Inplanting nieuw bedrijf ter hoogte van landbouwgrond met hoge waardering Inplanting nieuw bedrijf ter hoogte van landbouwgrond met zeer hoge waardering Beoordeling Geen of verwaarloosbaar effect Gering negatief effect Matig negatief effect Negatief effect ANALYSE REFERENTIESITUATIE Voor de relevante figuren wordt verwezen naar de bijlagen. Volgende figuren worden hierbij opgenomen: Kaart bodemtypes Figuur 20 Kaart bodemtextuur Belgische bodemclassificatie Figuur 21 Landbouwgebruik percelen 2014 Figuur Beschrijving geologie Ter hoogte van het bedrijf en de percelen is het Zand van Egem de dagzomende laag. Deze formatie wordt gevormd door glimmer- en glauconiethoudend, zeer fijn zand, duidelijk horizontaal of kruisgewijs geslaagd en afwisselend dunne kleilagen. Naar het zuiden gaat het Lid van Egem geleidelijk over in een kleiiger facies. Het onderscheid zich door een meer kleiiger karakter en door de aanwezigheid van verschillende zandsteenbanken. Het lid is afgezet in mariene omstandigheden. Quartair De quartaire afzettingen bezitten in het studiegebied een dikte van + 5 m (afgeleid uit de Geologische kaart van België, kaartblad Veurne - Roeselare). De dikste quartaire afzettingen zijn aanwezig in de ondergrond van de kustvlakte, in de Handzame vallei en in het Mandelbekken. In het overige gedeelte van het karteringsgebied zijn de quartaire afzettingen doorgaans minder dan 5 m dik. Tertiair De tertiaire afzettingen, die in het studiegebied onmiddellijk onder het Quartair dek worden teruggevonden, zijn van jong naar oud: - Formatie van Gentbrugge: dit pakket bestaat uit mariene klei en silt uit het Late Ypersiaan - Formatie van Tielt: marien zeer fijn zand en silt, afgezet inde zee die België bedekte tijdens het Midden - tot Laat Ypersiaan. De formatie bevat het Lid van Kortemark en boveaan het Egem Zand. - Formatie van Kortrijk: een dik pakket mariene zandige klei uit het vroege Ypersiaan Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 112/253

113 Ter hoogte van het bedrijfsterrein treffen we als dagzomende Tertiaire formatie het Lid van Egem. Het Lid van Egem is grijsgroen zeer fijn zand, kleilagen, zandsteenbanken, glauconiet- en glimmerhoudend Beschrijving bodem Het bedrijf is gelegen in een gebied met bodemkenmerken Sch en w-sdp en omgeven door Sdc, Sbc en Php, Pep, Pdp, Pdc, Eep, Efp en Zch Tabel 63: Omschrijving bodemtype projectgebied (bron : kaart bodemtype geopunt Vlaanderen) bodemtype Sch Omschrijving bodemtype Matig droge lemige zandbodem met verbrokkelde ijzer en/of humus B horizont textuurklasse Lemig Zand drainageklasse Matig droog bodemtype Sdp en Sdc Omschrijving bodemtype Matig natte lemige zandbodem zonder profiel en matig natte lemig zandbodem met sterk gevlekte, verbrokkelde textuur B horizont textuurklasse Lemig Zand drainageklasse Matig nat bodemtype Sbc Omschrijving bodemtype Droge lemig zandbodem met sterk gevlekte, verbrokkelde textuur B horizont textuurklasse Lemig Zand drainageklasse droog Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 113/253

114 bodemtype Php en Pep Omschrijving bodemtype Natte licht zandleembodem zonder profiel textuurklasse Licht zandleem drainageklasse nat bodemtype Pdp en Pdc Omschrijving bodemtype Matig natte licht zandleembodem zonder profiel en Matig natte licht zandleembodem met sterk gevlekte, verbrokkelde textuur B horizont textuurklasse Licht zandleem drainageklasse Matig nat bodemtype Eep Omschrijving bodemtype Sterk gleyige kleibodem zonder profiel textuurklasse Klei drainageklasse Sterk gleyig met reductiehorizont bodemtype Zch Omschrijving bodemtype Matig droge zandbodem met verbrokkelde ijzer en/of humus B horizont textuurklasse Zand drainageklasse Matig droog Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 114/253

115 Het bedrijf en de directe omgeving liggen in een gebied van lemige zandgronden en lichte zandleemgronden. Het landbouwperceel waarop de nieuw te bouwen stal komt, werd in 2014 en 2013 gebruikt voor de teelt van silomaïs en spinazie EFFECTBEPALING Effecten in de actuele situatie Bodemverontreiniging Opslag van gevaarlijke producten, afvalwater en mest De opslag van brandstof kan enkel in geval van een accidentele situatie verantwoordelijk zijn voor eventuele bodemverontreiniging. Gezien bovengronds en dubbelwandig of enkelwandig en ingekuipt uitgevoerd is het risico hierop beperkt. Bij eventuele accidentele situatie kan onmiddellijk ingegrepen worden om relevante effecten te vermijden. Door de gecontroleerde opslag van reinigings-, ontsmettings-, gewasbeschermings-, en ongediertebestrijdingsmiddelen wordt hiervan evenmin impact verwacht, behoudens bij calamiteiten. De betonstructuren vermijden uitloging naar de bodem bij toepassing van deze stoffen. De ondergrondse mengmestkelders en ondergrondse kelders voor opslag van spuiwater zijn lekdicht uitgevoerd zodat uitspoeling naar de bodem vermeden wordt. Effecten op bodemprocessen door verzuring en vermesting: wijze van mestafzet De mest geproduceerd op jaarbasis door het vergund aantal dieren wordt voor 25 % op eigen grond uitgevoerd. De overige mest wordt voor 25 % afgevoerd naar derden en 50 % afgevoerd naar een externe verwerkingsinstallatie. Bodemverstoring Verharding In de bestaande situatie dient rekening gehouden te worden met de bestaande verharding tussen stal 4 en 5 en tussen de 2 loodsen en tussen stal 1, 3, 6 en de open put. Deze verharding verhindert de infiltratie van het hemelwater Effecten in de geplande situatie T.o.v. de actuele situatie worden wijzigingen voorzien m.b.t.: Bodemverontreiniging door wijziging in opslag van brandstof, voeder en mest (inclusief reinigingswater) Wijze van mestafzet Bodemverstoring (door aanleg nieuwe stal en verharding) Bodemverontreiniging Opslag van brandstoffen, bestrijdingsmiddelen en mest Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 115/253

116 In de geplande situatie wordt een bestaande tank van l voor de opslag van brandstof vervangen door een nieuwe dubbelwandige tank van l. Mits te voldoen aan de wettelijke bepalingen aangaande de opslag kan verwacht worden dat er louter bij calamiteiten een impact te verwachten is. Aangezien de totale voorziene opslaghoeveelheden daalt met 500 l in vergelijing met de actuele situatie, is de impact nagenoeg dezelfde als in de actuale situatie. De nieuw te bouwen ondergrondse mengmestkelders voor mestopslag en spuiwater zullen lekdicht uitgevoerd zodat uitspoeling naar de bodem vermeden wordt. Effecten op bodemprocessen door verzuring en vermesting: wijze van mestafzet In de nieuwe situatie zal er 20 % van de mest op eigen grond afgezet worden, 40 % wordt afgezet bij derden (andere landbouwbedrijven) en 40 % wordt afgevoerd naar een externe verwerkingsinstallatie. Bodemverstoring De aanleg van de nieuwe stal leidt tot extra verharding. Effecten op infiltratie/afvoer van hemelwater worden bij de discipline water besproken. Door de bouwactiviteiten dient wel rekening gehouden te worden met compactie van de bodem t.h.v. de werfzone (dit is inherent aan de bouwactiviteiten). Gezien de opvang van het hemelwater dat op deze zone valt, en gezien het beperkte oppervlak, zijn van deze compactie dan ook nauwelijks effecten te verwachten. Bodembalans Voor de aanleg van een nieuwe varkensstal dient grond uitgegraven te worden voor plaatsen van de ondergrondse mestkelder en fundering. Er wordt 1.35 m diep grond uitgegraven op de plaast waar de nieuwe stal van m² komt. Er is bijgevolg grondverzet van m³. Deze grond zal ter plaatse gebruikt worden om te egaliseren. Rekening houdende met een grondverzet van meer dan 250 m³ dient de initiatiefnemer volgens Vlarebo (hoofdstuk XIII) een technisch verslag te laten uitvoeren ter bepaling van de kwaliteit van de te verzetten grond. Er dient voldaan te worden aan de Vlarebo- en Vlarea-wetgeving. Bij toepassen van het Vlarebo wordt terzake nauwelijks een effect verwacht. Landbouwtyperingskaart De percelen waarop de bestaande gebouwen en nieuw te bouwen stal komt, hebben op de landbouwtyperingskaart (opgemaakt door de VLM) een matige waardering voor landbouw. Er wordt dan ook uitgegaan van gering negatief effect SYNTHESE Behoudens bij calamiteiten kunnen de effecten op de bodem als verwaarloosbaar tot hooguit beperkt beschouwd worden. Hierbij wordt er uiteraard van uit gegaan dat aan alle wettelijke bepalingen voldaan wordt m.b.t. o.a.: Opslag van gevaarlijke producten Mestopslag Bodemverzet Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 116/253

117 5.3.7 MILDERENDE MAATREGELEN De genomen maatregelen: De nieuw te bouwen stal is uitgerust met een volle betonnen vloer zodat uitspoeling van mestdeeltjes naar de bodem en het grondwater verhinderd wordt. Jaarlijks wordt een mestaangifte gedaan De geplande maatregelen : Er dient voldaan te worden aan de Vlarebo-wetgving voor wat betreft het grondverzet. De extra mest die geproduceerd wordt in de toekomstige situatie wordt hoofdzakelijk naar een externe mestverwerkingsinstallatie vervoerd. In totaal zal zo'n 40% van de geproduceerde mest naar de verwerking afgevoerd worden, 40% naar gronden van andere landbouwbedrijven en 20% zal afgezet worden op eigen gronden. Indien er toch calamiteiten zouden optreden die een impact kunnen hebben op de bodem of het grondwater, worden zo snel mogelijk de nodige acties ondernomen om de verontreiniging weg te nemen of om de verdere verspreiding van de verontreininging te voorkomen, bv. door de verontreinigde grond af te voeren naar een daartoe vergunde inrichting. Uiteraard dienene hierbij de wettelijke bepalingen gevolgd te worden De verdere mogelijkheden : Er wordt verwezen naar de disciplines Water (inzake bodem- en grondwaterverontreiniging) en de discipline Faune en Flora (inzake verzurende en vermestende deposities). 5.4 GELUID AFBAKENING STUDIEGEBIED Het studiegebied geluid wordt bepaald door de op het bedrijf aanwezige geluidsproducerende infrastructuren en activiteiten (zoals de ventilatoren, het laden en lossen, ). Het studiegebied strekt zich uit tot op 200 m van de perceelsgrens van het bedrijf conform de bepalingen in Vlarem II. Indien er zich eveneens kwetsbare gebieden zoals natuurgebieden, stiltegebieden, woonkernen op minder dan 500 m van het landbouwbedrijf bevinden is het aangewezen het effect tot daar te beoordelen. De stallen zijn volgens het gewestplan Diksmuide-Torhout (B.S. 05/02/1979) volledig gelegen in agrarisch gebied. Er is woongebied met landelijk karakter gelegen op 250 m ten NW van het bedrijf. Het effect op dit gebied zal ook beoordeeld worden. Andere kwetsbare gebieden zijn op meer dan 500 m gelegen. In het schriftelijk leefomgevingonderzoek (SLO-2, 2008) werd gesteld dat de bronnen van lawaaihinder vanuit de landbouw landbouwwerktuigen, vee en ventilatoren van stallen zijn. In het kader van de activiteitengroep Landbouwdieren zijn dan ook de bronnen vee en ventilatoren belangrijk. Hieraan kunnen nog de vrachtwagens en landbouwvoertuigen toegevoegd worden die grondstoffen, eindproducten en afvalstoffen komen laden en lossen. Naast deze algemeen voorkomende bronnen dient voor de veeteelt ook in verschillende gevallen rekening gehouden te worden met mogelijke geluidshinder door mestverwerkingsinstallaties, bedrijfsactiviteiten zoals het vullen van silo s, enz. Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 117/253

118 Geluidshinder in het kader van de aanleg- of afbraakfase wordt niet beoordeeld, aangezien het hinderniveau vergelijkbaar is met de woningbouw. De transportbewegingen kunnen naast een geluidsproductie ook zorgen voor verkeershinder. Hiervoor wordt verwezen naar de discipline mens REFERENTIESITUATIE Op basis van de gegevens die afgeleid kunnen worden van de topografische kaart, orthofoto, het terreinbezoek wordt een inschatting gemaakt van de voornaamste geluidsproducerende elementen in de bedrijfsomgeving. De onmiddellijke bedrijfsomgeving wordt gekenmerkt door zijn agrarisch karakter. Deze activiteiten leveren een bijdrage aan de geluidsbelasting. In de nabije omgeving zijn nog een aantal veeteeltbedrijven aanwezig. Naast het bedrijf is ook een groentenverwerkend bedrijf gelegen in gebied voor ambachtelijke bedrijven en kmo's. Binnen een straal van ongeveer 200 m van de bedrijfspercelen (Figuur 23 in bijlage), liggen er 7 bedrijfsvreemde woning, waarvan 1 woning behoort tot een landbouwbedrijf (Galgestraat 8), en 1 woning behoort tot het groentenverwerkend bedrijf en gelegen is in gebied voor ambachtelijke bedrijven en kmo's (Galgestraat 9A). De overige 5 bedrijfsvreemde woningen zijn gelegen Galgestraat 6, 6A, 4, 7 en 13. Op 250 m ten NW is een woongebied met landelijk karakter gelegen. Overige kwetsbare gebieden zijn op meer dan 500 m gelegen. Het meest nabijgelegen woongebied is gelegen op m. Op 25 m ten noorden ligt een groentenverwerkend bedrijf in gebied voor ambachtelijke bedrijven en kmo's. Geluidshinder van het verkeer voor de aanvoer- en afvoer van en naar dit bedrijf is dus mogelijk. Er zijn in deze studie geen meetresultaten beschikbaar. Als referentiewaarde voor het oorspronkelijk omgevingsgeluid in stille agrarische gebieden kan dan voor het L A95,1h voor de dagperiode 35 db(a), avondperiode 30 db(a) en 25 db(a) voor de nachtperiode gehanteerd worden. Deze waarden liggen bijgevolg 10 db(a) lager dan de milieukwaliteitsnormen voor agrarische gebieden. Dit zijn echter normale waarden voor het oorspronkelijke omgevingsgeluid in agrarisch gebied wanneer er geen stoorbronnen zijn in de onmiddellijke omgeving. Bijvoorbeeld voor agrarische gebieden waar er geen autosnelwegen of drukke primaire wegen binnen een straal van 2 km of geen industriegebieden binnen een straal van 500 m gelegen zijn. Als referentiewaarde voor het oorspronkelijk omgevingsgeluid in agrarische gebieden langs bedrijven- en industrieterreinen en dit voor immissiepunten op minder dan 200 m van een bedrijventerrein kan voor het L A95,1h voor de dagperiode 40 db(a), voor de avondperiode- en nachtperiode 35 db(a) gehanteerd worden. Op 25 m ten noorden van het bedrijf ligt een groentenverwerkend bedrijf in gebied voor ambachtelijke bedrijven en kmo's. Geluidshinder van het verkeer voor de aanvoer- en afvoer van en naar dit bedrijf is dus mogelijk. Hierdoor zal in de referentiesituatie het oorspronkelijk omgevingsgeluid hoger liggen dan in stille agrarische gebieden. Als referentiewaarde voor het oorspronkelijke omgevingsgeluid voor het L A95,1h hanteren we voor de dagperiode 40 db(a), voor de avondperiode 35 db(a) en 35 db(a) voor de nachtperiode. Deze aanname is meer realistisch omwille van. de ligging van het bedrijf GEVOLGEN VAN GELUIDSHINDER Geluidshinder en/of een verhoging van het omgevingsgeluid kan effecten hebben op de volgende gebieden: mentale en fysische gezondheidsproblemen van de mens; rustverstoring van de mens (slaapstoornissen, verminderd gebruik van woongedeelten,...); Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 118/253

119 negatieve invloed op de kwaliteitsbeleving van het milieu; rustverstoring van fauna (o.a. populatiewijzigingen). Naast een beoordeling volgens Vlarem zal de discipline Geluid informatie aanreiken voor de discipline Mens en Fauna en Flora METHODIEK Bepalen van de geluidsemissie In eerste instantie worden alle relevante geluidsbronnen op het bedrijf aangeduid en worden deze bronnen zoveel mogelijk gekwantificeerd. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen continue bronnen en incidentele bronnen. Incidenteel geluid wordt gedefinieerd als geluid waarvan het niveau weinig frequent verhoogt ingevolge gebeurtenissen die langer dan 2 seconden duren; de niveauverhogingen worden gemeten als LAeq,1s en duren in totaal niet langer dan 10% van de duur van de desbetreffende beoordelingsperiode(n). De dagperiode is van 7u tot 19u, de avondperiode van 19u tot 22u en de nachtperiode van 22u tot 7u, zodat we met volgende tijdsduren per beoordelingsperiode moeten rekening houden voor de bepaling van incidenteel geluid : voor de dagperiode betekent dit m.a.w. minder dan 72 minuten, voor de avondperiode minder dan 18 minuten en voor de nachtperiode minder dan 54 minuten. Geluid dat niet aan bovenstaande definitie voldoet, wordt beschouwd als continu geluid. Aangezien de in Vlarem opgenomen grenswaarden (zie verder) gelden voor het specifiek geluid van de hele inrichting, dient de impact als één geheel te worden beoordeeld. Enkele geluidstechnische begrippen In deze paragraaf definiëren we enkele begrippen die van belang kunnen zijn. Verder info is terug te vinden in het richtlijnenboek geluid en trillingen. Geluidsdrukniveau (L p) Geluidsdrukken kunnen zeer sterk uiteenlopende waarden hebben. Indien geluid zou weergegeven worden in Pascal zou dit leiden tot enorm grote en moeilijk hanteerbare getallen om mee te werken (de verhouding gehoordrempel/pijngrens is groter dan een miljoen). Geluidsdruk wordt daarom uitgedrukt aan de hand van geluidsdrukniveau (verwijzend naar een referentiewaarde). Het geluidsdrukniveau Lp wordt als volgt gedefinieerd: Lp= 10.log 10(p²/p 0²) (db) met p 0 = 20µPa Specifieke geluid (Lsp) De getalwaarde van de akoestische grootheid die het geluid van een inrichting of een deel ervan karakteriseert en die eventueel aangepast wordt met een beoordelingsgetal. L A95,T De waarde van het achtergrondgeluidsdrukniveau volgens Vlarem II (indien de waarneemperiode T = 1uur). Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 119/253

120 L W, L WA Het geluidsvermogenniveau (lineair of A-gewogen). Het is een maat voor het uitgestraalde geluidsvermogen. Het is een éénduidig cijfer voor een bepaalde bron. Voor een puntbron geldt in het vrije veld volgende relatie tussen geluidsdrukniveau en geluidsvermogenniveau: LWA = LPA log r (r = afstand in m) Bepalen van de geluidsimmissie Voor de bepaling van het specifiek geluidsniveau (Lsp) in de omgeving van een veeteeltbedrijf, wordt hier een vereenvoudigde methode voorgesteld. Volgende formule berekent het geluidsniveau op een plaats op r meter van de bron (= de afstand tot aan de meest nabij gelegen bron op het bedrijf of centrum) en zonder afscherming tussen bron en immissiepunt : L sp = L wtot log( 4 r² ) - 0,5 r /100 Met r de afstand tot het centrum van een deelinrichting of de afstand tot de meest nabij gelegen bron op het bedrijf De factor 0,5r/100 houdt rekening met de luchtabsorptie *. Op 500 m treedt er een reductie op van 2,5 db(a). * In principe is dit frequentie-afhankelijk. Er werd hier enkel de luchtabsorptie bepaald voor de 1000 Hz octaafband. Deze frequentie is echter meestal het meest db(a) bepalend Beoordeling van de geluidsimmissie Continue bronnen Aangezien de in Vlarem opgenomen richtwaarden (zie verder) gelden voor het specifiek geluid van de hele inrichting, dient de impact van de continue bronnen als één geheel te worden beoordeeld. Toetsing van het continue geluid dient dus te gebeuren met alle geluidsbronnen samen die als continu kunnen worden beschouwd en samen simultaan in werking kunnen zijn. Vlarem II definieert het specifiek geluid als de getalwaarde van de akoestische grootheid die het geluid van een inrichting, of een deel ervan karakteriseert, die eventueel aangepast wordt met een beoordelingsgetal. De beoordeling gebeurt door het berekende geluidsniveau te toetsen t.o.v. richtwaarden die zijn opgenomen in Vlarem. De richtwaarden worden gehanteerd voor bestaande of te hervergunnen installaties. Voor nieuwe installaties of veranderingen (aanzienlijke uitbreidingen) worden de grenswaarden gehanteerd. Voor de definities van bestaande/nieuwe inrichtingen verwijzen we naar paragraaf van het richtlijnenboek geluid en trillingen Richtwaarden/Grenswaarden Volgens de voorschriften van Vlarem II, hoofdstuk 4.5. Beheersing van geluidshinder gelden volgende richtwaarden (RW) voor het specifiek geluidsniveau (Lsp) in open lucht. Tabel 64: Richtwaarden in db(a) voor Lsp in open lucht volgens bijlage van Vlarem II Categorie Overdag s Avonds s Nachts (7u tot 19u) (19u tot 22u) (22u tot 7u) Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 120/253

121 1.Landelijke gebieden en gebieden voor verblijfsrecreatie 2.Gebieden of delen van gebieden op minder dan 500 m van industriegebieden niet vermeld in punt 3 of van gebieden voor gemeenschapsvoorziening en openbare nutsvoorzieningen 3.Gebieden of delen van gebieden op minder dan 500m van gebieden voor ambachtelijke bedrijven en kleine en middelgrote ondernemingen, van dienstverleningsgebieden of van ontginningsgebieden tijdens de ontginning Woongebieden Industriegebieden, dienstverleningsgebieden, gebieden voor gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen en ontginningsgebieden tijdens ontginning bis. Agrarische gebieden Recreatiegebieden uitgezonderd gebieden voor verblijfsrecreatie 7.Alle andere gebieden, uitgezonderd : bufferzones, militaire domeinen en deze waarvoor in bijzondere besluiten richtwaarden worden vastgesteld Bufferzones Gebieden of delen van gebieden op minder dan 500 m gelegen van voor grindwinning bestemde ontginningsgebieden tijdens ontginning Opmerking : Als een gebied valt onder twee of meer punten van de tabel, dan is in dat gebied de hoogste richtwaarde van toepassing Voor nieuwe inrichtingen is de grenswaarde afhankelijk van het oorspronkelijk omgevingsgeluid. Indien het L A95,1h van het oorspronkelijk omgevingsgeluid gelijk is aan of hoger is dan de milieukwaliteitsnorm (RW), dan moet de continue component van het specifiek geluid, voortgebracht door de nieuwe inrichting beperkt worden tot het L A95,1h van het oorspronkelijk omgevingsgeluid verminderd met 5 db(a), waarbij eveneens dient voldaan te zijn aan de bovenstaande richtwaarde. Indien het oorspronkelijk omgevingsgeluid (L A95,1h) lager is dan de milieukwaliteitsnorm (RW), dan worden er voorwaarden opgelegd, afhankelijk van de ligging: Gebieden 1, 4, 6, 7 (of 5bis): Lsp <=RW 5 én Lsp <= L A95,1h Gebieden 2, 3, 5 of 8: Lsp <= RW 5 Als gevolg van de Vlarem-actualisatietrein in werking getreden op 1 maart 2009, werd de categorie 5bis agrarische gebieden toegevoegd. Deze toevoeging beoogde de gelijkstelling van de milieukwaliteitsnormen en richtwaarden voor geluid voor agrarische gebieden en woongebieden. De toetsing voor agrarische gebieden moet bijgevolg gebeuren zoals deze voor de gebieden onder 1, 4, 6 en 7, tenzij ze in categorie 2 of 3 vallen. Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 121/253

122 Er dient opgemerkt te worden dat er in het kader van projecten binnen het toepassingsgebied van dit Richtlijnenboek zelden kwantitatieve gegevens voorhanden zijn voor het L A95,1h van het oorspronkelijk omgevingsgeluid. In dit geval is een correcte toetsing aan Vlarem niet altijd mogelijk ( indien voor gebied 5bis geldt dat Lsp <= L A95,1h). Toch wordt in dit Richtlijnenboek een vereenvoudigde methode voorgesteld om de geluidseffecten in te schatten. Voor nieuwe inrichtingen en verandering van bestaande inrichtingen kan dan getoetst worden t.o.v. de norm RW Significantiekader uit het richtlijnenboek geluid en trillingen Hierna geven we het significantiekader weer zoals dat is opgenomen in het RLB geluid en trillingen. De scores 0, +1, +2 en +3 krijgen respectievelijk de beoordeling geen of verwaarloosbaar effect, gering positief, matig positief en positief effect. Tabel 65: Significantiekader geluid Invloed op omgeving Eindscore na correctie Voldoet aan het Vlarem? Lna-Lvoor* tussenscore Nieuw of verandering Bestaand ΔLAX,T (effectscore) Lsp GW Lsp>GW Lsp RW RW<Lsp RW+10 Lsp>RW+10 ΔLAX,T> <ΔLAX,T <ΔLAX,T ΔLAX,T /-2 ** ΔLAX,T< ΔLAX,T< ΔLAX,T< ΔLAX,T : verschil in omgevingsgeluid in db(a) voor en nadat een project zal zijn uitgevoerd Met T = duur in seconden Met X: ofwel N parameter van statistische analyse (LAN,T), in Vlarem wordt N = 95 gebruikt ter toetsing aan de milieukwaliteitsnorm eq voor het equivalente geluidsdrukniveau (LAeq,T), van het omgevingsgeluid. GW : grenswaarde volgens het beslissingsschema van Vlarem II RW : richtwaarde Lsp : specifiek geluid *bij hervergunning dient Lvoor gebruikt te worden alsof het bestaande bedrijf er niet was. Bij een hervergunning van een inrichting met een mix van bestaande & nieuwe bronnen is het oorspronkelijk omgevingsgeluid voor de nieuwe bronnen, het omgevingsgeluid met de bestaande bronnen van de inrichting in werking. ** de keuze -1 ofwel -2 is afhankelijk van de grootte van de overschrijding van de GW (al dan niet binnen het betrouwbaarheidsinterval van de berekende specifieke immissie). Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 122/253

123 De uiteindelijke negatieve scores worden als volgt gekoppeld aan milderende maatregelen. -1 (gering negatief effect) Onderzoek naar milderende maatregelen is minder dwingend, maar indien de juridische en beleidsmatige randvoorwaarden aangeven dat er zich een probleem kan stellen dan dient de deskundige over te gaan tot voorstellen van milderende maatregelen. Bij het ontbreken ervan dient dit gemotiveerd te worden. -2 (matig negatief effect) Er dient noodzakelijkerwijs gezocht te worden naar milderende maatregelen, te koppelen aan de langere termijn. Bij het ontbreken ervan dient dit gemotiveerd te worden. -3 (negatief effect) Er dient noodzakelijkerwijs gezocht te worden naar milderende maatregelen te koppelen aan de korte termijn. Bij het ontbreken ervan dient dit gemotiveerd te worden Incidentele bronnen Het incidenteel geluid moet afzonderlijk worden getoetst aan de hiervoor in Vlarem II gehanteerde waarden. Hiervoor is het maximaal voorkomende L Aeq,1s ter hoogte van de immissiepunten van de diverse activiteiten voor de effectbepaling van belang. Volgens bijlage van VLAREM II geldt als richtwaarde uitgedrukt in db(a) in open lucht van hinderlijk ingedeelde inrichtingen voor incidentele geluidsbronnen, de toepasselijke richtwaarde vermeerderd met 15 db(a) tijdens de dag en 10 db(a) s avonds en s nachts. Bij incidenteel geluid gaat het telkens om kortstondige gebeurtenissen die beschreven worden door L Aeq,1s en waarvan het maximum moet worden getoetst aan de hiervoor geldende normen in Vlarem II. Tabel 66: Normen voor incidenteel geluid Richtwaarden uitgedrukt in db(a) Overdag s Avonds s Nachts Toepasselijke waarde+ 15 Toepasselijke waarde + 10 Toepasselijke waarde + 10 De toepasselijke waarde is: voor nieuwe inrichtingen: richtwaarde in Tabel 64 verminderd met 5 db(a) (voor alle gebieden) voor bestaande inrichtingen: richtwaarde in Tabel 64. M.a.w. voor een nieuwe installatie in agrarisch gebied (gebied 5 bis - die niet voldoet aan categorie 2 of 3) dient er voor een incidentele geluidsbron overdag getoetst te worden aan: toepasselijke waarde + 15 = waarde uit Tabel 64' = = 55 db(a) Conclusie van de beoordeling Er zal aangegeven worden welke geluidsniveaus verwacht worden ter hoogte van de beoordelingspunten. Dit zijn in eerste instantie de meest nabijgelegen woning en/of op 200 m vanaf de perceelsgrens. Er wordt in de tabel aangegeven wat de richtwaarde of grenswaarde is per beoordelingspunt en beoordelingsperiode, en of er al dan niet een overschrijding optreedt. Voor het continu geluid wordt ook de significantie van het effect in de tabel opgenomen. Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 123/253

124 Bij een matig negatief of negatief effect (-2 of -3) dient er nooodzakelijkerwijs gezocht te worden naar milderende maatregelen. Bij een gering negatief effecte (-1) is onderzoek naar milderende maatregelen minder dwingend BEPALING VAN DE VERSCHILLENDE GELUIDSBRONNEN Ventilatoren De voornaamste continue geluidsbronnen zijn de ventilatoren. In de huidig vergunde situatie zijn er 39 ventilatoren aanwezig, waarvan 20 ventilatoren in stallen vergund vóór 1993 en 19 ventilatoren in stallen vergund na Er zijn dus 20 ventilatoren die als bestaande bronnen beschouwd worden en 19 ventilatoren die beschouwd worden als nieuwe bronnen. De ventilatoren bevinden zich allen in de stallen in kokers, waardoor het geluid al gedeeltelijk gedempt zal worden door de stalconstructie. Op stal 5, in de huidig vergunde situatie, is een luchtwasser voorzien. De ventilatoren leiden de stallucht vanuit het centrale verzamelkanaal naar de luchtwasser. Uit technische brochures van stalventilatoren (meestal axiale ventilatoren) en op basis van emissiemetingen blijkt dat het geluidsniveau op 1 m i.f.v. het vermogen varieert van 60 tot 74 db(a). Dit betekent een geluidsvermogenniveau (L w) van 71 à 85 db(a). Deze waarden zijn enkel indicatief en het juiste geluidsniveau hangt van een aantal factoren (aantal, geluidsemissie, spectrum) af. Indien er geen verdere gegevens beschikbaar zijn, wordt gerekend met een geluidsvermogenniveau van 85 db(a) per ventilator. Voor ventilatoren gelegen in kokers wordt een demping van 3 db(a) in rekening gebracht o.w.v. de positionering onderin de koker. Op het bronvermogen van de ventilatoren voor het luchtwasserpakket is een reductie van 10 db(a) toegepast o.w.v. de aanwezigheid van een wasserpakket achter de ventilatoren. Deze reductie vinden we terug in een Nederlands akoestisch onderzoek (Exlan Consultants BV, 2011). In een ander akoestisch onderzoek van het Milieu Adviesbureau BV, 2010 (akoestisch onderzoek rapportnummer 210-SSm51l-il-v1) geeft men een reductie aan van 11,8 db(a) voor de ventilatoren voor een luchtwasser. Uittreksels van het betreffende akoestisch onderzoek wordt in bijlage 18.4 toegevoegd. Voor de ventilatoren die geplaatst zijn in kokers op het dak (alle bestaande stallen, behalve stal 5), wordt bijgevolg 85 db(a) - 3 db(a) = 82 db(a) in rekening gebracht bij de berekeningen, voor de ventilatoren geplaatst voor de luchtwasser (stal 5) is dit 83 db(a) - 10 db(a) = 73 db(a). De demping door het luchtwasserpakket is waarschijnlijk meer dan 10 db(a), waardoor uitgaan wordt van een worst-case scenario. In de toekomstige situatie zullen er eveneens 3 nieuwe ventilatoren geplaatst worden in stal 7, met luchtwasser. We rekenen hier eveneens met een geluidsniveau van 75 db(a) voor ventilatoren bij een luchtwasser (demping van 10 db(a) door afscherming luchtwasser). Bij koudere temperaturen (winter of s nachts) zullen de ventilatoren minder werken dan in de zomer op warme dagen. Het aantal ventilatoren die op vol vermogen in werking zijn hangt ook af van het aantal dieren die zich op dat moment in de stallen bevinden. Hier worden volgende aannames gedaan : 1/3 van het totaal aantal ventilatoren voor de dag en avondperiode (of dus 13 ventilatoren in de huidige vergunde situatie en 14 in de toekomstige situatie). 1/5 van het totaal aantal ventilatoren voor de nachtperiode (of dus 7,8 ventilatoren in de huidige vergunde situatie en 8,4 in de toekomstige situatie) De ventilatoren zijn niet allen gelijktijdig met vol vermogen in werking. De aanname van 1/3 en 1/5 van het totaal aantal ventilatoren voor respectievelijk de dag- en avondperiode en de nachtperiode wordt gehanteerd conform het Richtlijnenboek Landbouwdieren. Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 124/253

125 Het totale geluidsvermogenniveau van de ventilatoren in werking wordt berekend als volgt: L wtot_ventilatoren = 10 x log ( N x 10 (L wi_ventilator /10) ) Met N het totaal aantal identieke ventilatoren met dezelfde geluidsemissie Lwi_ventilator : het geluidsvermogenniveau van één ventilator of bron Lwtot_ventilatoren : het totale geluidsvermogenniveau van alle identieke ventilatoren Laden en lossen Tabel 67: Transporten in de huidige en de toekomstige situatie Vulsteke Stefaan Grondstof Huidige situatie Toekomstige situatie Tijdstip Type Duurtijd Transporten Transporten transport transport Aanvoer jonge ± 7 transporten/jaar ± 7 transporten/jaar overdag Vrachtwagen 15 min zeugen Aanvoer ± 70 transporten/jaar ± 90 transporten/jaar overdag Vrachtwagen 50 min krachtvoeder Aanvoer ± 8 transporten/jaar ± 8 transporten/jaar overdag Vrachtwagen 30 min brandstof Afvoer biggen ± 11 transporten / jaar - 's nachts Vrachtwagen 50 min overdag Afvoer ± 25 transporten / jaar ± 47 transporten / jaar 's nachts Vrachtwagen 50 min vleesvarkens overdag Afvoer mest ± 50 transporten/jaar ± 80 transporten/jaar overdag Vrachtwagen 30 min / Tractor Afvoer kadavers ± 52 transporten/jaar ± 52 transporten/jaar overdag Vrachtwagen 10 min 223 transporten/jaar 284 transporten/jaar 4,3 transporten/week 5,5 transporten/week Tijdens het vullen van de voedersilo s kan er geluidshinder optreden als gevolg van de compressor op de vrachtwagen die het voeder komt lossen. Afhankelijk van het type compressor (omkast, geluidsarm, ) kan een geluidsniveau van 80 à 100 db(a) voorkomen op 1 m afstand tot de compressor. Met andere woorden het geluidsvermogenniveau kan 91 à 111 db(a) bedragen. Eén voederlevering duurt gemiddeld genomen ongeveer 50 minuten (= duur effectieve geluidsproductie) en kan beschouwd worden als incidenteel geluid. Tijdens het laden en lossen van grondstoffen, eindproducten en afvalstoffen treedt de meeste geluidshinder op door de vrachtwagen zelf. De vrachtwagens rijden tot aan de stallen en worden daar op het verharde deel van het bedrijf geparkeerd. Er zal steeds gevraagd worden om de motor van de vrachtwagen af te leggen, wat de lawaaihinder sterk zal reduceren. Tijdens het laden van dieren worden de motoren van de vrachtwagens stilgelegd. Het laden van vleesvarkens duurt ongeveer 50 minuten. Het laden van de dieren zal na iedere ronde gebeuren. Tijdens het laden en lossen van overige producten, blijft de motor van de vrachtwagen draaien. Het betreft hier volgende transporten: aanvoer van brandstof, afvoer van mest en afvoer van kadavers. Gemiddeld duurt het leveren van brandstof en de afvoer van mest 30 minuten. Voor de afvoer van kadavers is de duurtijd ongeveer 10 minuten. Al deze transporten gebeuren normaal gezien overdag. Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 125/253

126 Ook het transport dat van en naar het landbouwbedrijf rijdt kan in de meeste gevallen beoordeeld worden als incidenteel geluid. In de bestaande toestand bedraagt dit gemiddeld 4,3 transporten (met vrachtwagen) per week. In de toekomstige toestand is er een toename van het aantal tot 5,5 transporten per week. In totaal zijn er in de huidige situatie een 223 transporten per jaar en in de toekomst zal dit stijgen tot 284 transporten op jaarbasis. Per uur spreken we over een gemiddelde van minder dan 1 vrachtwagenbeweging. Het uitdrukken in L Aeq,1h is bijgevolg niet erg zinvol Landbouwdieren Lawaaihinder van varkens is weinig frequent en komt enkel voor wanneer de dieren gestoord worden of bij gebrek aan voedsel. In de nabijheid van het bedrijf worden geen lawaaierige activiteiten uitgevoerd zodat externe factoren zelden verantwoordelijk zullen zijn voor het storen van de dieren. Binnen de inrichting zelf zullen de dieren door het personeel zo min mogelijk gestoord worden. De dieren zullen ad libidum gevoederd worden, waardoor deze ook minder schreeuwen om voedsel. Met uitzondering van het laden van de dieren kan er ook weinig lawaaihinder van de dieren zelf verwacht worden EFFECTINSCHATTING - BESTAANDE SITUATIE Geluidsemissie van de bestaande inrichting Continue geluidsbronnen Het totale geluidsvermogenniveau van dit landbouwbedrijf op het moment dat alle continue bronnen simultaan in werking zijn wordt dan bekomen door de geluidsniveaus op te tellen. Voor de bestaande bronnen bekomen we dan 90,2 db(a) voor de dag- en avondperiode, en 88,0 db(a) voor de nachtperiode. Voor de nieuwe bronnen in de bestaande situatie bekomen we dan 89,6 db(a) voor de dag- en avondperiode, en 87,4 db(a) voor de nachtperiode. De berekening wordt hieronder weergegeven: Dagperiode en avondperiode : enkel de ventilatoren worden als continue geluidsbronnen beschouwd (1/3 e in werking) : Bestaande bronnen: L wtot = 10 x log ( N x 10 (L wi_ventilator /10 ) ) = 10 x log (7 x 10 8,2 ) = 90,2 db(a) Nieuwe bronnen: L wtot = 10 x log ( N x 10 (L wi_ventilator /10 ) ) = 10 x log (5,6 x 10 8,2 +1,7x10 7,5 ) = 89,6 db(a) Nachtperiode : enkel de ventilatoren worden als continue geluidsbronnen beschouwd (1/5 e in werking) : Bestaande bronnen: L wtot = 10 x log ( N x 10 (L wi_ventilator /10 ) ) = 10 x log (4,2 x 10 8,2 ) = 88,0 db(a) Nieuwe bronnen: L wtot = 10 x log ( N x 10 (L wi_ventilator /10 ) ) = 10 x log (4,2 x 10 8,2 ) = 87,4 db(a) Incidentele bronnen Volgende activiteiten, die als incidenteel kunnen beschouwd worden zijn relevant voor dit landbouwbedrijf : Lossen van veevoeder (compressor op vrachtwagen) : 111 db(a) Geluid van dieren tijdens het laden op de vrachtwagens: 115 db(a) Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 126/253

127 Kortstondig draaien van vrachtwagens : 95 db(a) Een overzicht van de transporten in de huidige situatie wordt weergegeven in Tabel Geluidsimmissie van de bestaande inrichting De beoordelingspunten zijn gelegen ter hoogte van de meest nabijgelegen woning ten W van het bedrijf en op 200 m van de perceelsgrens. Als centrum van de geluidsemissie voor de ventilatoren wordt het centrum van het bedrijf genomen met zwaartepunt naar het oosten toe, aangezien daar de meeste ventilatoren zijn. Het verhandelen van de grondstoffen en eindproducten gebeurt op verschillende plaatsen, voornamelijk aan de oostzijde van het bedrijf tussen de stallen en stal 6, omdat daar de biggen en de vleesvarkens gehuisvest zijn. De korste afstand tussen nabijgelegen woningen en laad- en losplaats is 55 m voor het lossen van veevoeders en 150 m voor het laden van varkens. Tabel 68: Afstand geluidsbron-beoordelingspunt Beoordelingspunt Afstand tot geluidsbron (m) voor continue bronnen Afstand tot geluidsbron (m) (laad- /losplaats) voor incidenteel geluid Dichtste woning 130 m 55 m voor het lossen van voeders 150 m voor het laden van varkens Op 200 m van de perceelsgrens 240 m 240 m Continue bronnen Het specifiek geluidsniveau ter hoogte van de meest nabij gelegen woning en op 200 m van de perceelsgrens ten gevolge van de bedrijfsuitbating zonder afscherming tussen bronnen en immissiepunt bedraagt dan voor de bestaande bronnen: Dag- en avondperiode: beoordelingspunt afstand tot geluidsbron (m) Lwtot (db(a)) Dichtste woning ,2 36,3 200 m perceelsgrens ,2 30,4 Lsp (db(a)) Nachtperiode: beoordelingspunt afstand tot geluidsbron (m) Lwtot (db(a)) Dichtste woning ,0 34,1 200 m perceelsgrens ,0 28,2 Lsp (db(a)) Voor de nieuwe bronnen (ventilatoren na 1993) in de bestaande toestand wordt dit: Dag- en avondperiode: beoordelingspunt afstand tot geluidsbron (m) Lwtot (db(a)) Dichtste woning ,6 35,7 200 m perceelsgrens ,6 29,8 Lsp (db(a)) Nachtperiode: Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 127/253

128 beoordelingspunt afstand tot geluidsbron (m) Lwtot (db(a)) Dichtste woning ,4 33,5 200 m perceelsgrens ,4 27,6 Lsp (db(a)) Incidentele bronnen Het berekende L Aeq,1s tengevolge het lossen van veevoeder bedraagt dan voor alle periodes: beoordelingspunt afstand tot geluidsbron (m) Lwtot (db(a)) Dichtste woning ,9 200 m perceelsgrens ,2 Lsp (db(a)) Het berekende L Aeq,1s tengevolge van het laden van varkens bedraagt dan voor alle periodes: beoordelingspunt afstand tot geluidsbron (m) Lwtot (db(a)) Dichtste woning ,7 200 m perceelsgrens ,2 Lsp (db(a)) Beoordeling van de geluidsimmissie van de bestaande inrichting Op basis van de vereenvoudigde overdrachtsberekening wordt het specifiek geluidsniveau getoetst aan de richtwaarde voor een bestaande inrichting en het effect op het oorspronkelijk omgevingsgeluid bepaald voor de bestaande bronnen. Voor de nieuwe continue bronnen (ventilatoren na 1993) wordt getoetst aan de grenswaarde voor een nieuwe inrichting en het effect op het omgevingsgeluid bepaald. Het omgevingsgeluid is het geluid dat echter door de bestaande bronnen ook al aanwezig is Continue bronnen Bestaande bronnen In onderstaande tabel wordt het Lsp geluid van de continue bronnen vergeleken met de richtwaarde voor een bestaande inrichting. Tabel 69: Lsp continue bronnen - richtwaarde Immissiepunt Lsp van de continue bronnen Richtwaarde bestaande inrichting Dag Avond Nacht Dag Avond Nacht Dichtste woning 36,3 36,3 34, voldaan voldaan voldaan 200 m perceelsgrens 30,4 30,4 28, voldaan voldaan voldaan In onderstaande tabel wordt het Lsp geluid van de continue bronnen vergeleken met de referentiewaarde voor het oorspronkelijk omgevingsgeluid. Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 128/253

129 Tabel 70: Lsp continue bronnen - referentiewaarde Immissiepunt Lsp van de continue bronnen Referentiewaarde voor oorspronkelijk omgevingsgeluid Dag Avond Nacht Dag Avond Nacht Dichtste woning 36,3 36,3 34, Geen overschrijding Overschrijding +1,3 Geen overschrijding 200 m perceelsgrens 30,4 30,4 28, Geen overschrijding Geen overschrijding Geen overschrijdin Op basis van deze gegevens kunnen we stellen dat er voor het specifiek geluid van de bestaande continue bronnen geen overschrijding is van de richtwaarde voor bestaande inrichtingen voor alle beoordelingsperiodes en ter hoogte van de verschillende beoordelingspunten. Er is een verhoging van het oorspronkelijke omgevingsgeluid tijdens de dag-, avond- en nachtperiode ter hoogte van de beoordelingspunten. Ter hoogte van alle beoordelingspunten is er een verhoging van het omgevingsgeluid. Tijdens alle periodes is deze verhoging < 6 db(a). Enkel voor de avondperiode is er een overschrijding van het oorspronkelijk omgevingsgeluid. Op basis van deze waarden, kan uit het significantiekader volgende beoordeling afgeleid worden: Tabel 71: Beoordeling continue bronnen Immissiepunt Score Dag Avond Nacht Dichtste woning m perceelsgrens In de huidige vergunde toestand wordt er voor de continue geluidsbronnen voldaan aan de richtwaarde voor bestaande inrichtingen. Er is een gering negatief effect ter hoogte van de dichtstbijzijnde woning (-1) tijdens alle periodes. Op 200 m van de perceelsgrens is er enkel tijdens de avondperiode een gering negatief effect (-1). Tijdens de dag- en de nachtperiode is er geen tot verwaarloosbaar effect op 200 m van de perceelsgrens. Onderzoek naar milderende maatregelen is minder dwingend in de huidige toestand (beslissingsschema Vlarem II). Nieuwe bronnen in de huidige situatie In onderstaande tabel wordt het Lsp geluid van de nieuwe continue bronnen vergeleken met de grenswaarde voor een nieuwe inrichting. Hiervoor worden de nieuwe bronnen genomen, die al in de huidige situatie aanwezig zijn, dit zijn 19 ventilatoren geplaatst na Tabel 72: Lsp nieuwe continue bronnen-grenswaarde nieuwe inrichting Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 129/253

130 Immissiepunt Lsp van de continue bronnen Grenswaarde nieuwe inrichting Dag Avond Nacht Dag Avond Nacht Dichtste woning 35,7 35,7 33, voldaan voldaan voldaan 200 m perceelsgrens 29,8 29,8 27, voldaan voldaan voldaan In onderstaande tabel wordt het Lsp geluid van de continue bronnen vergeleken met de referentiewaarde voor het oorspronkelijk omgevingsgeluid. Tabel 73: Lsp continue bronnen - huidig omgevingsgeluid Immissiepunt Lsp van de continue bronnen Huidig omgevingsgeluid (bestaand specifiek geluid+referentiewaarden) Dag Avond Nacht Dag Avond Nacht Dichtste woning 35,7 35,7 33,5 41,5 38,7 37,6 Geen overschrijding Geen overschrijding Geen overschrijding 200 m perceelsgrens 29,8 Geen overschrijding 29,8 Geen overschrijding 27,6 Geen overschrijding 40,5 36,3 35,8 Tabel 74: Nieuw omgevingsgeluid (huidig omgevingsgeluid + nieuwe bronnen in bestaande situatie) Immissiepunt Nieuw omgevingsgeluid (huidig omgevingsgeluid+nieuwe bronnen) ΔL = Lna-Lvoor Dag Avond Nacht Dag Avond Nacht Dichtste woning 42,6 40,5 39,0 1,0 1,8 1,4 200 m perceelsgrens 40,8 37,2 36,54 0,4 0,9 0,6 Op basis van deze waarden, kan uit het significantiekader volgende beoordeling afgeleid worden: Tabel 75: Beoordeling nieuwe continue bronnen Immissiepunt Score Dag Avond Nacht Dichtste woning m perceelsgrens Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 130/253

131 In de huidige vergunde toestand wordt er voor de nieuwe continue geluidsbronnen voldaan aan de grenswaarde voor een nieuwe inrichting. Onderzoek naar milderende maatregelen is minder dwingend in de huidige toestand Incidentele bronnen In onderstaande tabel wordt het L Aeq,1s van de incidentele bronnen vergeleken met de richtwaarde voor een incidenteel geluid van een nieuwe inrichting. Tabel 76: Lsp incidentele bronnen-richtwaarde Immissiepunt L Aeq,1s van het incidenteel geluid Voor lossen van veevoeder / Laden varkens Richtwaarde bestaande inrichting Dag Avond Nacht Dag Avond Nacht Dichtste woning 64,9/59,7-64,9/59,7 Overschrijding m perceelsgrens 51,2/55,2-51,2/55,2 overschrijding Uit deze toetsing blijkt dat het L Aeq,1s van de incidentele bronnen enkel 's nachts overschrijdingen veroorzaakt. De transporten 's nachts zijn het laden van varkens. Het lossen van veevoeders gebeurt enkel overdag. Het lossen van veevoeders gebeurt op kortere afstand van de dichtstbijzijnde woning, echter wel enkel overdag. Er is bijgevolg geen overschrijding voor het lossen van veevoeders. Bovendien is de compressor op de vrachtwagens van het transport van veevoeders voorzien van een geluidswerende omkasting. Dit zorgt voor een geluidsniveau van db(a) op 3 m. Het geluidsvermogenniveau kan bijgevolg db(a) bedragen, terwijl in bovenstaande met 111 db(a) gerekend werd. Het laden van varkens gebeurt verder van de dichtstbijzijnde woning, ter hoogte van de vleesvarkensstallen (afstand 150 m van de dichtstbijzijnde woning). In het verleden zijn er geen klachten geweest i.v.m. geluidshinder. De overschrijding is beperkt tot < 10 db(a) EFFECTINSCHATTING - GEPLANDE SITUATIE Geluidsemissie van de geplande inrichting Continue bronnen De nieuwe stal 7 wordt voorzien van 3 nieuwe ventilatoren, aangesloten op de combiluchtwasser. Er komen geen extra activiteiten/transporten bij (enkel de frequentie stijgt) in de nieuwe situatie. Het lossen van veevoeder, het laden en lossen van dieren en de overige transporten zijn in dit geval al bestaande activiteiten. Er zijn geen nieuwe incidentele geluidsbronnen. Er is wel een toename van een aantal van deze activiteiten. Een overzicht van het aantal transporten in de nieuwe situatie wordt weergegeven in Tabel 67. Voor de nieuwe ventilatoren wordt eveneens een geluidsvermogen van 85 db(a) aangenomen en wordt er eveneens gerekend met een reductie van 10 db(a) door de demping van de luchtwasser. Er wordt bijgevolg gerekend met 75 db(a) per ventilator. Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 131/253

132 In de geplande situatie zijn er in totaal 42 ventilatoren, waarvan 39 ventilatoren al aanwezig zijn op de vergunde stallen (waarvan er 19 als nieuwe ventilatoren beschouwd worden) en 3 nieuwe ventilatoren op de stal 7. Er worden dus 22 ventilatoren beschouwd als nieuwe inrichting en 20 ventilatoren als bestaande inrichting. Rekening houdende met 1/3 e van alle nieuwe ventilatoren die overdag en s avonds simultaan draaien op vol vermogen, bekomen we een totaal L w van 89,8 db(a) (7,3 ventilatoren). s Nachts draaien slechts 1/5 e van de ventilatoren (4,4 ventilatoren) op vol vermogen zodat het geluidsvermogenniveau 87,6 db(a) bedraagt. Dagperiode en avondperiode : enkel de ventilatoren worden als continue geluidsbronnen beschouwd (1/3 e in werking) : L wtot = 10 x log ( N x 10 (L wi_ventilator /10 ) ) = 10 x log (5,7 x 10 8,2 ) + 10 x log (1,7 x 10 7,5 ) = 89,8 db(a) Nachtperiode : enkel de ventilatoren worden als continue geluidsbronnen beschouwd (1/5 e in werking) : L wtot = 10 x log ( N x 10 (L wi_ventilator /10 ) ) = 10 x log (3,4 x 10 8,2 ) + 10 x log (1 x 10 7,5 ) = 87,6 db(a) Incidentele bronnen Er zijn geen nieuwe incidentele bronnen. De transporten die voorkomen zijn reeds bestaande activiteiten. Er is wel een toename van de frequentie van deze transporten in de nieuwe situatie. Er is een toename van 223 transporten per jaar in de huidig vergunde situatie naar 284 transporten per jaar in de nieuwe situatie. Gemiddeld zijn dit respectievelijk 4,3 transporten en 5,5 transporten per week. Het betreft de transporten voor de aanvoer van krachtvoeder, de afvoer van vleesvarkens en de afvoer van mest Geluidsimmissie van de nieuwe bronnen De specifieke bijdrage van deze nieuwe continue bronnen (22 ventilatoren) bedraagt dan: Dag- en avondperiode: beoordelingspunt afstand tot geluidsbron (m) Lwtot (db(a)) Dichtste woning ,4 36,5 200 m perceelsgrens ,4 30,7 Lsp (db(a)) Nachtperiode: beoordelingspunt afstand tot geluidsbron (m) Lwtot (db(a)) Dichtste woning ,6 34,3 200 m perceelsgrens ,6 28,4 Lsp (db(a)) Beoordeling van de geluidsimmissie van de geplande situatie Op basis van de vereenvoudigde overdrachtsberekening wordt het specifiek geluidsniveau van de nieuwe continue bronnen getoetst aan de grenswaarde voor een nieuwe inrichting en wordt het effect op het omgevingsgeluid bepaald. Het omgevingsgeluid is het geluid dat echter door de huidige vergunning ook al aanwezig is. In onderstaande tabel wordt het L sp geluid van de nieuwe continue bronnen vergeleken met de grenswaarde voor een nieuwe inrichting. Tabel 77: Lsp continue bronnen-grenswaarde nieuwe inrichting Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 132/253

133 Immissiepunt Lsp van de continue bronnen Grenswaarde nieuwe inrichting Dag Avond Nacht Dag Avond Nacht Dichtste woning 35,9 35,9 33, voldaan voldaan voldaan 200 m perceelsgrens 30,0 30,0 27, voldaan voldaan voldaan Het specifieke geluid van al de nieuwe continue bronnen samen(19 ventilatoren op de vergunde stallen en 3 ventilotaren op de nieuwe stal 7, met luchtwasser) ligt voor alle periodes onder de grenswaarde voor nieuwe inrichtingen. Zowel t.h.v. de dichtste woning, als op 200 m van de perceelsgrens worden de grenswaarden niet overschreden. In onderstaande tabel wordt het Lsp geluid van de nieuwe continue bronnen (19 ventilatoren op de vergunde stallen en 3 nieuwe ventilatoren op stal 7 met luchtwasser) vergeleken met het huidige omgevingsgeluid (= OOG + Lsp van de bestaande inrichtingen in de huidig vergunde situatie). Tabel 78: Lsp continue bronnen-huidig omgevingsgeluid (= omgevingsgeluid voor verandering) Immissiepunt Lsp van de continue nieuwe bronnen Huidige omgevingsgeluid (Bestaand specifiek geluid + referentiewaarden) Dag Avond Nacht Dag Avond Nacht Dichtste woning 35,9 voldaan 35,9 voldaan 33,6 voldaan 41,5 38,7 37,6 200 m perceelsgrens 30,0 voldaan 30,0 voldaan 27,8 voldaan 40,5 36,3 35,8 In onderstaande tabel is het nieuwe omgevingsgeluid in de geplande situatie. Dit nieuwe omgevingsgeluid houdt rekening met 22 ventilatoren die te beschouwen zijn als nieuwe inrichtingen (waarvan 19 ventilatoren op vergunde stallen en 3 nieuwe ventilatoren op de nieuwe stal 7). Tabel 79: Nieuw omgevingsgeluid ( = omgevingsgeluid na verandering) Immissiepunt Nieuw omgevingsgeluid Delta L = Lna-Lvoor Dag Avond Nacht Dag Avond Nacht Dichtste woning 42,6 40,5 39,1 1,0 1,8 1,5 200 m perceelsgrens 40,8 37,2 36,5 0,4 0,9 0,6 Op basis van deze waarden, kan uit het significantiekader volgende beoordeling afgeleid worden: Tabel 80: Beoordeling nieuwe situatie continue bronnen Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 133/253

134 Immissiepunt Score Dag Avond Nacht Dichtste woning m perceelsgrens In de nieuwe toestand wordt er voor de continue geluidsbronnen voldaan aan de grenswaarde voor een nieuwe inrichting. De verhoging van het omgevingsgeluid is ter hoogte van de dichtstbijzijnde woning is tijdens alle beoordelingsperiodes < 3 db(a). Er wordt een gering negatief effect verwacht (-1) tijdens de avond- en nachtperiode en geen tot verwaarloosbaar effect tijdens de dagperiode. Op 200 m van de perceelsgrens is de verhoging van het omgevingsgeluid ter hoogte van alle beoordelingspunten < 1 db(a). Er wordt bijgevolg geen tot verwaarloosbaar effect begroot SYNTHESE Voor de discipline geluid worden de relevante geluidsbronnen op het bedrijf bepaald, zijnde de continue geluidsbronnen (ventilatoren) en de incidentele geluidsbronnen (transporten). De beoordelingspunten zijn de dichtste woning en 200 m van de perceelsgrens. De onmiddellijke bedrijfsomgeving wordt gekenmerkt door zijn agrarisch karakter, op minder dan 500 m van een gebied voor ambachtelijke bedrijven en kmo's. Deze activiteiten leveren een bijdrage aan de geluidsbelasting. In de nabije omgeving zijn nog een aantal veeteeltbedrijven aanwezig, en een groentenverwerkend bedrijf. Binnen een straal van ongeveer 200 m van de bedrijfspercelen liggen er 7 bedrijfsvreemde woning, waarvan 1 woning behoort tot een landbouwbedrijf (Galgestraat 8), en 1 woning behoort tot het groentenverwerkend bedrijf en gelegen is in gebied voor ambachtelijke bedrijven en kmo's (Galgestraat 9A). De overige 5 bedrijfsvreemde woningen zijn gelegen Galgestraat 6, 6A, 4, 7 en 13. Op 250 m ten NW is een woongebied met landelijk karakter gelegen. Overige kwetsbare gebieden zijn op meer dan 500 m gelegen. Het meest nabijgelegen woongebied is gelegen op m. Op 25 m ten noorden van het bedrijf ligt een groentenverwerkend bedrijf in gebied voor ambachtelijke bedrijven en kmo's. Geluidshinder van het verkeer voor de aanvoer- en afvoer van en naar dit bedrijf is dus mogelijk. Hierdoor zal in de referentiesituatie het oorspronkelijk omgevingsgeluid hoger liggen dan in stille agrarische gebieden. Als referentiewaarde voor het oorspronkelijke omgevingsgeluid voor het L A95,1h hanteren we voor de dagperiode 40 db(a), voor de avondperiode 35 db(a) en 35 db(a) voor de nachtperiode. Deze aanname is meer realistisch a.h.v. de ligging van het bedrijf. In de huidig vergunde situatie zijn er 39 ventilatoren aanwezig, waarvan 20 bestaande ventilatoren (vóór 1993) en 19 nieuwe ventilatoren (na 1993). De ventilatoren bevinden zich allen in de stallen, hetzij in kokers, hetzij in een luchtwasser. In beide gevallen zal het geluid al gedeeltelijk gedempt worden, voor de kokers wordt gerekend met een geluidsdemping van 3 db(a) en voor de luchtwasser met 10 db(a) (cfr. Exlan Consultants BV, 2011). Voor de ventilatoren in kokers wordt bijgevolg gerekend met 82 db(a), en voor de ventilatoren in de luchwasser met 75 db(a). In de toekomstige situatie zullen er nog 3 nieuwe ventilatoren geplaatst worden in de nieuw te bouwen stal 7, die voorzien wordt van een luchtwasser. Ook hier zal gerekend worden met een geluidsniveau van 75 db(a) voor ventilatoren bij een luchtwasser. Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 134/253

135 Voor de bestaande continue bronnen en voor de incidentele bronnen wordt getoetst aan de richtwaarde voor bestaande inrichtingen (=grenswaarde). Voor de nieuwe continue bronnen (nieuwe bronnen in bestaande situatie en nieuwe bronnen in nieuwe situatie). In de huidig vergunde situatie geldt voor de bestaande continue bronnen volgens het significantiekader dat er een gering negatief effect is ter hoogte van de dichstbijzijnde woning en geen tot een verwaarloosbaar effect is tijdens de dag en de nacht op 200 m van de perceelsgrens, en een gering negatief effect tijdens de avond. In de huidig vergunde situatie geldt voor de nieuwe continue bronnen volgens het significantiekader dat er een gering negatief effect is ter hoogte van de dichstbijzijnde woning tijdens de avond- en nachtperiode en geen tot een verwaarloosbaar effect is tijdens de dagperiode. Op 200 m van de perceelsgrens is er geen tot verwaarloosbaar effect tijdens alle periodes. In de geplande situatie geldt voor alle nieuwe continue bronnen volgens het significantiekader dat er een gering negatief effect is ter hoogte van de dichstbijzijnde woning tijdens de avond- en nachtperiode en geen tot een verwaarloosbaar effect is tijdens de dagperiode. Op 200 m van de perceelsgrens is er geen tot verwaarloosbaar effect tijdens alle periodes. De incidentele bronnen worden vergeleken met de richtwaarde voor een incidenteel geluid van een bestaande inrichting. Ter hoogte van de verschillende beoordelingspunten tijdens de dag wordt er voldaan aan de richtwaarde voor een bestaande inrichting. Tijdens de nacht is er een overschrijding van deze richtwaarde t.h.v. de dichtste woning en op 200 m van de perceelsgrens. Het lossen van veevoeders gebeurt enkel overdag, hiervoor is geen overschrijding. Bovendien is de compressor op de vrachtwagens van het transport van veevoeders voorzien van een geluidswerende omkasting. Dit zorgt voor een geluidsniveau van db(a) op 3 m. Het geluidsvermogenniveau kan bijgevolg db(a) bedragen, terwijl in bovenstaande met 111 db(a) gerekend werd. Het laden van varkens gebeurt 's nachts en overdag, en hiervoor is er een overschrijding. De overschrijding is echter lager dan 10 db(a). Het laden van de varkens gebeurt verder van de dichtstbijzijnde woning, dan bvb. het lossen van veevoeders. De vleesvarkens worden immers verder van de dichtste woning gehuisvest. De incidentele bronnen (transporten) in de huidig vergunde situatie en in de nieuwe situatie zijn dezelfde, er zijn dus geen extra nieuwe incidentele bronnen. Er is wel een stijging van de frequentie van de transporten in de nieuwe situatie. De nieuw te bouwen stal komt verder van de dichtstbijzijnde woning te liggen, waardoor ook het laden van varkens van de nieuwe stal verder van de dichtstbijzijnde woning zal gebeuren. In het verleden zijn er eveneens geen klachten geweest i.v.m. geluidshinder. Voor deze berekeningen werden volgende aannames gedaan: geen afscherming MILDERENDE MAATREGELEN Er dient opgemerkt te worden dat de berekende effecten in dit MER wellicht een overschatting zijn. Er wordt bij de berekeningen geen rekening gehouden met de aanwezige afscherming van de incidentele geluidsbronnen. Zo gebeurt het laden en het lossen van de verschillende grondstoffen en eindproducten op verschillende plaatsen op het bedrijf, waarbij er vaak een afscherming aanwezig is door gebouwen en door groenaanplant Door het bedrijf genomen maatregelen Ventilatoren zijn computergestuurd en frequentiegestuurd. Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 135/253

136 Tijdens het laden en het lossen worden de motoren van de bedrijfsvoertuigen zoveel mogelijk stilgelegd. Er is reeds een groenaanplant voorzien. Aanwezigheid van luchtwassysteem zorgt voor demping van het geluid van de ventilatoren. De dieren worden ad libidum gevoederd. De varkensstallen zijn goed geïsoleerd zodanig dat het geluid van de dienen tot een minimum zal herleid worden. De stallen blijven in de mate van het mogelijke afgesloten. Het vullen van de silo's gebeurt overdag Door het bedrijf geplande maatregelen De exploitant voorziet in een aanvulling van het bestaande groenaanplant. Er is eveneens een biologische luchtwasser voorzien op stal Verdere mogelijkheden of aanbevelingen Tijdens de werkzaamheden dient de initiatiefnemer er op te letten dat de aannemer de geluidshinder ten gevolge van de werken zo goed mogelijk beperkt en dat het onnodig draaien van de machines en motoren voorkomen wordt. Er moet rekening gehouden worden met een schappelijk start- en einduur van de bouwwerken, enz. Dit opdat hinder naar omwonenden zoveel mogelijk beperkt wordt. 5.5 MENS AFBAKENING STUDIEGEBIED Het studiegebied voor de discipline mens wordt bepaald door de grootste gemene deler van de invloedssferen van de abiotische disciplines. Dit wordt voornamelijk bepaald door de grens waar relevante geurwaarneming voorkomt. Effecten zoals geluids- of stofhinder reiken minder ver. De effecten van verkeer kunnen zich echter verder uitstrekken, zodat de voornaamste antropogene elementen in de ruimere omgeving worden beschreven. Hier wordt het studiegebied gelijk genomen aan het studiegebied van geur met name tot op ongeveer 1 km van het bedrijf TOELICHTING GEGEVENSGEBRUIK Voornaamste gegevensbronnen: Eigen terreinbezoek Gewestplan Wegenatlas Orthofoto Topografische kaart Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 136/253

137 Op basis van kaartmateriaal (topokaart, gewestplan, orthofoto ), terreinbezoek en algemeen bekomen informatie wordt het antropogeen milieu in de nabijheid van het bedrijf beschreven. Hierbij wordt de omgeving van het bedrijf beschreven rekening houdend met de woonfunctie, recreatie, landbouw, overige bedrijven, voorname verkeersverbindingen en industrie METHODIEK Voor de discipline Mens wordt aandacht besteed aan mogelijke gezondheidseffecten, mogelijke hindereffecten en mobiliteitsaspecten. Voor de beoordeling van de effecten in de discipline Mens - gezondheid wordt onderscheid gemaakt tussen de hinder- en de gezondheidsaspecten. Opdat er sprake zou zijn van hinder dienen de effecten op de ene of andere wijze zintuiglijk waarneembaar te zijn. Het hinderaspect wordt dus gekoppeld aan zintuiglijke waarneembaarheid. Wijzigingen die hierin optreden als gevolg van de realisatie van het project spelen hierin dus een rol. Opdat er sprake zou zijn van gezondheidseffecten, dient er vooreerst een effectieve, realistische kans te bestaan voor: ingestie (inslikken); inhalatie (inademen); dermaal contact (contact met de huid); blootstelling aan fysische agentia (bv. geluid). Inzake gezondheidseffecten wordt nagegaan of er enig risico bestaat voor de menselijke gezondheid. De aard en de dosis van de effectieve blootstelling wordt vergeleken met de wettelijke normen of met wetenschappelijke advieswaarden ter zake. Als er relevante blootstellingen zijn, worden de mogelijke gezondheidseffecten bekeken bij de blootgestelde populatie. Waar nodig wordt rekening gehouden met cumulatieve aspecten door andere bronnen. Bijzondere aandacht gaat naar kwetsbare groepen (scholen, bejaardentehuizen, ). Voor geur en geluid wordt nagegaan of de emissies in de omgeving van die aard zijn dat psychosomatische effecten kunnen ontstaan. Wat de hindereffecten betreft wordt het belang van geluidshinder en geurhinder ingeschat. Dit gebeurt enerzijds op basis van gegevens aangereikt vanuit de disciplines lucht en geluid en anderzijds op basis van de klachtenregistraties van de afgelopen jaren. Inzake effecten op mobiliteit worden de relevante transportbewegingen i.f.v. aan- en afvoer van producten in kaart gebracht. Vervolgens wordt het aandeel van deze transportbewegingen ingeschat t.o.v. de huidige totale verkeersstromen op de voornaamste ontsluitingswegen. De discipline Mens is een integrerende discipline, waar heel wat effectketens stoppen en het eindeffect beoordeeld moet worden; deze discipline heeft hierdoor gegevens nodig uit andere disciplines. Effectgroep Benodigde gegevens Te betrekken uit discipline Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 137/253

138 Geluidshinder Invloedsstraal geluid Geluid Geurhinder Geurimmissie Lucht Stofhinder Stofimmissie Lucht Naast de beoordeling van de klachtenregistratie, zal in dit hoofdstuk voornamelijk ingegaan worden op het aspect verkeer. De transportstromen, die aan de inrichting verbonden zijn, worden besproken. Bij een landbouwbedrijf worden de belangrijkste transporten veroorzaakt door: aan- en afvoer van dieren; aanvoer van grondstoffen (voeder, fossiele brandstoffen, strooisel,...); afvoer van eindproducten (dieren,...); afvoer van afvalstoffen (mest, kadavers,...). De transportafstanden kunnen hierbij heel sterk variëren, gaande van het uitrijden van mest op aanpalende percelen, tot de afvoer van bijvoorbeeld mest op lange afstand. Het is bijgevolg bijna onmogelijk om alle aan- en afvoerroutes volledig te beschrijven. De nadruk ligt daarom voornamelijk op de afstand tussen het bedrijf en de meest nabij gelegen grote aan/afvoerroute METHODIEK EFFECTBEPALING In dit hoofdstuk wordt verder ingegaan op eventuele klachten die ooit tegen het bedrijf geuit zijn. Indien deze klachten betrekking hebben op andere disciplines, dan worden mogelijke maatregelen in die disciplines besproken en kort herhaald in dit hoofdstuk. Voor elk transport dienen volgende zaken ingeschat te worden: type transport: zwaar verkeer (via vrachtwagens) of lichte vracht (via tractoren of via wagens); frequentie: maandelijks, wekelijks, met aanduiding of de transporten gespreid zijn over het ganse jaar of gebonden aan enkele maanden; voornaamste transportroutes; tijdstip: dag, avond, ochtend, nacht. Omdat het effect van het lichte vrachtverkeer eerder verwaarloosbaar is, wordt vooral het zwaar verkeer, met vrachtwagens, beschouwd. Het significantiekader dat van toepassing is, wordt weergegeven in Tabel 81. Tabel 81: Significantiekader ter beoordeling van de verkeershinder Toetsing Gemiddeld >35 transporten (zwaar verkeer) per week langsheen lokale wegen & doorheen gevoelig gebied Gemiddeld 14 tot 35 transporten per week (zwaar verkeer) langsheen lokale wegen & doorheen gevoelig gebied Gemiddeld 7 tot 14 transporten (zwaar verkeer) per week langsheen lokale wegen & doorheen gevoelig gebied Gemiddeld < 7 transporten (zwaar verkeer) per week langsheen lokale of transporten enkel langsheen hoofdwegen Beoordeling Significant negatief effect Matig negatief effect Gering negatief effect Geen of verwaarloosbaar effect Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 138/253

139 Ook de bestrijding van ongedierte wordt besproken. De effecten van geurhinder en geluidshinder worden uitvoerig besproken in de disciplines Lucht en Geluid. Daarnaast zijn er nog andere mogelijke effecten van geluidshinder, geur- en stofhinder naar de mens zoals niettoxische fysiologische reacties, invloed aërosoldeeltjes, gehoorbeschadiging, slapeloosheid,...). Bij de impactbeoordeling ten aanzien van eventuele geurhinder wordt beoordeeld rekening houdend met de hinderniveaus zoals gehanteerd in de discipline lucht. Er zijn voldoende consistente bewijzen dat de heersende concentraties fijn stof een negatieve impact hebben op de volksgezondheid. Er is een breed scala aan gezondheidseffecten, maar de voornaamste situeren zich ter hoogte van het ademhalings- en cardiovasculair systeem. De individuele gevoeligheid kan verschillen naargelang de gezondheidstoestand of leeftijd. Het risico neemt toe met de blootstelling. Er kunnen geen drempelwaarden worden geïdentificeerd waaronder geen effecten optreden. Er zijn gegevens die erop wijzen dat langdurige blootstelling aan lage concentraties geassocieerd is met hogere mortaliteit en andere chronische effecten, zoals het verhoogd voorkomen van bronchitis en verminderde longfunctie. Gezien er onvoldoende kwantitatieve gegevens zijn voor het afleiden van richtlijnen voor PM 10, werden door de WGO richtlijnen voorgesteld voor PM 2,5 en werden hieruit richtlijnen voor PM 10 afgeleid (PM 2,5-richtwaarde x 2 op basis van een minimale fractie van 50 % PM 2,5 ten opzichte van PM 10). De WGO-advieswaarden voor PM 2,5 zijn 10 µg/m³ als jaargemiddelde en 25 µg/m³ als 24-uursgemiddelde (en bijgevolg 20 µg/m³ als jaargemiddelde en 50 µg/m³ als 24-uursgemiddelde voor PM 10). De impact van de emissie van micro-organismen en endotoxines, als deel van de PM emissie, kan wegens gebrek aan gegevens niet éénduidig in kaart gebracht worden. Er kan hierbij wel verwezen worden naar de conclusies in literatuurgegevens, waaronder deze van Prof. dr. ir. D.J.J. Heederik et.al (2011), in Mogelijke effecten van intensieve-veehouderij op de gezondheid van omwonenden: onderzoek naar potentiële blootstelling en gezondheidsproblemen, Omwonenden van intensieve-veehouderijbedrijven zijn potentieel blootgesteld aan fijn stof, aan een aantal specifieke micro-organismen en aan endotoxinen. Op kortere afstand van de bedrijven, vooral als het meerdere bedrijven zijn, kan deze blootstelling effecten geven op de gezondheid, met name op de luchtwegen. Uit de resultaten van dit onderzoek kan niet simpelweg worden geconcludeerd om welke afstand tot bedrijven het nu precies gaat en bij welke concentraties gezondheidseffecten optreden. Daarvoor is nodig dat er op meer locaties wordt gemeten (verschillende typen bedrijven) en ook bij specifieke activiteiten (uitrijden mest, dierentransport). De kans op gezondheidseffecten van de huidige signalen van de Q-koortsbacterie en van MRSA in de omgeving van veehouderijbedrijven wordt als gering ingeschat. Het lijkt een verrassende bevinding dat astma minder vaak voorkomt onder omwonenden van veehouderijbedrijven. Deze bescherming lijkt daarmee ook te gelden voor omwonenden. Uit de literatuur was al een beschermend effect voor astma gevonden voor kinderen die waren opgegroeid op een boerderij. Mensen met astma hebben vaker infecties van de bovenste luchtwegen (exacerbaties) en longontsteking dan astmatici in plattelandsgebieden met minder veehouderijbedrijven. Longontsteking wordt vaker gezien in de nabijheid van intensieve-veehouderij, vooral bij bedrijven met geiten en pluimvee. Omdat er vaker longontsteking werd gezien dan kan worden verklaard door de Q-koorts golf in 2009 (ter info Q-koorts bij de mans wordt vnl. veroorzaakt door schapen en geiten), dient de relatie tussen longontsteking en pluimveehouderij nader onderzocht te worden. Kinderen die wonen in de nabijheid van veehouderijbedrijven hebben, net als kinderen die zijn opgegroeid op een boerderij, vaker eczeem. Er bestonden weinig aanwijzingen dat zeer grote stallen, zogenaamde megastallen, sterker met gezondheidseffecten op omwonenden zijn geassocieerd. Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 139/253

140 Mogelijke gezondheidsproblemen doen zicht echter wel vnl. voor bij de werknemers op de bedrijven zelf, desgevallend ook bij bvb de chaufeurs die dagelijks instaan voor het transport naar slachthuizen. Overigens is in de literatuur al meerdere malen beschreven dat voor astma en allergie een beschermend effect is als men op een boerderij is opgegroeid. De resultaten van Radon e.a. (2007) (geciteerd in de studie van Heederik et.al.,2011), suggereren dat dit mogelijk ook opgaat voor omwonenden. Dat mogelijke effecten ook moeilijk kwantificeerbaar zijn volgt ook uit het feit dat er geen emissiekengetallen noch (concentratie)normen zijn waaraan mogelijke blootstelling kan getoetst worden. M.b.t. endotoxines zou wel kunnen verwezen worden naar een norm van 30 EU/ml (endotoxine units/ml) geciteerd door Bodden, in gezondheidsrisico s voor veehouderijen (TO, mei 2014, nr 1). Echter wegens ontbreken van éénduidige emissiekengetallen en achtergrondconcentraties kan geen uitspraak geformuleerd worden m.b.t. het al of niet voldoen aan deze doelstelling. Dat conclusies hieromtrent niet éénduidig kunnen geformuleerd worden, wordt ook gesteld door de Nederlandse Gezondheidsraad. Zij stellen in Gezondheidsrisico s rondom veehouderijen (2012) dat: de gegevensbasis nog te smal is voor conclusies over oorzakelijke kwantitatieve verbanden tussen het optreden van gezondheidsproblemen en blootstelling aan specifieke componenten in het fijn stof. Het enige gezondheidsrisico waarvoor tot nu toe wel stevig wetenschappelijk bewijs bestaat zijn uitbraken van Q-koorts (wat echter vnl. betrekking betrekking heeft op overdacht afkomstig van schapen en geiten). Niettegenstaande er geen éénduidige conclusies te formuleren zijn ten aanzien van mogelijke blootstelling en effecten, kan wel aangegeven worden dat de kans op het optreden van effecten in principe zal afnemen met de afstand tot de veebedrijven, gezien bij toenemende afstand lagere concentraties aan micro-organismen en endotoxines aangetoond kunnen worden. Dit is uiteraard volkomen logisch rekening houdend met het verdunningseffect door aanvoer van lucht afkomstig van windopwaarts de bedrijven, die minder beladen is. Qua effecten t.g.v. blootstelling aan geluid wordt er globaal een onderscheid gemaakt tussen enerzijds geluidshinder en anderzijds slaapverstoring (*). (*) Het is algemeen onderkend dat een goede nachtrust een biologische noodzakelijkheid is. Verstoring van de slaap kan dan ook afhankelijk van de soort slaapverstoring en de frequentie van voorkomen aanleiding geven tot vermoeidheid, concentratiestoornissen, overgaan tot het gebruik van slaapmedicijnen,... en in meer ernstige situaties verhoogde bloeddruk, versneld hartritme,... die bij langdurig voorkomen de basis kunnen vormen voor cardiovasculaire aandoeningen, psychische aandoeningen,... In de Europese richtlijn Omgevingslawaai wordt om een inschatting te kunnen maken van het al dan niet voorkomen van hinder of slaapverstoring 2 types van geluidsbelastingsindicatoren vooropgesteld, nl. de L den en de L night. Het L den-niveau is het gewogen gemiddelde van de geluidsniveaus voor de dag ( ), de avond ( ) en de nacht ( ). De avond- en nachtniveaus krijgen daarbij een straffactor van +5 resp. +10 db aangerekend. Hierdoor wegen ze zwaarder door in het L den-niveau, wat overeenkomt met de vaststelling dat geluidsoverlast s avonds en s nachts doorgaans als hinderlijker wordt ervaren. Uit Europees onderzoek blijkt dan ook dat een L den een relatief goede voorspeller is van de mate waarin omwonenden hinder kunnen ondervinden. Op dit ogenblik zijn er nog geen drempelwaarden voor de indicator L den om te oordelen vanaf welke geluidsbelasting er effectief hinder optreedt. Het is ook niet eenvoudig om dergelijke drempelwaarden af te leiden. Uit onderzoeken blijkt dat persoonlijke kenmerken, zoals de gevoeligheid voor geluid, een sterke impact hebben op de mate waarin een bepaald geluidsniveau als storend wordt ervaren. Ook de lokale omstandigheden Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 140/253

141 (optredende piekniveaus, aanwezigheid van een stille gevel of tuin,...) bepalen in grote mate de hinderlijkheid van een bepaalde geluidsbelasting. In een door de WGO uitgevoerde studie, is getracht om een verband te leggen tussen tijdens de nacht optredende omgevingsgeluidsniveaus L night-outside en de risico s op het optreden van slaapverstoringen. Uit dit onderzoek is gebleken dat blootstelling aan jaargemiddelde omgevingsgeluidsniveaus 1 (geluidsbelastingindicator voor slaapverstoringen tijdens de nachtperiode = L nacht = het A-gewogen gemiddelde geluidsniveau over lange termijn (bvb. L A95), vastgesteld over alle nachtperioden van een jaar) tijdens de nacht van:40 db(a) het laagste niveau is waarbij slaapverstoringen aan de hand van onderzoeken zijn vastgesteld geweest; 40 à 55 db(a) een zeker risico inhouden tot het voorkomen slaapverstoringen zoals het moeilijk aanvatten van de slaap, het tijdens de nacht wakker worden, het vervroegd wakker worden... en hieraan gekoppelde vermoeidheid, concentratiestoornissen, het gebruik van medicatie, gevoel van onbehagen,... Het feit of de personen die tijdens de nacht blootgesteld worden aan dergelijke omgevingsgeluidsniveaus, effectief hiervan gevolgen ondervinden m.b.t. hun slaappatroon is gerelateerd aan gevalspecifieke randvoorwaarden zoals de aard van het geluid (bvb. optredende piekgeluiden vs. een continue achtergrondgeluid), de mate van gewenning aan het geluid, individuele perceptie van het geluid,... Met andere woorden in deze gevallen zal het van geval tot geval afhangen of er al dan niet sprake is van een (on)aanvaardbare impact. 55 db(a) of meer leiden tot het frequent voorkomen van diverse vormen van (ernstige) slaapverstoring dit bij een groot deel van de blootgestelde bevolking, onafhankelijk van de gevalspecifieke randvoorwaarden. Aansluitend kan ook gesteld worden dat bij langdurige blootstelling tijdens de nacht aan dergelijke geluidsniveaus er op termijn een verhoogd risico is voor het optreden van ernstige gezondheidseffecten zoals cardiovasculaire en psychische aandoeningen. De WGO stelt dan ook finaal dat er op termijn globaal dient gestreefd te worden naar jaargemiddelde, nachtelijke omgevingsgeluidsniveaus van maximaal 40 db(a). Jaargemiddelde, nachtelijke omgevingsgeluidsniveaus tussen 40 db(a) en 55 db(a) kunnen beschouwd worden als tijdelijk, aanvaardbare targets. Jaargemiddelde, nachtelijke omgevingsgeluidsniveaus van meer dan 55 db(a) zijn niet aanvaardbaar wegens het te groot risico op het optreden van frequente slaapverstoring en de hieruit voortvloeiende gezondheidseffecten (op korte en lange termijn) REFERENTIESITUATIE Woonfunctie Het bedrijf van Stefaan Vulsteke is gelegen Galgestraat 11 te 8610 Kortemark op zo n 1000 m van het dichtstbijzijnde woongebied (N), en op zo'n 250 m van het dichtstbijzijnde woongebied met landelijk karakter (NW). De bedrijfsomgeving wordt gekenmerkt door zijn agrarisch karakter. In de nabije omgeving zijn nog een aantal veeteeltbedrijven aanwezig. Naast het bedrijf ligt ook een groenteverwerkend bedrijf, in zone voor ambachtelijke bedrijven en kmo's. Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 141/253

142 Binnen een straal van ongeveer 200 m van de bedrijfspercelen liggen een 2-tal woningen ten zuiden, een woning ten westen en een 3-tal woningen ten noorden van het bedrijf. Op 250 m is een woongebied met landelijk karakter gelegen. Overige kwetsbare gebieden zijn op meer dan 1000 m gelegen. Tabel 82: Ligging bedrijf t.a.v. woonfunctie en recreatie Gebied Afstand tot het centrum van Richting het bedrijf Woongebied met landelijk karakter 250 m NW Woongebied 1000 m N Recreatie Op m ten N bevindt zich een recreatiezone met name gebied voor dagrecreatie, zoals bedoeld volgens het gewestplan. Landbouw De omgeving van het bedrijf wordt gekenmerkt door een agrarisch grondgebruik. In de omgeving vinden we een afwisseling van akkers en weiden terug. Verspreid binnen het studiegebied bevinden er zich een aantal andere landbouwbedrijven (Figuur 24 in bijlage). Industrie en bedrijven Op 25 m van het bedrijf bevindt zich een gebied voor ambachtelijke bedrijven en kmo's. In dit gebied is een groenteverwerkend bedrijf gevestigd. Op zo'n 750 m van het bedrijf bevindt zich een industriegebied voor milieubelastende industrieën. Verkeer Het bedrijf is gelegen langs de Galgestraat 11 in Kortemark, dit is een lokale weg. Op ongeveer 1 km ten N van het bedrijf is de gewestweg N35 Staatsbaan gelegen. De Staatsbaan is de voornaamste aan- en afvoerroutte van het bedrijf. Vrachtwagens die naar het bedrijf komen volgens steeds dezelfde route: de vrachtwagens komen van de Staatsbaan via de Amersveldestraat en de Galgestraat aangereden. Langsheen de lokale wegen vooraleer men op een gewestweg komt, ligt eerst het groenteverwerkend bedrijf en vervolgens een aantal particuliere woningen. Het betreft eerst agrarisch gebied en gebied voor ambachtelijke bedrijven, en vervolgens woongebied met landelijk karakter. Langsheen de gewestweg zelf zijn meerdere woningen gelegen, alsook een industriegebied. Langsheen de gewestwegen treft men dan ook woongebied en woongebied landelijk karakter aan, in industriegebied. De transporten voor het bedrijf gebeuren niet door een dorpskern, de route langs de gewestweg passeert wel doorheen woongebied of woongebied met landelijk karakter. De verkeersbewegingen gerelateerd aan het bedrijf worden verder besproken Effectinschatting Klachtenbehandeling Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 142/253

143 Uit navraag bij de gemeente Kortemark blijkt dat er in het verleden geen officiële klachten ingediend werden (algemeen) ten opzichte van het bedrijf van Stefaan Vulsteke Verkeershinder De transporten die nodig zijn voor de bevoorrading van het bedrijf en de aan- en afvoer van dieren kunnen aanleiding geven tot verkeershinder. Een inschatting van het aantal verkeersbewegingen wordt weergegeven in onderstaande Tabel 83. Tabel 83: Overzicht transporten in de huidige situatie Soort transport Transporten (per jaar) Uren Tijdstip transport Type transport Aanvoer voeders ± 70 transporten / jaar 1 overdag Vrachtwagen Aanvoer varkens ± 7 transporten / jaar 0,25 overdag Vrachtwagen Aanvoer mazout ± 8 transporten/jaar 0,5 overdag Vrachtwagen Afvoer biggen ± 11 transporten/jaar 1 overdag Vrachtwagen Afvoer vleesvarkens ± 25 transporten/jaar 1,5 overdag Vrachtwagen Afvoer mest ± 50 transporten/jaar 0,5 overdag Vrachtwagen Afvoer kadavers ± 50 transporten/jaar 0,1 overdag Vrachtwagen Totaal per jaar 221 transporten Gemiddeld per week 4-5 transporten Uit bovenstaande tabel blijkt dat in de huidige situatie wekelijks zo n 4 à 5 zware transporten (met vrachtwagen) gebeuren, van of naar het bedrijf. Het bedrijf is niet gelegen langs de aan- en afvoerroute, nl. de gewestwegen zodat hier ook locale wegen gebruikt worden alvorens de gewestwegen te bereiken. De transportroutes worden weergegeven in Figuur 25 in bijlage GEPLANDE SITUATIE Effectinschatting Verkeershinder Tabel 84: Overzicht transporten in de toekomstige situatie Soort transport Transporten (per jaar) Uren Tijdstip transport Type transport Aanvoer voeders ± 90 transporten / jaar 1 overdag Vrachtwagen Aanvoer varkens ± 7 transporten / jaar 0,25 overdag Vrachtwagen Aanvoer mazout ± 8 transporten/jaar 0,5 overdag Vrachtwagen Afvoer vleesvarkens ± 47 transporten/jaar 1,5 overdag Vrachtwagen Afvoer mest ± 80 transporten/jaar 0,5 overdag Vrachtwagen Afvoer kadavers ± 50 transporten/jaar 0,1 overdag Vrachtwagen Totaal per jaar 282 transporten Gemiddeld per week 5-6 transporten In de bestaande situatie vinden er jaarlijks een 221-tal transporten plaats, in de toekomstige situatie worden dit een 282-tal transporten. De verkeersbewegingen zijn in hoofdzaak zware transporten. In een aantal gevallen wordt er materiaal e.d. aan- of afgevoerd via de tractor. Tot de zware transporten worden de aanvoer van mazout, voeders, aan- en afvoer van varkens, de afvoer van krengen en de afvoer van mest naar derden en naar de mestverwerking gerekend. Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 143/253

144 De meeste transporten gebeuren zowel in de huidige als in de geplande situatie telkens in de week overdag tussen 7u en 19u. Transporten tijdens het weekend worden steeds zoveel mogelijk vermeden. De transporten in het kader van de aanlegwerken voor de geplande uitbreiding zullen overdag gebeuren. Omdat de hinder ten gevolge van deze transporten beperkt blijft tot de duur van de werken, wordt hier niet dieper op ingegaan. Zowel in de huidige als in de nieuwe situatie wordt geen of een verwaarloosbaar effect toegekend aan het verkeer Geluidshinder Als we de aanbevelingen van de WGO vergelijken met de milieukwaliteitsnormen van geluid in open lucht, zoals opgenomen in VLAREM II, wordt vastgesteld dat er voldaan wordt aan de vooropgestelde jaargemiddelde, nachtelijke omgevingsgeluidsniveaus van 40 db(a). Tijdens de nacht is er voor de beoordelingspunten geen overschrijding van 40 db(a), niet door de continue geluidsbronnen, en niet door de incidentele geluidsbronnen. Voor een detailbeoordeling wordt verwezen naar de discipline geluid Geurhinder De geurcomponenten op zich zijn onder de te verwachten concentraties niet schadelijk voor de gezondheid. Dit houdt in dat eventuele gezondheidseffecten bij omwonenden niet direct het gevolg zijn van de geurbelasting, maar kunnen verklaard worden uit het stressmodel gekoppeld aan de geurhinder (psychosomatische effecten). Voor een detailbeoordeling wordt verwezen naar de bespreking opgenomen in de discipline lucht. De berekende blootstellingniveaus zijn dermate dat slechts een zeer beperkt aantal woningen zich situeren in de maatgevende contouren van hinder en ernstige hinder. Er kan dan ook verwacht worden dat slechts een zeer beperkt aantal omwonenden potentieel gehinderd zijn en mogelijks onderhevig kunnen zijn aan psychosomatische klachten. Door het voorziene project wordt slechts een verwaarloosbare toename van de geurbelasting verwacht. Er wordt niet verwacht dat het project aanleiding zal geven tot hinder/klachten Stofhinder Uit vergelijking met de berekende bijdragen tov WGO-beoordelingswaarden kan vastgesteld worden dat zowel in de huidige situatie als in de nieuwe situatie de PM10 en de PM2,5 bijdragen ruim onder de WGO-advieswaarden liggen ter hoogte van de dichtstbijzijnde woningen. De relatieve bijdrage van de woning met de hoogste PM 10 concentratie ligt lager dan 5% van de advieswaarde in de huidige situatie en na verandering lager dan 15 % van de advieswaarde voor PM10 (advieswaarde van 20 µg/m³ als jaargemiddelde). De totale bootstellingsconcentraties (achtergrond + bijdrage van het bedrijf), liggen, net zoals quasi de rest van Vlaanderen, wel boven de WGO-doelstelling. De mogelijke impact van de emissies van microbiële impact (endotoxines), als deel van de PM emissies, doet zich vnl. voor ten aanzien van de werknemers op het bedrijf zelf Bestrijding ongedierte Bestrijding van ongedierte wordt uitgevoerd door een externe firma die hiervoor tweemaandelijks langskomt. In de toekomstige situatie zal op het bedrijf dezelfde werkwijze gevolgd worden. Dit wordt beschouwd als een gering negatief effect. Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 144/253

145 5.5.7 SYNTHESE In de bestaande situatie vinden er jaarlijks een 221-tal transporten plaats, in de toekomstige situatie worden dit een 282-tal transporten. De verkeersbewegingen zijn in hoofdzaak zware transporten. In een aantal gevallen wordt er materiaal e.d. aan- of afgevoerd via de tractor. De meeste transporten gebeuren zowel in de huidige als in de geplande situatie telkens in de week overdag tussen 7u en 19u. Transporten tijdens het weekend worden steeds zoveel mogelijk vermeden. Het bedrijf is gelegen langs Galgestraat 11 in Kortemark, dit is een lokale weg. Op ongeveer 1 km ten N van het bedrijf is de gewestweg N35 Staatsbaan gelegen. De Staatsbaan is de voornaamste aan- en afvoerroutte van het bedrijf. Vrachtwagens die naar het bedrijf komen volgens steeds dezelfde route: de vrachtwagens komen van de Staatsbaan via de Amersveldestraat naar de Galgestraat aangereden. Langsheen de lokale wegen vooraleer men op een gewestweg komt, ligt eerst het groenteverwerkend bedrijf en vervolgens een aantal particuliere woningen. Het betreft eerst agrarisch gebied en gebied voor ambachtelijke bedrijven, en vervolgens woongebied met landelijk karakter. Langsheen de gewestweg zelf zijn meerdere woningen gelegen, alsook een industriegebied. Langsheen de gewestwegen treft men dan ook woongebied en woongebied landelijk karakter aan, en industriegebied. Er worden geen effecten verwacht op de gezondheid van de mens ten gevolge van geluids-, geur- en stofhinder. Bestrijding van ongedierte gebeurt door een externe firma MILDERENDE MAATREGELEN Door het bedrijf genomen maatregelen Het bedrijf tracht de transporten zoveel mogelijk overdag te laten doorgaan tussen 7u en 19u. Transporten tijdens het weekend worden steeds zoveel mogelijk vermeden. Tijdens het laden en lossen worden de motoren van de bedrijfsvoertuigen zo veel mogelijk afgelegd. Wat betreft het deelaspect geluid worden volgende maatregelen genomen: ventilatoren zijn computergestuurd en frequentiegestuurd Tijdens het laden en het lossen worden de motoren van de bedrijfsvoertuigen zoveel mogelijk stilgelegd. Er is reeds een groenaanplant voorzien. Aanwezigheid van luchtwassysteem zorgt voor demping van het geluid van de ventilatoren. De dieren worden ad libidum gevoederd. De varkensstallen zijn goed geïsoleerd zodanig dat het geluid van de dienen tot een minimum zal herleid worden. De stallen blijven in de mate van het mogelijke afgesloten. Het vullen van de silo's gebeurt overdag. Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 145/253

146 Voor het deelaspect lucht worden reeds een aantal milderende maatregelen genomen door het bedrijf. Hiervoor wordt verwezen naar de discipline lucht Door het bedrijf geplande maatregelen Wat betreft het deelaspect geluid worden volgende maatregelen gepland: De exploitant voorziet in een aanvulling van het bestaande groenaanplant. Er is eveneens een biologische luchtwasser voorzien op stal 7. Er worden een aantal maatregelen gepland voor het deelaspect lucht, hiervoor wordt verwezen naar de discipline lucht Verdere mogelijkheden of aanbevelingen Voor het deelaspect geluid wordt er aanbevolen om tijdens de werkzaamheden er op te letten dat de aannemer de geluidshinder zo goed mogelijk wordt beperkt en dat er dient rekening gehouden te worden met een schappelijk start- en eindduur van de bouwwerken. De aanbevelingen die gedaan worden voor het deelaspect lucht worden beschreven in de discipline lucht. 5.6 FAUNA EN FLORA AFBAKENING STUDIEGEBIED Verzuring, vermesting, verdroging, geluidshinder en direct ecotoopverlies worden beschouwd als de meest relevante potentiële invloeden door het bedrijf op de fauna en de flora. Het studiegebied voor de discipline Fauna & Flora wordt bepaald door de 'grootste gemene deler' van de invloedssferen van de abiotische disciplines Lucht, Geluid en Water. De beschrijving van het studiegebied houdt een algemeen overzicht in van de voorkomende ecotopen. Dit gebeurt aan de hand van de Biologische waarderingskaart. De grootste aandacht gaat hierbij naar de biologisch (zeer) waardevolle ecotopen. Daarnaast worden de gebieden met een belangrijke natuurwaarde gesitueerd (= de aandachtsgebieden). Hiervoor wordt o.a. beroep gedaan op de ruimtelijke afbakening van juridisch vastgelegde beschermde gebieden alsook beleidsmatig belangrijke gebieden, maar ook de impact op zeer waardevolle ecotopen volgens de BWK en op waardevolle kleine landschapselementen wordt in beschouwing genomen te worden. Verder binnen deze discipline blijkt dat op basis van de IFDM berekeningen de effecten inzake verzuring en vermesting (ten aanzien van de kritische last) tot op minder dan 5000 m in noordoostelijke richting rijken TOELICHTING GEGEVENSGEBRUIK Voornaamste gegevensbronnen zijn: - Biologische Waarderingskaart (INBO) - Eigen terreinwaarnemingen - Ecosysteemkwetsbaarheidkaarten voor Vlaanderen (INBO) Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 146/253

147 - Topografische kaart Het biotisch milieu in de nabijheid van het bedrijf wordt besproken op basis van informatie voortkomend uit het terreinbezoek en de Biologische Waarderingskaart. Er wordt een visuele voorstelling van de vegetatie-elementen in de nabijheid van het bedrijf weergegeven, alsook een korte bespreking van deze elementen (precieze omschrijving, BWK-beoordeling, verzuringsgevoeligheid, enz.) TOELICHTING REFERENTIESITUATIE Biologische waarderingskaart Figuur 26 in bijlage geeft de Biologische Waarderingskaart (BWK) weer van de omgeving van het bedrijf. De bedrijfsomgeving bestaat voornamelijk uit minder waardevolle elementen, nl. soortenarm permanent cultuurgrasland (hp), akkers op zandige bodem (bs). Er komen ook een aantal waardevolle elementen voor (zie onderstaande tabel). Er zijn eveneens complexen van minder waardevolle en waardevolle elementen en van waardevolle en zeer waardevolle elementen aanwezig. Aan de noordelijke kant van het bedrijf lgt een hoogstamboomgaard. Het betreft een boomgaard die gekarteerd als biologisch minder waardevol. Ter hoogte van het perceel waar de nieuwe stal komt, ligt een perceel akkerland. Dit perceel is ook gekarteerd als biologisch minder waardevol. De waardevolle (w), alsook de complexen van minder waardevolle en waardevolle elementen (mw) en de complexen van waardevolle, minder en zeer waardevolle elementen (mwz) in de omgeving van het bedrijf (ca 1 km) worden in onderstaande tabel weergegeven en zijn ook weergegeven in de figuur. Er bevinden zich geen zeer waardevolle elementen (Z) in de omgeving van het bedrijf. Tabel 85: biologische waardevolle en zeer waardevolle elementen in onmiddellijke omgeving van het bedrijf Evaluatie BWK label Omschrijving mw mw mw mw mw Hp, kbp, kbs Hp, kbs Hp, kbp Hp, kbs Hp, kbs soortenarm permanent cultuurgrasland, bomenrij met dominantie van populier, en bomenrij met dominantie van wilg soortenarm permanent cultuurgrasland, bomenrij met dominantie van wilg soortenarm permanent cultuurgrasland, bomenrij met dominantie van populier soortenarm permanent cultuurgrasland, bomenrij met dominantie van wilg soortenarm permanent cultuurgrasland, bomenrij met dominantie van wilg mw Ur, kh Bebouwing in agrarische omgeving, houtkant of oude heg mw mwz w Hp, ur, kh Hp,kj, kb ap soortenarm permanent cultuurgrasland, bebouwing in agrarische omgeving, houtkant of oude heg soortenarm permanent cultuurgrasland, hoogstamboomgaard, bomenrij Diep of zeer diep water(kunstmatig ontstaan, met water gevulde ontginningsput) w ks Verlaten spoorweg met interessante bermvegetatie Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 147/253

148 w Ks, sz Verlaten spoorweg met interessante bermvegetatie, opslag van allerlei aard w pa naaldhoutaanplant zonder ondergroei Aandachtsgebieden (gebieden met belangrijke natuurwaarde) Volgens de kaart met de aanduiding van de Natura 2000-gebieden is in de nabije omgeving van deze inrichting geen SBZ (speciale beschermingszone), gelegen. Het meest nabijgelegen Vogelrichtlijngebied situeert zich op ongeveer 2,3 km ten noordwesten van het bedrijf. Het betreft de 'Ijzervallei' (BE ). Het meest nabijgelegen Habitatrichtlijngebied ('Bossen, heiden en valleigebieden van zandig Vlaanderen: westelijk deel', BE deelgebied 4) situeert zich op ongeveer 4,5 km ten noorden van het bedrijf. De inrichting is niet gelegen in of in de nabijheid van een Ramsar-gebied (Figuur 3 in bijlage). Ten zuidenwesten op 6,5 km ligte hetzelfde habitatrichtlijngebied ('Bossen, heiden en valleigebieden van zandig Vlaanderen: westelijk deel', BE deelgebied 1). Het dichtstbijzijnde VEN-gebied van het type gen (Grote Eenheid Natuur) is gelegen op 4,6 km ten noorden van het bedrijf. Het betreft 'Het Wijnendalebos en vallei van de Waterhoenbeek' en het nummer van het gebied is 123 (Figuur 4 in bijlage). Het overlapt met de SBZ-H in noordelijke richting. In een straal van 1 km rond het bedrijf (onmiddellijke omgeving van het bedrijf) liggen een aantal waardevolle en minder waardevolle vegetaties. Deze zijn terug te vinden in Tabel 85. Er zijn eveneens een aantal complexen van minder waardevolle en waardevolle elementen en complexenaanwezig. De habitatkaart versie 5.2, opgesteld door INBO d.d geeft voor de meeste habitattypen van de Bijlage I van de Habitatrichtlijn een indicatie van hun voorkomen en dit zowel binnen als buiten de speciale beschermingszones. De habitatkaart versie 5.2 bevat zowel een integratie van de Biologische Waarderingskaart als een indicatieve situering van de Natura 2000 habitats en de regionaal belangrijke biotopen. De habitatkaart versie 5.2. werd geactualiseerd naar versie Binnen een straal van ca 1 km rond het bedrijf komen geen habitattypes voor (Figuur 27). In de straal van 1 km rond het bedrijf komen geen habitats voor van het type 'volledig habitat' en 'deels habitat' en eveneens geen RBB's (Regionaal Belangrijke Biotopen) voor. Buiten de straal van ca 1 km en binnen straal van 5 km, komen er een aantal habitatwaardige vegetaties voor, alsook een aantal deels habitatwaardige vegetaties voor, en een aantal regionaal belangrijke biotopen (RBB s). Deze worden ook weergegeven in Figuur 28. De voorkomende habitats zijn van het type 91E0-vn, 9160, ghae,rbbhc, RBBSF. Ze zijn welliswaar niet gelegen in een vogelrichtlijngebied of in habitatrichtlijngebied. Het zijn eerder verspreide snippers. Binnen de 5 km ter hoogte van SBZ komen geen habitats en gedeeltelijke habitats voor binnen de speciale beschermingszone habitat vogelrichtlijngebied en habitatgebied. Buiten de 5 km in noordelijke richting liggen volgende habitats volledig en of deels habitat :9160, 9120 gh, 91E0_va, 9120 in habitatgebied deelgebied 4. In zuidwestelijke richting buiten de 5 km in speciale beschermingszone habitat deelgebied 1 liggen volgende habitattypes 'deels habitat' : 9120, 9160 gh en het habitattype 9160 dichtst ten aanzien van het bedrijf (figuur 27 en 28). Tabel 86: Habitattypes in de ruime omgeving van het bedrijf (in SBZ-habitat) Habitattype Afstand tot bedrijf Omschrijving Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 148/253

149 Bossen, heiden en valleigebieden van zandig Vlaanderen: westelijk deel', BE deelgebied 4 ten N 9160,9120gh 5148 m ten N Sub-Atlantischee en Midden-Europese wintereikenbossen of eiken-haagbeukbossen behorende tot het Carpinion-Betuli, Atlantische zuurminnende beukenbossen met Ikex en soms ook Taxus in de ondergroei 91E0_va 5430 m ten N Beekbegeleidend vogelkers-essenbos en essen-iepenbos m ten N Atlantische zuurminnende beukenbossen met Ikex en soms ook Taxus in de ondergroei 91E0_va 5425 m ten N Beekbegeleidend vogelkers-essenbos en essen-iepenbos 9120,9160,91E0_va 6215 m ten N Sub-Atlantischee en Midden-Europese wintereikenbossen of eiken-haagbeukbossen behorende tot het Carpinion-Betuli, Beekbegeleidend vogelkers-essenbos en essen-iepenbos Atlantische zuurminnende beukenbossen met Ikex en soms ook Taxus in de ondergroei Bossen, heiden en valleigebieden van zandig Vlaanderen: westelijk deel', BE deelgebied 1 ten ZW m ten ZW Sub-Atlantischee en Midden-Europese wintereikenbossen of eiken-haagbeukbossen behorende tot het Carpinion-Betuli 9120,9160gh 6355 m ten ZW Atlantische zuurminnende beukenbossen met Ikex en soms ook Taxus in de ondergroei, Sub-Atlantischee en Midden-Europese wintereikenbossen of eiken-haagbeukbossen behorende tot het Carpinion-Betuli Als aandachtsgebied worden de habitattypes uit Tabel 86 beschouw, gelegen in habitatrichtlijngebied. Ook de oppervlakte 'deels habitat' in het Habitatrichtlijngebied worden meegenomen als aandachtsgebied. De werkwijze van de praktische wegwijzer voor Effectgroep 4'Verzuring subgroep 4.1 lucht' en effectgroep 3 eutrofiëring subgroep 3.1. via lucht wordt hiervoor als basis genomen. De praktische wegwijzer moet begrepen worden als de meest actuele leidraad voor het beoordelen van de significantie van verzurende en vermestende depositie op de instandhoudingsdoelstellingen in de speciale beschermingszones Kwetsbaarheid t.a.v. verzuring en vermesting Het bedrijf zal op zich een bijdrage leveren aan de verzurende en vermestende depositie in het studiegebied. Voor Vlaanderen werden er in de opeenvolgende MINA-plannen en in Vlarem depositie doelstellingen vooropgesteld inzake verzurende depositie van SO x, NH x, en NO y, die berekend worden op basis van de overeengekomen beleidsdoelstellingen en emissieplafonds zoals opgenomen in de NEC-richtlijn (National Emission Ceillings). Het betreft hier doelstellingen voor totale depositie. De tabel geeft de berekende beleidsdoelstellingen weer voor totale depositie en per component. Tabel 87: Beleidsdoelstellingen berekend met VLOPS o.b.v. emissiedoelstellingen uit NEC-richtlijn in Zeq/ha.jaar, (VMM,2013) Doelstelling SO 2 NO x NH 3 Totaal MLTD (2010) Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 149/253

150 LTD1 (2030) LDT2 (2030) 75 à à à à 700 MLTD: middellange termijndoelstelling LTD1: lange termijndoelstelling voor de meeste bosecosystemen LTD1: lange termijndoelstelling voor verzuringsgevoelige gebieden, zoals heide op zandgronden en kalkarme vennen In de onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de verzurende depositie (Zeq/ha.jaar) in de gemeente Kortemark voor het jaar 2011 (berekend op basis van VLOPS door VMM, 2013). VLOPS staat voor Vlaamse versie Operationeel Prioritaire Stoffen en berekent jaargemiddelde concentraties en deposities op basis van enerzijds emissiegegevens en anderzijds de jaarlijkse meteogegevens. De emissiegegevens worden aangeleverd door bedrijven of zijn gebaseerd op ramingen en/of emissiemodellen (bijvoorbeeld verkeer). De meteogegevens zijn afkomstig van meteomasten. De resultaten worden gevalideerd en gekalibreerd met meetgegevens en tot kaartmateriaal gevisualiseerd door middel van GIS software. Voor Rijkevorsel blijkt dat de waarden hoger liggen dan de emissiedoelstellingen MLTD voor SO 2 en NO x. De doelstellingen werden hierdoor nog niet behaald. Bij deze berekeningen dient echter wel met een zeer aanzienlijke (model)onzekerheid rekening gehouden te worden. Deze onzekerheid zit zowel vervat in de modelmatig gehanteerde emissies, bronkarakteristieken, depositiefactoren als modelmatige onzekerheden. Tabel 88: Gemiddelde gemodelleerde verzurende deposities SO2, NOx en NH3 (Zeq/ha.jaar) te Hoogstraten, 2011 (VMM,2013) SO 2 NO x NH 3 Totaal METHODIEK Direct ecotoopverlies Direct ecotoopverlies is het gevolg van het directe ruimtebeslag en is dus makkelijk te kwantificeren door de oppervlakte in combinatie met het waardevolle karakter van de al dan niet permanent verloren gegane ecotoop. Het waardevol karakter van de ecotoop wordt weergegeven op de Biologische waarderingskaart. Het verlies van een biologisch (zeer) waardevol ecotoop zal dan ook zwaarder beoordeeld worden dan een minder waardevol ecotoop zoals een akker of een soortenarm ingezaaid grasland. Tabel 89: Significantiekader ter beoordeling van het ecotoopverlies Toetsing Verlies van biologisch zeer waardevol ecotoop Verlies van biologisch waardevol ecotoop (>0.5 ha) Verlies van biologisch waardevol ecotoop voor beperkte opp. (<0.5 ha) Geen nieuwe infrastructuren, of verlies van biologisch minder waardevol ecotoop Beoordeling Negatief effect Matig negatief effect Gering negatief effect Geen of verwaarloosbaar effect Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 150/253

151 Verzuring en vermesting door ammoniakdepositie Effectbepaling via Impactscore NH3 In het kader van de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) dient de invloed berekend te worden van de stikstofneerslag op het realiseren van de Europese natuurdoelen binnen de speciale beschermingszones aangewezen in uitvoering van de Habitatrichtlijn (SBZ-H). Om deze invloed te kunnen berekenen onder de vorm van een "impactscore" werd de online toepassing IMPACTSCORE NH3 ontwikkeld. Deze wordt in een eerste fase gebruikt uitsluitend voor de berekening van de impactscore van veehouderijen. In een latere fase zal deze of een gelijkaardige tool uitgebreid worden om ook de stikstofneerslag vanuit andere (niet-landbouw gerelateerde) bronnen te berekenen. Het huidige resultaat van deze impacttool is dus louter indicatief en doet geen afbreuk aan de geldende wetgeving. Via de online tool kan een gedetailleerde berekening van de impactscore van de exploitatie uitgevoerd worden. Deze berekening is volledig conform met de rekenmethode (IFDM) die gebruikt wordt voor het opmaken van een Passende Beoordeling en voor de verlening van milieuvergunningen. De berekeningen in IMPACTSCORE NH3 zijn gebaseerd op de habitatlagen van de actueel aanwezige habitats alsook de meest recente versie van de zoekzones. Alle habitatgebieden worden zo accuraat mogelijk weergegeven op de kaarten onder de vorm van polygonen met daaraan gekoppeld de meest recente informatie m.b.t. de kritische depositiewaarden voor stikstof voor de betreffende habitats. De lijst met diertypes, stalsystemen en bijhorende ammoniak emissiefactoren is gebaseerd op de meest recente informatie uit het Richlijnenboek Landbouwdieren en daardoor volledig conform de emissiefactoren die in de milieuvergunningen gebruikt worden. Telkens worden de diertypes, dierenaantallen en stalsystemen opgegeven zoals vermeld in uw huidige milieuvergunning of voor de situatie waarvoor een milieuvergunning wordt aangevraagd. Per stal kan het ventilatiesysteem gespecificeerd worden. Naargelang de situatie op de exploitatie kunnen de stallen met natuurlijke ventilatie of mechanische ventilatie gedefinieerd worden. Voor natuurlijk ventilatie dienen de X- en Y-coördinaten van de stal worden opgegeven. Voor stallen die over een mechanisch ventilatiesysteem beschikken kunnen, indien van toepassing, meerdere ventilatieopeningen met specifieke debieten, diameters, hoogtes en aparte X- en Y-coördinaten van de verschillende ventilatieopeningen worden opgeven. Als resultaat van de berekening van de impactscore wordt door de webapplicatie een rapport opgestuurd waarin de gegevens vermeld worden op basis waarvan de berekening uitgevoerd werd alsook de berekende impactscore op actuele habitats alsook voor de habitats in de zoekzones Kritische lasten (KL/KDW) verzuring en vermesting Door lange verblijftijden in de atmosfeer (enkele dagen voor SO2 en nog langer voor NOx) kunnen de verzurende componenten al gauw over afstanden tot km getransporteerd worden. De lange-afstandstransporten brengen de verzurende stoffen via droge depositie en vooral via uitregenen tot in ver afgelegen landelijke streken en natuurgebieden. Verzuring is dan ook een grensoverschrijdend probleem dat noodzakelijkerwijze een gecoördineerde internationale aanpak vereist. Omdat NH3 sneller uit de atmosfeer verwijderd wordt, beperkt de invloed daarvan zich voornamelijk tot op enkele kilometers van de bron. Naast het verzurend effect van ammoniakemissie uit de stallen kan deze emissie eveneens een vermestende invloed veroorzaken, dit ten gevolge van de stikstofhoudende samenstelling van ammoniak. Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 151/253

152 Zoals reeds gesteld is de verzurende / vermestende depositie in agrarisch gebied ten gevolge van de ammoniakuitstoot meestal verwaarloosbaar in vergelijking met de verzurende / vermestende invloed van bemesting van de akkers in de omgeving (bron: Richtlijnenboek landbouwdieren). Dit is niet het geval in gebieden met een hoge natuurwaarde, waar beperkingen gelden voor bemesting. Invloeden van de verzurende / vermestende depositie worden bijgevolg enkel uitvoerig beschouwd bij de aanwezigheid van aandachtsgebieden in het studiegebied. De ammoniakemissie werd berekend bij de discipline lucht. De omzetting van ammoniakemissie naar ammoniakdepositie wordt bepaald in de discipline Lucht op basis van IFDM. De verzurende depositie wordt beschouwd door omzetting van de ammoniakdepositie (uitgedrukt in kg/ha/jaar) naar zuurequivalenten, door gebruik te maken van volgende relatie van 1 Zeq = 17 g ammoniak (ofwel 14 g N). De vermestende stikstofdepositie wordt bepaald door de ammoniakdepositie om te zetten naar stikstofdepositie (in 1 g ammoniak zit 0,82 g stikstof). Om te weten hoeveel terrestrische natuur (bos, heide & soortenrijk grasland) tegen verzuring en vermesting door atmosferische depositie beschermd is, is het nodig om de draagkracht tegen verzuring / vermesting te kennen. Deze draagkracht wordt uitgedrukt als de kritische last. Dit is de maximaal toelaatbare depositie per eenheid van oppervlakte voor een bepaald ecosysteem zonder dat er - volgens de huidige kennis - schadelijke effecten optreden. De kritische last verzuring wordt uitgedrukt als zuurequivalenten per hectare en per jaar, de kritische last vermesting in kg stikstof per hectare per jaar. Effectieve verzuring / vermesting treedt pas op indien de depositie uitstijgt boven een bepaald niveau (men spreekt van critical load of duurzaam depositieniveau). Bijgevolg is de kritische last een uitstekende norm om het effect van de verzurende / vermestende depositie te beoordelen. Het concept kritische lasten, dat de gevoeligheid van ecosystemen voor verzurende en vermestende deposities bepaalt, werd in het leven geroepen in het kader van de Conventie over grensoverschrijdende luchtverontreiniging (UNECE LRTAP Convention). De berekening van kritische lasten wordt gecoördineerd door het Coordination Center for Effects (CCE) in opdracht van ICP Modelling and Mapping, wat één van de zes Internationale Cooperatieve Programma s is van de Working Group on Effects van de Conventie LRTAP. Voor de berekening van deze kritische lasten, dient dan ook gebruik gemaakt te worden van een op Europees niveau gestandaardiseerde aanpak die door deze Conventie wordt ondersteund. Kritische lasten worden bepaald op basis van een statische massabalans, waarbij het aanvaardbare lange-termijn niveau van atmosferische depositie berekend wordt voor een ecosysteem dat in evenwicht is met de depositie (steady state). De kritische last wordt volgens de handleiding (Mapping Manual, 2004) berekend waarbij de kritische lastfunctie van N in zijn eenvoudigste model wordt voorgesteld als de som van (i) de netto N-immobilisiatie in organisch bodemmateriaal, (ii) de netto verwijdering van N in de geoogste vegetatie, (iii) N-flux naar de atmosfeer door denitrificatie en (iv) uitspoeling van N beneden de wortelzone. Voor het MER worden de kritische depositiewaarden voor verzuring voor Natura 2000 habitattypen gebruikt volgens bijlage 2 van de praktische wegwijzer voor de Passende Beoordeling ( Passende Beoordeling praktische wegwijzer effectgroepen voor het habitatspoor Effectgroep 4 verzuring subgroep 4.1. via lucht-vastleggen huidige werkwijzen in afwachting van de ontwikkeling van PAS : overgangfase, versie 2, 24/02/2015 en Passende Beoordeling praktische wegwijzer effectgroepen voor het habitatspoor Effectgroep 3 eutrofiëring subgroep 3.1. via lucht Vastleggen huidige werkwijze in afwachting van de ontwikkeling van PAS: overgangsfase, versie 2, 24/02/2015). Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 152/253

153 De kritische depositiewaarden worden weergegeven in onderstaande tabel. Deze werden afgeleid uit Hens M., Neirynck J., 2013, Kritische depositiewaarden voor stikstof voor duurzame instandhouding van Europese habitattypen in Vlaanderen, INBO, nota WBC, gebaseerd op H.F. van Dobben, Bobbink R., Bal D. & van Hinsberg A Overzicht van kritische depositiewaarden voor stikstof, toegepast op habitattypen en leefgebieden van Natura Alterra rapport Alterra, WUR, Wageningen, Nederland. De kolommen van de tabel hebben volgende betekenis: Code habitattype Code habitatsubtype Naam KDW (kg N/ha/j) van Dobben et al. (2012) KDW (zeq/ha/j) Nummer van het habitattype Code van de in Vlaanderen onderscheiden subtypes, opgebouwd uit het nummer van het habitattype en een suffix met afkorting voor subtype Naam van het habitat(sub)type Kritische depositiewaarde in kg N per hectare per jaar, afgerond op hele kilogrammen, volgens van Dobben et al. (2012) Kritische depositiewaarde in zuurequivalenten per hectare per jaar, afgerond op hele kilogrammen, volgens van Dobben et al. (2012) Tabel 90: KDW-waarde van de verschillende habitattypes Code habitattype Code habitatsubtype Naam KDW kg N/ha/j KDW zeq/ha/j Permanent met zeewater van geringe diepte > 34 > 2400 overstroomde zandbanken Estuaria > 34 > Bij eb droogvallende slikwadden en zandplaten > 34 > _zk Buitendijks gelegen zeekraalvegetaties _pol Binnendijks gelegen zeekraalvegetaties _zv Buitendijks hoog schor met zeevetmuurvegetaties Schorren met slijkgrasvegetaties _da Atlantische schorren buitendijks _hpr Binnendijkse zilte vegetaties Embryonale wandelende duinen Wandelende duinen op de strandwal met Ammophila arenaria (witte duinen) _had Vastgelegde duingraslanden van kalkarme milieus _hd Vastgelegde duingraslanden van kalkrijke milieus Atlantisch vastgelegde ontkalkte duinen Duinen met Hippophae rhamnoides Duinen met Salix repens ssp. argentea *** Beboste duinen van Atlantische, Continentale en Boreale kustgebied _mp Duinpannen met kalkminnende vegetaties _rest Overige waterrijke biotopen van duinvalleien Psammofiele heide met Calluna en Genista _bu Buntgrasvegetaties op landduinen _dw Dwerghaververbond op landduinen Mineraalarme oligotrofe wateren van de Atlantische zandvlakten _aom Oeverkruidgemeenschappen _na Eénjarige dwergbiezen vegetaties Kalkhoudende oligo-mesotrofe wateren met benthische Chara spp. Vegetaties op hogere zandgronden Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 153/253

154 Code habitattype Code habitatsubtype Naam KDW kg N/ha/j KDW zeq/ha/j 3140 Kalkhoudende oligo-mesotrofe wateren met benthische Chara spp. Vegetaties in laagveengebied Van nature eutrofe meren met vegetaties van het type Magnopotamion of Hydrocharition Dystrofe natuurlijke poelen en meren Submontane en laagland rivieren met vegetaties >34 >2400 behorende tot het Ranunculion fluitans en het Callitricho-Batrachion Rivieren met slikoevers behorend tot het >34 >2400 Chenopodietum rubri en Bidention 4010** 4010*** Noord-Atlantische vochtige heide ** 4030 Droge Europese heide _kalk Jeneverbesstruweel in kalkgrasland 15* > _hei Jeneverbesstruweel in heide Thermofiele pionierbegroeiingen op kalkrijke stenige bodems Kalkminnend grasland op dorre zandbodems Droge graslanden en struikvormende facies op kalkhoudende bodems _hn Droge heischrale graslanden _hmo Vochtige heischrale graslanden _ha Soortenrijke schraallanden van het struisgrasverbond _hnk Droge kalkrijke heischrale graslanden _ve Basenarm blauwgrasland en veldrusassociatie _mo Blauwgrasland _bz Nitrofiele boszomen _hf Zoomvormende ruigtes van het moerasspireaverbond >34 > _hw Zoomvormende ruigtes van het verbond van harig >34 >2400 wilgenroosje 6430_mr Rietlanden met Echte Heemst, Moeraslathyrus of 26* >2400 Moerasmelkdistel _hu Glanshavergraslanden _hua Graslanden behorende tot het verbond van grote vossenstaart 6510_huk Kalkrijk kamgrasland 22* > _hus Glanshavergraslanden met Grote pimpernel *** Actief hoogveen _base Basenrijk trilveen met ronde zegge _meso Mineraalarm, circum-neutraal overgangsveen _mrd Varen en/of (veen)mosrijke rietlanden op drijftillen _oli*** Oligotroof en zuur overgangsveen Slenken in veengronden met vegetatie behorend tot het Rhynchosporion Kalkhoudende moerassen met Cladium mariscus en soorten van het Caricion davallianae Kalktufbronnen met tufsteenformatie <34? > Alkalisch laagveen Niet voor publiek opengestelde grotten n.v.t Beukenbossen van het type Luzulo-Fagetum Atlantische zuurminnende beukenbossen met Ilex en Taxus in de ondergroei Beukenbossen van het type Asperulo-Fagetum 20* > Midden-Europese kalkminnende beukenbossen 20* >2400 Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 154/253

155 Code habitattype Code habitatsubtype Naam KDW kg N/ha/j KDW zeq/ha/j behorende tot het Cephalanthero-Fagion Sub-Atlantische en Midden-Europese wintereikenbossen of eiken-haagbeukenbossen behorende tot het Carpinion-Betuli Oude zuurminnende eikenbossen op zandvlakten met Quercus robur 91E0 91E0_bron Goudveil-essenbos E0_eutr Ruigt elzenbos E0_meso Mesotroof broekbos op minder voedselrijke standplaatsen 91E0_oli Oligotroof broekbos, inclusief elzen-berkenbroekbos en berkenbroekbos 91E0_veb*** Beekbegeleidend vogelkers-essenbos en esseniepenbos E0_wvb Zachthoutooibos F0 91F0 Gemengde oeverformaties met Quercus robur, Ulmus laevis en Ulmus minor, Fraxinus excelsior of Fraxinus angustifolia langs de grote riveren *voor dit habitattype bestaan er geen KDW in de lijst van H. van Dobben. De waarden zijn ingevuld op basis van gelijkaardige habitaten op gelijkaardige standplaatsen. Door verder onderzoek van INBO is dit te bevestigen. ** Een uitzondering wordt gemaakt voor de ecosystemen op grofzandige bodems (Z): voor droge heide (4030) wordt hier best voorlopig gewerkt met de minimale grens overeenkomstig Meykens (2001), meer bepaald 752,7 Zeq/ha*jaar en voor vochtige heide (4010) op zandbodem met 906,5 Zeq/ha*jaar. *** voor habitattypen waar de KDW een range voorstelt, wordt steeds de minimumwaarde gebruikt. Dit omwille van het feit dat verschillende subhabitattypen tot het habitat kunnen behoren en het niet precies uitgeklaard is welke KDW bij welk subhabitattype behoort. Voor de regionaal belangrijke biotopen die niet kunnen afgeleid worden bovenstaande tabel wordt voor de kritische last verzuring voor soortenrijke graslanden beroep gedaan op Langouche et al., 2002; Janssen & Mensink, 2002; Meykens & Vereecken, 2001, deze worden weergegeven in onderstaande tabel. Tabel 91: Kritische last verzuring (zuurequivalenten/ha/jaar) voor een aantal ecosystemen (Meykens et al., Albers et al., 2001) Type ecosysteem BWK-type Mediaan (Zeq/ha.jaar) zuur grasland Ha, Hm, Hn neutraal-zuur grasland Hc, Hf, Hj, Hp+, Hu kalkgrasland Hd, Hk cultuurgrasland Hp, Hpr, Hr, Hx rietland Mr Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 155/253

156 Voor naald- en loofbossen werd er, rekening houdend met het bodemtype, op basis van Staelens et al. (2006) een kritische last verzuring bepaald. Hier kunnen ook waarden aan toegevoegd worden wanneer bodemverzuring optreedt (waarden tussen haakjes in onderstaande tabel). Bodemverzuring is de fase voorafgaand aan de fase waarin haarwortels worden beschadigd en kan op langere termijn nefast zijn voor een goede bodemkwaliteit (wegens afname bufferende capaciteit op langere termijn) (waarden volgens Neirynck et al., 2004). Het bedrijf is gelegen in een gebied met bodemkenmerken Sch en w-sdp en omgeven door Sdc, Sbc en Php, Pep, Pdp, Pdc, Eep, Efp en Zch. Het SBZ-H deelgebied 4 wordt gekenmerkt door Pep (Natte licht zandleembodem zonder profiel), Sdh (Matig natte lemig zandbodem met verbrokkelde ijzer en/of humus B horizont), Efp (Zeer sterk gleyige kleibodem zonder profiel), Zdh. De SBZ-H deelgebied 1 wordt gekenmerkt door Lhc (Natte zandleembodem met sterk gevlekte, verbrokkelde textuur B horizont),ob (bebouwde zones), Pcc (Matig droge licht zandleembodem met sterk gevlekte, verbrokkelde textuur B horizont), Pdh (Matig natte licht zandleembodem met verbrokkelde ijzer en/of humus B horizont). Tabel 92: Kritische last verzuring bossen (zuurequivalenten/ha/jaar) (Staelens et al., 2006; Neyrinck et al., 2004) Type ecosysteem Loofbos (F.,Q.,E.,V.,R.,L.,N) Naaldbos (P.) Zandig (Z+S) (1.500) (1.500) Lemig (P+L+A) (1.400) (1.600) Kleiig (E+U) (2.100) (2.400) Veen / ( ) waarden wanneer bodemverzuring optreedt Op basis van de statische massabalansmethode (SMB) werden eveneens kritische lasten voor het vermestende effect van stikstof (kritische last vermesting) bepaald. In de Vries (2008), Kros et al. (2008) en van Dobben & van Hinsberg (2008) werden de kritische lasten voor vermesting voor verschillende vegetatietypes beschreven alsook de mogelijke gevolgen van een overschrijding van deze kritische last. De gegevens voor naaldbos werden overgenomen uit Albers et al. (2001). Een overzicht van deze gegevens wordt getoond in onderstaande tabel. Tabel 93: Kritische last vermesting (kg N/Ha.jaar) en mogelijke gevolgen voor overschrijding voor een aantal vegetatietypes Type vegetatie KL (kg Effect bij overschrijding N/ha.j) Naaldbossen 14 Achteruitgang terrestrische korstmossen en ectomycorrhiza, toename stikstofminnende soorten Verstoring nutrientenbalans, verhoogde stress voor droogte, vorst, ziekten en plagen Loofbossen: -Bos van arme zandgrond 18 Achteruitgang terrestrische korstmossen en -eiken- en beukenbos van lemige zandgronden 20 ectomycorrhiza, toename stikstofminnende soorten Verstoring nutrientenbalans, verhoogde stress -oud eikenbos 15 voor droogte, vorst, ziekten en plagen -bos van voedselrijke, vochtige gronden 29 -bos van bron en beek 26 -eiken-haagbeukenbos van zandgronden 20 Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 156/253

157 -wilgenstruweel 34 -ooibos (rivierbegeleidende bossen) 35 -laagveenbos 34 -ruigten en zomen (droge bosranden) 26,2 -vochtige alluviale, beekbegeleidende bossen 26,1 -vochtige alluviale bossen (essen-iepenbos) 28 -vochtige alluviale bossen (zachthoutooibos) 33,8 Plassen: -Eutrofe plas 30 -Kranswierwateren op hogere zandgrond 5.8 -Kranswierwateren in laagveengebied 30 Graslanden: -Nat schaalgrasland 15 Vergrassing en afname diversiteit -Droog schraalgrasland 14 Vergrassing en afname diversiteit -Kalkgrasland 21,1 toename van gevinde korststeel -Bloemrijkgrasland 20 Afname diversiteit -Dotterbloemgrasland van beekdalen 20 Afname diversiteit -Dotterbloemgrasland van veen en klei 20 Afname diversiteit -Nat, matig voedselrijk grasland 22 -Heischraal grasland 11,6 -Laaggelegen schraal hooiland en glanshaver- en 20 vossenstaarthooilanden -blauwgrasland 15 In de praktische wegwijzer eutrofiëring en verzuring is een beoordelingskader opgenomen om de impact van de N-depositie als gevolg van de NH3-uitstoot in te schatten. Belangrijk hierbij om te vermelden is dat met de toegepaste methodiek (IFDM-berekeningen, aftoetsen en gebruikt KDW, de visualisatie, e.d.) een grote onzekerheid gepaard gaan. Elke beoordeling dient dan ook hiermee rekening te houden. Tabel 94: Significantiekader ter beoordeling van verzuring en eutrofiëring als gevolg NH3-uitstoot in SBZ Aandeel voorziene depositie t.o.v. de kritische depositiewaarde van de getroffen gevoelige habitat Niet relevant volgens depositiescan Bij hervergunning Uitbreiding van een bestaande inrichrting Bij een nieuwe inrichting Niet significant Niet significant Niet significant x<3% Niet significant Niet significant Significant 3<x<50% Geen uitspraak over significantie: beoordeling na 2016/2019 Niet significant indien emissiereductie meer of gelijk is aan 30% van de oorspronkelijk vergunde toestand Significant Significant indien de emissiereductie minder is dan 30% x>50% Geen uitspraak over significantie: beoordeling na 2016 Significant Significant Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 157/253

158 Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 158/253

159 aandeel voorziene depositie ten opzichte van KDW < 3% Indien het aandeel van de depositie ten opzichte van de kritische depositiewaarde van het getroffen habitat minder is dan 3%, dan wordt beoordeeld dat deze bijdrage niet significant is. Dit geldt zowel voor hervergunningen als voor uitbreidingen. Voor nieuwe activiteiten wordt hun bijdrage steeds als significant beschouwd. aandeel voorziene depositie ten opzichte van KDW > 3% < 50% Indien het aandeel van de depositie ten opzichte van de kritische depositiewaarde van het getroffen habitat groter is dan 3%, maar kleiner dan 50% dan zijn er verschillende significantiekaders, afhankelijk van een hervergunning, een uitbreiding, dan wel een nieuwe activiteit. Voor nieuwe activiteiten wordt steeds beoordeeld dat hun bijdrage significant is. Een uitbreiding van een bestaande activiteit is niet significant indien de emissie daalt met minstens 30 % ten opzichte van de totale emissie van de vergunde situatie vóór de uitbreiding. Dit gebeurt door de totale ammoniakemissie (uitgedrukt in kg NH 3/jaar) van de activiteit in de vergunde toestand te vergelijken met de nieuwe toestand. De beoordeling van de significantie van een hervergunning waarvan het aandeel van de depositie ten opzichte van de kritische depositiewaarde van het getroffen habitat groter is dan 3%, maar kleiner dan 50%, wordt uitgesteld gelet op de decretale verlenging van de vergunning. aandeel voorziene depositie ten opzichte van KDW > 50% Indien het aandeel van de depositie ten opzichte van de kritische depositiewaarde van het getroffen habitat meer is dan 50%, dan wordt beoordeeld dat deze bijdrage significant is voor uitbreidingen en nieuwe activiteiten. De beoordeling van de significantie van een hervergunning waarvan het aandeel van de depositie ten opzichte van de kritische depositiewaarde van het getroffen habitat meer is dan 50%, wordt uitgesteld gelet op de decretale verlenging van de vergunning. In afwijking van de toepassing van de praktische wegwijzer eutrofiëring en verzuring waarin een beoordelingskader opgenomen is om de impact van de N-depositie als gevolg van de NH3-uitstoot in te schatten voor de SBZ-H, kan worden terug gevallen op de het beoordelingskader in de MER voor verzuring en vermesting voor de SBZ-V. Door de vergelijking te maken van de verzurende respectievelijk vermestende depositie met de overeenstemmende kritische last/kdw kan een beoordeling gebeuren op basis van het referentiekader gebruikt in de MER-richtlijnenhandboek. Tabel 95: Significantiekader ter beoordeling van verzuring en vermesting Toetsing Deposities > 50 % van de KL/SW Depositie > 10% van KL/SW Beoordeling Significant negatief effect Belangrijke bijdrage 5% van KL/SW < depositie < 10% van KL/SW Relevante bijdrage 3% van KL/SW < depositie < 5% van KL/SW Beperkte bijdrage Depositie < 3% van KL/SW Geen of verwaarloosbaar effect Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 159/253

160 Uit bovenstaande blijkt dat er reeds vanaf een bijdrage van 10% aan de kritische last, uitgegaan wordt van een negatief effect. Tien % wordt gekozen omdat ongeveer 50% van de depositie afkomstig is van het buitenland; en dit geeft ruimte aan 5 bedrijven (met elk een eigen bijdrage van 10%) in een gemiddeld gebied van 3 km afstand van kwetsbare gebieden (d.i. de afstand waarbinnen met name ammoniak bijna integraal wordt gedeponeerd), voordat de KL bereikt wordt. Berekening bestaande milieudruk: In het kader van de Convention on Long-Range Transboundary Air Pollution (CLRTAP) en van de Vlaamse milieu- en natuurrapportering monitoren zowel de Vlaamse Milieumaatschappij als het INBO deposities van verzurende en vermestende stoffen in Vlaanderen. Zowel VMM als INBO gebruiken daarbij meetstations die continu atmosferische deposities verzamelen en/of de luchtkwaliteit bepalen. De meest recente meetgegevens zijn terug te vinden op Daarnaast gebruikt de VMM het atmosferisch verontreinigingsmodel VLOPS ( Vlaams Operationeel Prioritaire Stoffen -model) voor het gebiedsdekkend opvolgen van de depositie en hun ruimtelijke spreiding (Overloop 2011). Het VLOPS14-model berekent met een ruimtelijke resolutie van 1 km² de jaargemiddelde depositie van verzurende en vermestende stoffen op basis van ruimtelijk gedistribueerde binnen- en buitenlandse emissiegegevens, meteoparameters en van het landgebruik. Via het VLOPS-model wordt dus de bestaande milieudruk weergegeven. Jaarlijks worden de nieuwe meteogegevens van het afgelopen meetjaar toegevoegd aan het model, en wordt het model desgevallend verbeterd. Voor de emissiebestanden geldt niet dat zij steeds betrekking hebben op het afgelopen meetjaar. Meestal zit daar ongeveer 2 jaar tussen. Zo worden bijvoorbeeld de kaarten voor 2011 berekend op basis van emissies van Berekening van doelafstand per habitatvlek: Binnen de toetszone wordt de huidige milieudruk bepaald door gebruik te maken van de beschikbare resultaten van het VLOPS-model. Door een vergelijking te maken van het berekende jaargemiddelde van de vermestende depositie uit het VLOPS-model en de grenswaarde van de (potentïele) habitaten/voorlopige zoekzones binnen de toetszone is de doelafstand per individuele habitatvlek te bepalen. Door het INBO is een overschrijdingskaart stikstofdeposities gemaakt, waarbij per habitat/voorlopige zoekzone de overschrijding van de KDW is weergegeven. Aangezien bij de opmaak van de overschrijdingskaart voor stikstofdepositie is vertrokken van de verrasterde habitatkaart kunnen delen van actuele habitaten buiten de contourberekening vallen van de stikstofdepositie. De overschrijdingskaart stikstofdeposities geeft dus voor deze delen van de actuele habitat geen uitkomst. Voor dit deel van de actuele habitat dient de waarde genomen te worden van het dichtst bijgelegen zelfde habitattype, waarvoor de overschrijdingskaart stikstofdeposities wel een uitkomst geeft. In Figuur 39 en Figuur 40 is cartografisch weergegeven welke de doelafstand van de huidige milieudruk ten opzichte van de grenswaarden voor alle voorkomende (potentiële) habitattypen/voorlopige zoekzones binnen de toetszone is. Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 160/253

161 Bij de interpretatie willen de ingekleurde habitatcellen het volgende zeggen: - groen wil zeggen dat er de huidige milieudruk lager is dan de grenswaarde - geel wil zeggen dat huidige milieudruk tussen de 0 en 7 kg N/ha hoger is dan de grenswaarde - zalmroze wil zeggen dat er de huidige milieudruk 7en 14 kg N/ha hoger is dan de grenswaarde - licht oranje wil zeggen dat er de huidige milieudruk 14 en 21 kg N/ha hoger is dan de grenswaarde - oranje wil zeggen dat er de huidige milieudruk 21 en 28 kg N/ha hoger is dan de grenswaarde - rood wil zeggen dat er de huidige milieudruk 28 en 35 kg N/ha hoger is dan de grenswaarde - bruin wil zeggen dat er de huidige milieudruk > 35 kg N/ha hoger is dan de grenswaarde Uit het kaartmateriaal in de ruime omgeving (ter hoogte van SBZ) van het bedrijf van Vulsteke Stefaan blijkt dat t.o.v. de actuele habitats en de voorlopige zoekzones voor een aantal habitatcellen er een overschrijding van KDW werd berekend op basis van de huidige milieudruk. Berekenen van cumulatieve effecten: Voor de effectgroep eutrofiëring en verzuring wordt de berekening van de cumulatieve effecten vervangen door een toets aan de actuele milieudruk door stikstofdepositie (zie hoger achtergronddepsoitie). Een berekening van cumulatieve effecten is immers weinig zinvol, gegeven de hoge achtergronddeposities en de afstand waarover effecten van individuele activiteiten doorwerken. De actuele milieudruk is zelf de resultante van de reële cumulatieve effecten en ze benadert deze dus veel dichter dan mogelijk is via een doorrekening van cumulatie met een selectie aan vergunningen. Concreet betekent dit dat binnen de toetszone wordt nagegaan in welke mate de milieudruk door stikstofdepositie de kritische depositiewaarde van de voorkomende (potentiële) habitaten of voorlopige zoekzones al dan niet overschrijdt Verdroging Verdrogingseffecten kunnen optreden door het onttrekken van grondwater en dit zowel door bronbemaling in de aanlegfase als door grondwateronttrekking in de exploitatiefase van de grondwaterwinning. In de discipline Water werd de invloedsstraal berekend van eventueel voorkomende grondwateronttrekkingen. Het inschatten of een grondwateronttrekking zorgt voor een verdrogingseffect is sterk afhankelijk van de gevoeligheid van de voorkomende vegetatie voor verdroging. Voor verdroging zijn er geen kritische lasten bepaald. Het verdrogingseffect kan beoordeeld worden op basis van een kwetsbaarheidsbenadering. Op basis van de aanwezige ecotopen op de BWK kan er een kwetsbaarheidskaart worden opgesteld voor verdroging. Verdroging kan vervolgens beoordeeld worden volgens onderstaande tabel. Tabel 96: Significantiekader ter beoordeling van verdroging Toetsing Voor ecotopen binnen de invloedsstraal behorende tot de klassen kwetsbaar tot zeer kwetsbaar en zeer kwetsbaar en gelegen binnen een speciale Beoordeling Significant negatief effect Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 161/253

162 beschermingszone (SBZ-H, SBZ-V) Voor ecotopen binnen de invloedsstraal behorende tot de klassen kwetsbaar tot zeer kwetsbaar en zeer kwetsbaar Voor ecotopen binnen de invloedsstraal behorende tot de klassen weinig kwetsbaar tot kwetsbaar en kwetsbaar Voor ecotopen binnen de invloedsstraal behorende tot de klassen niet kwetsbaar, niet kwetsbaar tot weinig kwetsbaar Matig negatief effect Gering negatief effect Verwaarloosbaar effect Rustverstoring Het voorspellen en beoordelen van effecten door rustverstoring is niet eenvoudig. Net zoals bij mensen is verstoring voor dieren een 'subjectieve' ervaring. Ook bij dieren kan gewenning optreden, en gegevens over schuwheid en aanpassingsvermogen van een diersoort zijn er nauwelijks. Reijnen en Foppen hebben een aantal studies gepubliceerd waarbij het effect van hetzij autoverkeer, hetzij treinverkeer op bos-, weide- en heidevogels zijn beschreven waaronder Reijnen en Foppen (1991) en Reijnen (1995). Uit het onderzoek bleek dat geluid boven een bepaalde drempelwaarde leidt tot een afname in de draagkracht van een gebied voor vogels. De vastgelegde drempelwaarden en de afname van de dichtheden als een functie van de geluidssterkte verschilt afhankelijk van de onderzochte soort. Voor een aantal soorten zijn dus drempelwaarden beschikbaar maar zeker niet voor alle soorten. De drempelwaarde algemeen geldend voor bosvogels bedraagt 42 db(a), voor weidevogels is de drempelwaarde 47 db(a). Als gemiddelde waarde kan 45 db(a) genomen worden EFFECTINSCHATTING Direct ecotoopverlies Het perceel waar de nieuwe vleesvarkensstal komt, staat aangeduid als biologisch minder waardevol. Het betreft een perceel akkerland. De nieuwe stal komt naast de bestaande stal te staan... Het perceel staat gekarteert als biologisch minder waardevol, bs, bl (akker op zandige bodem, akker om lemige bodem). De impact wordt dan ook als verwaarloosbaar aanzien (geen of verwaarloosbaar effect). De inplanting van de stallen (ingeplant naast de bestaande stallen) is op dit vlak dan ook goed gekozen Verzuring en vermesting door ammoniakdepositie De verzurende/vermestende depositie in agrarisch gebied ten gevolge van de ammoniakuitstoot is meestal verwaarloosbaar in vergelijking met de verzurende/vermestende invloed van bemesting van de akkers in de omgeving. Dit is niet het geval in gebieden met een hoge natuurwaarde, waar beperkingen gelden voor bemesting. Invloeden van de verzurende/vermestende depositie worden beschouwd voor de aanwezige aandachtsgebieden in het studiegebied. De ammoniakemissie werd reeds bepaald in de discipline lucht. De ammoniakemissie uit de stallen van het bedrijf van Vuylsteke Stefaan in de huidig vergunde situatie bedraagt kg NH3/jaar. In de toekomstige situatie stijgt de ammoniakemissie tot kg NH3/jaar. De nieuw te bouwen vleesvarkensstal zal aangesloten worden op een biologische luchtwasser type combiwasser. Volgens de hierboven genoemde lijst met emissiefactoren wordt er aanbevolen om te rekenen met een ammoniakreductie van 70% voor een gecombineerd luchtwassysteem. Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 162/253

163 De verzurende depositie wordt beschouwd door omzetting van de ammoniakdepositie (uitgedrukt in kg/ha/jaar) naar zuurequivalenten, door gebruik te maken van volgende relatie van 1 Zeq = 17 g ammoniak. De vermestende stikstofdepositie wordt bepaald door de ammoniakdepositie om te zetten naar stikstofdepositie (in 1 g ammoniak zit 0,82 g stikstof). Per scenario (vergunde situatie en de geplande situatie) werd er via de impactscoreberekening een simulatie uitgevoerd. Verder zijn ammoniakemissie per scenario, bepaald bij de discipline Lucht, overgenomen van het RLB (Richtlijnenhandboek Landbouwdieren, versie 20/03/2015), nodig als inputparameter voor de impactscoreberekening. De volgende informatie kan teruggevonden worden in de verkregen GIS bestanden t.a.v. actueel habitat en zoekzone: Significantieklasse (Sigklasse), minimum KDW (KDWallmin), depositie veroorzaakt door het bedrijf op habitats (ifdmdep), de totale depositie op habitats (totaldep) en de naam van het habitatgebied (habname). De totale depositie In Figuur 29 in bijlage wordt de de totale depositie op de habitats weergegeven ter hoogte van de SBZ-H 'Bossen, heiden en valleigebieden van zandig Vlaanderen: westelijk deel', BE ' en in Figuur 30 wordt de totale depositie t.a.v. de zoekzone in dit SBZ-H weergegeven. De totale depositie t.h.v. het Habitatrichtlijngebied 'Bossen, heiden en valleigebieden van zandig Vlaanderen: westelijk deel', BE ' ' varieert tussen 25,1 kg N/ha.jaar tot 42,8 kg N/ha.jaar in de vergunde en nieuwe situatie voor de totale depositie op de habitats en op de zoekzones. T.h.v. het deelgebied ten N en ten ZW van het bedrijf bedraagt de totale depositie op de habitats en op de zoekzones echter steeds minder dan 40 kg N/ha.jaar ten noorden en minder dan 34 kg N/ha.jaar ten zuidwesten.. De minimale KDW van habitat/zoekzone Voor de toe te passen kritische lasten of depositiewaarden wordt gewerkt met de documenten: PRAKTISCHE WEGWIJZER EFFECTGROEPEN VOOR HET HABITATSPOOR Effectgroep 3 eutrofiëring subgroep 3.1 via lucht (versie 2-24/02/2015) en PRAKTISCHE WEGWIJZER EFFECTGROEPEN VOOR HET HABITATSPOOR Effectgroep 4 verzuring subgroep 4.1 via lucht (versie 2-24/02/2015) De gebruikte KDW werden gehaald uit het rapport van Alterra met kenmerk Alterra rapport 2397, van Dobben H.F., Bobbink R., Bal D. & van Hinsberg A 'Overzicht van kritische depositiewaarden voor stikstof, toegepast op habitattypen en leefgebieden van Natura 2000.' In Figuur 31 in bijlage wordt de minimale KDW t.a.v. actueel habitat weergegeven voor BE In Figuur 32 wordt de minimale KDW t.a.v. de zoekzone van BE weergegeven. Uit bovenstaande kunnen voor deze MER van toepassing zijnde elementen volgende kritische depositiewaarde (KDW) afgeleid worden voor actueel habitat en voor zoekzones gelegen binnen SBZ. Loofbos KDW habitattype 91E0_va KDW voor verzuring = 1857 Zeq/ha.jaar KDW voor vermesting = 26 kg N/ha.jaar Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 163/253

164 Loofbos KDW habitattype 9160 KDW voor verzuring = 1429 Zeq/ha.jaar KDW voor vermesting = 20 kg N/ha.jaar Loofbos KDW habitattype 9120 KDW voor verzuring = 1429 Zeq/ha.jaar KDW voor vermesting = 20 kg N/ha.jaar De bijdragen voor verzuring en vermesting De vermestende depositie die veroorzaakt wordt door het bedrijf voor de actuele habitats en de zoekzones binnen de SBZ-H wordt weergegeven in bijlage. De verzurende depositie werd niet weergegeven in extra kaarten gezien de KDW voor verzuring omgerekend naar vermesting nagenoeg geen verschil geeft in de contouren voor de actuele habitats. De contouren met de bijdragen van het bedrijf voor vermesting t.o.v. de minimale KDW waarden voor de habitattypes worden t.a.v. de habitatkaart versie 2014 binnen de SBZ-H weergegeven. Er kunnen 5 contouren weergegeven worden voor de depositie: >50% van de KDW; 10-50% van de KDW; 5-10% van de KDW; 3-5% van de KDW. 1-3% van de KDW De contour van de 50%-bijdrage t.o.v. KDW is logischerwijs de kleinste, deze van de 1-3%-bijdrage de grootste. Voor het habitatrichtlijngebied H 'Bossen, heiden en valleigebieden van zandig Vlaanderen: westelijk deel', BE ' deelgebied 4 en deelgebied 1 wordt in Figuur 33 in bijlage de bijdrage van het bedrijf t.a.v. actueel habitat weergegeven in % voor vermesting voor de vergunde situatie. In Figuur 34 wordt de bijdrage t.a.v. de zoekzone weergegeven voor vermesting voor de vergunde situatie. In Figuur 35 in bijlage wordt de bijdrage van het bedrijf t.a.v. actueel habitat weergegeven in % voor vermesting voor de nieuwe situatie. In Figuur 36 wordt de bijdrage t.a.v. de zoekzone weergegeven voor vermesting in de nieuwe situatie. Uit deze figuren blijkt dat de N- depositie vanwege het bedrijf van Vulsteke Stefaan zowel in de vergunde situatie als in de toekomstige situatie minder dan 1% bijdrage levert aan de KDW van het betreffende type, en dit zowel voor actueel habitat gelegen in SBZ-H als voor zoekzone in SBZ-H. Zodoende kon per vegetatie-eenheid en per scenario de ammoniakdepositie bepaald worden voor de dichtste habitats/zoekzones gelegen binnen SBZ-H. Het resultaat van de impactscoreberekening in de vergunde en de toekomstige situatie wordt hieronder weergegeven: Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 164/253

165 Berekende bijdrage van de ammoniakemissies van de exploitatie of van het voorgestelde project aan de kritische depositiewaarde van het habitatgebied (impactscore) voor de vergunde situatie. Procentuele bijdrage van uw exploitatie of van het door u voorgestelde project aan de kritische depositiewaarde voor de actuele oppervlakten habitattypen binnen de speciale beschermingszones aangewezen in uitvoering van de Habitatrichtlijn (SBZ-H) 0,11% Dit is de bijdrage van uw exploitatie of van het door u voorgestelde project aan de milieudruk op het vlak van ammoniakemissies op het meest problematische punt in het SBZ Bossen, heiden en valleigebieden van zandig Vlaanderen: westelijk deel, rekening houdend met het actueel habitat dat op meter van uw exploitatie of van de locatie van het voorgestelde project ligt. Procentuele bijdrage van uw exploitatie of van het door u voorgestelde project aan de kritische depositiewaarde voor de actuele oppervlakten habitattypen binnen de speciale beschermingszones aangewezen in uitvoering van de Habitatrichtlijn (SBZ-H) én de potentiële oppervlakten habitattypen in zoekzones voor de realisatie van de instandhoudingsdoelstellingen (IHD) 0,12% Dit is de bijdrage van uw exploitatie of van het door u voorgestelde project aan de milieudruk op het vlak van ammoniakemissies op het meest problematische punt in het SBZ Bossen, heiden en valleigebieden van zandig Vlaanderen: westelijk deel, rekening houdend met het actueel habitat en de zoekzones voor de instandhoudingsdoelstellingen dat op meter van uw exploitatie of van de locatie van het voorgestelde project ligt. Dit getal is de impactscore van uw exploitatie. De beoordeling van een hervergunningsaanvraag voor uw exploitatie of van een vergunningsaanvraag voor het voorgestelde project zal onder andere gebeuren op basis van de berekende bijdrage van ammoniakemissies aan deze gebieden. Afhankelijk van de uiteindelijke lokalisatie van de instandhoudingsdoelstellingen kan de bijdrage van uw exploitatie of van het door u voorgestelde project verminderen. Ook de oppervlakte van de zoekzones (dit zijn de zones waarin de instandhoudingsdoelstellingen zullen worden gerealiseerd) zal naarmate de instandhoudingsdoelen worden gelokaliseerd, verkleinen. Berekende bijdrage van de ammoniakemissies van de exploitatie of van het voorgestelde project aan de kritische depositiewaarde van het habitatgebied (impactscore) voor de nieuwe situatie. Procentuele bijdrage van uw exploitatie of van het door u voorgestelde project aan de kritische depositiewaarde voor de actuele oppervlakten habitattypen binnen de speciale beschermingszones aangewezen in uitvoering van de Habitatrichtlijn (SBZ-H) 0,12% Dit is de bijdrage van uw exploitatie of van het door u voorgestelde project aan de milieudruk op het vlak van ammoniakemissies op het meest problematische punt in het SBZ Bossen, heiden en valleigebieden van zandig Vlaanderen: westelijk deel, rekening houdend met het actueel habitat dat op meter van uw exploitatie of van de locatie van het voorgestelde project ligt. Procentuele bijdrage van uw exploitatie of van het door u voorgestelde project aan de kritische depositiewaarde voor de actuele oppervlakten habitattypen binnen de speciale beschermingszones aangewezen in uitvoering van de Habitatrichtlijn (SBZ-H) én de potentiële oppervlakten habitattypen in zoekzones voor de realisatie van de instandhoudingsdoelstellingen (IHD) 0,14% Dit is de bijdrage van uw exploitatie of van het door u voorgestelde project aan de milieudruk op het vlak van ammoniakemissies op het meest problematische punt in het SBZ Bossen, heiden en valleigebieden van zandig Vlaanderen: westelijk deel, rekening houdend met het actueel habitat en de zoekzones voor de instandhoudingsdoelstellingen dat op meter van uw exploitatie of van de locatie van het voorgestelde project ligt. Dit getal is de impactscore van uw exploitatie. De beoordeling van een hervergunningsaanvraag voor uw exploitatie of van een vergunningsaanvraag Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 165/253

166 voor het voorgestelde project zal onder andere gebeuren op basis van de berekende bijdrage van ammoniakemissies aan deze gebieden. Afhankelijk van de uiteindelijke lokalisatie van de instandhoudingsdoelstellingen kan de bijdrage van uw exploitatie of van het door u voorgestelde project verminderen. Ook de oppervlakte van de zoekzones (dit zijn de zones waarin de instandhoudingsdoelstellingen zullen worden gerealiseerd) zal naarmate de instandhoudingsdoelen worden gelokaliseerd, verkleinen. In onderstaande tabel wordt de vermestende depositie per habitattype en per scenario weergegeven. Dit wordt ook gedaan voor verzuring. Tabel 97: Vermestende depositie voor de dichtste Habitatvegetaties in SBZ-H habitat Afstand tot bedrijf (m) vergunde situatie (N/ha.jaar) % tav KDW in vergunde situatie Nieuwe situatie (N/ha.jaar) % tav KDW in nieuwe situatie 9160,9120gh 5148 m ten N 0,010 0,05 0,011 0,06 91E0_va 5430 m ten N 0,009 0,03 0,010 0, m ten N 0,011 0,06 0,011 0,07 91E0_va 5425 m ten N 0,010 0,04 0,011 0, ,9160,91E0_va 6215 m ten N 0,021 0,11 0,025 0, m ten ZW 0,010 0,05 0,011 0, ,9160gh 6355 m ten ZW 0,010 0,05 0,011 0,06 De bijdrage van de kritische depositiewaarde voor vermesting, die de verschillende habitats ondervinden van het bedrijf stijgt in de nieuwe situatie t.a.v. de vergunde situatie. Het percentage van bijdrage aan de kritische last voor vermesting voor de weerhouden habitattypes ligt tussen de 0,04 % en de 0,12 % in de nieuwe situatie. De bijdrage van het bedrijf ten aanzien van de habitats in de SBZ-H ligt in de vergunde en de nieuwe situatie voor alle habitats onder de 3 %. Tabel 98: Vermestende depositie voor het meest kritische punt punt in de zoekzone voor de verschillende in SBZ-H KDW-zoekzone Afstand tot bedrijf (m) vergunde situatie (N/ha.jaar) % tav KD in vergunde situatie Nieuwe situatie (N/ha.jaar) % tav KD in nieuwe situatie ten N 0,012 0,12 0,014 0,14 De hoogste bijdrage van het bedrijf t.a.v. in de zoekzones (dichtst gelegen bij de bedrijf) is in de vergunde situatie van 0,06 % en is afhankelijk van de minimale KDW dit op die plaats van toepassing is. In de nieuwe situatie stijgt de bijdrage tav dit punt naar 0,08 %. In de nieuwe situtatie stijgt de maximale bijdrage naar 0,14%. De bijdrage van het bedrijf ten aanzien van de zoekzones in de SBZ-H ligt in de vergunde situatie onder de 3 % voor vermesting. Dit blijft ook zo in de nieuwe situatie. Er kan geconcludeerd worden dat er voor het aandachtsgebied dat we in beschouwing nemen, nl. de habitats volgens de BWK versie 2014 kaart binnen de SBZ-H, er geen of een verwaarloosbaar effect te verwachten valt ten gevolge van de vermestende deposities van het bedrijf in de vergunde en in de nieuwe situatie. Indien het Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 166/253

167 aandeel van de depositie ten opzichte van de kritische depositiewaarde van het getroffen habitat minder is dan 3%, dan wordt beoordeeld dat deze bijdrage niet significant is. Dit geldt zowel voor hervergunningen als voor uitbreidingen. Tabel 99: Verzurende depositie voor de dichtste Habitatvegetaties in SBZ-H habitat Afstand tot bedrijf (m) Vergunde situatie (Zeq/ha.jaar) % tav KDW in vergunde situatie Nieuwe situatie (Zeq/ha.jaar) % tav KDW in nieuwe situatie 9160,9120gh 5148 m ten N 0,72 0,05 0,79 0,06 91E0_va 5430 m ten N 0,65 0,03 0,72 0, m ten N 0,79 0,06 0,79 0,06 91E0_va 5425 m ten N 0,72 0,04 0,79 0, ,9160,91E0_va 6215 m ten N 1,51 0,11 1,79 0, ,9160gh 6760 m ten ZW 6355 m ten ZW 0,72 0,05 0,79 0,06 0,72 0,05 0,79 0,06 De bijdrage van de kritische depositiewaarde voor verzuring, die de verschillende habitats ondervinden van het bedrijf stijgt in de nieuwe situatie t.a.v. de vergunde situatie. Het percentage van bijdrage aan de kritische last voor verzuring voor de weerhouden habitattypes ligt tussen de 0,04 % en de 0,13 % in de nieuwe situatie. De bijdrage van het bedrijf ten aanzien van de habitats in de SBZ-H ligt in de vergunde en de nieuwe situatie voor alle habitats onder de 3 %. Tabel 100: Verzurende depositie voor het meest kritische punt in de zoekzone voor de verschillende KDW's in SBZ-H KDW-zoekzone Afstand tot bedrijf (m) vergunde situatie (Zeq/ha.jaar) % tav KDW in vergunde situatie Nieuwe situatie (Zeq/ha.jaar) % tav KDW in nieuwe situatie ten N 0,86 0,12 1,0 0,14 * we gaan hiervan uit van de meest kritische waarde voor verzuring m.n. 714 Zeq/ha.jaar De hoogste bijdrage van het bedrijf t.a.v. in de zoekzones (dichtst gelegen bij de bedrijf) is in de vergunde situatie 0,06% en is afhankelijk van de minimale KDW dit op die plaats van toepassing is.deze stijgt in de nieuwe situatie naar 0,08%. In de nieuwe situatie stijgt de maximale bijdrage naar 0,14% voor het meest kritische punt. De bijdrage van het bedrijf ten aanzien van de zoekzones in de SBZ-H ligt in de vergunde situatie onder de 3 % voor vermesting. Dit blijft ook zo in de nieuwe situatie. Er kan geconcludeerd worden dat er voor het aandachtsgebied dat we in beschouwing nemen, nl. de habitats volgens de BWK versie 2014 kaart binnen de SBZ-H, er geen of een verwaarloosbaar effect te verwachten valt ten gevolge van de verzurende deposities van het bedrijf in de vergunde en in de nieuwe situatie. Indien het aandeel van de depositie ten opzichte van de kritische depositiewaarde van het getroffen habitat minder is dan 3%, dan wordt beoordeeld dat deze bijdrage niet significant is. Dit geldt zowel voor hervergunningen als voor uitbreidingen. Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 167/253

168 Verdroging Ter hoogte van het bestaande bedrijf zijn er matig droge tot natte lemige zandgronden en lichte zandleem gronden (Sch, Sdp en Php). De bestaande stallen staan op matig droge en matig natte lemige zandgronden (Sch en Sdp). De nieuw te bouwen stal komt op matig droge lemige zandgrond (Sch). Aan de matig droge en matig natte bodems wordt respectievelijk een gemiddelde grondwaterstand schommelend tussen 70 en 160 en tussen 40 en 130 cm-mv (cm onder maaiveldniveau) gekoppeld. Voor de bestaande boorput van 12 m diepte wordt er in de huidige en in de toekomstige situatie respectievelijk een daling van de watertafel van 10 cm bereikt op 15 m en 17 m. Voor de vijvers van 6 m diep wordt er zowel in de huidige als toekomstige situatie een daling van de watertafel van 10 cm bereikt op ongeveer 10 m. Binnen deze afstand bevinden zich geen groengebieden (geen groengebieden in een straal van m). Op de groengebieden worden er geen relevante effecten van de grondwaterwinningen veroorzaakt Rustverstoring Het bedrijf ligt niet in het Vogelrichtlijngebied. De drempelwaarde algemeen geldend voor bosvogels bedraagt 42 db(a), voor weidevogels is de drempelwaarde 47 db(a). Als gemiddelde waarde kan de 45 db(a)-contour genomen worden. De invloedsstraal werd berekend in de discipline Geluid. Het dichtst groengebied is een parkgebied op behoorlijke afstand ten noorden van het bedrijf gelegen (respectievelijk m). Op deze afstand is het specifieke geluid van de incidentele bronnen lager dan de gemiddelde drempelwaarde van 45 db(a). Voor de continue bronnen is ter hoogte van het parkgebied het nieuwe omgevingsgeluid in de gewenste toestand lager dan 45 db(a). Bijgevolg kan er geconcludeerd worden dat er geen tot verwaarloosbare effecten waar te nemen zijn van de geluidsbronnen op het bedrijf t.a.v. vegetaties die van belang zijn voor de vogels in parkgebied. De speciale beschermingszones habitat en vogelrichtlijngbied liggen op grotere afstand van het bedrijf SYNTHESE Het perceel waar de nieuwe vleesvarkensstal komt, staat aangeduid als biologisch minder waardevol. Het betreft een perceel akkerland. De nieuwe stal wordt gebouwd vlak naast een bestaande stal. Het perceel staat gekarteerd als biologisch minder waardevol bs, bl (akker op zandige bodem, akker op lemige bodem) De impact wordt dan ook als verwaarloosbaar aanzien (geen of verwaarloosbaar effect). De inplanting van de stallen (ingeplant naast de bestaande stallen) is op dit vlak dan ook goed gekozen. Volgens de kaart met de aanduiding van de Natura 2000-gebieden is in de nabije omgeving van deze inrichting geen SBZ (speciale beschermingszone), gelegen. Het meest nabijgelegen Vogelrichtlijngebied situeert zich op ongeveer 2,3 km ten noordwesten van het bedrijf. Het betreft de 'Ijzervallei' (BE ). Het meest nabijgelegen Habitatrichtlijngebied ('Bossen, heiden en valleigebieden van zandig Vlaanderen: westelijk deel', BE deelgebied 4) situeert zich op ongeveer 4,5 km ten noorden van het bedrijf. De inrichting is niet gelegen in of in de nabijheid van een Ramsar-gebied. Ten zuidenwesten op 6,5 km ligte hetzelfde habitatrichtlijngebied ('Bossen, heiden en valleigebieden van zandig Vlaanderen: westelijk deel', BE deelgebied 1). Het dichtstbijzijnde VEN-gebied van het type gen (Grote Eenheid Natuur) is gelegen op 4,6 km ten noorden van het bedrijf. Het betreft 'Het Wijnendalebos en vallei van de Waterhoenbeek' en het nummer van het gebied is 123. Het overlapt met de SBZ-H in noordelijke richting. Binnen de 5 km ter hoogte van SBZ komen geen habitats en gedeeltelijke habitats voor binnen de speciale beschermingszone habitat vogelrichtlijngebied en habitatgebied. Buiten de 5 km in noordelijke richting liggen Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 168/253

169 volgende habitats volledig en of deels habitat :9160, 9120 gh, 91E0_va, 9120 in habitatgebied deelgebied 4. In zuidwestelijke richting buiten de 5 km in speciale beschermingszone habitat deelgebied 1 liggen volgende habitattypes 'deels habitat' : 9120, 9160 gh en het habitattype 9160 dichtst ten aanzien van het bedrijf. Als aandachtsgebieden beschouwen we de habitats en gedeeltelijke habitats die voorkomen t.h.v. SBZ-H: Habitattype Afstand tot bedrijf Omschrijving Bossen, heiden en valleigebieden van zandig Vlaanderen: westelijk deel', BE deelgebied 4 ten N 9160,9120gh 5148 m ten N Sub-Atlantischee en Midden-Europese wintereikenbossen of eiken-haagbeukbossen behorende tot het Carpinion-Betuli, Atlantische zuurminnende beukenbossen met Ikex en soms ook Taxus in de ondergroei 91E0_va 5430 m ten N Beekbegeleidend vogelkers-essenbos en essen-iepenbos m ten N Atlantische zuurminnende beukenbossen met Ikex en soms ook Taxus in de ondergroei 91E0_va 5425 m ten N Beekbegeleidend vogelkers-essenbos en essen-iepenbos 9120,9160,91E0_va 6215 m ten N Sub-Atlantischee en Midden-Europese wintereikenbossen of eiken-haagbeukbossen behorende tot het Carpinion-Betuli, Beekbegeleidend vogelkers-essenbos en essen-iepenbos Atlantische zuurminnende beukenbossen met Ikex en soms ook Taxus in de ondergroei Bossen, heiden en valleigebieden van zandig Vlaanderen: westelijk deel', BE deelgebied 1 ten ZW m ten ZW Sub-Atlantischee en Midden-Europese wintereikenbossen of eiken-haagbeukbossen behorende tot het Carpinion-Betuli 9120,9160gh 6355 m ten ZW Atlantische zuurminnende beukenbossen met Ikex en soms ook Taxus in de ondergroei, Sub-Atlantischee en Midden-Europese wintereikenbossen of eiken-haagbeukbossen behorende tot het Carpinion-Betuli Per scenario (vergunde situatie en de geplande situatie) werd er via de impactscoreberekening een simulatie uitgevoerd. Verder zijn ammoniakemissie per scenario, bepaald bij de discipline Lucht, overgenomen van het RLB (Richtlijnenhandboek Landbouwdieren, versie 20/03/2015), nodig als inputparameter voor de impactscoreberekening. Er wordt gewerkt met de documenten: PRAKTISCHE WEGWIJZER EFFECTGROEPEN VOOR HET HABITATSPOOR Effectgroep 3 eutrofiëring subgroep 3.1 via lucht (versie 2-24/02/2015) en PRAKTISCHE WEGWIJZER EFFECTGROEPEN VOOR HET HABITATSPOOR Effectgroep 4 verzuring subgroep 4.1 via lucht (versie 2-24/02/2015) De bijdrage van de kritische depositiewaarde voor vermesting, die de verschillende habitats ondervinden van het bedrijf stijgt in de nieuwe situatie t.a.v. de vergunde situatie. Het percentage van bijdrage aan de kritische last voor vermesting voor de weerhouden habitattypes ligt tussen de 0,04 % en de 0,12 % in de nieuwe situatie. De bijdrage van het bedrijf ten aanzien van de habitats in de SBZ-H ligt in de vergunde en de nieuwe situatie voor alle habitats onder de 3 %. De hoogste bijdrage van het bedrijf t.a.v. in de zoekzones (dichtst gelegen bij de bedrijf) is in de vergunde situatie van 0,06 % en is afhankelijk van de minimale KDW dit op die plaats van toepassing is. In de nieuwe situatie stijgt. Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 169/253

170 de maximale bijdrage naar 0,08%. De bijdrage van het bedrijf ten aanzien van de zoekzones in de SBZ-H ligt in de vergunde situatie onder de 3 % voor vermesting. Dit blijft ook zo in de nieuwe situatie. Er kan geconcludeerd worden dat er voor het aandachtsgebied dat we in beschouwing nemen, nl. de habitats volgens de BWK versie 2014 kaart binnen de SBZ-H, er geen of een verwaarloosbaar effect te verwachten valt ten gevolge van de vermestende deposities van het bedrijf in de vergunde en in de nieuwe situatie. Indien het aandeel van de depositie ten opzichte van de kritische depositiewaarde van het getroffen habitat minder is dan 3%, dan wordt beoordeeld dat deze bijdrage niet significant is. Dit geldt zowel voor hervergunningen als voor uitbreidingen. De bijdrage van de kritische depositiewaarde voor verzuring, die de verschillende habitats ondervinden van het bedrijf stijgt in de nieuwe situatie t.a.v. de vergunde situatie. Het percentage van bijdrage aan de kritische last voor verzuring voor de weerhouden habitattypes ligt tussen de 0,04 % en de 0,13 % in de nieuwe situatie. De bijdrage van het bedrijf ten aanzien van de habitats in de SBZ-H ligt in de vergunde en de nieuwe situatie voor alle habitats onder de 3 %. De hoogste bijdrage van het bedrijf t.a.v. in de zoekzones (dichtst gelegen bij de bedrijf) is in de vergunde situatie 0,06% en is afhankelijk van de minimale KDW dit op die plaats van toepassing is. In de nieuwe situatie stijgt. de maximale bijdrage naar 0,08%. De bijdrage van het bedrijf ten aanzien van de zoekzones in de SBZ-H ligt in de vergunde situatie onder de 3 % voor vermesting. Dit blijft ook zo in de nieuwe situatie. Er kan geconcludeerd worden dat er voor het aandachtsgebied dat we in beschouwing nemen, nl. de habitats volgens de BWK versie 2014 kaart binnen de SBZ-H, er geen of een verwaarloosbaar effect te verwachten valt ten gevolge van de verzurende deposities van het bedrijf in de vergunde en in de nieuwe situatie. Indien het aandeel van de depositie ten opzichte van de kritische depositiewaarde van het getroffen habitat minder is dan 3%, dan wordt beoordeeld dat deze bijdrage niet significant is. Dit geldt zowel voor hervergunningen als voor uitbreidingen. Op de groengebieden worden er geen relevante effecten van de grondwaterwinningen veroorzaakt. De effecten ten gevolge van rustverstoring werden als verwaarloosbaar ingeschat. Voor de thema s direct ecotoopverlies, verdroging, rustverstoring zijn de milieueffecten op fauna en flora te verwaarlozen zodat milderende maatregelen zich niet opdringen MILDERENDE MAATREGELEN Door het bedrijf genomen maatregelen Voor door het bedrijf genomen milderende maatregelen met effect op fauna en flora wordt verwezen naar de disciplines lucht, water en geluid Door het bedrijf geplande maatregelen De nieuwe vleesvarkensstal zal conform de ter zake geldende wetgeving uitgerust worden als ammoniakemissie-arme stal. De vleesvarkensstal zal immers mee aangesloten worden op de biologische luchtwasser type combiwasser met ammoniakreductie van 70%. De exploitant neemt hiermee een belangrijke maatregel om de stijging van ammoniak te beperken. Voor verdere door het bedrijf geplande milderende maatregelen met effect op fauna en flora wordt verwezen naar de disciplines lucht, water en geluid. Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 170/253

171 Verdere mogelijkheden of aanbevelingen Er wordt evenwel de aandacht op gevestigd dat wat ammoniakdepositie betreft, het hier om een worst-case scenario gaat, en dat een goed ontwikkeld groenscherm rond het bedrijf een deel van de ammoniakuitstoot zou kunnen opvangen, waardoor de werkelijke depositie vermoedelijk lager zal liggen. Dit kan afgeleid worden uit o.a. Nederlands onderzoek. Windsingel: In Nederland werd er in 2003 een meetcampagne uitgevoerd om de invloed van een landschapselement (windsingel) op de verspreiding van emissies (in eerste instantie voornamelijk ammoniak) uit een varkenshouderij na te gaan (Van Dijk et.al.,2004). Deze meetcampagne werd uitgevoerd bij een vleesvarkenshouderij met ruim dierplaatsen. Aan de oostzijde van het stallencomplex lag op ca. 20 m afstand van de dichtstbijzijnde stal een vrij uniforme windsingel. De situering is zo, dat bij wind uit zuidwestelijke tot westelijke richting de emissiepluim vanuit de stal grotendeels door en over de windsingel verspreid werd. De begroeiing in de meetcampagne bestond uit loofbomen (acacia, zomereik en berk) met stuiken. De hoogte van de windsingel was ca m, en de breedte ca In de studie werden op korte afstand van de bron, voor de windsingel, tot 6 maal hogere concentraties ammoniakconcentraties gemeten dan voorspeld voor een situatie zonder windsingel. De ammoniak wordt als het ware bij de bron gehouden. Als gevolg hiervan was het gebied waar er een verzurende depositie kan optreden kleiner. Om een grootteorde te geven, bleek uit de meetcampagne dat de afstand van het bedrijf tot waar de ammoniakemissie het achtergrondniveau van de omgeving bereikte ongeveer 485 m bedroeg, terwijl deze afstand in het geval dat er geen windsingel zou aanwezig geweest zijn (berekening op basis van een verspreidingsmodel) ongeveer 815 m zou bedragen. M.a.w. is er in dit rekenvoorbeeld een afname van 40% van de invloedsstraal. Vanzelfsprekend zal veel afhankelijk zijn van de precieze klimatologische omstandigheden windrichting, windsterkte, neerslag, ), alsook van de morfologie van de windsingel zelf. Uit de meetcampagne bleek dat windsingels wel degelijk in staat zijn om emissies te verminderen. Een aanvullende studie (Van Dijk et. al., 2005) moest duidelijkheid brengen op welke manier ze dit doen. Landschapselementen zoals windsingels vormen een fysiek opstakel voor de verspreiding van stoffen en deeltjes in de atmosfeer. Het effect wordt voornamelijk bepaald door twee processen: filtering en snelheidsdemping. De filterende werking is een gevolg van de gasuitwisseling tussen blad en atmosfeer waarvoor een zekere turbulentie rond het blad nodig is. Om de luchtbeweging in een beplanting in stand te houden moet deze een zekere openheid (optische porositeit) hebben. De structuur van een windsingel is bepalend voor het effect op de verspreiding van agrarische emissies. Eenduidige criteria voor het ontwerpen van een optimaal functionerende windsingel zijn nog niet voorhanden. De resultaten uit het Nederlandse onderzoek laten zien dat een windsingel op korte afstand van een stal de ongewenste verspreiding van ammoniak (maar ook van andere agrarische emissies zoals fijn stof en geur) tegengaat en dat de bomen in de windsingel een deel van de stikstof opnemen vanuit de lucht. Voor NO2 bleek dat de filterende werking als gevolg van opname door de planten in de windsingel geschat kan worden op maximaal 10%. Voor ammoniak zou dit percentage hoger liggen. Precieze cijfers zijn niet voor handen. Voor de verdere aanbevelingen met effect op fauna en flora wordt verwezen naar de disciplines lucht, water en geluid. 5.7 LANDSCHAP, BOUWKUNDIG ERFGOED EN ARCHEOLOGIE AFBAKENING STUDIEGEBIED Het studiegebied omvat vooreerst het projectgebied (= de locatie van de installatie). Het wordt dan lateraal uitgebreid om de eventuele zichtbaarheidszone rond de ingreep te vatten. Die wordt bepaald door de afstand van Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 171/253

172 waarop de ingreep als dominante beelddrager in het landschapsbeeld nog zichtbaar is. Als studiegebied wordt de omgeving binnen een straal tot 1 km rondom het bedrijfscentrum beschouwd TOELICHTING GEGEVENSGEBRUIK Voornaamste gegevensbronnen: - Eigen terreinwaarnemingen + foto s - Lijst van beschermde monumenten en landschappen (Afdeling M&L) - Landschapsatlas (GIS-Vlaanderen) - Traditionele landschappen Vlaanderen (Antrop, 2002) - Topografische kaart - Luchtfoto s Agiv De referentiesituatie voor het landschap wordt besproken op basis van het terreinbezoek, topografische kaartenmateriaal, orthofoto en foto s van het bedrijf en de bedrijfsomgeving, de Landschapsatlas en de algemene literatuur, zoals onder andere: Traditionele landschappen in Vlaanderen (Antrop et al., 2002). Hierbij wordt een algemeen beeld van het landschap geschetst, alsook dieper ingegaan op eventuele ankerplaatsen, relictplaatsen, lijnelementen, enz. typerend voor de bedrijfsomgeving METHODIEK Een veeteeltbedrijf is meestal gelegen in een agrarisch landschap, gekenmerkt door min of meer wijdse zichten. Gezien de grootschaligheid van een intensief veeteeltbedrijf, kan dit een sterke impact hebben op de omgeving. Onder landschap wordt verstaan een begrensde oppervlakte met een geringe dichtheid van bebouwing en een onderlinge samenhang waarvan de verschijningsvorm en de samenhang het resultaat zijn van natuurlijke processen en van maatschappelijke ontwikkelingen. De drie effectgroepen zoals weergegeven in het disciplinerichtlijnenboek Landschap, Bouwkundig erfgoed & Archeologie worden besproken: het landschap als relatiesysteem de erfgoedaspecten de perceptieve aspecten Het landschap als relatiesysteem Structuren drukken relaties tussen elementen uit. Met betrekking tot landschappen worden structuren zowel ruimtelijk, functioneel als temporeel gedefinieerd. Voorbeelden van ruimtelijke structuren zijn bewoningspatroon, wegennet, percelering. Er zal worden nagegaan of het project enige relatie- of structuurwijzigingen met zich mee brengt. Het effect is moeilijk kwantitatief uit te drukken, waardoor de beoordeling eerder gebaseerd is op deskundigenoordeel. Volgend significantiekader wordt gehanteerd: Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 172/253

173 Tabel 101: Significantiekader ter beoordeling van wijzigingen die de landschappelijke structuren beïnvloeden Toetsing Grote wijziging die de bestaande landschappelijke structuren en of relaties drastisch verstoort Duidelijk waarneembare wijziging die de bestaande landschappelijke structuren en/of relaties verstoort Beperkt waarneembare wijziging die de bestaande landschappelijke structuren en of relaties verandert en/of nadelig beïnvloedt Geen wijziging van de bestaande landschappelijke structuren en/of relaties of een wijziging die niet of nauwelijks waarneembaar is Beoordeling Significant negatief effect Matig negatief effect Gering negatief effect Geen of verwaarloosbaar effect De erfgoedaspecten Er dient rekening gehouden te worden met drie soorten 'erfgoedwaarden': 1. landschap 2. bouwkundig erfgoed 3. archeologie Tot het bouwkundig erfgoed behoren de historische gebouwen. Een bijzondere categorie binnen het bouwkundig erfgoed vormen de monumenten. De term 'monument' is voorbehouden voor bij wet beschermd bouwkundig erfgoed. Ook de voorlopig beschermde monumenten vallen hieronder. Het beschermd erfgoed omvat de beschermde landschappen, beschermde archeologische monumenten en zones, beschermde monumenten en beschermde stads- en dorpsgezichten. Stads- en dorpsgezichten zijn een groepering van een of meer monumenten en/of onroerende goederen met omgevende bestanddelen zoals onder andere beplantingen, omheiningen, waterlopen, bruggen, wegen, straten en pleinen, die wegens hun artistieke, wetenschappelijke, historische, volkskundige, industrieel-archeologische of andere sociaal-culturele waarde van algemeen belang is. Hiertoe behoort ook de directe, er onmiddellijk mee verbonden visuele omgeving van een monument die door haar beeldbepalend karakter de intrinsieke waarde van het monument tot zijn recht doet komen dan wel door haar fysische eigenschappen de instandhouding en het onderhoud van het monument kan waarborgen. Als archeologisch erfgoed worden beschouwd alle overblijfselen, voorwerpen en andere sporen van de mens uit het verleden waarvan het behoud en de studie bijdragen tot het reconstrueren van de bestaansgeschiedenis van de mensheid en haar relatie tot de natuurlijke omgeving, en ten aanzien waarvan opgravingen of ontdekkingen en andere methoden van onderzoek betreffende de mensheid en haar omgeving de voornaamste bronnen van informatie zijn. Voorspelling van de effecten op gekende erfgoedelementen (monumenten, relicten, zichten, ensembles...) impliceert het inschatten van het mogelijke waardeverlies. Tabel 102: Significantiekader ter beoordeling van de verstoring van de erfgoedwaarde Toetsing Beoordeling Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 173/253

174 Grote verstoring landschappelijke erfgoedwaarde en/of beschermde entiteit (vb. directe aantasting van erfgoed door vergravingen, verwijdering KLE s Matige verstoring landschappelijke erfgoedwaarde en/of beschermde entiteit (vb. erfgoedzone beïnvloed door een negatieve beelddrager in een open landschap Geringe verstoring landschappelijke erfgoedwaarde en/of beschermde entiteit (vb erfgoedwaarde beperkt beïnvloed door een negatieve beelddrager (landbouwinfrastructuur) in een gesloten landschap Geen verstoring landschappelijke erfgoedwaarde en/of beschermde entiteit Significant negatief effect Matig negatief effect Gering negatief effect Geen of verwaarloosbaar effect De perceptieve aspecten In de meeste MER's voor intensieve veeteeltbedrijven is het wijzigen van de perceptieve kenmerken de belangrijkste effectengroep binnen de discipline Landschap, bouwkundig erfgoed & archeologie. Landbouwbedrijven bepalen mee het karakter van het platteland. Dat platteland wordt niet alleen gebruikt door land- en tuinbouwers, maar ook door plattelandsbewoners en recreanten. Door een goede integratie van de land- en tuinbouwbedrijven kan de landbouwsector z n steentje bijdragen tot een mooi en aantrekkelijk platteland. Tabel 103: Significantiekader ter beoordeling van de perceptieve kenmerken Toetsing Drastische aantasting van integriteit op vlak van structuur, samenhang en landschapsbeeld Aantasting van integriteit op vlak van structuur, samenhang en landschapsbeeld Beperkte vermindering van integriteit op vlak van structuur, samenhang en landschapsbeeld Geen wijziging of een wijziging die niet of nauwelijks waarneembare verstoring Beoordeling Significant negatief effect Matig negatief effect Gering negatief effect Geen of verwaarloosbaar effect TOELICHTING REFERENTIESITUATIE Geografische situering Rekening houdend met de indeling van Vlaanderen in Traditionele Landschappen (Antrop et al., 2002) is het bedrijf gelegen in het Traditionele Landschap 'Houtland' (code ). Het is een subeenheid van de Traditionele Landschappen de Zandstreek buiten de Vlaamse Vallei (code ). Dit traditioneel landschap is gekenmerkt door een golvende topografie met verspreide bebouwing en wijdse panoramische zichten. Er worden volgende kenmerken gegeven voor Houtland: : Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 174/253

175 Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 175/253

176 Landschapsatlas (ankerplaatsen ) In Figuur 42 worden de relicten en ankerplaatsen weergegeven in de omgeving van het bedrijf Stefaan Vulsteke. Op ongeveer m ten NW is een relictzone gelegen, namelijk Vallei van de Handzamevaart' (R30055). Op zo n 2400 m ten NW van het bedrijf ligt de ankerplaats Handzamevaart (A30062) Bouwkundig erfgoed Op de toegangsweg van het bedrijf ligt een bouwkundig relict, nl. 'Kapel toegewijd aan Onze-Lieve-Vrouw van Altijddurende Bijstand' (ID 90955). Op zo'n 300 m ten NW van het bedrijf ligt het bouwkundig relict 'Hoeve met losse bestanddelen' (ID 90990), en op zo'n 500 ten NO ligt nog een 'hoeve' (ID 91009). Verder liggen geen beschermde stads- en dorpsgezichten binnen de onmiddellijke omgeving van het bedrijf Vulsteke Bedrijf in de referentiesituatie Volgens het gewestplan is het bedrijf van Stefaan Vulsteke volledig gelegen in agrarisch gebied. Het bedrijf ligt in een (half)open landschap. De aangrenzende percelen zijn akkers en weiden. Het landschap wordt eveneens gekenmerkt door een aantal land- en tuinbouwbedrijven die verspreid voorkomen in het landschap. Naast het bedrijf ligt ook een groentenverwerkend bedrijf in een gebied voor ambachtelijke bedrijven en kmo's. Het bedrijf is in het straatbeeld aanwezig net als een aantal andere landbouwbedrijven, een een aantal particuliere woningen in de Galgestraat. De gebouwen staan goed geordend en compact opgesteld. Een geordende inplanting van de structuren zorgt voor rust en evenwicht in het ontwerp, alsook voor samenhorigheid van de gebouwen op het bedrijf. De gebouwen vormen één aansluitend geheel.. Het bedrijf is gelegen langs de Galgestraat, die loopt naar de Staatsbaan in Kortemerk. Het bedrijf is vanuit alle richtingen redelijk zichtbaar in het landschap. Het is deels een open landschap met akkerland en weiden, en deels zijn particuliere woningen in het straatbeeld aanwezig, en daarnaast ook nog een groentenverwerkend bedrijf. Op het bedrijf is aan de straatzijde reeds veel beplanting aanwezig waardoor het bedrijf aan die zijde reeds goed geïntegreerd is. Ten noorden van het bedrijf is een zone voor ambachtelijke bedrijven en kmo's terug te vinden. De infrastructuren hiervan zijn gebouwd tot tegen de perceelsgrens. De beplanting aan de noordoost- en straatzijde van het bedrijf bestaat uit hoogstamfruitbomen, knotbomen, haagstructuren en heesters. Deze beplanting blijft behouden. De poel ten zuidoosten is aangeplant met knotbomen EFFECTINSCHATTING Het landschap als relatiesysteem Het voorliggende project voorziet in de bouw van een nieuwe vleesvarkensstal. De oppervlakte van de stal is 1.118,5 m², de hoogte van de nieuwe stal zal 5,25 m zijn. Dit is gelijkaardig aan de bestaande stallen. De nieuwe stal is voorzien ten oosten van de bestaande vleesvarkensstallen. De stal zal parallel komen te staan aan de bestaande stal 1-2. De bebouwde oppervlakte in de huidige situatie bedraagt m², in de toekomstige situatie is komt er m² bebouwde oppervlakte bij (vleesvarkensstal). Voor de bestaande stallen, langs de open put en bij de luchtwasser Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 176/253

177 is er betonverharding aangelegd met een totale oppervlakte van ongeveer 850 m². In de toekomst wordt een bijkomende verharding van 75 m² aangelegd voor de nieuw te bouwen stal. Ten oosten van de site wordt een nieuwe vleesvarkensstal gepland, aansluitend op de bestaande vleesvarkensstallen. Deze stal zal grenzen aan een akker van groenten (zoals bloemkolen of spinazie). Hier wordt geen beplanting voorzien, aangezien de groenten die er geteeld worden gevoelig zijn voor schade door bladval en takjes. Om de integratie aan de straatzijde te optimaliseren werd voorgesteld om ten westen van de zeugenstal een rij hoogstammen aan te planten. Er wordt ook aanbevolen om een extra aanplan van heesters tegen de bestaande zeugenstal uit te voeren. De hoogstammen zullen het bedrij een extra groen kader geven en het vanuit het landschap optisch gaan breken. De toevoeging van de heesters zal instaan voor breking van het muuroppervlak van de stal wanneer we ons in de Galgestraat bevinden. De nieuwe constructie vormt één geheel met het bestaand bedrijf. De gebouwen worden ruimtelijk gebonden tot één geheel. Uitgaande van de bestaande situatie zijn dit de wijzigingen na de uitbreiding: - de bebouwde oppervlakte stijgt van m² naar m², een stijging met ca 18 % t.a.v. de bestaande bebouwing - verharde oppervlakte (andere dan daken) stijgt van 850 m² naar 925 m² Het bestaande bedrijf is waarneembaar in het landschap. Wijziging van bestaande landschappelijke structuren en/of relaties treden niet op door het geplande project. Er wordt uitgegaan van geen of verwaarloosbaar effect t.o.v. de bestaande situatie Erfgoedaspecten Landschap Het bedrijf is gelegen in het Traditioneel Landschap 'Houtland' (212010). Op ongeveer m ten NW is een relictzone gelegen, namelijk Vallei van de Handzamevaart' (R30055). Op zo n 2400 m ten NW van het bedrijf ligt de ankerplaats Handzamevaart (A30062). In de nabije omgeving liggen een aantal puntrelichten zoals de 'Kapel toegewijd aan Onze-Lieve-Vrouw van Altijddurende Bijstand' (ID 90955) en een 'Hoeve met losse bestanddelen' (ID 90990). Voor de huidige vergunde situatie is er een verwaarloosbare verstoring van landschappelijke erfgoedwaarden of beschermde entiteiten. De uitbouw van het bedrijf gebeurt aansluitend bij de bestaande gebouwen. Er treedt geen verdere versnippering op van de open ruimte, gezien de uitbreiding gebeurt in het landschap geconcentreerd ter hoogte van het bestaande bedrijf en bestaande stallen. In de toekomstige situatie wordt er eveneens rekening gehouden met een geringe verstoring van landschappelijke erfgoedwaarden of beschermde entiteiten. Beschermd erfgoed In de ruime bedrijfsomgeving (straal 1 km) komen geen beschermde dorps- of stadsgezichten en landschappen voor. Er wordt uitgegaan van geen of verwaarloosbaar effect. Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 177/253

178 Bouwkundig erfgoed Op de toegangsweg van het bedrijf ligt een bouwkundig relict, nl. 'Kapel toegewijd aan Onze-Lieve-Vrouw van Altijddurende Bijstand' (ID 90955). Op zo'n 300 m ten NW van het bedrijf ligt het bouwkundig relict 'Hoeve met losse bestanddelen' (ID 90990), en op zo'n 500 ten NO ligt nog een 'hoeve' (ID 91009). Een invloed op deze relicten is niet te verwachten gezien de nieuwe stal naast de bestaande stal ten oosten wordt ingeplant. Er wordt uitgegaan van geen of verwaarloosbaar effect. Er zal mogelijks een bemaling toegepast worden tijdens de aanlegfase bij hoge grondwaterstand. Op basis van de gegevens in de discipline water wordt een invloedsstraal berekend. De invloedssfeer van de bemaling reikt enkel tot binnen het bedrijfsterrein zelf, zodat ook hiervan geen effecten te verwachten zijn op het bouwkundig erfgoed. Er wordt uitgegaan van geen of verwaarloosbaar effect. Archeologie Voor de bouw van de nieuwe stallen zijn graafwerkzaamheden vereist. Archeologische vondsten zijn nooit uitgesloten.. Op de plaats waar het bedrijf gelegen is, of in de omgeving van het bedrijf, werden (nog) geen meldingen gedaan van archeologische vondsten ( toont geen vondsten op deze plaats. Het respecteren van de meldingsplicht bij het vinden van archeologische vondsten wordt als voldoende maatregel beschouwd om het archeologisch patrimonium te beschermen. Er wordt rekening gehouden met een potentieel gering negatief effect. Eventuele toevalsvondsten dewelke gedaan worden tijdens de werkzaamheden dienen gemeld te worden aan het Agentschap Ruimte en Erfgoed Onroerend Erfgoed Perceptieve aspecten De instrumenten die gehanteerd kunnen worden voor een goede integratie van bedrijfsgebouwen in de omgeving zijn voornamelijk (brochure Agrarische architectuur, technisch bekeken'; Provincie West-Vlaanderen): correcte keuze van de inplantingsplaats doordacht materiaalgebruik gepaste kleurkeuze doordachte afmetingen Inzake de keuze van de inplantingsplaats kunnen volgende aandachtspunten aangestipt worden: Streven naar gesloten, compact geheel van het bedrijf. De stallen staan compact en geordend opgesteld. Een geordende inplanting van de vormen zorgt voor rust en evenwicht in het ontwerp. Bovendien zorgt een overzichtelijke inplanting voor samenhorigheid van de bedrijfsgebouwen op het bedrijf. In de toekomstige situatie zal het bedrijf, ondanks de uitbreiding in oppervlakte, nog steeds een compact geheel vormen. Op het bedrijf zijn alle gebouwen en constructies geordend en compact opgesteld. Een geordende inplanting van de structuren zorgt voor rust en evenwicht, alsook voor de samenhorigheid van de gebouwen op het bedrijf. Na de keuze van de inplantingsplaats komt de keuze van de kleurtinten en de materialen aan bod. De materiaalkeuze en kleur mogen niet storend zijn in de omgeving. Een juist kleur- en materiaalgebruik is Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 178/253

179 doorslaggevend voor een goed geïntegreerd gebouw. Over het algemeen kan gesteld worden dat felle kleuren af te raden zijn. Een witte kleur levert een vergrotend effect op. Zwarte of donkere daken maken het bouwvolume optisch kleiner. Alle gebouwen en stallen zijn uitgevoerd in rode baksteen met grijze of rode dakbedekking. De nieuw te bouwen varkensstal zal analoog uitgevoerd worden aan de bestaande stallen, nl. met rode baksteen en grijze of rode dakbedekking. Inzake de afmetingen werden de stallen gedimensioneerd volgens het aantal dierplaatsen. Rekening houdend met de normen voor dierenwelzijn werd de nieuwe stal correct gedimensioneerd. Het verkleinen van de stal is dan ook in deze geen optie. In tweede orde is ook de beplanting op het bedrijf belangrijk. Er werden reeds groenelementen voorzien. Ten oosten van de site wordt een nieuwe vleesvarkensstal gepland, aansluitend op de bestaande vleesvarkensstallen. Deze stal zal grenzen aan een akker van groenten (zoals bloemkolen of spinazie). Hier wordt geen beplanting voorzien, aangezien de groenten die er geteeld worden gevoelig zijn voor schade door bladval en takjes. Om de integratie aan de straatzijde te optimaliseren werd voorgesteld om ten westen van de zeugenstal een rij hoogstammen aan te planten. Er wordt ook aanbevolen om een extra aanplan van heesters tegen de bestaande zeugenstal uit te voeren. De hoogstammen zullen het bedrij een extra groen kader geven en het vanuit het landschap optisch gaan breken. De toevoeging van de heesters zal instaan voor breking van het muuroppervlak van de stal wanneer we ons in de Galgestraat bevinden. Het erfbeplantingsplan werd opgemaakt door Inagro. Voor de huidige vergunde situatie wordt uitgegaan van een gering negatief effect. Voor de toekomstige situatie worden de nieuwe stallen aansluitend parallel gebouwd met de bestaande stallen. Deze stal zal op gelijkaardige manier opgetrokken worden SYNTHESE Volgens het gewestplan is het bedrijf van Stefaan Vulsteke volledig gelegen in agrarisch gebied. Het bedrijf ligt in een (half)open landschap. De aangrenzende percelen zijn akkers en weiden. Het landschap wordt eveneens gekenmerkt door een aantal land- en tuinbouwbedrijven die verspreid voorkomen in het landschap. Naast het bedrijf ligt ook een groentenverwerkend bedrijf in een gebied voor ambachtelijke bedrijven en kmo's. Het bedrijf is in het straatbeeld aanwezig net als een aantal andere landbouwbedrijven, een een aantal particuliere woningen in de Galgestraat. Het bedrijf is gelegen in het Traditioneel Landschap 'Houtland' (code ) gekenmerkt door een golvende topografie met verspreide bebouwing en wijdse panoramische zichten. Op ongeveer m ten NW is een relictzone gelegen, namelijk Vallei van de Handzamevaart' (R30055). Op zo n 2400 m ten NW van het bedrijf ligt de ankerplaats Handzamevaart (A30062). In de nabije omgeving liggen een aantal puntrelichten zoals de 'Kapel toegewijd aan Onze-Lieve-Vrouw van Altijddurende Bijstand' (ID 90955) en een 'Hoeve met losse bestanddelen' (ID 90990). Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 179/253

180 Het bestaande bedrijf is waarneembaar in het landschap. Wijziging van bestaande landschappelijke structuren en/of relaties treden niet op door het geplande project. Er wordt uitgegaan van geen of verwaarloosbaar effect t.o.v. de bestaande situatie. Op het bedrijf werden reeds groenelementen voorzien. Ten oosten van de site wordt een nieuwe vleesvarkensstal gepland, aansluitend op de bestaande vleesvarkensstallen. Deze stal zal grenzen aan een akker van groenten (zoals bloemkolen of spinazie). Hier wordt geen beplanting voorzien, aangezien de groenten die er geteeld worden gevoelig zijn voor schade door bladval en takjes. Om de integratie aan de straatzijde te optimaliseren werd voorgesteld om ten westen van de zeugenstal een rij hoogstammen aan te planten. Er wordt ook aanbevolen om een extra aanplan van heesters tegen de bestaande zeugenstal uit te voeren. De hoogstammen zullen het bedrij een extra groen kader geven en het vanuit het landschap optisch gaan breken. De toevoeging van de heesters zal instaan voor breking van het muuroppervlak van de stal wanneer we ons in de Galgestraat bevinden. Het erfbeplantingsplan werd opgemaakt door Inagro. Er treedt geen verdere versnippering op van de open ruimte, gezien de uitbreiding gebeurt in het landschap geconcentreerd ter hoogte van het bestaande bedrijf en bestaande stallen. In de toekomstige situatie wordt er eveneens rekening gehouden met een geringe verstoring van het landschap. M.b.t. perceptieve aspecten wordt er uitgegaan van een gering negatief effect. Voor de toekomstige situatie worden de nieuwe stallen parallel gebouwd bij de bestaande stallen en gebouwen MILDERENDE MAATREGELEN De genomen maatregelen: Er is reeds een groenaanplant aanwezig op het bedrijf. Het bedrijf vormt een verzorgd onderdeel van een agrarisch landschap De geplande maatregelen : De bestaande stallen bestaan allemaal uit rode baksteen met rode of grijze dakbedekking. Ook de nieuwe stal wordt in dezelfde materialen uitgevoerd. De nieuwe infrastructuur wordt zodanig ingeplant dat ze een geheel vormt met de bestaande infrastructuren. De nieuwe stal wordt aansluitend gebouwd met de bestaande stallen en gebouwen De verdere mogelijkheden : Uitbreiding van de beplanting in functie van het erfbeplantingsplan. Het groenscherm wordt verder aangelegd, zodat een optimale inpassing in het landschap gerealiseerd wordt. Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 180/253

181 6 ELEMENTEN TEN BEHOEVE VAN DE WATERTOETS 1. De vergunningsvraag heeft betrekking op het verkavelen van een stuk grond, het oprichten van een constructie (al dan niet gedeeltelijk of volledig ondergronds), het aanleggen van een verharding. Het voorliggende project behelst een uitbreiding van de bestaande infrastructuur door de aanleg van 1 nieuwe vleesvarkensstal. Het bedrijf voorziet in de aanleg van 75 m² bijkomende verharding. De nieuwe te bouwen varkensstal beslaat een oppervlakte van m². Het projectgebied (plaats waar nieuwe gebouw komt) is gelegen in niet overstromingsgevoelig. Volgens de bepalingen van de Gewestelijke stedenbouwkundige verordening inzake hemelwaterputten, infiltratievoorzieningen, buffervoorzieningen en gescheiden lozing van afvalwater en hemelwater (Belgisch Staatsblad, 8 november 2004) dient er voor een nieuwbouwoppervlakte van m² een hemelwaterput van 10 m³ bij elke nieuw te bouwen stal en een aansluiting op infiltratievoorziening met een infiltratieoppervlakte van 45 m² en buffervolume van 28 m³ aangelegd te worden. Bij de nieuwe stal wordt een hemelwaterput van 80 m³. De overloop van de hemelwaterput zal aangesloten worden op de bestaande open put van m² met een buffervolume van m³. Dit wordt uitgebreid besproken bij de effectbespreking bij de discipline Water. 2. De vergunningsvraag heeft betrekking op de opslag van, het storten van bodemvreemd materiaal of de wijziging van vegetatie. Voorliggend project voorziet in de bouw van een nieuwe varkensstal. Deze stal komt op 6 m van de bestaande varkensstal. De aanleg vindt plaats op het bedrijfseigen terrein waar aan akkerbouw werd gedaan. 3. De vergunningsvraag heeft betrekking op een reliëfwijziging. Niet van toepassing. 4. De vergunningsvraag heeft betrekking op het aanleggen van een buffer- of infiltratievoorziening voor de opvang van oppervlaktewater of hemelwater. Zie hoger onder punt De vergunningsvraag heeft betrekking op een lozing op een rioleringsstelsel, het oppervlaktewater of het grondwater. Zowel in de huidige als toekomstige situatie wordt 180 m³/jaar (huishoudelijk afvalwater van het gezin) geloosd op het oppervlaktewater na behandeling in een septische put. Volgens het zoneringsplan ligt het bedrijf in collectief te optimaliseren gebied. 6. De vergunningsvraag heeft betrekking op een grondwaterwinning. Het bedrijf beschikt over een grondwaterwinningen (verbuisde boorput op 12 m diepte) en 2 grondwaterwinningen (open put op 6 m diepte) in het Zand van Egem. In de huidige situatie is de exploitant vergund voor de boorput voor m³/j en voor de open putten voor m³/j. In de toekomstige situatie wenst de exploitant een uitbreiding van de verbuisde boorput met een debiet van m³/j aan te vragen. Aan het debiet van de open putten wijzigt er niets. 7. De vergunningsvraag heeft betrekking op een wijziging van de bedding en de structuurkwaliteit van de waterloop. Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 181/253

182 Niet van toepassing. 7 PASSENDE BEOORDELING -TOETS De habitatrichtlijn (Richtlijn 92/43/EEG) verplicht de lidstaten tot het nemen van alle noodzakelijke maatregelen om de achteruitgang van de natuurlijke waarde van Natura 2000-gebieden (Habitatrichtlijngebieden en Vogelrichtlijngebieden, de zgn. speciale beschermingszones) te voorkomen. Volgens Art. 36ter. van het Natuurdecreet dient de administratieve overheid in de speciale beschermingszones, ongeacht de bestemming van het betrokken gebied, de nodige instandhoudingsmaatregelen te nemen, die steeds dienen te beantwoorden aan de ecologische vereisten van de typen habitats vermeld in Bijlage I van dit decreet en de soorten vermeld in de Bijlagen II, III en IV van dit decreet. Verder stelt Art. 36ter dat de administratieve overheid in deze gebieden tevens alle nodige maatregelen dient te nemen om elke verslechtering van de natuurkwaliteit en het natuurlijk milieu van de habitats van bijlage I van dit decreet en van de habitats van de soorten vermeld in de bijlagen II, III en IV van dit decreet in een speciale beschermingszone te vermijden; elke betekenisvolle verstoring van een soort vermeld in de bijlagen II, III of IV van dit decreet in een speciale beschermingszone te vermijden. Een vergunningsplichtige activiteit, een plan of een programma waarvan kan verondersteld worden dat het toch een betekenisvolle aantasting van de natuurlijke kenmerken van een speciale beschermingszone kan veroorzaken, dient onderworpen te worden aan een zgn. Passende beoordeling wat betreft de betekenisvolle effecten voor de speciale beschermingszone. Indien een vergunningsplichtige activiteit, plan of programma onderworpen is aan de m.e.r.-plicht geschiedt de passende beoordeling in het kader van de milieueffectrapportage. Hieronder wordt de relevantie en noodzaak van een passende beoordeling in het kader van voorliggend project nagegaan. 8. Liggen er binnen het studiegebied speciale beschermingszones (SBZ-V en SBZ-H)? Zo ja, welke en op welke afstand. Volgens de kaart met de aanduiding van de natura-2000 gebieden is deze inrichting niet gelegen in een SBZ (speciale beschermingzone). Het meest nabijgelegen Habitatrichtlijngebied situeert zich op ongeveer 4,5 km van het bedrijf.. Het meest nabijgelegen Vogelrichtlijngebied is op 2,3 km gelegen ten noordwesten van het bedrijf. 9. Werden er in het kader van de discipline Lucht gering negatieve, matig negatieve of negatieve effecten ingeschat ter hoogte van een SBZ? Neen 10. Werden er in het kader van de discipline Fauna & Flora gering negatieve, matig negatieve of negatieve effecten ingeschat ter hoogte van een SBZ? Neen 11. Werden er in het kader van de discipline Bodem gering negatieve, matig negatieve of negatieve effecten ingeschat ter hoogte van een SBZ? Neen 12. Werden er in het kader van de discipline Water gering negatieve, matig negatieve of negatieve effecten ingeschat ter hoogte van een SBZ? Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 182/253

183 Neen 13. Werden er in het kader van de discipline Landschap gering negatieve, matig negatieve of negatieve effecten ingeschat ter hoogte van een SBZ? Neen 14. Werden er in het kader van de discipline Geluid gering negatieve, matig negatieve of negatieve effecten ingeschat ter hoogte van een SBZ? Neen Met het online-instrument Voortoets wil het Agentschap voor Natuur en Bos (ANB) aan initiatiefnemers de mogelijkheid bieden om op voorhand in te schatten wat de mogelijke implicaties zijn van een voorgenomen vergunningsplichtige activiteit op een speciale beschermingszone (SBZ), meerbepaald habitatrichtlijngebied. De voortoets van de passende beoordeling (depositiescan ) werd uitgevoerd op voor het bedrijf Vulsteke Stefaan in de toekomstige situatie. We verkregen een 'groen' resultaat wat wil zeggen dat er géén waarschijnlijkheid of risico op een betekenisvolle aantasting te verwachten is (zie bijlage). De initiatiefnemer moet geen passende beoordeling opmaken. 8 BESTE BESCHIKBARE TECHNIEKEN In onderstaande tabel wordt weergegeven of het bedrijf voldoet aan de beste beschikbare technieken. Volgens het BBT-rapport Veeteelt (Vito, 2006) zijn er een 15 technieken die steeds BBT zijn voor alle veeteeltbedrijven, en een 6-tal technieken die BBT zijn voor alle veeteeltbedrijven mits een aantal randvoorwaarden voldaan zijn. Daarnaast zijn er nog een aantal BBT s specifiek voor nieuwbouwstallen en een aantal specifiek voor bepaalde subsectoren (rundveebedrijven, varkensbedrijven of pluimveebedrijven). Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 183/253

184 Techniek Beschrijving techniek Toepassing op het bedrijf Verdere mogelijkheden/ milderende maatregelen Huidige situatie Geplande situatie Toepasbaar voor alle veeteeltbedrijven Opstellen waterbalans Ja, zie discipline water Ja, zie discipline water Grof vuil verwijderen door droog Wordt gedaan Blijft ongewijzigd reinigen Goed gebruik van de Mors- en lekverliezen ter hoogte van de drinkwatervoorziening kunnen voorkomen Drinkwatervoorziening Blijft ongewijzigd drinkwatervoorziening worden door de drinkwatervoorziening te optimaliseren o.a. qua uitvoering, locatie en positie (aangepaste hoogte in functie van het gewicht van het dier en aangepast debiet). Door lekken onmiddellijk te repareren en de drinkwatervoorziening regelmatig te ijken kan waterverspilling worden vermeden. gebeurt via waterbesparende Drinkomats bij de vleesvarkens of brijbakken bij de biggen. Gebruik maken van alternatieve waterbronnen Er kan een onderscheid gemaakt worden tussen klassieke waterbronnen zoals leiding- en grondwater, en alternatieve waterbronnen zoals hemel-, captatie- en recuperatiewater. Grondwater mag enkel gebruikt worden voor hoogwaardige toepassingen. In de huidige situatie wordt gebruik gemaakt van regenwater, nl. voor het reinigen van de stallen en de werkign van de luchtwasser, en onrechtstreeks voor beregening. Er is een opslag van 85 m³ hemelwater. Voor de nieuwe stal zal een hemelwaterput van 80 m³ aangelegd worden. Regenwater zal in de toekomst gebruikt worden voor dezelfde toepassingen en voor de nieuwe luchtwasser. Afvalwater dat mestdeeltjes bevat opvangen en uitrijden op het land Het reinigingswater van de stallen wordt opgevangen in de Blijft ongewijzigd. Er wordt een extra mestopslag voorzien Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 184/253

185 Techniek Beschrijving techniek Toepassing op het bedrijf Verdere mogelijkheden/ milderende maatregelen Huidige situatie Geplande situatie onderliggende mestkelders. Het onder de nieuw te bouwen stal 7. reinigingswater wordt conform het mestdecreet afgezet. Opstellen nutriëntenbalans Ja Ja Toepassen precisievoedering Om uitscheiding van nutriënten via de mest te beperken dient het voeder optimaal afgestemd te worden op de behoefte van de dieren in de diverse productiestadia. Het bedrijf maakt gebruik van meerfasenvoedering. Blijft ongewijzigd Vloerbevuiling zoveel mogelijk voorkomen Voldoende mestopslagcapaciteit voorzien Afvloeiing van mest en/of mestsappen voorkomen bij externe mestopslag optimalisatie van de mestopslag Mogelijke maatregelen ter voorkoming van vloerbevuiling zijn: Het zuiver houden van vloeren en wanden; Wordt gedaan Wordt gedaan Regelmatige afvoer van mest en urine; Wordt gedaan Wordt gedaan Manueel schoonmaken van roosters; Wordt gedaan Wordt gedaan Vaste mest verwijderen buiten de pot in een potstal Nvt Nvt Mestschuiven e.d. regelmatig gebruiken en goed onderhouden Nvt Nvt De mestopslagcapaciteit moet minstens voldoende zijn om de mest te kunnen Ja, hiervoor wordt Blijft ongewijzigd opslaan tot het moment waarop deze verder kan worden be- en/of verwerkt of op verwezen naar het land kan worden gebracht. De minimale vereiste opslagcapaciteit is o.a. hoofdstuk 5.2. afhankelijk van de hoeveelheid mest die op het bedrijf wordt geproduceerd en de periode waarin de mest niet mag worden uitgereden. Vlarem voorzien een minimale opslag van 9 maand, tenzij er mogelijkheden zijn om mest af te voeren (zonder deze op het land te brengen). Opslagplaatsen van vaste dierlijke mest buiten de stal moeten zo gebouwd worden Nvt Nvt dat er geen afvloeiing van mest en/of mestsappen kan optreden. Dit houdt in dat een dergelijke opslag voorzien is van een mestdichte, verharde vloer en aan drie zijden omgeven is door mestdichte wanden. De vierde zijde moet zo zijn uitgevoerd Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 185/253

186 Techniek Beschrijving techniek Toepassing op het bedrijf Verdere mogelijkheden/ milderende maatregelen Huidige situatie Geplande situatie dat afspoeling van drain- en regenwater niet mogelijk is. Het drain- en hemelwater moet opgevangen worden en verzameld in mestdichte gesloten opslagruimten (aalputten). Mestaanwending afstemmen op de betrokken landbouwgrond, gewasbehoefte en klimatologische omstandigheden Mest emissiearm aanwenden, nauwkeurig doseren en gelijkmatig verspreiden Opstellen van energiebalans / uitvoeren van een energieaudit Regelmatige controle en reiniging van leidingen en ventilatoren in mechanisch geventileerde stallen De hoeveelheid mest en het moment van uitrijden dient maximaal afgestemd te worden op o.a. bodemgesteldheid, grondsoort en helling van de betrokken landbouwgrond, de soorten en groeistadium van de gewassen, en klimatologische omstandigheden zoals neerslag, windrichting en irrigatie. Het aanwenden van de mest op het land kan enkel toegestaan worden: Indien de betrokken landbouwgrond niet drassig, ondergelopen, bevroren of met sneeuw bedekt is; Indien de betrokken landbouwgrond niet steil hellend is; Bij afwezigheid van waterlopen in de nabijheid (een onbehandelde strook land vrijlaten) Zo kort mogelijk voordat de maximale gewasgroei en opname van voedingsstoffen optreedt; In periodes waarin geen uitrijverbod geldt; Op het bedrijf wordt Blijft ongewijzigd ten allen tijde gestreefd naar een ecologisch verantwoorde mestafzet, conform de bepalingen van het Mestdecreet Bij een gunstige windrichting ten opzichte van omwonenden. Emissiearm aanwenden van de mest betekent het beperken van de contacttijd van Opgelegd via Opgelegd via de meststof met de lucht. Bovendien dient de mest nauwkeurig gedoseerd en mestdecreet mestdecreet gelijkmatig verspreid te worden. Werd nog niet - Wordt aanbevolen uitgevoerd Om het ventilatiesysteem optimaal te laten werken dienen de leidingen en Dit wordt gedaan Blijft ongewijzigd ventilatoren regelmatig gecontroleerd en gereinigd te worden. Afvalstromen minimaliseren en Het in kaart brengen van de soort en de hoeveelheid afval dat ontstaat op het Door een goede Blijft ongewijzigd Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 186/253

187 Techniek Beschrijving techniek Toepassing op het bedrijf Verdere mogelijkheden/ milderende maatregelen Huidige situatie Geplande situatie volgens de meest aangewezen opties afvoeren bedrijf heeft tot doel de afvalstromen te minimaliseren en het gesorteerde afval via de meest aangewezen optie af te voeren. bedrijfsvoering wordt de hoeveelheid afval beperkt. Toepasbaar voor alle veeteeltbedrijven met nieuwbouwstallen Optimaliseren binnen de bedrijfslocatie Optimale lokalisatie omvat naast een technische beoordeling (b.v. inplanting van bedrijfseenheden tov elkaar, herlokaliseren of groeperen van geuremissiebronnen), de evaluatie van meteorologische omstandigheden (b.v. windrichting) en topografische gegevens (b.v. heuvels, waterlopen). Stallen en/of mestopslagplaatsen dienen binnen de bedrijfslocatie zoveel als mogelijk gelokaliseerd te worden op plaatsen waar ze de minste hinder (o.a. geur) vormen voor het milieu en omwonenden. - De nieuwe stal wordt ingeplant naast de bestaande vleesvarkensstal, verder van de dichtstbijzijnde woning. Optimaliseren van het ontwerp van het ventilatiesysteem in mechanisch geventileerde stallen Door het optimaliseren van het ontwerp van het ventilatiesysteem kan een goede temperatuursbeheersing in de stallen worden bekomen en kan de mate van ventilatie geminimaliseerd worden in de winter. - Bij nieuwbouw wordt het ventilatiesysteem geoptimaliseerd. BBT voor de subsector pluimveebedrijven Toepassen ammoniakemissiearme stalsystemen bij nieuwbouwstallen Stal 1 is AEA volgens systeem V-4.7. Stal 4 is AEA volgens systeem V-1.5. en V Stal 5 is voorzien van een biologische combiewasser. Stal 6 is AEA volgens systeem V-1.5. De overige stallen zijn traditionele stallen. De nieuwe stal 7 zal aangesloten worden op een biologische combiwasser. Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 187/253

188 Techniek Beschrijving techniek Toepassing op het bedrijf Verdere mogelijkheden/ milderende maatregelen Huidige situatie Geplande situatie Het afzuigen van de stallucht en het Dit is BBT mits voldaan wordt aan de onderstaande 3 voorwaarden: Op het bedrijf zijn De nieuwe behandelen ervan met een Bij mechanisch geventileerde nieuwbouwstallen luchtwassers vleesvarkensstal 7 gaswasser Voor diercategorieën waarvoor nog geen AEA-stalsystemen in bijlage I van het MB van 19/03/2004 zijn opgenomen aanwezig hoewel strikt gezien niet van wordt aangesloten op een biologische Indien naast de emissie vanuit de stal nog bijkomende emissiebronnen aangepakt moeten worden toepassing. De techniek is geen BBT gezien niet voldaan wordt aan de gestelde voorwaarden. combiwasser. De techniek is geen BBT gezien niet voldaan wordt aan de gestelde voorwaarden. Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 188/253

189 9 GRENSOVERSCHRIJDENDE EFFECTEN Gezien het bedrijf op meer dan 20 km van de grens met Frankrijk en Wallonië ligt, zijn er geen grensoverschrijdende effecten te verwachten. 10 LEEMTEN IN KENNIS Geurimpact De inschatting van de geuremissie wordt, wegens gebrek aan Vlaamse cijfers, op basis van emissiecijfers afkomstig uit Nederlands onderzoek uitgevoerd (zoals weergegeven volgens de Regeling geurhinder en veehouderij). Hierbij is er geen onderscheid tussen conventionele en ammoniakemissiearme stalsystemen. In het milieueffectenrapport werd de geuremissie ten gevolge van het bedrijf ingeschat op basis van een maximale bezetting. Op de site van de dienst MER verscheen als bijlage bij het MER Richtlijnenboek landbouwdieren een lijst met geactualiseerde emissiefactoren voor ammoniak, geur en fijn stof. Deze geactualiseerde cijfers worden gebruikt in het MER (bijlage versie 20/03/2015 MER-Richtlijnenboek landbouwdieren). Met betrekking tot de geurnormering zelf werd een toetsing uitgevoerd aan de hand van nieuw bepaalde basisbeschermingsniveaus voor Vlaanderen. Deze beschermingsniveaus zijn echter slechts voorlopig voorgestelde niveaus (voorgesteld in het nog in opmaak zijnde visiedocument: De weg naar een duurzaam geurbeleid ) en mogen aldus nog niet als definitief vastgelegde niveaus geïnterpreteerd worden. Kwantitatieve inschatting van cumulatieve effecten is moeilijk. Op basis van informatie inzake de vergunde dierenaantallen van omliggende veeteeltbedrijven wordt getracht een ruwe inschatting te maken van de aanwezige hinder (slechts een beperkt aantal bedrijven kan binnen de scoop van de MER-studie mee in rekening worden gebracht; over deze bedrijven zijn geen detailgegevens gekend i.v.m. gebruikte stalsystemen, aantal dieren per diercategorie en aantal niet-vergunde dierenaantallen, juiste bronconfiguraties,...). Het gebruik van IFDM brengt leemtes met zich mee. Zo treedt er een grote foutenmarge op bij geurconcentraties in de nabijheid van de bron. De actualisatie van het Richtlijnenboek Lucht vermeldt : Des te dichter bij de bron, des te onnauwkeuriger worden de resultaten van de verspreidingsberekeningen. De foutenmarge op de berekende concentraties in de nabijheid van de bron kan relatief groot worden (als gevolg van gekozen gridgrootte, gebouwinvloed en andere modelbeperkingen). Het is dan ook zinledig exacte geurconcentraties toe te kennen aan woningen die worden blootgesteld aan concentraties ver boven de bovenste toetsingswaarde van 10 se of OU E per m³ als 98P. De hoogste weer te geven geurcontour is deze van 10 se of OU E per m³ als 98P. De weergave van hogere contouren of concentraties ter hoogte van de dichtstbijzijnde geurgevoelige woningen heeft hooguit een indicatieve waarde, en dient dan ook als dusdanig geïnterpreteerd te worden. Cfr. bijkomende richtlijnen van de dienst MER van september 2013 wordt in de geurmodellering met IFDM naast de 3, 5 en 10 OUe-contour als 98P waarde, toch ook de contour van 20 OUe als 98P waarde mee opgenomen (zowel voor de individuele berekening als voor de bronnencluster). In navolging van de open LNE WG geur van 1 juli 2014 wordt een nieuwe afbakening voor bronnenclusters voorgesteld (richtlijnen dienst MER oktober 2014). Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 189/253

190 Rundveebedrijven moeten niet kwantitatief meegerekend worden in de cumulatieve geurstudie. Wel dienen ze in de bespreking van de omgeving kwalitatief in beschouwing genomen te worden. Verzuring en vermesting Over de gehanteerde emissiecoëfficiënten van ammoniak bestaat nog wetenschappelijke onzekerheid. Naast de uitgestoten hoeveelheden ammoniak staan ook de depositiefactoren in functie van de afstand tot het bedrijf nog ter discussie. IFDM zou ook minder geschikt zijn om ammoniakdepositie te modelleren. Op de site van de dienst MER verscheen als bijlage bij het MER Richtlijnenboek landbouwdieren een lijst met geactualiseerde emissiefactoren voor ammoniak, geur en fijn stof. Deze geactualiseerde cijfers worden gebruikt in het MER (bijlage versie 20/03/2015 MER-Richtlijnenboek landbouwdieren). Kwantitatieve inschatting van cumulatieve effecten is moeilijk. Het inschatten van het exacte effect van groenelementen is niet mogelijk. Gezien er bij de IFDM modelberekening inzake verzurende en vermestende depositie telkens slechts één depositiefactor kan gehanteerd worden, en deze factoren sterk functie zijn van het type vegetatie, zijn de berekende deposities slechts als indicatieve waarden te aanzien. Geluidshinder De geluidsniveaus van geluidsbronnen worden niet gemeten. Toch kan naar verwachting op basis van geluidsniveaus uit de literatuur, technische brochures en eerdere metingen in combinatie met mathematische wetmatigheden een vrij realistisch beeld van de geluidsniveaus bekomen worden. Bij de inschatting van de geluidsproductie door ventilatoren kan enige overschatting optreden wegens het feit dat het drempeleffect van de stal zelf niet gekend is. De gebruikte berekening is dan ook een slechtste geval benadering. Stofhinder De simulatie van de PM10- en PM2,5-emissie is eveneens gebaseerd op algemene waarden. Bedrijfsspecifieke metingen zijn niet beschikbaar. De achtergrondwaarde inzake de PM10 binnen het studiegebied kan slechts benaderend bepaald worden. Over de gehanteerde stofemissiecoëfficiënten bestaat nog wetenschappelijke onzekerheid. Op de site van de dienst MER verscheen als bijlage bij het MER Richtlijnenboek landbouwdieren een lijst met geactualiseerde emissiefactoren voor ammoniak, geur en fijn stof. Deze geactualiseerde cijfers worden gebruikt in het MER (bijlage versie 20/03/2015 MER-Richtlijnenboek landbouwdieren). Het inschatten van het exacte effect van groenelementen en het gebruik van stofkasten is niet mogelijk. Samenvattend kan gesteld worden dat de aanwezige leemten zo goed mogelijk ingevuld werden. Ingeval van onzekerheden is hiervoor uitgegaan van een worstcase scenario benadering. Deze leemten hebben echter geen wezenlijke invloed gespeeld op de algemene besluitvorming voor het voorliggende project. Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 190/253

191 11 MONITORING EN EVALUATIE 11.1 CONTROLE Door de overheid, als mede door de geldende wetgevingen, zijn er verschillende maatregelen opgelegd en gegevens opgemeten en/of gerapporteerd, dewelke het (gedeeltelijk) mogelijk maken op te volgen hoe het bedrijf ten opzichte van bepaalde milieueffecten evolueert. Hier worden de verschillende relevante elementen aangehaald en bondig toegelicht GEURHINDER KLACHTENOPVOLGING OP GEMEENTELIJK NIVEAU Met betrekking tot geurhinder worden eventuele klachten geregistreerd op de betreffende gemeentelijke milieudiensten. Indien noodzakelijk worden de klachten doorgegeven aan de milieu-inspectie, die deze klachten verder onderzoekt. De exploitant dient de kritische werkingskarakteristieken van de luchtwasser nauwgezet op te volgen VERZURING SECTORALE OPVOLGING OP GEWESTELIJK NIVEAU Voor de opvolging van de verzuringsproblematiek wordt specifiek op bedrijfsniveau geen monitoring voorgesteld. De verzuringsproblematiek dient eerder sectoraal en op gewestelijk niveau opgevolgd te worden (MINA-plan) VERSTORING WATERHUISHOUDING DEBIETMETER GRONDWATER Sinds 1 juli 1997 moet iedere heffingsplichtige grondwaterwinning uitgerust zijn met een debietmeter, die het opgepompte volume grondwater bepaalt. Deze teller moet geplaatst worden voor het eerste aftappunt van het gewonnen grondwater. VLAREM II bepaalt de voorwaarden waaraan deze meetinrichting moet voldoen (afdeling ). Deze maatregel en de vergunningsplicht hebben tot doel de kwaliteit en de kwantiteit van de grondwaterreserves en de omgeving van de waterwinning (waterpomp) voor schade te behoeden. Op het bedrijf is een debietmeter aanwezig op elke grondwaterwinning. Naar de toekomst toe wordt het verbruik verder opgevolgd en kan nagegaan worden hoe het bedrijf verder kan besparen op het gebruik van grondwater BODEMVERONTREINIGING In overeenstemming met de Vlarem II-wetgeving dienen de mazouttanks ten minste om de 3 jaar onderzocht te worden door een erkend deskundige (of door erkend technicus in geval van mazouttanks zonder verdeelslang). Dit onderzoek heeft betrekking op de inzage van het vorige rapport, de algemene staat van de installatie, de doeltreffendheid van de overvulbeveiliging en de aanwezigheid van water en slib in de houder en van verontreiniging buiten de houder. Er dient op gelet dat de tanken van het bedrijf consequent gekeurd worden. Peilputten zijn volgens Vlarem II art verplicht voor inrichtingen met mengmest waarin meer dan varkens kunnen gehouden worden of inrichtingen die geheel of gedeeltelijk gelegen zijn binnen de beschermingszone van een grondwaterwinning. In de inrichting wordt mengmest opgeslagen, in de toekomstige situatie zijn peilputten verplicht VERMESTING MAP-MEETPUNTEN De exploitant dient verder mee de evolutie van de nitraatconcentratie binnen het deelbekken waarin hij actief is op te volgen. Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 191/253

192 12 TEWERKSTELLINGS- EN INVESTERINGSRAPPORT 12.1 TEWERKSTELLING Het bedrijf van Vulsteke Stefaan is een man-vrouw bedrijf. Dit blijft ook in de toekomst het geval INVESTERINGEN In het kader van het voorliggende project voorziet de initiatiefnemer investeringen inzake de bouw van een nieuwe vleesvarkensstal die wordt aangesloten op een biologische luchtwasser. De bouw van de nieuwe stal en de ammoniakemissiearme voorzieningen (luchtwasser), zal een belangrijke financiële inspanning van het bedrijf betekenen DUURZAAM GEBRUIK VAN GRONDSTOFFEN EN GOEDEREN Alle gebouwen en inrichtingen worden geconstrueerd conform de landbouwtechniek en de geldende milieuwetgeving. De aard, hoeveelheid en herkomst van de gebruikte materialen en de aard, hoeveelheid en bestemming van de te produceren goederen wordt toegelicht in hoofdstuk 3. Het bedrijf evalueert zelf de productie en de hiervoor gebruikte methodes aan de hand van een technische boekhouding en op basis van ervaring. De resultaten hiervan laten de bedrijfsleider toe om zijn productiemethode en de keuze van de grondstoffen (dieren en voeders) te evalueren. 13 SYNTHESE MILIEUEFFECTEN EN MILDERENDE MAATREGELEN 13.1 GEUR EN LUCHT Synthese discipline geur en lucht Inzake de discipline lucht werd de impact van het bedrijf bekeken inzake geurhinder, stofhinder, ammoniakemissie en emissie broeikasgassen. In de huidige situatie gaat het bedrijf gepaard met: Een geuremissie van OU E/s. Deze geuremissie veroorzaakt samen met de emissies van andere bedrijven behorende tot dezelfde bronnencluster een negatief effect op 29 particuliere woningen (woningen horende bij bedrijven niet meegerekend), waarvan 6 in agrarisch gebied, 1 in gebied voor ambachtelijke bedrijven en kmo's en 22 in woongebied met landelijk karakter. De woning gelegen in ambachtelijke zone is de woning horende bij een groentenverwerkend bedrijf. Volgens de afstandsregels is er geen of verwaarloosbaar effect. De huidige PM10-emissie bedraagt 319 kg. In de huidige situatie is er voor PM10 geen enkele woning die een zeer belangrijke of belangrijke bijdrage ondervindt. Er is 1 woning die een beperkte bijdrage ondervindt met name tussen 1% en 3% van 31,3 µg/m³. Ook de eigen bedrijfswoning ondervindt een beperkte bijdrage. (maar effecten op eigen terrein vallen in feite buiten het beoordelingskader). De huidige PM2,5-emissie bedraagt 21 kg. Voor de PM2,5- concentraties ondervindt geen enkele woning een bijdrage (< 1% van 25 µg/m³). In de huidige situatie is er een ammoniakemissie van kg N H3/jaar. Voor de verzurende en vermestende impact van deze emissie, wordt verwezen naar de discipline Fauna en Flora. Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 192/253

193 Een broeikasgasemissie (CH 4, N 2O en CO 2) van 1308 ton CO 2-equivalenten ten gevolge van de dieren en het verbranden van fossiele brandstoffen. Hiermee heeft het bedrijf een bijdrage van 0,002% van de CO 2-uitstoot in Vlaanderen. In de nieuwe situatie gaat het bedrijf gepaard met: Een geuremissie van OU E/s. De geuremissie in de gewenste situatie veroorzaakt samen met de emissies van andere bedrijven behorende tot dezelfde bronnencluster een negatief effect op 34 particuliere woningen, waarvan 7 in agrarisch gebied, 1 in ambachtelijke zone en 26 in woongebied met landelijk karakter. Dit zijn 5 bijkomende woningen tov de vergunde situatie. Volgens de afstandsregels is er geen of verwaarloosbaar effect. Er is een lichte stijging in in geurconcentraties vóór en na verandering voor de meest nabij gelegen woningen op clusterniveau. De stijgingen blijven beperkt tot 1 OUe/m³ als 98P. Er wordt aanbevolen om nog verdere milderende maatregelen te onderzoeken. Een jaarlijkse PM10-emissie van 340 kg ten gevolge van stalemissies. In de gewenste situatie is er voor PM10 geen enkele woning die een zeer belangrijke bijdrage of belangrijkde bijdrage ondervindt van het project van Vulsteke Stefaan. Er is 1 woning die een beperkte bijdrage ondervindt (tussen 1% en 3%) van de beoordelingswaarde Een jaarlijkse PM2,5-emissie van 24 kg ten gevolge van stalemissies. Voor de PM2,5- concentraties wordt geen relevante bijdrage verwacht ter hoogte van de woningen in de omgeving van het bedrijf. Een ammoniakemissie van kg kg NH 3/jaar. Voor de verzurende en vermestende impact van deze emissie, wordt verwezen naar de discipline Fauna en Flora. Een broeikasgasemissie (CH 4, N 2O en CO 2) van ton ton CO 2-equivalenten ten gevolge van de dieren en het verbranden van fossiele brandstoffen. Hiermee heeft het bedrijf een bijdrage van 0,003% van de CO 2-uitstoot in Vlaanderen. Opmerking : ten aanzien van de hierboven opgenomen evaluatie dient aangegeven te worden dat de impact binnen de eigen bedrijfsgrens in feite niet dient beoordeeld te worden. Milderende maatregelen Door het bedrijf genomen maatregelen Het bedrijf maakt in de huidige situatie reeds gebruik van het ammoniakemissiearme stalsystemen: - V-4.7. op stal 1 - V-1.5. op stal 4 en stal 6 - V-3.5. op stal 4 - S-1. op stal 5: een combiluchtwasser. Als geurbeïnvloedende maatregelen inzake voeder en voederwijze wordt in de BBT-studie het toedienen van meerfasenvoedering aangehaald. Doordat de voeders beter afgestemd zijn op de specifieke behoefte van de dieren, daalt de stikstofexcretie in de mest. Ook toediening van eiwitarm voeder heeft een significante reductie in de stikstofexcretie in de mest tot gevolg. Het bedrijf maakt gebruik van meerfasenvoeders met verlaagd fosforgehalte en ruw eiwitgehalte. Dit effect is niet meegenomen in de berekening van de geurconcentraties, De bekomen resultaten zijn dus een worst-case scenario. Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 193/253

194 Stallen en/of mestopslagplaatsen dienen binnen de bedrijfslocatie zoveel als mogelijk gelokaliseerd te worden op plaatsen waar ze de minste hinder (o.a. geur) vormen voor het milieu en omwonenden. Optimale lokalisatie is onderdeel van een goede bedrijfsvoering. Globaal genomen kan optimaliseren binnen de bedrijfslocatie als technisch haalbaar beschouwd worden voor alle nieuwe stallen en/of nieuwe mestopslagplaatsen. Bij het vullen van de silo s wordt gebruik gemaakt van stofzakken. De stallen worden op regelmatige basis intensief gereinigd. Dit resulteert in een beperking van de geuremissie. Voederverliezen in de stal worden beperkt door het regelmatig controleren van de voedersystemen en het verwijderen van gemorst voeder. Verder zijn er ook anti-morsbakken geïnstalleerd. Het aantal transporten op het bedrijf wordt geoptimaliseerd, waardoor stofopwaaiing, slijtage emissies en emissies van verbrandingsgassen door het verbruik van mazout wordt beperkt. Het bedrijfsterrein wordt zo goed als kan proper en stofvrij gehouden. Er is reeds een groenscherm aanwezig ten noorden van het bedrijf. Daar zijn fruitbomen en knotwilgen aangeplant. Door het bedrijf geplande maatregelen De nieuwe vleesvarkensstal zal conform de ter zake geldende wetgeving uitgerust worden als ammoniakemissie-arme stal. De vleesvarkensstal aangesloten worden op een gecombineerd luchtwassysteem met een ammoniakreductie van 70%. Verdere mogelijkheden of aanbevelingen Gezien de geurimpact op een aantal woningen in de omgeving, dringen verdere milderende maatregelen zich op. Er wordt voor geopteerd om de mestverblijftijd in de bestaande vleesvarkensstallen te beperken. Volgens de Omzendbrief LNE 2012/1 wordt een inschattingscoëfficiënt van 10% toegekend aan deze maatregel. Op deze manier daalt de geuremissie verder tot OUe/m³. Door toepassing van deze milderende maatregel is voldaan aan het nieuwe maatregelenkader van LNE. Woning 5 wordt buiten beschouwing gelaten, gezien woning 5 behoort tot het groenteverwerkend bedrijf dat als gelijkaardig aan de landbouw kan beschouwd worden. Ter hoogte van de overige woningen daalt de geurconcentratie, of blijft de geurconcentratie status quo (al dan niet met een marge van 0,5 OUe/m³). Er dient ook nog vermeld te worden dat er voor de bestaande combiluchtwasser gerekend werd met 60% geurreductie (cfr. vergunning dd. 08/11/2012), terwijl er volgens de geactualiseerde emissiefactoren mag gerekend worden met 70% geurreductie. Onderzoek naar mogelijkheden voor reductie geurhinder In Nederland werd er in 2003 een meetcampagne uitgevoerd om de invloed van een landschapselement (windsingel) op de verspreiding van emissies (in eerste instantie voornamelijk ammoniak) uit een varkenshouderij na te gaan (Van Dijk et al., 2004). Deze meetcampagne werd uitgevoerd bij een vleesvarkenshouderij met ruim dierplaatsen. Aan de oostzijde van het stallencomplex lag op ca. 20 m afstand van de dichtstbijzijnde stal een vrij uniforme windsingel. De situering is zo, dat bij wind uit zuidwestelijke tot westelijke richting de emissiepluim vanuit de stal grotendeels door en over de windsingel verspreid werd. De begroeiing in de Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 194/253

195 meetcampagne bestond uit loofbomen (acacia, zomereik en berk) met struiken. De hoogte van de windsingel was ca m, en de breedte ca Als gevolg van deze Nederlandse meetcampagne werd onderzocht op welke manier landschapselementen in staat zijn om de impact van de emissies te verminderen (Van Dijk et al., 2005). Hieruit bleek dat landschapselementen zoals windsingels een fysiek obstakel vormen voor de verspreiding van stoffen en deeltjes in de atmosfeer. Het effect wordt voornamelijk bepaald door twee elkaar tegenwerkende processen: verhoogde depositie en snelheidsdemping. De resultaten uit het Nederlandse onderzoek laten zien dat een windsingel op korte afstand van een stal de ongewenste verspreiding van ammoniak, maar ook van andere agrarische emissies zoals fijn stof en geur tegengaat en dat de bomen in de windsingel een deel van de stikstof opnemen vanuit de lucht. De geurreductie door een windsingel zal op twee manieren gebeuren. Enerzijds zal geur (die zich als gas verspreidt) als gevolg van de extra turbulentie die ontstaat door de beplanting, worden gemengd en verdund met hogere luchtlagen waardoor de geurbelasting op leefniveau afneemt. Anderzijds zullen geurpartikels die geadsorbeerd worden aan stofdeeltjes gedeeltelijk door de beplanting worden gecapteerd (Van Dijk et al., 2005). Het windbrekend effect, waardoor een lagere dispersie optreedt, veroorzaakt echter een tegenovergesteld effect, en zal het verdunnend effect beperken. Hierdoor wordt de positieve impact van de hierboven vermelde elementen gedeeltelijk teniet gedaan. Ook aan de universiteit van McGill in Canada loopt momenteel eveneens een project naar het effect van natuurlijke windsingels op de verspreiding en het terugdringen van geur. Hieruit blijkt dat windsingels moeten bestaan uit minimum 2 rijen bomen of struiken, met variabele hoogtes, geplaatst loodrecht op de meest overheersende windrichting. Zij vermelden dat hoge barrières rond bvb. mestopslagplaatsen voor een geurreductie kunnen zorgen van 26 tot 92% aan de windluwe zijde (Bradshaw, 2003). Mogelijke milderende maatregelen voor het bedrijf Stefaan Vulsteke De aanwezige groenelementen dienen dus zeker behouden te blijven en kunnen mogelijks verder uitgebouwd worden. Een positief effect hiervan kan zeker verwacht worden. Bij de modellering werd geen rekening gehouden met de groenelementen, zodat dit als een worst-case scenario beschouwd kan worden. Mogelijkheden voor reductie van broeikasgasemissies Aanbevolen wordt om op het bedrijf een energieaudit te laten uitvoeren, opdat een goed zicht zou bekomen worden op het energieverbruik. Via zo n audit kunnen veelal enkele besparende maatregelen doorgevoerd worden. Eveneens kan bij het uitvoeren van een energieaudit aandacht besteed worden aan de mogelijkheid voor het bedrijf tot het duurzaam opwekken van energie WATER Synthese discipline water Voor de bouw van de nieuwe stal kan er mogelijks tijdens de aanlegfase een bronbemaling vereist zijn. Gezien de korte bemalingsduur met een beperkte debiet, de voorziene infiltratie en het feit dat de invloedsfeer van de bemaling binnen het bedrijfsterrein bevindt, wordt uitgegaan van geen of een verwaarloosbaar effect. Op de groengebieden worden er geen relevanten effecten van de grondwaterwinningen veroorzaakt. De bestaande grondwaterwinningen veroorzaken zowel in de huidige als toekomstige situatie geen of verwaarloosbaar effect op de dichtste naburige bedrijfsvreemde grondwaterwinning. Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 195/253

196 Op het bedrijf is er zowel in de huidige als toekomstige situatie opslag van bepaalde risicostoffen. De aanwezige tanken werden nog niet gekeurd, waardoor in de huidige situatie wordt uitgegaan van een matig negatief effect. Zodra de bestaande tanken een periodieke keuring hebben ondergaan wordt er in de toekomstige situatie uitgegaan van een gering negatief effect. Opslag van reinigings-, ontsmettings-, gewasbeschermings-, en ongediertebestrijdingsmiddelen worden beoordeeld als een gering negatief effect doordat gebruik gemaakt wordt van erkende producten die op een veilige plaats worden gestockeerd. Zowel in de huidige als de toekomstige situatie is er voldoende opslag van spuiwater als reinigingswater waardoor wordt uitgegaan van een gering negatief effect. Door voldoende varkensmestopslagcapaciteit en geen vereiste tot het plaatsen van peilputten, is de bestaande situatie te beschouwen al een gering negatief effect. In de toekomstige situatie is er voldoende mestopslagcapaciteit en verbindt de exploitant er zich toe om peilputten te plaatsen en het grondwater te analyseren, waardoor de toekomstige situatie wordt beschouwd als een gering negatief effect. In de huidige situatie infiltreert het hemelwater dat valt op de betonverharding in de bodem rond het bedrijf. Het hemelwater van alle bestaande daken wordt opgevangen in citernes of in de open put bij het bedrijf. In de huidige situatie wordt uitgegaan van geen of verwaarloosbaar effect. In de toekomstige situatie blijft de waterhuishouding van de bestaande betonverharding behouden. Het hemelwater van de nieuw aan te leggen betonverharding, infiltreert in de nabij liggende bodem. Het hemelwater dat valt op de nieuw te bouwen varkensstal wordt samen met het hemelwater dat valt op varkensstal 2 opgevangen in een hemelwaterput van 80 m³ en hergebruikt waarna het overloopt in de open put met een infiltratieoppervlakte van m² met een buffervolume van m³. Volgens de gewestelijke verordening dient er voor alle daken die in de open put worden opgevangen een infiltratievoorziening met een infiltratieoppervlakte van 256 m² en 160 m³ beschikbaar te zijn. Bij het toekennen van de afwijking op de stedenbouwkundige verordening (het plaatsen van een hemelwaterput van 80 m³ i.p.v. 10 m³) en de ligging van het bedrijf in niet overstromingsgevoelig gebied wordt uitgegaan van geen of verwaarloosbaar negatief effect. Het huishoudelijk afvalwater van de woning wordt zowel in de huidige als toekomstige situatie geloosd op het oppervlaktewater na behandeling in een septische put. Er wordt uitgegaan van een matig negatief effect. Zowel in de huidige als toekomstige situatie is het totale werkelijk waterverbruik < of = de theoretische waterbehoefte waardoor wordt uitgegaan van geen of verwaarloosbaar effect inzake waterverbruik. Zowel in de huidige als toekomstige situatie wordt grondwater uit de boorput enkel gebruikt voor hoogwaardige toepassingen waardoor wordt uitgegaan van een gering negatief effect. Milderende maatregelen Reeds toegepast in de huidige situatie eerst droog reinigen van stallen alvorens nat schoon te spuiten gebruik van erkende producten. geen lozing van bedrijfsafvalwater, voldoende opvang reinigingswater en spuiwater hemelwater van alle daken wordt opgevangen in hemelwaterputten of in de open put bij het bedrijf open put doet dienst als infiltratievoorziening Geplande maatregelen Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 196/253

197 periodieke keuring mazouttanken opslag van spuiwater in aparte opslag van 45 m³ bouw van mestkelder onder de nieuw te bouwen stal om ook de bijkomende mest gedurende 9 maanden te kunnen stockeren plaatsen van peilputten (in overleg met LNE) in kader van lekdichtheid van mestkelders hemelwater van de nieuw te bouwen varkensstal wordt opgevangen in een hemelwaterput die overloopt in de open put Verdere mogelijkheden of aanbevelingen Volgende tips zijn belangrijk voor een duurzaam watergebruik op bedrijfsniveau: Herstel lekken zo snel mogelijk en laat het water niet onnodig lopen Verder gebruik maken van een waterzuinige hogedrukreiniger. Hiermee kan het waterverbruik in vergelijking met een klassieke tuinslang tot de helft teruggebracht worden. De meest efficiënte hogedrukreinigers hebben een debiet van 6,5 l/min. Zowat alle types laten het gebruik van alternatieve waterbronnen vrij van bezinkbare deeltjes- toe. Bij gebruik van niet-leidingwater raden de producenten een extra voorfilter aan. Zorg bij het gebruik van een hogedrukreiniger altijd voor voldoende verluchting. Gebruik van goede drinkbakken, nippels en dergelijke. Vermijd mors- en lekverliezen door het afstellen van vlotter, 13.3 BODEM Synthese Behoudens bij calamiteiten kunnen de effecten op de bodem als verwaarloosbaar tot hooguit beperkt beschouwd worden. Hierbij wordt er uiteraard van uit gegaan dat aan alle wettelijke bepalingen voldaan wordt m.b.t. o.a.: Opslag van gevaarlijke producten Mestopslag Bodemverzet Milderende maatregelen De genomen maatregelen: De nieuw te bouwen stal is uitgerust met een volle betonnen vloer zodat uitspoeling van mestdeeltjes naar de bodem en het grondwater verhinderd wordt. Jaarlijks wordt een mestaangifte gedaan. De geplande maatregelen : Er dient voldaan te worden aan de Vlarebo-wetgving voor wat betreft het grondverzet. Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 197/253

198 De extra mest die geproduceerd wordt in de toekomstige situatie wordt voor 15 % naar een externe mestverwerkingsinstallatie vervoerd. Indien er toch calamiteiten zouden optreden die een impact kunnen hebben op de bodem of het grondwater, worden zo snel mogelijk de nodige acties ondernomen om de verontreiniging weg te nemen of om de verdere verspreiding van de verontreininging te voorkomen, bv. door de verontreinigde grond af te voeren naar een daartoe vergunde inrichting. Uiteraard dienene hierbij de wettelijke bepalingen gevolgd te worden. De verdere mogelijkheden : Er wordt verwezen naar de disciplines Water (inzake bodem- en grondwaterverontreiniging) en de discipline Faune en Flora (inzake verzurende en vermestende deposities) 13.4 GELUID Synthese Voor de discipline geluid worden de relevante geluidsbronnen op het bedrijf bepaald, zijnde de continue geluidsbronnen (ventilatoren) en de incidentele geluidsbronnen (transporten). De beoordelingspunten zijn de dichtste woning en 200 m van de perceelsgrens. De onmiddellijke bedrijfsomgeving wordt gekenmerkt door zijn agrarisch karakter, op minder dan 500 m van een gebied voor ambachtelijke bedrijven en kmo's. Deze activiteiten leveren een bijdrage aan de geluidsbelasting. In de nabije omgeving zijn nog een aantal veeteeltbedrijven aanwezig, en een groentenverwerkend bedrijf. Binnen een straal van ongeveer 200 m van de bedrijfspercelen liggen er 7 bedrijfsvreemde woning, waarvan 1 woning behoort tot een landbouwbedrijf (Galgestraat 8), en 1 woning behoort tot het groentenverwerkend bedrijf en gelegen is in gebied voor ambachtelijke bedrijven en kmo's (Galgestraat 9A). De overige 5 bedrijfsvreemde woningen zijn gelegen Galgestraat 6, 6A, 4, 7 en 13. Op 250 m ten NW is een woongebied met landelijk karakter gelegen. Overige kwetsbare gebieden zijn op meer dan 500 m gelegen. Het meest nabijgelegen woongebied is gelegen op m. Op 25 m ten noorden van het bedrijf ligt een groentenverwerkend bedrijf in gebied voor ambachtelijke bedrijven en kmo's. Geluidshinder van het verkeer voor de aanvoer- en afvoer van en naar dit bedrijf is dus mogelijk. Hierdoor zal in de referentiesituatie het oorspronkelijk omgevingsgeluid hoger liggen dan in stille agrarische gebieden. Als referentiewaarde voor het oorspronkelijke omgevingsgeluid voor het L A95,1h hanteren we voor de dagperiode 40 db(a), voor de avondperiode 35 db(a) en 35 db(a) voor de nachtperiode. Deze aanname is meer realistisch a.h.v. de ligging van het bedrijf. In de huidig vergunde situatie zijn er 39 ventilatoren aanwezig, waarvan 20 bestaande ventilatoren (vóór 1993) en 19 nieuwe ventilatoren (na 1993). De ventilatoren bevinden zich allen in de stallen, hetzij in kokers, hetzij in een luchtwasser. In beide gevallen zal het geluid al gedeeltelijk gedempt worden, voor de kokers wordt gerekend met een geluidsdemping van 3 db(a) en voor de luchtwasser met 10 db(a) (cfr. Exlan Consultants BV, 2011). Voor de ventilatoren in kokers wordt bijgevolg gerekend met 82 db(a), en voor de ventilatoren in de luchwasser met 75 db(a). In de toekomstige situatie zullen er nog 3 nieuwe ventilatoren geplaatst worden in de nieuw te bouwen stal 7, die voorzien wordt van een luchtwasser. Ook hier zal gerekend worden met een geluidsniveau van 75 db(a) voor ventilatoren bij een luchtwasser. Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 198/253

199 Voor de bestaande continue bronnen en voor de incidentele bronnen wordt getoetst aan de richtwaarde voor bestaande inrichtingen (=grenswaarde). Voor de nieuwe continue bronnen (nieuwe bronnen in bestaande situatie en nieuwe bronnen in nieuwe situatie). In de huidig vergunde situatie geldt voor de bestaande continue bronnen volgens het significantiekader dat er een gering negatief effect is ter hoogte van de dichstbijzijnde woning en geen tot een verwaarloosbaar effect is tijdens de dag en de nacht op 200 m van de perceelsgrens, en een gering negatief effect tijdens de avond. In de huidig vergunde situatie geldt voor de nieuwe continue bronnen volgens het significantiekader dat er een gering negatief effect is ter hoogte van de dichstbijzijnde woning tijdens de avond- en nachtperiode en geen tot een verwaarloosbaar effect is tijdens de dagperiode. Op 200 m van de perceelsgrens is er geen tot verwaarloosbaar effect tijdens alle periodes. In de geplande situatie geldt voor alle nieuwe continue bronnen volgens het significantiekader dat er een gering negatief effect is ter hoogte van de dichstbijzijnde woning tijdens de avond- en nachtperiode en geen tot een verwaarloosbaar effect is tijdens de dagperiode. Op 200 m van de perceelsgrens is er geen tot verwaarloosbaar effect tijdens alle periodes. De incidentele bronnen worden vergeleken met de richtwaarde voor een incidenteel geluid van een bestaande inrichting. Ter hoogte van de verschillende beoordelingspunten tijdens de dag wordt er voldaan aan de richtwaarde voor een bestaande inrichting. Tijdens de nacht is er een overschrijding van deze richtwaarde t.h.v. de dichtste woning en op 200 m van de perceelsgrens. Het lossen van veevoeders gebeurt enkel overdag, hiervoor is geen overschrijding. Bovendien is de compressor op de vrachtwagens van het transport van veevoeders voorzien van een geluidswerende omkasting. Dit zorgt voor een geluidsniveau van db(a) op 3 m. Het geluidsvermogenniveau kan bijgevolg db(a) bedragen, terwijl in bovenstaande met 111 db(a) gerekend werd. Het laden van varkens gebeurt 's nachts en overdag, en hiervoor is er een overschrijding. De overschrijding is echter lager dan 10 db(a). Het laden van de varkens gebeurt verder van de dichtstbijzijnde woning, dan bvb. het lossen van veevoeders. De vleesvarkens worden immers verder van de dichtste woning gehuisvest. De incidentele bronnen (transporten) in de huidig vergunde situatie en in de nieuwe situatie zijn dezelfde, er zijn dus geen extra nieuwe incidentele bronnen. Er is wel een stijging van de frequentie van de transporten in de nieuwe situatie. De nieuw te bouwen stal komt verder van de dichtstbijzijnde woning te liggen, waardoor ook het laden van varkens van de nieuwe stal verder van de dichtstbijzijnde woning zal gebeuren. In het verleden zijn er eveneens geen klachten geweest i.v.m. geluidshinder. Voor deze berekeningen werden volgende aannames gedaan: geen afscherming. Milderende maatregelen Er dient opgemerkt te worden dat de berekende effecten in dit MER wellicht een overschatting zijn. Er wordt bij de berekeningen geen rekening gehouden met de aanwezige afscherming van de incidentele geluidsbronnen. Zo gebeurt het laden en het lossen van de verschillende grondstoffen en eindproducten op verschillende plaatsen op het bedrijf, waarbij er vaak een afscherming aanwezig is door gebouwen en door groenaanplant. Door het bedrijf genomen maatregelen Ventilatoren zijn computergestuurd en frequentiegestuurd. Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 199/253

200 Tijdens het laden en het lossen worden de motoren van de bedrijfsvoertuigen zoveel mogelijk stilgelegd. Er is reeds een groenaanplant voorzien. Aanwezigheid van luchtwassysteem zorgt voor demping van het geluid van de ventilatoren. Ventilatoren worden gekenmerkd door geluidsarme werking. De dieren worden ad libidum gevoederd. De varkensstallen zijn goed geïsoleerd zodanig dat het geluid van de dienen tot een minimum zal herleid worden. De stallen blijven in de mate van het mogelijke afgesloten. Het vullen van de silo's gebeurt overdag. Door het bedrijf geplande maatregelen De exploitant voorziet in een aanvulling van het bestaande groenaanplant. Er is eveneens een biologische luchtwasser voorzien op stal 7. Verdere mogelijkheden of aanbevelingen Tijdens de werkzaamheden dient de initiatiefnemer er op te letten dat de aannemer de geluidshinder ten gevolge van de werken zo goed mogelijk beperkt en dat het onnodig draaien van de machines en motoren voorkomen wordt. Er moet rekening gehouden worden met een schappelijk start- en einduur van de bouwwerken, enz. Dit opdat hinder naar omwonenden zoveel mogelijk beperkt wordt MENS Synthese In de bestaande situatie vinden er jaarlijks een 221-tal transporten plaats, in de toekomstige situatie worden dit een 282-tal transporten. De verkeersbewegingen zijn in hoofdzaak zware transporten. In een aantal gevallen wordt er materiaal e.d. aan- of afgevoerd via de tractor. De meeste transporten gebeuren zowel in de huidige als in de geplande situatie telkens in de week overdag tussen 7u en 19u. Transporten tijdens het weekend worden steeds zoveel mogelijk vermeden. Het bedrijf is gelegen langs Galgestraat 11 in Kortemark, dit is een lokale weg. Op ongeveer 1 km ten N van het bedrijf is de gewestweg N35 Staatsbaan gelegen. De Staatsbaan is de voornaamste aan- en afvoerroutte van het bedrijf. Vrachtwagens die naar het bedrijf komen volgens steeds dezelfde route: de vrachtwagens komen van de Staatsbaan via de Amersveldestraat naar de Galgestraat aangereden. Langsheen de lokale wegen vooraleer men op een gewestweg komt, ligt eerst het groenteverwerkend bedrijf en vervolgens een aantal particuliere woningen. Het betreft eerst agrarisch gebied en gebied voor ambachtelijke bedrijven, en vervolgens woongebied met landelijk karakter. Langsheen de gewestweg zelf zijn meerdere Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 200/253

201 woningen gelegen, alsook een industriegebied. Langsheen de gewestwegen treft men dan ook woongebied en woongebied landelijk karakter aan, en industriegebied. Er worden geen effecten verwacht op de gezondheid van de mens ten gevolge van geluids-, geur- en stofhinder. Bestrijding van ongedierte gebeurt door een externe firma. Milderende maatregelen Door het bedrijf genomen maatregelen Het bedrijf tracht de transporten zoveel mogelijk overdag te laten doorgaan tussen 7u en 19u. Transporten tijdens het weekend worden steeds zoveel mogelijk vermeden. Tijdens het laden en lossen worden de motoren van de bedrijfsvoertuigen zo veel mogelijk afgelegd. Wat betreft het deelaspect geluid worden ook milderende maatregelen genomen, hiervoor wordt verwezen naar de synthese van deelaspect geluid. Voor het deelaspect lucht worden reeds een aantal milderende maatregelen genomen door het bedrijf. Hiervoor wordt verwezen naar de discipline lucht. Door het bedrijf geplande maatregelen Er worden een aantal maatregelen gepland voor het deelaspect lucht en geluid, hiervoor wordt respectievelijk verwezen naar de discipline lucht en de discipline geluid. Verdere mogelijkheden of aanbevelingen De exploitant kan het aantal benodigde transporten proberen te beperken door te vermijden dat niet-volle transporten gebeuren. Voor het deelaspect geluid wordt er aanbevolen om tijdens de werkzaamheden er op te letten dat de aannemer de geluidshinder zo goed mogelijk wordt beperkt en dat er dient rekening gehouden te worden met een schappelijk start- en eindduur van de bouwwerken. De aanbevelingen die gedaan worden voor het deelaspect lucht worden beschreven in de discipline lucht FAUNA EN FLORA Synthese Het perceel waar de nieuwe vleesvarkensstal komt, staat aangeduid als biologisch minder waardevol. Het betreft een perceel akkerland. De nieuwe stal wordt gebouwd vlak naast een bestaande stal. Het perceel staat gekarteerd als biologisch minder waardevol bs, bl (akker op zandige bodem, akker op lemige bodem) De impact wordt dan ook als verwaarloosbaar aanzien (geen of verwaarloosbaar effect). De inplanting van de stallen (ingeplant naast de bestaande stallen) is op dit vlak dan ook goed gekozen. Volgens de kaart met de aanduiding van de Natura 2000-gebieden is in de nabije omgeving van deze inrichting geen SBZ (speciale beschermingszone), gelegen. Het meest nabijgelegen Vogelrichtlijngebied situeert zich op ongeveer 2,3 km ten noordwesten van het bedrijf. Het betreft de 'Ijzervallei' (BE ). Het meest nabijgelegen Habitatrichtlijngebied ('Bossen, heiden en valleigebieden van zandig Vlaanderen: westelijk deel', BE deelgebied 4) situeert zich op ongeveer 4,5 km ten noorden van het bedrijf. De inrichting is niet gelegen in of in Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 201/253

202 de nabijheid van een Ramsar-gebied. Ten zuidenwesten op 6,5 km ligte hetzelfde habitatrichtlijngebied ('Bossen, heiden en valleigebieden van zandig Vlaanderen: westelijk deel', BE deelgebied 1). Het dichtstbijzijnde VEN-gebied van het type gen (Grote Eenheid Natuur) is gelegen op 4,6 km ten noorden van het bedrijf. Het betreft 'Het Wijnendalebos en vallei van de Waterhoenbeek' en het nummer van het gebied is 123. Het overlapt met de SBZ-H in noordelijke richting. Binnen de 5 km ter hoogte van SBZ komen geen habitats en gedeeltelijke habitats voor binnen de speciale beschermingszone habitat vogelrichtlijngebied en habitatgebied. Buiten de 5 km in noordelijke richting liggen volgende habitats volledig en of deels habitat :9160, 9120 gh, 91E0_va, 9120 in habitatgebied deelgebied 4. In zuidwestelijke richting buiten de 5 km in speciale beschermingszone habitat deelgebied 1 liggen volgende habitattypes 'deels habitat' : 9120, 9160 gh en het habitattype 9160 dichtst ten aanzien van het bedrijf. Als aandachtsgebieden beschouwen we de habitats en gedeeltelijke habitats die voorkomen t.h.v. SBZ-H: Habitattype Afstand tot bedrijf Omschrijving Bossen, heiden en valleigebieden van zandig Vlaanderen: westelijk deel', BE deelgebied 4 ten N 9160,9120gh 5148 m ten N Sub-Atlantischee en Midden-Europese wintereikenbossen of eiken-haagbeukbossen behorende tot het Carpinion-Betuli, Atlantische zuurminnende beukenbossen met Ikex en soms ook Taxus in de ondergroei 91E0_va 5430 m ten N Beekbegeleidend vogelkers-essenbos en essen-iepenbos m ten N Atlantische zuurminnende beukenbossen met Ikex en soms ook Taxus in de ondergroei 91E0_va 5425 m ten N Beekbegeleidend vogelkers-essenbos en essen-iepenbos 9120,9160,91E0_va 6215 m ten N Sub-Atlantischee en Midden-Europese wintereikenbossen of eiken-haagbeukbossen behorende tot het Carpinion-Betuli, Beekbegeleidend vogelkers-essenbos en essen-iepenbos Atlantische zuurminnende beukenbossen met Ikex en soms ook Taxus in de ondergroei Bossen, heiden en valleigebieden van zandig Vlaanderen: westelijk deel', BE deelgebied 1 ten ZW m ten ZW Sub-Atlantischee en Midden-Europese wintereikenbossen of eiken-haagbeukbossen behorende tot het Carpinion-Betuli 9120,9160gh 6355 m ten ZW Atlantische zuurminnende beukenbossen met Ikex en soms ook Taxus in de ondergroei, Sub-Atlantischee en Midden-Europese wintereikenbossen of eiken-haagbeukbossen behorende tot het Carpinion-Betuli Per scenario (vergunde situatie en de geplande situatie) werd er via de impactscoreberekening een simulatie uitgevoerd. Verder zijn ammoniakemissie per scenario, bepaald bij de discipline Lucht, overgenomen van het RLB (Richtlijnenhandboek Landbouwdieren, versie 20/03/2015), nodig als inputparameter voor de impactscoreberekening. Er wordt gewerkt met de documenten: PRAKTISCHE WEGWIJZER EFFECTGROEPEN VOOR HET HABITATSPOOR Effectgroep 3 eutrofiëring subgroep 3.1 via lucht (versie 2-24/02/2015) en PRAKTISCHE WEGWIJZER EFFECTGROEPEN VOOR HET HABITATSPOOR Effectgroep 4 verzuring subgroep 4.1 via lucht (versie 2-24/02/2015) Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 202/253

203 De bijdrage van de kritische depositiewaarde voor vermesting, die de verschillende habitats ondervinden van het bedrijf stijgt in de nieuwe situatie t.a.v. de vergunde situatie. Het percentage van bijdrage aan de kritische last voor vermesting voor de weerhouden habitattypes ligt tussen de 0,04 % en de 0,12 % in de nieuwe situatie. De bijdrage van het bedrijf ten aanzien van de habitats in de SBZ-H ligt in de vergunde en de nieuwe situatie voor alle habitats onder de 3 %. De hoogste bijdrage van het bedrijf t.a.v. in de zoekzones (dichtst gelegen bij de bedrijf) is in de vergunde situatie van 0,06 % en is afhankelijk van de minimale KDW dit op die plaats van toepassing is. In de nieuwe situatie stijgt. de maximale bijdrage naar 0,08%. De bijdrage van het bedrijf ten aanzien van de zoekzones in de SBZ-H ligt in de vergunde situatie onder de 3 % voor vermesting. Dit blijft ook zo in de nieuwe situatie. Er kan geconcludeerd worden dat er voor het aandachtsgebied dat we in beschouwing nemen, nl. de habitats volgens de BWK versie 2014 kaart binnen de SBZ-H, er geen of een verwaarloosbaar effect te verwachten valt ten gevolge van de vermestende deposities van het bedrijf in de vergunde en in de nieuwe situatie. Indien het aandeel van de depositie ten opzichte van de kritische depositiewaarde van het getroffen habitat minder is dan 3%, dan wordt beoordeeld dat deze bijdrage niet significant is. Dit geldt zowel voor hervergunningen als voor uitbreidingen. De bijdrage van de kritische depositiewaarde voor verzuring, die de verschillende habitats ondervinden van het bedrijf stijgt in de nieuwe situatie t.a.v. de vergunde situatie. Het percentage van bijdrage aan de kritische last voor verzuring voor de weerhouden habitattypes ligt tussen de 0,04 % en de 0,13 % in de nieuwe situatie. De bijdrage van het bedrijf ten aanzien van de habitats in de SBZ-H ligt in de vergunde en de nieuwe situatie voor alle habitats onder de 3 %. De hoogste bijdrage van het bedrijf t.a.v. in de zoekzones (dichtst gelegen bij de bedrijf) is in de vergunde situatie 0,06% en is afhankelijk van de minimale KDW dit op die plaats van toepassing is. In de nieuwe situatie stijgt. de maximale bijdrage naar 0,08%. De bijdrage van het bedrijf ten aanzien van de zoekzones in de SBZ-H ligt in de vergunde situatie onder de 3 % voor vermesting. Dit blijft ook zo in de nieuwe situatie. Er kan geconcludeerd worden dat er voor het aandachtsgebied dat we in beschouwing nemen, nl. de habitats volgens de BWK versie 2014 kaart binnen de SBZ-H, er geen of een verwaarloosbaar effect te verwachten valt ten gevolge van de verzurende deposities van het bedrijf in de vergunde en in de nieuwe situatie. Indien het aandeel van de depositie ten opzichte van de kritische depositiewaarde van het getroffen habitat minder is dan 3%, dan wordt beoordeeld dat deze bijdrage niet significant is. Dit geldt zowel voor hervergunningen als voor uitbreidingen. Op de groengebieden worden er geen relevante effecten van de grondwaterwinningen veroorzaakt. De effecten ten gevolge van rustverstoring werden als verwaarloosbaar ingeschat. Voor de thema s direct ecotoopverlies, verdroging, rustverstoring zijn de milieueffecten op fauna en flora te verwaarlozen zodat milderende maatregelen zich niet opdringen. Milderende maatregelen Door het bedrijf genomen maatregelen Voor door het bedrijf genomen milderende maatregelen met effect op fauna en flora wordt verwezen naar de disciplines lucht, water en geluid. Door het bedrijf geplande maatregelen Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 203/253

204 De nieuwe vleesvarkensstal zal conform de ter zake geldende wetgeving uitgerust worden als ammoniakemissiearme stal. De vleesvarkensstal zal immers mee aangesloten worden op de biologische luchtwasser type combiwasser met ammoniakreductie van 70%. De exploitant neemt hiermee een belangrijke maatregel om de stijging van ammoniak te beperken. Voor verdere door het bedrijf geplande milderende maatregelen met effect op fauna en flora wordt verwezen naar de disciplines lucht, water en geluid LANDSCHAP, BOUWKUNDIG ERFGOED EN ARCHEOLOGIE Synthese Volgens het gewestplan is het bedrijf van Stefaan Vulsteke volledig gelegen in agrarisch gebied. Het bedrijf ligt in een (half)open landschap. De aangrenzende percelen zijn akkers en weiden. Het landschap wordt eveneens gekenmerkt door een aantal land- en tuinbouwbedrijven die verspreid voorkomen in het landschap. Naast het bedrijf ligt ook een groentenverwerkend bedrijf in een gebied voor ambachtelijke bedrijven en kmo's. Het bedrijf is in het straatbeeld aanwezig net als een aantal andere landbouwbedrijven, een een aantal particuliere woningen in de Galgestraat. Het bedrijf is gelegen in het Traditioneel Landschap 'Houtland' (code ) gekenmerkt door een golvende topografie met verspreide bebouwing en wijdse panoramische zichten. Op ongeveer m ten NW is een relictzone gelegen, namelijk Vallei van de Handzamevaart' (R30055). Op zo n 2400 m ten NW van het bedrijf ligt de ankerplaats Handzamevaart (A30062). In de nabije omgeving liggen een aantal puntrelichten zoals de 'Kapel toegewijd aan Onze-Lieve-Vrouw van Altijddurende Bijstand' (ID 90955) en een 'Hoeve met losse bestanddelen' (ID 90990). Het bestaande bedrijf is waarneembaar in het landschap. Wijziging van bestaande landschappelijke structuren en/of relaties treden niet op door het geplande project. Er wordt uitgegaan van geen of verwaarloosbaar effect t.o.v. de bestaande situatie. Op het bedrijf werden reeds groenelementen voorzien. Ten oosten van de site wordt een nieuwe vleesvarkensstal gepland, aansluitend op de bestaande vleesvarkensstallen. Deze stal zal grenzen aan een akker van groenten (zoals bloemkolen of spinazie). Hier wordt geen beplanting voorzien, aangezien de groenten die er geteeld worden gevoelig zijn voor schade door bladval en takjes. Om de integratie aan de straatzijde te optimaliseren werd voorgesteld om ten westen van de zeugenstal een rij hoogstammen aan te planten. Er wordt ook aanbevolen om een extra aanplan van heesters tegen de bestaande zeugenstal uit te voeren. De hoogstammen zullen het bedrij een extra groen kader geven en het vanuit het landschap optisch gaan breken. De toevoeging van de heesters zal instaan voor breking van het muuroppervlak van de stal wanneer we ons in de Galgestraat bevinden. Het erfbeplantingsplan werd opgemaakt door Inagro. Er treedt geen verdere versnippering op van de open ruimte, gezien de uitbreiding gebeurt in het landschap geconcentreerd ter hoogte van het bestaande bedrijf en bestaande stallen. In de toekomstige situatie wordt er eveneens rekening gehouden met een geringe verstoring van het landschap. M.b.t. perceptieve aspecten wordt er uitgegaan van een gering negatief effect. Voor de toekomstige situatie worden de nieuwe stallen parallel gebouwd bij de bestaande stallen en gebouwen. Milderende maatregelen Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 204/253

205 De genomen maatregelen: Er is reeds een groenaanplant aanwezig op het bedrijf. Het bedrijf vormt een verzorgd onderdeel van een agrarisch landschap. De geplande maatregelen : De bestaande stallen bestaan allemaal uit rode baksteen met rode of grijze dakbedekking. Ook de nieuwe stal wordt in dezelfde materialen uitgevoerd. De nieuwe infrastructuur wordt zodanig ingeplant dat ze een geheel vormt met de bestaande infrastructuren. De nieuwe stal wordt aansluitend gebouwd met de bestaande stallen en gebouwen. De verdere mogelijkheden : Uitbreiding van de beplanting in functie van het erfbeplantingsplan. Het groenscherm wordt verder aangelegd, zodat een optimale inpassing in het landschap gerealiseerd wordt. 14 NIET-TECHNISCHE SAMENVATTING Voor de niet-technische samenvatting wordt verwezen naar de aparte bijlage 'Niet-technische samenvatting' bij het Kennisgeving/Ontwerp MER. 15 VERKLARENDE WOORDENLIJST abiotisch milieu aërodynamische diameter alluviaal ammoniak ammonium antropogeen autonome ontwikkeling Belgische Biotische Index biotisch bodemkaart de niet-levende materie de aerodynamische diameter van een stofdeeltje is gelijk aan de diameter van een bolvormig deeltje dat in de omgevingslucht hetzelfde gedrag vertoont als dat stofdeeltje behorend tot het alluvium, dat ontstaan is door aanslibbing van rivierklei NH 3, scherpriekend gas (= ammoniakgas) het ion NH + 4, waarvan ammoniumbasen en -zouten afgeleid worden ontstaan door menselijke activiteit de ontwikkeling die het studiegebied zou doormaken zonder gestuurde beïnvloeding van buitenaf een systeem om via de bepaling van de aanwezigheid van een aantal groepen macro-invertebraten in een waterloop de biologische waterkwaliteit van deze waterloop te beoordelen met betrekking tot de levende materie geeft de verspreiding aan van bodemseries, die elk gekenmerkt wordt door hun grondsoort, natuurlijke drainageklasse en horizontenopvolging; ze geeft ook de blijvende landbouwwaarde van de verschillende bodems aan Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 205/253

206 denitrificatie depositie discipline drainageklasse ecosysteem ecotoop effecten emissie g.e. geluidsdrukniveau (L p) geurdrempel GPVB-installatie grondgebonden afzet grondverbonden afzet grondwaterkwetsbaarheid immissie proces waarbij bepaalde micro-organismen nitraat en nitriet omzetten in vrije stikstof en distikstofoxide, veelal onder anaërobe omstandigheden afzetting vanuit de lucht naar een ecosysteem; het is een hoeveelheid per tijdseenheid per oppervlakte-eenheid (vb. 10 kg SO 2/dag/ha) milieuaspect dat in het kader van milieueffectrapportage onderzocht wordt, door de regelgeving vastgelegd als de disciplines mens, fauna en flora, bodem, water, lucht, licht, warmte en straling, geluid en trillingen, klimaat, monumenten en landschappen en materiële goederen ontwateringtoestand van het bodemprofiel uitgedrukt volgens het Belgisch bodemclassificatiesysteem geheel van abiotische en biotische componenten en onderlinge relaties ruimtelijke eenheid die homogeen is ten aanzien van de vegetatie en de abiotische standplaatsfactoren (water, bodem) die voor de vegetatie bepalend zijn veranderingen in het abiotische milieu ten gevolge van (vooral) antropogene activiteiten uitstoot van stoffen in de omgevingslucht geureenheid geeft een waarde aan de geluidsterkte (uitdrukking in decibel, db) concentratie van een gasvormige stof of van een mengsel van gasvormige stoffen die door de helft van een panel waarnemers wordt onderscheiden van geurvrije lucht; de geurdrempel heeft per definitie een geurconcentratie van één geureenheid/m³; de individuele geurdrempel is de geurdrempel die voor een individu werd vastgesteld een inrichting die als dusdanig onder de toepassing valt van de bepalingen van de titels I en II van het Vlarem inzake geïntegreerde preventie en bestijding van verontreiniging als bedoeld in de EU-richtlijn 96/61/EEG van 24/09/1996 en die de vaste technische eenheid omvat waarin de activiteiten en processen die technisch in verband staan met de op die plaats ten uitvoer gebrachte activiteiten en die gevolgen kunnen hebben voor de emissies en de verontreiniging de hoeveelheid dierlijke mest, uitgedrukt in kg difosforpentoxide; die op de in aanmerking komende tot het bedrijf behorende oppervlakte cultuurgrond mag worden opgebracht de hoeveelheid dierlijke mest, uitgedrukt in kg difosforpentoxide, waarvoor er één of meer door de Mestbank goedgekeurd(e) mestafzetovereenkomst(en) is (zijn) hiermee wordt aangegeven in welke mate een watervoerende laag beschermd is tegen verontreiniging s.l. vanaf het maaiveld de concentratie van een bepaalde stof/contaminant in de omgevingslucht Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 206/253

207 indelingslijst ingreep-effect-schema initiatiefnemer kritische last (KL) de aan het VLAREM als bijlage I toegevoegde alfabetische lijst en indeling van de als hinderlijk beschouwde inrichtingen schema of netwerk dat de relaties tussen de milieueffecten onderling en met de afgeleide ingrepen van de activiteit aanduidt de natuurlijke of rechtspersoon die een vergunning voor het project wenst te bekomen de maximaal toegelaten depositiewaarde per eenheid van oppervlakte en per tijdseenheid van een bepaald ecosysteem die onbeperkt kan getolereerd worden zonder dat er nadelige effecten optreden op basis van de huidige kennis L A95,T de waarde van het geluidsdrukniveau dat wordt overschreden in 95% van de waarnemingen in de meettijd T. L A,eq het constante A-gewogen (d.i. met correctie voor het menselijk oor) geluiddrukniveau dat gedurende een tijdsinterval T dezelfde geluidsenergie zou veroorzaken als het werkelijk gemeten A-gewogen geluidsdrukniveau gedurende hetzelfde tijdsinterval T. L W, L WA M.e.r. M.e.r.-plicht MER MER-deskundige mestverwerking milderende maatregelen milieu olfactorisch geluidsvermogenniveau (lineair, of A-gewogen) is de maat voor het door een bron uitgestraalde geluidsvermogen; deze eigenschap is onafhankelijk van afstand of akoestische omgeving milieueffectrapportage de verplichting tot het opstellen van een milieueffectrapport voor hinderlijke en andere dan hinderlijke inrichtingen milieueffectrapport natuurlijke of rechtspersonen door de Vlaamse minister bevoegd voor het leefmilieu als deskundige voor het opstellen van een milieueffectrapport in een of meerdere disciplines mens, fauna en flora, bodem, water, lucht, licht, warmte en straling, geluid en trillingen, klimaat, monumenten en landschappen en materiële goederen het behandelen en/of verwerken van dierlijke mest derwijze dat de nutriënten vervat in de dierlijke mest ofwel worden gemineraliseerd en de vaste residu s, die na de mineralisatie overblijven, niet op in het Vlaamse Gewest gelegen cultuurgrond worden opgebracht, tenzij deze residu s eerst zijn behandeld tot kunstmest; ofwel worden gerecycleerd en het gerecycleerde eindproduct niet op in het Vlaamse Gewest gelegen grond wordt gebracht maatregelen die voorgesteld worden om nadelige milieueffecten van het geplande project te vermijden, te beperken en zoveel mogelijk te verhelpen de fysieke, niet-levende en levende omgeving van de mens waarmee deze in een dynamische en wederkerige relatie staat betreft de geur Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 207/253

208 Ontwikkelingsscenario OU peilbuizen percentielwaarde projectgebied beschrijft de evolutie van het studiegebied in de toekomst, rekening houdend met de autonome evolutie van het gebied en met de evolutie o.i.v. plannen en beleidsopties odour units tot op het grondwater geboorde putten, voorzien van een kunststof buis zodat hieruit grondwaterstalen genomen kunnen worden percentage van de tijd dat een zekere concentratie niet wordt overschreden het gebied waarin een voorgenomen activiteit gepland is referentiesituatie specifiek geluid studiegebied SW de toestand van het studiegebied, waarnaar gerefereerd wordt in functie van de effectvoorspelling, omvattende: de huidige, gewijzigde en de wenselijke situatie de getalwaarde van de component van het oorspronkelijk omgevingsgeluid die eenduidig kan toegewezen worden aan een inrichting of aan een deel van een inrichting. het gebied dat bestudeerd wordt in functie van het vaststellen van de milieueffecten en afhankelijk is van de invloedssfeer van de milieueffecten streefwaarde vaste mest dierlijke mest met een gehalte aan droge stof hoger dan 20 % vegetatie VITO waarnemingsdrempel zuurequivalent ruimtelijke massa van de plantenindividuen in samenhang met de plaats waar zij groeien en in de rangschikking die zij spontaan en door onderlinge concurrentie hebben ingenomen Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek laagste gehalte of concentratie voor de betrokken parameter die kan worden waargenomen eenheid om de verzuringsgraad van een polluent te meten; deze eenheid staat toe om de verschillende verzurende polluenten met elkaar te vergelijken. Eén zuurequivalent komt overeen met 32 gram zwaveldioxide, 46 gram stikstofdioxide en 17 gram ammoniak Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 208/253

209 16 LITERATUURLIJST Aarnink, A.J.A. en H.H. Ellen (Veehouderij). Processen en factoren bij fijn stofemissie in de veehouderij (2006). Akoestisch onderzoek uitgevoerd door Exlan Consultants BV Akoestisch onderzoek van het Milieu Adviesbureau BV, 2010 (akoestisch onderzoek rapportnummer 210- SSm51l-il-v1) Albers R., Beck J., Bleeker A., Van Bree L., Van Dam J., Van den Eerden L., Freijer J., Van Hinsberg A., Marra M., Van de Salm C., Tonneijck A., De Vries W., Wesselink L. en Wortelboer F. (2001). Evaluatie van de verzuringsdoelstellingen: de onderbouwing. RIVM rapport , juni Aminal, Cel Lucht. Saneringsplan fijn stof voor de zones met overschrijding in 2003 en aanpak fijn stofproblematiek in Vlaanderen (december, 2005). Plan in uitvoering van de richtlijnen 96/62/EG en 1999/30/EG. Anon. Dierlijk afval: Inventarisatie en juridisch kader (1996). uitgegeven door de Openbare Afvalstoffenmaatschappij voor het Vlaamse Gewest (OVAM). Anon. Interimwet Ammoniak en veehouderij (1994). Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden, 1994/634. Anon. Uitvoeringsregeling Ammoniak en veehouderij (1994). Staatscourant 25 augustus 1994, nr Anoniem (2004). Lozingen in de lucht Vlaamse Milieumaatschappij, Aalst. 196 pp. + bijlagen Antrop M., Gulinck H., Van Looy K., De Blust G., Van Ghelue P., Melkebeke I. en Kuijken E. (1993). Structuurplan Vlaanderen. Deelfacet Open Ruimte. Eindrapport. Opdracht Plangroep Structuurplan Vlaanderen. Antrop M. (1995). Traditionele landschappen in Vlaanderen, voorlopig document van een studieopdracht, Universiteit Gent, Vakgroep geografie. -, (2001). Odour impacts and odour emission control measures for intensive agriculture. Final Report. Environmental research, R&D report series no.14. European community. Belgische Geologische Dienst ( ). Toelichtingen bij de geologische kaart van België: Vlaams Gewest. Berckmans D., Hendriks J. & Andries A. (2000). Bijdrage tot de uitbouw van beleidsmaatregelen voor de reductie van de ammoniakuitstoot door de landbouw in Vlaanderen, Deel 2: Reductietechnieken voor de ammoniakemissie. Bervoets L., Schneiders A. en Verheyen R.F. (1990). Onderzoek naar de verspreiding en de typologie van ecologisch waardevolle waterlopen in het Vlaamse Gewest, Maas- en Netebekken, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, AMINAL, Brussel. Boussery K., Calus A., Cocquyt M., Degloire T., Demeulemeester M., Desmet K., Desmyter L., Mahieu J., Martens I., Masquelin B., Storme K, Vanbecelaere D., Van Winghem J., Verhoest K., Wauters E. (2006). Agrarische architectuur, technisch bekeken. POVLT, Beitem. Calus A., Degloire T., Depraetere D., Desmyter L., Dezeure L., Storme K., Verhoest K., Mahieu J., Masquelin B., Van Winghem J. (2006). Bedrijfsintegratie, een wisselwerking tussen land- en tuinbouwbedrijven en hun omgeving. POVLT, Beitem. Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 209/253

210 Chardon, W.J. (Alterra) en van der Hoek, K.W. (RIVM). Berekeningsmethode voor de emissie van fijn stof vanuit de landbouw, Wageningen. Coördinatiecommissie Integraal Waterbeleid (2010). Stroomgebiedbeheerplan voor de Schelde. VMM, Aalst. 306 p. Colanbeen M., Neukermans G. (1992). Stankbestrijding van ventilatielucht door het gebruik van biofilters en biowasfilters. Universiteit Gent, Gent. Dams R., Moens L. & Roos P. (1994). Verzuring, Wetenschappelijk verslag, Milieu- en natuurrapport Vlaanderen. Derden A., Meynaerts E., Vercaemst P. en Vrancken, K. (2006). Best Beschikbare Technieken (BBT) voor de veeteeltsector. Eindrapport BBT Veeteelt, VITO, februari De Fré R. (1993). Geurnormen, in cursus Geurhinder, KVIV. De Fré R. & Swaans W. (1999). Screening van ammoniakconcentraties in Vlaanderen, Uitgevoerd door VITO in opdracht van de Vlaamse Milieumaatschappij. EIPPCB (European IPPC Bureau), Integrated Pollution Prevention and Control (IPPC), Reference Document on Best Available Techniques for Intensive Rearing of Poultry and Pigs, EC, JRC, EIPPC Bureau, EPA Environmental Protection Agency (2001). Odour impacts and Odour Emission Control Measures for Intensive Agriculture. Environmental research, R&D report series No. 14. Fangmeier A., Hadwiger-Fangmeier A., Vander Eerden L. & Jäger H.-J. (1994). Effects of atmospheric ammonia on vegetation a review. Environ. Pollut. 86, Feyaerts, T., Huybrechts, D. en Dijkmans, R.. Best Beschikbare Technieken (BBT) voor mestverwerking, tweede editie, oktober 2002, VITO. 363 p. Goedseels V. De evaluatie van odorantenemissie in relatie tot de infrastructuur van intensieve veebedrijven, K.U.Leuven, Faculteit Landbouwwetenschappen. Heij G.J. & Schneider T. (1991). Eindrapport tweede fase Additioneel Programma Verzuringsonderzoek, rapport nr , Rijksinstituut voor volksgezondheid en milieuhygiëne, Bilthoven. Hendriks J., Berckmans D., Vinckier C. & Vranken E. (1997). Beperking van ammoniak-emissie uit de extractielucht van stallen, studiedag : Mestproblematiek, 30 oktober 1997, Beveren. Hendriks J., Andries A., Saevels P., Libaux C., Vranken E., Vinckier C., Berckmans D., De Bruyn G., Baron M. & Van Langenhove H. (2001). Ontwikkeling van een eenvoudige procedure voor de bepaling van geur- en ammoniakemissies van agrarische constructies ten behoeve van een aangepaste milieureglementering in Vlaanderen. K.U.Leuven, U.Gent & Vlaamse Gemeenschap. IIASA (International Institute for Applied Systems Analysis) (2002). Modelling Particulate Emissions in Europe. A Framework to Estimate Reduction Potential and Control Costs. I.N. (2003). Natuurrapport 2003: Toestand van de natuur in Vlaanderen: cijfers voor het beleid. I.N., Biologische waarderingskaart van België. Verklarende tekst bij de kaartbladen. Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 210/253

211 I.W.O.N.L. Bodemkaart van België, verklarende tekst bij de kaartbladen, 1/ Ingelaere B., Geluidsisolatie. WTCB. Studiedag LNE 5 mei Jansen A.J.M., de Graaf M.C.C. & Roelofs J.G.M. (1996). The restoration of species-rich heathland communities in the Netherlands. Vegetatio 126, Katholieke Universiteit Leuven, Universiteit Gent, Ministerie van Middenstand en Landbouw ( ). Ontwikkeling van een eenvoudige procedure voor de bepaling van geur- en ammoniakemissies van agrarische constructies ten behoeve van een aangepaste milieureglementering in Vlaanderen. Deel I: Ammoniak- en geuremissies door de veeteelt bronnen en reductietechnieken; Deel II: Meetprocedure voor ammoniak- en geuremissies van agrarische constructies; Deel III: Voorstel beoordelingsrichtlijn. Studie uitgevoerd in opdracht van de Administratie Land en Tuinbouw. Klarenbeek J.V. & van Harrveld A.Ph. (1995). On the regulations, measurements and abatement of odours emanating from livestock housing in the Netherlands. In: New knowledge in Livestock odor, Proceedings of the International livestock odor conference Iowa State University, College of Agriculture, Ames, USA. Landbouw & Techniek, jaargang 5, 25 februari Ammoniakvervluchtiging beperken kan, p LNE. Visiedocument de weg naar een duurzaam geurbeleid. Draftversie 2006 en versie Malants D. en Feyen J, Kwantitatieve en kwalitatieve aspecten van oppervlakte- en grondwaterstroming. Acco, Leuven. Meeus-Verdenne K, Scohart P.O., De Borger R. (1986). Vormen de zware metalen aanwezig in dierlijke afvalstoffen een risico voor het leefmilieu? Landbouwtijdschrift nr. 4, jaargang 39, MINA-plan 2 ( ). Instrument voor een milieuvriendelijke toekomst voor Vlaanderen. MINA-plan 3 ( ). Vlaams Milieubeleidsplan. Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap ( ). Kwetsbaarheidskaarten van het grondwater. Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Afdeling Ruimtelijke Planning (1998). Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen. Ministerie van Middenstand en Landbouw (1998). Water op het landbouwbedrijf. MIRA (2011). Milieurapport Vlaanderen MIRA Indicatorrapport 2011, Vlaamse Milieumaatschappij, Aalst, 171 p. MIRA (2008). Milieurapport Vlaanderen MIRA, Achtergronddocument Thema Klimaatverandering. De Nocker L., Schoeters K., Moorkens I., Jespers K., Aernouts K., Beheydt D., Vanneuville W., MOL, G. & Ogink, N.W.M. (2002). Geuremissies uit de veehouderij II Overzichtsrapportage IMAG Rapport , IMAG, Wageningen. Mosquera L., Hol J.M.G., Winkel A., Huis in t Veld J.W.H., Gerrits F.A., Ogink N.W.M., Aarnink A.J.A., Fijnstofemissie uit stallen: melkvee. Rapport 296- herziene versie. Wageningen UR Livestock Research. MVG (2000). Digitale vectoriële bestanden van de Vlaamse Hydrografische Atlas, toestand 13/6/2000, op schaal 1/10.000, opgemaakt door MVG, LIN, AMINAL, Afdeling Water. Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 211/253

212 MVG (2001). Deel 1: Ammoniak- en geuremissies door de veeteelt bronnen en reductietechnieken. Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, januari MVG, LIN, AROHM, M&L (2001). Landschapsatlas. Digitale vectoriële bestanden van de Vlaamse Landschapsaltas, toestand 31/03/2001 (schaal 1/ of 1/50.000). Nagels A., Schneiders A., Weiss L., Wils J., Peymen J. en Clement L. (1994). Onderzoek naar de verspreiding en de typologie van ecologisch waardevolle waterlopen in het Vlaamse Gewest, Polders en Gentse Kanalen, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, AMINAL, Brussel. Neuckermans (1991). Beperking van geurhinder, in Mengmest: implicaties voor de landbouw en het milieu, B. Van Renterghem en W. Verstraete, september 1991, IWONL-Coval publicatie, 218p. Odor Control Task Force, (1998). Control of odor emissions from animal operations, A report from the board of governors of the university of North-Carolina, 35p., 1 sept North Carolina Agriculture Research Service, College of Agriculture and Life Scineces, North Carolina State University. Ogink N.W.M. & Groot Koerkamp P.W.G. (2001). Comparison of odour emissions from animal housing systems with low ammonia emission. 1 st IWA international conference on odour and VOCs: Measurement, Regulation and Control Techniques, The university of NSW, Sydney, Australia, 25-28th Guidoh Ogink, N.W.M. & Lens, P.N. (2001). Geuremissie uit de veehouderij. Overzichtsrapportage IMAG Rapport , IMAG, Wageningen. Omzendbrief LNE 2012/1 (2012). Milderende maatregelen voor geuremissies die afkomstig zijn van bestaande varkens- en pluimveestallen in Vlaanderen. Vlaamse Overheid Leefmilieu, Natuur en Energie, 29 juni Preene M., Roberts T., Powrie W. and Dyer M., Groundwater control - design and practice. Publisher: CIRIA. Pollet I., Van Langenhove H. & Christiaens J. (1996). Onderzoeks- en ontwikkelings-overeenkomst inzake de NH 3-emissies door de landbouw. Rapport in opdracht van de Vlaamse Milieumaatschappij (174M3495), 193. Project Research Gent nv, Universiteit Gent, PRA Odournet bv (2004). Voorstellen van een aanpak om beschermingsniveaus voor geurhinder vast te stellen rondom bronnencomplexen en bronnenclusters. Studie uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Aminabel. Provincie West-Vlaanderen. Plantgoed voor meer streekeigen groen. Dienst MiNaWa, Sint-Andries. Richtlijn Veehouderij en Stankhinder 1996 Schirz S. (1989). Handhabung der VDI-Richtlinien 3471 Schweine und 3472 Hühner, Kuratorium für Technik und Bauwesen in der Landwirschaft, Darmstadt. Staelens, J., Neirynck, J., Genouw, G., Roskams, P. (2006). Dynamische modellering van streeflasten voor bossen in Vlaanderen. Studie uitgevoerd in opdracht van de Vlaamse Milieumaatschappij, MIRA, MIRA/2006/03. Rapport INBO.R Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, Brussel. Schrooten, L. en Van Rompaey, H. (2002). Ontwikkeling van een methodologie voor een emissie-inventaris van PM10 en PM2,5 en opstellen van een emissie-inventaris voor 1995 en Studie uitgevoerd door Vito in opdracht van de VMM. Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 212/253

213 TNO (2002), CEPMEIP-databank (Co-ordinated European Programme on Particulate Matter Emission Inventories, Projections and Guidance) (2002). Databank op internet Uenk, G. H., G. J. Monteny, T. G. M. Demmers, and M. G. Hissink Luchtsamenstelling onder de overkapping van mestsilo's voor en na het mixen van de mest, IMAG-DLO, Wageningen. UG (1998). Werkdocument Traditionele landschappen in Vlaanderen, Vakgroep geografie, Afdeling regionale geografie en landschapskunde, Universiteit Gent, gent. p.17 Universiteit Gent, Project Research Gent nv, PRA Odournet bv, Eco2 bvba (2002). Voorstellen van een geschikte methode om nuleffectniveaus van geurhinder te vertalen naar normen en toepassing op 5 pilootsectoren. Deel I: Evaluatie van het Nederlandse normeringsstelsel; Deel II: Uitwerken methode toepasbaar op de Vlaamse situatie; Deel II: Formulering voorstel voor de 5 pilootsectoren. Studies uitgevoerd in opdracht van de Vlaamse Gemeenschap, Aminabel. Vandamme M. en Nechelput H. (2005). De Grondwaterproblematiek en alternatieven voor grondwater in Vlaanderen voor land- en tuinbouw. Studie en vervolmakingsdag Duurzaam watergebruik in land- en tuinbouw. TI-KVIV. Melle, 27 april Van Langenhove, H. en Defoer, N. (2002). Valideren van de meetprocedure voor de bepaling van geur- en ammoniakemissies van referentiestallen als voorbereiding op de implementatie van de beoordelingsrichtlijn voor emissie-arme stalsystemen. Partim geur. Studie uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van de Vlaamse Landmaatschappij, afdeling Mestbank en van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, afdeling Aminabel. Van Geelen M. & van der Hoek K.W. (1982). Stankbestrijdingstechnieken voor stallen in de intensieve veehouderij, IMAG, publicatie 167. Van Houtte E., Lebbe L., Zeuwts L. en Vanlerberghe F. (2002). Concept for development of sustainable drinking water production in the Flemish coastal plain based on integrated water management. 17th Salt Water Intrusion Meeting, Delft, The Netherlands. Van Langenhove H. & Van Broeck G. (1997). Onderzoek geurnormering. Eerste fase: Ontwikkelen van methodologie voor opstellen van geurnormering voor homogene sectoren. Opdrachtgever: Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, AMINAL, Bestuur Algemeen Milieubeleid. van Ouwerkerk E.N.J. (1996). Klimaat en energie in de veehouderij (Instituut Milieu- en Agritechniek), studiedag Techniek: Energie en Milieu, 12 maart 1996, Reehorst te Ede, p Velders, G.J.M., Aben, J.M.M., Beck, J.P., Blom, W.F., van Dam, J.D., Elzenga, H.E., Geilenkirchen, G.P., Hoen, A., Jimmink, B.A., Matthijsen, J., Peek, C.J., van Velze, K., Visser, H., de Vries, W.J., Concentratiekaarten voor grootschalige luchtverontreiniging in Nederland, Rapportage Milieu- en Natuurplanbureau (MNP), Bilthoven, 102 pagina s. Vereecken H. & Hermy M. (2000). Ammoniak en de invloed op plantengemeenschappen. Uit: Bijdrage tot de uitbouw van beleidsmaatregelen voor de reductie van de ammoniakuitstoot door de landbouw in Vlaanderen (2000), Verlinden, G. (2005). Valorisatie van resteffluenten afkomstig van de mestverwerking. Deel 2: Chemische samenstelling van de resteffluenten. Bodemkundige Dienst van België vzw. Opdrachtgever: Mestbank, VLM. Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 213/253

214 Vermeersch G., Anselin A., Devos K., Herremans M., Stevens J., Gabriëls J. & Van Der Krieken B., Atlas van de Vlaamse broedvogels Mededelingen van de Instituut voor Natuurbehoud 23, Brussel, 496 p. Vlaams Coördinatiecentrum Mestverwerking (VCM), STIM-mestverwerking (2004). Mestverwerking op het landbouwbedrijf: mogelijkheden en kostprijs. VLM (2003). Landinrichtingsproject Brugse Veldzone. Richtplan. Deelstudie Landbouw. VLM (2004). Lijst van stalsystemen voor ammoniakemissiereductie. VMM (1994). Leren om te keren, Milieu- en natuurrapport Vlaanderen, Garant, Leuven/Apeldoorn. VMM (1995). Emissiejaarverslag, structuur en resultaten van de emissie-inventaris Vlaamse Regio. VMM (1996). Milieu- en natuurrapport Vlaanderen 1996, Leren om te keren, Garant, Leuven/Apeldoorn. VMM (1997). Emissiejaarverslag Vlaamse Milieumaatschappij, België. VMM (1998). Milieu- en natuurrapport Vlaanderen: thema s (MIRA-T 1998), Garant, Leuven/Apeldoorn. VMM (2000). Waterwegwijzer voor architecten. VMMa (2000). Mira-S Milieu- en natuurrapport Vlaanderen: scenario s, Garant, Leuven/Apeldoorn. VMMb (2000). MIRA-T 2000: milieu- en natuurrapport Vlaanderen: thema s, Garant, Kessel-Lo/Apeldoorn. p.503 VMM (2001). VMM, waterkwaliteit Lozingen in het water 2000, Erembodegem Vlaamse milieumaatschappij, p.36 VMM (2001). Emissie-inventaris 2000 (situatie 15 mei 2000). VMM (2002). VMM, Zure regen in Vlaanderen Depositiemeetnet verzuring 2002, Erembodegem Vlaamse milieumaatschappij, p. 43 VMM (2005). MIRA-T 2005: Milieu- en natuurrapport Vlaanderen : LannooCampus, Heverlee. VMM (2006). Milieurapport Vlaanderen. MIRA-T Focusrapport. Vlaamse Milieumaatschappij en uitgeverij Lannoo nv, Heverlee. VMM (2004). Luchtkwaliteit in het Vlaamse Gewest Vlaamse Milieumaatschappij, Aalst. 270 pp. + bijlagen. VMM (2007). Luchtkwaliteit in het Vlaamse Gewest Vlaamse Milieumaatschappij, Aalst. 148 pp. + bijlagen. VMM (2008). Grondwater in Vlaanderen: het Kust- en Poldersysteem. Vlaamse Milieumaatschappij. Aalst. 93 p. VMM (2008). Grondwater in Vlaanderen: het Sokkelsysteem. Vlaamse Milieumaatschappij. Aalst. 111 p. VMM (2010b). Lozingen in de lucht (+ bijlagen). Vlaamse Milieumaatschappij, Aalst. Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 214/253

215 VMM (2011). Luchtkwaliteit in het Vlaamse Gewest Jaarverslag Immissiemeetnetten Vlaamse Milieumaatschappij. Aalst. 140 p. VMM (2011). Luchtkwaliteit in het Vlaamse Gewest Jaarverslag Immissiemeetnetten Bijlagen. Vlaamse Milieumaatschappij, Aalst. 110 p. Wijziging Regeling ammoniak en veehouderij (2005). Uit:Staatscourant 13 juli 2005, nr. 133/pag.17 Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 215/253

216 17 OVERZICHT TABELLEN Tabel 1: Ligging bedrijf volgens gewestplan Tabel 2: Overzicht lopende milieuvergunningen Tabel 3: overzicht historiek milieuvergunningen Tabel 4: Overzicht afgeleverde stedenbouwkundige vergunningen Tabel 5: Overzicht vergunde en gewenste toestand Tabel 6: Overzicht stallen en bedrijfsgebouwen in de huidige toestand Tabel 7: Overzicht stallen en bedrijfsgebouwen in de gewenste toestand Tabel 8: Overzicht grondstoffengebruik in de huidige en de toekomstige situatie Vulsteke Stefaan Tabel 9: Huidige waterbehoefte op basis van de vergunde dierenaantallen Vulsteke Stefaan Tabel 10: Werkelijk waterverbruik volgens VMM-wateraangifte Tabel 11: Waterbehoefte in de nieuwe situatie Tabel 12: Overzicht eindproducten in de huidige en de toekomstige situatie Tabel 13: Effectbeschrijving per milieudiscipline Tabel 14: Verbods- en afstandsregels voor varkensstallen in agrarisch gebied Tabel 15: Geuremissie bij varkens gehuisvest in conventionele stalsystemen Tabel 16: Geuremissie bij varkens gehuisvest in conventionele en ammoniakemissiearme stalsystemen Tabel 17: Toetsingswaarden bronnencluster (Richtlijnenhandboek landbouwdieren, Willems et. al, 2009) Tabel 18: Beschrijving geurgevoelige bestemmingen (Richtlijnenhandboek lucht, LNE, 2012) Tabel 19: Huidig aantal waarderingspunten Vulsteke Stefaan Tabel 20: Geuremissie bij ammoniakemissiearme varkenshuisvesting Stefaan Vulsteke Tabel 21: Geuremissie bedrijf Vulsteke Stefaan in de huidige situatie Tabel 22: Geuremissie omliggende bedrijven bronnencluster Tabel 23: Parameters IFDM-model Tabel 24: Toekomstig aantal waarderingspunten Vulsteke Stefaan Tabel 25: Geuremissie bedrijf Vulsteke Stefaan in de toekomstige situatie Tabel 26: Parameters IFDM-model Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 216/253

217 Tabel 27: Resultatentabel clusterbeoordeling (met inbegrip van de emissies van het bedrijf in de aanvraag) Tabel 28: Gedetailleerd overzicht van de geurconcentraties in de cluster (OUe/m³) als 98P voor de huidige en de geplande situatie ter hoogte van de dichtstbijzijnde woningen Tabel 29: Gedetailleerd overzicht van de geurconcentraties in de cluster (OUe/m³) als 98P zonder het bedrijf van Stefaan Vulsteke ter hoogte van de dichtstbijzijnde woningen Tabel 30: Gedetailleerd overzicht van de geurimpact veroorzaakt door het bedrijf van Stefaan Vulsteke (OUe/m³) als 98P voor de huidige en de geplande situatie ter hoogte van de dichtstbijzijnde woningen Tabel 31: Significantiekader PM10 en PM2, Tabel 32: Jaargemiddelde PM10- en PM2,5-concentratie (µg/m³) voor 2013 van het dichtstbijzijnde VMMmeetpunt Tabel 33: Luchtkwaliteit in het studiegebied (gemiddelde ) (bron VMM, Geoloket Advisering RUP Thema Lucht) Tabel 34: Stofemissie bedrijf in de huidige situatie met vermelding van stofemissiefactoren (kg/dier/jaar) (geactualiseerde lijst emissiefactoren MER-richtlijnenboek landbouwdieren) Tabel 35: Stofemissie bedrijf in de nieuwe situatie met vermelding van stofemissiefactoren (kg/dier/jaar) (geactualiseerde lijst emissiefactoren MER-richtlijnenboek landbouwdieren) Tabel 36 : Relatieve stofemissie in vergelijking met de stofemissie in de referentie situatie Tabel 37: Effectoverzicht impact fijn stof Tabel 38: Ammoniakemissie bij bedrijf van Vulsteke Stefaan in de huidige situatie Tabel 39: Ammoniakemissie bij bedrijf van Vulsteke Stefaan in de geplande situatie Tabel 40: Broeikasgasemissie in Vlaanderen en aandeel veeteeltsector (VMM, Lozingen in de lucht ) Tabel 41: Berekening methaanemissie uit de stallen bij bedrijf Vulsteke Stefaan in de huidige situatie Tabel 42: Berekening methaanemissie t.g.v. verbranding fossiele brandstoffen in de huidige situatie Tabel 43: Berekening lachgasemissie t.g.v. verbranding fossiele brandstoffen in huidige situatie Tabel 44: Berekening CO 2-emissie t.g.v. verbranding in de huidige situatie Tabel 45: Berekening methaanemissie uit de stallen bij bedrijf Vulsteke Stefaan in de nieuwe situatie Tabel 46: Totale broeikasgasemissie in de huidige en de nieuwe situatie Tabel 47: Procentuele bijdrage bedrijf aan broeikasgasemissie in Vlaanderen t.g.v. veeteeltsector en overige sectoren Tabel 48: Geuremissie in de nieuwe situatie met toepassing van milderende maatregelen volgens Omzendbrief 2012/1 voor de bestaande traditionele vleesvarkensstallen Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 217/253

218 Tabel 49: Gedetailleerd overzicht van de geurconcentraties in de cluster (OUe/m³) als 98P voor de huidige en de geplande situatie ter hoogte van de dichtstbijzijnde woningen Tabel 50: Gedetailleerd overzicht van de geurimpact veroorzaakt door het bedrijf van Stefaan Vulsteke (OUe/m³) als 98P voor de huidige en de geplande situatie (individuele benadering) Tabel 51: Significantiekader ter beoordeling van de ontrekking van grondwater op de omgeving Tabel 52: Significantiekader ter beoordeling van de waterkwaliteit Tabel 53: Vergunde grondwaterwinningen binnen een straal van 1 km rond het bedrijf Tabel 54: Vergunde grondwaterwinningen binnen een straal van 1 km rond de vijver Tabel 55: Vereiste mestopslag in de huidige situatie Tabel 56: Vereiste mestopslag in de toekomstige situatie Tabel 57: Significantiekader ter beoordeling van de gewestelijke stedenbouwkundige verordening Tabel 58: Significantiekader ter beoordeling van lozing van huishoudelijk afvalwater Tabel 59: Significantiekader ter beoordeling van het waterverbruik Tabel 60: Significantiekader ter beoordeling van de waterbronnen Tabel 61: Hemelwateropvang of afvoer naar open put in de huidige situatie en de nieuwe situatie Tabel 62: Significantiekader ter beoordeling van de bodemverstoring Tabel 63: Omschrijving bodemtype projectgebied (bron : kaart bodemtype geopunt Vlaanderen) Tabel 64: Richtwaarden in db(a) voor Lsp in open lucht volgens bijlage van Vlarem II Tabel 65: Significantiekader geluid Tabel 66: Normen voor incidenteel geluid Tabel 67: Transporten in de huidige en de toekomstige situatie Vulsteke Stefaan Tabel 68: Afstand geluidsbron-beoordelingspunt Tabel 69: Lsp continue bronnen - richtwaarde Tabel 70: Lsp continue bronnen - referentiewaarde Tabel 71: Beoordeling continue bronnen Tabel 72: Lsp nieuwe continue bronnen-grenswaarde nieuwe inrichting Tabel 73: Lsp continue bronnen - huidig omgevingsgeluid Tabel 74: Nieuw omgevingsgeluid (huidig omgevingsgeluid + nieuwe bronnen in bestaande situatie) Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 218/253

219 Tabel 75: Beoordeling nieuwe continue bronnen Tabel 76: Lsp incidentele bronnen-richtwaarde Tabel 77: Lsp continue bronnen-grenswaarde nieuwe inrichting Tabel 78: Lsp continue bronnen-huidig omgevingsgeluid (= omgevingsgeluid voor verandering) Tabel 79: Nieuw omgevingsgeluid ( = omgevingsgeluid na verandering) Tabel 80: Beoordeling nieuwe situatie continue bronnen Tabel 81: Significantiekader ter beoordeling van de verkeershinder Tabel 82: Ligging bedrijf t.a.v. woonfunctie en recreatie Tabel 83: Overzicht transporten in de huidige situatie Tabel 84: Overzicht transporten in de toekomstige situatie Tabel 85: biologische waardevolle en zeer waardevolle elementen in onmiddellijke omgeving van het bedrijf Tabel 86: Habitattypes in de ruime omgeving van het bedrijf (in SBZ-habitat) Tabel 87: Beleidsdoelstellingen berekend met VLOPS o.b.v. emissiedoelstellingen uit NEC-richtlijn in Zeq/ha.jaar, (VMM,2013) Tabel 88: Gemiddelde gemodelleerde verzurende deposities SO2, NOx en NH3 (Zeq/ha.jaar) te Hoogstraten, 2011 (VMM,2013) Tabel 89: Significantiekader ter beoordeling van het ecotoopverlies Tabel 90: KDW-waarde van de verschillende habitattypes Tabel 91: Kritische last verzuring (zuurequivalenten/ha/jaar) voor een aantal ecosystemen (Meykens et al., Albers et al., 2001) Tabel 92: Kritische last verzuring bossen (zuurequivalenten/ha/jaar) (Staelens et al., 2006; Neyrinck et al., 2004) Tabel 93: Kritische last vermesting (kg N/Ha.jaar) en mogelijke gevolgen voor overschrijding voor een aantal vegetatietypes Tabel 94: Significantiekader ter beoordeling van verzuring en eutrofiëring als gevolg NH3-uitstoot in SBZ Tabel 95: Significantiekader ter beoordeling van verzuring en vermesting Tabel 96: Significantiekader ter beoordeling van verdroging Tabel 97: Vermestende depositie voor de dichtste Habitatvegetaties in SBZ-H Tabel 98: Vermestende depositie voor het meest kritische punt punt in de zoekzone voor de verschillende in SBZ-H Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 219/253

220 Tabel 99: Verzurende depositie voor de dichtste Habitatvegetaties in SBZ-H Tabel 100: Verzurende depositie voor het meest kritische punt in de zoekzone voor de verschillende KDW's in SBZ-H Tabel 101: Significantiekader ter beoordeling van wijzigingen die de landschappelijke structuren beïnvloeden. 173 Tabel 102: Significantiekader ter beoordeling van de verstoring van de erfgoedwaarde Tabel 103: Significantiekader ter beoordeling van de perceptieve kenmerken Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 220/253

221 18 BIJLAGEN 18.1 BIJLAGE FIGUREN De figuren worden als aparte bijlage toegevoegd aan het Kennisgeving/ontwerp-MER NIET-TECHNISCHE SAMENVATTING Voor de niet-technische samenvatting wordt verwezen naar de aparte bijlage 'Niet-technische samenvatting' bij het Kenningsgeving/Ontwerp-MER IFDM-PARAMETERS Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 221/253

222 Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 222/253

223 Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 223/253

224 Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 224/253

225 Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 225/253

226 Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 226/253

227 Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 227/253

228 Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 228/253

229 Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 229/253

230 18.4 FOTOREPORTAGE Foto 1: Zicht op de zeugenstallen 4 en 5 vanuit het noorden Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 230/253

231 Foto 2: Zicht op het bedrijf (woning en stal 1) vanuit het westen (van in de Galgestraat) Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 231/253

232 Foto 3: Zicht op het krengenhuisje Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 232/253

233 Foto 4: Zicht op stal 4 vanuit het zuiden Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 233/253

234 Foto 5: Zicht op stal 5 met luchtwasser vanuit het zuiden Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 234/253

235 Foto 6: Zicht op de loods en stal 3 vanuit het zuidwesten Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 235/253

236 Foto 7: Zicht op stal 6 vanuit het noordoosten Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 236/253

237 Foto 8: Zicht op de stal 1 en 2 vanuit het zuidoosten Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 237/253

238 Foto 9: Zicht op de stal 2 en stal 6 vanuit het oosten Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 238/253

239 Foto 10: Zicht op de zeugenstallen 4 en 5 vanuit het zuidwesten, van in de Galgestraat Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 239/253

240 Foto 11: Zicht op de open put 1 op het bedrijf Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 240/253

241 Foto 12: Zicht op de woning en stal 3 vanuit het noorden Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 241/253

242 18.5 VOORTOETS RAPPORT Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 242/253

243 Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 243/253

244 Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 244/253

245 Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 245/253

246 Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 246/253

247 Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 247/253

248 Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 248/253

249 18.6 BIJLAGE GELUID 1) Technische gegevens ventilatoren Ventilator diameter 0,8 m geeft een geluidsdrukniveau van 55 db(a) op 7 m. Dit is een geluidsvermogenniveau van 83 db(a). Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 249/253

250 2) Uittreksel uit een akoestisch onderzoek uitgevoerd door Exlan Consultants BV voor een pluimveebedrijf in Nederland. Hierin wordt een demping van 3 db(a) in rekening gebracht voor ventilatoren in kokers. 3) Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 250/253

251 Uittreksel uit akoestisch onderzoek van het Milieu Adviesbureau BV, 2010 (akoestisch onderzoek rapportnummer 210-SSm51l-il-v1). Kennisgeving/Ontwerp-MER Vulsteke Stefaan 251/253

MER MILIEUEFFECTRAPPORT VULSTEKE STEFAAN. Hernieuwing en uitbreiding van een varkenshouderij KORTEMARK

MER MILIEUEFFECTRAPPORT VULSTEKE STEFAAN. Hernieuwing en uitbreiding van een varkenshouderij KORTEMARK MER MILIEUEFFECTRAPPORT VULSTEKE STEFAAN Hernieuwing en uitbreiding van een varkenshouderij KORTEMARK Opmaak en begeleiding: SBB Accountants & Adviseurs Milieubureau Joveco bvba Diestsevest 32 bus 1a Kriesberg

Nadere informatie

MILIEUEFFECTRAPPORT VAN SCHIL LV. Hernieuwing en uitbreiding van een pluimveehouderij die behoort tot een milieutechnische eenheid LILLE

MILIEUEFFECTRAPPORT VAN SCHIL LV. Hernieuwing en uitbreiding van een pluimveehouderij die behoort tot een milieutechnische eenheid LILLE MILIEUEFFECTRAPPORT VAN SCHIL LV Hernieuwing en uitbreiding van een pluimveehouderij die behoort tot een milieutechnische eenheid LILLE Opmaak en begeleiding: SBB Accountants & Adviseurs Milieubureau Joveco

Nadere informatie

KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT VAN GASTEL GERT LV

KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT VAN GASTEL GERT LV KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT VAN GASTEL GERT LV Hernieuwing en uitbreiding van een pluimveehouderij tot een totaal van 160.000 stuks pluimvee WUUSTWEZEL Opmaak en begeleiding: SBB Accountants

Nadere informatie

KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT VAN DE LOCHT GUY. Hernieuwing en uitbreiding van een gemengde veeehouderij met pluimvee en rundvee

KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT VAN DE LOCHT GUY. Hernieuwing en uitbreiding van een gemengde veeehouderij met pluimvee en rundvee KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT VAN DE LOCHT GUY Hernieuwing en uitbreiding van een gemengde veeehouderij met pluimvee en rundvee WUUSTWEZEL Opmaak en begeleiding: SBB Accountants & Adviseurs

Nadere informatie

MILIEUEFFECTRAPPORT MERTENS POULTRY LV. Hernieuwing en uitbreiding van een pluimveehouderij tot een totaal van stuks pluimvee WUUSTWEZEL

MILIEUEFFECTRAPPORT MERTENS POULTRY LV. Hernieuwing en uitbreiding van een pluimveehouderij tot een totaal van stuks pluimvee WUUSTWEZEL MILIEUEFFECTRAPPORT MERTENS POULTRY LV Hernieuwing en uitbreiding van een pluimveehouderij tot een totaal van 111.333 stuks pluimvee WUUSTWEZEL Opmaak en begeleiding: SBB Accountants & Adviseurs Milieubureau

Nadere informatie

AANMELDING MILIEUEFFECTRAPPORT BIJLAGE FIGUREN DE MEIBOOM BVBA. Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij ZWEVEZELE

AANMELDING MILIEUEFFECTRAPPORT BIJLAGE FIGUREN DE MEIBOOM BVBA. Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij ZWEVEZELE AANMELDING MILIEUEFFECTRAPPORT BIJLAGE 18.1. FIGUREN DE MEIBOOM BVBA Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij ZWEVEZELE Opmaak en begeleiding: SBB Accountants & Adviseurs Milieubureau Joveco

Nadere informatie

AANMELDING ONTWERP-MILIEUEFFECTRAPPORT DESCAMPS MARC Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij MENEN

AANMELDING ONTWERP-MILIEUEFFECTRAPPORT DESCAMPS MARC Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij MENEN AANMELDING ONTWERP-MILIEUEFFECTRAPPORT DESCAMPS MARC Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij MENEN Opmaak en begeleiding: SBB Accountants & Adviseurs Milieubureau Joveco bvba Diestsevest 32

Nadere informatie

MILIEUEFFECTRAPPORT MESSELY KLAAS Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij KORTRIJK

MILIEUEFFECTRAPPORT MESSELY KLAAS Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij KORTRIJK MILIEUEFFECTRAPPORT MESSELY KLAAS Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij KORTRIJK Opmaak en begeleiding: SBB Accountants & Adviseurs Milieubureau Joveco bvba Diestsevest 32 bus 1a Kriesberg

Nadere informatie

Scopingsadvies Project-MER Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij : Messely Klaas te Kortrijk

Scopingsadvies Project-MER Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij : Messely Klaas te Kortrijk Vlaamse Overheid Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT VAN EYNDE-VAN RAEMDONCK LV. Hernieuwing en uitbreiding van een varkenshouderij STEKENE

KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT VAN EYNDE-VAN RAEMDONCK LV. Hernieuwing en uitbreiding van een varkenshouderij STEKENE KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT VAN EYNDE-VAN RAEMDONCK LV Hernieuwing en uitbreiding van een varkenshouderij STEKENE Opmaak en begeleiding: SBB Accountants & Adviseurs Milieubureau Joveco

Nadere informatie

Varkensbedrijf Kodeva te Torhout

Varkensbedrijf Kodeva te Torhout Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Mer Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Project-MER-Verslag

Nadere informatie

KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT VAN GASTEL LV

KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT VAN GASTEL LV KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT VAN GASTEL LV Hernieuwing en uitbreiding van een pluimveehouderij tot een totaal van 160.000 stuks pluimvee WUUSTWEZEL Opmaak en begeleiding: SBB Accountants

Nadere informatie

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding van een veeteeltbedrijf : De Lindehoeve/Carrebrouck Koen te Diksmuide

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding van een veeteeltbedrijf : De Lindehoeve/Carrebrouck Koen te Diksmuide Vlaamse Overheid Departement Omgeving Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

AANMELDING MILIEUEFFECTRAPPORT ROOSE JEROEN Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij JABBEKE

AANMELDING MILIEUEFFECTRAPPORT ROOSE JEROEN Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij JABBEKE AANMELDING MILIEUEFFECTRAPPORT ROOSE JEROEN Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij JABBEKE Opmaak en begeleiding: SBB Accountants & Adviseurs Milieubureau Joveco bvba Diestsevest 32 bus 1a

Nadere informatie

AANMELDING/ONTWERP-MILIEUEFFECTRAPPORT DEPOORTER FREDERIK / DE RODE POORT BVBA. Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij DIKSMUIDE

AANMELDING/ONTWERP-MILIEUEFFECTRAPPORT DEPOORTER FREDERIK / DE RODE POORT BVBA. Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij DIKSMUIDE AANMELDING/ONTWERP-MILIEUEFFECTRAPPORT DEPOORTER FREDERIK / DE RODE POORT BVBA Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij DIKSMUIDE Opmaak en begeleiding: SBB Accountants & Adviseurs Milieubureau

Nadere informatie

Goedkeuringsverslag milieueffectrapport

Goedkeuringsverslag milieueffectrapport Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Goedkeuringsverslag

Nadere informatie

KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT BRUNEEL KOEN. Hervergunning en verandering van een bedrijf voor varkens en fruitteelt RIJKEVORSEL

KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT BRUNEEL KOEN. Hervergunning en verandering van een bedrijf voor varkens en fruitteelt RIJKEVORSEL KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT BRUNEEL KOEN Hervergunning en verandering van een bedrijf voor varkens en fruitteelt RIJKEVORSEL Opmaak en begeleiding: SBB Accountants & Adviseurs Joveco bvba

Nadere informatie

KENNISGEVING/ONTWERP-MER BIJLAGE FIGUREN FLAVIEHOEVE GCV. Hernieuwing en uitbreiding van een pluimveehouderij VEURNE

KENNISGEVING/ONTWERP-MER BIJLAGE FIGUREN FLAVIEHOEVE GCV. Hernieuwing en uitbreiding van een pluimveehouderij VEURNE KENNISGEVING/ONTWERP-MER BIJLAGE FIGUREN FLAVIEHOEVE GCV Hernieuwing en uitbreiding van een pluimveehouderij VEURNE Opdrachtgever Flaviehoeve GCV Noordmoerstraat 5 8630 Veurne KBO-nummer 0828.449.185 Vestigingseenheidsnummer

Nadere informatie

KENNISGEVING/ONTWERP MILIEUEFFECTRAPPORT LEEMANS LV. Hervergunning en verandering van een pluimveehouderij RIJKEVORSEL

KENNISGEVING/ONTWERP MILIEUEFFECTRAPPORT LEEMANS LV. Hervergunning en verandering van een pluimveehouderij RIJKEVORSEL KENNISGEVING/ONTWERP MILIEUEFFECTRAPPORT LEEMANS LV Hervergunning en verandering van een pluimveehouderij RIJKEVORSEL Opmaak en begeleiding: SBB Accountants & Adviseurs Milieubureau Joveco bvba Diestsevest

Nadere informatie

MILIEUEFFECTRAPPORT PPS BVBA. Hernieuwing en uitbreiding van een varkenshouderij HOOGSTRATEN

MILIEUEFFECTRAPPORT PPS BVBA. Hernieuwing en uitbreiding van een varkenshouderij HOOGSTRATEN MILIEUEFFECTRAPPORT PPS BVBA Hernieuwing en uitbreiding van een varkenshouderij HOOGSTRATEN Opmaak en begeleiding: SBB Accountants & Adviseurs Joveco bvba Diestsevest 32 bus 1a Kriesberg 29b 3000 Leuven

Nadere informatie

Een overzicht van de mer-procedure en bespreking van de terinzagelegging van de kennisgeving

Een overzicht van de mer-procedure en bespreking van de terinzagelegging van de kennisgeving WOORD VOORAF: Een overzicht van de mer-procedure en bespreking van de terinzagelegging van de kennisgeving De bedoeling van dit voorwoord is om een kort overzicht te geven van de mer-procedure. Tevens

Nadere informatie

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding en vroegtijdige hernieuwing milieuvergunning van een slachtkuikenbedrijf. Aerts Kristof te Beerse

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding en vroegtijdige hernieuwing milieuvergunning van een slachtkuikenbedrijf. Aerts Kristof te Beerse Vlaamse Overheid Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding en hernieuwing van een gemengd veeteeltbedrijf in Ieper

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding en hernieuwing van een gemengd veeteeltbedrijf in Ieper Vlaamse Overheid Departement Omgeving Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

AANMELDING/ONTWERP-MILIEUEFFECTRAPPORT DGST BVBA. Verandering van een varkenshouderij LILLE

AANMELDING/ONTWERP-MILIEUEFFECTRAPPORT DGST BVBA. Verandering van een varkenshouderij LILLE AANMELDING/ONTWERP-MILIEUEFFECTRAPPORT DGST BVBA Verandering van een varkenshouderij LILLE Opmaak en begeleiding: SBB Accountants & Adviseurs Milieubureau Joveco bvba Diestsevest 32 bus 1a Kriesberg 29b

Nadere informatie

Milieueffectrapport voor het uitbreiden van een varkensbedrijf

Milieueffectrapport voor het uitbreiden van een varkensbedrijf Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Mer Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Project-MER-Verslag

Nadere informatie

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding en vroegtijdige hernieuwing milieuvergunning van slachtkuikenbedrijf Pollo NV te Oud-Turnhout

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding en vroegtijdige hernieuwing milieuvergunning van slachtkuikenbedrijf Pollo NV te Oud-Turnhout Vlaamse Overheid Departement Omgeving Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

Vormen van milieueffectrapportage in Vlaanderen. Pascal Van Ghelue Geograaf Dienst Begeleiding Gebiedsgerichte Planprocessen

Vormen van milieueffectrapportage in Vlaanderen. Pascal Van Ghelue Geograaf Dienst Begeleiding Gebiedsgerichte Planprocessen Vormen van milieueffectrapportage in Vlaanderen Pascal Van Ghelue Geograaf Dienst Begeleiding Gebiedsgerichte Planprocessen Inhoud 1. Doel milieueffectrapportage 2. Regelgeving 3. Rapportagevormen (4)

Nadere informatie

Vormen van milieueffectrapportage in Vlaanderen

Vormen van milieueffectrapportage in Vlaanderen Vormen van milieueffectrapportage in Vlaanderen Pascal Van Ghelue Geograaf - Diensthoofd Dienst Begeleiding Gebiedsgerichte Planprocessen Inhoud 1. Doel milieueffectrapportage 2. Regelgeving 3. Rapportagevormen

Nadere informatie

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van het gemengd veeteeltbedrijf Danny Delcroix

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van het gemengd veeteeltbedrijf Danny Delcroix Vlaamse Overheid Departement Omgeving Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

VLAAMSE GEMEENSCHAP AMV/ /1000

VLAAMSE GEMEENSCHAP AMV/ /1000 VLAAMSE GEMEENSCHAP AMV/00068315/1000 BESLUIT VAN DE VLAAMSE MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR, HOUDENDE UITSPRAAK OVER HET BEROEP AANGETEKEND TEGEN DE BESLISSING NR. D/PMVC/05L07/05262

Nadere informatie

college van burgemeester en schepenen Zitting van 9 januari 2015

college van burgemeester en schepenen Zitting van 9 januari 2015 beraadslaging/proces verbaal Kopie college van burgemeester en schepenen Zitting van 9 januari 2015 Besluit GOEDGEKEURD A-punten stadsontwikkeling / vergunningen Samenstelling De heer Bart De Wever, burgemeester

Nadere informatie

college van burgemeester en schepenen Zitting van 26 februari 2016

college van burgemeester en schepenen Zitting van 26 februari 2016 beraadslaging/proces verbaal Kopie college van burgemeester en schepenen Zitting van 26 februari 2016 Besluit A-punt GOEDGEKEURD stadsontwikkeling / vergunningen Samenstelling de heer Bart De Wever, burgemeester

Nadere informatie

Besluit van de Deputatie

Besluit van de Deputatie 8e Directie Dienst 82 Milieuhygiëne aanwezig André Denys, gouverneur-voorzitter Alexander Vercamer, Marc De Buck, Peter Hertog, Jozef Dauwe, Eddy Couckuyt, Hilde Bruggeman, leden Albert De Smet, provinciegriffier

Nadere informatie

OVER DE MEDEDELING VAN VERANDERING VAN DE BVBA VEVAR MET BETREKKING TOT EEN VARKENSBEDRIJF, GELEGEN IN 2321 HOOGSTRATEN (MEER), SLUISKENSWEG 10.

OVER DE MEDEDELING VAN VERANDERING VAN DE BVBA VEVAR MET BETREKKING TOT EEN VARKENSBEDRIJF, GELEGEN IN 2321 HOOGSTRATEN (MEER), SLUISKENSWEG 10. Besluit /hs. Departement Leefmilieu Dienst Milieuvergunningen BESLUIT VAN DE DEPUTATIE VAN DE PROVINCIE ANTWERPEN OVER DE MEDEDELING VAN VERANDERING VAN DE BVBA VEVAR MET BETREKKING TOT EEN VARKENSBEDRIJF,

Nadere informatie

Project-m.e.r.-screening

Project-m.e.r.-screening Project-m.e.r.-screening Aan het college van burgemeester en schepenen de deputatie van de provincieraad straat en nummer postnummer en gemeente LNE-MER-01-120913 In te vullen door de behandelende afdeling

Nadere informatie

Milieueffectrapport voor een varkensbedrijf met varkensplaatsen in de toekomstige situatie te Heuvelland

Milieueffectrapport voor een varkensbedrijf met varkensplaatsen in de toekomstige situatie te Heuvelland Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Mer Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Project-MER-Verslag

Nadere informatie

college van burgemeester en schepenen Zitting van 30 januari 2015

college van burgemeester en schepenen Zitting van 30 januari 2015 beraadslaging/proces verbaal Kopie college van burgemeester en schepenen Zitting van 30 januari 2015 Besluit GOEDGEKEURD A-punten stadsontwikkeling / vergunningen Samenstelling De heer Bart De Wever, burgemeester

Nadere informatie

Scopingsadvies Project-MER Verandering van een varkenshouderij DGST BVBA in Lille

Scopingsadvies Project-MER Verandering van een varkenshouderij DGST BVBA in Lille Vlaamse Overheid Departement Omgeving Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

Besluit van de Deputatie

Besluit van de Deputatie directie Leefmilieu dienst Milieu- en natuurvergunningen Gelet op de mededeling van kleine verandering op 23 september 2011 ingediend door de heer Zaman Jan, Eeckbergstraat 64 te 9170 Sint-Gillisvergadering

Nadere informatie

AMV/ /1001/B. Ministerieel besluit houdende uitspraak over een aanvraag tot afwijking

AMV/ /1001/B. Ministerieel besluit houdende uitspraak over een aanvraag tot afwijking ^\ Vlaamse Regering AMV/00015605/1001/B Ministerieel besluit houdende uitspraak over een aanvraag tot afwijking van artikel 5.9.4.4 van titel II van het VLAREM, ingediend door de bvba DGST, Waterstraat

Nadere informatie

Besluit van de Deputatie

Besluit van de Deputatie Directie Leefmilieu dienst Milieu- en natuurvergunningen aanwezig André Denys, gouverneur-voorzitter Besluit van de Deputatie Alexander Vercamer, Marc De Buck, Peter Hertog, Jozef Dauwe, Eddy Couckuyt,

Nadere informatie

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding van een bestaande varkenshouderij en exploitatie van een nieuwe pluimveehouderij te Borgloon.

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding van een bestaande varkenshouderij en exploitatie van een nieuwe pluimveehouderij te Borgloon. Vlaamse Overheid Departement Omgeving Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

college van burgemeester en schepenen Zitting van 12 april 2013

college van burgemeester en schepenen Zitting van 12 april 2013 beraadslaging/proces verbaal Kopie college van burgemeester en schepenen Zitting van 12 april 2013 Besluit GOEDGEKEURD A-punten stadsontwikkeling / vergunningen Samenstelling De heer Bart De Wever, burgemeester

Nadere informatie

Ontheffing tot het opstellen van een MER. ontheffingsbeslissing. Project: Omvorming en Samenvoeging van 2 veeteeltbedrijven.

Ontheffing tot het opstellen van een MER. ontheffingsbeslissing. Project: Omvorming en Samenvoeging van 2 veeteeltbedrijven. administratie Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer afdeling Algemeen Milieu- en Natuurbeleid, cel Mer Graaf de Ferrarisgebouw Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75

Nadere informatie

Aanbevelingen voor het opstellen van een kennisgevingsdossier. MER-forum 10 juni 2004

Aanbevelingen voor het opstellen van een kennisgevingsdossier. MER-forum 10 juni 2004 Aanbevelingen voor het opstellen van een kennisgevingsdossier MER-forum 10 juni 2004 Inleiding MER-forum 10 juni 2004 Aanbevelingen voor het opstellen van een kennisgeving (project-m.e.r.) Inhoud van de

Nadere informatie

PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN

PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN Vergadering van 25 september 2014 Verslag van de deputatie Bevoegd deputatielid: Luk Lemmens Telefoon: 03 240 52 65 Agenda nr. 2/2 Uitvoering RSPA : PRUP Oude kanaalarm Puurs

Nadere informatie

MLAV1/ /MV/bd

MLAV1/ /MV/bd MLAV1/9900000064/MV/bd HOUDENDE VERGUNNING AAN DE N.V. BAYER ANTWERPEN VOOR HET VERANDEREN VAN EEN CHEMISCH BEDRIJF (XIV-KRACHTCENTRALE MIDDEN), GELEGEN TE 2040 ANTWERPEN, HAVEN 507- SCHELDELAAN 420. De

Nadere informatie

E R K E N N I N G M E R - D E S K U N D I G E A A N V R A A G F O R M U L I E R

E R K E N N I N G M E R - D E S K U N D I G E A A N V R A A G F O R M U L I E R Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap Departement Leefmilieu en Infrastructuur Administratie Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer Afdeling Algemeen Milieu- en Natuurbeleid, Milieueffectrapportage Graaf

Nadere informatie

Scopingsadvies Project-MER Hervergunning en verandering van pluimveehouderij Bart Bax LV in Weelde

Scopingsadvies Project-MER Hervergunning en verandering van pluimveehouderij Bart Bax LV in Weelde Vlaamse Overheid Departement Omgeving Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

INFORMATIEVERGADERING 19/06/2012

INFORMATIEVERGADERING 19/06/2012 INFORMATIEVERGADERING 19/06/2012 Milieuvergunningsaanvraag KL1 VAMO BVBA Ter Poperenweg 9 8560 Moorsele (Wevelgem) OVERZICHT INFOVERGADERING 1. Beknopte beschrijving project 2. MER-plicht 3. Situering

Nadere informatie

BRONNEN VAN HET MILIEURECHT BEVOEGDHEIDSVERDELING INZAKE MILIEUBELEID HOOFDSTUK I. INLEIDING 3

BRONNEN VAN HET MILIEURECHT BEVOEGDHEIDSVERDELING INZAKE MILIEUBELEID HOOFDSTUK I. INLEIDING 3 INHOUDSOPGAVE DEEL I. BRONNEN VAN HET MILIEURECHT BEVOEGDHEIDSVERDELING INZAKE MILIEUBELEID HOOFDSTUK I. INLEIDING 3 HOOFDSTUK II. DE BRONNEN VAN HET (MILIEUHYGIËNE) RECHT 4 1. Overzicht 4 2. Kenbronnen

Nadere informatie

Wiga NV: uitbreiding van een varkenshouderij tot varkens te Heuvelland

Wiga NV: uitbreiding van een varkenshouderij tot varkens te Heuvelland Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Mer Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Goedkeuring

Nadere informatie

34013/110/1/W/1. De Bestendige Deputatie van de Provincieraad,

34013/110/1/W/1. De Bestendige Deputatie van de Provincieraad, 34013/110/1/W/1 Besluit van de Bestendige Deputatie van de Provincieraad, in verband met de aanvraag DEVAMIX / B.S.V. Beneluxlaan(S) 201 8530 Harelbeke tot het wijzigen/aanvullen van de vergunningsvoorwaarden

Nadere informatie

Project-m.e.r.-screening

Project-m.e.r.-screening Project-m.e.r.-screening Aan het college van burgemeester en schepenen de deputatie van de provincieraad straat en nummer postnummer en gemeente LNE-MER-01-120913 In te vullen door de behandelende afdeling

Nadere informatie

Melding van de exploitatie of verandering van een inrichting van uitsluitend klasse 3

Melding van de exploitatie of verandering van een inrichting van uitsluitend klasse 3 Melding van de exploitatie of verandering van een inrichting van uitsluitend klasse 3 Aan het college van burgemeester en schepenen VLAREM-03-140917 In te vullen door de behandelende afdeling dossiernummer

Nadere informatie

College van burgemeester en schepenen

College van burgemeester en schepenen verbaa College van burgemeester en schepenen beraadslaging/proces verbaal Samenstelling: de heer Patrick Janssens, burgemeester; de heren Robert Voorhamme, Philip Heylen, Ludo Van Campenhout, mevrouw Leen

Nadere informatie

Richtlijnen voor het Project-MER Oiltanking AGT

Richtlijnen voor het Project-MER Oiltanking AGT Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Mer Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 BRUSSEL Tel: 02/553.80.79 e-mail: mer@vlaanderen.be

Nadere informatie

Hoofdstuk 1: Definities

Hoofdstuk 1: Definities OPGELET: De Vlaamse Regering heeft op 5 juli 2013 deze nieuwe verordening hemelwater definitief goedgekeurd. Het besluit treedt in werking op 1 januari 2014. Hieronder vindt u de tekst die van toepassing

Nadere informatie

college van burgemeester en schepenen Zitting van 29 december 2011

college van burgemeester en schepenen Zitting van 29 december 2011 beraadslaging/proces verbaal Kopie college van burgemeester en schepenen Zitting van 29 december 2011 Besluit GOEDGEKEURD A-punten stadsontwikkeling / vergunningen Samenstelling De heer Patrick Janssens,

Nadere informatie

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding en vroegtijdige hernieuwing van een gemengd veeteeltbedrijf in Poperinge (Watou)

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding en vroegtijdige hernieuwing van een gemengd veeteeltbedrijf in Poperinge (Watou) Vlaamse Overheid Departement Omgeving Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

Gelet op het feit dat op datum van 23 november 1992 de milieuvergunningsaanvraag ontvankelijk en volledig werd verklaard of geacht;

Gelet op het feit dat op datum van 23 november 1992 de milieuvergunningsaanvraag ontvankelijk en volledig werd verklaard of geacht; 2/MLAV1/9200000667/KB/ian. Milieuvergunningen HOUDENDE VERGUNNING AAN PELKMANS-VAN BOUWEL JOZEF VOOR HET VERANDEREN VAN EEN INRICHTING GELEGEN TE 2323 HOOGSTRATEN (WORTEL), LANGENBERG 52A. De bestendige

Nadere informatie

MLAV1/ /RP/si

MLAV1/ /RP/si /RP/si OVER DE VERGUNNINGSAANVRAAG VAN DE NV SEPPIC BELGIE MET BETREKKING TOT EEN ALKOXYLATIEFABIEK, GELEGEN TE 2070 ZWIJNDRECHT, SCHELDEDIJK 50, EN OVER DE MELDING VAN INRICHTINGEN VAN DE DERDE KLASSE.

Nadere informatie

college van burgemeester en schepenen Zitting van 10 november 2011

college van burgemeester en schepenen Zitting van 10 november 2011 beraadslaging/proces verbaal Kopie college van burgemeester en schepenen Zitting van 10 november 2011 Besluit GOEDGEKEURD A-punten stadsontwikkeling Samenstelling De heer Patrick Janssens, burgemeester

Nadere informatie

Gelet op het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning (Milieuvergunningsdecreet), zoals gewijzigd bij latere decreten;

Gelet op het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning (Milieuvergunningsdecreet), zoals gewijzigd bij latere decreten; Besluit /PISA. Departement Leefmilieu Dienst Milieuvergunningen BESLUIT VAN DE DEPUTATIE VAN DE PROVINCIE ANTWERPEN OVER DE VERGUNNINGSAANVRAAG VAN DE NV BAYER ANTWERPEN MET BETREKKING TOT DE MILIEUTECHNISCHE

Nadere informatie

Melding van de exploitatie of verandering van een inrichting van uitsluitend klasse 3

Melding van de exploitatie of verandering van een inrichting van uitsluitend klasse 3 Melding van de exploitatie of verandering van een inrichting van uitsluitend klasse 3 Aan het college van burgemeester en schepenen VLAREM-03-03022009 In te vullen door de behandelende afdeling dossiernummer

Nadere informatie

HOUDENDE VERGUNNING AAN MATTHIJSSEN HERMAN VOOR HET VERANDEREN VAN EEN INRICHTING GELEGEN TE 2960 BRECHT, HOEKSTRAAT 26.

HOUDENDE VERGUNNING AAN MATTHIJSSEN HERMAN VOOR HET VERANDEREN VAN EEN INRICHTING GELEGEN TE 2960 BRECHT, HOEKSTRAAT 26. 2/MLAV1/9300000324/HWM/LO. Milieuvergunningen HOUDENDE VERGUNNING AAN MATTHIJSSEN HERMAN VOOR HET VERANDEREN VAN EEN INRICHTING GELEGEN TE 2960 BRECHT, HOEKSTRAAT 26. De bestendige deputatie van de Provincieraad

Nadere informatie

- Decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid (afgekort DABM ) 3

- Decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid (afgekort DABM ) 3 1.1. WETGEVING 1.1.1. INLEIDING I Een overzicht geven van alle wetgeving in verband met milieu is haast onbegonnen werk. Hieronder wordt de belangrijkste milieuwetgeving per thema weergegeven. In voorkomend

Nadere informatie

MLAV1/ /MV/lydr.

MLAV1/ /MV/lydr. /MV/lydr. OVER DE VERGUNNINGSAANVRAAG VAN DE N.V. BASF ANTWERPEN MET BETREKKING TOT EEN CHEMISCH BEDRIJF (SUPER ABSORBER POLYMEER - SAP), GELEGEN TE 2040 ANTWERPEN, SCHELDELAAN 600 - HAVEN 725. De bestendige

Nadere informatie

MONITEUR BELGE Ed. 2 BELGISCH STAATSBLAD

MONITEUR BELGE Ed. 2 BELGISCH STAATSBLAD MONITEUR BELGE 14.11.2011 Ed. 2 BELGISCH STAATSBLAD 68251 VLAAMSE OVERHEID N. 2011 2948 [C 2011/35922] 14 OKTOBER 2011. Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering

Nadere informatie

BEKENDMAKING BESLISSING OMGEVINGSVERGUNNING

BEKENDMAKING BESLISSING OMGEVINGSVERGUNNING BEKENDMAKING BESLISSING OMGEVINGSVERGUNNING Referentie omgevingsloket: OMV_2018151007 Door de heer David Van Ballaert werd een aanvraag ingediend voor exploitatie van een ingedeelde inrichting. Kort omschreven

Nadere informatie

THEMADAG VAN DE VAKGROEP LANDBOUW EUREGIO SCHELDEMOND VERGUNNINGEN VAN GRENSBOEREN, WELKE MANIER VAN AANPAK?

THEMADAG VAN DE VAKGROEP LANDBOUW EUREGIO SCHELDEMOND VERGUNNINGEN VAN GRENSBOEREN, WELKE MANIER VAN AANPAK? THEMADAG VAN DE VAKGROEP LANDBOUW EUREGIO SCHELDEMOND WORKSHOP: VERGUNNINGEN VAN GRENSBOEREN, WELKE MANIER VAN AANPAK? RAF BARZEELE PROVINCIE OOST-VLAANDEREN 10 JUNI 2016 Dieren - criteria Indeling volgens

Nadere informatie

College van burgemeester en schepenen

College van burgemeester en schepenen verbaa College van burgemeester en schepenen beraadslaging/proces verbaal Samenstelling: de heer Patrick Janssens, burgemeester; de heren Robert Voorhamme, Philip Heylen, Ludo Van Campenhout, mevrouw Leen

Nadere informatie

PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN

PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN Vergadering van 24 september 2015 Verslag van de deputatie Bevoegd deputatielid: Luk Lemmens Telefoon: 03 240 52 65 Agenda nr. 2/1 Uitvoering RSPA : PRUP Marnixdreef Lier voorlopige

Nadere informatie

Notaris Hans Van Overloop

Notaris Hans Van Overloop Nieuwe contactgegevens vanaf 10 maart 2010 Stedenbouwkundige vergunningen Loketadres op afspraak Postadres Grote Markt 1 2000 Antwerpen Tel 03 338 67 45 notaria@stad.antwerpen.be SW/V/SV Alle briefwisseling

Nadere informatie

Scopingsadvies Project-MER Productie en bewerking van glas AGC Glass Europe NV in Mol Hervergunning en uitbreiding/wijziging

Scopingsadvies Project-MER Productie en bewerking van glas AGC Glass Europe NV in Mol Hervergunning en uitbreiding/wijziging Vlaamse Overheid Departement Omgeving Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

college van burgemeester en schepenen Zitting van 10 juni 2016

college van burgemeester en schepenen Zitting van 10 juni 2016 beraadslaging/proces verbaal Kopie college van burgemeester en schepenen Zitting van 10 juni 2016 Besluit A-punt GOEDGEKEURD Stadsontwikkeling / Vergunningen Samenstelling de heer Bart De Wever, burgemeester

Nadere informatie

Wordt ook gepubliceerd in de BVDA nieuwsbrief jaargang 11 nr 1

Wordt ook gepubliceerd in de BVDA nieuwsbrief jaargang 11 nr 1 Wordt ook gepubliceerd in de BVDA nieuwsbrief jaargang 11 nr 1 Voor in de inhoudstafel: Speciaal voor dit Jubileumnummer werd door twee gespecialiseerde advocaten een juridisch tweeluik samengesteld waarbij

Nadere informatie

Notaris Ines van Opstal

Notaris Ines van Opstal SW/BUR/SV Alle briefwisseling te richten aan Stad Antwerpen - / Stedenbouwkundige vergunningen, Jan Van Rijswijcklaan 162, 2020 Antwerpen Notaris Ines van Opstal Louisalei 60 2660 HOBOKEN uw bericht van

Nadere informatie

Richtlijnen milieueffectrapportage

Richtlijnen milieueffectrapportage Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Mer Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 BRUSSEL Tel: 02/553.80.79 e-mail: mer@vlaanderen.be

Nadere informatie

Vastgoedinformatie IDENTIFICATIE VAN DE AANVRAGER IDENTIFICATIE VAN HET ONROEREND GOED 1/6. Telefoon

Vastgoedinformatie IDENTIFICATIE VAN DE AANVRAGER IDENTIFICATIE VAN HET ONROEREND GOED 1/6. Telefoon Vastgoedinformatie IDENTIFICATIE VAN DE AANVRAGER Aanvrager Massaert Uw Referentie chatho Contactpersoon Dienst Ruimtelijke Ordening Telefoon 02 255 47 10 Mail vastgoedinformatie@vilvoorde.be Onderwerp

Nadere informatie

college van burgemeester en schepenen Zitting van 30 januari 2015

college van burgemeester en schepenen Zitting van 30 januari 2015 beraadslaging/proces verbaal Kopie college van burgemeester en schepenen Zitting van 30 januari 2015 Besluit GOEDGEKEURD A-punten stadsontwikkeling / vergunningen Samenstelling De heer Bart De Wever, burgemeester

Nadere informatie

Vlaamse Regering : ~ AMV /1 004/B

Vlaamse Regering : ~ AMV /1 004/B J' Vlaamse Regering : ~............ AMV1000143935/1 004/B Besluit van de Vlaamse minister van Leefmilieu, Natuur en Cultuur houdende uitspraak over het beroep aangetekend tegen het besluit van de deputatie

Nadere informatie

Deel 10. Niet-technische samenvatting PRMER-0018

Deel 10. Niet-technische samenvatting PRMER-0018 Deel 10. Niet-technische samenvatting PRMER-0018 10.1 Ruimtelijke situering Het bedrijf is gelegen aan de Statiestraat 56 te Dentergem. Volgens het kadastraal plan bevindt het bedrijf zich op volgende

Nadere informatie

college van burgemeester en schepenen Zitting van 7 februari 2014

college van burgemeester en schepenen Zitting van 7 februari 2014 beraadslaging/proces verbaal Kopie college van burgemeester en schepenen Zitting van 7 februari 2014 Besluit GOEDGEKEURD A-punten stadsontwikkeling / vergunningen Samenstelling De heer Bart De Wever, burgemeester

Nadere informatie

college van burgemeester en schepenen Zitting van 17 april 2015

college van burgemeester en schepenen Zitting van 17 april 2015 beraadslaging/proces verbaal Kopie college van burgemeester en schepenen Zitting van 17 april 2015 Besluit GOEDGEKEURD A-punten stadsontwikkeling / vergunningen Samenstelling De heer Bart De Wever, burgemeester

Nadere informatie

Scopingsadvies project-mer Verandering / herstructurering varkensbedrijf Suin bvba te Kruishoutem

Scopingsadvies project-mer Verandering / herstructurering varkensbedrijf Suin bvba te Kruishoutem Vlaamse Overheid Departement Omgeving Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

Besluit van de Bestendige Deputatie

Besluit van de Bestendige Deputatie 8e Directie Dienst 82 Milieuhygiëne aanwezig Marc De Buck, wnd. voorzitter Besluit van de Bestendige Deputatie Alexander Vercamer, Ivan Verleyen, Frans Van Gaeveren, Jean-Pierre Van Der Meiren, Carina

Nadere informatie

college van burgemeester en schepenen Zitting van 8 januari 2016

college van burgemeester en schepenen Zitting van 8 januari 2016 beraadslaging/proces verbaal Kopie college van burgemeester en schepenen Zitting van 8 januari 2016 Besluit A-punt GOEDGEKEURD stadsontwikkeling / vergunningen Samenstelling de heer Bart De Wever, burgemeester

Nadere informatie

AMV/ /1007 DE VLAAMSE MINISTER VAN OMGEVING, NATUUR EN LANDBOUW, Gelet op het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning, zoals

AMV/ /1007 DE VLAAMSE MINISTER VAN OMGEVING, NATUUR EN LANDBOUW, Gelet op het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning, zoals ^ \ Vlaamse Regering AMV/000119824/1007 Ministerieel besluit houdende uitspraak over een aanvraag tot afwijking van artikel 5.9.6.1, 2,1, van titel II van het VLAREM ingediend door Luc en Yves Van Caeneghem,

Nadere informatie

Aanvullende nota milieuscreening PRUP 'Reconversie verblijfsrecreatie Stekene fase 1'

Aanvullende nota milieuscreening PRUP 'Reconversie verblijfsrecreatie Stekene fase 1' directie Ruimte dienst Ruimtelijke Planning Aanvullende nota milieuscreening PRUP 'Reconversie verblijfsrecreatie Stekene fase 1' 1. Inleiding Deze nota behandelt de adviezen die zijn binnengekomen in

Nadere informatie

college van burgemeester en schepenen Zitting van 16 november 2012

college van burgemeester en schepenen Zitting van 16 november 2012 beraadslaging/proces verbaal Kopie college van burgemeester en schepenen Zitting van 16 november 2012 Besluit GOEDGEKEURD A-punten stadsontwikkeling / vergunningen Samenstelling De heer Patrick Janssens,

Nadere informatie

MLVER/9800000164/PAG/sdv

MLVER/9800000164/PAG/sdv MLVER/9800000164/PAG/sdv HOUDENDE GEDEELTELIJKE AKTENEMING VAN EEN MELDING VAN N.V. EEG SLACHTHUIS VOOR HET VERANDEREN VAN EEN INRICHTING, GELEGEN TE 2800 MECHELEN, SLACHTHUISLAAN 1. De bestendige deputatie

Nadere informatie

Betreft: Advies over de planmer-screening met betrekking tot wijziging RUP zonevreemd bedrijf Nieuwmoer te Kalmthout Aanvrager: gemeente Kalmthout

Betreft: Advies over de planmer-screening met betrekking tot wijziging RUP zonevreemd bedrijf Nieuwmoer te Kalmthout Aanvrager: gemeente Kalmthout Vlaamse Overheid Koning Albert II laan 20 bus 16 1000 BRUSSEL T 02 214 21 11 F 02 553 21 05 www.vmm.be Urbis et Terra Schaffensestraat 3 3290 DIEST uw bericht van uw kenmerk ons kenmerk bijlagen 2/2/2017

Nadere informatie

Ontbossing en bouw en exploitatie van een nieuwe elektriciteitscentrale van Electrabel op de terreinen van Arcelor Gent te Gent

Ontbossing en bouw en exploitatie van een nieuwe elektriciteitscentrale van Electrabel op de terreinen van Arcelor Gent te Gent Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Dienst Mer Graaf de Ferrarisgebouw Koning Albert II-laan 20 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Project-MER verslag Goedkeuring milieueffectrapport

Nadere informatie

Aanvraag van een planologisch attest

Aanvraag van een planologisch attest Bijlage I Model I Aanvraag van een planologisch attest AFDELINGSCODE- (Vul hier het adres in van de gedelegeerd planologisch ambtenaar) In te vullen door de behandelende afdeling ontvangstdatum Bezorg

Nadere informatie

MER in de omgevingsvergunning

MER in de omgevingsvergunning MER in de omgevingsvergunning Inhoud Wat zijn de grote veranderingen? Wat is er nieuw in het algemeen? Welke wetgeving is er? Toelichting over de project-mer-procedure Handleiding voor INI/deskundigen

Nadere informatie

Gelet op het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning (Milieuvergunningsdecreet), zoals gewijzigd bij latere decreten;

Gelet op het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning (Milieuvergunningsdecreet), zoals gewijzigd bij latere decreten; Besluit Departement Leefmilieu Dienst Milieuvergunningen MLVER-2011-0104/ELSL/kadc BESLUIT VAN DE DEPUTATIE VAN DE PROVINCIE ANTWERPEN OVER DE MEDEDELING VAN VERANDERING VAN NV COLOMBUS-HTC, BVBA AFVALSTOFFEN

Nadere informatie

Project-MER-Verslag. Goedkeuring milieueffectrapport. Project: MER Prayon te Ruisbroek. Initiatiefnemer: Prayon NV Gansbroekstraat Ruisbroek

Project-MER-Verslag. Goedkeuring milieueffectrapport. Project: MER Prayon te Ruisbroek. Initiatiefnemer: Prayon NV Gansbroekstraat Ruisbroek !"# $"""%&'(( )"!*++,-#"-./0)"!*++,-#"-.+ Project-MER-Verslag Goedkeuring milieueffectrapport Project: MER Prayon te Ruisbroek Initiatiefnemer: Prayon NV Gansbroekstraat 31 2870 Ruisbroek 6 augustus 2007

Nadere informatie

(artikelen 2, 5 en 42 Vlarem) A. IDENTIFICATIE VAN DE MELDINGSPLICHTIGE 1. EXPLOITANT

(artikelen 2, 5 en 42 Vlarem) A. IDENTIFICATIE VAN DE MELDINGSPLICHTIGE 1. EXPLOITANT BIJLAGE 3. Meldingsformulier inzake de exploitatie van een klasse 3 inrichting, de verandering van een inrichting of de overname van een inrichting door een andere exploitant (artikelen 2, 5 en 42 Vlarem)

Nadere informatie

Melding van de exploitatie of verandering van een inrichting van uitsluitend klasse 3

Melding van de exploitatie of verandering van een inrichting van uitsluitend klasse 3 Melding van de exploitatie of verandering van een inrichting van uitsluitend klasse 3 Aan het college van burgemeester en schepenen straat en nummer Dorpsstraat 99 postnummer en gemeente 2940 Stabroek

Nadere informatie