MILIEUEFFECTRAPPORT PPS BVBA. Hernieuwing en uitbreiding van een varkenshouderij HOOGSTRATEN

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "MILIEUEFFECTRAPPORT PPS BVBA. Hernieuwing en uitbreiding van een varkenshouderij HOOGSTRATEN"

Transcriptie

1 MILIEUEFFECTRAPPORT PPS BVBA Hernieuwing en uitbreiding van een varkenshouderij HOOGSTRATEN Opmaak en begeleiding: SBB Accountants & Adviseurs Joveco bvba Diestsevest 32 bus 1a Kriesberg 29b 3000 Leuven 3221 Holsbeek Tel Tel Uitvoering Fax meet en 28 inspectiewerk Tel

2 COLOFON Titel Opdrachtgever MER PPS BVBA Achteraard 28 B 2322 Hoogstraten KBO-nummer Vestigingseenheidsnummer Projectlocatie Uitvoering meet- en Achteraard 28 B 2322 Hoogstraten Datum 10 december 2015 Deskundigen- Studiebureaus SBB Accountants & Adviseurs Joveco bvba Diestsevest 32 bus 1a Kriesberg 29b 3000 Leuven 3221 Holsbeek Tel Tel Uitvoering Fax meet en 28 inspectiewerk Tel Erkende MER deskundigen coördinaten Handtekening Lucht Bodem (deeldomein pedologie) Water (deeldomein oppervlaktewater) Coördinator Johan Versieren Johan Versieren Kriesberg 29b 3221 Holsbeek tel joveco@scarlet.be Uitvoering Deskundigen meet- en inspectiewerk Water Bodem An Maes Witte Molenstraat 45 bus Brugge an.maes@sbb.be Lucht Geluid Mens Landschap Fauna en Flora Initiatiefnemer Sara Kelchtermans PPS BVBA Diestsevest 32 bus 1a 3000 Leuven Sara.kelchtermans@sbb.be Achteraard 28 B 2322 Hoogstraten tel ppsbvba@skynet.be MER PPS BVBA 2/239

3 INHOUDSOPGAVE 1 IDENTIFICATIE VAN HET BEDRIJF BEKNOPTE PROJECTBESCHRIJVING TOETSING MER-PLICHT RELEVANTE GEGEVENS UIT VORIGE RAPPORTAGES GEGEVENS INITIATIEFNEMER EN DESKUNDIGE MER initiatiefnemer uitbater Samenstelling en taakverdeling van team van deskundigen SITUERING PROJECT LIGGING EXPLOITATIE ADMINISTRATIEVE VOORGESCHIEDENIS Overzicht afgeleverde milieuvergunningen Overzicht afgeleverde stedenbouwkundige vergunningen JURIDISCHE EN BELEIDSMATIGE VOORGESCHIEDENIS Juridische randvoorwaarden Beleidsmatige randvoorwaarden BESCHRIJVING PROJECT ALGEMENE DOELSTELLING EN VERANTWOORDING PROJECT OVERZICHT VERGUNDE EN GEWENSTE TOESTAND BESCHRIJVING BEDRIJFSINFRASTRUCTUUR INRICHTING Huidige bedrijfsinfrastructuur Beschrijving huidige bedrijfsinfrastructuur Beschrijving toekomstige bedrijfsinfrastructuur AFBRAAK- EN AANLEGFASE BESCHRIJVING EXPLOITATIECYCLUS Huidige exploitatiecyclus Toekomstige exploitatiecyclus Productiebeheer Grondstoffenverbruik Eindproducten Residuen en emissies BESCHRIJVING ALTERNATIEVEN Nulalternatief Doelstellingsalternatieven Locatiealternatieven Uitvoeringsalternatieven METHODIEK EN ONTWIKKELINGSSCENARIO S EFFECTBESCHRIJVING PER MILIEUDISCIPLINE METHODIEK ONTWIKKELINGSSCENARIO S Autonome ontwikkeling Gestuurde ontwikkeling MER PPS BVBA 3/239

4 Ruimtelijke ordening Mestdecreet AFBAKENING STUDIEGEBIED, METHODIEK, BESCHRIJVING REFERENTIESITUATIE & ONTWIKKELINGSSCENARIO S LUCHT Afbakening studiegebied Toelichting gegevensgebruik Geur Methodiek Vlarem II afstandsregels IFDM-modellering Referentiesituatie Vlarem II afstandsregels IFDM-modellering Geplande situatie Vlarem II afstandsregels IFDM-modellering Stof Methodiek effectbepaling Bepaling stofemissies Bepaling stofconcentratie in omgevingslucht Toetsing stofconcentratie Referentiesituatie Actuele luchtkwaliteit in het studiegebied Bepaling stofemissie Bepaling impact stofconcentratie in de omgevingslucht Geplande situatie Bepaling stofemissie Bepaling impact op stofconcentratie in omgevingslucht Verzurende en vermestende impact Methodiek Methodiek effectbepaling Bepaling ammoniakemissie Referentiesituatie Geplande situatie Energie en broeikasgassen Methodiek Methodiek Referentiesituatie Methaanemissie Lachgasemissie CO 2 -emissie Nieuwe situatie Methaanemissie Lachgasemissie MER PPS BVBA 4/239

5 CO 2 -emissie Totale broeikasgasemissies Energieverbruik en broeikasgassen Synthese discipline lucht Milderende maatregelen Door het bedrijf genomen maatregelen Door het bedrijf geplande maatregelen Verdere mogelijkheden of aanbevelingen WATER Afbakening studiegebied Inhoudelijke afbakening Geografische afbakening Toelichting gegevensgebruik Grondwater Methodiek Methodiek analyse referentiesituatie Methodiek effectbepaling - analyse geplande situatie Analyse van de referentiesituatie Effectbepaling - Analyse van de geplande situatie Oppervlaktewater Methodiek Analyse van de referentiesituatie Effectinschatting - Analyse van de geplande situatie Synthese discipline Water Milderende maatregelen Reeds toegepast in de huidige situatie Geplande maatregelen Verdere mogelijkheden of aanbevelingen BODEM Afbakening studiegebied Inhoudelijke afbakening Geografische afbakening Toelichting gegevensgebruik Methodiek Analyse referentiesituatie Beschrijving geologie Beschrijving bodem Effectbepaling Effecten in de actuele situatie Effecten in de geplande situatie Conclusie GELUID Afbakening studiegebied Referentiesituatie Gevolgen van geluidshinder MER PPS BVBA 5/239

6 5.4.4 Methodiek Bepalen van de geluidsemissie Bepalen van de geluidsimmissie Beoordeling van de geluidsimmissie Continue bronnen Richtwaarden/Grenswaarden Significantiekader uit het richtlijnenboek geluid en trillingen Incidentele bronnen Conclusie van de beoordeling Bepaling van de verschillende geluidsbronnen Ventilatoren Laden en lossen Landbouwdieren Effectinschatting - Bestaande situatie Geluidsemissie van de bestaande inrichting Continue geluidsbronnen Incidentele bronnen Geluidsimmissie van de bestaande inrichting Continue bronnen Incidentele bronnen Beoordeling van de geluidsimmissie van de bestaande inrichting Continue bronnen Incidentele bronnen Effectinschatting - Geplande situatie Geluidsemissie van de geplande inrichting Geluidsemissie nieuwe bronnen Geluidsimmissie van de nieuwe bronnen Beoordeling van de geluidsimmissie van de nieuwe bronnen Continue geluidsbronnen Incidentele bronnen Beoordeling van de geluidsimmissie van de geplande situatie Synthese Milderende maatregelen Door het bedrijf genomen maatregelen Door het bedrijf geplande maatregelen Verdere mogelijkheden of aanbevelingen MENS Afbakening studiegebied Toelichting gegevensgebruik Methodiek Methodiek effectbepaling Referentiesituatie Effectinschatting Klachtenbehandeling Verkeershinder MER PPS BVBA 6/239

7 Geluidshinder Geurhinder Stofhinder Bestrijding ongedierte Synthese Milderende maatregelen Door het bedrijf genomen maatregelen Door het bedrijf geplande maatregelen Verdere mogelijkheden of aanbevelingen FAUNA EN FLORA Afbakening studiegebied Toelichting gegevensgebruik Toelichting referentiesituatie Biologische waarderingskaart Aandachtsgebieden (gebieden met belangrijke natuurwaarde) Kwetsbaarheid t.a.v. verzuring en vermesting Methodiek Verzuring en vermesting door ammoniakdepositie Verdroging Rustverstoring Effectinschatting Direct ecotoopverlies Verzuring en vermesting door ammoniakdepositie Verdroging Rustverstoring Synthese Milderende maatregelen Door het bedrijf genomen maatregelen Door het bedrijf geplande maatregelen Verdere mogelijkheden of aanbevelingen LANDSCHAP, BOUWKUNDIG ERFGOED EN ARCHEOLOGIE Afbakening studiegebied Toelichting gegevensgebruik Methodiek Het landschap als relatiesysteem De erfgoedaspecten De perceptieve aspecten Toelichting referentiesituatie Geografische situering Landschapsatlas (ankerplaatsen ) Bouwkundig erfgoed Bedrijf in de referentiesituatie Effectinschatting Het landschap als relatiesysteem Erfgoedaspecten MER PPS BVBA 7/239

8 Perceptieve aspecten Synthese Milderende maatregelen De genomen maatregelen: De geplande maatregelen : De verdere mogelijkheden : ELEMENTEN TEN BEHOEVE VAN DE WATERTOETS PASSENDE BEOORDELING -TOETS BESTE BESCHIKBARE TECHNIEKEN GRENSOVERSCHRIJDENDE EFFECTEN LEEMTEN IN KENNIS MONITORING EN EVALUATIE CONTROLE Geurhinder klachtenopvolging op gemeentelijk niveau Verzuring sectorale opvolging op gewestelijk niveau Verstoring waterhuishouding debietmeter grondwater Bodemverontreiniging Vermesting MAP-meetpunten TEWERKSTELLINGS- EN INVESTERINGSRAPPORT TEWERKSTELLING INVESTERINGEN DUURZAAM GEBRUIK VAN GRONDSTOFFEN EN GOEDEREN SYNTHESE MILIEUEFFECTEN EN MILDERENDE MAATREGELEN GEUR EN LUCHT WATER BODEM GELUID MENS FAUNA EN FLORA LANDSCHAP, BOUWKUNDIG ERFGOED EN ARCHEOLOGIE NIET-TECHNISCHE SAMENVATTING VERKLARENDE WOORDENLIJST LITERATUURLIJST OVERZICHT TABELLEN BIJLAGEN IFDM-PARAMETERS FOTOREPORTAGE VOORTOETS RAPPORT MER PPS BVBA 8/239

9 18.4 BIJLAGE GELUID MER PPS BVBA 9/239

10 VOORAF Milieueffectrapportage (m.e.r.) Milieueffectrapportage (m.e.r.) is een instrument om de doelstellingen en beginselen van het milieubeleid te helpen realiseren, nl. het voorzorgsbeginsel en het beginsel van preventief handelen. Milieueffectrapportage is een juridisch-administratieve procedure waarbij alvorens een activiteit of een ingreep (projecten, beleidsvoornemens zoals plannen en programma's) plaatsvindt, de milieugevolgen ervan op een wetenschappelijk verantwoorde wijze worden bestudeerd, besproken en geëvalueerd. Om een vergunning voor een bepaald project te bekomen, is soms een milieueffectrapport (MER) vereist. Dit MER rapporteert de milieueffecten van het onderwerp van de vergunningsaanvraag (zowel milieu-, als bouwvergunning), en dient als ondersteunend document voor de vergunningverlener. De wettelijke eisen van de inhoud van het MER zijn omschreven in het MER - VR decreet van 18 december De projecten en/of activiteiten waarvoor een MER dient te worden opgesteld, worden vastgelegd in het uitvoeringsbesluit van 10 december 2004 van de Vlaamse Regering houdende vaststelling van de categorieën van projecten onderworpen aan milieueffectrapportage (B.S. 17/02/2005). M.e.r.-procedure Het m.e.r.-proces is toegankelijk voor publieke inspraak. Dit gebeurt in de beginfase van het m.e.r.-proces door middel van een kennisgevingsdossier. Het kennisgevingsdossier bevat naast een beschrijving van het project zelf, eveneens een beschrijving van de ruimtelijke situering, van de bestaande vergunningstoestand en van de toestand zoals die zal worden aangevraagd. Mogelijke alternatieven met hun voor- en nadelen worden onderzocht en er wordt aangegeven welke alternatieven in het MER verder onderzocht zullen worden. Een laatste luik van het kennisgevingsdossier betreft de inhoudelijke aanpak die bij de opmaak van het milieueffectrapport zal gevolgd worden. Na het kennisgevingsdossier wordt het eigenlijke MER opgesteld. Deze fase is niet toegankelijk voor publieke inspraak. De m.e.r.-makers zullen evenwel voor hun informatieverzameling beroep doen op de kennis en inventarisaties van milieuverenigingen, gemeenten, De rol van de aangesproken instanties is in deze fase meestal passief en beperkt zich tot het verstrekken van de gevraagde gegevens. In het huidige rapport wordt er voor geopteerd om de kennisgevingsfase te koppelen aan het eigenlijke MER. Deze fase wordt gebundeld dat 1 procedurestap. Nadat het MER goedgekeurd verklaard is, wordt het rapport openbaar gemaakt. Vanaf dan kunnen het project- MER, het project-mer-verslag, de beslissing omtrent de volledigverklaring van de kennisgeving en in voorkomend geval de aanvullende bijzondere richtlijnen, ten allen tijde geraadpleegd worden bij LNE, Dienst Mer. Na het doorlopen van de m.e.r.-procedure is inspraak opnieuw mogelijk. Ter verduidelijking wordt volgend schematisch overzicht (met vermelding van de wettelijk vastgelegde termijnen) van de gehele m.e.r.-procedure weergegeven: Uitgebreid kennisgevingsdossier (kennisgeving/ontwerp-mer) De Dienst MER geeft de mogelijkheid om een kennisgeving/ontwerp-mer op te maken hetgeen de vroegere kennisgeving en de ontwerptekst vervangt. Deze kennisgeving/ontwerp-mer onderzoekt reeds de te verwachte MER PPS BVBA 10/239

11 effecten en stelt milderende maatregelen voor. Dit document wordt dan aan de adviesverlenende instanties voorgelegd en ter inzage gelegd. Schematisch verloop van de m.e.r.-procedure voor een project, ingeval geen grensoverschrijdende effecten van belang zijn: MER PPS BVBA 11/239

12 Richtlijnenboek Sinds september 1997 beschikken de deskundigen over een belangrijk hulpmiddel. Op initiatief van de cel Milieueffectrapportage werd namelijk een Richtlijnenboek opgesteld. De elf boekdelen (variërend van zo'n 20 tot 250 bladzijden geven een stand van zaken uit de periode van de kennis, de informatiebronnen, richtlijnen over MER in het algemeen, de algemene methodologie en de methodologie per MER-discipline. Het "Richtlijnenboek voor het opstellen en beoordelen van milieueffectrapporten" beantwoordt aan een uit de m.e.r.-praktijk gegroeide behoefte. Het biedt geen kant-en-klare recepten maar basisrichtlijnen over hoe een kwaliteitsvol MER kan opgesteld worden. Het richtlijnenboek bundelt heel wat kennis, zowel procedureel als methodologisch, op het gebied van milieueffectrapportage. Het is nuttig voor initiatiefnemers van een MER-plichtige activiteit, de MER-maker, de administratie, de vergunningverlenende en de controlerende overheden en de bevolking. Specifiek voor de veehouderij werd een richtlijnenboek uitgewerkt. De meest recente versie van het richtlijnenboek landbouwdieren dateert van juni Het milieueffectrapport gaat ter zake dan ook van dit richtlijnenboek uit. Procedure milieuvergunningsaanvraag Indien een milieuvergunningsaanvraag wordt ingediend onderzoekt de provincie of de aanvraag volledig en ontvankelijk kan verklaard worden. Indien dit kan gebeuren, dan moet ze dit binnen de 30 dagen (Besluit van de Vlaamse Regering van 01/03/2013) per aangetekend schrijven laten weten. Zoniet, dan krijgt u ook een, niet aangetekend, bericht. De datum van volledig en ontvankelijk verklaren is van belang. Vanaf dan heeft de provincie 4 maanden de tijd (eventueel 6 maanden) om het dossier te beslissen. Alle dossiers worden dan naar de verschillende adviesverlenende diensten verstuurd. Aan de gemeente wordt eveneens de opdracht gegeven om een openbaar onderzoek (gedurende 30 dagen) uit te voeren. Voor bepaalde hernieuwingsaanvragen kan de Deputatie afwijken van deze termijnen. De adviesverlenende overheidsorganen zijn: het College van Burgemeester en Schepenen, de Afdeling Milieuvergunningen van LNE, de Afdeling grondwater van VMM (niet voor elke inrichting), het Agentschap Ruimtelijke Ordening, het Agentschap Zorg en Gezondheid (niet voor elke inrichting), de Vlaamse Milieumaatschappij (niet voor elke inrichting), MER PPS BVBA 12/239

13 Alle adviezen worden gegroepeerd door de Provinciale Milieuvergunningcommissie, die zelf ook een globaal advies geeft, dat overgemaakt wordt aan de Deputatie. Op verzoek kan de aanvrager door deze commissie gehoord worden. Het is aan te bevelen u hierin te laten bijstaan. Het openbaar onderzoek omvat: mogelijkheid tot inzage van het dossier gedurende 30 dagen, aanplakking gedurende 30 dagen, kennisgeving van de aanvraag aan eigenaars en gebruikers binnen 100 m rond perceel, bekendmaking in de pers, informatievergadering (verplicht in het kader van een MER-plichtig bedrijf). De Deputatie dient een beslissing te nemen binnen de gestelde periode. Zij zendt deze binnen de 10 kalenderdagen naar de bevoegde burgemeester, die belast wordt met de bekendmaking. Dit houdt in: aanplakking gedurende 30 dagen van de beslissing, ter inzage leggen van de beslissing gedurende 30 dagen. Indien er geen beslissing is gevallen binnen de gestelde periode wordt de aanvraag als geweigerd beschouwd. MER PPS BVBA 13/239

14 Schematisch verloop van een Milieuvergunningsaanvraag voor een inrichting KLASSE : Indienen Milieuvergunningsaanvraag klasse 1 Volledig en ontvankelijk (30 dagen) Openbaar onderzoek (30 dagen) met informatievergadering Advies Provinciale Milieuvergunningscommissie (+ hoorzitting) (90 dagen) Advies CBS (50 dagen) Adviesverlenende instanties (LNE, VMM,...) (60 dagen) Beslissing Deputatie (4 maanden of evt. na verlenging 6 maanden) Bekendmaking Beroep bij Minister (30 dagen) Procedure stedenbouwkundige vergunning De aanvraag voor stedenbouwkundige vergunning dient ingediend te worden bij het college van burgemeester en schepenen van de gemeente. Binnen 75 of 105 dagen na ontvangst van de aanvraag neemt het college van burgemeester en schepenen een beslissing. Tegen de beslissing is beroep mogelijk. Dit beroep moet gebeuren (binnen de 30 dagen na ontvangst van de beslissing) bij de bestendige deputatie van de provincieraad. MER PPS BVBA 14/239

15 1 IDENTIFICATIE VAN HET BEDRIJF 1.1 BEKNOPTE PROJECTBESCHRIJVING Het bedrijf van PPS BVBA is gelegen Achteraard 28 B te 2322 Hoogstraten. De huidige vergunning is afgeleverd 04/12/2014 voor stallen met plaatsen voor varkens, waaronder 780 zeugen, 3 beren en andere varkens (4.130 vleesvarkens en 288 opfokzeugen). Er zijn eveneens niet-vergunningsplichtige biggen aanwezig. De varkens worden in de huidig vergunde toestand gehuisvest in 4 stallen. Deze stallen zijn allen ammoniakemissiearm uitgevoerd. 3 van de 4 stallen zijn aangesloten op een biologische luchtwasser (S-1). De stal voor opfokzeugen is voorzien van het AEA-systeem V-4.7. Voor de inrichting is eveneens het nodige toebehoren voorzien zoals het stallen van 15 voertuigen, opslag l mazout in 3 bovengrondse tanks, verdeelslang, opslag 450 l reinigingsmiddelen, opslag van 673 m³ spuiwater van biologische luchtwassers, opslag van m³ dierlijke mest, noodstroomgroep 42,5 kw thermisch ingangsvermogen (50%), grondwaterwinning 2 putten van 180 m diep met gezamenlijk opgepompt debiet van 70 m³/dag en m³/jaar. De huidige milieuvergunning heeft een looptijd tot 04/12/2034. Het doel is om een uitbreiding te realiseren in de varkenshouderij door de bouw van een nieuwe vleesvarkensstal voor stuks vleesvarkens. De vleesvarkensstal zal aan de vergunde biggenstal gebouwd worden. Deze stal zal conform de ter zake geldende wetgeving uitgerust worden als ammoniakemissie-arme stal. De vleesvarkensstal zal immers mee aangesloten worden op de biologische luchtwasser van de vergunde biggenstal. In de nieuwe situatie zal dus een vergunning gevraagd worden voor varkens in totaal. Het betreft 780 zeugen, 3 beren en andere varkens (9.570 vleesvarkens en 288 opfokzeugen). Er zijn eveneens niet-vergunningsplichtige biggen aanwezig. Het debiet van de grondwaterwinning zal ook verhoogd worden. Gelet op de belangrijke verandering wordt ook een vroegtijdige hernieuwing gevraagd. In de huidig vergunde situatie zijn er dus 4 varkensstallen aanwezig (Figuur 6). De eerste stal is een vleesvarkensstal voor vleesvarkens en niet-vergunningsplichtige biggen. Stal 2 is een stal voor 342 zeugen en 82 opfokzeugen. Er is ook plaats voor 3 beren. In 2014 werd een vergunning aangevraagd voor het verlengen van deze zeugenstal 2. De bestaande zeugenstal 2 zal worden uitgebreid zowel vooraan als achteraan met een nieuwbouwgedeelte. Er werd een verlenging van de stal aangevraagd voor het plaatsen van 174 opfokzeugen en 438 zeugen. De verlenging van deze stal 2 werd tot op heden nog niet uitgevoerd, deze zal in 2015 gebouwd worden. Stal 3 is een stal voor 32 opfokzeugen. Stal 4 is een biggenstal met niet-vergunningsplichtige biggen. Ook deze stal werd tot op heden niet gebouwd, maar zal in 2016 gebouwd worden. In de effectieve situatie zijn er dus varkens gehuisvest in stal 1, stal 2, stal 3. De verlenging stal 2 en de bouw van stal 4 zijn in de effectieve situatie nog niet in uitbating. De verlenging van stal 2 zal gebeuren in 2015, stal 4 zal in 2016 gebouwd worden, samen met de verlenging van de stal 4 met plaats voor vleesvarkens, die nu aangevraagd wordt. MER PPS BVBA 15/239

16 PPS BVBA laat een milieueffectrapport opstellen om deze toe te voegen aan de milieuvergunningsaanvraag en de stedenbouwkundige aanvraag, die noodzakelijk zijn ter uitvoering van het hier voorliggend project. 1.2 TOETSING MER-PLICHT Het besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2004 houdende vaststelling van de categorieën van projecten onderworpen aan milieueffectrapportage vermeldt de categorieën van projecten die aan de projectm.e.r. worden onderworpen of waarvoor de initiatiefnemer een gemotiveerd verzoek tot ontheffing kan indienen. De initiatiefnemer vraagt een uitbreiding aan van de milieuvergunning. In de gewenste situatie wordt een vergunning gevraagd voor in totaal stallen met plaatsen voor varkens. Dit project valt in rubriek 21c) Installaties voor intensieve pluimvee- of varkenshouderij met meer dan: plaatsen voor mestvarkens (van meer dan 20 kg)" van de bijlage I lijst van bovenvermeld besluit en is bijgevolg m.e.r. -plichtig. Het project heeft eveneens betrekking op een activiteit die voorkomt op de lijst van bijlage III bij het besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2004 houdende vaststelling van de categorieën van projecten onderworpen aan milieueffectrapportage laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse regering van 1 maart 2013 inzake de nadere regels van de project-m.e.r.-screening, meer specifiek de rubriek 10j) "werken voor het onttrekken of kunstmatig aanvullen van grondwater, die niet zijn opgenomen in bijlage I of II". 1.3 RELEVANTE GEGEVENS UIT VORIGE RAPPORTAGES In het verleden werd voor het bedrijf reeds een milieueffectrapport opgesteld. Dit rapport werd op datum van 6 augustus 2009 conform verklaard (PRMER-0408-GK). Ondertussen werd het bedrijf van Stan Peeraer, de opdrachtgever van het voorgaande milieueffectrapport, overgenomen door de BVBA van vader en zoon Pieter, met name PPS BVBA. De MER-plichtige activiteit in de vergunningsaanvraag van 2014 werd gewijzigd daar er 458 zeugen en 392 andere varkens bijkomend werden aangevraagd. Om te bekijken of er een nieuw MER moest opgesteld worden, werd het stroomschema van de Dienst MER toegepast. Aangezien er met de toen voorliggende aanvraag geen uitbreiding werd voorzien die de individuele (kwantitatieve) indelingsgrens van de rubriek 'intensieve veehouderij' in bijlage I of bijlage II van het MER-besluit overschreed noch benaderde, diende er geen dixit het schema nieuw MER opgesteld te worden. Omdat de aanvraag wel betrekking had op een activiteit die voorkomt op de lijst van bijlage III bij het besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2004 houdende vaststelling van de categorieën van projecten onderworpen aan milieueffectrapportage laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse regering van 1 maart 2013 inzake de nadere regels van de project-m.e.r.- screening, meer specifiek de rubriek 1.e) : intensieve veehouderij en '10j ontrekken van grondwater', werd een screeningsnota opgemaakt en toegevoegd aan de milieuaanvraag. Aangezien bij de huidige aanvraag met een uitbreiding van vleesvarkens de MER-grens opnieuw wordt overschreden, wordt opnieuw een nieuw MER aangevraagd. Aangezien het hier ook over een hernieuwing gaat, is een MER ook noodzakelijk omdat het totaal aantal dieren boven de drempel van bijlage I valt. 1.4 GEGEVENS INITIATIEFNEMER EN DESKUNDIGE MER INITIATIEFNEMER UITBATER De uitbater van de varkenshouderij gelegen Achteraard 28 B is PPS BVBA met volgende gegevens: PPS BVBA: KBO-nummer Vestigingseenheidsnummer MER PPS BVBA 16/239

17 De uitbater is tevens de initiatiefnemer voor het opstellen van het MER SAMENSTELLING EN TAAKVERDELING VAN TEAM VAN DESKUNDIGEN Conform artikel van het MER-decreet van 18 december 2002 moet de initiatiefnemer een beroep doen op een team van erkende MER-deskundigen onder leiding van een MER-coördinator. De initiatiefnemer stelt aan de MER-coördinator alle relevante informatie ter beschikking die voorhanden is. Hij verleent alle medewerking opdat de MER-coördinator zijn taak naar behoren kan vervullen. De initiatiefnemer kiest de deskundigen uit een lijst van erkende onafhankelijke specialisten in één of andere milieudiscipline, derwijze dat in de werkgroep de milieueffecten, eigen aan het geplande project, doeltreffend onderzocht kunnen worden. Voor dit project werd een erkende deskundige voor de disciplines bodem (pedologie), water (oppervlaktewater) en lucht in het team van deskundigen opgenomen. Volgende MER-deskundigen zullen hun medewerking aan dit milieueffectrapport verlenen: Erkende MER deskundigen coördinaten Lucht Bodem (deeldomein pedologie) Water (deeldomein oppervlaktewater) Johan Versieren Erkenningsnr. MB/MER/EDA/059/V-5 Einddatum erkenning: onbepaalde duur Kriesberg 29b 3221 Holsbeek tel Coördinator Johan Versieren Uitvoering meet- en inspectiewerk Verder wordt dit team van deskundigen bijgestaan door volgende medewerkers van SBB: Deskundigen Water Bodem Lucht Geluid Mens Landschap Fauna en Flora An Maes Witte Molenstraat 45 bus Brugge an.maes@sbb.be Sara Kelchtermans Diestsevest 32 bus 1a 3000 Leuven Sara.kelchtermans@sbb.be MER PPS BVBA 17/239

18 2 SITUERING PROJECT 2.1 LIGGING EXPLOITATIE De inrichting is gelegen aan de Achteraard 28 B te Hoogstraten. De kadastrale gegevens zijn 2 e afdeling, sectie A, kadastrale percelen 65F. De ligging volgens het kadaster wordt weergegeven in Figuur 1 in bijlage. De stallen zijn volgens het gewestplan Turnhout (B.S. 30/09/1977) volledig gelegen in agrarisch gebied (zie Figuur 2 in bijlage). De afstand van het bedrijf t.o.v. andere gebieden zoals aangeduid op het gewestplan wordt weergegeven in onderstaande tabel. Tabel 1: Ligging bedrijf volgens gewestplan Gebied Afstand tot het centrum van Richting het bedrijf Woongebied m O Dienstverleningsgebied 710 m en 900 m W Ambachtelijke bedrijven en kmo s 635 m W Natuurgebied 340 m, 710 m, 770 m, 950 m, NW-N m en m Bosgebied m, m en m NW Landschappelijk waardevol agrarisch gebied 690 m NO Volgens de kaart met de aanduiding van de Natura 2000-gebieden is in de ruime omgeving van deze inrichting geen SBZ (speciale beschermingszone) gelegen. Het meest nabijgelegen Habitatrichtlijngebied situeert zich op ongeveer 4,5 km ten Z van de inrichting. Het meest nabijgelegen Vogelrichtlijngebied is op 6,7 km gelegen ten W van het bedrijf (Figuur 3 in bijlage). In de ruime omgeving van het bedrijf is eveneens geen VEN-gebied gesitueerd (Figuur 4 in bijlage). Het bedrijf is niet gelegen in een afgebakend gebied als beschermingszone voor grondwaterwinning zoals bedoeld in het decreet van 24/01/1984 houdende maatregelen inzake het grondwaterbeheer. Dit wordt weergegeven in Figuur 5 in bijlage. 2.2 ADMINISTRATIEVE VOORGESCHIEDENIS OVERZICHT AFGELEVERDE MILIEUVERGUNNINGEN In onderstaande tabel is een overzicht gegeven van de beslissingen genomen door de Deputatie. Tabel 2: Overzicht lopende milieuvergunningen Datum Refertenummer Overheid Onderwerp Naam exploitant beslissing 04/12/2014 MLAV BD* Uitbreiding met 850 varkens tot varkens in totaal (780 PPS BVBA MER PPS BVBA 18/239

19 *BD: Bestendige Deputatie CBS: College van Burgemeester en Schepenen zeugen, 3 beren en andere varkens); 2 grondwaterwinningen met totaal debiet van m³/jaar De huidige verginning heeft een looptermijn tot 04/12/2034. In onderstaand overzicht zijn alle oude milieuvergunningen terug te vinden die met de beslissing van 04/12/2014 hernieuwd werden. Aan deze milieuvergunning zijn naast de algemene en de sectorale voorwaarden van Vlarem II een aantal bijzondere voorwaarden gekoppeld: 1. De stallen 1, 2 en 4 werden, respectievelijk worden uitgerust met een biologisch wassysteem (S-1); de uitvoering en het gebruik van het luchtwassysteem moet gebeuren volledig conform het ministriële besluit van 19 maart 2004 houdende vaststelling van de lijst van ammoniakemissiearme stalsystemen, zoals gewijzigd bij latere besluiten (met onder meer een urenteller, een waterpulsmeter, een halfjaarlijkse monstername van het spuiwater, een logboek waarin metingen, onderhoud, analyseresultaten van het waswater en storingen bijgehouden worden, een onderhoudscontract en een adviescontract). 2. Het biologisch luchtwassysteem moet een ammoniakverwijderingsrendement hebben van minimaal 85%, een geurreductie van 85 % en een stofreductie van 80%. Opmerkingen : Ten aanzien van de vermelde percentages dient aangegeven te worden dat op basis van een éénmalige of een beperkt aantal metingen, zelfs indien simultaan uitgevoerd, het niet mogelijk geacht wordt dit éénduidig te toetsen, en dit omwille van de meetfouten welke aanzienlijk zijn voor ammoniak en voor stof, tot zelfs zeer aanzienlijk voor geur. In Nederland wordt bij olfactometrische metingen zelfs een meetfout met een factor 2 algemeen aanvaard en toegepast. Verrekening van de meetfouten op de resultaten bekomen vóór de milderende techniek en na de milderende techniek (bij lage concentraties zijn de relatieve onzekerheden doorgaans aanzienlijk hoger; bij geurmetingen bestaat zelfs de kans dat één of meerdere panelleden zelfs geen geur kan waarnemen bij de stalen genomen na de wassers wat uiteraard aanzienlijke implicaties heeft op de nauwkeurigheid van de gemeten emissie), leidt hierbij tot een zeer brede range van mogelijke efficiënties. Indien men een betrouwbaar beeld wenst te bekomen van de verwijderingsefficiënties dan kan dit in feite enkel maar op basis van een groot aantal, bij voorkeur continue, en simultaan uit te voeren metingen (bij geur is een continue meting evenwel niet realistisch). Dergelijke meetcampagnes zijn echter dermate duur dan men geopteerd heeft om over te gaan tot certificatie van systemen, en niet op basis van individuele metingen op elke afzonderlijke installatie (dit is ook in andere sectoren vaak een gebruikelijke werkwijze met invoeren van type keuringen). Van de inwerking zijnde installatie zijn er geen specifieke meetgegevens beschikbaar. Er wordt dan ook gebruik gemaakt van de gegevens m.b.t. de typekeuring. Het systeem van luchtwasser (combiwasser) gebruikt op het bedrijf van PPS BVBA is gecertificeerd in Nederland (BWL V1), er wordt verwezen naar het meetrapport: Ortlinghaus, O., Bericht über die Durchführung von Emissionsmessungen an einem Biowäscher mit Vorentstaubung in der Tierhaltung, MER PPS BVBA 19/239

20 2008, Berichtsnummer: Uniqfill Bio-Combi-Wäscher, Fachhochschule Münster. De meetdata zijn gebaseerd op het Duitse meetrapport van de certificatie van het systeem in Nederland, zoals hierboven vernoemd. De metingen bij deze uitgevoerde testen werden in 2008 over een langdurige periode uitgevoerd (3 maanden bij zomerbedrijf en 3 maanden bij winterbedrijf). Het grote aantal metingen (inzake NH3 werd hierbij gebruik gemaakt van continue meetsystemen) leidt, ondanks de aanzienlijke onzekerheid die optreedt bij een individuele meting, tot een meer betrouwbaar resultaat ten aanzien van de verwijderingsefficiëntie. Bij de beoordeling van de verwijderingsefficiënties dient uiteraard wel rekening gehouden te worden met het feit dat de relatieve meetonzekerheid bij lage concentraties na de combiwasser aanzienlijk groter zijn dan deze vóór de combiwaser. Het vermelde Duitse meetbericht ten aanzien van de combi biowasser met voorafscheiding van stof, en nageschalde demister (aerosol afscheider), maakt hierbij melding van volgende gemiddelde reductiepercentages: Stof >95% NH3 ca 85% (gemiddeld 79% bij zomerbedrijf en 91% bij winterbedrijf; met variaties tussen 63% en 99,8%) Geur ca 85% (zowel bij zomer als bij winterbedrijf op basis van geometrische gemiddelden) 3. De vermelde efficiënties in het meetbericht hebben hierbij in principe betrekking op de installatie en de werkingsomstandigheden zoals deze zich bij de metingen voordeden. Relevante wijzigingen inzake afzuigdebiet (met bvb belangrijke impact op de ingangsconcentraties die mee bepalend zijn voor de verwijderingsefficiënties), verblijftijden in de installatie, circulatie van waswater, ph sturing, temperatuur, buffering,.. kunnen uiteraard ook een impact hebben op de verwijderingsefficiënties. Ook de voorafgaande stofafscheiding inclusief bevochtiging wordt noodzakelijk geacht om de vermelde percentages te bereiken. Dagelijkse opvolging en regelmatig onderhoud van dergelijke installaties wordt dan ook noodzakelijk geacht om de vermelde reductie percentages systematisch te halen. De bedieningshandleiding, de technische fiche, het monsternameprotocol, het logboek, het onderhoudscontract en de analyserapporten moeten ter inzage liggen voor de toezichthoudende overheid. 4. Spuiwater afkomstig van het biologisch luchtwassysteem wordt apart opgevangen in een geschikte opslagplaats en afgevoerd voor verdere verwerking of uitgereden conform de bepalingen van het Mestdecreet. 5. Het ammoniakemissiearme stalsysteem V-4.7 (Mestkelders met water- en mestkanaal, de laatste met schuine putwand(en) en met andere dan roosters met verhoogde doorlaat) moet worden geïmplementeerd bij de bouw van stal 3. De uitvoering van het gebruik van het ammoniakemissiearm stalsysteem moet volledig gebeuren conform het ministriële besluit van 19 maart 2004 houdende vaststelling van de lijst van ammoniakemissiearme stalsystemen, zoals gewijzigd bij latere besluiten. Aan deze bijzondere voorwaarden gekoppeld aan de lopende vergunning wordt er voldaan. MER PPS BVBA 20/239

21 Tabel 3: overzicht historiek milieuvergunningen Datum Refertenummer Overheid Onderwerp Naam exploitant beslissing 18/02/2010 MLAV BD* Vergunning voor Peeraer Stanny varkens, m³ mest en grondwaterwinning met debiet van m³/jaar 15/10/ 2010 MLOV BD Overname door PPS PPS BVBA BVBA 28/06/ 2012 MLVER BD Opslag m³ effluent (totale opslag mest m³), noodstroomgenerator PPS BVBA OVERZICHT AFGELEVERDE STEDENBOUWKUNDIGE VERGUNNINGEN In onderstaande tabel is een overzicht gegeven van de beslissingen in het kader van een stedenbouwkundige aanvraag genomen door het College van Burgemeester en Schepenen, de Deputatie of de Minister. Op de percelen werden onderstaande vergunningen afgeleverd. Tabel 4: Overzicht afgeleverde stedenbouwkundige vergunningen Datum beslissing Refertenummer Overheid Onderwerp Naam exploitant 11/01/ G CBS Bouwen van 3 varkensstallen met werkplaats en noodwoning, een opslagbassin en Peeraer Stanny verharding voor een nieuw bedrijf 21/05/ G CBS Plaatsen van een effluentopslag en regulariseren/aanpassen van verhardingen PPS BVBA en overwelvingen bij een landbouwbedrijf 22/09/ G CBS Bouwen en uitbreiden van varkensstallen, plaatsen van spui opslag en aanleggen en regulariseren van verharding PPS BVBA MER PPS BVBA 21/239

22 2.3 JURIDISCHE EN BELEIDSMATIGE VOORGESCHIEDENIS JURIDISCHE RANDVOORWAARDEN Juridische randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Bespreking relevantie // (locatie bespreking MER) ALGEMEEN Gewestplan Geeft de bestemming en het ja Zie hoofdstuk 2.1.(Beknopte beschrijving project) // ( referentiesituatie, discipline lucht en mens) gebruik van de gronden in Vlaanderen weer. Vlarem I Bepaalt de modaliteiten met ja zie hoofdstuk 2.2. (Vergunningstoestand) // (vergunningstoestand) betrekking tot exploitatie en/of verandering van meldings- en vergunningsplichtige inrichtingen. Vlarem II Bevat milieukwaliteitsnormen en ja Voor het bedrijf zijn volgende voorwaarden belangrijk: artikels en (milieukwaliteitsnormen voor geluid en algemene en sectorale bodem), artikel (BBT), (Hygiëne, risico- en hinderbeheersing), (algemene emissiegrenswaarden), milieuvoorwaarden met voorwaarden met betrekking tot veeteeltstallen en mestopslagplaatsen (artikels , , , 5.9.4, 5.9.7, betrekking tot o.a. ligging en en 5.9.9), (algemene bepalingen voor opslag van gevaarlijke producten), (opslag van gevaarlijke vloeistoffen exploitatie van inrichtingen. in bovengrondse houders), (bepalingen met betrekking tot dierlijke mest) // (algemeen relevant: disciplines lucht, bodem, geluid, enz..) Vlarem III Bevat bijkomende algemene en Ja Het bedrijf wenst in de toekomst meer dan vleesvarkens te houden (van meer dan 30 kg) en is bijgevolg een GPBV sectorale milieuvoorwaarden voor bedrijf. GPBV-installaties Wet betreffende bescherming en Verdeelt dieren in 5 categorieën, ja Het bedrijf dient zich te houden aan de verplichtingen opgenomen in deze wetgeving (voldoende bewegingsvrijheid voorzien, welzijn van dieren en betreffende met hieraan verbonden een aantal goede klimaatregeling, goede voedingswijze, ) // (beschrijving bedrijf, ontwikkelingsscenario s). bescherming van voor voorwaarden voor bescherming landbouwdoeleinden gehouden van dierenwelzijn dieren LUCHT MER PPS BVBA 22/239

23 Juridische randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Bespreking relevantie // (locatie bespreking MER) EU kaderrichtlijn 96/62 inzake Vormt de basis voor nieuw ja Het vullen van voedersilo s en de ventilatie uit de stallen kunnen bronnen zijn van stofhinder. // (discipline lucht en mens) beoordeling en beheer van luchtkwaliteitsbeleid binnen de luchtkwaliteit + dochterrichtlijnen Europese Unie. Globaal kader 1999/30, 2000/69, 2002/3 en waarmee de EU luchtkwaliteit 2004/107 + richtlijn2008/50/eg beoordeelt en beheert betreffende de luchtkwaliteit Vlaams stofplan Is opgesteld om te voldoen aan ja Veestallen kunnen aanzienlijke stofemissies met zich meebrengen. In het MER zal nagegaan worden in welke mate er de verplichtingen van de eerste stofhinder ten gevolge van het voorliggende bedrijf te verwachten valt. // (discipline lucht en mens) dochterrichtlijn lucht en de Vlarem II-reglementering. NEC-richtlijn (2001/81/EG) Impliceert het opnemen van ja De emissies ten gevolge van het bedrijf zullen specifiek beschouwd worden in het dossier. // (disciplines lucht) bindende emissieplafonds voor SO 2, NO x, VOS en NH 3 in Vlarem II. (emissie-reductieprogramma s, zie Vlarem II). De Lijst van stalsystemen voor Geeft een lijst weer van de ja Er wordt een nieuwe vleesvarkensstal gebouwd // (disciplines lucht en mens) ammoniakreductie (Ministerieel toegelaten stalsystemen bij besluit van 31/05/2011; Belgisch nieuwbouw Staatsblad 08/07/ wijzigingen MB van 26/03/2012, 16/08/2012 en van 19/07/2013) MER PPS BVBA 23/239

24 Juridische randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Bespreking relevantie // (locatie bespreking MER) Richtlijn Industriële Emissies De Richtlijn Industriële Emissies ja Een van de kernelementen van de nieuwe richtlijn is een betere toepassing van de best beschikbare technieken (BBT's), vervangt en actualiseert zeven waardoor het gebruik van die technieken het referentiepunt wordt in het vergunningsproces. Met de wetgeving wordt de verschillende bestaande Europese uitstoot van een hele reeks vervuilende stoffen in de lucht, het water en de bodem aan banden gelegd. De regels hebben wetgevende bepalingen, onder meer betrekking op zwavel- en stikstofhoudende stoffen, fijn stof, asbest en zware metalen. Voor de industriële uitstoot waaronder de IPPC-richtlijn en de van CO2, de voornaamste oorzaak van het broeikaseffect, is echter geen beperking voorzien. De uitbaters van installaties die richtlijn betreffende grote onder de richtlijn vallen krijgen tot 2016 de tijd om hun installaties aan de nieuwe wetgeving aan te passen, maar de verbrandingsinstallaties en is Europese lidstaten die dat wensen kunnen deze transitieperiode verlengen tot bedoeld om duidelijkere, beter te handhaven regels en een betere luchtkwaliteit te bekomen. De omzetting in nationale wetgeving gebeurde o.a. via het Decreet van 25 mei 2012 tot wijziging van het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning, het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid en het decreet van 27 oktober 2006 betreffende de bodemsanering en de bodembescherming met het oog op de omzetting van de Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging) WATER MER PPS BVBA 24/239

25 Juridische randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Bespreking relevantie // (locatie bespreking MER) Decreet Integraal Waterbeleid Heeft als doel de bescherming ja Voorliggend bedrijf kan een risico inhouden naar verdroging, vermesting en oppervlaktewaterverontreiniging. Het MER biedt van 18 juli 2003, met inbegrip van oppervlaktewater en hiervan een analyse en evaluatie aan als nodige elementen voor het uitvoeren van een watertoets // (discipline water) van het eerste uitvoeringsbesluit grondwater en de bescherming (9 september 2005) en het en verbetering van het aquatisch uitvoeringsbesluit watertoets (20 milieu te bewerkstelligen. Besluit juli 2006, B.S. 3 november 2006) B.S. 3 nov 2006 geeft de lokale, provinciale en gewestelijke overheden, die een vergunning moeten afleveren, richtlijnen voor de toepassing van de watertoets. Op basis van o.a. de bijlagen bij dit besluit kan aangegeven worden of er schadelijke effecten te verwachten zijn. Nitraatrichtlijn Heeft als doel ja Het bedrijf dient zich te houden aan de richtlijnen gesteld in het Mestdecreet. // (discipline water en bodem). waterverontreiniging veroorzaakt door nitraten uit agrarische bronnen, te verminderen en verdere verontreiniging van die aard te voorkomen. MER PPS BVBA 25/239

26 Juridische randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Bespreking relevantie // (locatie bespreking MER) Decreet van 22 december 2006 Het decreet houdende de ja Ten gevolge van het nieuwe mestdecreet wijzigen er een aantal elementen inzake forfaitaire normen, mestafzet, houdende de bescherming van bescherming van water tegen mestverwerking, enz. Het bedrijf dient zich te houden aan deze nieuwe wetgeving. // (discipline water en bodem) water tegen de verontreiniging verontreiniging van nitraten uit door nitraten uit agrarische agrarische bronnen moet ervoor bronnen (Mestdecreet) en zorgen dat er in heel Vlaanderen Decreet houdende wijziging van minder mest uitgereden wordt, het Mestdecreet van 22 zodat de waterkwaliteit verbetert. december 2006 Het Vlaams Parlement heeft op 4 mei 2011 Decreet houdende wijziging van het mestdecreet goedgekeurd (MAP-4). Dit decreet werd op 13 mei 2011 gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad. Het omvat een aantal wijzigingen ten opzichte van het bestaande mestdecreet. Een aantal van deze zaken worden verder uitgewerkt via uitvoeringsbesluiten.. Het nieuwe mestdecreet trad op 1 januari 2007 in werking. De tekst van het decreet werd gepubliceerd in het Belgische Staatsblad op 29 december Wetgeving grondwater (sinds 1999 opgenomen in ja Er zijn op het bedrijf twee grondwaterwinningen aanwezig // (discipline water) VLAREM-wetgeving) Bescherming oppervlaktewater (waterkwaliteitsdoelstellingen en ja Voorliggend bedrijf kan een risico inhouden naar oppervlaktewaterverontreiniging // (discipline water) lozingsvoorwaarden opgenomen in VLAREM II) MER PPS BVBA 26/239

27 Juridische randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Bespreking relevantie // (locatie bespreking MER) Bestemming en Duidt bestemming neen Er is geen lozing naar oppervlaktewater. // (discipline water) milieukwaliteitsnormen oppervlaktewater aan oppervlaktewater (milieukwaliteitsnormen zie VLAREM II) Besluit van de Vlaamse Regering Bevat minimale voorschriften ja Deze verordening is van toepassing bij de aanvraag van een stedenbouwkundige vergunning waarbij daken of van 1 oktober 2004 houdende voor de lozing van niet- verhardingen worden gepland. Voor de bouw van de nieuwe vleesvarkensstal zal dienen rekening gehouden te worden met vaststelling van een gewestelijke verontreinigd hemelwater, deze verordening. // ((discipline water) stedenbouwkundige verordening afkomstig van verharde inzake hemelwaterputten, oppervlakken. infiltratievoorzieningen, buffervoorzieningen en gescheiden lozing van afvalwater en hemelwater (BS 8/11/04, gewijzigd BS 22/08/06) Besluit van de Vlaamse Regering Dit besluit geeft de lokale, ja Het project moet getoetst worden aan de bepalingen opgenomen in de watertoets (art. 8) (discipline water) tot vaststelling van nadere regels provinciale en gewestelijke voor de toepassing van de overheden, die een vergunning watertoets, tot aanwijzing van de moeten afleveren, richtlijnen van adviesinstanties en tot de watertoets vaststelling van nadere regels voor de adviesprocedure bij de watertoets (31/10/2006 gewijzigd 14/10/2011) Waterbeleidsnota (4/2005) Legt de visie van de Vlaamse ja Algemeen relevant // (discipline water) regering op integraal waterbeleid vast via krachtlijnen. Deze nota vormt het uitgangspunt voor de (toekomstige) opstelling van bekkenbeheersplannen en stroomgebied-beheersplannen. MER PPS BVBA 27/239

28 Juridische randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Bespreking relevantie // (locatie bespreking MER) FAUNA EN FLORA Natuurbeheersrecht - Decreet betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu Centraal staan een planmatige aanpak (natuurbeleidsplan), een horizontaal beleid ( stand-still principe) en een gebiedsgericht beleid - Vlaamse en/of erkende Terreinen, van belang voor natuurreservaten behoud en ontwikkeling van natuur(lijk milieu), die aangewezen of erkend zijn door de Vlaamse regering - Vogelrichtlijngebieden Heeft als doel de instandhouding van alle natuurlijke in het wild levende vogelsoorten en hun leefgebieden; er werden speciale beschermingszones (SBZ-V) afgebakend - Ramsargebieden Overeenkomst inzake watergebieden die van internationale betekenis zijn, in het bijzonder als woongebied voor watervogels - Habitatrichtlijngebieden Heeft als doel de instandhouding van soorten en natuurlijke habitats; er werden speciale beschermingszones (SBZ-H) afgebakend ja neen neen neen neen Speciale beschermingszones en Vlaamse en/of erkende natuurreservaten doen zich niet voor in de ruime omgeving van het bedrijf. Rekening houdend met de BWK-aanduidingen bevinden er zich binnen het studiegebied wel enkele waardevolle eenheden (zie hoofdstuk 5.6.). // (discipline fauna en flora) In de ruime omgeving van het bedrijf ligt geen Vlaams en/of erkend natuurreservaat. In de ruime omgeving van het bedrijf ligt geen vogelrichtlijngebied. Er is geen Ramsar gebied gelegen in de ruime omgeving rond het bedrijf. Er is geen Habitatrichtlijn gelegen in de ruime omgeving rond het bedrijf. MER PPS BVBA 28/239

29 Juridische randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Bespreking relevantie // (locatie bespreking MER) Bosdecreet Het Bosdecreet heeft tot doel het ja Volgens het Gewestplan bevindt er zich op 1400 m, op 1730 m en op 1930 m ten NW bosgebied. // (discipline fauna en behoud, de bescherming, de flora) aanleg en het beheer van de bossen te regelen. Het behandelt alle bossen in Vlaanderen. LANDSCHAP, BOUWKUNDIG ERFGOED, ARCHEOLOGIE Regionale landschappen Duurzaam samenwerkingsverband gericht op behoud van streekeigen karakter, bevorderen natuureducatie, recreatief medegebruik, ontwikkeling KLE, neen Decreet van 3 maart 1976 tot Ter bescherming van monumenten ja bescherming van Monumenten en en stads- en/of dorpsgezichten en Stads- en Dorpsgezichten, landschappen; instandhouding, gewijzigd bij de decreten van 18 herstel en beheer van beschermde december 1992, 22 februari 1995, landschappen. 22 december 1995, 8 december 1998, 18 mei 1999, 7 december 2001, 21 november 2003 en 30 april 2004 Beschermde monumenten, Ter bescherming van ja landschappen en/of stads- of monumenten en stads- en/of dorpsgezichten dorpsgezichten en landschappen; instandhouding, herstel en beheer van beschermde landschappen. Het bedrijf is niet gelegen in een Regionaal Landschap. (discipline Landschap, Bouwkundig erfgoed en Archeologie). In de ruime omgeving van het bedrijf komen geen beschermde dorps- of stadsgezichten of landschappen voor. In de onmiddellijke omgeving van het bedrijf komen een tweetal bouwkundige relicten voor. (discipline Landschap, Bouwkundig erfgoed en Archeologie). In de ruime omgeving van het bedrijf komen geen beschermde dorps- of stadsgezichten, landschappen of monumenten voor. In de onmiddellijke omgeving van het bedrijf komen een tweetal bouwkundige relicten voor. (discipline Landschap, Bouwkundig erfgoed en Archeologie). MER PPS BVBA 29/239

30 Juridische randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Bespreking relevantie // (locatie bespreking MER) Het decreet dd 16/04/1996 ter bescherming van de in het neen In de ruime omgeving van het bedrijf komen geen een ankerplaatsen voor. // ((discipline Landschap, Bouwkundig erfgoed betreffende de landschapszorg, Vlaamse Gewest gelegen en Archeologie). gewijzigd bij decreet van 18 mei landschappen, de instandhouding, 1999, 8 december 2000, 21 het herstel en het beheer van december 2001, 19 juli 2002 en 13 beschermde landschappen, februari 2004 ankerplaatsen en erfgoedlandschappen en stelt maatregelen vast voor de bevordering van de algemene landschapszorg Decreet erfgoedlandschap Doel van het decreet is vooral een neen In de ruime omgeving van het bedrijf komen geen een ankerplaatsen voor. // ((discipline Landschap, Bouwkundig erfgoed juridische basis te creëren voor het en Archeologie). behoud en de zorg van landschapskenmerken en - waarden van ankerplaatsen en erfgoedlandschappen. Decreet op het archeologisch Doel van het decreet is de ja Dit wordt verder besproken in het hoofdstuk landschap. // (discipline bodem) patrimonium bescherming, het behoud en de instandhouding, het herstel en + het beheer van archeologisch patrimonium ratificering van Verdrag van Behandelt de bescherming van Malta door Vlaamse Regering op archeologisch erfgoed in het 12/10/2011 bijzonder betreffende ruimtelijke planning en financiering BODEM MER PPS BVBA 30/239

31 Juridische randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Bespreking relevantie // (locatie bespreking MER) Decreet van 30 juni 1993 Dit decreet regelt de ja Het bedrijf dient zich tijdens de graafwerken voor de nieuwe stal te houden aan de regels met betrekking tot de houdende bescherming van het bescherming, het behoud, de meldingsplicht. // (discipline bodem) archeologisch patrimonium (B.S. instandhouding, het herstel en , en het beheer van het archeologisch ) patrimonium, alsmede de organisatie en de reglementering van de archeologische opgravingen. Materialendecreet Decreet ter voorkoming, beheer ja Het bedrijf dient de regels met betrekking tot de opslag en de ophaling van afvalstoffen en krengen na te leven. // (discipline en verwijdering of nuttige lucht) toepassing van afvalstoffen, met als doel de gezondheid van mens en milieu te vrijwaren tegen schadelijke invloeden van afvalstoffen en verspilling van grondstoffen en energie tegen te gaan. Bodemsaneringdecreet, incl. Decreet dat moet toelaten ja Rekening houdend met Vlarebo Artikel 4 dient al dan niet, rekening houdend met de categorie waarin de inrichting Ministerieel besluit houdende beslissingen inzake ingedeeld wordt, een oriënterend bodemonderzoek uitgevoerd te worden. Verdere bedrijfsspecifieke uitwerking vindt plaats vaststelling van de lijst van bodemsanering op systematische in het MER bij de bespreking van de milieueffecten. // (disciplines water en bodem) bouwkundig bodemgebruik van wijze te treffen, prefinanciering uitgegraven bodem en van de ervan te verzekeren en kosten lijst van vormvaste toepassingen daarvan te verhalen. van uitgegraven bodem van (B.S , in werking vanaf ) MER PPS BVBA 31/239

32 Juridische randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Bespreking relevantie // (locatie bespreking MER) Gezondheidsvoorschriften inzake Verordening met als doel ja Implementatie via mestdecreet en materialendecreet niet voor menselijke consumptie vaststelling van bestemde dierlijke bijproducten gezondheidsvoorschriften voor niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten, dit met het oog op het verzekeren van een hoog niveau van gezondheid en veiligheid in de gehele voedselketen BELEIDSMATIGE RANDVOORWAARDEN Beleidsmatige randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Bespreking relevantie // (locatie bespreking MER) Ruimtelijk Structuurplan Geeft een visie op de ruimtelijke ja Algemeen relevant // (alle milieuthema s) Vlaanderen ontwikkeling van Vlaanderen en legt de krachtlijnen vast van het ruimtelijk beleid naar de toekomst. Provinciaal Ruimtelijk Geeft een visie op de ruimtelijke ja Algemeen relevant // (alle milieuthema s) Structuurplan ontwikkeling van de provincie en legt de krachtlijnen vast van het ruimtelijk beleid naar de toekomst. Gemeentelijk Ruimtelijk Beschrijft de ruimtelijke structuur ja Algemeen relevant // (alle milieuthema s) Structuurplan en visie op de gewenste ruimtelijke ontwikkeling, enz. op gemeentelijk niveau. MER PPS BVBA 32/239

33 Beleidsmatige randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Bespreking relevantie // (locatie bespreking MER) Vlaams Milieubeleidsplan Bepaalt het milieubeleid dat het ja Algemeen relevant, voornamelijk thema s vermesting, verzuring en verstoring door geurhinder // (algemeen relevant) 2015 (MINA-plan 4) + Vlaams Gewest, alsmede milieujaarprogramma's provincies en gemeenten in aangelegenheden van gewestelijk belang, dient te voeren. Provinciaal Milieubeleidsplan Bepaalt het milieubeleid dat de ja Algemeen relevant // (alle disciplines) provincie dient te voeren, binnen de beleidslijnen van het gewestelijk plan. Gemeentelijk Milieubeleidsplan Bepaalt het milieubeleid dat de ja Een Gemeentelijk milieubeleidsplan werd opgemaakt voor de periode Algemeen relevant // (alle disciplines) gemeente dient te voeren, binnen de beleidslijnen van het gewestelijk en provinciaal plan. Gemeentelijk Beoogt een doorgedreven ja De gemeente Hoogstraten beschikt over een GNOP.// (discipline fauna & flora) Natuurontwikkelingsplan natuurbeleid in de gemeente op zowel korte als lange termijn; het actieplan vormt daarbij de uitvoering. Gemeentelijk zoneringsplan Het zoneringsplan geeft weer op ja De inrichting is volgens de zoneringsplannen gelegen in collectief te optimaliseren buitengebied. Op termijn zal een welke manier en wie moet collectieve zuivering van het afvalwater worden voorzien. // (discipline water) instaan voor de zuivering van het huishoudelijk afvalwater. Hiervoor werden door de VMM in overleg met de gemeenten verschillende zuiveringszones afgebakend. MER PPS BVBA 33/239

34 Beleidsmatige randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Bespreking relevantie // (locatie bespreking MER) Natuurinrichtingsproject Het doel is een gebied optimaal neen In de ruime omgeving van het bedrijf komen geen natuurinrichtingsprojecten voor. inrichten in functie van behoud van bestaande natuur, maar ook herstel en ontwikkeling van natuur en het beheer nadien (zie natuurdecreet). Landinrichtingsproject Het doel is de inrichting van neen In de ruime omgeving van het bedrijf komen geen landinrichtingsprojecten voor. landelijke gebieden te realiseren overeenkomstig de bestemmingen toegekend door ruimtelijke ordening. Ruilverkavelingsproject Ruilverkavelingsprojecten ja In de ruime omgeving van het bedrijf komen geen geplande ruilverkavelingsprojecten voor. Het bedrijf is gelegen in het beogen meer dan een ruilverkavelingsproject nummer 4017 'Meer' (datum afwerking 13/04/1984). eenvoudige perceelshergroepering. Zij zorgen voor de herstructurering van het landbouw-gebied passend in een multi-functionele inrichting van het buitengebied. Landschapsatlas Geeft aan waar historisch ja Voor beschrijving: zie referentiesituatie landschap // (discipline Landschap, Bouwkundig erfgoed en Archeologie). gegroeide landschapstructuur tot op vandaag herkenbaar gebleven is en duidt deze aan als relicten en/of ankerplaatsen. Beleidsbrief landbouw Beschrijft de toekomstige visie op ja Algemeen relevant // (alle disciplines) landbouw in Vlaanderen en tracht ze te concretiseren in een aantal acties. MER PPS BVBA 34/239

35 Beleidsmatige randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Bespreking relevantie // (locatie bespreking MER) BBT en BREF Geven op Vlaams en Europees ja Er wordt rekening gehouden met de BBT en BREF studies voor de veeteeltsector (o.a. BBT Veeteelt, BREF Intensive niveau weer, welk de best Livestock Farming en BREF Intensive Rearing of Poultry and Pigs) beschikbare technieken zijn vanuit milieuoogpunt voor specifieke sectoren Vlaams Programma Economische haalbaarheid, ja Met betrekking tot landbouw: investering in voldoen aan normering, concurrentiekrachtverhoging, tewerkstelling op het Plattelandsontwikkeling voor de sociale aanvaardbaarheid en platteland, bijdrage aan de kaderrichtlijn water en Natura 2000 periode imago, normen in en multifunctionaliteit van de landbouw; en Natura 2000 Visiedocument voor administratief Dit visiedocument (momenteel in ja Veeteeltbedrijven geven door de aanwezige dieren een geuremissie die eventueel hinder kan veroorzaken voor overleg: De weg naar een ontwerpfase) geeft een omwonenden. In het MER (onderdeel geurhinder) zal nagegaan worden hoe het bedrijf voldoet aan de duurzaam geurbeleid versie samenvatting van de beschermingsniveaus die in dit visiedocument worden voorgedragen. // (disciplines lucht en mens) september 2008 voor belangrijkste beleidshiaten en maatschappelijk overleg van de voorstellen die in het + Advies van de Minaraad van 29 april 2009 bij het Visiedocument kader van het geurbeleid door de Afdeling Milieu en Natuurbeleid worden geïdentificeerd. duurzaam geurbeleid Omzendbrief LNE 2012/1. In deze brief worden een aantal ja Veeteeltbedrijven geven door de aanwezigde dieren een geuremissie die eventueel hinder kan veroorzaken voor Milderende maatregelen voor mogelijke geurreducerende omwonenden. In het MER (onderdeel geurhinder) zal nagegaan worden welke maatregelen geïmplementeerd kunnen geuremissies die afkomstig zijn maatregelen opgesomd om te worden. // (disciplines lucht en mens) van bestaande varkens- en implementeren in bestaande pluimveestallen in Vlaanderen stallen. MER PPS BVBA 35/239

36 3 BESCHRIJVING PROJECT 3.1 ALGEMENE DOELSTELLING EN VERANTWOORDING PROJECT De exploitant van de inrichting gelegen Achteraard 28 B is PPS BVBA. De huidige vergunning loopt tot 04/12/2034. Er is een vergunning voor stallen met plaatsen voor varkens, waaronder 780 zeugen, 3 beren en andere varkens (4.130 vleesvarkens en 288 opfokzeugen). Er zijn eveneens niet-vergunningsplichtige biggen aanwezig. De varkens worden in de huidig vergunde toestand gehuisvest in 4 stallen. Deze stallen zijn allen ammoniakemissiearm uitgevoerd. 3 van de 4 stallen zijn aangesloten op een biologische luchtwasser (S-1). De stal voor opfokzeugen is voorzien van het AEA-systeem V-4.7. Voor de inrichting is eveneens het nodige toebehoren voorzien. Het doel is om een uitbreiding te realiseren in de varkenshouderij door de bouw van een nieuwe vleesvarkensstal voor stuks vleesvarkens. De vleesvarkensstal zal aan de vergunde biggenstal gebouwd worden. Deze stal zal conform de ter zake geldende wetgeving uitgerust worden als ammoniakemissiearme stal. De vleesvarkensstal zal immers mee aangesloten worden op de biologische luchtwasser van de vergunde biggenstal. In de nieuwe situatie zal dus een vergunning gevraagd worden voor varkens in totaal. Het betreft 780 zeugen, 3 beren en andere varkens (9.570 vleesvarkens en 288 opfokzeugen). Er zijn eveneens niet-vergunningsplichtige biggen aanwezig. Het debiet van de grondwaterwinning zal ook verhoogd worden. Gelet op de belangrijke verandering wordt ook een vroegtijdige hernieuwing gevraagd voor de volledige inrichting. De initiatiefnemer wenst door de uitvoering van het project de economische draagkracht van de inrichting te optimaliseren. Dit om zo een rendabel en concurrentiewaardig bedrijf te bestendigen naar de toekomst. De uitbreiding vraagt een belangrijke financiële inspanning en brengt een grote verandering en reorganisatie teweeg op het bedrijf. Vandaar zal een hernieuwing voor 20 jaar aangevraagd worden. Bovendien zullen er conform de bepalingen van het mestdecreet ook de nodige nutriëntenemissierechten (NER- D) moeten voorzien worden. De wetgever heeft hier 2 mogelijkheden voorzien: Enerzijds via de overname van NER-D van een ander bedrijf; Anderzijds via het systeem van bedrijfsontwikkeling door middel van bewezen mestverwerking Aan beide mogelijkheden zijn een aantal voorwaarden verbonden. Momenteel beschikt PPS BVBA over ,25 NER-D. Deze NER-D zijn als volgt onderverdeeld: ,00 NER-D P, 3.940,95 NER-D V-plicht en ,30 NER-D V-vast. De beschikbare NER-D zijn allen invulbaar met varkens. De NER-D P werden overgenomen als starter, hierdoor vrij invulbaar. De benodigde NER-D voor de geplande uitbreiding zullen via het systeem van bedrijfsontwikkeling door middel van bewezen mestverwerking bekomen worden. 3.2 OVERZICHT VERGUNDE EN GEWENSTE TOESTAND Het doel is om te komen tot een uitbreiding van het bedrijf met een nieuwe vleesvarkensstal. Tevens wordt, gelet op de belangrijke verandering, ook een vroegtijdige hernieuwing voorzien. Het bedrijf is een klasse 1-inrichting. Een milieuvergunningsaanvraag dient bij de Deputatie van de provincie Antwerpen te gebeuren. MER PPS BVBA 36/239

37 In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de vergunde rubrieken van de inrichting. Ook de rubrieken in de gewenste toestand worden weergegeven. MER PPS BVBA 37/239

38 Tabel 5: Overzicht vergunde en gewenste toestand Rubrieknr Omschrijving Vergund Aanvraag /omschrijving Gewenst Klasse (volgens afzonderlijke rubriek) c.2 Varkensstallen, waaronder verstaan één of meer gebouwen Plaatsen voor het houden van andere varkens Plaatsen voor het houden van 1 en/of installaties waarin varkens gefokt of gehouden worden,met inbegrip van: - de installatie(s) voor de bewerking of verwerking van dierlijk mest afkomstig van de op die plaats geproduceerde dierlijke mest, zonder bijmenging van afval - de installatie(s) voor de compostering van dierlijk mest afkomstig van de op die plaats geproduceerde dierlijke mest met groenafval afkomstig van de eigen inrichting en de bij de inrichting horende gronden. c) gelegen in het agrarisch gebied : 2 met plaatsen voor meer dan varkens ouder dan 10 weken varkens, waarvan: zeugen - 3 beren andere varkens varkens, waarvan: zeugen - 3 beren andere varkens d.1 Intensieve varkenshouderij met meer dan 2000 plaatsen voor Plaatsen voor het houden van andere varkens Plaatsen voor het houden van 1 mestvarkens van meer dan 30 kg andere varkens andere varkens d.2 Intensieve varkenshouderij met meer dan 750 plaatsen voor Plaatsen voor het houden van Hernieuwing Plaatsen voor het houden van 1 zeugen 780 zeugen 780 zeugen Al dan niet overdekte ruimte, andere dan deze bedoeld in Het stallen van 15 voertuigen Hernieuwing Het stallen van 15 voertuigen 3 rubriek 15.5 en rubriek 19.8, waarin gestald worden : 1 3 tot en met 25 autovoertuigen en/of aanhangwagens, andere dan personenwagens b Brandgevaarlijke vloeistoffen en vaste stoffen. Opslagplaatsen voor vloeistoffen en vaste stoffen op basis van etikettering gekenmerkt door het gevarenpictogram GHS02 - Ontvlambare vloeistoffen van gevarencategorie 3 - Gasolie, diesel, lichte stookolie en gelijkaardige vloeistoffen met een vlampunt 55 C met een gezamenlijke opslagcapaciteit van: kg ( l) mazout in drie bovengrondse dubbelwandige tanks van 1x kg (7.300 l) en 2 x 2.541,5 kg (2.990 l) kg ( l) mazout in drie bovengrondse dubbelwandige tanks van 1x kg (7.300 l) en 2 x 2.541,5 kg (2.990 l) 3 MER PPS BVBA 38/239

39 100 kg tot en met 20 ton voor andere inrichtingen dan vermeld in punt a) (klasse 3) Brandstofverdeelinstallaties voor motorvoertuigen, zijnde installaties voor het vullen van brandstoftanks van motorvoertuigen met vloeibare koolwaterstoffen bestemd voor de voeding van de erop geïnstalleerde motor(en) : inrichtingen voor de verdeling van vloeistoffen, vermeld in rubriek of 6.4., met maximaal 1 verdeelslang (klasse 3) 17.4 Opslagplaatsen voor gevaarlijke vloeistoffen en vaste stoffen, met uitzondering van deze vermeld onder rubriek 48., in verpakkingen met een inhoudsvermogen van maximaal 30 liter of 30 kilogram, voor zover de maximale opslag begrepen is tussen 50 kg of 50 l en 5000 kg of 5000 l f.2 Kunstmest, waaronder verstaan elke speciaal vervaardigde één of meer mineralen bevattende stof die wordt aangebracht ter bevordering van de gewasgroei, andere dan dierlijke mest: f) Opslagplaatsen van kunstmest, andere dan deze bedoeld in rubriek 17 en 48, met een opslagcapaciteit van meer 100 ton 28.2.c.2 Opslagplaatsen voor dierlijke mest, waaronder verstaan door vee uitgescheiden natuurlijke afvalstoffen of een mengsel van strooisel en door vee uitgescheiden natuurlijke afvalstoffen ongeacht of het vee wordt geweid of op intensieve veehouderij wordt gehouden, alsmede natuurlijke afvalstoffen van visteeltbedrijven, in een agrarisch gebied : van meer dan m³ b Stationaire motoren en gasturbines met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen van: Voor de vast opgestelde motoren met minder dan 500 bedrijfsuren per kalenderjaar die noodgeneratoren of bluswaterpompen aandrijven, moet het nominaal thermisch ingangsvermogen maar voor 50 % in rekening worden gebracht 1 verdeelslang op de tank van l (in de loods) 300 l inweek- en 150 l reinigingsmiddelen 673 m³ spuiwater, waarvan - 3 x ondergronds: m³ - 1 silo van 412 m³ bovengronds m³ mest, waarvan: m³ mengmest m³ effluent Noodstroomgenerator van 42,5 kw (reeds teruggebracht tot 50%) Hernieuwing 1 verdeelslang op de tank van l (in de loods) 3 Hernieuwing 300 l inweek- en 150 l 3 reinigingsmiddelen / (*) / m³ mengmest m³ mest, waarvan: m³ mengmest m³ effluent Hernieuwing Noodstroomgenerator van 3 42,5 kw (reeds teruggebracht tot 50%) MER PPS BVBA 39/239

40 voor het bepalen van het totaal nominaal thermisch ingangsvermogen. b) 10 kw tot en met 100 kw als de inrichting volledig of gedeeltelijk in een ander gebied dan een industriegebied ligt Boren van grondwaterwinningsputten en grondwaterwinning GWW 1: diepte: 180 m GWW 1: hernieuwing GWW 1: diepte: 180 m 2 andere dan deze bedoeld in rubriek 53.1 tot en met 53.7 met 55 m³/dag en m³/jaar GWW2: +45 m³/dag en 55 m³/dag en m³/jaar een opgepompt debiet van 500 m³/jaar tot m³/jaar GWW2: diepte: m³/jaar GWW2: diepte: m³/dag en 3500 m³/jaar 60 m³/dag en m³/jaar (*) Spuiwater van een biologische luchtwasser is een 'andere meststof' en is niet ingedeeld volgens Vlarem I (bijlage 1) ; was foutief opgenomen en ingedeeld in de vorige vergunning als opslag 'kunstmest' MER PPS BVBA 40/239

41 3.3 BESCHRIJVING BEDRIJFSINFRASTRUCTUUR INRICHTING HUIDIGE BEDRIJFSINFRASTRUCTUUR De inplanting van de verschillende bedrijfsgebouwen en de detailplannen van de huidige vergunde bedrijfsinfrastructuur zijn weergegeven in Figuur 6 in bijlage. Op basis van de fotoreportage in bijlage wordt ook een visueel overzicht gegeven van de bedrijfsgebouwen en omgeving. In onderstaande tabellen wordt een overzicht gegeven van de stallen en gebouwen in de huidige vergunde situatie. Tabel 6: Overzicht stallen en bedrijfsgebouwen in de huidig vergunde toestand Stal Diercategorie Beschrijving stal Staltype 1 Vleesvarkens vleesvarkens, biggen m³ mestopslag Emissie-arm: biologische luchtwassing S-1 20 m³ spui 150 m³ +145 m³ regenwater 2 Zeugen en opfokzeugen 3 beren, 82 opfokzeugen en 342 zeugen Emissie-arm: biologische luchtwassing S m³ mestopslag l mazout in een dubbelwandige bovengrondse tank 2 (verlenging) Zeugen en opfokzeugen 174 opfokzeugen en 438 zeugen Emissie-arm: biologische luchtwassing S m³ mestopslag 56 m³ spui 59 m³ regenwater 3 Opfokzeugen 32 opfokzeugen Emissie-arm: V m³ mestopslag 4 Biggen biggen m³ mestopslag Emissie-arm: biologische luchtwassing S m³ spui 185 m³ regenwater l mazout in een dubbelwandige bovengrondse tank Citerne m³ effluent Citerne m³ spui Werkplaats l mazout in een dubbelwandige bovengrondse tank Woning BESCHRIJVING HUIDIGE BEDRIJFSINFRASTRUCTUUR Stallen MER PPS BVBA 41/239

42 In de huidig vergunde situatie zijn er 4 varkensstallen aanwezig. Stal 1 is een vleesvarkensstal voor vleesvarkens met een biologische luchtwasser. Hier zijn ook niet-vergunningsplichtige biggen aanwezig. Er is een mestopslag van m³ voorzien en een opslag van 20 m³ spui van de biologische luchtwasser. Stal 2 is een stal voor zeugen en opfokzeugen. Er is ook plaats voor 3 beren. Hier is een mestopslag van m³ aanwezig. De stal is aangesloten op een biologische luchtwasser. In 2014 werd een vergunning aangevraagd voor het verlengen van deze zeugenstal 2. De bestaande zeugenstal 2 zal worden uitgebreid zowel vooraan als achteraan met een nieuwbouwgedeelte. Er werd een verlenging van de stal aangevraagd voor het plaatsen van 174 opfokzeugen en 438 zeugen. Bijkomend werd mestopslag voorzien van m³ mest en 56 m³ spui. De stal is voorzien van AEA systeem S-1 (biologische luchtwasser). De verlenging van deze stal 2 werd tot op heden nog niet uitgevoerd, deze zal in 2015 gebouwd worden. Stal 3 is een stal voor 32 opfokzeugen en 20 m³ mestopslag. Deze stal is eveneens AEA uitgevoerd volgens systeem V-4.7 (Mestkelders met water- en mestkanaal, de laatste met schuine putwand(en) en met andere dan roosters met verhoogde mestdoorlaat). Stal 4 is een biggenstal met plaats voor niet-vergunningsplichtige biggen. Er is een opslag van m³ mestopslag en 185 m³ spui voorzien. De stal wordt voorzien van een biologisch luchtwassysteem S-1. Ook deze stal werd tot op heden niet gebouwd, maar zal in 2016 gebouwd worden. Mestopslag In totaal is er een mestopslag voorzien in de huidig vergunde situatie van m³ mest, waarvan m³ mengmest en m³ effluent. Voederopslag De voederopslag gebeurt in de huidig vergunde situatie in 14 voedersilo's met diverse volumes: 1 x 3 ton 3 x 4 ton 1 x 7 ton 1 x 8 ton 4 x 10 ton 3 x 11 ton 1 x 32 ton Watervoorziening Het bedrijf beschikt in de huidig vergunde toestand over 2 grondwaterwinningen met een diepte van 180 m voor het drinkwater van de dieren en voor het huishouden. De putten trekken water uit de zanden van Berchem en/of Voort (HCOV-code 0254). Het gezamenlijk opgepompt debiet is 70 m³/dag en m³/jaar. Dit debiet wordt als volgt verdeeld over de twee putten: GWW1: m³/jaar en 55 m³/dag GWW2: m³/jaar en 15 m³/dag Er is in de huidig vergunde situatie een totale regenwateropvang van 539 m³ voorhanden zijn ( m³). Opslag fossiele brandstoffen MER PPS BVBA 42/239

43 In de huidig vergunde situatie zijn er 3 bovengrondse mazouttanken aanwezig voor in totaal l mazout. T 1 : l mazout in een bovengrondse, dubbelwandige tank T 2 : l mazout in een bovengrondse, dubbelwandige tank + verdeelslang T 3 : l mazout in een bovengrondse, dubbelwandige tank Een noodstroomgenerator is voorzien in de werkplaats met een thermisch ingangsvermogen van 42,5 kw (vermogen teruggebracht tot 50% wegens minder dan 500 bedrijfsuren per kalenderjaar). Terreinverharding In de huidig vergunde situatie is er tussen de stallen de nodige betonverharding aangebracht. Deze verharding is voorzien van afloopputjes die zorgen voor de afvoer van het opgevangen hemelwater naar het infiltratiebekken. Bij het nieuwbouwgedeelte van stal 2 en voor stal 4 is een extra betonverharding vergund. Deze verharding zal ook afwateren naar een infiltratievoorziening. Kadaveropslag Kadavers worden opgeslagen in een gekoelde opslag. Groenscherm en materialen Er is een eenheid gecreëerd bij de bebouwing door de materialen en vormgeving op elkaar af te stemmen. De constructies bestaan/zullen bestaan uit prefab panelen met een rode baksteenmotief en een dak van zwarte golfplaten. Er is een groenscherm aanwezig om de gebouwen in de omgeving te laten integreren. In de vorige milieuvergunnigsaanvraag 2014 werd door de Hooibeekhoeve een erfbeplantingsplan opgesteld (Figuur 7 in bijlage) BESCHRIJVING TOEKOMSTIGE BEDRIJFSINFRASTRUCTUUR De inplanting van de stallen en gebouwen in de gewenste situatie wordt weeregegeven in Figuur 8 in bijlage. Tabel 7: Overzicht stallen en bedrijfsgebouwen in de gewenste toestand Stal Diercategorie Beschrijving stal Staltype 1 Vleesvarkens vleesvarkens, biggen m³ mestopslag Emissie-arm: biologische luchtwassing S-1 20 m³ spui 150 m³ +145 m³ regenwater 2 Zeugen en opfokzeugen 3 beren, 82 opfokzeugen en 342 zeugen m³ mestopslag l mazout in een dubbelwandige bovengrondse tank Emissie-arm: biologische luchtwassing S-1 MER PPS BVBA 43/239

44 2 (verlenging) Zeugen en opfokzeugen 174 opfokzeugen en 438 zeugen m³ mestopslag 140 m³ spui 59 m³ regenwater 366 m³ regenwater 3 Opfokzeugen 32 opfokzeugen 20 m³ mestopslag 4 Biggen biggen m³ mestopslag 185 m³ spui 185 m³ regenwater l mazout in een dubbelwandige bovengrondse tank 4 (verlenging) Vleesvarkens vleesvarkens m³ mestopslag 685 m³ regenwater Citerne m³ effluent Citerne m³ spui Opslag spui 84 m³ spui Werkplaats l mazout in een dubbelwandige bovengrondse tank Woning Emissie-arm: biologische luchtwassing S-1 Emissie-arm: V-4.7 Emissie-arm: biologische luchtwassing S-1 Emissie-arm: biologische luchtwassing S-1 Stallen Er wordt een nieuwe vleesvarkensstal 4 aangebouwd aan de vergunde biggenstal 4. Deze vleesvarkensstal wordt aangesloten op de biologische luchtwasser van de biggenstal 4. Mestopslag Er wordt een extra mestopslag voorzien onder de nieuw te bouwen vleesvarkensstal 4 van m³. Voederopslag Er worden 4 bijkomende voedersilo's voorzien bij de nieuwe vleesvarkensstal 4 van elk 11 ton. Watervoorziening Het debiet van de grondwaterwinning 2 zal in de toekomst verhoogd worden met m³/j of 22 m³/d tot m³/j of 37 m³/d als extra drinkwatervoorziening voor de vleesvarkens. Er wordt een extra regenwateropvang voorzien van 366 m³ bij de stal 2 en 685 m³ bij nieuwe vleesvarkensstal 4. Opslag fosiele brandstoffen Aan de opslag van fossiele brandstoffen wordt er niets veranderd. MER PPS BVBA 44/239

45 Terreinverharding Er is een bijkomende betonverharding voorzien van +/- 600 m²: achteraan de nieuwe vleesvarkensstal 4 komt een extra betonverharding. De bestaande verharding achter de vleesvarkensstal 2 wordt verlengd en dit tot het midden van de nieuwe vleesvarkensstal 4. Kadaveropslag Gekoelde kadaveropslag is reeds aanwezig. Groenscherm en materialen Het erfbeplantingsplan werd in de vorige milieuvergunningsaanvraag 2014 door de Hooibeekhoeve opgemaakt. Hierbij werd reeds rekening gehouden met de geplande uitbreiding met de vleesvarkensstal 4. De verlenging van de biggenstal 4 met de vleesvarkensstal 4 wordt in dezelfde materialen uitgevoerd als de vergunde stallen. 3.4 AFBRAAK- EN AANLEGFASE De verlenging van stal 2 (opfokzeugen en zeugen) aan de voorkant en de achterkant met een nieuwbouw voor opfokzeugen en zeugen die in de milieuvergunningsaanvraag van 2014 werd vergund, zal gebouwd worden in De nieuw aangevraagde vleesvarkensstal 4 in het MER zal in 1 fase aangelegd worden, samen met de bouw van de biggenstal 4 die reeds vergund is in De bouw is normaal gezien voorzien in 2016, indien de nodige vergunningen zijn afgeleverd. De belangrijkste deelaspecten in deze fase zijn: Bemaling (indien noodzakelijk) Terrein bouwklaar maken, uitgraven kelders, enz. Transport: aanvoer grondstoffen ten behoeve van de bouwwerken Eigenlijk bouwproces en de daarmee gepaard gaande geluidsproductie en aanleg van verharding Afwerking: plaatsen van omheiningen, groenscherm, erfbeplanting, enz. Voor de vleesvarkensstal 4 zal slechts beperkte hoeveelheid grond moeten uitgegraven worden, nl. ongeveer m³. Deze grond zal op eigen grond verdeeld worden. Het aantal transporten voor de aanlevering van de bouwmaterialen voor de vleesvarkensstal 4 wordt ingeschat op een 120-tal transporten (aanlevering beton, bovenbouw dak, afwerking, enz.). De werkzaamheden voor de plaatsing van de nieuwe stal zal gebeuren door een erkend aannemer. De totale duur van de werkzaamheden wordt ingeschat op een 8-tal maanden. MER PPS BVBA 45/239

46 3.5 BESCHRIJVING EXPLOITATIECYCLUS HUIDIGE EXPLOITATIECYCLUS Een zeug werpt ongeveer 16 levende biggen per keer. De periode van bevruchting t.e.m. zogen duurt ongeveer weken voor de zeugen. De biggen hebben een gewicht van ongeveer 1,5 kg bij geboorte. De zeugen zitten in een kraamhok waarin de biggen vrij kunnen rondlopen rond de zeug. Ieder kraamhok is voorzien van een voedervak en een drinknippel voor de zeug, met daarnaast een klein voederbakje en drinknippel voor de biggen. Vlak na de geboorte leven de biggen van de melk van de moeder. Naar het einde van de zoogperiode toe, wordt de melk geleidelijk aan vervangen door vast voeder en water. Na 21 dagen verlaten de zeugen en de biggen de kraamafdeling. De biggen worden overgebracht naar de biggenafdeling, waar ze ongeveer 7 weken verblijven, tot ze 10 weken zijn of ongeveer 20 kg wegen. Hier zijn de biggen gehuisvest in groep, in hokken waar ze vrij kunnen rondlopen. Uiteraard beschikken zij steeds over voldoende voeder en water. De dieren worden vervolgens overgebracht naar de vleesvarkensstallen, waar ze afgemest worden tot zo'n 110 kg. Daarna worden ze naar het slachthuis gevoerd. De zeugen worden na het spenen van de biggen terruggebracht naar de dekstal waar ze opnieuw gedekt worden. De kweekperiode voor de zeugen eindigt na ongeveer 2 jaar werpen. Daarin vinden maximaal zo'n 4 à 5 worpen plaats. Tussen de verschillende cycli is er een gemiddelde leegstand van 3 dagen, daarbij zullend de kraamafdeling en de biggenbatterij ontsmet en gereinigd worden door middel van een inweeksysteem, waarbij het reinigingswater kan intrekken alvorens het uit de stallen verwijderd wordt. Hierbij zal er deels gebruik gemaakt worden van regenwater en deels van grondwater. Het reinigingswater wordt opgevangen in de onderliggende mestkelders. Als ontsmettingsmiddel wordt KENOCID210 gebruikt. De vleesvarkensstallen worden elke 15 weken eveneens gereinigd, eerst wordt het grof vuil droog verwijderd en nadien volgt een natte reiniging. Om het werk beter te organiseren werd het zogenaamde vierwekensysteem ontwikkeld. Dit systeem is reeds ingeburgerd in Frankrijk en wint veld bij ons. Het werk wordt zodanig verdeeld dat de diverse activiteiten (aanvoer jonge zeugen, werpen, spenen, verplaatsen zeugen naar kraamafdeling, dekken, drachtcontrole, bronstcontrole enz.) slechts om de vier weken terugkomen. Daarenboven wordt er voor gezorgd dat er bijvoorbeeld in de week van het werpen geen andere activiteiten voorkomen, wat ertoe leidt dat de zeugen en biggen dan beter kunnen gevolgd worden. Het toepassen van het vierwekensysteem vereist een grote discipline om het opgestelde schema strikt te volgen, anders werkt het systeem niet. MER PPS BVBA 46/239

47 Om de continuïteit van het systeem te verbeteren zijn er meer boxen en meer kraamafdelingen noodzakelijk. Het moet immers mogelijk zijn om pieken door terugkomers op te vangen. In dit systeem kunnen de pieken immers niet zo soepel opgevangen worden als in het klassieke geval. Voordelen: Groeperen van de werkzaamheden, wat leidt tot betere concentratie en arbeidsbesparing. Gemakkelijke opvolging van zeugen in boxen, want zelfde drachtstadium. Bij het werpen kunnen veel biggen verlegd worden. Grotere groepen te verkopen biggen, dus ideaal voor kleinere zeugenbedrijven. Nadelen: Biggen moeten in groep blijven en achterkomers kunnen niet naar de groep van latere worpen gebracht worden. Zeer goede planning, keiharde discipline. Bij te veel bronstige zeugen kunnen niet alle zeugen gedekt worden. Het aantal productiecycli per jaar bedraagt voor zeugen ongeveer 2,42 per jaar, voor biggen ongeveer 6,5 en voor vleesvarkens ongeveer 3,1. In de kraamhokken is er een uitval van 14% van de biggen, in de biggenafdeling is dit 1,5% en bij de vleesvarkens is dit ongeveer 2,5%. Onder de zeugen is er een sterfte van 4%. Er is een vervangingspercentage van 54%. De krengen zullen bewaard worden in een gekoelde kadaveropslag en zullen regelmatig door Rendac opgehaald worden. De mest die door de dieren geproduceerd zal worden, zal integraal terecht komen in de mestkelders. Deze wordt samen met het opgevangen reinigingswater uitgereden op eigen grond, of afgezet via burenregeling of naar grond van derden. Deels wordt de mest ook afgevoerd naar een externe mestverwerking. Bij levering van de te verwerken mest zal een ophaling van effluent gebeuren, dit effluent zal uitgereden worden op eigen grond of afgezet worden via lange afstandstransporten. Er wordt gewerkt volgens het Certus label. De werking van een biologische luchtwasser is te vergelijken met een douche waarin er continu water verneveld wordt over het verpakkingsmateriaal (lamellen met bacteriën). De ventilatielucht (rijk aan ammoniak) passeert in tegenstroom het waswater (rijk aan bacteriën). De ammoniak wordt geabsorbeerd in de wasvloeistof en wordt door de bacteriën omgezet in nitraat en/of nitriet. Het waswater moet regelmatig ververst (spuien) worden. Dit spuiwater wordt opgevangen. Voor de overdracht van ammoniak van lucht naar water is er in de luchtwasser slechts een korte tijd beschikbaar (circa 1 seconde). Hierdoor is het noodzakelijk dat het contact tussen lucht en water zeer intensief is. Dit wordt bereikt door gebruik te maken van pakkingmateriaal (ook wel contactmateriaal of vulmateriaal genoemd). Het water stroomt over dit materiaal en wordt gerecirculeerd. Water moet, om dit goed te kunnen verdelen over het pakkingmateriaal, in voldoende mate aanwezig zijn. Voor de luchtwassers wordt er regenwater gebruik TOEKOMSTIGE EXPLOITATIECYCLUS Er zal op dezelfde manier gewerkt worden als in de huidige situatie PRODUCTIEBEHEER Aan de hand van de technische en bedrijfseconomische boekhouding wordt de productie en productiemethode van het bedrijf geëvalueerd. In deze evaluatie spelen een aantal technische kenmerken een rol: groei per dag, MER PPS BVBA 47/239

48 voederconversie, percentage uitval, productiegetal, e.d. De sturing van voeder, ventilatie, verwarming zijn gelet op de kostprijs bedrijfskritische sturingsfactoren. Een gedegen opvolging ervan is dan ook noodzakelijk GRONDSTOFFENVERBRUIK In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van het grondstoffengebruik van de inrichting van PPS BVBA in de huidig vergunde situatie en in de toekomstige situatie. Tabel 8: Overzicht grondstoffengebruik in de huidig vergunde situatie en in de toekomstige situatie Huidig vergunde situatie Toekomstige situatie Grondstof Omschrijving Verbruik Transporten (per jaar) Verbruik Transporten (per jaar) Jonge zeugen aanvoer gelten 200 stuks/jaar 6 transporten 200 stuks/jaar 6 transporten/jaar Krachtvoeder meerfasen ton/jaar ton/jaar 260 transporten transporten Water Zie onderstaande tabel Mazout verwarming l 6 transporten l 6 transporten De waterbehoefte werd berekend op basis van de waterverbruikcijfers die gehanteerd worden door de VMM, en opgenomen zijn in de studie Waterwegwijzer voor de veehouderij (VMM, 2001) en/of in de BBT-studie Veeteelt (VITO, 2006). Tabel 9: Huidige waterbehoefte op basis van de vergunde dierenaantallen PPS BVBA en aantal personen Diersoort/personen Aantal dieren/personen Drinkwater per dier/persoon (m³/j) Reinigingswater per dier (m³/j) Drinkwater (m³/jaar) Zeugen, gelten, beren ,4 0, Gespeende biggen ,65 0, Vleesvarkens ,16 0, Personen Totaal Reinigingswater (m³/jaar) In Tabel 9 wordt de waterbehoefte weergegeven in de huidig vergunde toestand, op basis van de vergunde dierenaantallen. Tabel 10: Waterbehoefte in de nieuwe situatie Diersoort/personen Aantal dieren/personen Drinkwater per dier/persoon (m³/j) Reinigingswater per dier (m³/j) Drinkwater (m³/jaar) Zeugen, gelten, beren ,4 0, Gespeende biggen ,65 0, Vleesvarkens ,16 0, Personen Totaal Reinigingswater (m³/jaar) Voor de waterbalans wordt verwezen naar hoofdstuk 5.2. MER PPS BVBA 48/239

49 3.5.5 EINDPRODUCTEN Het bedrijf is moment gespecialiseerd in de productie van vleesvarkens. Tabel 11: Overzicht eindproducten in de huidig vergunde situatie en de toekomstige situatie Huidige situatie Nieuwe situatie Eindproduct Productie Transporten (per jaar) Productie Transporten (per jaar) Vleesvarkens stuks 52 transporten stuks 120 transporten Mest m³ 230 transporten m³ 380 transporten Rendac - 1 x per week - 1 x per week RESIDUEN EN EMISSIES De voornaamste residuen en emissies ten gevolge van een veeteeltbedrijf zijn over het algemeen: Afvalwater; Mestproductie; Emissie fijn stof; Ammoniakuitstoot; Geurproductie; Geluidsproductie; Kadavers. Op het bedrijf wordt geen afvalwater geloosd. Reinigingswater van de stallen worden opgevangen. Door de exploitant werd de keuze gemaakt om het met mest verontreinigd water afkomstig van de stallen op het land te brengen, met respect van de betreffende bepalingen van het mestdecreet. Lozingen van bedrijfsafvalwater komen dus niet voor. De mest geproduceerd door de varkens, wordt opgevangen in de mestkelders. Een gedeelte van de mest wordt uitgereden op eigen grond, of afgezet via burenregeling of naar grond van derden. Deels wordt de mest ook afgevoerd naar een externe mestverwerking. Bij levering van de te verwerken mest zal een ophaling van effluent gebeuren, dit effluent zal uitgereden worden op eigen grond of afgezet worden via lange afstandstransporten. Elk jaar wordt een prognose gemaakt van de af te voeren hoeveelheden dierlijke mest. Deze prognose is gebaseerd op de te verwachten gemiddelde veebezetting en de forfaitaire mestproductiecijfers zoals zij in het mestdecreet zijn gedefinieerd. Op basis van deze prognose wordt gezorgd dat een mestafzet in navolging van het mestdecreet mogelijk is. In de loop van het jaar wordt in het oog gehouden of deze prognose correct is, hoewel grote afwijkingen vrijwel uitgesloten zijn, aangezien de hoeveelheid geproduceerde en dus af te zetten nutriënten recht evenredig is met het aantal dieren. Aan het einde van het jaar wordt tenslotte de mestbalans opgemaakt, waarin wordt nagegaan of aan de mestafzetplicht voldaan werd. De jaarlijkse ammoniakuitstoot wordt in dit dossier voor de huidige vergunde situatie en de toekomstige situatie ingeschat op basis van het staltype, en komt verder aanbod. MER PPS BVBA 49/239

50 Ventilatielucht uit de stallen bevat een aantal componenten die geurhinder kunnen veroorzaken. De effectieve geurproductie uit de stallen is voornamelijk afhankelijk van het aantal dieren, het type dieren, het stalsysteemtype en de bedrijfsvoering. Een specifieke inschatting van de geurproductie veroorzaakt door het bedrijf zal worden weergegeven onder de discipline lucht (effectbespreking). Bij de uitbating van het bedrijf komt ook zwevend stof vrij. Een deel van het geëmitteerde stof slaat neer in de onmiddellijke omgeving van het bedrijf. De stofconcentratie uit de stallen wordt in de buitenlucht snel verdund, zodat mogelijke stofconcentraties in de omgevingslucht beperkt blijven tot de onmiddellijke omgeving van de stallen. De voornaamste bronnen van fijn stof op een veeteeltbedrijf zijn het voeder, de mest, huidschilfers, enz. De bespreking van de effecten zal verder aan bod komen. De belangrijkste bronnen met betrekking tot geluidsproductie zijn de ventilatoren, vrachtwagens, verkeer, de dieren, enz. De bespreking van de effecten zal verder aan bod komen. De krengen worden bewaard in een gekoelde kadaveropslag en opgehaald door Rendac. MER PPS BVBA 50/239

51 3.6 BESCHRIJVING ALTERNATIEVEN NULALTERNATIEF Het nulalternatief is het scenario waarbij geen vergunning verleend wordt. In dit scenario wordt het bedrijf verder uitgebaat tot de bestaande vergunningen verlopen zijn DOELSTELLINGSALTERNATIEVEN Doelstellingsalternatieven (andere activiteiten) worden niet in beschouwing genomen. De bestaande inrichting is gespecialiseerd in het afmesten van vleesvarkens. De initiatiefnemer wenst aldus de productie van deze bedrijfstak verder te zetten na de uitbreiding van het bedrijf LOCATIEALTERNATIEVEN Met betrekking tot het voorliggende project doen zich geen locatiealternatieven voor. De nieuwe vleesvarkensstal wordt zo goed mogelijk op het bedrijfsterrein ingepland, rekening houdende met de reeds bestaande stallen en gebouwen, zodat het bedrijf een compact en ordelijk geheel vormt. De inplanting van de nieuwe vleesvarkensstal wordt gekozen als uitbreiding van de vergunde biggenstal UITVOERINGSALTERNATIEVEN Onder uitvoeringsalternatieven wordt verstaan: technische ingrepen of maatregelen op vlak van bedrijfsvoering. In het MER zullen de gebruikte stalsystemen op basis van beschikbare gegevensbronnen geëvalueerd worden. Nagegaan zal worden of de gebruikte systemen beschouwd kunnen worden als BBT (Best Beschikbare Techniek), zie hoofdstuk 8. Nieuwe stallen dienen ammoniakemissiearm uitgevoerd te worden volgens de lijst van stalsystemen voor ammoniakemissiereductie De uitvoering van het gebruik van het ammoniakemissiearm stalsysteem moet volledig gebeuren conform het ministriële besluit van 19 maart 2004 houdende vaststelling van de lijst van ammoniakemissiearme stalsystemen, zoals gewijzigd bij latere besluiten. Voor de nieuw te bouwen varkensstal opteert de initiatiefnemer voor het gebruik van het stalsysteem S-1 biologische luchtwasser. Naast aandacht voor het type stalsysteem zal verder eveneneens ingegaan worden op andere mogelijke milderende maatregelen mogelijk toepasbaar op het bedrijf. Een inschatting van de relevantie voor deze toepassingen zal gemaakt worden, rekening houdend met de significantie van de in dit MER bepaalde effecten en de geschiktheid van de maatregel als Best Beschikbare Techniek (BBT). De Europese Richtlijn 96/61/EG van 24 september 1996 inzake Geïntegreerde Preventie en Bestrijding van Verontreiniging (de IPPC- of GPBV-richtlijn) vraagt dat alle annex-1 bedrijven (GPBV-bedrijven volgens Vlarem I) ten laatste in 2007 werken volgens vergunningsvoorwaarden gebaseerd op BBT. Deze verplichting is overgenomen in titel I van Vlarem, Artikel 41bis. Het bedrijf valt onder deze richtlijn. De gebruikte en geplande processen en installaties (stallen) zullen geëvalueerd worden ten opzichte van alle relevante passages uit de studie van VITO Beste Beschikbare Technieken voor de veeteeltsector, de Europese BREF Intensive Livestock Farming en de BREF Intensive Rearing of Poultry and Pigs. Alle alternatieven of emissiereducerende technieken die deze bronnen als BBT beschouwen zullen in het MER opgelijst worden. MER PPS BVBA 51/239

52 4 METHODIEK EN ONTWIKKELINGSSCENARIO S 4.1 EFFECTBESCHRIJVING PER MILIEUDISCIPLINE De mogelijke effecten die door het voorliggende project verwacht kunnen worden zullen in het MER besproken worden. Hieruit zal een onderscheid gemaakt worden tussen de aanlegfase en de exploitatiefase. De aanlegfase houdt als voornaamste elementen in: Voorbereidingswerkzaamheden (terrein bouwklaar maken, uitgraven kelders, enz.) Transport: afvoer grond en aanvoer grondstoffen ten behoeve van de bouwwerken Eigenlijk bouwproces + geluidsproductie Afwerkingsfase De exploitatiefase kan opgedeeld worden in een aantal deelfasen: Transport: aanvoer grondstoffen en afvoer eindproducten Eigenlijke productieproces : productie van vleesvarkens Opslag en verwerking reststoffen: in hoofdzaak mest Elke deelfase heeft zijn specifieke emissies, residuen en gevolgen voor de onderscheiden deelcomponenten van het milieu. De ingreep-effectenmatrix (Tabel 12) geeft een elementair overzicht van het verband tussen de verschillende projectactiviteiten (of ingrepen) en mogelijke relevante effecten op de verschillende milieucomponenten. De relevante effecten zullen per milieu- en natuurthema besproken worden. MER PPS BVBA 52/239

53 Tabel 12: Effectbeschrijving per milieudiscipline Activiteit Mogelijke effecten Lucht Water Bodem Geluid Mens Landschap Fauna en flora AANLEGFASE Bouw nieuwe stal Profielverstoring Geluidshinder Verkeershinder Visuele hinder Verstoring biodiversiteit EXPLOITATIEFASE Aanvoer en afvoer (grondstoffen, eindproducten, nevenproducten) Verspreiding stof Geluidshinder Verkeershinder Stofhinder Productieproces Verspreiding stof en ammoniak (verzuring) Verdroging Verzuring Vermesting Geluidshinder Stofhinder Geurhinder Verdroging Visuele hinder Verzuring Vermesting Verdroging Opslag en afvoer mest Verspreiding stof en ammoniak (verzuring) Vermesting vermesting geluidshinder Geurhinder Verkeershinder Verzuring Vermesting Onderhoud: reiniging en ontsmetting en opslag brandstoffen Verspreiding broeikasgassen Verontreiniging verontreiniging MER PPS BVBA 53/239

54 4.2 METHODIEK In overeenstemming met het Richtlijnenhandboek Landbouwdieren, wordt voor de beschrijving van de mogelijke effecten een indeling volgens discipline gevolgd. Bij de effectbespreking wordt voor elke discipline de methodiek verder verduidelijkt. Hierbij worden telkens volgende aspecten onderscheiden: Afbakening studiegebied Referentiesituatie Methodiek effectbeschrijving Effectbeschrijving Milderende maatregelen 4.3 ONTWIKKELINGSSCENARIO S AUTONOME ONTWIKKELING Er zijn geen aanwijzingen om te veronderstellen dat het karakter van het studiegebied op korte tot middellange termijn sterke wijzigingen zal ondergaan. Volgens de autonome en gestuurde ontwikkeling worden dezelfde effecten van toepassing geacht zoals deze in het MER worden beschreven voor de huidge en de toekomstige situatie GESTUURDE ONTWIKKELING Ruimtelijke ordening De basisprincipes van de ruimtelijke ordening voro de toekomst worden momenteel uitgezet in het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen (RSV). Stedelijke gebieden dienen selectief uitgebouwd te worden om de uitgroei van kernen in het buitengebied af te remmen. Het buitengebied dient verder beschermd te worden tegen versnippering en afkalving. Daarvoor dienen de kenmerkende funties van het buitengebied: landbouw, bos, natuur en in zeker mate ook wonen en verkeer gevrijwaard te worden Mestdecreet In 1991 werd de Europese Nitraatrichtlijn van kracht voor alle lidstaten van de Europese Unie (Richtlijn 91/676/EEG van de Raad van 12 december 1991). In deze richtlijn werd onder andere een basiskwaliteitsnorm voor het grond- en oppervlaktewater vastgelegd op maximum 50 mg nitraat per liter. Net als in andere lidstaten werd ook in Vlaanderen deze norm niet overal gehaald en moesten hieromtrent maatregelen genomen worden. Eén van de oorzaken van de te hoge nitraatgehaltes in het grond- en oppervlaktewater is de mate waarin dierlijke mest werd toegediend op de Vlaamse landbouwgronden. Om deze toediening te reglementeren werd voor Vlaanderen het mestdecreet opgesteld. Dit decreet werd goedgekeurd op 23 januari 1991 en is sindsdien een aantal keren grondig aangepast. In 2010 werd het Vlaamse Mestbeleid opnieuw geëvalueerd door Europa. Zij oordeelde dat de geleverde inspanningen onvoldoende waren, vooral op het gebied van fosfaten, en eiste dat in het nieuwe actieprogramma, MAP 4, de inspanningen zouden worden opgedreven en de bemestingsnormen aangescherpt (vooral voor fosfaten). MER PPS BVBA 54/239

55 5 AFBAKENING STUDIEGEBIED, METHODIEK, BESCHRIJVING REFERENTIESITUATIE & ONTWIKKELINGSSCENARIO S 5.1 LUCHT AFBAKENING STUDIEGEBIED Het studiegebied wordt bepaald door de zones die rechtstreeks beïnvloed kunnen worden door de emissies uit de stallen, de activiteiten van de dieren en het vullen van de voedersilo s. Deze effecten beperken zich meestal tot 1 à 2 km, hoewel verdere effecten niet uit te sluiten zijn. Voortgaand op de berekende impact inzake geur en verzurende/vermestende depositie wordt het studiegebied afgebakend tot op 1 km voor geur en stof, en tot op 2 km voor de verzurende/vermestende depositie TOELICHTING GEGEVENSGEBRUIK Voor de referentiesituatie wordt een algemeen beeld geschetst op basis van informatie uit de milieu- en natuurrapporten: VMM-rapporten (Lozingen in de lucht , Luchtkwaliteit in het Vlaamse Gewest 2012,...). Aangezien voor veeteeltbedrijven voornamelijk de toestand met betrekking tot de ammoniakemissie (en de daarmee samenhangende verzurende luchtverontreiniging) van belang is, wordt het aandeel van ammoniak in de verzuring van het milieu meer in detail besproken. Hierbij wordt de algemene ammoniakproblematiek geschetst, alsook het belang van de landbouw. Bij de eigenlijke effectbespreking wordt dieper ingegaan op de effectieve verzurende belasting en de geurhinder van het voorliggende bedrijf op de omgeving. De voornaamste gegevensbronnen zijn: MINA-plan 4 MIRA-T 2003 MIRA-S Emissie van fijn stof door de landbouw (Vlaanderen, , VMM) Immissie Frequentie Distributie Model (IFDM) van het VITO Luchtkwaliteit in Vlaanderen - Zure regen in Vlaanderen in 2011 (VMM, 2013) Luchtkwaliteit in het Vlaamse Gewest - Jaarverslag immissiemeetnetten kalenderjaar 2013 (VMM, 2014) Jaarverslag lozingen in de lucht (VMM, 2014) Modelling Particulate Emissions in Europ. A Framework to Estimate Reduction Potential and Control Costst, 2002 (IIASA) De berekende ammoniakdepositie (Zeq/ha.jaar) per gemeente (VMM, 2002) Verzurende en vermestende luchtverontreiniging in Vlaanderen - jaarrapport 2013 (VMM, 2015) MER PPS BVBA 55/239

56 Regeling ammoniak in de veehouderij (Staatsecretariaat Infrastructuur en Milieu, Nl, laatste wijziging 31 december 2013) Meetverslag Uniqfill Air Bio-Combi-Wäscher (31/12/2008); Bericht über die Durchführung von Emissionsmessungen an einem Biowäscher mit Vorentstaubung in der Tierhaltung GEUR Methodiek Het vrijkomen van geurcomponenten (geuremissie) tijdens de uitbating van veestallen wordt voornamelijk veroorzaakt door microbiële afbraak van proteïnebevattende afvalproducten. Deze proteïnebevattende afvalproducten worden teruggevonden in de faeces, urine, huid, haar, voedsel en indien deze aanwezig is, de bodembedekkende onderlaag. De geuremissie op veeteeltbedrijven wordt voornamelijk bepaald door de diersoort, de diercategorie, het aantal dieren, het stalsysteem, mestopslag, het voeder en de aanwezigheid van een al dan niet gekoelde kadaveropslag. De inschatting van de effecten naar geurimpact wordt op twee manieren bepaald. Enerzijds wordt er een IFDMmodellering uitgevoerd, anderzijds wordt er gebruik gemaakt van de Vlarem II afstandsregels. Deze effectbepaling wordt op een gelijkaardige wijze uitgevoerd voor zowel de actuele als de geplande situatie Vlarem II afstandsregels Ter beperking van de hindereffecten stelt Vlarem II afstandsregels voor varkens en pluimvee voorop. Hierbij wordt in functie van de aanwezige dierenaantallen en het gebruikte stalsysteem een bepaalde te respecteren afstand opgelegd (te meten vanaf de meest nabij gelegen staluiteinde tot de grens van het meest nabijgelegen gevoelig gebied). Deze afstandsregels bieden echter geen garantie voor het correct inschatten van de geurkwaliteit. Bepaalde versoepelingen zijn toegepast bij het vaststellen van de afstandsregels en afstandsregels zijn een sterke vereenvoudiging van het de reëel optredende effecten. De afhankelijkheid van geurverspreiding met betrekking tot klimatologische parameters, zoals de windrichting, wordt niet in rekening gebracht. Niettemin kunnen deze afstandsregels aanvullend en nuancerend werken. Modellering en toetsing aan (voorstel van) normen is soms streng in beoordeling en hier kunnen afstandsregels dus nuanceren. De beoordeling gebeurt dan ook door het al dan niet overschrijden van afstandsregels. In een eerste stap wordt aan de inrichting een aantal waarderingspunten toegekend, volgens stalsysteem, stalverluchtingssysteem en de opslag van dierlijke mest. In Tabel 13 worden de verbods- en afstandsregels voor varkensstallen weergegeven. Dit is de minimumafstand tussen elke stal en een aantal op het gewestplan aangegeven gevoelige gebieden (woonuitbreidingsgebied, natuurgebied met wetenschappelijk waarde of natuurreservaat, gebied voor verblijfsrecreatie en woongebied ander dan woongebied met landelijk karakter). Tabel 13: Verbods- en afstandsregels voor varkensstallen in agrarisch gebied Waarderingspunten, toegekend aan de inrichting minimale afstand in meter bij volgend aantal varkenseenheden van 100 tot van 501 tot van 1051 van 1576 van 2101 tot 1575 tot 2100 tot 2625 meer dan 2625 < verbod verbod verbod MER PPS BVBA 56/239

57 > IFDM-modellering In eerste instantie wordt getracht de geuremissie van het bedrijf te bepalen. Deze wordt zoveel mogelijk kwantitatief benaderd met behulp van de emissiefactoren. In tweede instantie wordt deze emissie omgezet in een geurconcentratie in de omgeving, door middel van een overdrachtsberekening. Hierbij wordt, niettegenstaande de aanzienlijke beperkingen van het model, gebruik gemaakt van het programma IFDM, gezien het gebruik van dit model voorgeschreven wordt in de van toepassing zijnde Richtlijnenboeken. Bovendien werd IFDM eveneens aangewend in beleidsstudies inzake geur, waarbij voorstellen van potentiële grenswaarden werden vastgesteld. Ook voor de beoordeling van de impact inzake geur wordt er in de code van goede praktijk "Bepalen van de geurverspreiding door middel van snuffelploegmetingen" door VITO voor de Vlaamse overheid het gebruik van IFDM voorgeschreven (VITO, 2008). Bepaling geuremissies Veestallen kunnen onderverdeeld worden in ammoniakemissiearme stallen en conventionele stallen, op basis van het al dan niet voorkomen op de lijst van stalsystemen voor ammoniakreductie. Ook al is er geen eenduidige algemeen geldende relatie tussen geur- en ammoniakemissie bij veestallen en mest, toch blijkt uit de praktijk dat door het implementeren van ammoniakreducerende maatregelen in veel gevallen ook een reductie van geur kan worden bekomen. Vlaamse geuremissiefactoren voor de kwantificering van geuremissie uit de stallen (afhankelijk van diersoort, diercategorie en stalsysteem) zijn beperkt. In Nederland zijn wel geuremissiefactoren voor alle verschillende diersoorten en staltypen opgenomen in de Regeling geurhinder & veehouderij (Rgv). Voor conventionele varkensstallen werden Vlaamse emissiefactoren bepaald door Van Langenhove & Defoer (2002). Vergelijking met metingen in Nederland [Ogink & Lens (2001) en Mol & Ogink (2002)] toont aan dat de waarden bekomen uit Vlaams onderzoek van Van Langenhove & Defoer (2002) aanzienlijk hoger liggen dan de Nederlandse waarden. Van Langenhove haalt hierbij als mogelijke reden aan dat een verkorte meetprocedure werd gehanteerd in het Nederlands onderzoek. Bijkomend verschil tussen beide onderzoeken is dat de Nederlandse geuremissiecijfers bepaald werden per dierplaats in plaats van per dier. Van Broeck (Beleidsmedewerker milieuhinder bij de Dienst Hinder en Risicobeheer; mondelinge mededeling) haalt tevens als mogelijke oorzaak aan dat er in Vlaanderen gemeten werd op bestaande referentiebedrijven en in Nederland op specifiek daartoe gebouwde proefbedrijven. Tabel 14: Geuremissie bij varkens gehuisvest in conventionele stalsystemen Aantal OUe/s per dierplaats (dp) of per dier (d) Aantal OUe/s Vleesvarkens Gespeende biggen Kraamzeugen Guste en dragende zeugen Mol & Ogink (2002) 23 OUe/s/dp 7,8 OUe/s/dp 26,5 OUe/s/dp 20,3 OUe/s/dp Van Langenhove en Defoer (2002) 29,2 OUe/s/d 12,1 OUe/s/d 84,4 OUe/s/d 57 OUe/s/d MER PPS BVBA 57/239

58 Voor beren werden geen emissiefactoren bepaald. In Nederland wordt de geuremissie van beren gelijkgesteld aan de geuremissie van guste en dragende zeugen. Hier wordt aanbevolen om naar analogie voor beren eveneens rekening te houden met een geuremissiefactor van 57 OUe/s per dier. Voor conventionele varkensstallen dient er overeenkomstig het richtlijnenboek Landbouwdieren gerekend te worden met de Vlaamse geuremissiecijfers van Van Langenhove & Defoer (2002). Vaak wordt aangenomen dat technieken die de NH3-emissies reduceren, ook een positieve invloed hebben op de vermindering van de emissies van vluchtige geurcomponenten. Zo zou kunnen gesteld worden dat stallen met lage NH3-emissies (ammoniakemissiearme stalsystemen) ook minder zullen ruiken. Door O Neill & Phillips (1992) werden 168 componenten geïnventariseerd die mogelijk bijdragen tot de geurhinder op landbouwbedrijven. Ammoniak is er een van en ontstaat hoofdzakelijk uit de hydrolyse van ureum in urine. De overige vluchtige geurcomponenten zijn afkomstig van de afbraak van organisch materiaal in de feces (hoofdzakelijk eiwitten). Een eenduidige relatie tussen NH3- en geuremissies op landbouwbedrijven is tot op heden nog niet gevonden. In een beperkt aantal onderzoeken onder zeer specifieke omstandigheden werden wel significante correlaties gevonden tussen NH3- en geuremissies. Deze correlaties verschillen sterk, afhankelijk van de situatie (en diersoort) waarbij ze gevonden werden. Specifiek voor ammoniakemissiearme varkensstallen zijn er geen Vlaamse geuremissiefactoren. Mol & Ogink (2002) noteerde enkel bij biggen en vleesvarkens significante verschillen in geuremissie tussen conventionele stallen en ammoniakemissiearme stallen. In onderstaande tabel worden reductiepercentages weergegeven voor de ammoniakemissiearme stallen. Tabel 15: Geuremissie bij varkens gehuisvest in conventionele en ammoniakemissiearme stalsystemen Gespeende vleesvarkens Guste en kraamzeugen biggen dragende zeugen Aantal OUe/s per dierplaats in 7, ,3 29,9 conventionele stalsystemen volgens Ogink en Groot Koerkamp, 2001 Aantal OUe/s per dierplaats in 5,4 17,9 21,3 29,9 ammoniakemissiearme stalsystemen volgens Ogink en Groot Koerkamp, 2001 Reductiefactor 30,7 % 22,2 % 0 % 0 % Voor vleesvarkens werd er in de conventionele stalsystemen 23,0 OUe/s per dierplaats gemeten en voor ammoniakemissiearme stalsystemen 17,9 OUe/s. Dit komt overeen met een reductie van 22,2% bij de toepassing van een NH3-arm stalsysteem. Voor biggen werd er respectievelijk 7,8 en 5,4 OUe/s gemeten (reductie van 30,7%). Voor zeugen werden in verschillende situaties ook gunstiger emissies gemeten, maar een eenduidig significant verschil t.o.v. traditionele huisvestingssystemen kon niet bepaald worden. Op de site van de dienst MER verscheen als bijlage bij het MER Richtlijnenboek landbouwdieren een lijst met geactualiseerde emissiefactoren voor ammoniak, geur en fijn stof. Deze geactualiseerde cijfers worden gebruikt voor het bepalen van de geuremissies (bijlage versie 20/03/2015 MER-Richtlijnenboek landbouwdieren). MER PPS BVBA 58/239

59 Op de Lijst voor stalsystemen voor ammoniakreductie staan ook drie technieken om de stallucht te zuiveren: een biologische en een chemische luchtwasser en een biobed. Op zich zijn dit geen ammoniakemissiearme stalsystemen, maar wel twee nageschakelde technieken op conventionele stalsystemen. Een luchtwasser is een reinigingsinstallatie waarin een gasstroom in intensief contact wordt gebracht met een vloeistof met als doel bepaalde gasvormige componenten uit het gas naar de vloeistof te laten overgaan. Uit Onderzoek (Mol & Ogink, 2002) waarin vier biologische luchtwassystemen zijn doorgemeten die ventilatielucht van een varkensstal behandelen, blijkt dat het gemiddelde geurverwijderingsrendement tot 50% gaat. De variatie in geurverwijderingsrendement is echter zeer hoog. In onderzoek van Melse en Mol (2003) waarin één biologisch luchtwassysteem wordt doorgemeten, wordt een geurverwijderingsrendement gevonden variërend van 29 tot 87%, met een gemiddelde geurverwijdering van 49%. In de BBT Veeteelt wordt een reductie van 40-50% vermeld voor een biologische luchtwasser en 30% voor een chemische luchtwasser. In het MER-Richtlijnenboek voor landbouwdieren wordt aanbevolen om voor een biologische luchtwasser met een geurverwijderingsrendement van 40% te rekenen en voor een chemische 30%. Er zijn echter ook reeds luchtwassers op de markt waar een geurverwijderingsrendement tot 60 en 85% verzekerd wordt. De initiatiefnemer van dit MER maakte de keuze om een verbeterd type van biologische luchtwasser te plaatsen, met name een 'biologische combiwasser' met een geurreductie van 85%. In de afgeleverde vergunning van 04/12/2014 werd dit ook als bijzondere voorwaarde opgenomen. Er is opgenomen dat het biologisch luchtwassysteem een ammoniakverwijderingsrendement moet hebben van minimaal 85%, een geurreductie van 85% en een stofreductie van 80%. Het systeem is in Nederland gecertificeerd (BWL V1). De fabrikant van de luchtwasser heeft zelf geen meetdata ter beschikking. De meetdata zijn gebaseerd op het Duitse meetrapport van de certificatie van het systeem in Nederland, zoals hierboven vernoemd. Het systeem van luchtwasser (combiwasser) gebruikt op het bedrijf van PPS BVBA is gecertificeerd in Nederland (BWL V1), er wordt verwezen naar het meetrapport: Ortlinghaus, O., Bericht über die Durchführung von Emissionsmessungen an einem Biowäscher mit Vorentstaubung in der Tierhaltung, , Berichtsnummer: Uniqfill Bio-Combi-Wäscher, Fachhochschule Münster. De meetdata zijn gebaseerd op het Duitse meetrapport van de certificatie van het systeem in Nederland, zoals hierboven vernoemd. De metingen bij deze uitgevoerde testen werden in 2008 over een langdurige periode uitgevoerd (3 maanden bij zomerbedrijf en 3 maanden bij winterbedrijf). Het grote aantal metingen (inzake NH3 werd hierbij gebruik gemaakt van continue meetsystemen) leidt, ondanks de aanzienlijke onzekerheid die optreedt bij een individuele meting, tot een meer betrouwbaar resultaat ten aanzien van de verwijderingsefficiëntie. Het vermelde Duitse meetbericht ten aanzien van de combi biowasser met voorafscheiding van stof, en nageschalde demister (aerosol afscheider), maakt hierbij melding van volgende gemiddelde reductiepercentages: Stof >95% NH3 ca 85% (gemiddeld 79% bij zomerbedrijf en 91% bij winterbedrijf; met variaties tussen 63% en 99,8%) Geur ca 85% (zowel bij zomer als bij winterbedrijf op basis van geometrische gemiddelden) De vermelde efficiënties in het meetbericht hebben hierbij in principe betrekking op de installatie en de werkingsomstandigheden zoals deze zich bij de metingen voordeden. Relevante wijzigingen inzake afzuigdebiet (met bvb belangrijke impact op de ingangsconcentraties die mee bepalend zijn voor de verwijderingsefficiënties), verblijftijden in de installatie, circulatie van waswater, ph sturing, temperatuur, buffering,.. kunnen uiteraard ook een impact hebben op de verwijderingsefficiënties. Ook de voorafgaande stofafscheiding inclusief bevochtiging wordt noodzakelijk geacht om de vermelde percentages te bereiken. Dagelijkse opvolging en regelmatig MER PPS BVBA 59/239

60 onderhoud van dergelijke installaties wordt dan ook noodzakelijk geacht om de vermelde reductie percentages systematisch te halen. In de bijlage versie 20/03/2015 bij het MER-Richtlijnenboek landbouwdieren met de geactualiseerde emissiefactoren geur wordt vermeld dat hogere emissiereducties dan vermeld door luchtbehandelingstechnieken kunnen aanvaard worden, mits voorleggen van een wetenschappelijk onderbouwd meetrapport van het luchtwassysteem. In het MER zal dan ook rekening gehouden worden met de in de vergunning opgelegde verwijderingsrendementen volgens het systeem BWL V1 voor geur- en stofreductie. Voor ammoniak wordt er een reductiepercentage van 70% toegepast omdat deze waarde wettelijk is vastgelegd en waardoor de vergunningsverlener beschikt over de impactresultaten bij louter toepassen van het wettelijk kader. Hierdoor wordt inzake NH3 (en N-depositie) dan ook een worst case benadering ingebouwd in vergelijking met de gemiddeld gemeten verwijderingsefficiëntie. Andere bronnen van geuremissies in de veehouderij zijn: Geuremissie uit de kadaveropslag: kwantitatieve gegevens voor geuremissies uit de kadaveropslag op veeteeltbedrijven zijn niet voorhanden. Praktijkervaring leert dat geuremissie uit gekoelde kadaveropslag te verwaarlozen valt. In geval van een niet gekoelde kadaveropslag zijn bijkomende geuremissies niet uit te sluiten. T.o.v. de globale geuremissies kunnen deze evenwel als beperkt beschouwd worden. Snelle afvoer van de kadavers kan uiteraard de impact sterk beperken. Er is een gekoelde kadaveropslag voorzien op het bedrijf. Bijkomende geuremissies vanuit deze opslag zijn dus te verwaarlozen. Externe mestopslag buiten de stal: er zijn geen kwantitatieve gegevens beschikbaar voor geuremissies uit externe mestopslag. Op het bedrijf zal de mest enkel opgevangen worden in de onderliggende mestkelders, volledig afgesloten van de omgeving. Effluent, afkomstig van de externe mestverwerking (retour vracht), wordt opgeslagen in een silo. Dit effluent, het eindproduct van de verwerking van de dunne fractie in de mestverwerkingsinstallatie, is stikstofarm, waardoor geuremissies tot een minimum beperkt zijn. De exploitant maakte bovendien de keuze om de citerne met opslag van het effluent af te dekken met een 'drijvend dek'. Geuremissies uit deze opslag zijn dus niet te verwachten. Bepaling geurimpact Met behulp van een verspreidingsmodel (IFDM) wordt in voorliggend dossier een inschatting gemaakt van de geurimmissie in de omgeving van het bedrijf voor de huidig vergunde situatie en de toekomstige situatie. Kenmerkend voor een veeteeltbedrijf is dat dit (meestal) gelegen is in agrarisch gebied, waar diverse gelijksoortige geurbronnen verspreid liggen in de omgeving van de te onderzoeken inrichting. Voor dergelijke inrichtingen, gelegen in een bronnencluster, worden minder strenge normen gehanteerd dan voor geïsoleerd gelegen bedrijven. Twee (of meer) bronnen vormen een cluster wanneer de ene bron binnen het 98-percentiel voor het nuleffectniveau van de andere bron is gelegen. Inrichtingen met minder dan 5 % van de geuremissie van de inrichting onder studie kunnen als achtergrondgeur worden beschouwd en dienen dus niet mee in rekening te worden gebracht (of benaderd als minder dan 5 % van de geuremissie). Een aanpak voor cumulatiesituaties werd uitgewerkt in het onderzoeksproject "Voorstellen van een aanpak om beschermingsniveaus voor geurhinder vast te stellen rondom bronnencomplexen en bronnenclusters (2004)" dat door PRG Odournet in opdracht van de Dienst Lucht & Klimaat van LNE werd uitgevoerd (zie ook risico s/geurhinder/onderzoek). Dit onderzoek had tot doel beschermingsniveaus voor te stellen voor zowel in- als omwonenden van bronnenclusters als bronnencomplexen. Met name voor MER PPS BVBA 60/239

61 stallen werden reeds toetsingswaarden voor beoordeling van cumulatieve impacten uitgewerkt (zie verder). Er zijn namelijk verschillende toetsingswaarden afgebakend voor geïsoleerde bedrijven en voor de gecumuleerde impact van een bronnencluster. Voor bedrijven gelegen in een bronnencluster dient dus steeds de geuruitstoot van de omliggende veeteeltbedrijven mee in beschouwing genomen te worden. In IFDM wordt als bron dus niet enkel het bedrijf zelf, maar ook omliggende bedrijven ingegeven. De (theoretische) geuremissies van de omliggende bedrijven wordt afgeleid uit de milieuvergunningen van deze bedrijven, die werden opgevraagd bij de gemeente. Hierbij worden de vergunde aantallen dieren (ongeacht of deze effectief gerealiseerd zijn of niet), dan vermenigvuldigd met een geuremissiefactor volgens diertype. Hierbij dient wel aangehaald te worden dat dit een inschatting betreft, aangezien er voor de omliggende bedrijven geen uitspraak kan gedaan worden van staltype en van de aanwezige niet-vergunde dieren (zoals biggen). Benaderend wordt daarom uitgegaan van conventionele stalsystemen. Indien gegevens over het stalsysteem beschikbaar zijn, worden deze evenwel gebruikt. Het is bovendien evenmin bekend in hoever de vergunde aantallen dieren effectief gerealiseerd werden. Bij de beoordeling van de impact als bronnencluster dient dan ook met een aanzienlijk verhoogde onzekerheid rekening gehouden te worden. In navolging van de open LNE WG geur van 1 juli 2014 wordt een nieuwe afbakening voor bronnenclusters voorgesteld als volgt (richtlijnen dienst MER oktober 2014): De bedrijven behorende tot de bronnencluster worden als volgt bepaald: cirkel vanuit het middelpunt/geurzwaartepunt van het bedrijf met een straal die overeenstemt met de afstand van het bedrijf tot het verste punt waar er nog een immissie van 2 oue/m3 (veroorzaakt door het individuele bedrijf in de huidige situatie) is. De straal mag echter niet kleiner zijn dan 750 m. Binnen een straal van 750 m wordt rekening gehouden met bedrijven met een totale geuremissie van 2500 OU E/s of meer. Indien de 2 OU E/m3-contour een grotere straal heeft dan 750 m, dienen buiten de cirkel van 750 m enkel de bedrijven in rekening gebracht te worden die meer dan 5% van de geuremissie van het bedrijf in de huidige situatie uitstoten. Rundveebedrijven moeten niet kwantitatief meegerekend worden in de cumulatieve geurstudie. Wel dienen ze in de bespreking van de omgeving kwalitatief in beschouwing genomen te worden. De cumulatieve geurimmissies worden berekend voor elke relevante woning in de huidige vergunde situatie, de huidige vergunde situatie zonder het bedrijf en de aangevraagde situatie. Toetsing geurimpact Aangezien het bedrijf deel uitmaakt van een bronnencluster, wordt de geurmodellering getoetst aan de normen voor een bedrijf dat deel uitmaakt van een bronnencluster. Volgende normering wordt in het visiedocument vooropgesteld: 10 OU e/m³ als 98-percentiel: wordt voorgesteld als grenswaarde voor een varkenscluster, waarbij dient getoetst te worden t.o.v. verspreide woningen in agrarisch gebied (hierbij worden geen woningen gerekend van andere, naburige veehouderijen). 3 OU e/m³ als 98-percentiel: wordt voorgesteld als richtwaarde voor een varkenscluster, waarbij dient te worden getoetst t.o.v. hoog geurgevoelige bestemmingen (woongebied volgens gewestplan, ziekenhuizen, scholen, winkelcentra, kampeerterreinen). De tussenwaarde van 5 OUe/m³ als 98-percentiel werd in vroegere versies van het visiedocument voorgesteld als richtwaarde (3 OUe/m³ werd toen voorgesteld als streefwaarde i.p.v. richtwaarde). Deze MER PPS BVBA 61/239

62 waarde is in de laatste versie van het visiedocument niet meer voorzien. Nochtans, om ook woongebieden met landelijk karakter enige bescherming te kunnen bieden, is een tussenliggende toetsingswaarde aangewezen. Woongebieden met landelijk karakter dienen getoetst te worden ten opzichte van deze waarde van 5 OUe/m³ als 98-percentiel. Het RLB merkt immers op dat strikt genomen bovenstaande beoordeling werd ontwikkeld voor varkensbedrijven, maar dat deze werkmethode echter aangeraden wordt voor alle veehouderijen. Volgende beoordeling wordt gekoppeld aan de toetsing van de geuremissie en de geldende normen: Tabel 16: Toetsingswaarden bronnencluster (Richtlijnenhandboek landbouwdieren, Willems et. al, 2009) Verspreide woningen in agrarisch gebied Woongebied met landelijk karakter Woongebied (woongebied s.s., woonuitbreidingsgebied, reservegebied voor woonuitbreiding) >10 OUe/m³ als 98P 5-10 OUe/m³ als 98P Matig negatief effect Significant negatief effect 3-5 OUe/m³ als 98P Gering negatief effect Matig negatief effect Gezien de aanvaardbaarheid van geurbelasting functie is van de geurgevoeligheid van de beoordelingspunten wordt bij het vastleggen van de aanvaardbaarheidscriteria gebruik gemaakt van de beoordeling opgenomen in het begin 2012 aangepaste richtlijnenboek lucht bij opmaak van MER s. Deze beoordelingswijze is afgestemd op het Vlaamse geurbeleid zoals opgenomen in het zgn. 'Visiedocument geur' van LNE. Een overzicht van de indeling wordt in onderstaande Tabel 17 opgenomen. Tabel 17: Beschrijving geurgevoelige bestemmingen (Richtlijnenhandboek lucht, LNE, 2012) Hoog geurgevoelige bestemmingen Matig geurgevoelige bestemmingen Beschrijving Waar grote aantallen mensen langdurig verblijven of waar recreatieve buitenactiviteiten plaatsvinden: woongebieden, ziekenhuizen, scholen, winkelcentra, kampeerterreinen, speelterreinen Mensen kunnen hier op alle momenten van de dag of nacht aanwezig zijn, zowel binnen als buiten Gebieden gekenmerkt door lage bevolkingsdichtheid: agrarische en op bedrijventerreinen gelegen bedrijfwoningen, natuurterreinen, sportterreinen,. dergelijke bedrijventerreinen worden gekenmerkt door activiteiten als handel, retail, productie voedingsmiddelen. Mensen kunnen hier op alle momenten van de dag of nacht aanwezig zijn, zowel binnen als buiten. Typische gebiedseigen achtergrondgeur Bestemming volgens gewestplan Woongebieden, woonuitbreidingsgebieden, woongebieden met landelijk karakter (ingeval toetsing aan niet-landbouweigen geuren), woonparken, dienstverleningsgebieden, gebieden hoofdzakelijk bestemd voor de vestiging van grootwinkelbedrijven, recreatiegebieden, gebieden voor gemeenschapvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen, Woongebieden met landelijk karakter (ingeval toetsing aan landbouweigen geuren), agrarische gebieden, (ingeval toetsing aan nietlandbouweigen geuren), gebieden voor ambachtelijke bedrijven en gebieden voor KMO s, parkgebieden, gebieden voor gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen, gemengde woon- en industriegebieden, MER PPS BVBA 62/239

63 Laag geurgevoelige bestemmingen (bvb. Van landbouwactiviteiten in landbouwgebied) kan aanwezig zijn Tolerantie ten aanzien van gebiedsvreemde geuren kan laag zijn Industriegebieden, openbare wegen Industriegebieden, gebieden voor milieubelastende industrieën, gebieden voor ambachtelijke bedrijven en KMO s, agrarische gebieden (ingeval toetsing aan landbouweigen geuren), bosgebieden, natuurgebieden, groengebieden, bufferzones, waterwegen, luchtvaartterreinen, Gezien de aard/herkomst van de geur (landbouweigen geuren) wordt bij de beoordeling van de geurimpact t.h.v. bewoning dan ook rekening gehouden met volgende indelingswijze: Hoog geurgevoelige bestemmingen: woongebied en woonuitbreidingsgebied Matig geurgevoelige bestemmingen: woongebieden met landelijk karakter Laag geurgevoelige bestemmingen : agrarische gebieden Volgens het nieuwe maatregelenkader van LNE wordt als basisbeschermingsniveau 10/5/3 OUe/m³ als 98P waarde gehanteerd (achtergronddocument bij het visiedocument en het MER-Richtlijnenboek landbouwdieren) voor respectievelijk laag, matig en hoog geurgevoelige gebieden. Voor de individuele toetsing wordt er geen toename van de geurimmissies toegestaan ten aanzien van de huidige geurimmissie indien de huidige geurimmissie (in OUe/m³ als 98P) bij bedrijfsvreemde woningen hoger is dan 10/5/3 OUe/m³ (als 98P) in functie van de geurgevoeligheid van de bestemming. Als de huidige geurimmissie hoger is dan 20/10/6 OUe/m³ als 98P waarde (in functie van de geurgevoeligheid van de bestemming), dan moet, bij nieuwbouw en verbouwing, het gedeelte van de huidige geurimmissie van het totale bedrijf boven de 20/10/6 OUe/m³ als 98P waarde, onmiddellijk, met minimaal 50% verminderd worden, waarbij de nieuwe geurimmissie ook de 25/15/9 OUe/m³ als 98P waarde niet mag overschrijden. Als de huidige geurimmissie lager is dan 10/5/3 OUe/m³ als 98P waarde, dan mag er nog een toename zijn van de geurimmissies ter hoogte van de bedrijfsvreemde woningen. Deze toename wordt beperkt tot max. 50% van het verschil tussen de huidige geurimmissie en 10/5/3 OUe/m³ (als 98P). Voor de cumulatieve toetsing wordt er geen toename van de geurimmissies toegestaan ten aanzien van de huidige geurimmissie indien de huidige geurimmissie (in OUe/m³ als 98P) bij bedrijfsvreemde woningen hoger is dan 10/5/3 OUe/m³ (als 98P). Als de huidige geurimmissie hoger is dan 20/10/6 OUe/m³ als 98P waarde, dan moet, bij nieuwbouw en verbouwing, het gedeelte van de huidige geurimmissie van het totale bedrijf boven de 20/10/6 OUe/m³ als 98P waarde, onmiddellijk, met minimaal 50% gewogen verminderd worden en waarbij de nieuwe geurimmissie ook de 30/15/9 OUe/m³ als 98P waarde gewogen niet mag overschrijden. Als de huidige geurimmissie lager is dan 10/5/3 OUe/m³ als 98P, dan mag er nog een toename zijn van de geurimmissies ter hoogte van de bedrijfsvreemde woningen. Deze toename wordt beperkt tot max. 50% van het verschil tussen de huidige geurimmissie en 10/5/3 OUe/m³ (als 98P). Volgens het maatregelenkader van LNE (zoals in de praktijk toegepast dd. 15/12/2014) dienen bijgevolg saneringsmaatregelen genomen te worden als de geurimmissie > 20/10/6 OUe/m³ (als 98P) ter hoogte van de MER PPS BVBA 63/239

64 indicatorwoningen. Als het berekende immissieniveau in de gewenste situatie minder dan 1 OUe/m³ als 98P waarde verschilt van de waarde die volgens het maatregelenkader moet gehaald worden, is dit nog aanvaardbaar. Deze marge bedraagt 0,5 OUe/m³ als 98P waarde als de huidige geurimmissie tussen 10/5/3 en 20/10/6 ligt. Deze marge kan slechts éénmalig toegepast worden Referentiesituatie Het bedrijf PPS BVBA is gelegen Achteraard 28B te 2322 Hoogstraten, in agrarisch gebied. De bedrijfsomgeving wordt gekenmerkt door zijn agrarisch karakter. In de nabije omgeving zijn nog een aantal veeteeltbedrijven aanwezig Vlarem II afstandsregels Het aantal waarderingspunten voor varkens in de huidige vergunde situatie bedraagt 148,6 punten. Op basis van deze gegevens geeft Vlarem II (cfr. Tabel 13) een te respecteren afstand van 350 meter aan. Tabel 18: aantal waarderingspunten huidig vergunde situatie Stal volgnummer Stal1 Stal2 (KH + beren) Stal2 (boxen) Stal3 Dierenaantal / stal Spoelmestsysteem Diepstrooistal Potstal Ingestrooide volle vloer 80 Pt 80 Pt 60 Pt 30 Pt Rooster > 50% 20 Pt Rooster < 50% 10 Pt 10 Volle vloer niet ingestrooid 10 Pt Emissiearme stal 110 Pt 110 Ventilatie Biofilter / biobed / gaswasser 110 Pt Vertikale uitstoot > 0.5m boven nok, zonder pet Vertikale uitstoot > 0.5m boven nok, met pet 50 Pt 30 Pt Vertikale uitstoot < 0.5m boven nok, zonder pet 40 Pt 40 Vertikale uitstoot < 0.5m boven nok, met pet Mech. Ventilatie zijdelingse uitstoot Natuurlijke: open nok trekschouw Natuurlijke met afdekking 20 Pt 10 Pt 20 Pt 10 Pt Mestopslag MER PPS BVBA 64/239

65 Opslag vaste mest mestvaalt 50 Pt Opslag vaste mest transportwagen Potstal 50 Pt 0 Pt Mengmest onder stalvloer of rooster zonder geurafsnijder 20 Pt Mengmest onder stal met geurafsnijder 50 Pt 50 Gesloten mengmest opslag buiten stal 50 Pt Mengmest buiten de stal: open opslag 0 Pt Mengmest buiten de stal: eenvoudige afdekking 30 Pt Puntentotaal per stal Totaal aantal dieren : 5201 Puntentotaal : gewogen gemiddelde : 148,6 Aangezien de inrichting op ongeveer meer dan 2 km ligt van de hindergevoelige gebieden, wordt in de huidig vergundesituatie ruimschoots voldaan aan de verbods- en afstandsregels zoals opgenomen in Vlarem IFDM-modellering Bepaling geuremissies bedrijf PPS BVBA De totale geuremissie in de huidig vergunde situatie wordt weergegeven in Tabel 20 en wordt berekend met de geuremissie-eenheden volgens de nieuwe lijst met emissiefactoren (versie 20/03/2015) horende bij het MER- Richtlijnenboek landbouwdieren (bijlage), waarbij een geurreductie van 85% wordt toegepast voor de biologische luchtwasser. Er werd immers gekozen voor een verbeterd type o.v.v. een biologische combiwasser. De constructeur van de biologische combiwasser garandeert een geurreductie van 85%. In de afgeleverde vergunning van 04/12/2014 werd dit ook als bijzondere voorwaarde opgenomen. Er is opgenomen dat het biologisch luchtwassysteem een ammoniakverwijderingsrendement moet hebben van minimaal 85%, een geurreductie van 85% en een stofreductie van 80%. Het systeem is in Nederland gecertificeerd (BWL V1). De totale geuremissie in de huidig vergunde situatie wordt bijgevolg ingeschat op OUe/s. Tabel 19: Geuremissie bij ammoniakemissiearme varkenshuisvesting PPS BVBA Aantal OUe/s per dierplaats in conventionele stalsystemen volgens Van Langenhove en Defoer (2002) voor traditionele stal / geactualiseerde lijst emissiefactoren (versie 20/03/2015) horende bij MER Richtlijnenboek landbouwdieren Aantal OUe/s per dierplaats in staltype V-4.7 Biologische combiluchtwasser (85%) OUe/s per dierplaats Vleesvarkens / opfokzeugen Gespeende biggen Kraamzeugen Guste en dragende zeugen 29,2 12,1 84,4 57 (22,78) / / / 4,38 1,82 12,66 8,55 MER PPS BVBA 65/239

66 Tabel 20: Geuremissie bedrijf PPS BVBA in de huidig vergunde situatie Vergunde situatie Geuremissie Stalnr Dierplaats Stalsysteem # dieren Geur (OU E/s/dier) Totaal (OU E/s) Totaal stal (OU E/s) Stal Vleesvarkens AEA S , Biggen AEA S , Stal Kraamzeugen AEA S , Beren AEA S-1 3 8,55 26 zeugen AEA S , Stal Opfokzeugen AEA V-4, , Stal Biggen AEA S , Totaal Bepaling geuremissies omliggende bedrijven De bedrijfsomgeving van het bedrijf PPS BVBA is gekenmerkt door veeteeltactiviteiten. In dit geval spreekt men hier van een "bronnencluster" aangezien er meerdere geurbronnen dicht bij elkaar gelegen zijn. De gegevens omtrent de bedrijven die behoren tot de bronnencluster van het bedrijf werden opgevraagd bij de gemeente Hoogstraten. De bedrijven behorende tot de bronnencluster worden als volgt bepaald volgens de richtlijnen van oktober 2014 van de dienst MER: cirkel vanuit het middelpunt/geurzwaartepunt van het bedrijf met een straal die overeenstemt met de afstand van het bedrijf tot het verste punt waar er nog een immissie van 2 OU E/m 3 als 98P (veroorzaakt door het individuele bedrijf in de huidige situatie) is. De straal mag echter niet kleiner zijn dan 750 m. Binnen een straal van 750 m wordt rekening gehouden met bedrijven met een totale geuremissie van 2500 OU E/s of meer. Indien de 2 OU E/m 3 -contour een grotere straal heeft dan 750 m, dienen buiten de cirkel van 750 m enkel de bedrijven in rekening gebracht te worden die meer dan 5% van de geuremissie van het bedrijf in de huidige situatie uitstoten. Hierbij dienen rundveebedrijven niet kwantitatief meegerekend te worden in de cumulatieve geurstudie. Wel dienen ze in de bespreking van de omgeving kwalitatief in beschouwing genomen te worden. De bedrijven gelegen Achteraard 32, Achteraard 13 en Hinnenboomstraat 21 bevinden zich binnen een straal van 750 m van het bedrijf van PPS BVBA, maar het zijn rundveebedrijven, en worden bijgevolg niet mee opgenomen in de cumulatieve berekening voor geur. Achteraard 32 is vergund voor 192 runderen, waarvan 50 runderen < 1 jaar, 48 runderen tussen 1-2 jaar en 94 andere runderen. Achteraard 13 heeft een vergunning voor stallen met plaatsen voor 120 runderen, waarvan 40 runderen < 1 jaar, 35 runderen tussen 1-2 jaar en 45 melk- of zoogkoeien en/of andere runderen. Op de Hinnenboomstraat 21 is er een vergunning voor 353 runderen, waarvan 128 runderen < 1 jaar, 112 runderen tussen 1-2 jaar en 113 zoogkoeien. Achteraard 38 is een paardenhouderij met stallen voor 90 paarden. Deze paardenhouderij wordt eveneens niet mee opgenomen in de cumulatieve berekening. De geuremissie van de bronnencluster bepaald zoals hierboven beschreven, wordt weergegeven in onderstaande tabel. Achteraard 26 is een gemengd bedrijf met varkens en runderen. De varkens hebben een geuremissie van 9344 OUe/s. Er is eveneens een vergunning voor 110 runderen, waarvan 30 runderen < 1 jaar, 25 runderen tussen 1-2 jaar en 55 melkkoeien. Het bedrijf gelegen Achteraard 36 in een gemengd bedrijf met MER PPS BVBA 66/239

67 mestvarkens (5840 OUe/s) en slachtkuikens (2688 OUe/s). Er zijn eveneens standplaatsen voor 68 runderen waarvan 24 runderen < 1 jaar, 16 runderen tussen 1-2 jaar en 28 andere runderen. Tabel 21: Geuremissie omliggende bedrijven bronnencluster Bedrijf X Y Straat nr. PC Gemeente Diersoort Geuremissie (OUe/s) Achteraard Hoogstraten varkens Achteraard Hoogstraten varkens pluimvee 8528 Aantal dieren en gebruikte emissiefactoren clusterbedrijven: Achteraard 26: vergunning voor 320 vleesvarkens en 110 runderen 320 vleesvarkens x 29,2 oue/s = 9344 oue/s Achteraard 36: vergunning voor 200 mestvarkens, slachtkuikens en 68 runderen 200 mestvarkens x 29,2 oue/s = 5840 oue/s slachtkuikens x 0,24 oue/s = 2688 oue/s Bepaling geurconcentratie Bij de evaluatie van de geurverspreiding wordt gebruik gemaakt van IFDM-model. De uitstootpunten van het bedrijf en de omliggende bedrijven worden als puntbronnen beschouwd. In onderstaande tabel worden de inputparameters weergegeven van de berekeningen in het IFDM model in de huidig vergunde situatie. Tabel 22: Parameters IFDM-model Stal/bedrijf Parameter Waarde Opmerkingen Stal 1: Hoogte uitstoot Temperatuur van de afgassen Diameter uitstootopening Volumestroom van het afgas 4,5 25 5,5 7,5 m C m Nm³/s Hoogte emissiepunt luchtwasser Biologische luchtwasser emissiemassastroom * g/s Stal 2: Hoogte uitstoot Temperatuur van de afgassen Diameter uitstootopening Volumestroom van het afgas 4, ,5 m C m Nm³/s Hoogte emissiepunt luchtwasser Biologische luchtwasser emissiemassastroom * g/s Stal 3: Hoogte uitstoot Temperatuur van de afgassen Diameter uitstootopening Volumestroom van het afgas 7,5 25 0,63 3 m C m Nm³/s Hoogte uitlaat ventilatoren Verticale uitstoot emissiemassastroom * g/s Stal 4: Hoogte uitstoot Temperatuur van de afgassen Diameter uitstootopening Volumestroom van het afgas 4,5 25 5,5 7,5 m C m Nm³/s Hoogte emissiepunt luchtwasser Biologische luchtwasser MER PPS BVBA 67/239

68 emissiemassastroom * g/s Andere bedrijven in cluster Hoogte uitstoot Temperatuur van de afgassen Diameter uitstootopening Volumestroom van het afgas emissiemassastroom ,63 3 * m C m Nm³/s g/s *: volgens berekening stal (of per bedrijf voor de andere bedrijven in de cluster) Toetsing geurconcentratie De toetsing van de immissies, bekomen uit het IFDM-model, gebeurt volgens Tabel 16. De verschillende zones (> 10 OUe/m³; 5-10 OUe/m³; 3-5 OUe/m³ als 98P) worden weergegeven voor de huidig vergunde situatie in Figuur 9 in bijlage. In Tabel 26 wordt het aantal woningen weergegeven in de verschillende zones voor de huidig vergunde situatie. Hierbij werden zowel woningen horende bij veeteeltbedrijven als woningen bij niet veeteeltbedrijven meegerekend. De woning van de exploitant zelf (PPS BVBA) wordt niet mee opgenomen in de resultatentabel. Er zijn 2 bedrijfsvreemde woningen gelegen op minder dan 100 m van de varkensstallen van het bedrijf PPS BVBA. Deze woningen zijn "hypothetisch" verplaatst tot op 100 m van de stallen, in dezelfde windrichting als de werkelijke woning. Er dient echter wel opgemerkt te worden dat het gebruik van IFDM een grote onnauwkeurigheid met zich meebrengt. De actualisatie van het Richtlijnenboek Lucht vermeldt: Des te dichter bij de bron, des te onnauwkeuriger worden de resultaten van de verspreidingsberekeningen. De foutenmarge op de berekende concentraties in de nabijheid van de bron kan relatief groot worden (als gevolg van gekozen gridgrootte, gebouwinvloed en andere modelbeperkingen). Het is dan ook zinledig exacte geurconcentraties toe te kennen aan woningen die worden blootgesteld aan concentraties ver boven de bovenste toetsingswaarde van 10se of OUe/m³ als 98P. De hoogste weer te geven geurcontour is deze van 10se of OUe/m³ als 98P. De weergave van hogere contouren of concentraties ter hoogte van de dichtstbijzijnde geurgevoelige woningen heeft hooguit een indicatieve waarde, en dient dan ook als dusdanig geïnterpreteerd te worden. Cfr. bijkomende richtlijnen van de dienst MER van september 2013 wordt in de geurmodellering met IFDM naast de 98P van 3, 5 en 10 OUecontour, toch ook de contour van 20 OUe als 98P mee opgenomen (zowel voor de individuele berekening als voor de bronnencluster). Omwille van de vergaande aannames neemt de nauwkeurigheid van de impactberekeningen nog verder af bij de beoordeling op clusterniveau. In de huidige vergunde situatie zijn er geen woningen die een negatief effect ondervinden in de clusterbeoordeling. Er zijn 3 woningen die in de huidig vergunde situatie met een matig negatief effect, d.w.z. een geurconcentratie tussen 5-10 oue/m³ als 98P. Hiervan behoren twee woningen tot een landbouwbedrijf. Er zijn tenslotte 5 woningen (waarvan 2 behorende tot een landbouwbedrijf) die in de huidig vergunde situatie een gering negatief effect ondervinden voor geur Geplande situatie Vlarem II afstandsregels In de toekomstige situatie zal een nieuwe varkensstal 4 (verlenging) gebouwd worden voor vleesvarkens in het verlengde van de biggenstal 4 die vergund werd in MER PPS BVBA 68/239

69 Het aantal waarderingspunten voor varkens bedraagt in de toekomstige situatie 164,7 punten. Op basis van deze gegevens geeft Vlarem II een te respecteren afstand van respectievelijk 300 m aan. Het bedrijf voldoet aan de Vlarem II afstandsregels in de toekomstige situatie. Op basis hiervan kan bijgevolg uitgegaan worden van geen of verwaarloosbaar effect. Tabel 23: Toekomstig aantal waarderingspunten PPS BVBA Stal volgnummer Stal1 Stal2 (KH + beren) Stal2 (boxen) Stal3 Stal 4 Dierenaantal / stal Spoelmestsysteem Diepstrooistal Potstal Ingestrooide volle vloer 80 Pt 80 Pt 60 Pt 30 Pt Rooster > 50% 20 Pt Rooster < 50% 10 Pt 10 Volle vloer niet ingestrooid 10 Pt Emissiearme stal 110 Pt 110 Ventilatie Biofilter / biobed / gaswasser 110 Pt Vertikale uitstoot > 0.5m boven nok, zonder pet Vertikale uitstoot > 0.5m boven nok, met pet 50 Pt 30 Pt Vertikale uitstoot < 0.5m boven nok, zonder pet 40 Pt 40 Vertikale uitstoot < 0.5m boven nok, met pet Mech. Ventilatie zijdelingse uitstoot Natuurlijke: open nok trekschouw Natuurlijke met afdekking 20 Pt 10 Pt 20 Pt 10 Pt Mestopslag Opslag vaste mest mestvaalt Opslag vaste mest transportwagen Potstal 50 Pt 50 Pt 0 Pt Mengmest onder stalvloer of rooster zonder geurafsnijder 20 Pt Mengmest onder stal met geurafsnijder 50 Pt Gesloten mengmest opslag buiten stal 50 Pt MER PPS BVBA 69/239

70 Mengmest buiten de stal: open opslag 0 Pt Mengmest buiten de stal: eenvoudige afdekking 30 Pt Puntentotaal per stal Totaal aantal dieren : Puntentotaal : gewogen gemiddelde : 164, IFDM-modellering M.b.v. het model IFDM wordt de geurimpact in de omgeving berekend. Hierbij wordt voor de omliggende bedrijven aangenomen dat er op die locaties geen wijzigingen optreden. De berekeningen worden uitgevoerd voor de toekomstige situatie. De resultaten van de berekening worden opgenomen in een overzichtstabel Tabel 26 alsook in de figuren in bijlage. Bepaling geuremissies bedrijf PPS BVBA De totale geuremissie in de toekomstige situatie wordt weergegeven in Tabel 24 en wordt berekend met de geuremissie-eenheden de nieuwe lijst met emissiefactoren (versie 20/03/2015) horende bij het MER- Richtlijnenboek landbouwdieren), waarbij een geurreductie van 85% wordt toegepast voor de biologische luchtwasser zoals in de huidig vergunde situatie. De nieuw te bouwen vleesvarkensstal zal eveneens aangesloten worden op het biologisch wassysteem (zgn. combi-biowasser met voorafscheiding stof en nageschakelde demister). De constructeur van de biologische combiwasser garandeert een geurreductie van 85%. Het biologisch luchtwassysteem dat toegepast gaat worden op het bedrijf van PPS BVBA heeft een ammoniakverwijderingsrendement van minimaal 85%, een geurreductie van 85% en een stofreductie van 80%. De totale geuremissie in de toekomstige situatie wordt bijgevolg ingeschat op OUe/s, dit is een stijging met 64% t.a.v. de huidige vergunde situatie. Tabel 24: Geuremissie bedrijf PPS BVBA in de toekomstige situatie Toekomstige situatie Geuremissie Stalnr Dierplaats Stalsysteem # dieren Geur (OU E/s/dier) Totaal (OU E/s) Totaal stal (OU E/s) Stal Vleesvarkens AEA S , Biggen AEA S , Stal Kraamzeugen AEA S , Beren AEA S-1 3 8,55 26 zeugen AEA S , Stal Opfokzeugen AEA V-4, , Stal Biggen AEA S , Vleesvarkens AEA S , Totaal Bepaling geuremissies omliggende bedrijven De geuremissies van de omliggende bedrijven werd weergegeven onder Bepaling geurconcentratie MER PPS BVBA 70/239

71 In onderstaande tabel worden de inputparameters weergegeven van de berekeningen in het IFDM model in de toekomstige situatie. Tabel 25: Parameters IFDM-model Stal/bedrijf Parameter Waarde Opmerkingen Stal 1: Hoogte uitstoot Temperatuur van de afgassen Diameter uitstootopening Volumestroom van het afgas 4,5 25 5,5 7,5 m C m Nm³/s Hoogte emissiepunt luchtwasser Biologische luchtwasser emissiemassastroom * g/s Stal 2: Hoogte uitstoot Temperatuur van de afgassen Diameter uitstootopening Volumestroom van het afgas 4, ,5 m C m Nm³/s Hoogte emissiepunt luchtwasser Biologische luchtwasser emissiemassastroom * g/s Stal 3: Hoogte uitstoot Temperatuur van de afgassen Diameter uitstootopening Volumestroom van het afgas 7,5 25 0,63 3 m C m Nm³/s Hoogte emissiepunt ventilatoren Verticale uitstoot emissiemassastroom * g/s Stal 4: Hoogte uitstoot Temperatuur van de afgassen Diameter uitstootopening Volumestroom van het afgas 4,5 25 5,5 7,5 m C m Nm³/s Hoogte emissiepunt luchtwasser Biologische luchtwasser emissiemassastroom * g/s Andere bedrijven in cluster Hoogte uitstoot Temperatuur van de afgassen Diameter uitstootopening Volumestroom van het afgas emissiemassastroom ,63 3 * m C m Nm³/s g/s Toetsing geurconcentratie De toetsing van de immissies, bekomen uit het IFDM-model, gebeurt volgens Tabel 16. De verschillende zones (> 10 OUe/m³; 5-10 OUe/m³; 3-5 OUe/m³ als 98P) worden weergegeven in Figuur 10 in bijlage voor de gewenste situatie. Cfr. bijkomende richtlijnen van de dienst MER van september 2013 wordt in de geurmodellering met IFDM naast de 98P van 3, 5 en 10 OUe-contour, toch ook de contour van 20 OUe als 98P mee opgenomen (zowel voor de individuele berekening als voor de bronnencluster). In de onderstaande tabel wordt de resultatentabel weergegeven voor de clusterbeoordeling. Tabel 26: Resultatentabel clusterbeoordeling (met inbegrip van de emissies van het bedrijf in de aanvraag) Aantal woningen Geurcontour Huidige vergunde Toekomstige situatie MER PPS BVBA 71/239

72 situatie >10 OU E/m³ als 98P Agrarisch gebied Geen Geen 5-10 OU E/m³ als 98P Agrarisch gebied 3 (2 landbouw) 7 (4 landbouw) 3-5 OU E/m³ als 98P Agrarisch gebied 5 (2 landbouw) 3 (1 landbouw) Legende 0 0 Negatief effect 3 7 Matig negatief effect 5 3 Gering negatief effect In Tabel 26 wordt in de derde kolom het aantal woningen weergegeven in de verschillende zones voor de toekomstige situatie. Opnieuw werden hierbij zowel woningen horende bij veeteeltbedrijven als woningen bij niet veeteeltbedrijven meegerekend. De woning van de exploitant zelf (PPS BVBA) wordt niet mee opgenomen in de resultatentabel. Er zijn 2 bedrijfsvreemde woningen gelegen op minder dan 100 m van de varkensstallen van het bedrijf PPS BVBA. Deze woningen zijn "hypothetisch" verplaatst tot op 100 m van de stallen, in dezelfde windrichting als de werkelijke woning. Door de uitbreiding van het bedrijf is er geen enkele woning die een negatief effect zal ondervinden voor de geurbeoordeling op clusterniveau. Er is m.a.w. zowel voor verandering als na verandering geen woning die een geurconcentratie heeft van meer dan 10 OUe/m³ als 98P. In de toekomstige situatie zijn er in totaal 7 woningen met een matig negatief effect, dus met een geurconcentratie tussen 5-10 OUe/m³ als 98P. Deze woningen zijn allen gelegen in agrarisch gebied. Van deze woningen, behoren 4 woningen tot een landbouwbedrijf. Er zijn na verandering 3 woningen, allen gelegen in agrarisch gebied met een geurconcentratie tussen 3-5 OUe/m³ als 98P, dus met een gering negatief effect. Hiervan behoort 1 woning tot een veeteeltbedrijf. De verschillen in geurimpact voor en na verandering ter hoogte van de woningen met een matig negatief effect en een gering negatief effect, zijn als beperkt te beschouwen. Ten aanzien van de berekeningen op woningniveau dient aangegeven te worden dat de berekende geurbelasting louter als indicatieve waarden te aanzien zijn omwille van de aanzienlijke modelmatige onzekerheden, welke bij clusterbeoordeling nog toenemen. Beperkte verschillen in berekende waarden zijn in feite niet als relevant (niet onderscheidend) te aanzien. Een gedetailleerd overzicht van de geurconcentraties ter hoogte van de meest relevante woningen in agrarisch gebied wordt weergegeven in Tabel 27. Voor de geurconcentraties ter hoogte van de 2 bedrijfsvreemde woningen op minder dan 100 m van de stallen van PPS BVBA, wordt een virtuele woning bepaald op een afstand van 100 m van de stallen, in dezelfde windrichting als de werkelijke woning. De geurconcentraties worden dan ook weergegeven in onderstaande tabel ter hoogte van deze virtuele woning. MER PPS BVBA 72/239

73 Gezien de methodiek zijn de berekende waarden en verschillen louter als indicatief te aanzien. De geurconcentraties voor de woningen die verder af liggen van het bedrijf PPS BVBA worden niet weergegeven. Er zijn eerder beperkte verschillen in de immissiewaarden voor deze woningen. Tabel 27: Gedetailleerd overzicht van de geurconcentraties in de cluster (OUe/m³) als 98P voor de huidig vergunde situatie en de geplande situatie ter hoogte van de meest relevante woningen. Geurconcentratie (OUe/m³) als 98P op clusterniveau Woning Huidige vergunde situatie Nieuwe toestand 1 (achteraard 11) 4,9 7,2 2 (achteraard 30) 3,2 5,0 3 (achteraard 28) 5,2 7,6 4 (hinnenboomstraat 9) 2,8 4,0 5 (achteraard 32 - landbouw) 3,3 5,1 6 (achteraard 13 - landbouw) 2,7 3,7 7 (achteraard 34) 3,2 4,2 8 (achteraard 36 - cluster) 4,5 5,4 9 (achteraard 38 - landbouw) 6,6 6,8 10 (achteraard 26 - cluster) 6,7 6,7 11 (achteraard 7) 2,2 2,6 Woning nr. 8 en nr. 10 zijn bedrijfswoningen behorende tot een bedrijf uit de cluster. Woning nr. 5, 6 en 9 zijn bedrijfswoningen behorende tot een landbouwbedrijf. De geurconcentraties vóór en na verandering voor de woningen opgenomen in de tabel zijn kleiner dan 10 OUe/m³ als 98P voor de clusterbeoordeling. Figuur 11 in bijlage geeft de ligging van de woningen uit bovenstaande tabel weer. Woning nr. 1 en woning nr. 2 werden hypothetisch verplaatst tot op 100 m van de stallen van PPS BVBA. Vóór verandering is het aandeel van de geuremissie van het bedrijf van PPS BVBA ongeveer 67,5 % van de geuremissies van de cluster, na verandering is het aandeel van de geuremissie van het bedrijf van PPS BVBA ongeveer 77 % t.a.v. de geuremissies van de gehele cluster. Voor de meest relevante individuele woningen worden in onderstaande tabel eveneens de geurconcentraties weergegeven in de cluster (OUe/m³) als 98P zonder het bedrijf van PPS BVBA zelf (Figuur 12 in bijlage). Tabel 28: Gedetailleerd overzicht van de geurconcentraties in de cluster (OUe/m³) als 98P zonder het bedrijf PPS BVBA ter hoogte van de relevante woningen Geurconcentratie (OUe/m³) als 98P Woning Cluster zonder bedrijf PPS BVBA 1 (achteraard 11) 0,5 2 (achteraard 30) 0,7 3 (achteraard 28) 0,6 4 (hinnenboomstraat 9) 0,7 5 (achteraard 32 - landbouw) 0,8 6 (achteraard 13 - landbouw) 1,0 7 (achteraard 34) 1,2 MER PPS BVBA 73/239

74 8 (achteraard 36 - cluster) 4,3 9 (achteraard 38 - landbouw) 6,6 10 (achteraard 26 - cluster) 6,4 11 (achteraard 7) 1,4 Voor deze woningen worden tenslotte de geurconcentraties weergegeven voor de huidig vergunde situatie en voor de gewenste situatie als 98P, die enkel door het bedrijf zelf veroorzaakt worden (individuele benadering). De individuele geurconcentraties t.h.v. de relevante woningen, gelegen in agrarisch gebied zijn lager dan 10 OUe/m³ als 98P. Wat betreft de individuele benadering zijn er dus geen negatieve effecten ter hoogte van de nabijgelegen woningen. Tabel 29: Gedetailleerd overzicht van de geurimpact veroorzaakt door het bedrijf van PPS BVBA (OUe/m³) als 98P voor de huidig vergunde en de geplande situatie ter hoogte van de relevante woningen Individuele geurconcentratie (OUe/m³) als 98P Woning Huidige vergunde Nieuwe toestand situatie 1 (achteraard 11) 4,9 7,2 2 (achteraard 30) 3,1 5,0 3 (achteraard 28) 5,0 7,2 4 (hinnenboomstraat 9) 2,8 4,0 5 (achteraard 32 - landbouw) 3,2 5,1 6 (achteraard 13 - landbouw) 2,2 3,5 7 (achteraard 34) 2,7 3,9 8 (achteraard 36 - cluster) 1,6 2,9 9 (achteraard 38 - landbouw) 0,9 1,7 10 (achteraard 26 - cluster) 1,2 1,9 11 (achteraard 7) 1,0 1,5 Wat betreft de individuele geurconcentraties ter hoogte van de relevante woningen in agrarisch gebied, zijn er eveneens geen negatieve effecten voor en na realisatie van het project bij de individuele beoordeling. De concentraties ter hoogte van deze woningen zijn allen lager dan 10 OUe/m³ als 98P waarde als men kijkt naar de individuele geurberekening, en dit zowel voor verandering als na verandering. Figuur 10 in bijlage geeft de geurconcentraties weer ter hoogte van deze woningen in de gewenste toestand. Ze liggen allen buiten de contour van 10 OUe/m³ als 98P waarde in de individuele berekening. MER PPS BVBA 74/239

75 5.1.4 STOF Momenteel wordt fijn stof gezien als één van de belangrijkste luchtverontreinigende stoffen die leiden tot nadelige gezondheidseffecten. Deze treden zowel op bij kortstondige blootstelling aan hoge concentraties als bij langdurige blootstelling aan lage concentraties. De kleinere deeltjes dringen het diepst door in de longen. De afzetting van zwevend stof leidt tevens tot vervuiling en verwering van gebouwen. De grovere fractie zwevend stof is eerder in te delen als hinderlijk bij depositie. Naast primair fijn stof (deeltjes die als dusdanig geëmitteerd worden), kan nog melding gemaakt worden van secundair fijn stof, dat ontstaat bij chemische reactie tussen verschillende polluenten (bvb NH4, SOx, VOS). Bij de impactbeoordeling wordt met dit secundair gevormd fijn stof evenwel geen rekening gehouden gezien de effecten ervan zich veel minder op lokale schaal voordoen en de kwantificatie ervan niet evident is. De stofdeeltjes worden ook ingedeeld in fracties op basis van hun grootte. Een onderscheid wordt gemaakt tussen PM10, PM2,5 en PM0,1 (PM = Particulate Matter = PM). De grovere fijn stof fractie (de fractie > 2,5 µm en < PM10, deeltjes met een aërodynamische diameter (a.d.) kleiner dan 10 µm en groter dan 2,5 µm) bestaat vooral uit mechanisch gevormde deeltjes die in de lucht gebracht worden door de wind of door antropogene activiteiten, zoals opwaaiend stof bij verkeer en bij opslag en overslag van bulkgoederen De fijne fractie (PM2,5, deeltjes met een a.d. kleiner dan 2,5 µm) bestaat vooral uit deeltjes ontstaan bij verbrandingsprocessen en secundaire reacties. Ook roet behoort tot deze fractie. Momenteel bestaan er sterke aanwijzingen dat fijne deeltjes (< 2,5 µm) schadelijker zijn dan de grovere deeltjes. Daarom verschuift de aandacht dan ook meer en meer naar PM2,5 of zelfs naar de ultrafijne deeltjes (met a.d. < 0,1 µm). De sector landbouw en visserij is één van de belangrijkste bronnen van PM10-emissie. Dit bestaat echter hoofdzakelijk uit het stof dat opwaait bij bewerking van de landbouwgronden. Deze onzekere bron van emissie is vermoedelijk minder belangrijk vanuit het oogpunt van gezondheid (VMM, 2005, VMM, 2007; Mira-T, 2006). Grof stof met een a.d. groter dan 10 μm komt o.a. in de lucht terecht door opwaaien en verwaaien bij wegverkeer, op- en overslag van ertsen, afbraakwerken, maar ook vanuit landbouwbedrijven (bvb wegwaaiend stof). Vanuit de site van veeteeltbedrijven komt het stof voornamelijk uit de stallen (via de ventilatie verwaaien van stof afkomstig van voederdeeltjes, huidschilfers, ). Anderzijds ontstaat stofemissie ten gevolge van het vullen van de voedersilo s en de transportbewegingen ten behoeve van het bedrijf. Bijkomend vindt eveneens emissie plaats van zwarte rook, gerelateerd aan de verbranding van fossiele brandstoffen (verwarming van de stallen, gebruik van landbouwvoertuigen, transporten ten behoeve van de aan- en afvoer van grondstoffen, gebruik van een noodstroomgroep, ) Methodiek effectbepaling Bepaling stofemissies In eerste instantie wordt de stofemissie van het bedrijf bepaald. De stofemissie vanuit de stallen wordt, net als de geuremissie, kwantitatief benaderd met behulp van emissiefactoren. Voor de stookinstallaties kunnen de emissies beoordeeld worden uitgaande van de wettelijk verplicht uit te voeren emissiemetingen, aantal werkingsuren en het brandstofverbruik. Bij ontstentenis van meetgegevens wordt gebruik gemaakt van de van toepassing zijnde emissiegrenswaarden. MER PPS BVBA 75/239

76 Stofemissie uit de stallen Voor het maken van een inschatting stofemissies vanuit de stallen (zowel PM2,5 als PM10) wordt gebruik gemaakt van de nieuwe lijst met emissiefactoren (versie 20/03/2015) horende bij het MER-Richtlijnenboek landbouwdieren (bijlage versie 20/03/2015 MER-Richtlijnenboek landbouwdieren). Stofemissie bij vullen voedersilo s Voeder wordt op het bedrijf geleverd door voederfirma s. Via een persleiding wordt het voeder bij levering onder druk in de silo s geblazen. Om overdruk in de silo s te vermijden is er een uitlaatopening voorzien om een teveel aan statische luchtdruk in de silo te laten ontsnappen naar de buitenlucht. Via deze uitlaatopening kunnen ook stofdeeltjes in de omgevingslucht terechtkomen. Om deze stofemissie zoveel mogelijk te beperken is het gebruik van een stof zak bij het vullen een gangbare praktijk. Het gebruik van een stofzak bij het vullen van de voedersilo s wordt verplicht door de exploitant. Hierbij kan opgemerkt worden dat het vullen van de voedersilo s een zeer tijdelijke stofbron is. Diffuse emissie Diffuse emissies in de landbouwsector zijn vooral te wijten aan emissies ten gevolge van akkerbewerking en verkeer (niet-uitlaatemissies). Andere eerder incidentele stofbronnen die kunnen voorkomen op het bedrijf zijn o.a. het laden van dieren, het uitmesten van de stallen, enz. Verdere oorzaken van diffuse vormen van stofemissies zijn: aan- en afvoertransporten en de aanlegfase van het bedrijf. Door een grote reinheid van het bedrijf na te streven en het aantal nodige transporten te beperken tot het minimum tracht de exploitant de diffuse stofemissies te beperken. De emissiebronnen voor veeteelt zijn moeilijk kwantificeerbaar, enkel voor de emissielucht uit de stallen zijn er emissiefactoren van stof beschikbaar. Stofemissie uit de stookinstallaties Gezien het lage vermogen van de verwarmingsinstallaties en het relatief beperkte gebruik van mazout, kan gesteld worden dat de stofemissies van deze bronnen niet relevant zijn. De impact op omgevingsniveau kan als verwaarloosbaar ingeschat worden. Er zal dan verder ook niet in detail op deze emissie en de impact ervan ingegaan worden. Hoger vermelde is ook van toepassing op de emissie van de verbrandingsparameters CO, NOx en SOx Bepaling stofconcentratie in omgevingslucht In tweede instantie wordt deze stofemissie omgezet naar een stofconcentratie in de omgeving, door middel van een overdrachtsberekening met het IFDM-model. In tegenstelling tot geurhinder wordt hier geen cumulatieve modellering uitgevoerd in IFDM, aangezien stofbronnen in de omgeving, niet enkel stofbronnen zijn van veebedrijven, maar vooral van verkeer, akkerbewerkingen, verwarmingsemissies,. Bij de beoordeling wordt er niet rechtstreeks getoetst t.o.v. het al dan niet overschrijden van een norm, maar t.o.v. de bijdrage aan deze norm Toetsing stofconcentratie De EU (1999/30/EG) formuleerde in 1999 een aantal grenswaarden voor PM10 in de omgevingslucht: MER PPS BVBA 76/239

77 Jaargemiddelde grenswaarde van 40 µg/m³ Niet meer dan 35 x overschrijden per jaar van het daggemiddelde van 50 µg/m³ Volgens de geactualiseerde versie van het Richtlijnenboek Lucht wordt het toegelaten aantal overschrijdingen per jaar voor PM10 van de daggrenswaarde (35) herrekend naar een rekenkundige jaargemiddelde waarde. Dit rekenkundig gemiddelde bedraagt 31,3 µg/m³. Voor PM10 wordt dus getoetst t.o.v. één luchtkwaliteitsnorm, nl. deze rekenkundige gemiddelde waarde, en volgens het significantiekader Volgend significantiekader wordt gehanteerd ter beoordeling van de immissiewaarde X in functie van de richtwaarde (grenswaarde) (Richtlijnenhandboek Lucht). Tevens zal een toetsing uitgevoerd worden ten opzichte van de jaargemiddelde PM2,5-grenswaarde van 25 µg/m³, die uiterlijk in 2015 dient gerespecteerd te worden (Europese richtlijn Lucht, 2008/50/EG). Indicatief kan aangegeven worden dat de PM2,5 concentraties zowat 60 à 70% van de PM10 concentraties uitmaken. Bij evaluatie kan dan ook met een achtergrond van 65% van de PM10 gerekend worden. Tevens wordt een indicatieve grenswaarde vooropgesteld van 20 µg/m³ in Tabel 30: Significantiekader PM10 en PM2,5 Toetsing Toetsing aan PM10 rekenkundig gemiddelde van 31,3 µg/m³ Toetsing aan PM2,5 jaargemiddelde van 25 µg/m³ Beoordeling X < 1% van de milieukwaliteitsnorm of richtwaarde 0,313µg/m³ 0,25 µg/m³ Geen of verwaarloosbaar effect 1% < X <3% van de milieukwaliteitsnorm of richtwaarde >0,313 µg/m³ <0,939 µg/m³ >0,25 µg/m³ <0,75 µg/m³ Beperkte bijdrage 3% < X <10% van de milieukwaliteitsnorm of richtwaarde >0,939 µg/m³ <3,13 µg/m³ >0,75 µg/m³ < 2,5 µg/m³ Belangrijke bijdrage X >10% van de milieukwaliteitsnorm of richtwaarde >3,13 µg/m³ >2,5 µg/m³ Zeer belangrijke bijdrage Referentiesituatie Actuele luchtkwaliteit in het studiegebied Het bedrijf bevindt zich op ongeveer 24,5 km ten NO van het meetstation Schoten 42R811/26R811 (PM10/PM2,5). De jaargemiddelde PM10- en PM2,5-concentraties voor het station wordt weergegeven in Tabel 31 (VMM, 2014, Luchtkwaliteit in het Vlaamse Gewest - Jaarverslag Immissiemeetnetten 2013). Deze waarden zijn, gezien de afstand tot het bedrijf, louter als indicatief te aanzien voor het studiegebied. Tabel 31: Jaargemiddelde PM10- en PM2,5-concentratie (µg/m³) voor 2013 van het dichtstbijzijnde VMMmeetpunt Plaats VMM-code Jaargemiddelde PM10- concentratie (µg/m³) Jaargemiddelde PM2,5-concentratie (µg/m³) Schoten 42R811/26R MER PPS BVBA 77/239

78 Een interpolatiekaart, opgesteld door de VMM, geeft de meerjaarsgemiddelde PM10-concentraties in Vlaanderen weer. Op basis van deze kaart wordt ter hoogte van het studiegebied een meerjaarsgemiddelde ( ) PM10-concentratie van 24 µg/m³ en 20 overschrijdingen van de daggemiddelde PM10 grenswaarde afgeleid (bron VMM, Geoloket Advisering RUP Thema Lucht)). Rekening houdend met een gemiddeld aandeel van 65% van PM2,5 in PM10 kan inzake PM2,5 een concentratie van 16 µg/m³ voorop gesteld worden. Er wordt inzake PM10 en PM2,5 dan ook ruimschoots aan de actuele en reeds vastgelegde toekomstige grenswaarden voldaan. Ook aan de jaargemiddelde NO2 grenswaarde wordt ruimschoots voldaan (in het kader van dit MER is deze parameter echter niet relevant). Tabel 32: Luchtkwaliteit in het studiegebied (gemiddelde ) (bron VMM, Geoloket Advisering RUP Thema Lucht) X Y PM10 jaargemiddelde Aantal overschrijdingen norm PM10 daggemiddelde NO 2 jaargemiddelde (2012) Bepaling stofemissie In Tabel 33 wordt de stofemissie in de huidig vergunde toestand weergegeven. Volgens de nieuwe lijst met emissiefactoren (versie 20/03/2015) horende bij het MER-Richtlijnenboek landbouwdieren is de totale stofemissie van het bedrijf in de huidige vergunde situatie voor PM10 gelijk aan 190 kg/jaar. Voor PM2,5 is de emissie 55 kg/jaar volgens de berekening met de geactualiseerde emissiefactoren voor fijn stof PM2,5 (bijlage versie 20/03/2015 MER-Richtlijnenboek landbouwdieren). Op de bestaande stal 1, stal 2 en stal 4 is een biologische combiwasser aanwezig. Voor de berekening van fijn stof PM10 werd er rekening gehouden met 80% stofreductie. Het systeem dat toegepast wordt op het bedrijf PPS BVBA is in Nederland gecertificeerd (BWL V1). Voor PM2,5 werd geen reductie doorgerekend waardoor de resultaten als worst case beoordeling te aanzien zijn. Tabel 33: Stofemissie bedrijf van PPS BVBA in de huidig vergunde situatie met vermelding van stofemissiefactoren (kg/dier/jaar) (geactualiseerde emissiefactoren bijlage versie 20/03/2015 MER- Richtlijnenboek landbouwdieren) Vergunde situatie Stofemissie (AEA S-1 80% reductie PM10) Stalnr Dierplaats Stalsysteem # dieren PM10 (kg/dier/j) PM 2,5 (kg/dier/j) Totaal PM10 (kg/j) Totaal PM2,5 (kg/j) Stal Vleesvarkens AEA S ,019 0,008 Biggen AEA S ,0148 0,002 Stal Kraamzeugen AEA S ,032 0,013 Beren AEA S-1 3 0,035 0,014 zeugen AEA S ,035 0,014 MER PPS BVBA 78/239

79 Stal Opfokzeugen AEA V-4,7 32 0,093 0,008 Stal Biggen AEA S ,0148 0,002 Totaal Bepaling impact stofconcentratie in de omgevingslucht De IFDM-modellering van de jaargemiddelde PM10-concentratie en de jaargemiddelde PM2.5-concentratie in de vergunde situatie wordt uitgevoerd. Hier dient aangegeven te worden dat de impact op de luchtkwaliteit enkel buiten de eigen perceelsgrenzen dient beoordeeld te worden. In de huidig vergunde situatie is er voor PM10 geen enkele woning die een relevante bijdrage ondervindt. De impact ter hoogte van nabijgelegen woningen bedraagt < 1% van 31,3 µg/m³. Voor de PM2,5- concentraties ondervindt eveneens geen enkele woning een relevante bijdrage (nabijgelegen woningen < 1% van 25 µg/m³) in de vergunde situatie Geplande situatie Bepaling stofemissie In Tabel 34 wordt de stofemissie weergegeven in de nieuwe toestand. Volgens de nieuwe lijst met emissiefactoren (versie 20/03/2015) horende bij het MER-Richtlijnenboek landbouwdieren is de totale stofemissie van het bedrijf in de nieuwe situatie voor PM10 gelijk aan 293 kg/jaar. Voor PM2,5 is de emissie 96 kg/jaar volgens de berekening met de geactualiseerde emissiefactoren voor fijn stof PM2,5 (bijlage versie 20/03/2015 MER-Richtlijnenboek landbouwdieren). De nieuw te bouwen vleesvarkensstal zal eveneens aangesloten worden op het biologisch wassysteem met een stofreductie van 80%. Voor de berekening van fijn stof PM10 werd er rekening gehouden met 80% stofreductie. Het systeem dat toegepast wordt op het bedrijf PPS BVBA is in Nederland gecertificeerd (BWL V1). Voor PM2,5 werd geen reductie doorgerekend waardoor de resultaten als worst case beoordeling te aanzien zijn. Tabel 34: Stofemissie bedrijf van PPS BVBA in de nieuwe situatie met vermelding van stofemissiefactoren (kg/dier/jaar) (geactualiseerde emissiefactoren bijlage versie 20/03/2015 MER- Richtlijnenboek landbouwdieren) Toekomstige situatie Stofemissie (AEA S-1 80% reductie PM10) Stalnr Dierplaats Stalsysteem # dieren PM10 (kg/dier/j) PM 2,5 (kg/dier/j) Totaal PM10 (kg/j) Totaal PM2,5 (kg/j) Stal Vleesvarkens AEA S ,019 0,008 Biggen AEA S ,0148 0,002 Stal Kraamzeugen AEA S ,032 0,013 Beren AEA S-1 3 0,035 0,014 zeugen AEA S ,035 0,014 Stal MER PPS BVBA 79/239

80 Opfokzeugen AEA V-4,7 32 0,093 0,008 Stal Biggen AEA S ,0148 0,002 Vleesvarkens AEA S ,019 0,008 Totaal Tabel 35 : Relatieve stofemissie in vergelijking met de stofemissie in de referentie situatie Referentiesituatie Gewenste situatie Stofemissie PM10 (kg/jaar) Relatieve stofemissie t.o.v. referentie, in % Bepaling impact op stofconcentratie in omgevingslucht Op basis van IFDM zal een modellering voor het bedrijf in kwestie uitgevoerd worden. De IFDM-modellering van de jaargemiddelde PM10-concentratie en de jaargemiddelde PM2,5-concentratie door het bedrijf in de nieuwe situatie wordt weergegeven voor PM10 in Figuur 13 in bijlage. In de gewenste situatie is er voor PM10 en voor PM2,5 geen enkele woning die een relevante bijdrage ondervindt van het project van PPS BVBA. De impact ter hoogte van de nabijgelegen woningen voor PM10 en PM2,5 is < 1% van respectievelijk 31,3 µg/m³ en 25 µg/m³. Rekening houdend met het beperkt aantal overschrijdingen van de daggemiddelde PM10 grenswaarde in het studiegebied wordt niet verwacht dat de extra bijdrage zal leiden tot een overschrijding van het toegelaten aantal dagen waarop de daggemiddelde grenswaarde mag overschreden worden. Aangezien er voor de huidig vergunde situatie voor PM10 en PM2,5 en voor de gewenste situatie voor PM2,5 geen concentraties voorkomen > 1% van 31,3 µg/m³ (PM10) en 25 µg/m³ (PM2,5), worden deze ook niet weergegeven in figuren. Enkel de jaargemiddelde impactbijdrage voor PM10 in de gewenste situatie wordt weergegeven in een figuur. Er moet dus niet gezocht worden naar extra milderende maatregelen voor het verder beperken van stofemissies. Tabel 36: Effectoverzicht impact fijn stof Toetsing PM10 - toetsing tov 31,3 µg/m³ 1% < X <3% van de milieukwaliteitsnorm of richtwaarde 3% < X <10% van de milieukwaliteitsnorm of richtwaarde X >10% van de milieukwaliteitsnorm of richtwaarde Toetsing PM2.5 - toetsing tov 25 µg/m³ Aantal woningen huidig vergunde situatie Aantal woningen nieuwe situatie Beoordeling 0 0 Beperkte bijdrage 0 0 Belangrijke bijdrage 0 0 Zeer belangrijke bijdrage Aantal woningen Aantal woningen Beoordeling huidig vergunde nieuwe situatie situatie MER PPS BVBA 80/239

81 1% < X <3% van de milieukwaliteitsnorm of richtwaarde* 3% < X <10% van de milieukwaliteitsnorm of richtwaarde X >10% van de milieukwaliteitsnorm of richtwaarde 0 0 Beperkte bijdrage 0 0 Belangrijke bijdrage 0 0 Zeer belangrijke bijdrage MER PPS BVBA 81/239

82 5.1.5 VERZURENDE EN VERMESTENDE IMPACT Methodiek Bij verzuring en vermesting, twee belangrijke milieubegrippen, is ammoniak in de veehouderij de belangrijkste factor. Ammoniak wordt relatief snel uit de atmosfeer verwijderd, o.a. door zijn zeer goede oplosbaarheid in water. Het belangrijkste effect dat ammoniak dan ook met zich mee brengt wordt veroorzaakt door de depositie ervan, waarbij ammoniak voor een verzurend en vermestend effect zorgt op bodem, water en fauna & flora. Bijgevolg wordt er ter inschatting van de milieu-impact van de ammoniakemissie geen immissie berekend, maar wordt de depositie beschouwd Methodiek effectbepaling In dit hoofdstuk wordt enkel ingegaan op de berekening van de ammoniakemissie. De verzurende en vermestende gevolgen worden besproken onder de discipline Fauna & Flora Bepaling ammoniakemissie Ammoniakemissiearme stallen: In een Vlaamse werkgroep stallen werden de stalsystemen geselecteerd die in aanmerking komen in het kader van het ammoniakreductieplan voor Vlaanderen. De systemen die wettelijk kunnen toegepast worden als ammoniakemissiearm stalsysteem voor varkens en pluimvee werden opgenomen in de Lijst van stalsystemen voor ammoniakreductie (Ministerieel besluit van 19 maart 2004, bijlage 1; Belgisch Staatsblad 14/10/2004). Voor deze stalsystemen dienen de ammoniakemissiefactoren gebruikt te worden die in deze lijst zijn opgenomen. Om de emissie van ammoniak naar de lucht te beperken worden ammoniakemissiearme stalsystemen toegepast. Op het bedrijf zullen volgende ammoniakemissiearme stalsystemen aanwezig zijn: Systeem V-4.7: mestkelders met water- en mestkanaal, de laatste met schuine putwand(en) en met andere dan metalen driekantroosters (opfokzeugen in de quarantainestal) Systeem S-1: Biologisch luchtwassysteem Een biologisch luchtwassysteem S-1 met 70% of hogere emissiereductie, voldoet aan artikel bis 1 van Vlarem II. Het betreft een nageschakelde techniek die uitgaande stallucht zuivert en kan toegepast worden op mechanisch geventileerde varkensstallen. De ventilatielucht (rijk aan ammoniak) passeert in tegenstroom het waswater (rijk aan bacteriën). De ammoniak wordt geabsorbeerd in de wasvloeistof en wordt door bacteriën omgezet in nitraat en/of nitriet. Het waswater moet regelmatig worden ververst (spuien). In de vergunde situatie rekenen we met een ammoniakreductie van 85%, aangezien dit als bijzondere voorwaarde werd opgenomen in de afgeleverde milieuvergunning van 4/12/2014. In de toekomstige situatie wensen we te rekenen met het minimale reductiepercentage van ammoniak, namelijk met een reductie van 70%. Dit aangezien een reductiepercentage van 70% ammoniak voor S-1 wettelijk is vastgelegd (Ministerieel besluit van 19 maart 2004, bijlage 1; Belgisch Staatsblad 14/10/2004). Hierdoor beschikt de vergunningsverlener over de impactresultaten bij louter toepassen van het wettelijk kader. Volgens de lijst met geactualiseerde emissiefactoren voor ammoniak, geur en fijn stof (bijlage versie 20/03/2015 MER-Richtlijnenboek landbouwdieren) wordt ook aanbevolen om met 70 % reductie te rekenen voor S-1. Deze berekening is dus een MER PPS BVBA 82/239

83 overschatting, aangezien de luchtwasser gebruikt op het bedrijf, cfr. de metingen uitgevoerd bij de type keuring, een hogere effectieve ammoniakreductie met zich meebrengt Referentiesituatie De ammoniakemissie uit de stallen van het bedrijf van PPS BVBA bedraagt in de huidig vergunde situatie 2,8 ton NH 3/jaar. In de huidig vergunde situatie passen we voor de biologische luchtwasser op stal 1, stal 2 en stal 4 een reductiepercentage toe van 85%. Tabel 37: Ammoniakemissie bij bedrijf van PPS in de huidig vergunde situatie Vergunde situatie Ammoniakemissie (AEA S-1 85% reductie) Stalnr Dierplaats Stalsysteem # dieren NH 3 (kg/j/dier) Totaal (kg/jaar) Totaal stal (kg/jaar) Stal Vleesvarkens AEA S , Biggen AEA S , Stal Kraamzeugen AEA S , Beren AEA S-1 3 0,83 2 zeugen AEA S , Stal 3 38 Opfokzeugen AEA V-4,7 32 1,2 38 Stal Biggen AEA S , Totaal Geplande situatie In de toekomstige situatie bedraagt de ammoniakemissie 9,6 ton NH 3/jaar. In de nieuwe situatie passen we voor de biologische luchtwasser op stal 1, stal 2 en stal 4 een reductiepercentage toe van 70%. Tabel 38: Ammoniakemissie bij bedrijf van PPS BVBA in de geplande situatie Toekomstige situatie Ammoniakemissie (AEA S-1 70% reductie) Stalnr Dierplaats Stalsysteem # dieren NH 3 (kg/j/dier) Totaal (kg/jaar) Totaal stal (kg/jaar) Stal Vleesvarkens AEA S , Biggen AEA S , Stal Kraamzeugen AEA S , Beren AEA S-1 3 1,65 5 zeugen AEA S , Stal 3 38 Opfokzeugen AEA V-4,7 32 1,2 38 Stal Biggen AEA S , Vleesvarkens AEA S , Totaal MER PPS BVBA 83/239

84 Er is een toename van ammoniakemissie van 2,8 ton NH 3/jaar in de huidig vergunde situatie naar 9,6 ton NH 3/jaar in de gewenste situatie ENERGIE EN BROEIKASGASSEN Methodiek De theorie van het broeikaseffect is op zich goed gekend en algemeen aanvaard. Klimaatverandering is een rechtstreeks gevolg van de oplopende concentraties aan broeikasgassen in onze atmosfeer. Die gassen laten de invallende zonnestralen door, maar houden de door de aarde teruggekaatste warmte tegen. Dit fenomeen is bekend als het broeikaseffect. Koolstofdioxide (CO2), methaan (CH4) en lachgas (N2O) zijn enkele belangrijke broeikasgassen. De emissie van broeikasgassen uit de landbouw is een gevolg van de methaanvergisting (CH4) in de dierlijke spijsvertering en in mestopslag, de productie van lachgas (N2O) uit biologische processen, het gebruik van fossiele brandstoffen (CO2- en N2O-emissie) en de emissie van koolstofdioxide (CO2) door de daling van de bodemkoolstofvoorraad. De voornaamste bronnen van broeikasgassen op het veeteeltbedrijf zijn afkomstig van geproduceerde stalgassen en van de verbranding van fossiele brandstoffen. Ook het elektriciteitsverbruik zorgt voor een zekere CO2-productie ter hoogte van de elektriciteitscentrale. De grootste energieverbruikers zijn de verwarming en de verlichting van de stallen en de ventilatoren. Tabel 39 geeft de totale emissie in Vlaanderen weer aan broeikasgasemissie, alsook het aandeel van de veeteelt (VMM, 2010b). Tabel 39: Broeikasgasemissie in Vlaanderen en aandeel veeteeltsector (VMM, 2010b) Vlaanderen Broeikasgasemissie (ton CO 2-equivalenten) Totale broeikasgasemissie veeteelt Totale broeikasgasemissie al de sectoren Bij deze effectgroep dient opgemerkt te worden dat ze zich niet op lokaal niveau afspeelt, maar eerder op regionaal niveau of zelfs continentaal of mondiaal niveau. Tijdens de opmaak van een milieueffectrapport voor een project zullen ze dus zelden tot nooit op een zinvolle manier gekwantificeerd worden. Wel kunnen de atmosferische emissies van het project gekaderd worden in de beleidsmatige context (bron: Richtlijnenboek discipline Lucht). Uit Tabel 39 kan afgeleid worden dat het aandeel van de veeteeltsector in 2009 ca. 7% bedraagt van de totale broeikasgasemissies in Vlaanderen Methodiek In wat volgt zal bijgevolg de emissie aan broeikasgassen door het bedrijf zelf ingeschat worden aan de hand van emissiefactoren die werden gepubliceerd in de IPCC Guidelines 96 en De jaarlijkse broeikasgasemissies ten gevolge van de veeteeltexploitatie wordt bepaald op basis van de vergunde dierenaantallen, het jaarlijkse verbruik aan fossiele brandstoffen en de van toepassing zijnde emissiefactoren voor methaan, lachgas en CO 2. Eveneens wordt dieper ingegaan op het energieverbruik van het bedrijf, en de aanwending van hernieuwbare energiebronnen. De grootste energieverbruikers zijn hier de verlichting van de stallen, de ventilatoren, het voedersysteem en de warmteheaters. Het totale energieverbruik en de eigen productie wordt vergeleken met de MER PPS BVBA 84/239

85 CO 2-uitstoot van klassieke elektriciteitscentrales. Een echte beoordeling wordt hier niet aan gekoppeld. Er kunnen, indien nodig, bijkomende aanbevelingen gebeuren Referentiesituatie Methaanemissie Methaanemissie uit de stallen is een gevolg van methaanvergisting in zowel de dierlijke spijsvertering als in mestopslag. De methaanemissie per stal wordt bepaald door vermenigvuldiging van de dierenaantallen met de emissiefactoren voor methaan uit mestopslag en uit vertering (IPCC, Guidelines 96). Merk op dat de toepassing van ammoniakemissiearme stalsystemen niet in rekening gebracht werd inzake methaanemissie, dit omdat hierover geen meer gegevens gekend zijn. Mogelijks hebben deze ook een beperkend effect op de methaanemissie. Daarnaast komt ook methaan vrij bij de verbranding van fossiele brandstoffen. Voor de berekening van de methaanemissie wordt gebruik gemaakt van de emissiefactoren uit de 2006 IPCC Guidelines for National Greenhouse Gas Inventories. In onderstaande tabellen wordt de methaanemissie vanwege het houden van dieren en vanwege het gebruik van brandstoffen weergegeven in de huidig vergunde situatie. Tabel 40: Berekening methaan- en lachgasemissies (lachgas zie volgende paragraaf) uit de stallen bij bedrijf PPS BVBA in de huidig vergunde situatie Stalnr Dierplaats # dieren Stal 1 Stal 2 Stal 3 Stal 4 Emissiefa ctor CH 4 (kg/dier/j) verterings proces Emissi efactor CH 4 (kg/die r/j) mesto pslag Emissie CH 4 (kg/dier/j) verteringsproce s Emissie CH 4 (kg/dier/j) mestopsla g Emissiefacto r N 2O (kg/dier/j) mestopslag Emissie N 2O (kg/dier/j) mestopsla g Vleesvarkens ,5 17, , ,294 Biggen ,5 2, ,0039 9,1728 Kraamzeuge n 152 1,5 23, ,0354 5,3808 Beren 3 1,5 25, ,0356 0, ,293 zeugen 884 1,5 23, , Opfokzeugen 32 1,5 17, ,0238 0,7616 Biggen ,5 2, ,0039 9,984 Totaal (kg) Totaal (ton CO 2-equivalenten) MER PPS BVBA 85/239

86 Tabel 41: Berekening methaanemissie t.g.v. verbranding fossiele brandstoffen in de huidig vergunde situatie Jaarlijks verbruik brandstof (l) Energievoorraad (TJ) Emissiefactor CH 4 (kg/tj) (IPCC, 2066) CH 4-emissie (kg/jaar) CO 2- equivalenten (ton) l mazout 1, ,13 0, Lachgasemissie Eveneens inzake lachgasemissie wordt op basis van de door de VMM gehanteerde emissiefactoren (IPCC, 2006) een inschatting gemaakt van de totale lachgasemissie uit de stallen. Ook hier werd een eventuele reductie in emissie door toepassing van de ammoniakemissiearme stalsystemen niet in rekening gebracht. De emissies uit de stallen wordt eveneens weergegeven in Tabel 40. In onderstaande tabel wordt de berekening (met emissiefactoren uit IPCC, 2006) weergegeven van de lachgasemissie ten gevolge van de verbruiken aan brandstof. Tabel 42: Berekening lachgasemissie t.g.v. verbranding fossiele brandstoffen in huidig vergunde situatie Jaarlijks verbruik brandstof (l) Energievoorraad (TJ) Emissiefactor N 2O (kg/tj) (IPCC, 2006) N 2O-emissie (kg/jaar) CO 2- equivalenten (ton) l mazout 1,8 0,6 1,09 0, CO 2 -emissie Tabel 43: Berekening CO 2-emissie t.g.v. verbranding in de huidig vergunde situatie Jaarlijks verbruik brandstof (l) Energievoorraad (TJ) Emissiefactor CO 2 (kg/tj) (IPCC, 2066) CO 2-emissie (kg/jaar) l mazout 1,8 73,3 132, Nieuwe situatie Methaanemissie In onderstaande tabel wordt de totale CH4-emissie gekoppeld aan de dieren aanwezig op het bedrijf PPS BVBA weergegeven. Tabel 44: Berekening methaan en- en lachgasemissies (zie volgende paragraaf) uit de stallen bij bedrijf PPS BVBA in de gewenste situatie Stalnr Stal 1 Stal 2 Dierplaats # diere n Emissiefactor CH 4 (kg/dier/j) verteringspro ces Emissiefac tor CH 4 (kg/dier/j) mestopsla g Emissie CH 4 (kg/dier/j) verteringspro ces Emissie CH 4 (kg/dier/j) mestopsl ag Emissiefac tor N 2O (kg/dier/j) mestopsla g Emissie N 2O (kg/dier/j) mestopsl ag Vleesvarke ns ,5 17, , ,294 Biggen ,5 2, ,0039 9,1728 MER PPS BVBA 86/239

87 Stal 3 Stal 4 Kraamzeu gen 152 1,5 23, ,0354 5,3808 Beren 3 1,5 25, ,0356 0,1068 zeugen 884 1,5 23, , ,2936 Opfokzeug en 32 1,5 17, ,0238 0,7616 Biggen ,5 2, ,0039 9,984 Vleesvarke ns ,5 17, , ,472 Totaal (kg) Totaal (ton CO 2- equivalenten) Het brandstofverbruik brengt eveneens een methaanemissie met zich mee. Er zijn geen wijzigingen t.o.v. de huidig vergunde situatie. Tabel 45: Berekening methaanemissie t.g.v. verbranding fossiele brandstoffen in toekomstige situatie Jaarlijks verbruik brandstof (l) Energievoorraad (TJ) Emissiefactor CH 4 (kg/tj) (IPCC, 2066) CH 4-emissie (kg/jaar) CO 2- equivalenten (ton) l mazout 1, ,13 0, Lachgasemissie De berekening van lachgasemissie uit de stallen van PPS BVBA in de toekomstige situatie word weergegeven in Tabel 44. In onderstaande tabel wordt de berekening (met emissiefactoren uit IPCC, 2006) weergegeven van de lachgasemissie ten gevolge van de verbruiken aan brandstof. Tabel 46: Berekening lachgasemissie t.g.v. verbranding fossiele brandstoffen in toekomstige situatie Jaarlijks verbruik brandstof (l) Energievoorraad (TJ) Emissiefactor N 2O (kg/tj) (IPCC, 2006) N 2O-emissie (kg/jaar) CO 2- equivalenten (ton) l mazout 1,8 0,6 1,09 0, CO 2 -emissie Tabel 47: Berekening CO 2-emissie t.g.v. verbranding in de toekomstige situatie Jaarlijks verbruik brandstof (l) Energievoorraad (TJ) Emissiefactor CO 2 (kg/tj) (IPCC, 2066) CO 2-emissie (kg/jaar) l mazout 1,8 73,3 132, Totale broeikasgasemissies In Tabel 48 wordt een overzicht gegeven van de totale broeikasgasemissies in de huidige vergunde en in de nieuwe situatie. MER PPS BVBA 87/239

88 Tabel 48: Totale broeikasgasemissie in de huidige vergunde en de nieuwe situatie Stal CH 4-emissie per jaar t.g.v. verteringsprocessen en mestopslag Huidige vergunde situatie Emissie uitgedrukt in ton CO 2- equivalenten N 2O-emissie per jaar t.g.v. mestopslag CH 4-emissie per jaar t.g.v. verbranding van fossiele brandstoffen N 2O-emissie per jaar t.g.v. verbranding van fossiele brandstoffen CO 2-emissie per jaar t.g.v. verbranding van fossiele brandstoffen 0,38 0,38 0,34 0,34 132,9 132,9 TOTAAL Nieuwe situatie Door het voorliggende project neemt de totale broeikasgasemissie ten gevolge van het bedrijf toe met 2212 ton CO 2-equivalenten. In Tabel 49 worden de cijfers voor Vlaanderen vergeleken met de emissie ten gevolge van voorliggend bedrijf. Tabel 49: Procentuele bijdrage bedrijf aan broeikasgasemissie in Vlaanderen t.g.v. veeteeltsector en overige sectoren Bijdrage in % Huidige Nieuwe situatie vergunde situatie Procentuele aandeel bedrijf t.o.v. veeteeltsector 0,05 0,09 Procentuele aandeel bedrijf in Vlaanderen 0,003 0, Energieverbruik en broeikasgassen In de huidige vergunde situatie bedraagt het elektriciteitsverbruik ongeveer kwh per jaar. In de toekomstige situatie zou dit toenemen tot ca kwh per jaar. Verwarming, ventilatie en verlichting zijn de belangrijkste energievergende activiteiten in de veeteeltsector. Verder wordt er energie verbruikt voor de voerketting, drukspuit, e.d.. Ook de luchtwassers verbruiken energie (pompen,..) Het ventilatiesysteem wordt optimaal afgesteld en op regelmatige basis worden de leidingen en ventilatoren gecontroleerd en zo nodig gekuist. Dit zorgt voor een beperking van het energieverbruik. Er wordt steeds gekeken naar de meest energiezuinige optie voor het ventilatiesysteem. Het systeem wordt volledig gestuurd met frequentieregelaars. Ook bij de luchtwassers worden er energiezuinige pompen gebruikt. Om het energieverbruik voor verwarming te beperken worden enkel de biggenstallen en de kraamhokken verwarmd. In de vleesvarkensstallen wordt geen centrale verwarming geplaatst. Het dak en de muren van de stallen zijn volledig geïsoleerd. De temperatuur in de stallen wordt gemeten door sondes. Aan de hand van een klimaatcomputer zal de afzuiging en de ventilatie geregeld worden, waardoor geen overmatig energieverbruik ten gevolge van de ventilatie zal optreden. MER PPS BVBA 88/239

89 Er wordt door de exploitant steeds gekeken naar de meest optimale en energiezuinige optie voor de verscillende systemen. Dit aangezien de enegie een serieuse kost is op het bedrijf. Het bedrijf beschikt over een warmtewisselaar en er zijn zonnepanelen aangelegd. Totaal vermogen van de zonnepanelen is kw ( kwp). Eventueel zouden er extra zonnepanelen geplaatst worden op de kraamstal. Ook aan dit energieverbruik kan een zekere CO2-emissie gekoppeld worden. In klassieke elektriciteitscentrales gaat de productie van 1 kwh namelijk gepaard met ongeveer 0,687 kg CO2-uitstoot (bron: - emissies van klassieke elektriciteitscentrales in België). Door het zelf opwekken van duurzame energie, bv. d.m.v. zonnepanelen, kan het bedrijf bijdragen aan een beperking van de broeikasgassen. Algemeen geldt dat afhankelijk van de ondersteuningsmaatregelen waarvoor het bedrijf in aanmerking komt (hetgeen gekoppeld is aan het financiële statuut van het bedrijf), het plaatsen van zonnepanelen al dan niet economisch interessant is. De plaatsing van de zonnepanelen vergt eveneens een aanzienlijke startinvestering, de financiële draagkracht van het bedrijf dient voldoende groot te zijn om zulk een investering te kunnen realiseren. Wat de plaatsing van windturbines betreft, is het plaatsen van grote windturbines (diameter meter en met een vermogen > 1 MW) als financieel interessant te beschouwen. Kleinere turbines variëren in vermogen van 100 Watt tot 10 Kilowatt. Het bekomen van een vergunning voor een windturbine ligt nog steeds heel moeilijk. Het uitvoeren van een energieaudit is volgens expertinschatting economisch haalbaar voor alle veeteeltbedrijven. Hierdoor kan de bedrijfsleider een goed zicht bekomen op het energieverbruik op zijn bedrijf en kunnen veelal enkele besparende maatregelen doorgevoerd worden. Eveneens kan bij het uitvoeren van een energieaudit aandacht besteed worden aan de mogelijkheid voor het bedrijf tot het duurzaam opwekken van energie. Tot op heden werd nog geen energieaudit uitgevoerd op het bedrijf SYNTHESE DISCIPLINE LUCHT Inzake de discipline lucht werd de impact van het bedrijf bekeken inzake geurhinder, stofhinder, ammoniakemissie en emissie broeikasgassen. In de huidig vergunde situatie gaat het bedrijf gepaard met: Een geuremissie van OU E/s. Deze geuremissie veroorzaakt samen met de emissies van andere bedrijven behorende tot dezelfde bronnencluster geen negatief effect op nabijgelegen particuliere woningen. Er is een matig negatief effect voor 3 woningen, gelegen in agrarisch gebied. Hiervan zijn er 2 woningen die tot een landbouwbedrijf behoren. Voor 5 woningen in agrarisch gebied is er tenslotte een gering negatief effect. Hiervan behoren er eveneens 2 woningen tot een landbouwbedrijf. Volgens de afstandsregels is er geen of verwaarloosbaar effect. De huidige vergunde PM10-emissie bedraagt 190 kg/jaar. Er zijn geen woningen in de huidig vergunde situatie die een relevante bijdrage ondervinden. De impact ter hoogte van nabijgelegen woningen bedraagt < 1% van 31,3 µg/m³. De huidige vergunde PM2,5-emissie bedraagt 55 kg/jaar. In de huidig vergunde situatie ondervindt er geen enkele woning in de omgeving van het bedrijf een relevante bijdrage vanwege het bedrijf PPS BVBA. MER PPS BVBA 89/239

90 In de huidig vergunde situatie is er een ammoniakemissie van kg NH 3/jaar. Voor de verzurende en vermestende impact van deze emissie, wordt verwezen naar de discipline Fauna en Flora. Een broeikasgasemissie (CH 4, N 2O en CO 2) van ton CO 2-equivalenten ten gevolge van de dieren en het verbranden van fossiele brandstoffen. Hiermee heeft het bedrijf een bijdrage van 0,003 % van de CO 2-uitstoot in Vlaanderen. In de nieuwe situatie gaat het bedrijf gepaard met: Een geuremissie van OU E/s. Deze geuremissie veroorzaakt samen met de emissies van andere bedrijven behorende tot dezelfde bronnencluster geen negatief effect op de nabijgelegen woningen in agrarisch gebied. Er is een matig negatief effect voor 7 woningen, allen gelegen in agrarisch gebied. Hiervan zijn er 4 woningen die behoren tot een landbouwbedrijf. Voor 3 woningen (waaronder 1 landbouw) in agrarisch gebied, is er een gering negatief effect. Er is dus een verschuiving van 4 woningen van gering negatief effect naar matig negatief effect, en een toename van 2 woning met gering negatief effect. Volgens de afstandsregels is er geen of verwaarloosbaar effect. De verschillen in geurconcentratie voor en na verandering ter hoogte van de woningen met een matig negatief effect en een gering negatief effect, zijn als beperkt te beschouwen. De geurconcentraties ter hoogte van de nabijgelegen woningen blijven d lager dan 10 OUe/m³ als 98P waarde. De stijgingen in geurconcentratie die hier waargenomen worden, blijven beperkt tot minder dan de helft van het verschil tussen de huidige vergunde geurimmissie en 10 OUe/m³. Een jaarlijkse PM10-emissie van 293 kg/jaar ten gevolge van stalemissies. Er zijn geen woningen die een relevante bijdrage ondervinden van fijn stof PM10. Een jaarlijkse PM2,5-emissie van 96 kg/jaar ten gevolge van stalemissies. Net zoals voor verandering is er geen enkele woning die een relevante bijdrage ondervindt van fijn stof PM2.5. De impact ter hoogte van de nabijgelegen woningen voor PM10 en PM2,5 is < 1% van respectievelijk 31,3 µg/m³ en 25 µg/m³. Een ammoniakemissie van kg NH 3/jaar. Voor de verzurende en vermestende impact van deze emissie, wordt verwezen naar de discipline Fauna en Flora. Een broeikasgasemissie (CH 4, N 2O en CO 2) van ton CO 2-equivalenten ten gevolge van de dieren en het verbranden van fossiele brandstoffen. Hiermee heeft het bedrijf een bijdrage van 0,006 % van de CO 2-uitstoot in Vlaanderen. Opmerking : ten aanzien van de hierboven opgenomen evaluatie dient aangegeven te worden dat de impact binnen de eigen bedrijfsgrens niet dient beoordeeld te worden MILDERENDE MAATREGELEN Door het bedrijf genomen maatregelen Het bedrijf maakt in de huidige vergunde situatie reeds gebruik van een ammoniakemissiearme stalsysteem voor de vergunde stallen. Stal 1, stal 2 en stal 4 zijn voorzien van een biologische luchtwasser (S-1). Stal 3 is voorzien van AEA-systeem V-4.7. MER PPS BVBA 90/239

91 Als geurbeïnvloedende maatregelen inzake voeder en voederwijze wordt in de BBT-studie het toedienen van meerfasenvoedering aangehaald. Doordat de voeders beter afgestemd zijn op de specifieke behoefte van de dieren, daalt de stikstofexcretie in de mest. Ook toediening van eiwitarm voeder heeft een significante reductie in de stikstofexcretie in de mest tot gevolg. Het bedrijf maakt gebruik van meerfasenvoeders met verlaagd fosforgehalte en ruw eiwitgehalte. Dit effect is niet meegenomen in de berekening van de geurconcentraties. De bekomen resultaten zijn dus een worst-case scenario. Stallen en/of mestopslagplaatsen dienen binnen de bedrijfslocatie zoveel als mogelijk gelokaliseerd te worden op plaatsen waar ze de minste hinder (o.a. geur) vormen voor het milieu en omwonenden. Optimale lokalisatie is onderdeel van een goede bedrijfsvoering. Globaal genomen kan optimaliseren binnen de bedrijfslocatie als technisch haalbaar beschouwd worden voor alle nieuwe stallen en/of nieuwe mestopslagplaatsen. De luchtwassers zijn zo geplaatst dat ze het verst verwijderd zijn van de omliggende woningen. Bij het vullen van de silo s wordt gebruik gemaakt van stofzakken. De stallen worden op regelmatige basis intensief gereinigd. Dit resulteert in een beperking van de geuremissie. Voederverliezen in de stal worden beperkt door het regelmatig controleren van de voedersystemen en het verwijderen van gemorst voeder. Verder zijn er ook anti-morsbakken geïnstalleerd. Op het bedrijf is reeds een gekoelde kadaveropslag voorzien. Het aantal transporten op het bedrijf wordt geoptimaliseerd, waardoor stofopwaaiing, slijtage emissies en emissies van verbrandingsgassen door het verbruik van mazout wordt beperkt. Het bedrijfsterrein wordt zo goed als kan proper en stofvrij gehouden. Er is een groenscherm aanwezig, opgemaakt door de Hooibeekhoeve Door het bedrijf geplande maatregelen De nieuwe vleesvarkensstal (verlenging stal 4) zal aan de vergunde biggenstal (stal 4) gebouwd worden. Deze stal zal conform de ter zake geldende wetgeving uitgerust worden als ammoniakemissie-arme stal. De vleesvarkensstal zal immers mee aangesloten worden op de biologische luchtwasser van de vergunde biggenstal. Het erfbeplantingsplan werd in de vorige milieuvergunningsaanvraag 2014 door de Hooibeekhoeve opgemaakt. Hierbij werd reeds rekening gehouden met de geplande uitbreiding met de vleesvarkensstal 4. Voor de haalbaarheid van de vooropgestelde geurreducties die volgens de type keuring bekomen worden op de combi-(bio)wasser, met voorafscheiding stof en nageschakelde aerosol afscheider, wordt een dagelijkse opvolging van de goede werking van de installatie (bvb ten aanzien van debieten, ph, toevoeging zuur en/of chemicaliën voor buffering, spui,.) en regelmatig onderhoud noodzakelijk geacht. Nieuwe installaties dienen oordeelkundig gedimensioneerd te worden ten aanzien van zowel de afzuigdebieten, verblijftijden, debieten circulatie vloeistof,., teneinde de efficiëntie die volgen uit de type keuring te garanderen. MER PPS BVBA 91/239

92 Verdere mogelijkheden of aanbevelingen Onderzoek naar mogelijkheden voor reductie geurhinder In Nederland werd er in 2003 een meetcampagne uitgevoerd om de invloed van een landschapselement (windsingel) op de verspreiding van emissies (in eerste instantie voornamelijk ammoniak) uit een varkenshouderij na te gaan (Van Dijk et al., 2004). Deze meetcampagne werd uitgevoerd bij een vleesvarkenshouderij met ruim dierplaatsen. Aan de oostzijde van het stallencomplex lag op ca. 20 m afstand van de dichtstbijzijnde stal een vrij uniforme windsingel. De situering is zo, dat bij wind uit zuidwestelijke tot westelijke richting de emissiepluim vanuit de stal grotendeels door en over de windsingel verspreid werd. De begroeiing in de meetcampagne bestond uit loofbomen (acacia, zomereik en berk) met struiken. De hoogte van de windsingel was ca m, en de breedte ca Als gevolg van deze Nederlandse meetcampagne werd onderzocht op welke manier landschapselementen in staat zijn om de impact van de emissies te verminderen (Van Dijk et al., 2005). Hieruit bleek dat landschapselementen zoals windsingels een fysiek obstakel vormen voor de verspreiding van stoffen en deeltjes in de atmosfeer. Het effect wordt voornamelijk bepaald door twee elkaar tegenwerkende processen: verhoogde depositie en snelheidsdemping. De resultaten uit het Nederlandse onderzoek laten zien dat een windsingel op korte afstand van een stal de ongewenste verspreiding van ammoniak, maar ook van andere agrarische emissies zoals fijn stof en geur tegengaat en dat de bomen in de windsingel een deel van de stikstof opnemen vanuit de lucht. De geurreductie door een windsingel zal op twee manieren gebeuren. Enerzijds zal geur (die zich als gas verspreidt) als gevolg van de extra turbulentie die ontstaat door de beplanting, worden gemengd en verdund met hogere luchtlagen waardoor de geurbelasting op leefniveau afneemt. Anderzijds zullen geurpartikels die geadsorbeerd worden aan stofdeeltjes gedeeltelijk door de beplanting worden gecapteerd (Van Dijk et al., 2005). Het windbrekend effect, waardoor een lagere dispersie optreedt, veroorzaakt echter een tegenovergesteld effect, en zal het verdunnend effect beperken. Hierdoor wordt de positieve impact van de hierboven vermelde elementen gedeeltelijk teniet gedaan. Ook aan de universiteit van McGill in Canada loopt momenteel eveneens een project naar het effect van natuurlijke windsingels op de verspreiding en het terugdringen van geur. Hieruit blijkt dat windsingels moeten bestaan uit minimum 2 rijen bomen of struiken, met variabele hoogtes, geplaatst loodrecht op de meest overheersende windrichting. Zij vermelden dat hoge barrières rond bvb. mestopslagplaatsen voor een geurreductie kunnen zorgen van 26 tot 92% aan de windluwe zijde (Bradshaw, 2003). Mogelijke milderende maatregelen voor het bedrijf PPS BVBA: De aanwezige groenelementen dienen dus zeker behouden te blijven en kunnen mogelijks verder uitgebouwd worden. Een positief effect hiervan kan zeker verwacht worden. Bij de modellering werd geen rekening gehouden met de groenelementen, zodat dit als een worst-case scenario beschouwd kan worden. Mogelijkheden voor reductie van broeikasgasemissies Aanbevolen wordt om op het bedrijf een energieaudit te laten uitvoeren, opdat een goed zicht zou bekomen worden op het energieverbruik. Via zo n audit kunnen veelal enkele besparende maatregelen doorgevoerd worden. Eveneens kan bij het uitvoeren van een energieaudit aandacht besteed worden aan de mogelijkheid voor het bedrijf tot het duurzaam opwekken van energie. De verzurende en vermestende deposities, die gekoppeld zijn aan de ammoniakemissies, zullen verder onderzocht worden in de discipline fauna en flora. MER PPS BVBA 92/239

93 5.2 WATER AFBAKENING STUDIEGEBIED Inhoudelijke afbakening Bij de discipline water worden volgende waterstromen behandeld: Grondwater Oppervlaktewater Hemelwater (niet verontreinigd en potentiëel verontreinigd) Bedrijfsafvalwater en sanitair afvalwater Effecten ten aanzien van zowel kwantiteit als kwaliteit worden hierbij beoordeeld Geografische afbakening Grondwater Bij de afbakening van het studiegebied wordt ruim aandacht besteed aan de beschrijving van de grondwaterkwetsbaarheid, de watervoerende lagen en eventuele andere grondwaterwinningen in de ruime omgeving van het bedrijf. Deze omschrijving omvat aldus het eigenlijke projectgebied en de ruimere omgeving. Oppervlaktewater Het studiegebied beperkt zich tot de oppervlaktewateren die rechtstreeks kunnen beïnvloed worden door het project, meer bepaald door verontreiniging van oppervlaktewater door vermesting, door gebruik van reinigings- en ontsmettingsmiddelen, eventueel lekkage, Hemelwater Enkel het hemelwater dat op de huidige en toekomstige verhardingen valt wordt beoordeeld. Het geografisch studiegebied beperkt zich dan ook enkel tot deze oppervlakten en de locatie van de hemelwateropslag TOELICHTING GEGEVENSGEBRUIK Voornaamste bronnen: Gegevens vergunde grondwaterwinningen, grondwaterkwetsbaarheidskaart en boorrapporten ( Kwetsbaarheidskaart van het grondwater in Antwerpen (Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, 1986) Ligging waterwingebieden en beschermingszones ( Ontwikkeling van een lokaal axi-symmetrisch model op basis van de HCOV kartering ter ondersteuning van de adviesverlening van grondwaterwinningen (Lebbe & Vandenbohede, 2004) Grondwater in Vlaanderen: Het Centraal Kempisch Systeem (VMM, 2008) Grondwaterbeheer in Vlaanderen Het onzichtbare water doorgrond (Anoniem, 2006) Informatie per waterlichaam (Geoloket VMM) Zoneringsplannen (Geoloket VMM) Watertoetskaarten ( MER PPS BVBA 93/239

94 Ontwikkeling van regionale modellen ten behoeve van het Vlaams Grondmodel (VGM) in GMS/MODFLOW. Perceel 1. Het Centraal Kempisch model. Deelrapport 1: Basisgegevens en conceptueel model (VUB, 16 juni 2004) BBT-studie 'Veeteelt ' (Vito, 2006) Waterwegwijzer voor de veehouderij (VMM, 2001) Technisch achtergronddocument bij de gewestelijke stedenbouwkundige verordening hemelwater (VMM, 2014) Opbouw van een Vlaams Grondwatervoedingsmodel. (Meyus et al., 2004) Schatting van de elastische bergingscoëfficient van zandige watervoerende pakketten: Delft, jaarverslag 1979 TNO dienst waterverkenning (Van Der Gun, 1979) VHA-bestanden: digitale vectoriële bestanden van de Vlaamse Hydrografische Atlas ( Gegevens meetpunten VMM: (link geoloket) GRONDWATER Methodiek Methodiek analyse referentiesituatie De grondwaterkwetsbaarheidskaarten van Vlaanderen geven de risicograad aan van verontreiniging van het grondwater in de bovenste watervoerende laag door stoffen die van het aardoppervlakte de bodem in dringen. Als watervoerende laag worden de verzadigde zones met voldoende dikte en uitbreiding beschouwd, die waterwinning op een economisch verantwoorde wijze toelaten. In deze discipline wordt de hydrogeologie besproken. De hydrogeologische informatie wordt verkregen uit de grondwaterkwetsbaarheidskaarten opgesteld door Vlaanderen en de Geologische kaart. Hierbij wordt nagegaan waar zich de eerste watervoerende lagen bevinden en in welke mate deze eventueel worden afgeschermd door bovenliggende formaties (doorlaatbaarheid van de verschillende lagen, grondwaterkwetsbaarheid ). Verder worden de openbare drinkwatervoorzieningen en/of grondwaterwinningen die zich bevinden in het studiegebied, alsook de eventuele winningen van het bedrijf zelf, beschreven en gesitueerd Methodiek effectbepaling - analyse geplande situatie Bij de beoordeling van de effecten in de huidige vergunde situatie worden de effecten beoordeeld van de vergunde situatie. Bij de beoordeling van de effecten in de geplande situatie worden de gecumuleerde effecten van de huidige vergunde situatie + de geplande uitbreiding beoordeeld. Bij deze beoordeling worden de effecten in feite dan ook vergeleken t.o.v. de situatie waarbij er geen exploitatie is. Waterhuishouding Verstoring grondwater: bronbemaling tijdens de geplande aanlegfase Op basis van de diepte van de grondwatertafel ter hoogte van de bedrijfslocatie en van de noodzakelijk geachte bouwdiepte, wordt berekend hoe groot de grondwaterstanddaling dient te zijn. De invloedsstraal van de bemaling R kan berekend worden met de formule van Sichardt: MER PPS BVBA 94/239

95 met: s = de gewenste grondwaterstanddaling K = doorlaatbaarheidcoëfficiënt (m/s) Verstoring grondwater ten gevolge van bedrijfsuitbating De grondwaterwinning pompt water uit het grondwaterlichaam CKS_0200_GWL_1, een freatisch watervoerende laag. In principe is de formule van Theis ontwikkeld voor gespannen lagen. Hydraulisch gezien kan Theis niet toegepast worden bij freatische lagen aangezien de verzadigde dikte van een freatische aquifer niet steeds constant is wanneer er gepompt wordt. Maar vanuit praktisch oogpunt is het te overwegen. Jacob (1950) toonde aan dat de formule ook toepasbaar is in freatische lagen indien de grondwatertafeldaling relatief klein is ten opzichte van de verzadigde dikte van de watervoerende laag (Ritzema, 1994). In dat geval wordt de elastische bergingscoëfficient S bepaald als de bergingscoëfficiënt bij de watertafel (S 0) en 'D' de hoogte van de watertafel ten opzichte van de ondoorlatende basis. De invloedsstraal, berekend met de formule van Theis ligt steeds op oneindig. Er wordt dus nooit een evenwicht bereikt. Praktisch gezien moet er bij toepassing van Theis een bepaalde tijd gekozen worden waarvoor verondersteld wordt dat er een evenwicht is bereikt. Aangezien de pompen van een grondwaterwinning op een landbouwbedrijf slechts een paar uur per dag in werking zijn, wordt deze werkingsduur gekozen.de formule van Theis bepaalt op basis van de bodemkarakteristieken (dikte aquifer, doorlaatbaarheid, etc.) en het debiet van de pomp de invloedskegel: Met: s = de grondwatertafeldaling op r meter van de winningsput (m) Q K D KD = het pompdebiet per put( m³/dag) = doorlaatbaarheidscoëfficient (m/dag) = de hoogte van de watertafel ten opzichte van de ondoorlatende basis in geval van freatische laag = transmissiviteit van de formatie (m²/dag) W(u) = u = S t = S 0 (met S 0= elastiche bergingscoëfficiënt (1/m)) bij de watertafel) = tijd sinds het begin van pompen (dag) De invloedsstraal R, is de straal waarbij vanaf deze afstand geen invloed meer waar te nemen is op de grondwaterstand. In praktijk stijgt de afpompingskegel heel snel, om dan uiteindelijk heel traag toe te nemen op lange afstand van de boorput. In praktijk wordt daarom eerder gerekend met een straal, waarop s (de de daling van de watertafel) 10 cm bedraagt. MER PPS BVBA 95/239

96 De invloed van de onttrekking op de grondwaterpeilen in de omgeving van het bedrijf en/of in het studiegebied wordt bepaald, alsook de daling van de grondwatertafel ter hoogte van naburige grondwaterwinningen. In Tabel 50 wordt het significantiekader ter beoordeling van de onttrekking van grondwater op de omgeving weergegeven. Tabel 50: Significantiekader ter beoordeling van de ontrekking van grondwater op de omgeving Verlaging in artesische laag ja Is er een risico dat totale waterpeil daalt tot onder het dak van de artesische laag? ja Milderende maatregelen voorstellen nee nee Te evalueren aan de hand van berekende verlaging en beschikbare peilmetingen impact aanvaardbaar Zijn er binnen de verlagingscontour van 50 cm grondwaterwinningen gesitueerd waarbij water gewonnen wordt uit dezelfde watervoerende laag? nee ja Wordt bedrijfszekerheid winningen bedreigd? nee impact aanvaardbaar ja Te evalueren aan de hand van berekende verlaging, beschikbare peilmetingen en vergunde winningsdebieten andere winningen Indirect effect op winningen in de omgeving te beoordelen binnendiscipline mens Zijn er binnen de verlagingscontour van 5 cm van de grondwatertafel droogtegevoelige gebieden gesitueerd? ja Indirect effect verlaging grondwatertafel te beoordelen binnen receptordisciplines nee impact aanvaardbaar De verdrogingseffecten in de oppervlakkige bodem worden, indien relevant, onder de discipline Fauna & Flora beschouwd. Waterkwaliteit Door grondwaterwinning kan verandering in de waterkwaliteit in het waterlichaam optreden afhankelijk van de oorsprong van het voedingswater van het waterlichaam en eventuele bodemverontreiniging. Verontreiniging op een veeteeltbedrijf kan ontstaan door calamiteiten bij: de opslag van gevaarlijke producten (vb brandstoffen, reinigings- en ontsmettingsmiddelen, ongediertebestrijdingsmiddelen) de opslag van afvalwater (bvb reinigingswater, spuiwater luchtwasser) de opslag van mest MER PPS BVBA 96/239

97 De beoordeling gebeurt op basis van het al dan niet aanwezig zijn van een beveiligde opslag en op basis van het gebruik van erkende producten (als reinigings- en bestrijdingsmiddelen). Het gebruik van erkende producten kan namelijk de ernst van de gevolgen van eventuele calamiteiten verminderen. In Tabel 51 wordt het significantiekader ter beoordeling van de waterkwaliteit weergegeven. Tabel 51: Significantiekader ter beoordeling van de waterkwaliteit Toetsing Beoordeling Geen opslag van gevaarlijke producten Geen of verwaarloosbaar effect Geen opslag van bedrijfsafvalwater Geen mestopslag Wel opslag van gevaarlijke producten, voldaan aan de VLAREMwetgeving en periodieke controle, gebruik van erkende producten Gering negatief effect Opslag van bedrijfsafvalwater, uitrijden van bedrijfsafvalwater op bedrijfseigen percelen volgens de bepalingen van het Mestdecreet Mestopslag conform Vlarem II, peilputten aanwezig met periodieke controle of peilputten niet vereist Wel opslag van gevaarlijke producten, voldaan aan de VLAREMwetgeving maar geen periodieke controle, gebruik van erkende producten Matig negatief effect Opslag van bedrijfsafvalwater, uitrijden van afvalwater op bedrijfseigen percelen niet volgens de bepalingen van het Mestdecreet Mestopslag conform Vlarem II, peilputten aanwezig maar geen periodieke controle Wel opslag van gevaarlijke producten, niet voldaan aan de VLAREMwetgeving, gebruik van niet erkende producten Negatief effect Lozing van bedrijfsafvalwater in oppervlaktewater Mestopslag niet conform Vlarem II, geen peilputten aanwezig Analyse van de referentiesituatie De grondwaterkwetsbaarheidskaart geeft het studiegebied aan als zijnde Ca1 /Cc zeer kwetsbaar tot weinig kwetsbaar', d.w.z. een winbare watervoerende laag bestaande uit zand, met een deklaag van < 5 m en met een onverzadigde zone van maximaal 10 m dikte. Ter hoogte van het bestaande bedrijf zijn er natte lemige zandbodems met duidelijk ijzeren of humus B horizont (w-seg) en matig natte lemige zandbodems met dikke antropogene humus A horizont (Sdm). Aan de natte bodems wordt een gemiddelde grondwaterstand schommelend tussen 15 en 100 cm-mv (cm onder maaiveldniveau) gekoppeld, aan de matig natte bodems een gemiddelde grondwaterstand schommelend tussen 40 en 130 cm-mv (cm onder maaiveldniveau). De nieuw te bouwen varkensstal komt op bodemtype w-seg. MER PPS BVBA 97/239

98 De exploitant van PPS BVBA beschikt over twee bedrijfseigen grondwaterwinningen in het Kempens aquifer, meer specifiek in het Mioceen Aquifer (HCOV 0250) met name in de Zanden van Berchem en/of Voort (HCOV 0254) met een diepte van de boorputten van180 m-mv met een jaarlijks debiet van respectievelijk m³/j (70 m³/d). In het rapport Grondwater in Vlaanderen Het Centraal Kempisch Systeem (VMM, 2008) wordt er voor de Zanden van Berchem en/of Voort een gemiddelde doorlatendheid van 6 m/dag (range 0,03-18 m/dag) en een gemiddelde en maximale dikte van respectievelijk 27 en 170 m vermeld. In het rapport 'Grondwaterbeheer in Vlaanderen - Het onzichtbare water doorgrond' (Anoniem, 2006) wordt het grondwaterlichaam CKS_0200_GWL_1 gekarakteriseerd door een maximale dikte van 433 m, een doorlatendheid van m/dag en een transmissiviteit van m²/dag. Lebbe & Vandenbohede (2004) vermelden een horizontale doorlatendheid van 0,8 m/dag voor het Kempens aquifersysteem en een bergingscoëfficiënt nabij de watertafel S 0 van 0,08 m³/m². Op basis van de watertoetskaart zijn de percelen waarop de bestaande en nieuw te bouwen stallen komen, gelegen in niet overstromingsgevoelig, matig gevoelig voor grondwaterstroming en niet-infiltratiegevoelig en infiltratiegevoelig. In een straal van 1 km (onderstaande tabel) rond het bedrijf bevinden zich 6 vergunde grondwaterwinningen in het Kempisch Aquifer, drie winningen in het Pleistoceen en Plioceen Aquifer (hoofdeenheid 0230) en één winning in het Klei-zand-complex van de Kempen (hoofdeenheid 0220). De dichtste grondwaterwinning is deze in de Leopoldstraat 49 op ongeveer 340 m ten noordoosten van de grondwaterwinningen van het bedrijf PPS BVBA. De grondwaterwinningen van het bedrijf PPS vertegenwoordigen in de huidige vergunde situatie 30 % en in de nieuwe situatie 40 % van de vergunde hoeveelheden in het studiegebied. De effecten die zich voordoen bij de huidige vergunde exploitatie worden, om onnodige herhalingen te vermijden, opgenomen bij de bespreking van de effectinschatting en de analyse van de geplande situatie. Op deze wijze komt onmiddellijk het verschil tussen de effecten in de huidige vergunde en de geplande situatie duidelijk tot uiting. Wel dient opgemerkt te worden dat door het ontbreken van peilputten er geen wateranalyses kunnen uitgevoerd worden om het lekvrij karakter van de ondergrondse mestopslag op te volgen. Het ontbreken hiervan dient als negatief effect beoordeeld te worden. Plaatsing van de putten wordt wel voorzien. Tabel 52: Vergunde grondwaterwinningen binnen een straal van 1 km rond het bedrijf Diersoort Adres Aantal X Y Diepte Aquifer- Vergund Vergund putten (m-mv) code dagdebiet jaardebiet (m³) (m³) Dierenfokkerij Achteraard 38 Aanverwant aan de landbouw Donkakker 8 Veeteelt Blauwen Draaiboom 1 veeteelt Achteraard Aanverwant aan de 1 landbouw Hinnenboomstraat 17A Aanverwant aan de Hinnenboomstraat 17A MER PPS BVBA 98/239

99 landbouw Rundveehouderij Leopoldstraat Effectbepaling - Analyse van de geplande situatie Hierbij wordt een effectvoorspelling en beoordeling gedaan van de geplande situatie t.o.v. de referentietoestand. Wat betreft de waterhuishouding wordt het effect van de verstoring van grondwater bestudeerd en wat betreft de grondwaterkwaliteit worden de bronnen van bodem- en grondwaterverontreiniging besproken. Waterhuishouding Verstoring grondwater: bronbemaling tijdens de geplande aanlegfase Onder de nieuw te bouwen varkensstal komt er een mestkelder met een centrale mestafvoergoot en hemelwaterput op 2.5 m diepte waardoor in de aanlegfase bij een hoge grondwaterstand bronbemaling zou nodig kunnen zijn. Bronbemaling zal enkel nodig zijn tijdens de aanlegfase van de stal gedurende maximaal 3 maanden en dit gedurende ongeveer 8 uur gespreid over 24 uur met een dompelpomp van 2 m³/u. Er zal maximaal m³/j bemaald worden. Het bemalingwater infiltreert op 50 m van de stal in de grond. De nieuwe stal komt op natte lemige zandbodem. Aan de hand van de indicatieve gegevens inzake grondwaterpeilen in het studiegebied en op basis van de geplande diepte van de hemelwaterput en mestkelder, kan de te verwachten verlagingsdiepte (= diepte waarover het grondwater verlaagd dient te worden door bemaling) bepaald worden. indicatieve huidige grondwaterdiepte: drainageklasse e, diepte grondwater: 0,15-1,00 m-mv onderkant stal bij mestkelder/hemelwaterput: 2.5 m-mv vereiste zone tussen onderkant mestkelder/ hemelwaterput en grondwatertafel: 0,50 m de verlagingsdiepte bedraagt worstcase 2,85 m (bij de hoogste grondwaterstand) in de natte lemige zandbodem Op basis van de bepaalde verlagingsdiepte kan met de formule van Sichardt de invloedssfeer van de bemaling met verlaging van het grondwaterpeil t.o.v. de afstand tot de bouwput en het bemalingdebiet berekend worden. Bij de berekening worden volgende aannames gedaan: Er wordt uitgegaan van een doorlatendheidscoëfficiënt K van 1, m/s (Meyus et al., 2004) voor een lemige zandbodemtextuur Er wordt rekening gehouden met de hoogste grondwaterstand van 0,15 m onder het maaiveld voor een lemige zandbodem (worst-case-senario) Op basis van bovenstaande gegevens wordt een invloedsstraal van 34 m in de lemige zandbodem bekomen. De invloedssfeer van de bemaling reikt enkel tot binnen het bedrijfsterrein zelf. Binnen deze straal liggen geen bedrijfsvreemde grondwaterwinningen. Er wordt dus geen of verwaarloosbaar effect verwacht. MER PPS BVBA 99/239

100 Verstoring grondwater ten gevolge van bedrijfsuitbating Grondwater In de huidige vergunde situatie is er een vergunning voor het oppompen van m³/j (70m³/d) uit twee boorputten (diepte 180 m, code 254): m³/j of 55 m³/d uit grondwaterwinning 1 en m³/j of 15 m³/d uit grondwaterwinning 2. In de toekomstige situatie zal er m³/j (115 m³/d)opgepompt worden uit dezelfde boorputten met m³/j (55 m³/dag) uit grondwaterwinning 1 en m³/j (60 m³/dag) uit grondwaterwinning 2. Allebei de pompen hebben een pompcapaciteit van 8.5 m³/u. De formule van Theis bepaalt op basis van de bodemkarakteristieken (dikte aquifer, doorlaatbaarheid, etc.) en het debiet van de pomp de invloedskegel: Rekening houdende met: Q = 55 m³/d (vergunde situatie voor grondwaterwinning 1) en 15 m³/d (vergunde situatie voor grondwaterwinning 2) 55 m³/d (toekomstige situatie voor grondwaterwinning 1) 60 m³/d (toekomstige situatie voor grondwaterwinning 2) K = 0,8 m/dag (Lebbe en Vandenbohede, 2004) D = 160 m ( S 0 = 1, , d -0,7 0,08 m³/m² t = 6.5 u (vergunde en toekomstige situatie voor grondwaterwinning 1) 1.76 u (vergunde situatie voor grondwaterwinning 2) 7 u (toekomstige situatie voor grondwaterwinning 2) In de vergunde situatie wordt een daling van de watertafel van 10 cm voor grondwaterwinning 1 en 2 respectievelijk bereikt op 25 m en op 13 m. In de toekomstige situatie wordt een daling van de watertafel van 10 cm zowel voor grondwaterwinning 1 als 2 bereikt op 25 m. De dichtste bedrijfsvreemde grondwaterwinning bevindt zich volgens DOV Bodemverkenner ( op 340 m van grondwaterwinning 1 en 380 m van grondwaterwinning 2. Cumulatieve effecten vanwege de bedrijfsvreemde grondwaterwinning worden niet verwacht. Cumulatieve effecten van de twee grondwaterwinningen op het eigen bedrijf onderling vallen er ook niet te verwachten aangezien de 2 winningen op 113 m van elkaar liggen (zie Figuur 6). Binnen deze afstand (25 m en 13 m) bevinden zich eveneens geen groengebieden (natuurgebied op meer dan 340 m). Een verlaging in de artesische laag is er niet waardoor de impact aanvaardbaar is. In de toekomstige situatie wordt een daling van de watertafel van 50 cm voor grondwaterwinning 1 en 2 respectievelijk bereikt op 4,4 m en 4.5 m. Aangezien er geen grondwaterwinningen binnen deze verlagingscontour gelegen is, is de impact aanvaardbaar. In de toekomstige situatie wordt een daling van de watertafel van 5 cm voor grondwaterwinning 1 en 2 respectievelijk bereikt op 33 m en 35 m. Binnen deze straal liggen volgens de biologische waarderingskaart soortenarm permanent cultuurgrasland en zeer soortenarm vaak tijdelijk grasland. Dit zijn geen droogtegevoelige gebieden, waardoor wordt uitgegaan dat de impact aanvaardbaar is. MER PPS BVBA 100/239

101 Grondwaterkwaliteit Opslag van gevaarlijke producten fossiele brandstoffen Op het bedrijf zijn er zowel in de huidige vergunde als de toekomstige situatie 3 bovengrondse mazouttanken: l en 2 x l. Alle tanken zijn dubbelwandig. Het conformiteitsattest van de 2 tanken van l dateren van 13/12/2013. Het keuringsattest van de mazouttank van l dateert van 21/11/2013. Ten minste om de 3 jaar moeten de tanks onderworpen worden aan een beperkt onderzoek. De volgende periodieke controle wordt uitgevoerd in Zowel de huidige vergunde situatie als de toekomstige situatie (beveiligde opslag + periodieke controle) wordt beoordeeld als een gering negatief effect. reinigings- en ontsmettingsmiddelen Reinigingsproducten die gebruikt worden om de stallen te reinigen en ontsmettingsproducten die gebruikt worden om de stallen, de laadplaats van de krengen en de kadaverkoeling te ontsmetten worden zowel in de huidige als de toekomstige situatie gestockeerd op een veilige plaats in een afgesloten ruimte. Er wordt enkel gebruik gemaakt van erkende producten. De huidige en toekomstige situatie wordt beoordeeld als gering negatief effect. ongediertebestrijdingsmiddelen Ongediertebestrijding wordt uitgevoerd door een externe firma (contract beschikbaar) die gebruik maakt van erkende producten, die worden bijgehouden in een register. In de toekomstige situatie zal op het bedrijf dezelfde werkwijze gevolgd worden. Dit wordt beschouwd als een gering negatief effect. (Ondergrondse) opslag van afvalwater reinigingswater stallen Het reinigingswater van het reinigen van de stallen wordt zowel in de huidige als toekomstige situatie opgevangen in de mestkelder. Volgens de waterbehoeftecijfers die gepubliceerd werden in de BBT-studie Veeteelt (Vito, 2006), wordt er in de huidige vergunde situatie m³ reinigingswater per jaar geproduceerd. Om dit afvalwater gedurende 6 maanden te kunnen opslaan, is er bijgevolg een capaciteit van 710 m³ vereist. Dit afvalwater wordt opgevangen in een onderliggende mestkelders ( m³). Om de mest van de dieren gedurende 9 maanden (cfr. mestdecreet) te kunnen stockeren is er een capaciteit van 8040 m³ vereist, dit betekent dat er 3602 m³ reinigingswater kan opgevangen worden. In de toekomstige situatie wordt er m³ reinigingswater per jaar geproduceerd. Om dit afvalwater gedurende 6 maanden te kunnen opvangen, dient er een opvangput van m³ beschikbaar te zijn. In de nieuwe situatie zullen er in totaal mestkelders met een totale capaciteit van m³ beschikbaar zijn. Hiervan is m³ nodig om de varkensmest gedurende 9 maanden (cfr. mestdecreet) te stockeren, waardoor er nog m³ beschikbaar is om reinigingswater op te vangen. Zowel in de huidige als de geplande situatie wordt door de voldoende opslagcapaciteit uitgegaan van een gering negatief effect. MER PPS BVBA 101/239

102 spuiwater van de luchtwasser Het spuiwater van de biologische luchtwassers van de bestaande stallen wordt in de huidige vergunde situatie opgevangen in 3 ondergrondse putten van 56 m³, 185 m³ en 20 m³ en 1 bovengrondse silo van 412 m³ en op het eigen land uitgespreid volgens het mestdecreet (gezien het stikstofgehalte aanwezig in spuiwater, wordt deze als een 'andere meststof' beschouwd). Volgens dimensioneringsplannen opgesteld voor de vergunde luchtwassers, wordt er door de 3 luchtwassers samen 635 m³ spuiwater geproduceerd per jaar. In de toekomstige situatie zal er een spuiwaterproductie van 1055 m³ per jaar zijn. Het spuiwater zal opgevangen worden in spuiwateropvangputten van in totaal 757 m³ en in de mestsilo van m³ (gebruikt om effluent van een mestverwerkingsinstallatie en biologisch spuiwater te stockeren). Zowel de huidige vergunde als de toekomstige situatie wordt beoordeeld als gering negatief effect. Opslag van mest varkensmest Alle varkens worden zowel in de huidige vergunde als toekomstige situatie gehuisvest op roosters, waarbij de mest wordt opgevangen in ondergrondse mestkelders. De mestkelders zijn lekdicht uitgerust, zodat verontreiniging van grondwater of bodem vermeden wordt. Vlarem II art schrijft voor varkens een minimale mestopslagcapaciteit voor mengmest van 9 maanden voor dieren die permanent op stal gehouden worden. Tabel 53: Vereiste mestopslag in de huidige vergunde situatie DIERSOORT Aantal Mengmest dieren 6 maand m³/dierpl totaal 6 maand totaal 9 maand Varkens, stallen niet ingestrooid Kraamhokken 152 2,3 349,6 524,4 Drachtige en lege zeugen + beren Jonge zeugen Biggen <10 weken ,2 982,4 1473,6 Vleesv > 10 w, waterbesparing , totaal varkens TOTAAL Tabel 54: Vereist mestopslag in de toekomstige situatie DIERSOORT Aantal Mengmest dieren 6 maand m³/dierpl totaal 6 maand totaal 9 maand Varkens, stallen niet ingestrooid Kraamhokken 152 2,3 349,6 524,4 Drachtige en lege zeugen + beren Jonge zeugen Biggen <10 weken ,2 982,4 1473,6 Vleesv > 10 w, waterbesparing , MER PPS BVBA 102/239

103 totaal varkens TOTAAL Er dient in de huidige vergunde situatie m³ en in de toekomstige situatie m³ mengmest gestockeerd te kunnen worden. Het bedrijf beschikt in de huidige vergunde en toekomstige situatie respectievelijk over een opslagcapaciteit van m³ en m³ mestopslag. effluent In de bovengrondse mestsilo van m³ wordt effluent afkomstig van een mestverwerkingsinstallatie en biologische spuiwater opgeslagen. Aangezien er enkel die hoeveelheid wordt aangevoerd die kan opgeslagen worden, is er steeds voldoende opslagcapaciteit. De mest in de mestsilo is afgedekt met een drijvend dekzeil. Peilputten zijn volgens Vlarem II art verplicht vanaf meer dan vergunde plaatsen. Zowel in de huidige vergunde als de toekomstige situatie zijn peilputten verplicht. Deze laten toe eventuele vermestende invloeden vanuit de mengmestkelders op te sporen. Volgens de voorschriften van Vlarem II (art ) controleert de initiatiefnemer hiertoe om de 3 maanden het grondwater op aanwezigheid van mengmest afkomstig van mogelijk plots ontstane lekken. Bovendien dient de initiatiefnemer op zijn kosten ten minste om de 3 jaar een grondwateronderzoek te laten uitvoeren door een erkend laboratorium voor grondwateronderzoek. Het afschrift van de analyseresultaten dient de exploitant over te maken aan de Afdeling Milieu-inspectie. De exploitant verbindt er zich toe in de toekomstige situatie peilputten te plaatsen en om de 3 jaar een grondwateronderzoek te laten uitvoeren. De locatie van de peilputten zal bepaald worden bij de aanvraag van de milieuvergunning (milieuvergunningsdossier). Ze zullen geplaatst worden tijdens de aanleg van de nieuwe constructies. Voor de voldoende opslag van mengmest en het ontbreken van peilputten wordt er zowel in de huidige als toekomstige situatie uitgegaan van een negatief effect: wel opslag van risicostoffen, voldaan aan de Vlaremwetgeving maar geen periodieke controle wegens ontbreken van (ondiepe) peilputten. Van zodra deze peilputten aanwezig zijn, wordt er uitgegaan van een gering negatief effect OPPERVLAKTEWATER Methodiek Inventarisatie waterlopen in het studiegebied In een hydrografische beschrijving van de bedrijfsomgeving worden de waterlopen in de nabijheid van het bedrijf weergegeven en besproken. Hiertoe wordt gebruik gemaakt van de relevante bekkenstudie uitgevoerd door de UIA (Onderzoek naar de verspreiding en de typologie van ecologisch waardevolle waterlopen in het Vlaamse Gewest) en de Vlaamse Hydrografische Atlas. De relevante waterlopen in het studiegebied worden in kaart gebracht. De kwaliteit van de waterlopen in de omgeving van het bedrijf wordt beschreven op basis van metingen van de Biotische index en de Prati index (gegevens meetpunten VMM). Naast de reguliere VMM-meetpunten wordt er ook gebruik gemaakt van eventueel aanwezige MAP-meetplaatsen voor een inschatting van de oppervlaktewaterkwaliteit (gegevens VMM). MER PPS BVBA 103/239

104 Waterhuishouding Bij de beoordeling van de effecten in de huidige vergunde situatie worden de effecten beoordeeld van de vergunde situatie. Bij de beoordeling van de effecten in de geplande situatie worden de gecumuleerde effecten van de huidige vergunde situatie + de geplande uitbreiding beoordeeld. Bij deze beoordeling worden de effecten in feite dan ook vergeleken t.o.v. de situatie waarbij er geen exploitatie is. Door de relatief grote oppervlakte die de gebouwen innemen bij een landbouwbedrijf, dient nagegaan te worden of er voor het voorliggende bedrijf door de verharding en de daaraan gekoppelde waterafvoer geen problemen zouden kunnen optreden. De reeds aanwezige en bijkomende verharding zal namelijk zorgen voor een wijziging in infiltratiehoeveelheid, gevolgd door een wijziging van de afstromingshoeveelheid. Er zal op een kwalitatieve wijze nagegaan worden of de geplande ingreep gelegen is in of effecten kan hebben op een risicozone voor overstromingen. Deze zones kunnen afgeleid worden a.d.h.v. de watertoetskaart met overstromingsgevoelige gebieden. Inzake bijkomende verharde oppervlakte en dakoppervlakte is de gewestelijke stedenbouwkundige verordening inzake hemelwaterputten, infiltratievoorzieningen en gescheiden afvoer van afvalwater en hemelwater van toepassing (Besluit van de Vlaamse Regering dd. 01/10/2004). Het besluit voorziet dat elke constructie of verharding groter dan 40 m² aan de verordening moet voldoen. Bij nieuwbouw van eengezinswoningen is de plaatsing van een hemelwaterput met een minimale inhoud van 5000 l verplicht. Voor nieuwe gebouwen groter dan 100 m², bedraagt het volume van de hemelwaterput 50 l/m² horizontaal dakoppervlakte met een maximum van 10 m³, tenzij gemotiveerd kan worden dat er een groter nuttig hergebruik mogelijk is. Op basis van het document Waterwegwijzer voor architecten (VMM, 2000) kan rekening houdende met aanwezige of geplande waterciternes en de grootte van het ontvangende dakoppervlak dat is aangesloten op de waterciterne, berekend worden hoeveel hemelwater kan aangewend worden. Hierbij wordt toevoerend dakoppervlak bepaald door de horizontale dakoppervlak x hellingscoëfficiënt x dakbedekkingcoëfficiënt x filtercoëfficiënt. Voor een symmetrisch dak is de hellingscoëfficiënt 1. De dakbedekkingcoëfficiënt voor een hellend dak bedraagt 0,9. Voor de filtercoëfficiënt wordt met 0,9 gerekend. Berekeningen worden uitgevoerd bij een leegstand van de hemelwaterput van maximum 1 % van de tijd. Voor de bouw van een constructie of de aanleg van verharding is de plaatsing van een infiltratievoorziening verplicht tenzij het goed kleiner is dan 250 m². De infiltratieoppervlakte van de infiltratievoorziening bedraagt 4 m²/100 m² afwaterende oppervlakte en het buffervolume van de infiltratievoorziening betreft 25 l/m² afwaterend oppervlakte. Als in een hemelwaterput wordt voorzien, mag de afwaterende oppervlakte verminderd worden met 60 m². De plaatsing van een infiltratievoorziening is verboden in beschermingszone 1 of 2 van een drinkwatergebied. Er dient dan een buffervoorziening geplaatst te worden. Als een buffervoorziening moet aangelegd worden, bedraagt het buffervolume van de buffervoorziening minimaal 25 l/m²/afwaterend oppervlakte. Als de afwaterende oppervlakte groter is dan 2500 m², wordt de buffervoorziening uitgerust met een vertraagde afvoer met een maximaal ledigingsdebiet van 20 l/s/ha. Een afwijking van de verplichting van de verordening kan aangevraagd worden omwille van specifieke redenen met betrekking tot de mogelijkheden van hergebruik of plaatselijke terreinkenmerken. Volgens het technisch achtergronddocument bij de gewestelijke stedenbouwkundige verordening hemelwater kan men bij een hoger gemiddeld verbruik van hemelwater (door gebruik in een productieproces) via een afwijkingsaanvraag motiveren dat de oppervlakte die in mindering mag gebracht worden voor de uitbouw van een infiltratievoorziening groter zijn. Op basis van het geschatte hergebruik en het volume van de hemelwaterput, herschaald naar een oppervlakte van 100 m², kan worden bepaald welk gedeelte van het dakoppervlak en/of de verharde grondoppervlakte die is aangesloten op de hemelwaterput nog in rekening dient te worden gebracht bij de dimensionering van het infiltratiebekken. Op basis van de onderstaande tabel kan bepaald worden welke oppervlakte, herschaald naar 100 m² dakoppervlakte, in mindering mag gebracht worden voor de dimensionering van de infiltratievoorziening. MER PPS BVBA 104/239

105 De toetsing aan de nieuwe gewestelijke stedenbouwkundige verordening inzake hemelwaterputten, infiltratievoorzieningen, buffervoorzieningen en gescheiden lozing van afvalwater en hemelwater, wordt uitgevoerd volgens Tabel 55. Tabel 55: Significantiekader ter beoordeling van bijkomende verharding Toetsing Geen bijkomende verharding; ofwel Bijkomende verharding in niet overstromingsgevoelig gebied, voldaan aan de stedenbouwkundige verordening Bijkomende verharding in mogelijks overstromingsgevoelig gebied, voldaan aan de stedenbouwkundige verordening, Bijkomende verharding in overstromingsgevoelig gebied, voldaan aan de stedenbouwkundige verordening Bijkomend verharding niet voldaan aan de stedenbouwkundige verordening Beoordeling Geen of verwaarloosbaar effect Gering negatief effect Matig negatief effect Negatief effect Waterkwaliteit Mogelijke bronnen van oppervlaktewaterverontreiniging voor de inrichting werden besproken in het subdeel waterkwaliteit grondwater. Gezien het bedrijf noch in de huidige noch in de geplande situatie bedrijfsafvalwater loost wordt in dit subhoofdstuk enkel het effect van directe lozing van huishoudelijk afvalwater in het oppervlaktewater beschouwd op basis van onderstaande tabel. MER PPS BVBA 105/239

106 Tabel 56: Significantiekader ter beoordeling van lozing van afvalwater Toetsing Geen lozing van afvalwater op oppervlaktewater Lozing van afvalwater op oppervlaktewater na verregaande zuivering (IBA of KWZI) Directe lozing van afvalwater op oppervlaktewater met beperkte zuivering (bv. septische put) Lozing van afvalwater op oppervlaktewater zonder voorafgaande zuivering Beoordeling Geen of verwaarloosbaar effect Gering negatief effect Matig negatief effect Negatief effect Structuureffecten Het project gaat niet gepaard met ingrepen aan of kruisingen van een waterloop. Bijgevolg treden structuureffecten niet op. Bijgevolg wordt geen effect toegekend aan het thema structuur. Watergebruik Er dient een waterbalans opgesteld te worden. Alle stromen van de waterbalans worden kwantitatief ingeschat. Door de realisatie van het project treden wijzigingen op inzake waterverbruik. Voor de waterbehoeftecijfers wordt inzake drinkwater en reinigingswaterverbruik per dier de cijfers gebruikt, die gepubliceerd werden in de BBT-studie Veeteelt (Vito, 2006). Het watergebruik door de luchtwassers wordt bepaald in dimensioneringsplannen die opgemaakt worden, op basis van technische gegevens van de luchtwassers die aangeleverd worden door de constructeurs. Op basis van de studie Waterwegwijzer in de veehouderij (VMM, 2001) wordt het huishoudelijk waterverbruik ingeschat op 30 m³/persoon. Voor de hoeveelheid hemelwater wordt standaard gerekend met 800 l/m²/jaar. Op basis van het document Waterwegwijzer voor architecten (VMM, 2000) kan rekening houdende met aanwezige of geplande waterciternes en de grootte van het ontvangende dakoppervlak dat is aangesloten op de waterciterne, berekend worden hoeveel hemelwater kan aangewend worden. Het waterverbruik wordt op twee verschillende manieren beoordeeld. In eerste instantie wordt er voor de bestaande situatie op basis van het werkelijk gemeten waterverbruik nagegaan of er sprake is van overmatig waterverbruik door toetsing ten opzichte van een theoretische waterverbruikbehoefte op basis van het vergund aantal dieren. Ten tweede wordt voor de geplande situatie het theoretisch verbruik vergeleken met het verbruik in de actueel vergunde situatie. Tevens wordt dieper ingegaan op de verschillende gebruikte waterbronnen. De beoordelingscriteria worden weergegeven in Tabel 57 en Tabel 58. Bij de beoordeling van de effecten in de huidige vergunde situatie worden de effecten beoordeeld van de vergunde situatie. Bij de beoordeling van de effecten in de geplande situatie worden de gecumuleerde effecten van de huidige vergunde situatie + de geplande uitbreiding beoordeeld. Bij deze beoordeling worden de effecten in feite dan ook vergeleken t.o.v. de situatie waarbij er geen exploitatie is. MER PPS BVBA 106/239

107 Overmatig waterverbruik Tabel 57: Significantiekader ter beoordeling van het waterverbruik Toetsing Werkelijk verbruik < of = aan theoretische waterbehoefte Werkelijk verbruik> theoretische waterbehoefte, maar < 10 % van de theoretische waterbehoefte Werkelijk verbruik tussen 10 à 30 % van de theoretische waterbehoefte Werkelijk verbruik > 30 % van de theoretische waterbehoefte Beoordeling Geen of verwaarloosbaar effect Gering negatief effect Matig negatief effect Negatief effect Waterbronnen Tabel 58: Significantiekader ter beoordeling van de waterbronnen Toetsing Geen gebruik van grondwater of enkel gebruik van ondiep grondwater waarbij alternatieve waterbronnen niet wenselijk zijn Er wordt ondiep grondwater gebruikt, waarvoor alternatieven mogelijk zijn Er wordt diep grondwater gebruikt, maar enkel voor hoogwaardige toepassingen; alternatieven zijn niet wenselijk/mogelijk Grondwater wordt eveneens gebruikt voor laagwaardige toepassingen Beoordeling Geen of verwaarloosbaar effect Gering negatief effect Matig negatief effect Negatief effect Analyse van de referentiesituatie Hydrografisch situeert het studiegebied zich in het Maasbekken, in de VHA-zone Mark van monding Roeleindeloop tot monding Muntloop. Het bedrijf watert af naar de gracht aan de voorkant van de straat en mondt uit in de Meerse Aardloop. Binnen een straal van 1 km stromen een aantal waterlopen, namelijk de Meerse Aardloop (op 230 m ten W, 3 de cat. waterloop, gaat over in een waterloop 2 de cat. op 730 m ten NW), De Minderhoutse Aardloop (op 620 m ten W, 2 de cat., gaat over in een waterloop 3 de cat. op 850 m ten ZW), de Kleine Oude Heideloop (op 430 m ten O, 2 de cat.) en de Aardsheideloop (op 790 m ten ZO, 3 de cat.). Op ongeveer 650 m m ten zuidwesten van het bedrijf bevindt zich een VMM-meetpunt in de Minderhoutse Aardloop (geen rechtstreekse verbinding tussen waterloop en bedrijf). De Prati-index voor 2014 wijst op een verontreiniging van dit water. Dit meetpunt is eveneens een MAP-meetpunt. Hieruit blijkt dat de nitraatnorm van 50 mg/l gedurende de laatste 2 jaar regelmatig overschreden werd. Er bevinden zich geen andere relevante meetpunten in de omgeving van het bedrijf. De effecten die zich voordoen bij de huidige exploitatie worden, om onnodige herhalingen te vermijden, opgenomen bij de bespreking van de effectinschatting en de analyse van de geplande situatie. Op deze wijze komt onmiddellijk het verschil tussen de effecten in de huidige en de geplande situatie duidelijk tot uiting. MER PPS BVBA 107/239

108 Effectinschatting - Analyse van de geplande situatie - Waterhuishouding De milieutechnische eenheid bestaat in de huidige vergunde situatie uit 4 varkensstallen, een werkplaats en een woning. In de toekomstige situatie wordt varkensstal 4 verlengd met 4060 m². Het bedrijf kan dus aanzien worden als een infrastructuurcomplex. Volgens de kaart met overstromingsgevoelige gebieden (zie Figuur 14 in bijlage) is het bedrijf gelegen in niet overstromingsgevoelig gebied. Vooraan de bestaande stallen is er betonverharding aangelegd met een totale oppervlakte van m². De stallen zijn te bereiken langs de bestaande betonverharding. Het hemelwater dat terechtkomt op de verharde oppervlakte stroomt in de huidige vergunde situatie af van de verhardingen en infiltreert in het omliggende grasland. Tussen varkensstal 1 en de nieuwe te bouwen verlenging aan varkensstal 4 werd steenslag aangelegd. De waterhuishouding van de verharding in de bestaande toestand blijft ongewijzigd in de toekomstige situatie. Het hemelwater dat valt op de bijkomende verharding van 600 m² die aangelegd wordt om varkensstal 2 gemakkelijker te kunnen bereiken, zal eveneens infiltreren in het nabije grasland. Problemen inzake wateroverlast hebben zich in het verleden ter hoogte van het terrein nog niet voorgedaan. In de huidige vergunde situatie bedraagt het dakoppervlakte van de gebouwen m². Momenteel wordt het dakoppervlakte van stal 1 (4.720 m²) en stal 2 (3.698 m²) respectievelijk opgevangen in een ondergrondse hemelwaterput van 295 m³ en 59 m³. Het hemelwater dat valt op biggenstal 4 (1.330 m²) wordt opgevangen in een ondergrondse hemelwaterput van 185 m³. De overloop van de hemelwaterputten van stal 2 en stal 4 zal overlopen in een nog aan te leggen infiltratievoorziening van m³. Het water van de woning en stal 3 (542 m²) infiltreert in de bodem. Zolang de infiltratievoorziening niet is aangelegd, wordt er uitgegaan van een negatief effect. In de toekomstige situatie wordt er een verlenging aan varkensstal 4 gebouwd met een oppervlakte van m². De percelen waarop de nieuwe stal gebouwd wordt, zijn niet- infiltratiegevoelig. De hoogste grondwatertafel bevindt zich op 15 cm onder het maaiveld op de natte lemige zandbodem. Het bedrijf is niet gelegen in een beschermingszone type I, II of III van een drinkwaterwingebied, waardoor infiltratievoorziening toegestaan is. Volgens de stedenbouwkundige verordening dient er een hemelwaterput van 10 m³ geplaatst te worden die overloopt in een buffervoorziening. In de nieuwe situatie wordt er onder varkensstal 2 in totaal een hemelwateropslag van 425 m³ voorzien. Onder varkensstal 1 is er een hemelwaterput van 295 m³. Onder de nieuw te bouwen varkensstal 4 komt er een hemelwateropslag van 685 m³. Onder het bestaande gedeelte van varkensstal 4 was er al een hemelwateropslag van 185 m³. In totaal zal er bijgevolg een dakoppervlakte van m² dakoppervlakte opgevangen worden in m³ hemelwaterputten. In 59 wordt een overzicht gegeven van de huidige vergunde en toekomstige hemelwateropvang en dakoppervlakte. Tabel 59: Overzicht huidige vergunde en toekomstige hemelwateropvang Stal Huidige vergunde situatie Toekomstige situatie Dakoppervlakte (m²) Hemelwateropvang (m³) Dakoppervlakte (m²) Hemelwateropvang (m³) woning 542 / 542 / MER PPS BVBA 108/239

109 (verlening) / / TOTAAL Het hemelwater zal aangewend worden voor het reinigen van de stallen en als waswater bij de luchtwasser. Op basis van de dimensioneringsgrafiek zal er m³/j hemelwater beschikbaar zijn. Dit komt neer op een gemiddeld dagverbruik van liter. Op basis van de technische toelichting kan er voor de berekening van de afwaterende oppervlakte m² in mindering gebracht worden. Gelet op de ruime dimensionering van de hemelwateropvang en bovenstaande berekening kan er van uitgegaan worden dat de voorziene hemelwateropvang bijna nooit zal overlopen. Niettemin wordt voor mogelijks uitzonderlijke omstandigheden toch nog een buffervolume van 10 m³ voorzien. Hiervoor zal een knijpleiding geïnstalleerd worden zodanig dat een buffervolume van 10 m³ gewaarborgd kan worden. In de toekomstige situatie is er bij goedkeuring van een afwijkingsaanvraag voldaan aan de stedenbouwkundige verordening hemelwater. Het bedrijf is gelegen in niet overstromingsgevoelig gebied waardoor er sprake is van een gering negatief effect. Waterkwaliteit Het huishoudelijk afvalwater van de woning (ca. 120 m³ per jaar) wordt in de actuele situatie geloosd in de gracht na behandeling in een septische put. Gezien de ligging op het zoneringsplan in collectief te optimaliseren buitengebied wordt er op termijn een collectieve zuivering van het afvalwater (via riolering) voorzien. In afwachting van de aanleg van een collectieve zuivering, moet het afvalwater minstens voorbehandeld worden in een septische put. In de huidige situatie wordt er uitgegaan van een matig negatief effect. In de toekomst, na aanleg van een collectieve zuivering, gaan we uit van een gering negatief effect. Waterbronnen Het bedrijf maakte tot nu toe gebruik van grondwater als drinkwater voor de dieren, in het huishouden, voor het reinigen van de stallen en als waswater voor de luchtwasser. Hemelwater wordt gebruikt als reinigingswater en als waswater. Leidingwater is niet beschikbaar. Bij de bestaande stallen 1,2 en 4 is er een hemelwateropvang van respectievelijk 59 m³, 295 m³ (150 m³+145 m³) en 185 m³ voorzien. De varkensstal 1,2 en 4 hebben een oppervlakte van m², m² en m² waardoor er maximaal m³/j m³/j m³/j hemelwater kan benut worden. Er is een beschikbaarheid aan hemelwater van m³/j (toevoerend dakoppervlakte van m² x 0.8 x 0.8 m³/m²/j), zie Figuur 15. Er is m³/j nodig voor het reinigen van de stallen en m³/j als waswater voor de luchtwassers. Hieruit blijkt dat er voldoende hemelwater beschikbaar is, maar door de te kleine dimensionering van de hemelwaterputten, kan er te weinig aangewend worden. In de huidige vergunde situatie wordt grondwater ingezet voor hoogwaardige en laagwaardige toepassingen, waardoor kan uitgegaan worden van een negatief effect. In de toekomstige situatie zal grondwater hoofdzakelijk aangewend worden voor hoogwaardige toepassingen met name drinkwater voor de varkens en in het huishouden. Er wordt maximaal 223 m³ grondwater aangewend als waswater voor de luchtwasser, op ogenblikken dat er geen hemelwater beschikbaar zou zijn. Er is een beschikbaarheid aan hemelwater van m³/j (toevoerend dakoppervlakte van m² x 0.8 x 0.8 m³/m²/j). In totaal zal er m³ hemelwateropvang zijn, waardoor er m³/j hemelwater (dimensioneringsgrafiek) kan benut worden, dit stemt overeen met wat maxiaal aan hemelwater beschikbaar is (zie Figuur 16). De hemelwaterputten werden zo gedimensioneerd dat alle hemelwater van de stallen kan benut worden. Enkel het MER PPS BVBA 109/239

110 hemelwater van de woning/stal 3/werkplaats wordt niet opgevangen (infiltreert in de bodem) en wordt bijgevolg ook niet hergebruikt. Mocht dit water opgevangen worden dan kan het ingezet worden in het huishouden en wordt alle hemelwater benut. Het beschikbare hemelwater zal uitsluitend aangewend worden als waswater voor de luchtwasser en voor het reinigen van de stallen. Omdat er onvoldoende hemelwater beschikbaar is, wordt er maximaal 223 m³ grondwater aangewend. In de toekomstige situatie wordt er omwille van het gebruik van grondwater voor zowel hoogwaardige als laagwaardige toepassingen uitgegaan van een negatief effect. Indien er minder waterverbruik is door de luchtwasser of bij het reinigen van de stallen dan de theoretische cijfers, dan zal er enkel grondwater aangewend worden voor hoogwaardige toepassingen en kan uitgegaan worden van een matig negatief effect. Overmatig waterverbruik In bijgevoegde figuren (Figuur 15 en Figuur 16 in bijlage) wordt een overzicht gegeven van de waterbalans in de huidige vergunde en de geplande situatie. Voor de berekening van de waterbehoefte en het waterverbruik in de toekomstige situatie verwijzen we naar hoofdstuk 3.6. Volgens de huidige vergunde aantallen bedraagt de totale drinkwaterbehoefte van de dieren m³/j, de reinigingswaterbehoefte m³/j en het water voor de luchtwassers m³/j. Op basis van de 4 gezinsleden is er een waterverbruik van 120 m³/j. Er is m³/j hemelwater beschikbaar. Het verbruik aan hemelwater wordt niet gemeten. Op basis van de wateraangifte voor productiejaar 2012, 2013 en 2014 was er op basis van een geregistreerde debietmeterstand een grondwaterverbruik van respectievelijk 9.529m³, m³ en m³ en werd er een afspoelbare oppervlakte van m² (x 0.8 m³/m²/j = m³) aangegeven. Er is een grondwatervergunning voor het oppompen van maximaal m³/j. Aangezien het drinkwater- en reinigingswaterverbruik niet afzonderlijk worden geregistreerd, kunnen ze niet afzonderlijk beoordeeld worden. Uit bovenstaande gegevens blijkt dat het totale werkelijke waterverbruik lager is dan de theoretische waterbehoefte, waardoor er uitgegaan wordt van geen of verwaarloosbaar effect. In de toekomstige situatie wordt de drinkwaterbehoefte voor de dieren geschat op m³/j, de reinigingswaterbehoefte op m³/j en het waterverbruik door de luchtwasser op m³/j. Dit waterverbruik werd berekend op basis van de waterverbruikcijfers die gehanteerd worden door de VMM, en opgenomen zijn in de studie Waterwegwijzer voor de veehouderij (VMM, 2001). De waterbehoefte voor het huishoudelijk gebruik is 120 m³/j. Er zal in de nieuwe situatie m³/j hemelwater beschikbaar zijn door de opvang in 1590 m³ hemelwaterputten. Er wordt een grondwatervergunning aangevraagd voor m³/j als drinkwater voor de dieren, voor gebruik in het huishouden en in beperkte mate als waswater voor de luchtwasser (223 m²/j). Als in de toekomstige situatie, net als in de huidige situatie, de werkelijke verbruiken zowel voor grondwater- als hemelwatergebruik lager zijn dan de theoretische waterbehoefte kan er uitgegaan worden van geen of een verwaarloosbaar effect SYNTHESE DISCIPLINE WATER De bouw van de nieuwe stal vereist een bronbemaling gedurende de aanlegfase. De invloedssfeer van de bemaling reikt enkel tot binnen het bedrijfsterrein zelf, waardoor wordt uitgegaan van geen of een verwaarloosbaar effect. Een verlaging in de artesische laag is er niet waardoor de impact aanvaardbaar is. In de toekomstige situatie wordt een daling van de watertafel van 50 cm voor grondwaterwinning 1 en 2 respectievelijk bereikt op 4,4 m en MER PPS BVBA 110/239

111 4.5 m. Aangezien er geen grondwaterwinningen binnen deze verlagingscontour gelegen is, is de impact aanvaardbaar. In de toekomstige situatie wordt een daling van de watertafel van 5 cm voor grondwaterwinning 1 en 2 respectievelijk bereikt op 33 m en 35 m. Binnen deze straal liggen volgens de biologische waarderingskaart soortenarm permanent cultuurgrasland en zeer soortenarm vaak tijdelijk grasland. Dit zijn geen droogtegevoelige gebieden, waardoor wordt uitgegaan dat de impact aanvaardbaar is. Op het bedrijf is er zowel in de huidige als toekomstige situatie opslag van bepaalde risicostoffen. Door de beveiligde opslag en de periodiek uitgevoerde controles wordt dit beoordeeld als een gering negatief effect. Opslag van reinigings-, ontsmettings-, en ongediertebestrijdingsmiddelen worden beoordeeld als een gering negatief effect doordat gebruik gemaakt wordt van erkende producten die op een veilige plaats worden gestockeerd. Zowel in de huidige vergunde als de toekomstige situatie is er voldoende opslag van reinigingswater en spuiwater van de luchtwasser, hierdoor wordt uitgegaan van een gering negatief effect. Aangezien er voldoende mestopslag is maar peilputten wel vereist zijn maar nog niet geplaatst, wordt zowel in de huidige vergunde situatie uitgegaan van een negatief effect. Van zodra de peilputten geplaatst zijn en voldoen aan de periodieke controles, kan er uitgegaan worden van een gering negatief effect. In de huidige vergunde situatie infiltreert het hemelwater dat valt op de verharding in de bodem rond het bedrijf. Het hemelwater van de nieuw aan te leggen betonverharding, infiltreert in de nabij liggende bodem. Het hemelwater dat valt op de varkensstallen 1, 2 en 4 wordt in de vergunde toestand opgevangen in hemelwaterputten van in totaal 539 m³. In de nieuwe situatie zal er een opslagcapaciteit beschikbaar zijn van m³. Bij toekenning van de afwijking op het plaatsen van een infiltratievoorziening, is in de toekomstige situatie voldaan aan de stedenbouwkundige verordening waardoor er wordt uitgegaan van een gering negatief effect. Het huishoudelijk afvalwater van de woning wordt in de huidige situatie geloosd op het oppervlaktewater na behandeling in een septische put. Het bedrijf is gelege in collectief te optimaliseren buitengebied, een collectieve zuivering zal dus op termijn aangelegd worden. Er wordt uitgegaan van een matig negatief effect in de huidige sitiuatie en een gering nagatief effect in de toekomstige situatie. Zowel in de huidige als in de toekomstige situatie is het totale werkelijk waterverbruik < of = de theoretische waterbehoefte waardoor wordt uitgegaan van geen of verwaarloosbaar effect inzake waterverbruik. Door het beperkt gebruik van hemelwater en het gebruik van grondwater voor laagwaardige toepassingen in de huidige vergunde en de toekomstige situatie wordt er uitgegaan van een negatief effect MILDERENDE MAATREGELEN Reeds toegepast in de huidige situatie Er wordt geen bedrijfsafvalwater geloosd Gebruik van erkende producten De stallen worden eerst droog gereinigd alvorens nat schoon te spuiten Periodieke reiniging verharde oppervlakten om afspoelen potentiële verontreiniging te voorkomen MER PPS BVBA 111/239

112 Geplande maatregelen Er wordt een extra hemelwateropvang voorzien. Peilputten worden geplaatst. Op termijn zal een collectieve zuivering van het afvalwater worden voorzien Verdere mogelijkheden of aanbevelingen Volgende tips zijn belangrijk voor een duurzaam watergebruik op bedrijfsniveau: Herstel lekken zo snel mogelijk en laat het water niet onnodig lopen Verder gebruik maken van een waterzuinige hogedrukreiniger. Hiermee kan het waterverbruik in vergelijking met een klassieke tuinslang tot de helft teruggebracht worden. De meest efficiënte hogedrukreinigers hebben een debiet van 6,5 l/min. Zowat alle types laten het gebruik van alternatieve waterbronnen vrij van bezinkbare deeltjes- toe. Bij gebruik van niet-leidingwater raden de producenten een extra voorfilter aan. Zorg bij het gebruik van een hogedrukreiniger altijd voor voldoende verluchting. Gebruik van goede drinkbakken, nippels en dergelijke. Vermijd mors- en lekverliezen door het afstellen van vlotter, MER PPS BVBA 112/239

113 5.3 BODEM AFBAKENING STUDIEGEBIED Inhoudelijke afbakening De directe ingrepen op de bodem binnen het projectgebied kunnen veroorzaakt worden door het vergraven van de bodem in functie van de aanleg van nieuwe infrastructuren en grondverontreiniging door lekkage van opslagtanks. Depositie van verzurende stoffen zijn vnl. van belang voor de gevolgen op vegetatie en zullen dan ook in de discipline fauna & flora behandeld worden. De effecten op de bodem door het uitrijden van mest worden niet mee in rekening gebracht, aangezien het uitrijden van mest in feite geen directe link heeft met MER-plichtig project (zelfs zonder de uitbating van de stallen dienen de landbouwgronden bemest te worden). De bemesting gebeurt conform het mestdecreet Geografische afbakening Het studiegebied omvat dan ook de onmiddellijke omgeving van het projectgebied en de in gebruik zijnde landbouwgronden TOELICHTING GEGEVENSGEBRUIK De voornaamste gegevensbronnen zijn: Geologische kaart van België, Vlaams Gewest, schaal 1/ (Belgische geologische dienst) Bodemkaart van België, schaal 1/ (Instituut tot aanmoediging van het Wetenschappelijk Onderzoek in Nijverheid en Landbouw, I.W.O.N.l.) Topografische kaart Databank Ondergrond Vlaanderen METHODIEK Voor de bespreking van de referentiesituatie voor de discipline bodem wordt er dieper ingegaan op de geologie en de pedologie in het studiegebied. Er wordt een beschrijving gegeven van de geologie ter hoogte van het studiegebied. De geologische informatie (diepte Tertiair, verschillende voorkomende formaties, dikte Quartair, ) wordt afgeleid uit de Geologische kaart van België (enerzijds met kaartmateriaal, anderzijds met informatie uit het bijhorend verklarend tekstgedeelte). Op basis van de Bodemkaart van België worden de bodemseries nagegaan die typerend zijn voor het bedrijf en de omgeving. Effecten op de bodem ten gevolge van de bedrijfsuitbating, zowel in de actuele situatie als in de geplande situatie kunnen zijn: Bodemverontreiniging door opslag risicostoffen en gebruik bestrijdingsmiddelen; Effecten op bodemprocessen door verzuring en vermesting; MER PPS BVBA 113/239

114 Bodemverstoring door aanleg verhardingen, graafwerkzaamheden, etc. (in de geplande situatie) Bodemverontreiniging Mogelijke puntbronnen van bodemverontreiniging op het bedrijf zijn: opslag van gevaarlijke producten (fossiele brandstoffen, reinigings-, ontsmettings- en ongediertebestrijdingsmiddelen) opslag van afvalwater (reinigingswater stallen, spuiwater luchtwasser) opslag van mest. Bodemverontreiniging hangt nauw samen met grondwaterverontreiniging, zoals reeds in de discipline water werd behandeld. De potentiële effecten van hoger vermelde elementen op bodemverontreiniging kunnen als volledig gelijkaardig ingeschat worden als de effecten op potentiële grondwaterverontreiniging. Bijgevolg wordt hier niet meer op ingegaan. Bodembalans De afgegraven grond wordt weggevoerd en kan, indien verontreinigd, op andere plaatsen aanleiding geven tot bodemverontreiniging. Het Vlarebo regelt het afvoeren en hergebruik van grond. Bij de effectbespreking wordt dan ook louter een grondbalans opgemaakt, waarbij aangegeven wordt hoeveel grond er zal worden aan- of afgevoerd. Effecten op bodemprocessen door verzuring & vermesting Vermesting en verzuring kan gebeuren door: Depositie van nutriënten die door het bedrijf werden uitgestoten: verzurende en vermestende depositie; Het uitrijden van mest op het land Calamiteiten: lek in de mestopslag Er zal een beschrijving gegeven worden op welke manier de mest werd afgezet in de actuele en geplande situatie. Op deze manier wordt een inzicht gekregen in de werking van het bedrijf. Effecten worden hier echter niet aan gekoppeld. Inzake effecten te wijten aan mogelijke lekken bij de mestopslag wordt verwezen naar de discipline water (grondwater). Bodemverstoring Door de aanleg van nieuwe infrastructuren kan er bodemverstoring optreden. Naast het effect op aantasting van het bodemprofiel kan dit eveneens verstoring van het archeologisch bodemarchief veroorzaken. Voor dit laatste wordt verwezen naar de discipline Landschappen, Bouwkundig erfgoed en Archeologie. Een beoordeling is mogelijk op basis van de landbouwtyperingskaart (opgemaakt door VLM in opdracht van de afdeling Land). Deze kaart heeft als doel een eenduidige differentiatie van het agrarisch gebied te bekomen. Hiervoor wordt in een eerste deel een waardering toegekend aan individueel geregistreerde landbouwpercelen op basis van bodemgeschiktheid, bemestingsnorm, perceelskenmerken en bedrijfskenmerken. MER PPS BVBA 114/239

115 Bij de beoordeling wordt rekening gehouden dat de impact op het ruimtebeslag bij een nieuw bedrijf groter is dan bij een bestaand bedrijf. Tabel 60: Significantiekader ter beoordeling van de bodemverstoring Toetsing Geen nieuwe infrastructuren; nieuwe infrastructuren enkel ter hoogte van het bestaande bedrijfsterrein en aansluitend aan bestaande gebouwen (waar geen akkerbouw plaatsvindt), uitbreiding bestaand bedrijf op aanliggend perceel ter hoogte van landbouwgrond met (zeer) lage of matige waardering; inplanting nieuw bedrijf ter hoogte van landbouwgrond met (zeer) lage waardering. Uitbreiding bestaand bedrijf ter hoogte van landbouwgrond met (zeer) hoge waardering; of inplanting nieuw bedrijf ter hoogte van landbouwgrond met matige waardering Inplanting nieuw bedrijf ter hoogte van landbouwgrond met hoge waardering Inplanting nieuw bedrijf ter hoogte van landbouwgrond met zeer hoge waardering Beoordeling Geen of verwaarloosbaar effect Gering negatief effect Matig negatief effect Negatief effect ANALYSE REFERENTIESITUATIE Voor de relevante figuren wordt verwezen naar de bijlagen. Volgende figuren worden hierbij opgenomen: Kaart bodemtypes Figuur 17 Kaart bodemtextuur Belgische bodemclassificatie Figuur 18 Landbouwgebruik percelen 2013 Figuur Beschrijving geologie Ter hoogte van het bedrijf en de omliggende percelen zijn de Zanden van Merksplas A de dagzomende laag. Deze formatie wordt gevormd door grijs half grof tot grof zand, kwartsrijk, regelmatig dunne klei-intercalaties, glimmerhoudend, schepfragmenten, gerold hout, veen, (sideriet) keitjes. De quartaire zandafzettingen hebben een dikte van ongeveer 55 m Beschrijving bodem Het bedrijf is gelegen in een gebied met bodemkenmerken w-seg en Sdm, omgeven door bodemsoorten Scm, Sdg en w-sdg. De nieuw te bouwen stal 4 komt op een perceel met bodemkenmerk w-seg. Tabel 61: Omschrijving bodemtype projectgebied (bron : kaart bodemtype geopunt Vlaanderen) bodemtype w-seg Omschrijving bodemtype Natte lemige zandbodem met duidelijk ijzeren en/of humus B horizont textuurklasse Lemig zand drainageklasse nat, sterk gleyig met reductiehorizont MER PPS BVBA 115/239

116 Verdere omschrijving Deze natte grondwatergronden met reductiehorizont hebben allen gemeenschappelijke draineringskenmerken met roestverschijnselen welke zich aftekenen in het benedengedeelte van de humeuze bovengrond en een blauwgrijs reductie horizont welke begint tussen 100 en 120 cm diepte. Het zijn derhalve permanent natte bodems met winterwaterstand nabij het maaiveld (20-30 cm) en zomerwaterstand rond de 100 cm diepte. Soms zijn ze enkele weken overstroomd in de winter. Deze natte depressie- en beekvalleigronden zijn goed voor weiland. Mits rationele ontwatering en drainering kunnen ze voor akkerland in aanmerking komen voor de verbouwing van zomergewassen. Ze zijn ongeschikt voor tuinbouw. De productiviteit hangt nauw samen met de dikte van de humeuze bovengrond. De bodems met dunne humeuze bovengrond liggen onder bos (naaldhout en eik); de betere gronden (... 3 ) met dikke humeuze bovengrond worden als landbouwgrond uitgebaat, vooral weide. In deze reeks bodems liggen deze zonder profielontwikkeling iets lager en zijn daarom moeilijker te ontwateren. Voor bosbouw lijken ze iets te nat voor Pinus sylvesteris; meer aangepaste naaldhoutsoorten zijn Picea excelsa, Picea sitkaensis en Larix leptoletis. Het bedrijf en de omgeving ligt in een gebied van lemig zand (S). De meeste landbouwpercelen rondom het bedrijf werden in 2013 gebruikt als grasland of akkerland EFFECTBEPALING Effecten in de actuele situatie Voor de effecten van ondergrondse opslag mest en verzurende en vermestende depositie wordt verwezen naar respectievelijk de disciplines (grond)water en fauna & flora. Verharding In de bestaande situatie dient rekening gehouden te worden met de bestaande verharding omwille van de aanwezigheid van het bedrijfswoning, de bestaande stallen en de verharding rondom en tussen de bestaande stallen. Deze verharding verhindert de infiltratie van het hemelwater. Bespreking hiervan is opgenomen in de discipline water. Door een oordeelkundige bedrijfsvoering wordt vermeden dat de verharding verontreinigd wordt en leidt afstromend hemelwater niet tot bodemverontreiniging. Opslag van brandstoffen, bestrijdingsmiddelen en mest De opslag van brandstof kan enkel in geval van een accidentele situatie verantwoordelijk zijn voor eventuele bodemverontreiniging. Gezien dubbelwandig en bovengronds uitgevoerd is het risico hierop beperkt. Bij eventuele accidentele situatie kan onmiddellijk ingegrepen worden om relevante effecten te vermijden. Door de gecontroleerde opslag van bestrijdingsmiddelen (ontsmettingsproducten) wordt hiervan evenmin impact verwacht, behoudens bij calamiteiten. De betonstructuren vermijden uitloging naar de bodem bij toepassing van deze stoffen. Bijkomend is er aangepaste opslag voorzien van het reinigingswater zodat ook op dit punt geen impact te verwachten is behoudens bij calamiteiten. MER PPS BVBA 116/239

117 Effecten in de geplande situatie T.o.v. de actuele situatie worden wijzigingen voorzien m.b.t.: Bodemverstoring (door aanleg nieuwe stal en verharding) Wijziging opslag van brandstof, voeder en mest (inclusief reinigingswater) grondverzet Bodemverstoring De aanleg van de nieuwe stal leidt tot extra verharding. Effecten op infiltratie/afvoer van hemelwater worden bij de discipline water besproken. Door de bouwactiviteiten dient wel rekening gehouden te worden met compactie van de bodem t.h.v. de werfzone (dit is inherent aan de bouwactiviteiten). Gezien de opvang van het hemelwater dat op deze zone valt, en gezien het beperkte oppervlak, zijn van deze compactie dan ook nauwelijks effecten te verwachten. Grondverzet Voor de aanleg dient rekening gehouden te worden met een uitgraving van grootte orde m³ bodem, waardoor een technisch verslag nodig is. Bij toepassen van het Vlarebo wordt terzake nauwelijks een effect verwacht. Opslag van brandstoffen, bestrijdingsmiddelen en mest In de geplande situatie wordt geen uitbreiding van de opslag voor brandstoffen voorzien. Mits te voldoen aan de wettelijke bepalingen aangaande de opslag kan verwacht worden dat er louter bij calamiteiten een impact te verwachten is. Van de extra opslag van mest, dienen peilputten geplaatst te worden. Dit moet het mogelijk maken om de lekdichtheid van de mestkelders op elk ogenblik te controleren en zo de mogelijke impact te minimaliseren. De extra opslag van voeder leidt evenmin tot effecten op de bodem (behoudens ten aanzien van het aspect verharding/compactie van de bodem) CONCLUSIE Behoudens bij calamiteiten kunnen de effecten op de bodem als verwaarloosbaar tot hooguit beperkt beschouwd worden. Hierbij wordt er uiteraard van uit gegaan dat aan alle wettelijke bepalingen voldaan wordt m.b.t. o.a.: Opslag van brandstoffen Opslag van mest Bodemverzet MER PPS BVBA 117/239

118 5.4 GELUID AFBAKENING STUDIEGEBIED Het studiegebied geluid wordt bepaald door de op het bedrijf aanwezige geluidsproducerende infrastructuren en activiteiten (zoals de ventilatoren, het laden en lossen, ). Het studiegebied strekt zich uit tot op 200 m van de perceelsgrens van het bedrijf conform de bepalingen in Vlarem II. Indien er zich eveneens kwetsbare gebieden zoals natuurgebieden, stiltegebieden, woonkernen op minder dan 500 m van het landbouwbedrijf bevinden is het aangewezen het effect tot daar te beoordelen. De stallen zijn volgens het gewestplan Turnhout (B.S. 30/09/1977) volledig gelegen in agrarisch gebied. Er is natuurgebied gelegen op 340 m ten NW van het bedrijf. Het effect op dit gebied zal ook beoordeeld worden. Andere kwetsbare gebieden zijn op meer dan 500 m gelegen. In het schriftelijk leefomgevingonderzoek (SLO-2, 2008) werd gesteld dat de bronnen van lawaaihinder vanuit de landbouw landbouwwerktuigen, vee en ventilatoren van stallen zijn. In het kader van de activiteitengroep Landbouwdieren zijn dan ook de bronnen vee en ventilatoren belangrijk. Hieraan kunnen nog de vrachtwagens en landbouwvoertuigen toegevoegd worden die grondstoffen, eindproducten en afvalstoffen komen laden en lossen. Naast deze algemeen voorkomende bronnen dient voor de veeteelt ook in verschillende gevallen rekening gehouden te worden met mogelijke geluidshinder door mestverwerkingsinstallaties, bedrijfsactiviteiten zoals het vullen van silo s, enz. Geluidshinder in het kader van de aanleg- of afbraakfase wordt niet beoordeeld, aangezien het hinderniveau vergelijkbaar is met de woningbouw. De transportbewegingen kunnen naast een geluidsproductie ook zorgen voor verkeershinder. Hiervoor wordt verwezen naar de discipline mens REFERENTIESITUATIE Op basis van de gegevens die afgeleid kunnen worden van de topografische kaart, orthofoto, het terreinbezoek wordt een inschatting gemaakt van de voornaamste geluidsproducerende elementen in de bedrijfsomgeving. De onmiddellijke bedrijfsomgeving wordt gekenmerkt door zijn agrarisch karakter. Deze activiteiten leveren een bijdrage aan de geluidsbelasting. In de nabije omgeving zijn nog een aantal veeteeltbedrijven aanwezig. Binnen een straal van ongeveer 200 m van de bedrijfspercelen (Figuur 20 in bijlage), liggen er 6 bedrijfsvreemde woning, waarvan 2 woningen behoren tot een landbouwbedrijf (Achteraard 32 en 13). De overige 4 bedrijfsvreemde woningen zijn gelegen Achteraard 11, 30 en 28 en Hinnenboomstraat 9. Op 340 m ten NW is een natuurgebied gelegen. Overige kwetsbare gebieden zijn op meer dan 500 m gelegen. Het meest nabijgelegen woongebied is gelegen op m. Op 870 m ten westen ligt de autosnelweg E19. Permanente geluidshinder van het verkeer van deze weg is dus mogelijk. Er zijn in deze studie geen meetresultaten beschikbaar. Als referentiewaarde voor het oorspronkelijk omgevingsgeluid in stille agrarische gebieden kan dan voor het L A95,1h voor de dagperiode 35 db(a), avondperiode 30 db(a) en 25 db(a) voor de nachtperiode gehanteerd worden. Deze waarden liggen bijgevolg 10 db(a) lager dan de milieukwaliteitsnormen voor agrarische gebieden. Dit zijn echter normale waarden voor het oorspronkelijke omgevingsgeluid in agrarisch gebied wanneer er geen stoorbronnen zijn in de onmiddellijke omgeving. Bijvoorbeeld voor agrarische gebieden waar er geen MER PPS BVBA 118/239

119 autosnelwegen of drukke primaire wegen binnen een straal van 2 km of geen industriegebieden binnen een straal van 500 m gelegen zijn. Als referentiewaarde voor het oorspronkelijk omgevingsgeluid in agrarische gebieden langs drukke autosnelwegen ( s nachts gemiddeld > 500 voertuigen per uur) en dit voor immissiepunten op minder dan 200 m van een autosnelweg kan voor het LA95,1h voor de dagperiode 55 db(a), voor de avondperiode 50 db(a) en 45 db(a) voor de nachtperiode gehanteerd worden. Op 870 m ten westen ligt de autosnelweg E19. Permanente geluidshinder van het verkeer van deze weg is dus mogelijk. Hierdoor zal in de referentiesituatie het oorspronkelijk omgevingsgeluid hoger liggen dan in stille agrarische gebieden. Als referentiewaarde voor het oorspronkelijke omgevingsgeluid voor het LA95,1h hanteren we voor de dagperiode 45 db(a), voor de avondperiode 40 db(a) en 35 db(a) voor de nachtperiode. Deze aanname is meer realistisch a.h.v. de ligging van het bedrijf GEVOLGEN VAN GELUIDSHINDER Geluidshinder en/of een verhoging van het omgevingsgeluid kan effecten hebben op de volgende gebieden: mentale en fysische gezondheidsproblemen van de mens; rustverstoring van de mens (slaapstoornissen, verminderd gebruik van woongedeelten,...); negatieve invloed op de kwaliteitsbeleving van het milieu; rustverstoring van fauna (o.a. populatiewijzigingen). Naast een beoordeling volgens Vlarem zal de discipline Geluid informatie aanreiken voor de discipline Mens en Fauna en Flora METHODIEK Bepalen van de geluidsemissie In eerste instantie worden alle relevante geluidsbronnen op het bedrijf aangeduid en worden deze bronnen zoveel mogelijk gekwantificeerd. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen continue bronnen en incidentele bronnen. Incidenteel geluid wordt gedefinieerd als geluid waarvan het niveau weinig frequent verhoogt ingevolge gebeurtenissen die langer dan 2 seconden duren; de niveauverhogingen worden gemeten als LAeq,1s en duren in totaal niet langer dan 10% van de duur van de desbetreffende beoordelingsperiode(n). De dagperiode is van 7u tot 19u, de avondperiode van 19u tot 22u en de nachtperiode van 22u tot 7u, zodat we met volgende tijdsduren per beoordelingsperiode moeten rekening houden voor de bepaling van incidenteel geluid : voor de dagperiode betekent dit m.a.w. minder dan 72 minuten, voor de avondperiode minder dan 18 minuten en voor de nachtperiode minder dan 54 minuten. Geluid dat niet aan bovenstaande definitie voldoet, wordt beschouwd als continu geluid. Aangezien de in Vlarem opgenomen grenswaarden (zie verder) gelden voor het specifiek geluid van de hele inrichting, dient de impact als één geheel te worden beoordeeld. Enkele geluidstechnische begrippen In deze paragraaf definiëren we enkele begrippen die van belang kunnen zijn. Verder info is terug te vinden in het richtlijnenboek geluid en trillingen. MER PPS BVBA 119/239

120 Geluidsdrukniveau (L p) Geluidsdrukken kunnen zeer sterk uiteenlopende waarden hebben. Indien geluid zou weergegeven worden in Pascal zou dit leiden tot enorm grote en moeilijk hanteerbare getallen om mee te werken (de verhouding gehoordrempel/pijngrens is groter dan een miljoen). Geluidsdruk wordt daarom uitgedrukt aan de hand van geluidsdrukniveau (verwijzend naar een referentiewaarde). Het geluidsdrukniveau Lp wordt als volgt gedefinieerd: Lp= 10.log 10(p²/p 0²) (db) met p 0 = 20µPa Specifieke geluid (Lsp) De getalwaarde van de akoestische grootheid die het geluid van een inrichting of een deel ervan karakteriseert en die eventueel aangepast wordt met een beoordelingsgetal. L A95,T De waarde van het achtergrondgeluidsdrukniveau volgens Vlarem II (indien de waarneemperiode T = 1uur). L W, L WA Het geluidsvermogenniveau (lineair of A-gewogen). Het is een maat voor het uitgestraalde geluidsvermogen. Het is een éénduidig cijfer voor een bepaalde bron. Voor een puntbron geldt in het vrije veld volgende relatie tussen geluidsdrukniveau en geluidsvermogenniveau: LWA = LPA log r (r = afstand in m) Bepalen van de geluidsimmissie Voor de bepaling van het specifiek geluidsniveau (Lsp) in de omgeving van een veeteeltbedrijf, wordt hier een vereenvoudigde methode voorgesteld. Volgende formule berekent het geluidsniveau op een plaats op r meter van de bron (= de afstand tot aan de meest nabij gelegen bron op het bedrijf of centrum) en zonder afscherming tussen bron en immissiepunt : L sp = L wtot log( 4 r² ) - 0,5 r /100 Met r de afstand tot het centrum van een deelinrichting of de afstand tot de meest nabij gelegen bron op het bedrijf De factor 0,5r/100 houdt rekening met de luchtabsorptie *. Op 500 m treedt er een reductie op van 2,5 db(a). * In principe is dit frequentie-afhankelijk. Er werd hier enkel de luchtabsorptie bepaald voor de 1000 Hz octaafband. Deze frequentie is echter meestal het meest db(a) bepalend. MER PPS BVBA 120/239

121 Beoordeling van de geluidsimmissie Continue bronnen Aangezien de in Vlarem opgenomen richtwaarden (zie verder) gelden voor het specifiek geluid van de hele inrichting, dient de impact van de continue bronnen als één geheel te worden beoordeeld. Toetsing van het continue geluid dient dus te gebeuren met alle geluidsbronnen samen die als continu kunnen worden beschouwd en samen simultaan in werking kunnen zijn. Vlarem II definieert het specifiek geluid als de getalwaarde van de akoestische grootheid die het geluid van een inrichting, of een deel ervan karakteriseert, die eventueel aangepast wordt met een beoordelingsgetal. De beoordeling gebeurt door het berekende geluidsniveau te toetsen t.o.v. richtwaarden die zijn opgenomen in Vlarem. De richtwaarden worden gehanteerd voor bestaande of te hervergunnen installaties. Voor nieuwe installaties of veranderingen (aanzienlijke uitbreidingen) worden de grenswaarden gehanteerd. Voor de definities van bestaande/nieuwe inrichtingen verwijzen we naar paragraaf van het richtlijnenboek geluid en trillingen Richtwaarden/Grenswaarden Volgens de voorschriften van Vlarem II, hoofdstuk 4.5. Beheersing van geluidshinder gelden volgende richtwaarden (RW) voor het specifiek geluidsniveau (Lsp) in open lucht. Tabel 62: Richtwaarden in db(a) voor Lsp in open lucht volgens bijlage van Vlarem II Categorie Overdag s Avonds s Nachts (7u tot 19u) (19u tot 22u) (22u tot 7u) 1.Landelijke gebieden en gebieden voor verblijfsrecreatie 2.Gebieden of delen van gebieden op minder dan 500 m van industriegebieden niet vermeld in punt 3 of van gebieden voor gemeenschapsvoorziening en openbare nutsvoorzieningen 3.Gebieden of delen van gebieden op minder dan 500m van gebieden voor ambachtelijke bedrijven en kleine en middelgrote ondernemingen, van dienstverleningsgebieden of van ontginningsgebieden tijdens de ontginning Woongebieden Industriegebieden, dienstverleningsgebieden, gebieden voor gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen en ontginningsgebieden tijdens ontginning 6.Recreatiegebieden uitgezonderd gebieden voor verblijfsrecreatie 7.Alle andere gebieden, uitgezonderd : bufferzones, militaire domeinen en deze waarvoor in bijzondere besluiten richtwaarden worden vastgesteld Bufferzones MER PPS BVBA 121/239

122 9.Gebieden of delen van gebieden op minder dan 500 m gelegen van voor grindwinning bestemde ontginningsgebieden tijdens ontginning Agrarische gebieden Opmerking : Als een gebied valt onder twee of meer punten van de tabel, dan is in dat gebied de hoogste richtwaarde van toepassing Voor nieuwe inrichtingen is de grenswaarde afhankelijk van het oorspronkelijk omgevingsgeluid. Indien het L A95,1h van het oorspronkelijk omgevingsgeluid gelijk is aan of hoger is dan de milieukwaliteitsnorm (RW), dan moet de continue component van het specifiek geluid, voortgebracht door de nieuwe inrichting beperkt worden tot het L A95,1h van het oorspronkelijk omgevingsgeluid verminderd met 5 db(a), waarbij eveneens dient voldaan te zijn aan de bovenstaande richtwaarde. Indien het oorspronkelijk omgevingsgeluid (L A95,1h) lager is dan de milieukwaliteitsnorm (RW), dan worden er voorwaarden opgelegd, afhankelijk van de ligging: Gebieden 1, 4, 6, 7 (of 5bis): Lsp <=RW 5 én Lsp <= L A95,1h Gebieden 2, 3, 5 of 8: Lsp <= RW 5 Als gevolg van de Vlarem-actualisatietrein in werking getreden op 1 maart 2009, werd de categorie 5bis agrarische gebieden toegevoegd. Deze toevoeging beoogde de gelijkstelling van de milieukwaliteitsnormen en richtwaarden voor geluid voor agrarische gebieden en woongebieden. De toetsing voor agrarische gebieden moet bijgevolg gebeuren zoals deze voor de gebieden onder 1, 4, 6 en 7, tenzij ze in categorie 2 of 3 vallen. Er dient opgemerkt te worden dat er in het kader van projecten binnen het toepassingsgebied van dit Richtlijnenboek zelden kwantitatieve gegevens voorhanden zijn voor het L A95,1h van het oorspronkelijk omgevingsgeluid. In dit geval is een correcte toetsing aan Vlarem niet altijd mogelijk ( indien voor gebied 5bis geldt dat Lsp <= L A95,1h). Toch wordt in dit Richtlijnenboek een vereenvoudigde methode voorgesteld om de geluidseffecten in te schatten. Voor nieuwe inrichtingen en verandering van bestaande inrichtingen kan dan getoetst worden t.o.v. de norm RW Significantiekader uit het richtlijnenboek geluid en trillingen Hierna geven we het significantiekader weer zoals dat is opgenomen in het RLB geluid en trillingen. De scores 0, +1, +2 en +3 krijgen respectievelijk de beoordeling geen of verwaarloosbaar effect, gering positief, matig positief en positief effect. Tabel 63: Significantiekader geluid Invloed op omgeving Eindscore na correctie Voldoet aan het Vlarem? Lna-Lvoor* tussenscore Nieuw of verandering Bestaand ΔLAX,T (effectscore) Lsp GW Lsp>GW Lsp RW RW<Lsp RW+10 Lsp>RW+10 ΔLAX,T> MER PPS BVBA 122/239

123 +3<ΔLAX,T <ΔLAX,T ΔLAX,T /-2 ** ΔLAX,T< ΔLAX,T< ΔLAX,T< ΔLAX,T : verschil in omgevingsgeluid in db(a) voor en nadat een project zal zijn uitgevoerd Met T = duur in seconden Met X: ofwel N parameter van statistische analyse (LAN,T), in Vlarem wordt N = 95 gebruikt ter toetsing aan de milieukwaliteitsnorm eq voor het equivalente geluidsdrukniveau (LAeq,T), van het omgevingsgeluid. GW : grenswaarde volgens het beslissingsschema van Vlarem II RW : richtwaarde Lsp : specifiek geluid *bij hervergunning dient Lvoor gebruikt te worden alsof het bestaande bedrijf er niet was. Bij een hervergunning van een inrichting met een mix van bestaande & nieuwe bronnen is het oorspronkelijk omgevingsgeluid voor de nieuwe bronnen, het omgevingsgeluid met de bestaande bronnen van de inrichting in werking. ** de keuze -1 ofwel -2 is afhankelijk van de grootte van de overschrijding van de GW (al dan niet binnen het betrouwbaarheidsinterval van de berekende specifieke immissie). De uiteindelijke negatieve scores worden als volgt gekoppeld aan milderende maatregelen. -1 (gering negatief effect) Onderzoek naar milderende maatregelen is minder dwingend, maar indien de juridische en beleidsmatige randvoorwaarden aangeven dat er zich een probleem kan stellen dan dient de deskundige over te gaan tot voorstellen van milderende maatregelen. Bij het ontbreken ervan dient dit gemotiveerd te worden. -2 (matig negatief effect) Er dient noodzakelijkerwijs gezocht te worden naar milderende maatregelen, te koppelen aan de langere termijn. Bij het ontbreken ervan dient dit gemotiveerd te worden. -3 (negatief effect) Er dient noodzakelijkerwijs gezocht te worden naar milderende maatregelen te koppelen aan de korte termijn. Bij het ontbreken ervan dient dit gemotiveerd te worden Incidentele bronnen Het incidenteel geluid moet afzonderlijk worden getoetst aan de hiervoor in Vlarem II gehanteerde waarden. Hiervoor is het maximaal voorkomende L Aeq,1s ter hoogte van de immissiepunten van de diverse activiteiten voor de effectbepaling van belang. Volgens bijlage van VLAREM II geldt als richtwaarde uitgedrukt in db(a) in open lucht van hinderlijk ingedeelde inrichtingen voor incidentele geluidsbronnen, de toepasselijke richtwaarde vermeerderd met 15 db(a) tijdens de dag en 10 db(a) s avonds en s nachts. MER PPS BVBA 123/239

124 Bij incidenteel geluid gaat het telkens om kortstondige gebeurtenissen die beschreven worden door L Aeq,1s en waarvan het maximum moet worden getoetst aan de hiervoor geldende normen in Vlarem II. Tabel 64: Normen voor incidenteel geluid Richtwaarden uitgedrukt in db(a) Overdag s Avonds s Nachts Toepasselijke waarde+ 15 Toepasselijke waarde + 10 Toepasselijke waarde + 10 De toepasselijke waarde is: voor nieuwe inrichtingen: richtwaarde in Tabel 62 verminderd met 5 db(a) (voor alle gebieden) voor bestaande inrichtingen: richtwaarde in Tabel 62. M.a.w. voor een nieuwe installatie in agrarisch gebied (gebied 5 bis - die niet voldoet aan categorie 2 of 3) dient er voor een incidentele geluidsbron overdag getoetst te worden aan: toepasselijke waarde + 15 = waarde uit Tabel 62' = = 55 db(a) Conclusie van de beoordeling Er zal aangegeven worden welke geluidsniveaus verwacht worden ter hoogte van de beoordelingspunten. Dit zijn in eerste instantie de meest nabijgelegen woning en/of op 200 m vanaf de perceelsgrens. Het natuurgebied ten NW van het bedrijf gelegen wordt eveneens beoordeeld. Er wordt in de tabel aangegeven wat de richtwaarde of grenswaarde is per beoordelingspunt en beoordelingsperiode, en of er al dan niet een overschrijding optreedt. Voor het continu geluid wordt ook de significantie van het effect in de tabel opgenomen. Bij een matig negatief of negatief effect (-2 of -3) dient er nooodzakelijkerwijs gezocht te worden naar milderende maatregelen. Bij een gering negatief effecte (-1) is onderzoek naar milderende maatregelen minder dwingend BEPALING VAN DE VERSCHILLENDE GELUIDSBRONNEN Ventilatoren De voornaamste continue geluidsbronnen zijn de ventilatoren. In de huidig vergunde situatie zijn er 22 ventilatoren aanwezig. De ventilatoren bevinden zich allen in de stallen, waardoor het geluid al gedeeltelijk gedempt zal worden door de stalconstructie. Op stal 1, stal 2, stal 2 (verlenging) en stal 4 in de huidig vergunde situatie, is een luchtwasser voorzien. De ventilatoren leiden de stallucht vanuit het centrale verzamelkanaal naar de luchtwasser. Door de onderdruk wordt de lucht per compartiment in het centraal kanaal gebracht. Bij stal 3 is er 1 ventilator aanwezig. Door de aanwezigheid van de luchtwasser, zal het geluid van de ventilatoren gedempt worden. De ventilatoren worden bovendien gekenmerkd door een geluidsarme werking. Uit technische brochures van stalventilatoren (meestal axiale ventilatoren) en op basis van emissiemetingen blijkt dat het geluidsniveau op 1 m i.f.v. het vermogen varieert van 60 tot 74 db(a). Dit betekent een geluidsvermogenniveau (L w) van 71 à 85 db(a). Deze waarden zijn enkel indicatief en het juiste geluidsniveau hangt van een aantal factoren (aantal, geluidsemissie, spectrum) af. Indien er geen verdere gegevens beschikbaar zijn, wordt gerekend met een geluidsvermogenniveau van 85 db(a) per ventilator. MER PPS BVBA 124/239

125 De technische fiche van de ventilatoren (bijlage 18.4) die voor de luchtwassers zijn geplaatst, geeft een geluidsniveau van 55 db(a) op 7 m, dit betekent een geluidsvermogenniveau van 83 db(a) voor deze ventilatoren. Voor ventilatoren gelegen in kokers wordt een demping van 3 db(a) in rekening gebracht o.w.v. de positionering onderin de koker. Op het bronvermogen van de ventilatoren voor het luchtwasserpakket is een reductie van 10 db(a) toegepast o.w.v. de aanwezigheid van een wasserpakket achter de ventilatoren. Deze reductie vinden we terug in een Nederlands akoestisch onderzoek (Exlan Consultants BV, 2011). In een ander akoestisch onderzoek van het Milieu Adviesbureau BV, 2010 (akoestisch onderzoek rapportnummer 210-SSm51l-il-v1) geeft men een reductie aan van 11,8 db(a) voor de ventilatoren voor een luchtwasser. Uittreksels van het betreffende akoestisch onderzoek wordt in bijlage 18.4 toegevoegd. Voor de ventilatoren die geplaatst zijn in kokers op het dak (stal 3), brengen we bijgevolg 85 db(a) - 3 db(a) = 82 db(a) in rekening bij de berekeningen, voor de ventilatoren geplaatst voor de luchtwasser brengen we 83 db(a) - 10 db(a) = 73 db(a) in rekening. De demping door het luchtwasserpakket is waarschijnlijk meer dan 10 db(a), waardoor we uitgaan van een worst-case scenario. Er is 1 ventilator geplaatst in het dak van stal 3, we rekenen dus voor 1 ventilator met een bronvermogen van 82 db(a), met name 85 db(a) - 3 db(a). De overige 21 ventilatoren zijn geplaatst voor de luchtwassers, en we rekenen voor deze 21 ventilatoren met een geluidsvermogen van 73 db(a) met name 83 db(a) - 10 db(a). In de toekomstige situatie zullen er eveneens 11 nieuwe ventilatoren geplaatst worden in stal 4 (verlenging). We rekenen hier eveneens met een geluidsniveau van 73 db(a) voor ventilatoren bij een luchtwasser (demping van het geluid door afscherming luchtwasser). Bij koudere temperaturen (winter of s nachts) zullen de ventilatoren minder werken dan in de zomer op warme dagen. Het aantal ventilatoren die op vol vermogen in werking zijn hangt ook af van het aantal dieren die zich op dat moment in de stallen bevinden. Hier worden volgende aannames gedaan : 1/3 van het totaal aantal ventilatoren voor de dag en avondperiode (of dus 7,3 ventilatoren in de huidige vergunde situatie en 11 in de toekomstige situatie). 1/5 van het totaal aantal ventilatoren voor de nachtperiode (of dus 4,4 ventilatoren in de huidige vergunde situatie en 6,6 in de toekomstige situatie) De ventilatoren zijn niet allen gelijktijdig met vol vermogen in werking. De aanname van 1/3 en 1/5 van het totaal aantal ventilatoren voor respectievelijk de dag- en avondperiode en de nachtperiode wordt gehanteerd conform het Richtlijnenboek Landbouwdieren. Het totale geluidsvermogenniveau van de ventilatoren in werking wordt berekend als volgt: L wtot_ventilatoren = 10 x log ( N x 10 (L wi_ventilator /10) ) Met N het totaal aantal identieke ventilatoren met dezelfde geluidsemissie Lwi_ventilator : het geluidsvermogenniveau van één ventilator of bron Lwtot_ventilatoren : het totale geluidsvermogenniveau van alle identieke ventilatoren MER PPS BVBA 125/239

126 Laden en lossen Tabel 65: Transporten in de huidige en de toekomstige situatie PPS BVBA Grondstof Huidige situatie Toekomstige situatie Tijdstip Type Duurtijd Transporten Transporten transport transport Aanvoer ± 6 transporten/jaar ± 6 transporten/jaar 's nachts Vrachtwagen 15 min jonge zeugen Aanvoer ± 140 transporten/jaar ± 260 transporten/jaar 's nachts Vrachtwagen 50 min krachtvoeder Aanvoer ± 6 transporten/jaar ± 6 transporten/jaar overdag Vrachtwagen 30 min brandstof Afvoer ± 52 transporten / jaar ± 120 transporten / jaar 's nachts Vrachtwagen 50 min vleesvarkens Afvoer mest ± 230 transporten/jaar ± 380 transporten/jaar overdag Vrachtwagen 10 min / Tractor Afvoer 1 x per week 1 x per week overdag Vrachtwagen 10 min kadavers 486 transporten/jaar 824 transporten/jaar 9,3 transporten/week 15,8 transporten/week Tijdens het vullen van de voedersilo s kan er geluidshinder optreden als gevolg van de compressor op de vrachtwagen die het voeder komt lossen. Afhankelijk van het type compressor (omkast, geluidsarm, ) kan een geluidsniveau van 80 à 100 db(a) voorkomen op 1 m afstand tot de compressor. Naar analogie met voorgaande MER (goedkeuringsverslag 06/08/2009) hanteren we een geluidsniveau van de compressor op de vrachtwagen van 91 db(a). De compressor is voorzien van een geluidsdemper. Eén voederlevering duurt gemiddeld genomen ongeveer 50 minuten (= duur effectieve geluidsproductie) en kan beschouwd worden als incidenteel geluid. Tijdens het laden en lossen van grondstoffen, eindproducten en afvalstoffen treedt de meeste geluidshinder op door de vrachtwagen zelf. De vrachtwagens rijden tot aan de stallen en worden daar op het verharde deel van het bedrijf geparkeerd. Er zal steeds gevraagd worden om de motor van de vrachtwagen af te leggen, wat de lawaaihinder sterk zal reduceren. Tijdens het laden van dieren worden de motoren van de vrachtwagens stilgelegd. Het laden van vleesvarkens duurt ongeveer 50 minuten. Het laden van de dieren zal na iedere ronde gebeuren. Deze activiteit zal 's nachts gebeuren. Tijdens het laden en lossen van overige producten, blijft de motor van de vrachtwagen draaien. Het betreft hier volgende transporten: aanvoer van brandstof, afvoer van mest en afvoer van kadavers. Gemiddeld duurt het leveren van brandstof 30 minuten. Voor de afvoer van mest en kadavers is de duurtijd ongeveer 10 minuten. Al deze transporten gebeuren normaal gezien overdag. Ook het transport dat van en naar het landbouwbedrijf rijdt kan in de meeste gevallen beoordeeld worden als incidenteel geluid. In de bestaande toestand spreken we van een 9,3 transporten (met vrachtwagen) per week. In de toekomstige toestand is er een toename van het aantal tot 15,8 transporten per week. In totaal zijn er in de huidige situatie een 486 transporten per jaar en in de toekomst zal dit stijgen tot 824 transporten op jaarbasis. Per uur spreken we over een gemiddelde van minder dan 1 vrachtwagenbeweging. Het uitdrukken in L Aeq,1h is bijgevolg niet erg zinvol. MER PPS BVBA 126/239

127 Landbouwdieren Lawaaihinder van varkens is weinig frequent en komt enkel voor wanneer de dieren gestoord worden of bij gebrek aan voedsel. In de nabijheid van het bedrijf worden geen lawaaierige activiteiten uitgevoerd zodat externe factoren zelden verantwoordelijk zullen zijn voor het storen van de dieren. Binnen de inrichting zelf zullen de dieren door het personeel zo min mogelijk gestoord worden. De dieren zullen ad libidum gevoederd worden, waardoor deze ook minder schreeuwen om voedsel. Met uitzondering van het laden van de dieren kan er ook weinig lawaaihinder van de dieren zelf verwacht worden EFFECTINSCHATTING - BESTAANDE SITUATIE Geluidsemissie van de bestaande inrichting Continue geluidsbronnen Het totale geluidsvermogenniveau van dit landbouwbedrijf op het moment dat alle continue bronnen simultaan in werking zijn wordt dan bekomen door de geluidsniveaus op te tellen. Dagperiode en avondperiode : enkel de ventilatoren worden als continue geluidsbronnen beschouwd (1/3 e in werking) : L wtot = 10 x log ( N x 10 (L wi_ventilator /10 ) ) = 10 x log (7 x 10 7,3 ) + 10 x log (0,3 x 10 8,2 ) = 82,8 db(a) Nachtperiode : enkel de ventilatoren worden als continue geluidsbronnen beschouwd (1/5 e in werking) : L wtot = 10 x log ( N x 10 (L wi_ventilator /10 ) ) = 10 x log (4,2 x 10 7,3 ) + 10 x log (0,2 x 10 8,2 ) = 80,6 db(a) Incidentele bronnen Volgende activiteiten, die als incidenteel kunnen beschouwd worden zijn relevant voor dit landbouwbedrijf : Lossen van veevoeder (compressor op vrachtwagen met geluidsdemper) : 91 db(a) Kortstondig draaien van vrachtwagens : 95 db(a) Een overzicht van de transporten in de huidige situatie wordt weergegeven in Tabel Geluidsimmissie van de bestaande inrichting De beoordelingspunten zijn gelegen ter hoogte van de meest nabijgelegen woning ten Z van het bedrijf en op 200 m van de perceelsgrens. Eveneens wordt het natuurgebied ten NW van het bedrijf gelegen beoordeeld. Als centrum van de geluidsemissie voor de ventilatoren wordt de straatzijde van de stallen genomen, met name de plaats van de biologische luchtwassystemen. Het verhandelen van de grondstoffen en eindproducten gebeurt op verschillende plaatsen, voornamelijk aan de achterkant van de stallen. De korste afstand tussen nabijgelegen woningen en laad- en losplaats is 57 m. Tabel 66: Afstand geluidsbron-beoordelingspunt Beoordelingspunt Afstand tot geluidsbron (m) voor continue bronnen Afstand tot geluidsbron (laad-/losplaats) (m) MER PPS BVBA 127/239

128 voor incidenteel geluid Dichtste woning 145 m 57 m Op 200 m van de perceelsgrens 210 m 210 m Natuurgebied 365 m 395 m Continue bronnen Het specifiek geluidsniveau ter hoogte van de meest nabij gelegen woning, op 200 m van de perceelsgrens en ter hoogte van natuurgebied ten gevolge van de bedrijfsuitbating zonder afscherming tussen bronnen en immissiepunt bedraagt dan: Dag- en avondperiode: beoordelingspunt afstand tot geluidsbron (m) Lwtot Lsp (db(a)) (db(a)) Dichtste woning ,8 27,9 200 m perceelsgrens ,8 24,3 Natuurgebied ,8 18,7 Nachtperiode: beoordelingspunt afstand tot geluidsbron (m) Lwtot Lsp (db(a)) (db(a)) Dichtste woning ,6 25,7 200 m perceelsgrens ,6 22,1 Natuurgebied ,6 16, Incidentele bronnen Het berekende L Aeq,1s tengevolge het lossen van veevoeder bedraagt dan voor alle periodes: beoordelingspunt afstand tot geluidsbron (m) Lwtot Lsp (db(a)) (db(a)) Dichtste woning ,6 200 m perceelsgrens ,5 Natuurgebied ,1 Het berekende L Aeq,1s tengevolge de overige transporten bedraagt dan voor alle periodes: beoordelingspunt afstand tot geluidsbron (m) Lwtot Lsp (db(a)) (db(a)) Dichtste woning ,6 200 m perceelsgrens ,5 Natuurgebied ,1 MER PPS BVBA 128/239

129 Beoordeling van de geluidsimmissie van de bestaande inrichting Op basis van de vereenvoudigde overdrachtsberekening wordt het specifiek geluidsniveau getoetst aan de richtwaarde en het effect op het oorspronkelijk omgevingsgeluid bepaald. Voor de continue bronnen en voor de incidentele bronnen wordt getoetst aan de richtwaarde voor nieuwe inrichtingen (=grenswaarde). Dit aangezien de basisvergunning van het bedrijf dateert van 18/02/2010 en het dus aan de definitie voldoet van een 'nieuwe inrichting' Continue bronnen In onderstaande tabel wordt het Lsp geluid van de continue bronnen vergeleken met de grenswaarde voor een nieuwe inrichting. In principe worden de richtwaarden voor bestaande inrichtingen gehanteerd voor bestaande of te hervergunnen installaties. Het gaat hier eveneens over een hervergunning. Aangezien de basisvergunning dateert van 2010, maken we een beoordeling t.o.v. de grenswaarden voor nieuwe inrichtingen. De 22 ventilatoren die aanwezig zijn in de huidig vergunde situatie worden allen beschouwd als nieuwe inrichtingen. De ventilatoren op zich zijn wel geen ingedeelde inrichtingen volgens VLAREM I. Tabel 67: Lsp continue bronnen-richtwaarde Immissiepunt Lsp van de continue bronnen Grenswaarde nieuwe inrichting Dag Avond Nacht Dag Avond Nacht Dichtste woning 27,9 27,9 25, voldaan voldaan voldaan 200 m perceelsgrens 24,3 24,3 22, voldaan voldaan voldaan Natuurgebied 18,7 18,7 16, voldaan voldaan voldaan In onderstaande tabel wordt het Lsp geluid van de continue bronnen vergeleken met de referentiewaarde voor het oorspronkelijk omgevingsgeluid. Tabel 68: Lsp continue bronnen-referentiewaarde Immissiepunt Lsp van de continue bronnen Referentiewaarde voor oorspronkelijk omgevingsgeluid Dag Avond Nacht Dag Avond Nacht Dichtste woning 27,9 27,9 25, lager lager lager 200 m perceelsgrens 24,3 24,3 22, MER PPS BVBA 129/239

130 lager lager lager Natuurgebied ,7 16, lager lager lager Op basis van deze gegevens kunnen we stellen dat er voor het specifiek geluid van de continue bronnen geen overschrijding is van de grenswaarde voor nieuwe inrichtingen voor alle beoordelingsperiodes en ter hoogte van de verschillende beoordelingspunten. Er is een verhoging van het oorspronkelijke omgevingsgeluid tijdens de dag-, avond- en nachtperiode ter hoogte van de beoordelingspunten. Ter hoogte van alle beoordelingspunten is er een verhoging van het omgevingsgeluid. Tijdens alle periodes is deze verhoging < 1 db(a). Er wordt voldaan aan de grenswaarde voor een nieuwe inrichting. Volgens het significantiekader wordt er dus geen of verwaarloosbaar effect begroot (0). Hier dient eveneens opgemerkt te worden dat er bij de bepaling van de geluidshinder geen rekening wordt gehouden met afscherming. Tussen het bedrijf en de dichtste woning zijn er gebouwen aanwezig en een groenaanplant. Op basis van deze waarden, kan uit het significantiekader volgende beoordeling afgeleid worden: Tabel 69: Beoordeling continue bronnen Immissiepunt Score Dag Avond Nacht Dichtste woning m perceelsgrens Natuurgebied In de huidige vergunde toestand wordt er voor de continue geluidsbronnen voldaan aan de grenswaarde voor een nieuwe inrichting. Bijgevolg dienen geen milderende maatregelen genomen te worden voor het bedrijf in de huidige vergunde toestand (beslissingsschema Vlarem II) Incidentele bronnen In onderstaande tabel wordt het L Aeq,1s van de incidentele bronnen vergeleken met de richtwaarde voor een incidenteel geluid van een nieuwe inrichting. Tabel 70: Lsp incidentele bronnen-richtwaarde Immissiepunt L Aeq,1s van het incidenteel geluid Voor lossen van veevoeder en overige transporten Richtwaarde nieuwe inrichting Dag Avond Nacht Dag Avond Nacht Dichtste woning 44,6/48,6-44,6/48, MER PPS BVBA 130/239

131 200 m perceelsgrens 32,5/36,5-32,5/36, Natuurgebied 26,1/30,1-26,1/30, Uit deze toetsing blijkt dat het L Aeq,1s van de incidentele bronnen ter hoogte van de verschillende beoordelingspunten tijdens de dag voldoen aan de grenswaarde voor een nieuwe inrichting. Tijdens de nacht is er een overschrijding van deze grenswaarde t.h.v. de dichtste woning. Op een afstand van 146 m tussen geluidsbron en woning, wordt er ook voldaan aan de grenswaarde voor de nachtperiode. Op die afstand is het L Aeq,1s van het incidenteel geluid voor het lossen van veevoeder 36 db(a) en voor de overige transporten 40 db(a). In het verleden zijn er eveneens geen klachten geweest i.v.m. geluidshinder. Er kan aanbevolen worden voor het laden/lossen op een afstand van minder dan 146 m van een nabijgelegen woning, tijdens de dag te laten plaatsvinden. Aan de zeugenstal (57m afstand tot dichtst bijzijnde woning) wordt nu reeds enkel gelost vanaf 7u 's morgens, zodat hier voldaan is aan de richtwaarde van een nieuwe inrichting. De exploitant houdt hier dus al rekening mee EFFECTINSCHATTING - GEPLANDE SITUATIE Geluidsemissie van de geplande inrichting Geluidsemissie nieuwe bronnen De nieuwe stal 4 (verlenging) wordt voorzien van 11 nieuwe ventilatoren. Deze stal is eveneens aangesloten op de biologische luchtwasser. Er komen geen extra activiteiten/transporten bij (enkel de frequentie stijgt) in de nieuwe situatie. Het lossen van veevoeder, het laden en lossen van dieren en de overige transporten zijn in dit geval al bestaande activiteiten. Er zijn geen nieuwe incidentele geluidsbronnen. Er is wel een toename van een aantal van deze activiteiten. Een overzicht van het aantal transporten in de nieuwe situatie wordt weergegeven in Tabel 65. De nieuwe ventilatoren hebben eveneens een geluidsvermogen van 83 db(a) (technische fiche bijlage 18.4) en we rekenen eveneens met een reductie van 10 db(a) door de demping van de luchtwasser. We rekenen bijgevolg met 73 db(a) per ventilator. In de geplande situatie zijn er in totaal 22 ventilatoren die reeds aanwezig zijn op de vergunde stallen en 11 nieuwe ventilatoren op de stal 4 (verlenging). In totaal zijn er dus 33 ventilatoren die beschouwd worden als een nieuwe inrichting. Rekening houdende met 1/3 e van alle nieuwe ventilatoren in de geplande situatie die overdag en s avonds simultaan draaien op vol vermogen, bekomen we een totaal L w van 84,2 db(a) (11 ventilatoren). s Nachts draaien slechts 1/5 e van de ventilatoren (6,6 ventilatoren) op vol vermogen zodat het geluidsvermogenniveau 82,0 db(a) bedraagt. Dagperiode en avondperiode : enkel de ventilatoren worden als continue geluidsbronnen beschouwd (1/3 e in werking) : L wtot = 10 x log ( N x 10 (L wi_ventilator /10 ) ) = 10 x log (10,7 x 10 7,3 ) + 10 x log (0,3 x 10 8,2 ) = 84,2 db(a) Nachtperiode : enkel de ventilatoren worden als continue geluidsbronnen beschouwd (1/5 e in werking) : MER PPS BVBA 131/239

132 L wtot = 10 x log ( N x 10 (L wi_ventilator /10 ) ) = 10 x log (6,4 x 10 7,3 ) + 10 x log (0,2 x 10 8,2 ) = 82,0 db(a) Geluidsimmissie van de nieuwe bronnen De specifieke bijdrage van deze nieuwe continue bronnen (33 ventilatoren) bedraagt dan: Dag- en avondperiode: beoordelingspunt afstand tot geluidsbron (m) Lwtot Lsp (db(a)) (db(a)) Dichtste woning ,2 29,3 200 m perceelsgrens ,2 25,7 Natuurgebied ,2 20,1 Nachtperiode: beoordelingspunt afstand tot geluidsbron (m) Lwtot Lsp (db(a)) (db(a)) Dichtste woning ,0 27,1 200 m perceelsgrens ,0 23,5 Natuurgebied ,0 17, Beoordeling van de geluidsimmissie van de nieuwe bronnen Op basis van de vereenvoudigde overdrachtsberekening wordt het specifiek geluidsniveau van de nieuwe continue bronnen getoetst aan de grenswaarde voor een nieuwe inrichting en wordt het effect op het omgevingsgeluid bepaald Continue geluidsbronnen In onderstaande tabel wordt het L sp geluid van de nieuwe continue bronnen vergeleken met de grenswaarde voor een nieuwe inrichting. Tabel 71: Lsp continue bronnen-grenswaarde nieuwe inrichting Immissiepunt Lsp van de continue bronnen Grenswaarde nieuwe inrichting Dag Avond Nacht Dag Avond Nacht Dichtste woning 29,3 29,3 27, voldaan voldaan voldaan 200 m perceelsgrens 25,7 25,7 23, voldaan voldaan voldaan Natuurgebied 20,1 20,1 17, voldaan voldaan voldaan Het specifieke geluid van al de nieuwe continue bronnen samen (22 ventilatoren op de vergunde stallen + 11 ventilatoren op de nieuwe stal 4 (verlenging)), ligt voor alle periodes onder de grenswaarde voor nieuwe inrichtingen. Zowel t.h.v. de dichtste woning, als op 200 m van de perceelsgrens en ter hoogte van natuurgebied worden de grenswaarden niet overschreden. MER PPS BVBA 132/239

133 Incidentele bronnen Er zijn geen nieuwe incidentele bronnen. De transporten die voorkomen zijn reeds bestaande activiteiten. Er is wel een toename van de frequentie van deze transporten in de nieuwe situatie. Er is een toename van 486 transporten per jaar in de huidig vergunde situatie naar 824 transporten per jaar in de nieuwe situatie. Gemiddeld zijn dit respectievelijk 9,3 transporten en 15,8 transporten per week. Het betreft de transporten voor de aanvoer van krachtvoeder, de afvoer van vleesvarkens en de afvoer van mest Beoordeling van de geluidsimmissie van de geplande situatie In onderstaande tabel wordt het Lsp geluid van de nieuwe continue bronnen (22 ventilatoren op de vergunde stallen + 11 nieuwe ventilatoren op stal 4 (verlenging)) vergeleken met het huidige omgevingsgeluid (= OOG + Lsp van de bestaande inrichtingen in de huidig vergunde situatie). Aangezien er geen ventilatoren zijn die beschouwd worden als bestaande inrichtingen, is het huidig omgevingsgeluid gelijk aan het OOG. Tabel 72: Lsp continue bronnen-huidig omgevingsgeluid Immissiepunt Lsp van de continue nieuwe bronnen Huidige omgevingsgeluid (=OOG) Dag Avond Nacht Dag Avond Nacht Dichtste woning 29,3 lager 29,3 lager 27,1 lager m perceelsgrens 25,7 lager 25,7 lager 23,5 lager Natuurgebied 20,1 20,1 19, lager lager lager In onderstaande tabel is het nieuwe omgevingsgeluid in de geplande situatie weergegeven. Dit nieuwe omgevingsgeluid houdt rekening met 33 ventilatoren die te beschouwen zijn als nieuwe inrichtingen. Tabel 73: Nieuw omgevingsgeluid ( = omgevingsgeluid na verandering) Immissiepunt Nieuw omgevingsgeluid Delta L = Lna-Lvoor Dag Avond Nacht Dag Avond Nacht Dichtste woning 200 m perceelsgrens Natuurgbebie d 45,1 40,4 35,6 +0,1 +0,4 +0,6 45,1 40,2 35,3 +0,10 +0,2 +0,3 45,0 40,0 35, ,1 Op basis van deze waarden, kan uit het significantiekader volgende beoordeling afgeleid worden: MER PPS BVBA 133/239

134 Tabel 74: Beoordeling nieuwe situatie continue bronnen Immissiepunt Score Dag Avond Nacht Dichtste woning m perceelsgrens Natuurgebied In de geplande situatie wordt er voor de continue geluidsbronnen voldaan aan de grenswaarde voor een nieuwe inrichting. De verhoging van het omgevingsgeluid is ter hoogte van alle beoordelingspunten en tijdens alle beoordelingsperiodes < 1 db(a). Er wordt bijgevolg geen tot verwaarloosbaar effect begroot. Milderende maatregelen zijn niet nodig SYNTHESE Voor de discipline geluid worden de relevante geluidsbronnen op het bedrijf bepaald, zijnde de continue geluidsbronnen (ventilatoren) en de incidentele geluidsbronnen (transporten). De beoordelingspunten zijn de dichtste woning, 200 m van de perceelsgrens en het natuurgebied ten NW van het bedrijf. De onmiddellijke bedrijfsomgeving wordt gekenmerkt door zijn agrarisch karakter. Deze activiteiten leveren een bijdrage aan de geluidsbelasting. In de nabije omgeving zijn nog een aantal veeteeltbedrijven aanwezig. Binnen een straal van ongeveer 200 m van de bedrijfspercelen, liggen er 6 bedrijfsvreemde woning, waarvan 2 woningen behoren tot een landbouwbedrijf (Achteraard 32 en 13). De overige 4 bedrijfsvreemde woningen zijn gelegen Achteraard 11, 30 en 28 en Hinnenboomstraat 9. Op 340 m ten NW is een natuurgebied gelegen. Overige kwetsbare gebieden zijn op meer dan 500 m gelegen. Het meest nabijgelegen woongebied is gelegen op m. Op 870 m ten westen ligt de autosnelweg E19. Permanente geluidshinder van het verkeer van deze weg is dus mogelijk. Hierdoor zal in de referentiesituatie het oorspronkelijk omgevingsgeluid hoger liggen dan in stille agrarische gebieden. Als referentiewaarde voor het oorspronkelijke omgevingsgeluid voor het L A95,1h hanteren we voor de dagperiode 45 db(a), voor de avondperiode 40 db(a) en 35 db(a) voor de nachtperiode. Deze aanname is meer realistisch a.h.v. de ligging van het bedrijf. In de huidig vergunde situatie zijn er 22 ventilatoren aanwezig. De ventilatoren bevinden zich allen in de stallen, waardoor het geluid al gedeeltelijk gedempt zal worden door de stalconstructie. Op stal 1, stal 2, stal 2 (verlenging) en stal 4 in de huidig vergunde situatie, is een luchtwasser voorzien. Bij stal 3 is er 1 ventilator aanwezig. Door de aanwezigheid van de luchtwasser, zal het geluid van de ventilatoren gedempt worden. Volgens de technische fiche van de ventilatoren die voor de luchtwassers zijn geplaatst, is het geluidsvermogenniveau van deze ventilatoren 83 db(a).voor ventilatoren gelegen in kokers wordt een demping van 3 db(a) in rekening gebracht o.w.v. de positionering onderin de koker. Op het bronvermogen van de ventilatoren voor het luchtwasserpakket is een reductie van 10 db(a) toegepast o.w.v. de aanwezigheid van een wasserpakket achter de ventilatoren.in de toekomstige situatie zullen er eveneens 11 nieuwe ventilatoren MER PPS BVBA 134/239

135 geplaatst worden in stal 4 (verlenging). In de geplande situatie zijn er dus 33 ventilatoren die allen beschouwd worden als nieuwe inrichtingen. Ze worden getoetst aan de richtwaarde voor een nieuwe inrichting. Voor de continue bronnen en voor de incidentele bronnen wordt getoetst aan de richtwaarde voor nieuwe inrichtingen (=grenswaarde). Dit aangezien de basisvergunning van het bedrijf dateert van 18/02/2010 en het dus aan de definitie voldoet van een 'nieuwe inrichting'. In de huidig vergunde situatie geldt voor de continue bronnen volgens het significantiekader dat er geen tot een verwaarloosbaar effect is tijdens alle beoordelingsperiodes en voor alle beoordelingspunten. Ook voor de toekomstige situatie,is er geen tot een verwaarloosbaar effect voor de continue geluidsbronnen op het bedrijf van PPS BVBA. De incidentele bronnen worden vergeleken met de richtwaarde voor een incidenteel geluid van een nieuwe inrichting. Ter hoogte van de verschillende beoordelingspunten tijdens de dag wordt er voldaan aan de grenswaarde voor een nieuwe inrichting. Tijdens de nacht is er een overschrijding van deze grenswaarde t.h.v. de dichtste woning. Op een afstand van 146 m tussen geluidsbron en woning, wordt er ook voldaan aan de grenswaarde voor de nachtperiode. Op die afstand is het L Aeq,1s van het incidenteel geluid voor het lossen van veevoeder 36 db(a) en voor de overige transporten 40 db(a). In het verleden zijn er eveneens geen klachten geweest i.v.m. geluidshinder. Er kan aanbevolen worden voor het laden/lossen op een afstand van minder dan 146 m van een nabijgelegen woning, tijdens de dag te laten plaatsvinden. Aan de zeugenstal (57m afstand tot dichtst bijzijnde woning) wordt nu reeds enkel gelost vanaf 7u 's morgens, zodat hier voldaan is aan de richtwaarde van een nieuwe inrichting. De incidentele bronnen (transporten) in de huidig vergunde situatie en in de nieuwe situatie zijn dezelfde, er zijn dus geen extra nieuwe incidentele bronnen. Er is wel een stijging van de frequentie van de transporten in de nieuwe situatie. In het verleden zijn er eveneens geen klachten geweest i.v.m. geluidshinder. Voor deze berekeningen werden volgende aannames gedaan: geen afscherming MILDERENDE MAATREGELEN Er dient opgemerkt te worden dat de berekende effecten in dit MER wellicht een overschatting zijn. Er wordt bij de berekeningen geen rekening gehouden met de aanwezige afscherming van de incidentele geluidsbronnen. Zo gebeurt het laden en het lossen van de verschillende grondstoffen en eindproducten op verschillende plaatsen op het bedrijf, waarbij er vaak een afscherming aanwezig is door gebouwen en door groenaanplant Door het bedrijf genomen maatregelen Ventilatoren zijn computergestuurd en frequentiegestuurd. Tijdens het laden en het lossen worden de motoren van de bedrijfsvoertuigen zoveel mogelijk stilgelegd. Er is reeds een groenaanplant voorzien. MER PPS BVBA 135/239

136 Aanwezigheid van luchtwassysteem zorgt voor demping van het geluid van de ventilatoren. Ventilatoren worden gekenmerkd door geluidsarme werking. De dieren worden ad libidum gevoederd. De varkensstallen zijn goed geïsoleerd zodanig dat het geluid van de dienen tot een minimum zal herleid worden. De stallen blijven in de mate van het mogelijke afgesloten. Aan de zeugenstal (57m afstand tot dichtst bijzijnde woning) wordt nu reeds enkel gelost vanaf 7u 's morgens, zodat hier voldaan is aan de richtwaarde van een nieuwe inrichting Door het bedrijf geplande maatregelen De exploitant voorziet in een aanvulling van het bestaande groenaanplant. Er is eveneens een biologische luchtwasser voorzien op stal 4 (verlenging) Verdere mogelijkheden of aanbevelingen Tijdens de werkzaamheden dient de initiatiefnemer er op te letten dat de aannemer de geluidshinder ten gevolge van de werken zo goed mogelijk beperkt en dat het onnodig draaien van de machines en motoren voorkomen wordt. Er moet rekening gehouden worden met een schappelijk start- en einduur van de bouwwerken, enz. Dit opdat hinder naar omwonenden zoveel mogelijk beperkt wordt. Er kan aanbevolen worden voor het laden/lossen op een afstand van minder dan 146 m van een nabijgelegen woning, tijdens de dag te laten plaatsvinden. MER PPS BVBA 136/239

137 5.5 MENS AFBAKENING STUDIEGEBIED Het studiegebied voor de discipline mens wordt bepaald door de grootste gemene deler van de invloedssferen van de abiotische disciplines. Dit wordt voornamelijk bepaald door de grens waar relevante geurwaarneming voorkomt. Effecten zoals geluids- of stofhinder reiken minder ver. De effecten van verkeer kunnen zich echter verder uitstrekken, zodat de voornaamste antropogene elementen in de ruimere omgeving worden beschreven. Hier wordt het studiegebied gelijk genomen aan het studiegebied van geur met name tot op ongeveer 1 km van het bedrijf TOELICHTING GEGEVENSGEBRUIK Voornaamste gegevensbronnen: Eigen terreinbezoek Gewestplan Wegenatlas Orthofoto Topografische kaart Op basis van kaartmateriaal (topokaart, gewestplan, orthofoto ), terreinbezoek en algemeen bekomen informatie wordt het antropogeen milieu in de nabijheid van het bedrijf beschreven. Hierbij wordt de omgeving van het bedrijf beschreven rekening houdend met de woonfunctie, recreatie, landbouw, overige bedrijven, voorname verkeersverbindingen en industrie METHODIEK Voor de discipline Mens wordt aandacht besteed aan mogelijke gezondheidseffecten, mogelijke hindereffecten en mobiliteitsaspecten. Voor de beoordeling van de effecten in de discipline Mens - gezondheid wordt onderscheid gemaakt tussen de hinder- en de gezondheidsaspecten. Opdat er sprake zou zijn van hinder dienen de effecten op de ene of andere wijze zintuiglijk waarneembaar te zijn. Het hinderaspect wordt dus gekoppeld aan zintuiglijke waarneembaarheid. Wijzigingen die hierin optreden als gevolg van de realisatie van het project spelen hierin dus een rol. Opdat er sprake zou zijn van gezondheidseffecten, dient er vooreerst een effectieve, realistische kans te bestaan voor: ingestie (inslikken); inhalatie (inademen); dermaal contact (contact met de huid); blootstelling aan fysische agentia (bv. geluid). MER PPS BVBA 137/239

138 Inzake gezondheidseffecten wordt nagegaan of er enig risico bestaat voor de menselijke gezondheid. De aard en de dosis van de effectieve blootstelling wordt vergeleken met de wettelijke normen of met wetenschappelijke advieswaarden ter zake. Als er relevante blootstellingen zijn, worden de mogelijke gezondheidseffecten bekeken bij de blootgestelde populatie. Waar nodig wordt rekening gehouden met cumulatieve aspecten door andere bronnen. Bijzondere aandacht gaat naar kwetsbare groepen (scholen, bejaardentehuizen, ). Voor geur en geluid wordt nagegaan of de emissies in de omgeving van die aard zijn dat psychosomatische effecten kunnen ontstaan. Wat de hindereffecten betreft wordt het belang van geluidshinder en geurhinder ingeschat. Dit gebeurt enerzijds op basis van gegevens aangereikt vanuit de disciplines lucht en geluid en anderzijds op basis van de klachtenregistraties van de afgelopen jaren. Inzake effecten op mobiliteit worden de relevante transportbewegingen i.f.v. aan- en afvoer van producten in kaart gebracht. Vervolgens wordt het aandeel van deze transportbewegingen ingeschat t.o.v. de huidige totale verkeersstromen op de voornaamste ontsluitingswegen. De discipline Mens is een integrerende discipline, waar heel wat effectketens stoppen en het eindeffect beoordeeld moet worden; deze discipline heeft hierdoor gegevens nodig uit andere disciplines. Effectgroep Benodigde gegevens Te betrekken uit discipline Geluidshinder Invloedsstraal geluid Geluid Geurhinder Geurimmissie Lucht Stofhinder Stofimmissie Lucht Naast de beoordeling van de klachtenregistratie, zal in dit hoofdstuk voornamelijk ingegaan worden op het aspect verkeer. De transportstromen, die aan de inrichting verbonden zijn, worden besproken. Bij een landbouwbedrijf worden de belangrijkste transporten veroorzaakt door: aan- en afvoer van dieren; aanvoer van grondstoffen (voeder, fossiele brandstoffen, strooisel,...); afvoer van eindproducten (dieren,...); afvoer van afvalstoffen (mest, kadavers,...). De transportafstanden kunnen hierbij heel sterk variëren, gaande van het uitrijden van mest op aanpalende percelen, tot de afvoer van bijvoorbeeld mest op lange afstand. Het is bijgevolg bijna onmogelijk om alle aan- en afvoerroutes volledig te beschrijven. De nadruk ligt daarom voornamelijk op de afstand tussen het bedrijf en de meest nabij gelegen grote aan/afvoerroute METHODIEK EFFECTBEPALING In dit hoofdstuk wordt verder ingegaan op eventuele klachten die ooit tegen het bedrijf geuit zijn. Indien deze klachten betrekking hebben op andere disciplines, dan worden mogelijke maatregelen in die disciplines besproken en kort herhaald in dit hoofdstuk. MER PPS BVBA 138/239

139 Voor elk transport dienen volgende zaken ingeschat te worden: type transport: zwaar verkeer (via vrachtwagens) of lichte vracht (via tractoren of via wagens); frequentie: maandelijks, wekelijks, met aanduiding of de transporten gespreid zijn over het ganse jaar of gebonden aan enkele maanden; voornaamste transportroutes; tijdstip: dag, avond, ochtend, nacht. Omdat het effect van het lichte vrachtverkeer eerder verwaarloosbaar is, wordt vooral het zwaar verkeer, met vrachtwagens, beschouwd. Het significantiekader dat van toepassing is, wordt weergegeven in Tabel 75. Tabel 75: Significantiekader ter beoordeling van de verkeershinder Toetsing Gemiddeld >35 transporten (zwaar verkeer) per week langsheen lokale wegen & doorheen gevoelig gebied Gemiddeld 14 tot 35 transporten per week (zwaar verkeer) langsheen lokale wegen & doorheen gevoelig gebied Gemiddeld 7 tot 14 transporten (zwaar verkeer) per week langsheen lokale wegen & doorheen gevoelig gebied Gemiddeld < 7 transporten (zwaar verkeer) per week langsheen lokale of transporten enkel langsheen hoofdwegen Beoordeling Significant negatief effect Matig negatief effect Gering negatief effect Geen of verwaarloosbaar effect Ook de bestrijding van ongedierte wordt besproken. De effecten van geurhinder en geluidshinder worden uitvoerig besproken in de disciplines Lucht en Geluid. Daarnaast zijn er nog andere mogelijke effecten van geluidshinder, geur- en stofhinder naar de mens zoals niettoxische fysiologische reacties, invloed aërosoldeeltjes, gehoorbeschadiging, slapeloosheid,...). Bij de impactbeoordeling ten aanzien van eventuele geurhinder wordt beoordeeld rekening houdend met de hinderniveaus zoals gehanteerd in de discipline lucht. Er zijn voldoende consistente bewijzen dat de heersende concentraties fijn stof een negatieve impact hebben op de volksgezondheid. Er is een breed scala aan gezondheidseffecten, maar de voornaamste situeren zich ter hoogte van het ademhalings- en cardiovasculair systeem. De individuele gevoeligheid kan verschillen naargelang de gezondheidstoestand of leeftijd. Het risico neemt toe met de blootstelling. Er kunnen geen drempelwaarden worden geïdentificeerd waaronder geen effecten optreden. Er zijn gegevens die erop wijzen dat langdurige blootstelling aan lage concentraties geassocieerd is met hogere mortaliteit en andere chronische effecten, zoals het verhoogd voorkomen van bronchitis en verminderde longfunctie. Gezien er onvoldoende kwantitatieve gegevens zijn voor het afleiden van richtlijnen voor PM 10, werden door de WGO richtlijnen voorgesteld voor PM 2,5 en werden hieruit richtlijnen voor PM 10 afgeleid (PM 2,5-richtwaarde x 2 op basis van een minimale fractie van 50 % PM 2,5 ten opzichte van PM 10). De WGO-advieswaarden voor PM 2,5 zijn 10 µg/m³ als jaargemiddelde en 25 µg/m³ als 24-uursgemiddelde (en bijgevolg 20 µg/m³ als jaargemiddelde en 50 µg/m³ als 24-uursgemiddelde voor PM 10). MER PPS BVBA 139/239

140 Qua effecten t.g.v. blootstelling aan geluid wordt er globaal een onderscheid gemaakt tussen enerzijds geluidshinder en anderzijds slaapverstoring (*). (*) Het is algemeen onderkend dat een goede nachtrust een biologische noodzakelijkheid is. Verstoring van de slaap kan dan ook afhankelijk van de soort slaapverstoring en de frequentie van voorkomen aanleiding geven tot vermoeidheid, concentratiestoornissen, overgaan tot het gebruik van slaapmedicijnen,... en in meer ernstige situaties verhoogde bloeddruk, versneld hartritme,... die bij langdurig voorkomen de basis kunnen vormen voor cardiovasculaire aandoeningen, psychische aandoeningen,... In de Europese richtlijn Omgevingslawaai wordt om een inschatting te kunnen maken van het al dan niet voorkomen van hinder of slaapverstoring 2 types van geluidsbelastingsindicatoren vooropgesteld, nl. de L den en de L night. Het L den-niveau is het gewogen gemiddelde van de geluidsniveaus voor de dag ( ), de avond ( ) en de nacht ( ). De avond- en nachtniveaus krijgen daarbij een straffactor van +5 resp. +10 db aangerekend. Hierdoor wegen ze zwaarder door in het L den-niveau, wat overeenkomt met de vaststelling dat geluidsoverlast s avonds en s nachts doorgaans als hinderlijker wordt ervaren. Uit Europees onderzoek blijkt dan ook dat een L den een relatief goede voorspeller is van de mate waarin omwonenden hinder kunnen ondervinden. Op dit ogenblik zijn er nog geen drempelwaarden voor de indicator L den om te oordelen vanaf welke geluidsbelasting er effectief hinder optreedt. Het is ook niet eenvoudig om dergelijke drempelwaarden af te leiden. Uit onderzoeken blijkt dat persoonlijke kenmerken, zoals de gevoeligheid voor geluid, een sterke impact hebben op de mate waarin een bepaald geluidsniveau als storend wordt ervaren. Ook de lokale omstandigheden (optredende piekniveaus, aanwezigheid van een stille gevel of tuin,...) bepalen in grote mate de hinderlijkheid van een bepaalde geluidsbelasting. In een door de WGO uitgevoerde studie, is getracht om een verband te leggen tussen tijdens de nacht optredende omgevingsgeluidsniveaus L night-outside en de risico s op het optreden van slaapverstoringen. Uit dit onderzoek is gebleken dat blootstelling aan jaargemiddelde omgevingsgeluidsniveaus (geluidsbelastingindicator voor slaapverstoringen tijdens de nachtperiode = L nacht = het A-gewogen gemiddelde geluidsniveau over lange termijn (bvb. L A95), vastgesteld over alle nachtperioden van een jaar) tijdens de nacht van: 40 db(a) het laagste niveau is waarbij slaapverstoringen aan de hand van onderzoeken zijn vastgesteld geweest; 40 à 55 db(a) een zeker risico inhouden tot het voorkomen slaapverstoringen zoals het moeilijk aanvatten van de slaap, het tijdens de nacht wakker worden, het vervroegd wakker worden... en hieraan gekoppelde vermoeidheid, concentratiestoornissen, het gebruik van medicatie, gevoel van onbehagen,... Het feit of de personen die tijdens de nacht blootgesteld worden aan dergelijke omgevingsgeluidsniveaus, effectief hiervan gevolgen ondervinden m.b.t. hun slaappatroon is gerelateerd aan gevalspecifieke randvoorwaarden zoals de aard van het geluid (bvb. optredende piekgeluiden vs. een continue achtergrondgeluid), de mate van gewenning aan het geluid, individuele perceptie van het geluid,... Met andere woorden in deze gevallen zal het van geval tot geval afhangen of er al dan niet sprake is van een (on)aanvaardbare impact. 55 db(a) of meer leiden tot het frequent voorkomen van diverse vormen van (ernstige) slaapverstoring dit bij een groot deel van de blootgestelde bevolking, onafhankelijk van de gevalspecifieke randvoorwaarden. Aansluitend kan ook gesteld worden dat bij langdurige blootstelling tijdens de nacht MER PPS BVBA 140/239

141 aan dergelijke geluidsniveaus er op termijn een verhoogd risico is voor het optreden van ernstige gezondheidseffecten zoals cardiovasculaire en psychische aandoeningen. De WGO stelt dan ook finaal dat er op termijn globaal dient gestreefd te worden naar jaargemiddelde, nachtelijke omgevingsgeluidsniveaus van maximaal 40 db(a). Jaargemiddelde, nachtelijke omgevingsgeluidsniveaus tussen 40 db(a) en 55 db(a) kunnen beschouwd worden als tijdelijk, aanvaardbare targets. Jaargemiddelde, nachtelijke omgevingsgeluidsniveaus van meer dan 55 db(a) zijn niet aanvaardbaar wegens het te groot risico op het optreden van frequente slaapverstoring en de hieruit voortvloeiende gezondheidseffecten (op korte en lange termijn) REFERENTIESITUATIE Woonfunctie en recreatie Het bedrijf van PPS BVBA is gelegen Achteraard 28 B te 2322 Hoogstraten op zo n m van het dichtstbijzijnde woongebied (O). De bedrijfsomgeving wordt gekenmerkt door zijn agrarisch karakter. In de nabije omgeving zijn nog een aantal veeteeltbedrijven aanwezig. Binnen een straal van ongeveer 200 m van de bedrijfspercelen liggen er 6 bedrijfsvreemde woning, waarvan 2 woningen behoren tot een landbouwbedrijf (Achteraard 32 en 13). De overige 4 bedrijfsvreemde woningen zijn gelegen Achteraard 11, 30 en 28 en Hinnenboomstraat 9. In de omgeving van het bedrijf zijn geen recreatiegebieden gesitueerd. Tabel 76: Ligging bedrijf t.a.v. woonfunctie Gebied Afstand tot het centrum van Richting het bedrijf Woongebied m O Landbouw De omgeving van het bedrijf wordt gekenmerkt door een agrarisch grondgebruik. In de omgeving vinden we een afwisseling van akkers en weiden terug. Verspreid binnen het studiegebied bevinden er zich een aantal andere landbouwbedrijven (Figuur 21 in bijlage). Verkeer Het bedrijf is gelegen Achteraard te Hoogstraten, dit is een lokale weg. Op 870 m ten westen ligt de autosnelweg E19. Dit is ook de voornaamste aan- en afvoerroute van het bedrijf. De transportroute die gevolgd zal worden verloopt via de Hinnenboomstraat, de Loenhoutseweg, de Hoogstraatseweg en vervolgens de E19. Er zal hierbij geen gevoelig gebied doorkruist worden (woongebied e.d.). Deze route is de meest geschikte route voor aan- en afvoer van dieren, grondstoffen, eindproducten en materialen: er wordt op deze manier gebruik gemaakt van de grootste toegangswegen en zo weinig mogelijk van lokale en kleinere wegen. Een andere route zou verkeer via lokale wegen teweeg brengen. Op deze wordt de verkeersveiligheid zoveel mogelijk gegarandeerd. De verkeersbewegingen gerelateerd aan het bedrijf worden verder besproken. MER PPS BVBA 141/239

142 Industrie en bedrijven Er bevinden zich in de nabije omgeving van het bedrijf geen industriezones, zoals bedoeld volgens het gewestplan. Wel is er op 635 m ten W gebied voor ambachtelijke bedrijven en kmo' s gelegen en op 710 m en 900 m ten W dienstverleningsgebied Effectinschatting Klachtenbehandeling Uit navraag bij de gemeente Hoogstraten blijkt dat er in het verleden geen officiële klachten ingediend werden (algemeen of in de loop van een vergunningsprocedure) ten opzichte van het bedrijf van PPS BVBA Verkeershinder De transporten die nodig zijn voor de bevoorrading van het bedrijf en de aan- en afvoer van dieren kunnen aanleiding geven tot verkeershinder. Een inschatting van het aantal verkeersbewegingen wordt weergegeven in onderstaande Tabel 77. Tabel 77: Overzicht transporten in de huidige en toekomstige situatie Grondstof Huidige situatie Toekomstige situatie Tijdstip Type Duurtijd Transporten Transporten transport transport Aanvoer ± 6 transporten/jaar ± 6 transporten/jaar 's nachts Vrachtwagen 15 min jonge zeugen Aanvoer ± 140 transporten/jaar ± 260 transporten/jaar 's nachts Vrachtwagen 50 min krachtvoeder Aanvoer ± 6 transporten/jaar ± 6 transporten/jaar overdag Vrachtwagen 30 min brandstof Afvoer ± 52 transporten / jaar ± 120 transporten / jaar 's nachts Vrachtwagen 50 min vleesvarkens Afvoer mest ± 230 transporten/jaar ± 380 transporten/jaar overdag Vrachtwagen 10 min / Tractor Afvoer 1 x per week 1 x per week overdag Vrachtwagen 10 min kadavers 486 transporten/jaar 824 transporten/jaar 9,3 transporten/week 15,8 transporten/week Uit bovenstaande tabel blijkt dat in de huidige situatie wekelijks zo n 9,3 zware transporten (met vrachtwagen) gebeuren, van of naar het bedrijf en in de toekomstige situatie zal dit stijgen naar 15,8 transporten/week. Het bedrijf is niet gelegen langs de aan- en afvoerroute, nl. de E19 zodat hier ook locale wegen gebruikt worden alvorens de gewestwegen te bereiken. De transportroute wordt weergegeven in Figuur 22 in bijlage. De verkeersbewegingen zijn in hoofdzaak zware transporten. In een aantal gevallen wordt er materiaal e.d. aan- of afgevoerd via de tractor. Mest wordt ook voornamelijk met de tractor afgevoerd. Tot de zware transporten worden de aanvoer van mazout, voeders, aan- en afvoer van varkens, de afvoer van krengen en de afvoer van mest (gedeeltelijk) gerekend. MER PPS BVBA 142/239

143 De meeste transporten gebeuren zowel in de huidige als in de geplande situatie telkens in de week overdag tussen 7u en 19u. Transporten tijdens het weekend worden steeds zoveel mogelijk vermeden. De aanvoer van jonge zeugen, de aanvoer van voeders en de afvoer van de dieren kan 's nachts (voor 7 uur) gebeuren. De transporten in het kader van de aanlegwerken voor de geplande uitbreiding zullen overdag gebeuren. Omdat de hinder ten gevolge van deze transporten beperkt blijft tot de duur van de werken, wordt hier niet dieper op ingegaan. Zowel in de huidige als in de nieuwe situatie wordt geen of een verwaarloosbaar effect toegekend aan het verkeer Geluidshinder Bij vergelijking van de aanbevelingen van de WGO vergelijken met de milieukwaliteitsnormen van geluid in open lucht, zoals opgenomen in VLAREM II, wordt vastgesteld dat er voldaan wordt aan de vooropgestelde jaargemiddelde, nachtelijke omgevingsgeluidsniveaus van 40 db(a). Tijdens de nacht is er voor geen enkel beoordelingspunt een overschrijding van 40 db(a) voor de ventilatoren (continue geluidsbronnen). Voor de incidentele geluidsbronnen is er tijdens de nacht is een overschrijding van 40 db(a) voor bepaalde laad- en losplaatsen t.h.v. de dichtste woning. Op een afstand van 146 m tussen geluidsbron en woning, wordt er ook voldaan aan de grenswaarde voor de nachtperiode. Op die afstand is het L Aeq,1s van het incidenteel geluid voor het lossen van veevoeder 36 db(a) en voor de overige transporten 40 db(a). In het verleden zijn er eveneens geen klachten geweest i.v.m. geluidshinder. Er kan aanbevolen worden voor het laden/lossen op een afstand van minder dan 146 m van een nabijgelegen woning, tijdens de dag te laten plaatsvinden. Aan de zeugenstal (57m afstand tot dichtst bijzijnde woning) wordt nu reeds enkel gelost vanaf 7u 's morgens, zodat hier voldaan is aan de richtwaarde van een nieuwe inrichting. Voor een detailbeoordeling wordt verwezen naar de discipline geluid Geurhinder De geurcomponenten op zich zijn onder de te verwachten concentraties niet schadelijk voor de gezondheid. Dit houdt in dat eventuele gezondheidseffecten bij omwonenden niet direct het gevolg zijn van de geurbelasting, maar kunnen verklaard worden uit het stressmodel gekoppeld aan de geurhinder (psychosomatische effecten). Voor een detailbeoordeling wordt verwezen naar de bespreking opgenomen in de discipline lucht. De berekende blootstellingniveaus zijn dermate dat slechts een zeer beperkt aantal woningen zich situeren in de maatgevende contouren van hinder (matig negatief effect en gering negatief effect - op clusterniveau). Er kan dan ook verwacht worden dat slechts een zeer beperkt aantal omwonenden potentieel gehinderd zijn en mogelijks onderhevig kunnen zijn aan psychosomatische klachten. Er wordt niet verwacht dat het project aanleiding zal geven tot hinder/klachten Stofhinder Uit vergelijking met de berekende bijdragen tov WGO-beoordelingswaarden kan vastgesteld worden dat zowel in de huidige vergunde situatie als in de nieuwe situatie de PM10 en de PM2,5 bijdragen ruim onder de WGOadvieswaarden liggen ter hoogte van de dichtstbijzijnde woningen. De relatieve bijdrage van de woning met de MER PPS BVBA 143/239

144 hoogste PM 10 concentratie ligt op 0,3 % van de advieswaarde in de huidige vergunde situatie en na verandering op 0,4 % van de advieswaarde voor PM10 (advieswaarde van 20 µg/m³ als jaargemiddelde). Ter hoogte van het bedrijf PPS BVBA en de omliggende woningen is de gemiddelde PM10 concentratie (2010 tot 2012) 24 µg/m³. Voor 2012 was het jaargemiddelde PM10 gelijk aan 23 µg/m³. Het Geoloket 'Advisering RUP-thema Lucht' visualiseert via de kaartlaag 'PM10-jaargemiddelde' de jaargemiddelde concentratie van PM10. Vanaf een jaargemiddelde concentratie van 40 µg/m 3 is de grenswaarde overschreden. De grenswaarde is sinds 2008 niet meer overschreden in Vlaanderen. Omwille van de hoge achtergrondconcentraties wordt de jaargemiddelde PM10 WGO richtwaarde in het studiegebied overschreden. Dit is trouwens voor een groot deel van Vlaanderen het geval. De bijdrage van het bedrijf, zowel in de huidige vergunde als in de geplande situatie, is echter zeer beperkt. Aan de wettelijke jaargemiddelde grenswaarde wordt inzake PM10 wel ruimschoots voldaan Bestrijding ongedierte Het bedrijf zal in een zo goed als mogelijke staat van zuiverheid gehouden worden. Dit voorkomt onder meer het aantrekken van ongedierte zoals ratten, muizen en insecten. Bestrijding van ongedierte op het bedrijf PPS BVBA wordt uitgevoerd door een externe firma met name Schippers Agro Pest Control. Er is hiervoor een onderhoudscontract afgesloten, en de firma komt minimaal 11 x per jaar op het bedrijf. Er is een bestrijdingsplan beschikbaar. Bestrijdingsmiddelen worden gecontroleerd en gedoseerd gebruikt. Er worden hiervoor enkel erkende producten gebruikt, die worden bijgehouden in een register. De exploitant ontvangt per bezoek een verslag van de bevindingen op het bedrijf. In de toekomstige situatie zal op het bedrijf dezelfde werkwijze gevolgd worden. Dit wordt beschouwd als een verwaarloosbaar effect SYNTHESE Het bedrijf is gelegen Achteraard te Hoogstraten, dit is een lokale weg. Op 870 m ten westen ligt de autosnelweg E19. Dit is ook de voornaamste aan- en afvoerroute van het bedrijf. De transportroute die gevolgd zal worden verloopt via de Hinnenboomstraat, de Loenhoutseweg, de Hoogstraatseweg en vervolgens de E19. Er zal hierbij geen gevoelig gebied doorkruist worden (woongebied e.d.). Deze route is de meest geschikte route voor aan- en afvoer van dieren, grondstoffen, eindproducten en materialen: er wordt op deze manier gebruik gemaakt van de grootste toegangswegen en zo weinig mogelijk van lokale en kleinere wegen. Een andere route zou verkeer via lokale wegen teweeg brengen. Op deze wordt de verkeersveiligheid zoveel mogelijk gegarandeerd. Er wordt bijgevolg uitgegaan van geen of een verwaarloosbaar effect. In de huidige situatie wekelijks zo n 9,3 zware transporten (met vrachtwagen) gebeuren, van of naar het bedrijf en in de toekomstige situatie zal dit stijgen naar 15,8 transporten/week. Het bedrijf is niet gelegen langs de aan- en afvoerroute, nl. de E19 zodat hier ook locale wegen gebruikt worden alvorens de gewestwegen te bereiken. De meeste transporten gebeuren zowel in de huidige als in de geplande situatie telkens in de week overdag tussen 7u en 19u. Transporten tijdens het weekend worden steeds zoveel mogelijk vermeden. De aanvoer van jonge zeugen, de aanvoer van voeders en de afvoer van de dieren kan 's nachts (voor 7 uur) gebeuren. Op een afstand van 146 m tussen geluidsbron en woning, wordt er ook voldaan aan de grenswaarde voor de nachtperiode. Op die afstand is het L Aeq,1s van het incidenteel geluid voor het lossen van veevoeder 36 db(a) en voor de overige transporten 40 db(a). In het verleden zijn er eveneens geen klachten geweest i.v.m. MER PPS BVBA 144/239

145 geluidshinder. Er kan aanbevolen worden voor het laden/lossen op een afstand van minder dan 146 m van een nabijgelegen woning, tijdens de dag te laten plaatsvinden. Aan de zeugenstal (57m afstand tot dichtst bijzijnde woning) wordt nu reeds enkel gelost vanaf 7u 's morgens, zodat hier voldaan is aan de richtwaarde van een nieuwe inrichting. Er worden geen effecten verwacht op de gezondheid van de mens ten gevolge van geluids-, geur- en stofhinder. Bestrijding van ongedierte gebeurt door een externe firma. Dit wordt beschouwd als een verwaarloosbaar effect. Uit navraag bij de gemeente Hoogstraten blijkt dat er in het verleden geen officiële klachten ingediend werden (algemeen of in de loop van een vergunningsprocedure) ten opzichte van het bedrijf van PPS BVBA MILDERENDE MAATREGELEN Door het bedrijf genomen maatregelen Het bedrijf tracht de transporten zoveel mogelijk overdag te laten doorgaan tussen 7u en 19u. Transporten tijdens het weekend worden steeds zoveel mogelijk vermeden. De meeste transporten gebeuren door de dag, maar een aantal transporten kunnen ook 's nachts (voor 7 u ) plaatsvinden. Tijdens het laden en lossen worden de motoren van de bedrijfsvoertuigen zo veel mogelijk afgelegd. Wat betreft het deelaspect geluid wordt verwezen naar de discipline geluid. Aan de zeugenstal (57m afstand tot dichtst bijzijnde woning) wordt nu reeds enkel gelost vanaf 7u 's morgens, zodat hier voldaan is aan de richtwaarde van een nieuwe inrichting. Ook voor het deelaspect lucht worden reeds een aantal milderende maatregelen genomen door het bedrijf. Hiervoor wordt verwezen naar de discipline lucht Door het bedrijf geplande maatregelen Voor deelaspect geluid en lucht wordt verwezen naar de geplande maatregelen beschreven in deze disciplines Verdere mogelijkheden of aanbevelingen De exploitant kan het aantal benodigde transporten proberen te beperken door te vermijden dat nietvolle transporten gebeuren. Voor het deelaspect geluid wordt er aanbevolen om tijdens de werkzaamheden er op te letten dat de aannemer de geluidshinder zo goed mogelijk wordt beperkt en dat er dient rekening gehouden te worden met een schappelijk start- en eindduur van de bouwwerken. Op een afstand van 146 m tussen geluidsbron en woning wordt er ook voldaan aan de grenswaarde voor de nachtperiode. Op die afstand is het L Aeq,1s van het incidenteel geluid voor het lossen van veevoeder 36 db(a) en voor de overige transporten 40 db(a). In het verleden zijn er eveneens geen klachten geweest i.v.m. geluidshinder. Er kan aanbevolen worden voor het laden/lossen op een afstand van minder dan 146 m van een nabijgelegen woning, tijdens de dag te laten plaatsvinden. Aan de zeugenstal (57m afstand tot dichtst bijzijnde woning) wordt nu reeds enkel gelost vanaf 7u 's morgens, zodat hier voldaan is aan de richtwaarde van een nieuwe inrichting. De aanbevelingen die gedaan worden voor het deelaspect lucht worden beschreven in de discipline lucht. MER PPS BVBA 145/239

146 5.6 FAUNA EN FLORA AFBAKENING STUDIEGEBIED Verzuring, vermesting, verdroging, geluidshinder en direct ecotoopverlies worden beschouwd als de meest relevante potentiële invloeden door het bedrijf op de fauna en de flora. Het studiegebied voor de discipline Fauna & Flora wordt bepaald door de 'grootste gemene deler' van de invloedssferen van de abiotische disciplines Lucht, Geluid en Water. De beschrijving van het studiegebied houdt een algemeen overzicht in van de voorkomende ecotopen. Dit gebeurt aan de hand van de Biologische waarderingskaart. De grootste aandacht gaat hierbij naar de biologisch (zeer) waardevolle ecotopen. Daarnaast worden de gebieden met een belangrijke natuurwaarde gesitueerd (= de aandachtsgebieden). Hiervoor wordt o.a. beroep gedaan op de ruimtelijke afbakening van juridisch vastgelegde beschermde gebieden alsook beleidsmatig belangrijke gebieden, maar ook de impact op zeer waardevolle ecotopen volgens de BWK en op waardevolle kleine landschapselementen wordt in beschouwing genomen te worden. Verder binnen deze discipline blijkt dat op basis van de IFDM berekeningen de effecten inzake verzuring en vermesting (ten aanzien van de kritische last) op loofbos tot op ongeveer 2 km in noordoostelijke richting rijken TOELICHTING GEGEVENSGEBRUIK Voornaamste gegevensbronnen zijn: - Biologische Waarderingskaart (INBO) - Eigen terreinwaarnemingen - Ecosysteemkwetsbaarheidkaarten voor Vlaanderen (INBO) - Topografische kaart Het biotisch milieu in de nabijheid van het bedrijf wordt besproken op basis van informatie voortkomend uit het terreinbezoek en de Biologische Waarderingskaart. Er wordt een visuele voorstelling van de vegetatie-elementen in de nabijheid van het bedrijf weergegeven, alsook een korte bespreking van deze elementen (precieze omschrijving, BWK-beoordeling, verzuringsgevoeligheid, enz.) TOELICHTING REFERENTIESITUATIE Biologische waarderingskaart Figuur 23 in bijlage geeft de Biologische Waarderingskaart (BWK) weer van de omgeving van het bedrijf. De bedrijfsomgeving bestaat voornamelijk uit minder waardevolle elementen, nl. soortenarm permanent cultuurgrasland (hp), zeer soortenarme, ingezaaide graslanden (vaak tijdelijk) (hx) en akkers op zandige bodem (bs) en akkers op lemige bodem (bl). Er komen ook een aantal waardevolle elementen voor (zie onderstaande tabel). Ten zuidwesten en noordoosten van het bedrijf bevinden zich ook een beperkt aantal zeer waardevolle vegetaties (khwq en qb). Er zijn eveneens complexen van minder waardevolle en waardevolle elementen en van waardevolle en zeer waardevolle elementen aanwezig. MER PPS BVBA 146/239

147 De waardevolle (w) en zeer waardevolle elementen (z), alsook de complexen van minder waardevolle en waardevolle elementen (mw) en de complexen van waardevolle en zeer waardevolle elementen (wz) in de omgeving van het bedrijf worden in onderstaande tabel weergegeven en zijn ook weergegeven in deze figuur. Tabel 78: biologische waardevolle en zeer waardevolle elementen in onmiddellijke omgeving van het bedrijf Nr BWK Eenheid waarde Afstand tot bedrijfscentrum Omschrijving 1 hp mw 564 zo soortenarm permanent cultuurgrasland 2 hp mw 735 z soortenarm permanent cultuurgrasland 3 hp mw 255 no soortenarm permanent cultuurgrasland 4 hp mw 536 zo soortenarm permanent cultuurgrasland 5 hp mw 690 zw soortenarm permanent cultuurgrasland 6 park (openbaar of privaat) of parkachtig kp mw 865 zo kerkhof 7 n mw 410 zw loofhoutaanplant 8 n mw 657 w loofhoutaanplant 9 weg mw 242 o 10 ap w 435 nw diep of zeer diep water (kunstmatig ontstaan; met water gevulde ontginningsput) 11 aer w 637 z recente, eutrofe plas 12 aer w 822 zw recente, eutrofe plas 13 hr w 710 zw verruigd grasland 14 verruigd grasland met met struik- of hrb w 860 nw boomopslag 15 verruigd grasland met met struik- of hrb w 660 w boomopslag 16 kbb w 832 z bomenrij 17 kbgml w 713 zw bomenrij (gemengd loofhout) 18 kbgml w 718 nw bomenrij (gemengd loofhout) 19 kbq w 95 n bomenrij (eik) 20 kbq w 789 z bomenrij (eik) 21 kbq w 880 zo bomenrij (eik) 22 kbs w 885 zo bomenrij 23 kbs w 884 o bomenrij 24 kbs w 400 w bomenrij 25 n w 720 w loofhoutaanplant 26 n w 770 w loofhoutaanplant 27 n w 383 nw loofhoutaanplant 28 allerlei naaldhoutaanplanten, exclusief p w 898 no aanplanten van Gove den 29 aanplant van Grove den met ondergroei ppmb w 930 no van struiken en bomen 30 aanplant van Grove den met ondergroei ppmb w 911 zw van struiken en bomen 31 opslag van allerlei aard (vaak op sterk sz w 822 nw gestoorde gronden) MER PPS BVBA 147/239

148 32 33 sz w 775 nw wz (deels hrb habitat) 400 nw opslag van allerlei aard (vaak op sterk gestoorde gronden) verruigd grasland met met struik- of boomopslag 34 qb wz 590 zo eiken-berkenbos 35 wz (deels opslag van allerlei aard (vaak op sterk sz habitat) 630 nw gestoorde gronden) 36 khwq z 925 zw houtwal (eik) 37 qb z 855 no eiken-berkenbos 38 qb z 850 no eiken-berkenbos Aandachtsgebieden (gebieden met belangrijke natuurwaarde) Volgens de kaart met de aanduiding van de natura-2000 gebieden is deze inrichting niet gelegen in een SBZ (speciale beschermingzone). Het meest nabijgelegen Habitatrichtlijngebied situeert zich op ongeveer 4,5 km ten Z van de inrichting. Het meest nabijgelegen Vogelrichtlijngebied is op 6,7 km gelegen ten W van het bedrijf. In Nederland, op een afstand > 15 km ten NO is het Habitatrichtlijngebied 'Ulvenhoutse Bos' gelegen en op > 20 km ten W van het bedrijf is het Habitatrischlijngebied 'De Brabantse Wal' gelegen. In de ruime omgeving van het bedrijf is evenmin een VEN-gebied gesitueerd. In een straal van 1 km rond het bedrijf (onmiddellijke omgeving van het bedrijf) liggen een beperkt aantal waardevolle vegetaties. Deze zijn terug te vinden in Tabel 78. Ten zuidwesten en noordoosten van het bedrijf bevinden zich ook een beperkt aantal zeer waardevolle vegetaties (khwq en qb). Er zijn eveneens een aantal complexen van waardevolle en zeer waardevolle elementen aanwezig (hbr, qb, sz). De habitatkaart versie 5.2, opgesteld door INBO d.d geeft voor de meeste habitattypen van de Bijlage I van de Habitatrichtlijn een indicatie van hun voorkomen en dit zowel binnen als buiten de speciale beschermingszones. De habitatkaart versie 5.2 bevat zowel een integratie van de Biologische Waarderingskaart als een indicatieve situering van de Natura 2000 habitats en de regionaal belangrijke biotopen. Binnen een straal van 1 km rond het bedrijf komen geen habitattypes of RBB's (Regionaal Belangrijke Biotopen) voor. Wel komen er ter hoogte van de E10-Put Minderhout twee oppervlaktes voor die gekarteerd staan als 'deels habitat'. Het betreft de vegetatie op 400 m ten NW van het bedrijf, dat voor 80% geen habitat is, en voor 20% gekarteerd is als habitatwaardige vegetatie van het type 4030 (Droge Europese heide), en de vegetatie op 630 m ten NW van het bedrijf. Dit is eveneens voor 70% geen habitat en 30% habitattype 4030 (Droge Europese heide). Net buiten de straal van 1 km komen er een beperkt aantal habitatwaardige vegetaties voor. Het gaat om de habitatypes 91E0_vn (Ruigte-Elzenbos) en 91E0_vm (Elzenbos of berkenbroek op voedselarme tot matig voedselrijke natte gronden) ten NO en NW. Verder komen er, net buiten de straal van 1 km van het bedrijf, een aantal regionaal belangrijke biotopen voor. Het gaat over rbbso (regionaal belangrijk biotoop vochtig wilgenstruweel op venige en zure grond) en rbbhf (regionaal belangrijk biotoop moerrasspirrearuigte met graslandkenmerken) op 1060 m ten NW en rbbsf (regionaal belangrijk biotoop moerasbos van breedbladige wilgen) op 1480 m ten NO van het bedrijf. Op een afstand van 1,2 km ten N van het bedrijf komt eveneens een oppervlakte 'deels habitat' voor, het betreft een vegetatie die voor 70% gekarteerd staat al geen habitat en voor 30% bestaat uit de habitatwaardige vegetatie 91E0_vn. In Figuur 24 en Figuur 25 wordt de Natura 2000 habitatkaart weergegeven met de aanwezige habitats en de gebieden gekarteerd als 'deels habitat'. Deze worden als aandachtsgebieden beschouwd. Ze zijn niet gelegen in een vogelrichtlijngebied of in habitatrichtlijngebied. De gebieden aangeduid al regionaal belangrijk biotoop worden MER PPS BVBA 148/239

149 eveneens op de kaart aangeduid. De meeste vegetaties weergegeven in Tabel 78 werden niet gekarteerd als habitattype. Ze worden dan ook niet weerhouden als aandachtsgebieden. Als aandachtsgebied wordt het habitattype 91E0 en 4030 beschouwd (niet gelegen in vogelrichtlijngebied of habitatrichtlijngebied): 91E0_vn, gelegen op 1001 m ten NO van het bedrijf 91E0_vm op 1125 m ten NO van het bedrijf 91E0_vm op 1115 m ten NW van het bedrijf 4030 op 400 m en op 630 m ten NW van het bedrijf (deels habitat) 91E0_vn op 1,2 km ten N van het bedrijf (deels habitat) Kwetsbaarheid t.a.v. verzuring en vermesting Het bedrijf zal op zich een bijdrage leveren aan de verzurende en vermestende depositie in het studiegebied. Voor Vlaanderen werden er in de opeenvolgende MINA-plannen en in Vlarem depositie doelstellingen vooropgesteld inzake verzurende depositie van SO x, NH x, en NO y, die berekend worden op basis van de overeengekomen beleidsdoelstellingen en emissieplafonds zoals opgenomen in de NEC-richtlijn (National Emission Ceillings). Het betreft hier doelstellingen voor totale depositie. De tabel geeft de berekende beleidsdoelstellingen weer voor totale depositie en per component. Tabel 79: Beleidsdoelstellingen berekend met VLOPS o.b.v. emissiedoelstellingen uit NEC-richtlijn in Zeq/ha.jaar, (VMM,2013) Doelstelling SO 2 NO x NH 3 Totaal MLTD (2010) LTD1 (2030) LDT2 (2030) 75 à à à à 700 MLTD: middellange termijndoelstelling LTD1: lange termijndoelstelling voor de meeste bosecosystemen LTD1: lange termijndoelstelling voor verzuringsgevoelige gebieden, zoals heide op zandgronden en kalkarme vennen In de onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de verzurende depositie (Zeq/ha.jaar) in de gemeente Hoogstraten voor het jaar 2011 (berekend op basis van VLOPS door VMM, 2013). VLOPS staat voor Vlaamse versie Operationeel Prioritaire Stoffen en berekent jaargemiddelde concentraties en deposities op basis van enerzijds emissiegegevens en anderzijds de jaarlijkse meteogegevens. De emissiegegevens worden aangeleverd door bedrijven of zijn gebaseerd op ramingen en/of emissiemodellen (bijvoorbeeld verkeer). De meteogegevens zijn afkomstig van meteomasten. De resultaten worden gevalideerd en gekalibreerd met meetgegevens en tot kaartmateriaal gevisualiseerd door middel van GIS software. Voor Hoogstraten blijkt dat de waarden hoger liggen dan de emissiedoelstellingen MLTD voor SO 2 en NO x. De doelstellingen werden hierdoor nog niet behaald. MER PPS BVBA 149/239

150 Bij deze berekeningen dient echter wel met een zeer aanzienlijke (model)onzekerheid rekening gehouden te worden. Deze onzekerheid zit zowel vervat in de modelmatig gehanteerde emissies, bronkarakteristieken, depositiefactoren als modelmatige onzekerheden. Tabel 80: Gemiddelde gemodelleerde verzurende deposities SO2, NOx en NH3 (Zeq/ha.jaar) te Hoogstraten, 2011 (VMM,2013) SO 2 NO x NH 3 Totaal METHODIEK Direct ecotoopverlies is het gevolg van het directe ruimtebeslag en is dus makkelijk te kwantificeren door de oppervlakte in combinatie met het waardevolle karakter van de al dan niet permanent verloren gegane ecotoop. Het waardevol karakter van de ecotoop wordt weergegeven op de Biologische waarderingskaart. Het verlies van een biologisch (zeer) waardevol ecotoop zal dan ook zwaarder beoordeeld worden dan een minder waardevol ecotoop zoals een akker of een soortenarm ingezaaid grasland. Tabel 81: Significantiekader ter beoordeling van het ecotoopverlies Toetsing Verlies van biologisch zeer waardevol ecotoop Verlies van biologisch waardevol ecotoop (>0.5 ha) Verlies van biologisch waardevol ecotoop voor beperkte opp. (<0.5 ha) Geen nieuwe infrastructuren, of verlies van biologisch minder waardevol ecotoop Beoordeling Negatief effect Matig negatief effect Gering negatief effect Geen of verwaarloosbaar effect Verzuring en vermesting door ammoniakdepositie Door lange verblijftijden in de atmosfeer (enkele dagen voor SO2 en nog langer voor NOx) kunnen de verzurende componenten al gauw over afstanden tot km getransporteerd worden. De lange-afstandstransporten brengen de verzurende stoffen via droge depositie en vooral via uitregenen tot in ver afgelegen landelijke streken en natuurgebieden. Verzuring is dan ook een grensoverschrijdend probleem dat noodzakelijkerwijze een gecoördineerde internationale aanpak vereist. Omdat NH3 sneller uit de atmosfeer verwijderd wordt, beperkt de invloed daarvan zich voornamelijk tot op enkele kilometers van de bron. Naast het verzurend effect van ammoniakemissie uit de stallen kan deze emissie eveneens een vermestende invloed veroorzaken, dit ten gevolge van de stikstofhoudende samenstelling van ammoniak. Zoals reeds gesteld is de verzurende / vermestende depositie in agrarisch gebied ten gevolge van de ammoniakuitstoot meestal verwaarloosbaar in vergelijking met de verzurende / vermestende invloed van bemesting van de akkers in de omgeving (bron: Richtlijnenboek landbouwdieren). Dit is niet het geval in gebieden met een hoge natuurwaarde, waar beperkingen gelden voor bemesting. Invloeden van de verzurende / vermestende depositie worden bijgevolg enkel uitvoerig beschouwd bij de aanwezigheid van aandachtsgebieden in het studiegebied. MER PPS BVBA 150/239

151 De ammoniakemissie werd berekend bij de discipline lucht. De omzetting van ammoniakemissie naar ammoniakdepositie wordt bepaald in de discipline Lucht op basis van IFDM. De verzurende depositie wordt beschouwd door omzetting van de ammoniakdepositie (uitgedrukt in kg/ha/jaar) naar zuurequivalenten, door gebruik te maken van volgende relatie van 1 Zeq = 17 g ammoniak (ofwel 14 g N). De vermestende stikstofdepositie wordt bepaald door de ammoniakdepositie om te zetten naar stikstofdepositie (in 1 g ammoniak zit 0,82 g stikstof). Door bij de berekening van de NH3 emissie rekening te houden met een minimale verwijderingsefficiëntie van 70% i.p.v. de 85% zoals momenteel als bijzondere milieuvergunningsvoorwaarde opgelegd, wordt een worst case benadering toegepast voor de depositie. Door met deze waarde van 70% te rekenen kan de vergunningsverlener desgevallend een lagere verwijderingsefficiëntie toestaan bij het afleveren van een nieuwe vergunning, gezien de effecten bij een lagere efficiëntie eveneens in kaart werden gebracht. Om te weten hoeveel terrestrische natuur (bos, heide & soortenrijk grasland) tegen verzuring en vermesting door atmosferische depositie beschermd is, is het nodig om de draagkracht tegen verzuring / vermesting te kennen. Deze draagkracht wordt uitgedrukt als de kritische last. Dit is de maximaal toelaatbare depositie per eenheid van oppervlakte voor een bepaald ecosysteem zonder dat er - volgens de huidige kennis - schadelijke effecten optreden. De kritische last verzuring wordt uitgedrukt als zuurequivalenten per hectare en per jaar, de kritische last vermesting in kg stikstof per hectare per jaar. Effectieve verzuring / vermesting treedt pas op indien de depositie uitstijgt boven een bepaald niveau (men spreekt van critical load of duurzaam depositieniveau). Bijgevolg is de kritische last een uitstekende norm om het effect van de verzurende / vermestende depositie te beoordelen. Het concept kritische lasten, dat de gevoeligheid van ecosystemen voor verzurende en vermestende deposities bepaalt, werd in het leven geroepen in het kader van de Conventie over grensoverschrijdende luchtverontreiniging (UNECE LRTAP Convention). De berekening van kritische lasten wordt gecoördineerd door het Coordination Center for Effects (CCE) in opdracht van ICP Modelling and Mapping, wat één van de zes Internationale Cooperatieve Programma s is van de Working Group on Effects van de Conventie LRTAP. Voor de berekening van deze kritische lasten, dient dan ook gebruik gemaakt te worden van een op Europees niveau gestandaardiseerde aanpak die door deze Conventie wordt ondersteund. Kritische lasten worden bepaald op basis van een statische massabalans, waarbij het aanvaardbare lange-termijn niveau van atmosferische depositie berekend wordt voor een ecosysteem dat in evenwicht is met de depositie (steady state). De kritische last wordt volgens de handleiding (Mapping Manual, 2004) berekend waarbij de kritische lastfunctie van N in zijn eenvoudigste model wordt voorgesteld als de som van (i) de netto N-immobilisiatie in organisch bodemmateriaal, (ii) de netto verwijdering van N in de geoogste vegetatie, (iii) N-flux naar de atmosfeer door denitrificatie en (iv) uitspoeling van N beneden de wortelzone. De kritische last verzuring voor heide en soortenrijke graslanden (naar Langouche et al., 2002,; Janssen & Mensink, 2002; Meykens & Vereecken, 2001) wordt weergegeven in onderstaande tabel. Bijkomend wordt eveneens de kritische last voor rietland vermeld (Albers et al., 2001 buitenlandse studie). Tabel 82: Kritische last verzuring (zuurequivalenten/ha/jaar) voor een aantal ecosystemen (Meykens et al., Albers et al., 2001) Type ecosysteem BWK-type Mediaan (Zeq/ha.jaar) zuur grasland Ha, Hm, Hn MER PPS BVBA 151/239

152 neutraal-zuur grasland Hc, Hf, Hj, Hp+, Hu kalkgrasland Hd, Hk cultuurgrasland Hp, Hpr, Hr, Hx rietland Mr Voor naald- en loofbossen werd er, rekening houdend met het bodemtype, op basis van Staelens et al. (2006) een kritische last verzuring bepaald. Hier kunnen ook waarden aan toegevoegd worden wanneer bodemverzuring optreedt (waarden tussen haakjes in onderstaande tabel). Bodemverzuring is de fase voorafgaand aan de fase waarin haarwortels worden beschadigd en kan op langere termijn nefast zijn voor een goede bodemkwaliteit (wegens afname bufferende capaciteit op langere termijn) (waarden volgens Neirynck et al., 2004). In de onmiddellijke omgeving van het bedrijf treffen we matig natte lemig zandbodem met duidelijke ijzer en/of humus B horizont (w-sdg) en natte lemig zandbodem met duidelijke ijzer en/of humus B horizont w-seg). In de omgeving van het habitattype 91E0 (bos) op meer dan 1 km van het bedrijf ten noordoosten en ten noordwesten treffen we volgende bodemtype aan VSfp (zeer natte lemig zandbodem zonder profiel), Vpgp (uiterst natte licht zandleembodem zonder profiel), w-sep (Natte lemig zandbodem zonder profiel), w-pfp (Zeer natte licht zandleembodem zonder profiel). Ter hoogte van de E10-put Minderhout is er een lemige zandbodem aanwezig voor de gebieden 'deels habitat' van het type 4030 (heide). Tabel 83: Kritische last verzuring bossen (zuurequivalenten/ha/jaar) Type ecosysteem Loofbos (F.,Q.,E.,V.,R.,L.,N) Naaldbos (P.) Zandig (Z+S) (1.500) (1.500) Lemig (P+L+A) (1.400) (1.600) Kleiig (E+U) (2.100) (2.400) Veen / ( ) waarden wanneer bodemverzuring optreedt Op basis van de statische massabalansmethode (SMB) werden eveneens kritische lasten voor het vermestende effect van stikstof (kritische last vermesting) bepaald. In de Vries (2008), Kros et al. (2008) en van Dobben & van Hinsberg (2008) werden de kritische lasten voor vermesting voor verschillende vegetatietypes beschreven alsook de mogelijke gevolgen van een overschrijding van deze kritische last. De gegevens voor naaldbos werden overgenomen uit Albers et al. (2001). Een overzicht van deze gegevens wordt getoond in onderstaande tabel. Tabel 84: Kritische last vermesting (kg N/Ha.jaar) en mogelijke gevolgen voor overschrijding voor een aantal vegetatietypes Type vegetatie KL (kg Effect bij overschrijding MER PPS BVBA 152/239

153 N/ha.j) Naaldbossen 14 - Achteruitgang terrestrische korstmossen en ectomycorrhiza, toename stikstofminnende soorten - Verstoring nutrientenbalans, verhoogde stress voor droogte, vorst, ziekten en plagen Loofbossen: -Bos van arme zandgrond 18 -eiken- en beukenbos van lemige zandgronden 20 - Achteruitgang terrestrische korstmossen en ectomycorrhiza, toename stikstofminnende soorten - Verstoring nutrientenbalans, verhoogde stress voor droogte, vorst, ziekten en plagen -oud eikenbos 15 -bos van voedselrijke, vochtige gronden 29 -bos van bron en beek 26 -eiken-haagbeukenbos van zandgronden 20 -wilgenstruweel 34 -ooibos (rivierbegeleidende bossen) 35 -laagveenbos 34 -ruigten en zomen (droge bosranden) 26,2 -vochtige alluviale, beekbegeleidende bossen 26,1 -vochtige alluviale bossen (essen-iepenbos) 28 -vochtige alluviale bossen (zachthoutooibos) 33,8 Plassen: -Eutrofe plas 30 -Kranswierwateren op hogere zandgrond 5.8 -Kranswierwateren in laagveengebied 30 Graslanden: -Nat schaalgrasland 15 - Vergrassing en afname diversiteit MER PPS BVBA 153/239

154 -Droog schraalgrasland 14 -Kalkgrasland 21,1 -Bloemrijkgrasland 20 -Dotterbloemgrasland van beekdalen 20 -Dotterbloemgrasland van veen en klei 20 - Vergrassing en afname diversiteit - toename van gevinde korststeel - Afname diversiteit - Afname diversiteit - Afname diversiteit -Nat, matig voedselrijk grasland 22 -Heischraal grasland 11,6 -Laaggelegen schraal hooiland en glanshaver- en vossenstaarthooilanden 20 -blauwgrasland 15 In Vlarem II bijlage zijn er tevens een aantal streefwaarden opgenomen voor de verzurende depositie, weergegeven in Tabel 85. Tabel 85: Streefwaarde verzurende depositie Ecosysteem Naaldbossen en heide op zandgronden Loofbossen op arme gronden Loofbossen op rijkere gronden Loofbossen (stikstof) Meer natuurlijke soortensamenstelling in naaldbos, heide op zandgrond en vennen (stikstof) Streefwaarde zeq/ha.j zeq/ha.j zeq/ha.j 14 kg N/ha.j 2.6 kg N/ha.j In het MINA-plan 3 wordt gestreefd naar een waarde van Zeq/ha.jaar als maximale gemiddelde waarde tegen 2030 (depositie waarmee voor de meeste bosecosystemen een duurzame toestand bereikt wordt). Voor de meest verzuringsgevoelige ecosystemen (vennen en heiden op kalkarme zandgronden) worden waarden tussen 300 en 700 Zeq/ha.jaar vermeld en een gebiedsgericht verder terugdringen van de depositie tot onder deze kritische last van kwetsbare ecosystemen (MIRA-T, 2005). Voor verzuring en vermesting geldt dus een dubbel toetsing: zowel ten opzichte van de kritische last (KL), als ten opzichte van de streefwaarde (SW). Door een vergelijking te maken van de verzurende resp. vermestende depositie met de overeenstemmende kritische last / streefwaarde, kan een beoordeling gebeuren: MER PPS BVBA 154/239

155 Tabel 86: Significantiekader ter beoordeling van verzuring en vermesting Toetsing Deposities > 50 % van de KL/SW Depositie > 10% van KL/SW Beoordeling Significant negatief effect Belangrijke bijdrage 5% van KL/SW < depositie < 10% van KL/SW Relevante bijdrage 3% van KL/SW < depositie < 5% van KL/SW Beperkte bijdrage Depositie < 3% van KL/SW Geen of verwaarloosbaar effect Uit bovenstaande blijkt dat er reeds vanaf een bijdrage van 10% aan de kritische last, uitgegaan wordt van een negatief effect. Tien % wordt gekozen omdat ongeveer 50% van de depositie afkomstig is van het buitenland; en dit geeft ruimte aan 5 bedrijven (met elk een eigen bijdrage van 10%) in een gemiddeld gebied van 3 km afstand van kwetsbare gebieden (d.i. de afstand waarbinnen met name ammoniak bijna integraal wordt gedeponeerd), voordat de KL bereikt wordt Verdroging Verdrogingseffecten kunnen optreden door het onttrekken van grondwater en dit zowel door bronbemaling in de aanlegfase als door grondwateronttrekking in de exploitatiefase van de grondwaterwinning. In de discipline Water werd de invloedsstraal berekend van eventueel voorkomende grondwateronttrekkingen. Het inschatten of een grondwateronttrekking zorgt voor een verdrogingseffect is sterk afhankelijk van de gevoeligheid van de voorkomende vegetatie voor verdroging. Voor verdroging zijn er geen kritische lasten bepaald. Het verdrogingseffect kan beoordeeld worden op basis van een kwetsbaarheidsbenadering. Op basis van de aanwezige ecotopen op de BWK kan er een kwetsbaarheidskaart worden opgesteld voor verdroging. Verdroging kan vervolgens beoordeeld worden volgens Tabel 87. Tabel 87: Significantiekader ter beoordeling van verdroging Toetsing Voor ecotopen binnen de invloedsstraal behorende tot de klassen kwetsbaar tot zeer kwetsbaar en zeer kwetsbaar en gelegen binnen een speciale beschermingszone (SBZ-H, SBZ-V) Voor ecotopen binnen de invloedsstraal behorende tot de klassen kwetsbaar tot zeer kwetsbaar en zeer kwetsbaar Voor ecotopen binnen de invloedsstraal behorende tot de klassen weinig kwetsbaar tot kwetsbaar en kwetsbaar Voor ecotopen binnen de invloedsstraal behorende tot de klassen niet kwetsbaar, niet kwetsbaar tot weinig kwetsbaar Beoordeling Significant negatief effect Matig negatief effect Gering negatief effect verwaarloosbaar effect MER PPS BVBA 155/239

156 Rustverstoring Het voorspellen en beoordelen van effecten door rustverstoring is niet eenvoudig. Net zoals bij mensen is verstoring voor dieren een 'subjectieve' ervaring. Ook bij dieren kan gewenning optreden, en gegevens over schuwheid en aanpassingsvermogen van een diersoort zijn er nauwelijks. Reijnen en Foppen hebben een aantal studies gepubliceerd waarbij het effect van hetzij autoverkeer, hetzij treinverkeer op bos-, weide- en heidevogels zijn beschreven waaronder Reijnen en Foppen (1991) en Reijnen (1995). Uit het onderzoek bleek dat geluid boven een bepaalde drempelwaarde leidt tot een afname in de draagkracht van een gebied voor vogels. De vastgelegde drempelwaarden en de afname van de dichtheden als een functie van de geluidssterkte verschilt afhankelijk van de onderzochte soort. Voor een aantal soorten zijn dus drempelwaarden beschikbaar maar zeker niet voor alle soorten. De drempelwaarde algemeen geldend voor bosvogels bedraagt 42 db(a), voor weidevogels is de drempelwaarde 47 db(a). Als gemiddelde waarde kan 45 db(a) genomen worden EFFECTINSCHATTING Direct ecotoopverlies Het perceel waar de nieuwe vleesvarkensstal 4 (verlenging) komt, staat aangeduid als biologisch minder waardevol soortenarm permanent cultuurgrasland op natte lemige zandbodem met duidelijke ijzer en/of humus B horizont (w-seg). De impact wordt dan ook als verwaarloosbaar aanzien (geen of verwaarloosbaar effect). De inplanting van de stallen (aangebouwd aan de vergunde stallen) is op dit vlak dan ook goed gekozen Verzuring en vermesting door ammoniakdepositie De verzurende/vermestende depositie in agrarisch gebied ten gevolge van de ammoniakuitstoot is meestal verwaarloosbaar in vergelijking met de verzurende/vermestende invloed van bemesting van de akkers in de omgeving. Dit is niet het geval in gebieden met een hoge natuurwaarde, waar beperkingen gelden voor bemesting. Invloeden van de verzurende/vermestende depositie worden bijgevolg hoofdzakelijk beschouwd voor de aanwezige aandachtsgebieden in het studiegebied. De ammoniakemissie werd reeds bepaald in de discipline lucht. De ammoniakemissie uit de stallen van het bedrijf PPS BVBA in de huidig vergunde situatie bedraagt NH3/jaar. In de huidig vergunde situatie passen we voor de biologische luchtwasser op stal 1, stal 2 en stal 4 een reductiepercentage toe van 85% (percentage opgenomen als bijzondere voorwaarde in de milieuvergunning). In de toekomstige situatie stijgt de ammoniakemissie tot kg NH3/jaar. In de nieuwe situatie wordt voor de biologische luchtwasser op stal 1, stal 2 en stal 4 een reductiepercentage toegepast van 70% omdat deze waarde wettelijk werd vastgesteld. Hierdoor beschikt de vergunningsverlener over de impactresultaten bij louter toepassen van het wettelijk kader. Deze berekening is dus een overschatting, aangezien de luchtwasser gebruikt op het bedrijf, een hogere effectieve ammoniakreductie met zich meebrengt. De verzurende depositie wordt beschouwd door omzetting van de ammoniakdepositie (uitgedrukt in kg/ha/jaar) naar zuurequivalenten, door gebruik te maken van volgende relatie van 1 Zeq = 17 g ammoniak. De vermestende stikstofdepositie wordt bepaald door de ammoniakdepositie om te zetten naar stikstofdepositie (in 1 g ammoniak zit 0,82 g stikstof). MER PPS BVBA 156/239

157 Voor het MER worden de kritische depositiewaarden voor verzuring voor Natura 2000 habitattypen gebruikt volgens bijlage 2 van de praktische wegwijzer voor de Passende Beoordeling ('Passende Beoordeling praktische wegwijzer effectgroepen voor het habitatspoort - Effectgroep 4 verzuring subgroep 4.1 via lucht - Vastleggen huidige werkwijze in afwachting van de ontwikkeling van PAS: overgangsfase, versie 2, 24/02/2015' en 'Passende Beoordeling praktische wegwijzer effectgroepen voor het habitatspoort - Effectgroep 3 eutrofiëring subgroep 3.1 via lucht - Vastleggen huidige werkwijze in afwachting van de ontwikkeling van PAS: overgangsfase, versie 2, 24/02/2015'). KDW (kg N/ha.jaar) van Dobben et al. (2012) = Kritische depositiewaarde in kg N per hectare per jaar, afgerond op hele kilogrammen, volgens van Dobben et al. (2012). Uit bovenstaande kunnen voor deze MER van toepassing zijnde elementen volgende kritische depositiewaarde (KDW) afgeleid worden: Loofbos KDW habitattype 91E0 KDW voor verzuring = Zeq/ha.jaar KDW voor vermesting = 26 kg N/ha.jaar Heide KDW habitattype 4030 KDW voor verzuring = Zeq/ha.jaar KDW voor vermesting = 15 kg N/ha.jaar Naast toetsing aan de kritische lasten kan ook getoetst aan de streefwaarde voor verzuring, nl Zeq/ha.jaar voor loofbos op arme gronden volgens Vlarem en Zeq/ha.jaar volgens het MINA-plan (lange termijndoelstelling voor 2030). De streefwaarde voor vermesting is 14 kg N/ha.jaar. Per scenario (huidig vergunde situatie, geplande situatie) werd er via IFDM model een simulatie uitgevoerd voor het vegetatietype loofbos en heide. Net buiten de straal van 1 km rond het bedrijf is het habitattype 91E0 gelegen. Op 400 m en 630 m ten NW van het bedrijf is er 'deels habitat' gelegen van het type 4030 (respectievelijk 20% en 30% van de oppervlakte). Van deze vegetatie-eenheden werd de relatieve ligging ten opzichte van het bedrijf bepaald, uitgedrukt in Lambert-coördinaten. Verder zijn ammoniakemissie per scenario, bepaald bij de discipline Lucht, en de gemiddelde depositiesnelheid per vegetatietype, overgenomen van het RLB (Richtlijnenhandboek Landbouwdieren), nodig als inputparameter voor het IFDM-model. Zodoende kon per vegetatie-eenheid en per scenario de ammoniakdepositie bepaald worden. In onderstaande tabel werd de ammoniakdepositie omgezet naar verzurende depositie. Onderstaande tabel geeft de aldus bekomen verzurende depositie per vegetatie-eenheid en per scenario weer. Dit wordt ook gedaan voor vermesting. Tabel 88: Verzurende depositie per vegetatie-eenheid (voor de Habitatvegetaties, niet in SBZ) X,Y coord Eenheid/ complex van eenhede waarde habitat Afstand tot bedrijf Huidig vergunde situatie % tav KL in huidig vergunde Nieuwe situatie (Zeq/ha.j % tav KL in nieuwe situatie MER PPS BVBA 157/239

158 n (m) (Zeq/ha.jaar) situatie aar) vn z 91E0_vn 1001 NO vm z 91E0_vm 1125 NO vm- z 91E0_vm 715 NW hrb wz gh, (deels NW habitat 20%) sz wz gh, (deels NW habitat 30%) qb z gh, E0_vn N (deels habitat 30%) 54,5 2,9 177,6 9,6 46,4 2,5 158,4 8,5 14,5 0,8 52,2 2,8 64,7 6,0 241,2 22,5 35,3 3,3 129,4 12,1 23,5 1,3 88,2 4,7 De bijdrage van de kritische last voor verzuring, die de verschillende vegetaties ondervinden van het bedrijf stijgt in de nieuwe situatie t.a.v. de vergunde situatie. Het percentage van bijdrage aan de kritische last voor verzuring voor het habitattype 91E0 ligt onder de 10 % in de nieuwe situatie. Voor de vegetaties ten NW op een afstand van 715 m of meer ligt de bijdrage onder de 3 % in de nieuwe situatie. Voor het habitattype 4030 ligt het percentage tussen 10% en 50% in de nieuwe situatie. Het betreft twee vegetaties die gekarteerd zijn als 'deels habitat'. Ze zijn niet gelegen in SBZ. Tabel 89: Vermestende depositie per vegetatie-eenheid (voor de habitatvegetaties, niet in SBZ) X,Y coord Eenheid/ complex van eenhede n waarde habitat Afstand tot bedrijf (m) Huidig vergunde situatie (kg N/ha.jaar) % tav KL in huidig vergunde situatie Nieuwe situatie (kg N/ha.jaar) % tav KL in nieuwe situatie vn z 91E0_vn 1001 NO vm z 91E0_vm 1125 NO vm- z 91E0_vm 715 NW hrb wz gh, (deels NW habitat 20%) sz wz gh, (deels NW habitat 0,8 2,9 2,5 9,5 0,6 2,5 2,2 8,5 0,2 0,8 0,7 2,8 0,9 6,0 3,4 22,7 0,5 3,3 1,8 12,0 MER PPS BVBA 158/239

159 30%) qb z gh, 91E0_vn 1200 N 0,3 1,2 1,2 4,6 (deels habitat 30%) De bijdrage van de kritische last voor vermesting, die de verschillende vegetaties ondervinden van het bedrijf stijgt eveneens in de nieuwe situatie t.a.v. de vergunde situatie (mede door het hanteren van lagere verwijderingsefficiënties van de biologische wasser). De bijdrage van de kritische last voor vermesting is vergelijkbaar met de bijdrage voor verzuring. Het percentage van bijdrage aan de kritische last in de nieuwe situatie voor vermesting ligt voor het aanwezige vegetatietype 91E0 beneden de 10 %. Voor de vegetaties ten NW op een afstand van 715 m of meer ligt de bijdrage onder de 3 % in de nieuwe situatie. Voor het habitattype 4030 ligt het percentage tussen 10% en 50% in de nieuwe situatie. Het betreft twee vegetaties die gekarteerd zijn als 'deels habitat'. Ze zijn niet gelegen in SBZ. Daarnaast wordt de oppervlakte berekend waarop het bedrijf een bijdrage levert van > 50%, 10-50%, 5-10% en 3-5% ten aanzien van de kritische last, en dit zowel voor het aspect verzuring als vermesting. Dit is terug te vinden in de onderstaande tabellen. De vegetatie eenheden zijn dezelfde als in bovenstaande tabel. De vegetaties zijn niet gelegen in SBZ-H of SBZ-V. Tabel 90: Oppervlakte (ha) waarop het bedrijf een bijdrage levert voor verzuring t.a.v. de KL Vegetatieeenheid Overschrijdin g 3-5 % (beperkte bijdrage) Overschrijding 5-10 % (relevante bijdrage) Overschrijding % (belangrijke bijdrage) Overschrijding >50 % (significant negatief effect) Totale oppervlakte (ha) Habitatvegetatie volgens BWK niet in SBZ 91E0_vn 1001 NO 91E0_vm 1125 NO 91E0_vm 715 NW NW NW 91E0_vm 1200 N Huidig Nieuw 0 0, ,4 Huidig Nieuw 0,9 2, ,9 Huidig Nieuw Huidig 0,6 0, ,7 Nieuw 0 0,1 0,8 0 0,9 Huidig 0, ,1 Nieuw 0 0,1 0,1 0 0,2 Huidig Nieuw 0, ,6 MER PPS BVBA 159/239

160 Uit de voorgestelde contouren blijkt duidelijk de verschillen tussen de bestaande situatie en de toekomstige situatie. Het vergroten van de contouren heeft te maken met de stijging van ammoniakproductie in de nieuwe situatie, en door het hanteren van lagere verwijderingsefficiënties van de biologische wasser. In de huidig vergunde situatie ondervindt geen enkele vegetatie van het type 91E0 een bijdrage van de kritische last voor verzuring. In de nieuwe situatie is er een relevante bijdrage te verwachten voor het habitattype 91E0 op 1001 m ten NO van het bedrijf. Dit habitattype heeft een oppervlakte van 0,4 ha. Voor het habitattype 91E0 op 1125 m ten NO van het bedrijf, ondervindt er in de nieuwe situatie een oppervlakte van 0,9 ha een beperkte bijdrage en een oppervlakte van 2,0 ha een relevante bijdrage voor verzuring in de toekomstige situatie. Het vegetatietype 91E0 op 715 m ten NW van het bedrijf, ondervindt eveneens geen bijdrage in de toekomstige situatie voor verzuring. Het vegetatietype 91E0 op 1200 m ten N van het bedrijf (0,6 ha) is deels habitat, en ondervindt in de toekomstige situatie een beperkte bijdrage voor verzuring. Hierbij moet opgemerkt worden dat deze habitatwaardige vegetaties geen van allen gelegen zijn in een SBZ. Er kan geconcludeerd worden dat er voor het aandachtsgebied dat we in beschouwing nemen, nl. de habitats en 'deels habitats' volgens de BWK 5.2 kaart, er geen negatief effect te verwachten valt ten gevolge van de verzurende deposities van het bedrijf in de huidige vergunde situatie voor het habitattype 91E0. In de toekomstige situatie wordt dit een beperkte bijdrage voor 1,5 ha en een relevante bijdrage voor 2,4 ha. Deze habitats en 'deels habitats' zijn niet gelegen in SBZ. Voor het habitattype 4030 (deels habitat) is er voor verzuring een beperkte bijdrage voor 0,7 ha en een relevante bijdrage voor 0,1 ha in de huidig vergunde situatie. Voor de toekomstige situatie is er voor verzuring een relevante bijdrage voor 0,2 ha en een belangrijke bijdrage voor 0,9 ha van dit 'deels habitat'. De vegetaties zijn eveneens niet gelegen in SBZ. In Figuur 26 in bijlage wordt de verzurende depositie weergegeven t.a.v. KDW Loofbos voor de huidige vergunde en de toekomstige situatie. In Figuur 27 in bijlage wordt de verzurende depositie weergegeven t.a.v. de KDW Heide 4030 voor de huidige vergunde en de toekomstige situatie. Tabel 91: Oppervlakte (ha) waarop het bedrijf een bijdrage levert voor vermesting t.a.v. KL Vegetatieeenheid Overschrijdin g 3-5 % (beperkte bijdrage) Overschrijding 5-10 % (relevante bijdrage) Overschrijding % (belangrijke bijdrage) Overschrijding >50 % (significant negatief effect) Totale oppervlakte (ha) Habitatvegetatie volgens BWK niet in SBZ 91E0_vn 1001 NO 91E0_vm 1125 NO 91E0_vm 715 NW Huidig Nieuw 0 0, ,4 Huidig Nieuw 0,9 2, ,9 Huidig Nieuw Huidig 0,6 0, ,7 MER PPS BVBA 160/239

161 400 NW NW 91E0_vm 1200 N Nieuw 0 0,1 0,8 0 0,9 Huidig 0, ,1 Nieuw 0 0,1 0,1 0 0,2 Huidig Nieuw 0, ,6 Uit de voorgestelde contouren blijken de verschillen tussen de bestaande situatie en de toekomstige situatie. Het vergroten van de contouren heeft te maken met de stijging van ammoniakproductie in de gewenste situatie. De contouren van vermesting vallen nagenoeg samen met de contouren van verzuring. Er kan voor vermesting eveneens geconcludeerd worden dat er voor het aandachtsgebied dat we in beschouwing nemen, nl. de habitats en de 'deels habitat' volgens de BWK 5.2 kaart, er geen negatief effect te verwachten valt ten gevolge van de vermestende deposities van het bedrijf in de huidige vergunde situatie voor het habitattype 91E0. In de toekomstige situatie wordt dit een beperkte bijdrage voor 1,5 ha en een relevante bijdrage voor 2,4 ha. Deze habitats en 'deels habitats' zijn niet gelegen in SBZ. Voor het habitattype 4030 (deels habitat) is er voor vermesting (vgl. verzuring) een beperkte bijdrage voor 0,7 ha en een relevante bijdrage voor 0,1 ha in de huidig vergunde situatie. Voor de toekomstige situatie is er voor vermesting een relevante bijdrage voor 0,2 ha en een belangrijke bijdrage voor 0,9 ha van dit 'deels habitat'. De vegetaties zijn eveneens niet gelegen in SBZ. In Figuur 28 in bijlage wordt de vermestende depositie weergegeven t.a.v. de KDW voor 91E0 voor vermesting in de huidig vergunde en in de toekomstige situatie. In Figuur 29 in bijlage wordt de vermestende depositie weergegeven t.a.v. de KDW Heide 4030 voor de huidige vergunde en de toekomstige situatie. Uit deze discipline blijkt dat op basis van de IFDM berekeningen de effecten inzake verzuring en vermesting (ten aanzien van de kritische last) in de meest overheersende windrichting zich maximaal tot op ongeveer 2 km in noordoostelijke richting voordoen (3% contour). In andere windrichtingen strekken de effecten zich nog minder ver uit. De voortoets van de passende beoordeling (depositiescan ) werd uitgevoerd op voor het bedrijf PPS BVBA in de toekomstige situatie. We verkregen een 'groen' resultaat wat wil zeggen dat er géén waarschijnlijkheid of risico op een betekenisvolle aantasting te verwachten is. De initiatiefnemer moet geen passende beoordeling opmaken. Het rapport van de voortoets wordt in bijlage 18.3 toegevoegd. Op Nederlands grondgebied is het Ulvenhoutse Bos en de Brabantse Wal gelegen. Het meest nabijgelegen Natura 2000 gebied (Ulvenhoutse Bos) ligt op ongeveer 15,5 km van het bedrijf PPS BVBA (zie grensoverschrijdende effecten). De grenswaarde voor vergunningsplicht in het kader van de Natuurbeschermingswet voor deze gebieden in Nederland bedraagt 1 mol per hectare per jaar. De depositie van het project PPS Bvba in de gewenste toestand ligt bijgevolg lager dan deze grenswaarde. MER PPS BVBA 161/239

162 Verdroging Ter hoogte van het bestaande bedrijf zijn er natte lemige zandbodems met duidelijk ijzeren of humus B horizont (w-seg) en matig natte lemige zandbodems met dikke antropogene humus A horizont (Sdm). Aan de natte bodems wordt een gemiddelde grondwaterstand schommelend tussen 15 en 100 cm-mv (cm onder maaiveldniveau) gekoppeld, aan de matig natte bodems een gemiddelde grondwaterstand schommelend tussen 40 en 130 cm-mv (cm onder maaiveldniveau). De nieuw te bouwen varkensstal komt op bodemtype w-seg. In de vergunde situatie wordt een daling van de watertafel van 10 cm voor grondwaterwinning 1en 2 respectievelijk bereikt op 227 m en op 120m. In de toekomstige situatie wordt een daling van de watertafel van 10 cm voor grondwaterwinning 1 en 2 respectievelijk bereikt op 227 m en 235 m. De dichtste bedrijfsvreemde grondwaterwinning bevindt zich volgens DOV Bodemverkenner ( op 340 m. Binnen deze afstand bevinden zich geen groengebieden (natuurgebied op meer dan 340 m). De grondwaterwinningen aanwezig op het bedrijf PPS BVBA veroorzaken in de huidige vergunde en toekomstige situatie geen relevant effect op de dichtste naburige grondwaterwinning. Op de groengebieden worden er geen relevante effecten van de grondwaterwinningen veroorzaakt. Er wordt dus geen of verwaarloosbaar effect begroot Rustverstoring Het bedrijf ligt niet in het Vogelrichtlijngebied. De drempelwaarde algemeen geldend voor bosvogels bedraagt 42 db(a), voor weidevogels is de drempelwaarde 47 db(a). Als gemiddelde waarde kan de 45 db(a)-contour genomen worden. De invloedsstraal werd berekend in de discipline Geluid. Het specifieke geluid werd berekend ter hoogte van het meest nabijgelegen natuurgebied. Op deze afstand is het specifieke geluid van de incidentele bronnen lager dan de gemiddelde drempelwaarde van 45 db(a). Voor de continue bronnen is ter hoogte van het natuurgebied het nieuwe omgevingsgeluid in de gewenste toestand (bestaande en de nieuwe ventilatoren) niet hoger dan 45 db(a). Bijgevolg kan er geconcludeerd worden dat er geen tot verwaarloosbare effecten waar te nemen zijn van de geluidsbronnen op het bedrijf t.a.v. vegetaties die van belang zijn voor de vogels in natuurgebied. De onmiddellijke omgeving bestaat uit grasland en akkerland SYNTHESE Het perceel waar de nieuwe vleesvarkensstal 4 (verlenging) komt, staat aangeduid als biologisch minder waardevol soortenarm permanent cultuurgrasland op natte lemige zandbodem met duidelijke ijzer en/of humus B horizont (w-seg). De impact wordt dan ook als verwaarloosbaar aanzien (geen of verwaarloosbaar effect). De inplanting van de stallen (aangebouwd aan de vergunde stallen) is op dit vlak dan ook goed gekozen. Volgens de kaart met de aanduiding van de natura-2000 gebieden is deze inrichting niet gelegen in een SBZ (speciale beschermingzone). Het meest nabijgelegen Habitatrichtlijngebied situeert zich op ongeveer 4,5 km ten Z van de inrichting. Het meest nabijgelegen Vogelrichtlijngebied is op 6,7 km gelegen ten W van het bedrijf. In Nederland, op een afstand > 15 km ten NO is het Habitatrichtlijngebied 'Ulvenhoutse Bos' gelegen en op > 20 km ten W van het bedrijf is het Habitatrischlijngebied 'De Brabantse Wal' gelegen. In de ruime omgeving van het bedrijf is eveneens geen VEN-gebied gesitueerd. MER PPS BVBA 162/239

163 In een straal van 1 km rond het bedrijf (onmiddellijke omgeving van het bedrijf) liggen een beperkt aantal waardevolle vegetaties. Ten zuidwesten en noordoosten van het bedrijf bevinden zich ook een beperkt aantal zeer waardevolle vegetaties (khwq en qb). Er zijn eveneens een aantal complexen van waardevolle en zeer waardevolle elementen aanwezig (hbr, qb, sz). Binnen een straal van 1 km rond het bedrijf komen geen habitattypes of RBB's (Regionaal Belangrijke Biotopen) voor. Wel komen er ter hoogte van de E10-Put Minderhout twee oppervlaktes voor die gekarteerd staan als 'deels habitat'. Het betreft de vegetatie op 400 m ten NW van het bedrijf, dat voor 80% geen habitat is, en voor 20% gekarteerd is als habitatwaardige vegetatie van het type 4030 (Droge Europese heide), en de vegetatie op 630 m ten NW van het bedrijf. Dit is eveneens voor 70% geen habitat en 30% habitattype 4030 (Droge Europese heide). Net buiten de straal van 1 km komen er een beperkt aantal habitatwaardige vegetaties voor. Het gaat om de habitatypes 91E0_vn (Ruigte-Elzenbos) en 91E0_vm (Elzenbos of berkenbroek op voedselarme tot matig voedselrijke natte gronden) ten NO en NW. Verder komen er, net buiten de straal van 1 km van het bedrijf, een aantal regionaal belangrijke biotopen voor. Het gaat over rbbso (regionaal belangrijk biotoop vochtig wilgenstruweel op venige en zure grond) en rbbhf (regionaal belangrijk biotoop moerrasspirrearuigte met graslandkenmerken) op 1060 m ten NW en rbbsf (regionaal belangrijk biotoop moerasbos van breedbladige wilgen) op 1480 m ten NO van het bedrijf. Op een afstand van 1,2 km ten N van het bedrijf komt eveneens een oppervlakte 'deels habitat' voor, het betreft een vegetatie die voor 70% gekarteerd staat al geen habitat en voor 30% bestaat uit de habitatwaardige vegetatie 91E0_vn. Als aandachtsgebied wordt het habitattype 91E0 en 4030 beschouwd (niet gelegen in vogelrichtlijngebied of habitatrichtlijngebied): 91E0_vn, gelegen op 1001 m ten NO van het bedrijf 91E0_vm op 1125 m ten NO van het bedrijf 91E0_vm op 1115 m ten NW van het bedrijf 4030 op 400 m en op 630 m ten NW van het bedrijf (deels habitat) 91E0_vn op 1,2 km ten N van het bedrijf (deels habitat) Uit de voorgestelde contouren blijken de verschillen tussen de vergunde situatie en de toekomstige situatie. Het vergroten van de contouren heeft te maken met de stijging van ammoniakproductie in de gewenste situatie. Er kan geconcludeerd worden dat er voor het aandachtsgebied dat we in beschouwing nemen, nl. de habitats en 'deels habitats' volgens de BWK 5.2 kaart, er geen negatief effect te verwachten valt ten gevolge van de verzurende deposities van het bedrijf in de huidige vergunde situatie voor het habitattype 91E0. In de toekomstige situatie wordt dit een beperkte bijdrage voor 1,5 ha en een relevante bijdrage voor 2,4 ha. Deze habitats en 'deels habitats' zijn niet gelegen in SBZ. Voor het habitattype 4030 (deels habitat) is er voor verzuring een beperkte bijdrage voor 0,7 ha en een relevante bijdrage voor 0,1 ha in de huidig vergunde situatie. Voor de toekomstige situatie is er voor verzuring een relevante bijdrage voor 0,2 ha en een belangrijke bijdrage voor 0,9 ha van dit 'deels habitat'. De vegetaties zijn eveneens niet gelegen in SBZ. De contouren van vermesting vallen nagenoeg samen met de contouren van verzuring. Er kan voor vermesting eveneens geconcludeerd worden dat er voor het aandachtsgebied dat we in beschouwing nemen, nl. de habitats en de 'deels habitat' volgens de BWK 5.2 kaart, er geen negatief effect te verwachten valt ten gevolge van de vermestende deposities van het bedrijf in de huidige vergunde situatie voor het habitattype 91E0. In de toekomstige situatie wordt dit een beperkte bijdrage voor 1,5 ha en een relevante bijdrage voor 2,4 ha. Deze habitats en 'deels habitats' zijn niet gelegen in SBZ. MER PPS BVBA 163/239

164 Voor het habitattype 4030 (deels habitat) is er voor vermesting (vgl. verzuring) een beperkte bijdrage voor 0,7 ha en een relevante bijdrage voor 0,1 ha in de huidig vergunde situatie. Voor de toekomstige situatie is er voor vermesting een relevante bijdrage voor 0,2 ha en een belangrijke bijdrage voor 0,9 ha van dit 'deels habitat'. De vegetaties zijn eveneens niet gelegen in SBZ. Op Nederlands grondgebied is het Ulvenhoutse Bos en de Brabantse Wal gelegen. Het meest nabijgelegen Natura 2000 gebied (Ulvenhoutse Bos) ligt op ongeveer 15,5 km van het bedrijf PPS BVBA (zie grensoverschrijdende effecten). De grenswaarde voor vergunningsplicht in het kader van de Natuurbeschermingswet voor deze gebieden in Nederland bedraagt 1 mol per hectare per jaar. De depositie van het project PPS Bvba in de gewenste toestand ligt bijgevolg lager dan deze grenswaarde. In de vergunde situatie wordt een daling van de watertafel van 10 cm voor grondwaterwinning 1en 2 respectievelijk bereikt op 227 m en op 120m. In de toekomstige situatie wordt een daling van de watertafel van 10 cm voor grondwaterwinning 1 en 2 respectievelijk bereikt op 227 m en 235 m. De dichtste bedrijfsvreemde grondwaterwinning bevindt zich volgens DOV Bodemverkenner ( op 340 m. Binnen deze afstand bevinden zich geen groengebieden (natuurgebied op meer dan 340 m). De grondwaterwinningen aanwezig op het bedrijf PPS BVBA veroorzaken in de huidige vergunde en toekomstige situatie geen relevant effect op de dichtste naburige grondwaterwinning. Op de groengebieden worden er geen relevante effecten van de grondwaterwinningen veroorzaakt. Er wordt dus geen of verwaarloosbaar effect begroot. Ook effecten ten gevolge van rustverstoring werden als verwaarloosbaar ingeschat. Voor de thema s direct ecotoopverlies, verdroging, rustverstoring zijn de milieueffecten op fauna en flora te verwaarlozen zodat milderende maatregelen zich niet opdringen MILDERENDE MAATREGELEN Door het bedrijf genomen maatregelen Voor door het bedrijf genomen milderende maatregelen met effect op fauna en flora wordt verwezen naar de disciplines lucht, water en geluid Door het bedrijf geplande maatregelen De nieuwe vleesvarkensstal (verlenging stal 4) zal aan de vergunde biggenstal (stal 4) gebouwd worden. Deze stal zal conform de ter zake geldende wetgeving uitgerust worden als ammoniakemissie-arme stal. De vleesvarkensstal zal immers mee aangesloten worden op de biologische luchtwasser van de vergunde biggenstal. De exploitant neemt hiermee een belangrijke maatregel om de stijging van ammoniak te beperken. Voor verdere door het bedrijf geplande milderende maatregelen met effect op fauna en flora wordt verwezen naar de disciplines lucht, water en geluid Verdere mogelijkheden of aanbevelingen Er wordt evenwel de aandacht op gevestigd dat wat ammoniakdepositie betreft, het hier om een worst-case scenario gaat, en dat een goed ontwikkeld groenscherm rond het bedrijf een deel van de ammoniakuitstoot zou kunnen opvangen, waardoor de werkelijke depositie vermoedelijk lager zal liggen. Dit kan afgeleid worden uit o.a. Nederlands onderzoek. MER PPS BVBA 164/239

165 Windsingel: In Nederland werd er in 2003 een meetcampagne uitgevoerd om de invloed van een landschapselement (windsingel) op de verspreiding van emissies (in eerste instantie voornamelijk ammoniak) uit een varkenshouderij na te gaan (Van Dijk et.al.,2004). Deze meetcampagne werd uitgevoerd bij een vleesvarkenshouderij met ruim dierplaatsen. Aan de oostzijde van het stallencomplex lag op ca. 20 m afstand van de dichtstbijzijnde stal een vrij uniforme windsingel. De situering is zo, dat bij wind uit zuidwestelijke tot westelijke richting de emissiepluim vanuit de stal grotendeels door en over de windsingel verspreid werd. De begroeiing in de meetcampagne bestond uit loofbomen (acacia, zomereik en berk) met stuiken. De hoogte van de windsingel was ca m, en de breedte ca In de studie werden op korte afstand van de bron, voor de windsingel, tot 6 maal hogere concentraties ammoniakconcentraties gemeten dan voorspeld voor een situatie zonder windsingel. De ammoniak wordt als het ware bij de bron gehouden. Als gevolg hiervan was het gebied waar er een verzurende depositie kan optreden kleiner. Om een grootteorde te geven, bleek uit de meetcampagne dat de afstand van het bedrijf tot waar de ammoniakemissie het achtergrondniveau van de omgeving bereikte ongeveer 485 m bedroeg, terwijl deze afstand in het geval dat er geen windsingel zou aanwezig geweest zijn (berekening op basis van een verspreidingsmodel) ongeveer 815 m zou bedragen. M.a.w. is er in dit rekenvoorbeeld een afname van 40% van de invloedsstraal. Vanzelfsprekend zal veel afhankelijk zijn van de precieze klimatologische omstandigheden windrichting, windsterkte, neerslag, ), alsook van de morfologie van de windsingel zelf. Uit de meetcampagne bleek dat windsingels wel degelijk in staat zijn om emissies te verminderen. Een aanvullende studie (Van Dijk et. al., 2005) moest duidelijkheid brengen op welke manier ze dit doen. Landschapselementen zoals windsingels vormen een fysiek opstakel voor de verspreiding van stoffen en deeltjes in de atmosfeer. Het effect wordt voornamelijk bepaald door twee processen: filtering en snelheidsdemping. De filterende werking is een gevolg van de gasuitwisseling tussen blad en atmosfeer waarvoor een zekere turbulentie rond het blad nodig is. Om de luchtbeweging in een beplanting in stand te houden moet deze een zekere openheid (optische porositeit) hebben. De structuur van een windsingel is bepalend voor het effect op de verspreiding van agrarische emissies. Eenduidige criteria voor het ontwerpen van een optimaal functionerende windsingel zijn nog niet voorhanden. De resultaten uit het Nederlandse onderzoek laten zien dat een windsingel op korte afstand van een stal de ongewenste verspreiding van ammoniak (maar ook van andere agrarische emissies zoals fijn stof en geur) tegengaat en dat de bomen in de windsingel een deel van de stikstof opnemen vanuit de lucht. Voor NO2 bleek dat de filterende werking als gevolg van opname door de planten in de windsingel geschat kan worden op maximaal 10%. Voor ammoniak zou dit percentage hoger liggen. Precieze cijfers zijn niet voor handen. In het kader van de effectbeoordeling ten aanzien van het aandachtsgebied is de uitbouw van een windsingel een alternatief voor een stofbak. Voor de verdere aanbevelingen met effect op fauna en flora wordt verwezen naar de disciplines lucht, water en geluid. MER PPS BVBA 165/239

166 5.7 LANDSCHAP, BOUWKUNDIG ERFGOED EN ARCHEOLOGIE AFBAKENING STUDIEGEBIED Het studiegebied omvat vooreerst het projectgebied (= de locatie van de installatie). Het wordt dan lateraal uitgebreid om de eventuele zichtbaarheidszone rond de ingreep te vatten. Die wordt bepaald door de afstand van waarop de ingreep als dominante beelddrager in het landschapsbeeld nog zichtbaar is. Als studiegebied wordt de omgeving binnen een straal tot 1 km rondom het bedrijfscentrum beschouwd TOELICHTING GEGEVENSGEBRUIK Voornaamste gegevensbronnen: - Eigen terreinwaarnemingen + foto s - Lijst van beschermde monumenten en landschappen (Afdeling M&L) - Landschapsatlas (GIS-Vlaanderen) - Traditionele landschappen Vlaanderen (Antrop, 2002) - Topografische kaart - Luchtfoto s Agiv De referentiesituatie voor het landschap wordt besproken op basis van het terreinbezoek, topografische kaartenmateriaal, orthofoto en foto s van het bedrijf en de bedrijfsomgeving, de Landschapsatlas en de algemene literatuur, zoals onder andere: Traditionele landschappen in Vlaanderen (Antrop et al., 2002). Hierbij wordt een algemeen beeld van het landschap geschetst, alsook dieper ingegaan op eventuele ankerplaatsen, relictplaatsen, lijnelementen, enz. typerend voor de bedrijfsomgeving METHODIEK Een veeteeltbedrijf is meestal gelegen in een agrarisch landschap, gekenmerkt door min of meer wijdse zichten. Gezien de grootschaligheid van een intensief veeteeltbedrijf, kan dit een sterke impact hebben op de omgeving. Onder landschap wordt verstaan een begrensde oppervlakte met een geringe dichtheid van bebouwing en een onderlinge samenhang waarvan de verschijningsvorm en de samenhang het resultaat zijn van natuurlijke processen en van maatschappelijke ontwikkelingen. De drie effectgroepen zoals weergegeven in het disciplinerichtlijnenboek Landschap, Bouwkundig erfgoed & Archeologie worden besproken: het landschap als relatiesysteem de erfgoedaspecten de perceptieve aspecten MER PPS BVBA 166/239

167 Het landschap als relatiesysteem Structuren drukken relaties tussen elementen uit. Met betrekking tot landschappen worden structuren zowel ruimtelijk, functioneel als temporeel gedefinieerd. Voorbeelden van ruimtelijke structuren zijn bewoningspatroon, wegennet, percelering. Er zal worden nagegaan of het project enige relatie- of structuurwijzigingen met zich mee brengt. Het effect is moeilijk kwantitatief uit te drukken, waardoor de beoordeling eerder gebaseerd is op deskundigenoordeel. Volgend significantiekader wordt gehanteerd: Tabel 92: Significantiekader ter beoordeling van wijzigingen die de landschappelijke structuren beïnvloeden Toetsing Grote wijziging die de bestaande landschappelijke structuren en of relaties drastisch verstoort Duidelijk waarneembare wijziging die de bestaande landschappelijke structuren en/of relaties verstoort Beperkt waarneembare wijziging die de bestaande landschappelijke structuren en of relaties verandert en/of nadelig beïnvloedt Geen wijziging van de bestaande landschappelijke structuren en/of relaties of een wijziging die niet of nauwelijks waarneembaar is Beoordeling Significant negatief effect Matig negatief effect Gering negatief effect Geen of verwaarloosbaar effect De erfgoedaspecten Er dient rekening gehouden te worden met drie soorten 'erfgoedwaarden': 1. landschap 2. bouwkundig erfgoed 3. archeologie Tot het bouwkundig erfgoed behoren de historische gebouwen. Een bijzondere categorie binnen het bouwkundig erfgoed vormen de monumenten. De term 'monument' is voorbehouden voor bij wet beschermd bouwkundig erfgoed. Ook de voorlopig beschermde monumenten vallen hieronder. Het beschermd erfgoed omvat de beschermde landschappen, beschermde archeologische monumenten en zones, beschermde monumenten en beschermde stads- en dorpsgezichten. Stads- en dorpsgezichten zijn een groepering van een of meer monumenten en/of onroerende goederen met omgevende bestanddelen zoals onder andere beplantingen, omheiningen, waterlopen, bruggen, wegen, straten en pleinen, die wegens hun artistieke, wetenschappelijke, historische, volkskundige, industrieel-archeologische of andere sociaal-culturele waarde van algemeen belang is. Hiertoe behoort ook de directe, er onmiddellijk mee verbonden visuele omgeving van een monument die door haar beeldbepalend karakter de intrinsieke waarde van het monument tot zijn recht doet komen dan wel door haar fysische eigenschappen de instandhouding en het onderhoud van het monument kan waarborgen. Als archeologisch erfgoed worden beschouwd alle overblijfselen, voorwerpen en andere sporen van de mens uit het verleden waarvan het behoud en de studie bijdragen tot het reconstrueren van de bestaansgeschiedenis van MER PPS BVBA 167/239

168 de mensheid en haar relatie tot de natuurlijke omgeving, en ten aanzien waarvan opgravingen of ontdekkingen en andere methoden van onderzoek betreffende de mensheid en haar omgeving de voornaamste bronnen van informatie zijn. Voorspelling van de effecten op gekende erfgoedelementen (monumenten, relicten, zichten, ensembles...) impliceert het inschatten van het mogelijke waardeverlies. Tabel 93: Significantiekader ter beoordeling van de verstoring van de erfgoedwaarde Toetsing Grote verstoring landschappelijke erfgoedwaarde en/of beschermde entiteit (vb. directe aantasting van erfgoed door vergravingen, verwijdering KLE s Matige verstoring landschappelijke erfgoedwaarde en/of beschermde entiteit (vb. erfgoedzone beïnvloed door een negatieve beelddrager in een open landschap Geringe verstoring landschappelijke erfgoedwaarde en/of beschermde entiteit (vb erfgoedwaarde beperkt beïnvloed door een negatieve beelddrager (landbouwinfrastructuur) in een gesloten landschap Geen verstoring landschappelijke erfgoedwaarde en/of beschermde entiteit Beoordeling Significant negatief effect Matig negatief effect Gering negatief effect Geen of verwaarloosbaar effect De perceptieve aspecten In de meeste MER's voor intensieve veeteeltbedrijven is het wijzigen van de perceptieve kenmerken de belangrijkste effectengroep binnen de discipline Landschap, bouwkundig erfgoed & archeologie. Landbouwbedrijven bepalen mee het karakter van het platteland. Dat platteland wordt niet alleen gebruikt door land- en tuinbouwers, maar ook door plattelandsbewoners en recreanten. Door een goede integratie van de land- en tuinbouwbedrijven kan de landbouwsector z n steentje bijdragen tot een mooi en aantrekkelijk platteland. Tabel 94: Significantiekader ter beoordeling van de perceptieve kenmerken Toetsing Drastische aantasting van integriteit op vlak van structuur, samenhang en landschapsbeeld Aantasting van integriteit op vlak van structuur, samenhang en landschapsbeeld Beperkte vermindering van integriteit op vlak van structuur, samenhang en landschapsbeeld Geen wijziging of een wijziging die niet of nauwelijks waarneembare verstoring Beoordeling Significant negatief effect Matig negatief effect Gering negatief effect Geen of verwaarloosbaar effect MER PPS BVBA 168/239

169 5.7.4 TOELICHTING REFERENTIESITUATIE Geografische situering Rekening houdend met de indeling van Vlaanderen in Traditionele Landschappen (Antrop et a., 2002) is het bedrijf gelegen in het Traditionele Landschap 'Land van Brecht (310020)' in de Noorderkempen. Het is een subeenheid van de 'Noorderkempen (code )'. Er worden volgende kenmerken gegeven voor de Noorderkempen: MER PPS BVBA 169/239

170 MER PPS BVBA 170/239

171 Landschapsatlas (ankerplaatsen ) In Figuur 30 worden de relicten weergegeven in de omgeving van het bedrijf PPS BVBA. Op 380 m ten NW is een relictzone gelegen, namelijk de zone 'Ontginningsblok Zwarte Goor en vallei van De Beek (R10031)'. Op m ten NW is het puntrelict 'Rooimanshoeve (P10126)' gelegen. In de onmiddellijke omgeving van het bedrijf zijn geen andere relicten of ankerplaatsen gelegen Bouwkundig erfgoed Het bedrijf is niet gelegen in een Regionaal Landschap. In de ruime omgeving van het bedrijf komen geen beschermde dorps- of stadsgezichten, landschappen of monumenten voor. In de onmiddellijke omgeving van het bedrijf komen een tweetal bouwkundige relicten voor, nl. een woonstalhuis (Constant-Hoeve, Achteraard 26) en een hoeve met losse bestanddelen 5hinnenboomstraat 42). Deze worden weergegeven in Figuur Bedrijf in de referentiesituatie Volgens het gewestplan is het bedrijf PPS BVBA volledig gelegen in agrarisch gebied. De omgeving van de bedrijfslocatie wordt gekenmerkt door een vlak, open landbouwlandschap met dominantie van weiden en akkers. In de directe omgeving van het bedrijf komen nog enkele landbouwbedrijven voor. Naast de landbouw zijn er nog een beperkt aantal particuliere woningen aanwezig. Het bedrijf is in het straatbeeld aanwezig net als een paar andere landbouwbedrijven. De gebouwen staan allen geordend en compact opgesteld. Een geordende inplanting van de structuren zorgt voor rust en evenwicht in het ontwerp, alsook voor de samenhorigheid van de gebouwen op het bedrijf. De gebouwen vormen één aansluitend geheel. Er is bij het bedrijf reeds een groenaanplanting aanwezig. Het erfbeplantingsplan werd in de vorige milieuvergunningsaanvraag 2014 door de Hooibeekhoeve opgemaakt om een goede inkleding van het bedrijf in het landschap te bekomen. Hierbij werd reeds rekening gehouden met de geplande uitbreiding met de vleesvarkensstal EFFECTINSCHATTING Het landschap als relatiesysteem Het voorliggende project voorziet in de bouw van een nieuwe vleesvarkensstal (verlenging stal 4). Deze stal is voorzien in het verlengde van de reeds vergunde biggenstal (stal 4). De oppervlakte van deze nieuwe aanbouw is m². De hoogte van de nieuwe stal zal ongeveer 9,45 m (nokhoogte) zijn. De bebouwde oppervlakte in de huidige vergunde situatie bedraagt m², in de toekomstige situatie is komt er m² bebouwde oppervlakte bij (verlenging stal 4). In de huidig vergunde situatie is er tussen de stallen de nodige betonverharding aangebracht. Bij het nieuwbouwgedeelte van stal 2 en voor stal 4 is een extra betonverharding vergund. Er is een bijkomende betonverharding voorzien in de toekomstige situatie van +/- 600 m²: achteraan de nieuwe vleesvarkensstal 4 komt een extra betonverharding. De bestaande verharding achter de vleesvarkensstal 2 wordt verlengd en dit tot het midden van de nieuwe vleesvarkensstal 4. Er wordt een bijkomende groenaanplant voorzien. Het erfbeplantingsplan werd in de vorige milieuvergunningsaanvraag 2014 door de Hooibeekhoeve opgemaakt om een goede inkleding van het bedrijf in MER PPS BVBA 171/239

172 het landschap te bekomen. Hierbij werd reeds rekening gehouden met de geplande uitbreiding met de vleesvarkensstal 4. De nieuwe constructie vormt één geheel met het bestaand bedrijf. De gebouwen worden ruimtelijk gebonden tot één geheel. Uitgaande van de bestaande situatie zijn dit de wijzigingen na de uitbreiding: - de bebouwde oppervlakte stijgt van m² naar m², een stijging met ca 40 % t.a.v. de bestaande bebouwing - verharde oppervlakte stijgt van m² naar m² in de toekomst Het bestaande bedrijf is redelijk waarneembaar in het landschap. Wijziging van bestaande landschappelijke structuren en/of relaties treden niet op door het geplande project. Er wordt uitgegaan van geen of een verwaarloosbaar effect t.o.v. de bestaande situatie Erfgoedaspecten Landschap Het bedrijf is gelegen in het Traditionele Landschap 'Land van Brecht (310020)' in de Noorderkempen. Binnen een straal van 1 km ligt een relictzone ten NW van het bedrijf, met name 'Ontginningsblok Zwarte Goor en vallei van De Beek (R10031). Op m ten NW is het puntrelict 'Rooimanshoeve (P10126)' gelegen. Voor de huidige vergunde situatie is er een verwaarloosbare verstoring van landschappelijke erfgoedwaarden of beschermde entiteiten. In de toekomstige situatie komt de nieuwe varkensstal 4 (verlenging) als aanbouw achter de vergunde biggenstal 4. Er treedt geen verdere versnippering op van de open ruimte, gezien de uitbreiding gebeurt in het landschap geconcentreerd ter hoogte van het bestaande bedrijf en bestaande stallen. In de toekomstige situatie wordt er eveneens rekening gehouden met een verwaarloosbare verstoring van landschappelijke erfgoedwaarden of beschermde entiteiten. Bouwkundig erfgoed Het bedrijf is niet gelegen in een Regionaal Landschap. In de ruime bedrijfsomgeving komen geen beschermde stads- en dorpsgezichten, beschermde monumenten of beschermde landschappen voor. Binnen een straal van 1 km is er op de inventaris bouwkundig erfgoed twee bouwkundige relicten vastgesteld. Er wordt geen invloed hierop verwacht. Er zal mogelijks een bemaling toegepast worden tijdens de aanlegfase bij hoge grondwaterstand. Op basis van de gegevens in de discipline water wordt een invloedsstraal berekend. De invloedssfeer van de bemaling reikt enkel tot binnen het bedrijfsterrein zelf, zodat ook hiervan geen effecten te verwachten zijn op het bouwkundig erfgoed. Er wordt uitgegaan van geen of verwaarloosbaar effect. Archeologie Voor de bouw van de nieuwe stal zijn graafwerkzaamheden vereist. Archeologische vondsten zijn nooit uitgesloten. In de loop van de laatste tweehonderd jaar is veel opgegraven in Hoogstraten. In de negentiende eeuw werden er veel ontdekkingen gedaan, de eerste grote archeologische opgravingen vonden plaats in de MER PPS BVBA 172/239

173 jaren zestig in Meer, namelijk op de Meirberg. Op de plaats waar het bedrijf gelegen is, of in de omgeving van het bedrijf, werden (nog) geen meldingen gedaan van archeologische vondsten ( toont geen vondsten op deze plaats. Het respecteren van de meldingsplicht bij het vinden van archeologische vondsten wordt als voldoende maatregel beschouwd om het archeologisch patrimonium te beschermen. Er wordt rekening gehouden met een potentieel gering negatief effect. Eventuele toevalsvondsten dewelke gedaan worden tijdens de werkzaamheden dienen gemeld te worden aan het Agentschap Ruimte en Erfgoed Onroerend Erfgoed Perceptieve aspecten De instrumenten die gehanteerd kunnen worden voor een goede integratie van bedrijfsgebouwen in de omgeving zijn voornamelijk (brochure Agrarische architectuur, technisch bekeken'; Provincie West-Vlaanderen): correcte keuze van de inplantingsplaats doordacht materiaalgebruik gepaste kleurkeuze doordachte afmetingen Inzake de keuze van de inplantingsplaats kunnen volgende aandachtspunten aangestipt worden: Streven naar gesloten, compact geheel van het bedrijf. De stallen staan compact en geordend opgesteld. Een geordende inplanting van de vormen zorgt voor rust en evenwicht in het ontwerp. Bovendien zorgt een overzichtelijke inplanting voor samenhorigheid van de bedrijfsgebouwen op het bedrijf. In de toekomstige situatie zal het bedrijf, ondanks de uitbreiding in oppervlakte, nog steeds een compact geheel vormen. Op het bedrijf worden zijn alle gebouwen en constructies geordend en compact opgesteld staan. Een geordende inplanting van de structuren zorgt voor rust en evenwicht, alsook voor de samenhorigheid van de gebouwen op het bedrijf. Na de keuze van de inplantingsplaats komt de keuze van de kleurtinten en de materialen aan bod. De materiaalkeuze en kleur mogen niet storend zijn in de omgeving. Een juist kleur- en materiaalgebruik is doorslaggevend voor een goed geïntegreerd gebouw. Over het algemeen kan gesteld worden dat felle kleuren af te raden zijn. Een witte kleur levert een vergrotend effect op. Zwarte of donkere daken maken het bouwvolume optisch kleiner. De bestaande stallen bestaan allen uit prefab betonpanelen met rode baksteenmotief en een donker dak (zwarte golfplaten). De verlenging van de biggenstal 4 met de vleesvarkensstal 4 wordt in dezelfde materialen uitgevoerd als de vergunde stallen. Inzake de afmetingen werden de stallen gedimensioneerd volgens het aantal dierplaatsen. Rekening houdend met de normen voor dierenwelzijn werd de nieuwe stal correct gedimensioneerd. Het verkleinen van de stal is dan ook in deze geen optie. MER PPS BVBA 173/239

174 In tweede orde is ook de beplanting op het bedrijf belangrijk. Er werden reeds groenelementen voorzien. Het erfbeplantingsplan werd in de vorige milieuvergunningsaanvraag 2014 door de Hooibeekhoeve opgemaakt. Hierbij werd reeds rekening gehouden met de geplande uitbreiding met de vleesvarkensstal 4. Het bedrijf wordt goed opgenomen in het omliggende landschap. Bomen en struiken kunnen indien nodig zo aangeplant worden dat ze het zicht op de gebouwen breken en ook uitlopers vormen in de omgeving (bron: brochure Bedrijfsintegratie, Provinciebestuur van West-Vlaanderen, 2006). Voor de huidige vergunde situatie wordt uitgegaan van een gering negatief effect. Voor de toekomstige situatie wordt de nieuwe stal aansluitend gebouwd met de bestaande stallen en gebouwen. Deze stal zal op een gelijkaardige manier opgetrokken worden SYNTHESE Volgens het gewestplan is het bedrijf PPS BVBA volledig gelegen in agrarisch gebied. De omgeving van de bedrijfslocatie wordt gekenmerkt door een vlak, open landbouwlandschap met dominantie van weiden en akkers. In de directe omgeving van het bedrijf komen nog enkele landbouwbedrijven voor. Naast de landbouw zijn er nog een beperkt aantal particuliere woningen aanwezig. Het bedrijf is gelegen in het Traditionele Landschap 'Land van Brecht (310020)' in de Noorderkempen. Binnen een straal van 1 km ligt een relictzone ten NW van het bedrijf, met name 'Ontginningsblok Zwarte Goor en vallei van De Beek (R10031). Op m ten NW is het puntrelict 'Rooimanshoeve (P10126)' gelegen. In de ruime bedrijfsomgeving komen geen beschermde stads- en dorpsgezichten, beschermde monumenten of beschermde landschappen voor. Binnen een straal van 1 km is er op de inventaris bouwkundig erfgoed twee bouwkundige relicten vastgesteld. Er wordt geen invloed hierop verwacht. Er zal mogelijks een bemaling toegepast worden tijdens de aanlegfase bij hoge grondwaterstand. Op basis van de gegevens in de discipline water wordt een invloedsstraal berekend. De invloedssfeer van de bemaling reikt enkel tot binnen het bedrijfsterrein zelf, zodat ook hiervan geen effecten te verwachten zijn op het bouwkundig erfgoed. Er wordt uitgegaan van geen of verwaarloosbaar effect. Het bedrijf is in het straatbeeld aanwezig net als een paar andere landbouwbedrijven. De gebouwen staan allen geordend en compact opgesteld. Een geordende inplanting van de structuren zorgt voor rust en evenwicht in het ontwerp, alsook voor de samenhorigheid van de gebouwen op het bedrijf. De gebouwen vormen één aansluitend geheel. Er is bij het bedrijf reeds een groenaanplanting aanwezig. Het erfbeplantingsplan werd in de vorige milieuvergunningsaanvraag 2014 door de Hooibeekhoeve opgemaakt om een goede inkleding van het bedrijf in het landschap te bekomen. Hierbij werd reeds rekening gehouden met de geplande uitbreiding met de vleesvarkensstal 4. Er treedt geen verdere versnippering op van de open ruimte, gezien de uitbreiding gebeurt in het landschap geconcentreerd ter hoogte van het bestaande bedrijf en bestaande stallen. In de toekomstige situatie wordt er eveneens rekening gehouden met een verwaarloosbare verstoring van het landschap. M.b.t. perceptieve aspecten wordt er uitgegaan van een gering negatief effect. Voor de toekomstige situatie wordt de nieuwe stal aansluitend gebouwd met de bestaande stallen en gebouwen. MER PPS BVBA 174/239

175 5.7.7 MILDERENDE MAATREGELEN De genomen maatregelen: Er is reeds een groenaanplant aanwezig op het bedrijf. Het erfbeplantingsplan werd in de vorige milieuvergunningsaanvraag 2014 door de Hooibeekhoeve opgemaakt. Hierbij werd reeds rekening gehouden met de geplande uitbreiding met de vleesvarkensstal 4. Het bedrijf vormt een verzorgd onderdeel van een agrarisch landschap De geplande maatregelen : De bestaande stallen bestaan allen uit prefab betonpanelen met rode baksteenmotief en een donker dak (zwarte golfplaten). De verlenging van de biggenstal 4 met de vleesvarkensstal 4 wordt in dezelfde materialen uitgevoerd als de vergunde stallen. De nieuwe infrastructuur wordt zodanig ingeplant dat ze een geheel vormt met de bestaande infrastructuren. De nieuwe stal wordt aansluitend gebouwd met de bestaande stallen en gebouwen De verdere mogelijkheden : Uitbreiding van de beplanting in functie van het erfbeplantingsplan. Het groenscherm wordt verder aangelegd, zodat een optimale inpassing in het landschap gerealiseerd wordt. MER PPS BVBA 175/239

176 6 ELEMENTEN TEN BEHOEVE VAN DE WATERTOETS 1. De vergunningsvraag heeft betrekking op het verkavelen van een stuk grond, het oprichten van een constructie (al dan niet gedeeltelijk of volledig ondergronds), het aanleggen van een verharding. Het voorliggende project behelst een uitbreiding van de bestaande infrastructuur door de aanleg van een nieuwe varkensstal. Het bedrijf voorziet in de aanleg van ca 600 m² bijkomende verharding. De nieuwe te bouwen varkensstal beslaat een oppervlakte van ca m². Het projectgebied (plaats waar nieuwe gebouw komt) is gelegen in niet overstromingsgevoelig gebied. Volgens de bepalingen van de Gewestelijke stedenbouwkundige verordening inzake hemelwaterputten, infiltratievoorzieningen, buffervoorzieningen en gescheiden lozing van afvalwater en hemelwater (Belgisch Staatsblad, 8 november 2004), dient er een hemelwaterput van 10 m³ geplaatst te worden die overloopt in een buffervoorziening. In de nieuwe situatie wordt er onder varkensstal 2 in totaal een hemelwateropslag van 425 m³ voorzien. Onder varkensstal 1 is er een hemelwaterput van 295 m³. Onder de nieuw te bouwen varkensstal 4 komt er een hemelwateropslag van 685 m³. Onder het bestaande gedeelte van varkensstal 4 was er al een hemelwateropslag van 185 m³. In totaal zal er bijgevolg een dakoppervlakte van m² dakoppervlakte opgevangen worden in m³ hemelwaterputten. Het hemelwater zal aangewend worden voor het reinigen van de stallen en als waswater bij de luchtwasser. Op basis van de dimensioneringsgrafiek zal er m³/j hemelwater beschikbaar zijn. Dit komt neer op een gemiddeld dagverbruik van liter. Op basis van de technische toelichting kan er voor de berekening van de afwaterende oppervlakte m² in mindering gebracht worden. Gelet op de ruime dimensionering van de hemelwateropvang en bovenstaande berekening kan er van uitgegaan worden dat de voorziene hemelwateropvang bijna nooit zal overlopen. Niettemin wordt voor mogelijks uitzonderlijke omstandigheden toch nog een buffervolume van 10 m³ voorzien. Hiervoor zal een knijpleiding geïnstalleerd worden zodanig dat een buffervolume van 10 m³ gewaarborgd kan worden. In de toekomstige situatie is er bij goedkeuring van een afwijkingsaanvraag voldaan aan de stedenbouwkundige verordening hemelwater. Dit wordt uitgebreid besproken bij de effectbespreking bij de discipline Water. 2. De vergunningsvraag heeft betrekking op de opslag van, het storten van bodemvreemd materiaal of de wijziging van vegetatie. Voorliggend project voorziet in de bouw van een nieuwe vleesvarkensstal aansluitend aan de reeds vergunde biggenstal 4. Het perceel waar de nieuwe vleesvarkensstal 4 (verlenging) komt, staat aangeduid als biologisch minder waardevol soortenarm permanent cultuurgrasland op de biologische waarderingskaart. 3. De vergunningsvraag heeft betrekking op een reliëfwijziging. Niet van toepassing. 4. De vergunningsvraag heeft betrekking op het aanleggen van een buffer- of infiltratievoorziening voor de opvang van oppervlaktewater of hemelwater Zie hoger onder punt De vergunningsvraag heeft betrekking op een lozing op een rioleringsstelsel, het oppervlaktewater of het grondwater MER PPS BVBA 176/239

177 In de huidige situatie wordt 120 m³/jaar (huishoudelijk afvalwater) geloosd op het oppervlaktewater na behandeling in een septische put. Gezien de ligging op het zoneringsplan in collectief te optimaliseren buitengebied wordt er op termijn een collectieve zuivering van het afvalwater voorzien. In afwachting van de aanleg van een collectieve zuivering, moet het afvalwater minstens voorbehandeld worden in een septische put. 6. De vergunningsvraag heeft betrekking op een grondwaterwinning Het bedrijf beschikt over 2 grondwaterwinningen (verbuisde boorputten op 180 m diepte in de Zanden van Berchem (0254). In de huidige vergunde situatie is de exploitant vergund voor de winning van m³/j (GWW 1) en m³/jaar (GWW 2). In de toekomstige situatie wenst de exploitant GWW 2 te verhogen van m³/j naar m³/j. 7. De vergunningsvraag heeft betrekking op een wijziging van de bedding en de structuurkwaliteit van de waterloop Niet van toepassing. MER PPS BVBA 177/239

178 7 PASSENDE BEOORDELING -TOETS De habitatrichtlijn (Richtlijn 92/43/EEG) verplicht de lidstaten tot het nemen van alle noodzakelijke maatregelen om de achteruitgang van de natuurlijke waarde van Natura 2000-gebieden (Habitatrichtlijngebieden en Vogelrichtlijngebieden, de zgn. speciale beschermingszones) te voorkomen. Volgens Art. 36ter. van het Natuurdecreet dient de administratieve overheid in de speciale beschermingszones, ongeacht de bestemming van het betrokken gebied, de nodige instandhoudingsmaatregelen te nemen, die steeds dienen te beantwoorden aan de ecologische vereisten van de typen habitats vermeld in Bijlage I van dit decreet en de soorten vermeld in de Bijlagen II, III en IV van dit decreet. Verder stelt Art. 36ter dat de administratieve overheid in deze gebieden tevens alle nodige maatregelen dient te nemen om elke verslechtering van de natuurkwaliteit en het natuurlijk milieu van de habitats van bijlage I van dit decreet en van de habitats van de soorten vermeld in de bijlagen II, III en IV van dit decreet in een speciale beschermingszone te vermijden; elke betekenisvolle verstoring van een soort vermeld in de bijlagen II, III of IV van dit decreet in een speciale beschermingszone te vermijden. Een vergunningsplichtige activiteit, een plan of een programma waarvan kan verondersteld worden dat het toch een betekenisvolle aantasting van de natuurlijke kenmerken van een speciale beschermingszone kan veroorzaken, dient onderworpen te worden aan een zgn. Passende beoordeling wat betreft de betekenisvolle effecten voor de speciale beschermingszone. Indien een vergunningsplichtige activiteit, plan of programma onderworpen is aan de m.e.r.-plicht geschiedt de passende beoordeling in het kader van de milieueffectrapportage. Hieronder wordt de relevantie en noodzaak van een passende beoordeling in het kader van voorliggend project nagegaan. 1. Liggen er binnen het studiegebied speciale beschermingszones (SBZ-V en SBZ-H)? Zo ja, welke en op welke afstand. Volgens de kaart met de aanduiding van de natura-2000 gebieden is deze inrichting niet gelegen in een SBZ (speciale beschermingzone). Het meest nabijgelegen Habitatrichtlijngebied situeert zich op ongeveer 4,5 km ten Z van de inrichting. Het meest nabijgelegen Vogelrichtlijngebied is op 6,7 km gelegen ten W van het bedrijf. 2. Werden er in het kader van de discipline Lucht gering negatieve, matig negatieve of negatieve effecten ingeschat ter hoogte van een SBZ? Neen 3. Werden er in het kader van de discipline Fauna & Flora gering negatieve, matig negatieve of negatieve effecten ingeschat ter hoogte van een SBZ? Neen 4. Werden er in het kader van de discipline Bodem gering negatieve, matig negatieve of negatieve effecten ingeschat ter hoogte van een SBZ? Neen 5. Werden er in het kader van de discipline Water gering negatieve, matig negatieve of negatieve effecten ingeschat ter hoogte van een SBZ? MER PPS BVBA 178/239

179 Neen 6. Werden er in het kader van de discipline Landschap gering negatieve, matig negatieve of negatieve effecten ingeschat ter hoogte van een SBZ? Neen 7. Werden er in het kader van de discipline Geluid gering negatieve, matig negatieve of negatieve effecten ingeschat ter hoogte van een SBZ? Neen Met het online-instrument Voortoets wil het Agentschap voor Natuur en Bos (ANB) aan initiatiefnemers de mogelijkheid bieden om op voorhand in te schatten wat de mogelijke implicaties zijn van een voorgenomen vergunningsplichtige activiteit op een speciale beschermingszone (SBZ), meerbepaald habitatrichtlijngebied. De voortoets van de passende beoordeling (depositiescan ) werd uitgevoerd op voor het bedrijf PPS BVBA in de toekomstige situatie. We verkregen een 'groen' resultaat wat wil zeggen dat er géén waarschijnlijkheid of risico op een betekenisvolle aantasting te verwachten is. De initiatiefnemer moet geen passende beoordeling opmaken. Het rapport van de voortoets wordt in bijlage 18.3 toegevoegd. MER PPS BVBA 179/239

180 8 BESTE BESCHIKBARE TECHNIEKEN In onderstaande tabel wordt weergegeven of het bedrijf voldoet aan de beste beschikbare technieken. Volgens het BBT-rapport Veeteelt (Vito, 2006) zijn er een 15 technieken die steeds BBT zijn voor alle veeteeltbedrijven, en een 6-tal technieken die BBT zijn voor alle veeteeltbedrijven mits een aantal randvoorwaarden voldaan zijn. Daarnaast zijn er nog een aantal BBT s specifiek voor nieuwbouwstallen en een aantal specifiek voor bepaalde subsectoren (rundveebedrijven, varkensbedrijven of pluimveebedrijven). MER PPS BVBA 180/239

181 Techniek Beschrijving techniek Toepassing op het bedrijf Verdere mogelijkheden/ milderende maatregelen Huidige vergunde Geplande situatie situatie Toepasbaar voor alle veeteeltbedrijven Opstellen waterbalans Ja, zie discipline water Ja, zie discipline water Grof vuil verwijderen door droog reinigen Wordt gedaan Blijft ongewijzigd Goed gebruik van de Mors- en lekverliezen ter hoogte van de drinkwatervoorziening kunnen voorkomen Drinkwatervoorziening Blijft ongewijzigd drinkwatervoorziening worden door de drinkwatervoorziening te optimaliseren o.a. qua uitvoering, locatie en positie (aangepaste hoogte in functie van het gewicht van het dier en aangepast debiet). Door lekken onmiddellijk te repareren en de drinkwatervoorziening regelmatig te ijken kan waterverspilling worden vermeden. gebeurt via anti morsbakken alles wordt regelmatig gecontroleerd Gebruik maken van alternatieve waterbronnen Er kan een onderscheid gemaakt worden tussen klassieke waterbronnen zoals leiding- en grondwater, en alternatieve waterbronnen zoals hemel-, captatie- en recuperatiewater. Grondwater mag enkel gebruikt worden voor hoogwaardige toepassingen. In de huidige vergunde situatie wordt gebruik gemaakt van regenwater, nl. voor het reinigen van de luchtwassers. Er is een opslag van 539 Er wordt een extra regenwateropvang voorzien van m³. Regenwater zal ook in de toekomst gebruikt worden voor laagwaardige toepassingen. m³ hemelwater Afvalwater dat mestdeeltjes bevat opvangen en uitrijden op het land Het reinigingswater van de stallen wordt opgevangen in de onderliggende mestkelders. Het reinigingswater wordt Blijft ongewijzigd. Er wordt een extra mestopslag voorzien onder de nieuw te bouwen vleesvarkensstal 4 MER PPS BVBA 181/239

182 Techniek Beschrijving techniek Toepassing op het bedrijf Verdere mogelijkheden/ milderende maatregelen Huidige vergunde Geplande situatie situatie conform het van m³ mestdecreet afgezet Opstellen nutriëntenbalans Ja Ja Toepassen precisievoedering Om uitscheiding van nutriënten via de mest te beperken dient het voeder optimaal afgestemd te worden op de behoefte van de dieren in de diverse productiestadia. Het bedrijf maakt gebruik van meerfasenvoedering (verlaagd Ruw-eiwit en fosfaatarm) Blijft ongewijzigd Vloerbevuiling zoveel mogelijk voorkomen Voldoende mestopslagcapaciteit voorzien Afvloeiing van mest en/of mestsappen voorkomen bij externe mestopslag optimalisatie van de mestopslag Mogelijke maatregelen ter voorkoming van vloerbevuiling zijn: Het zuiver houden van vloeren en wanden; Wordt gedaan Wordt gedaan Regelmatige afvoer van mest en urine; Wordt gedaan Wordt gedaan Manueel schoonmaken van roosters; Wordt gedaan Wordt gedaan Vaste mest verwijderen buiten de pot in een potstal Nvt Nvt Mestschuiven e.d. regelmatig gebruiken en goed onderhouden Nvt Nvt De mestopslagcapaciteit moet minstens voldoende zijn om de mest te kunnen Ja, hiervoor wordt Blijft ongewijzigd opslaan tot het moment waarop deze verder kan worden be- en/of verwerkt of op verwezen naar het land kan worden gebracht. De minimale vereiste opslagcapaciteit is o.a. hoofdstuk 5.2 afhankelijk van de hoeveelheid mest die op het bedrijf wordt geproduceerd en de periode waarin de mest niet mag worden uitgereden. Vlarem voorzien een minimale opslag van 9 maand, tenzij er mogelijkheden zijn om mest af te voeren (zonder deze op het land te brengen). Opslagplaatsen van vaste dierlijke mest buiten de stal moeten zo gebouwd worden Wordt gedaan. Blijft ongewijzigd dat er geen afvloeiing van mest en/of mestsappen kan optreden. Dit houdt in dat Opslag van m³ een dergelijke opslag voorzien is van een mestdichte, verharde vloer en aan drie effluent in een silo, zijden omgeven is door mestdichte wanden. De vierde zijde moet zo zijn uitgevoerd afgesloten met een MER PPS BVBA 182/239

183 Techniek Beschrijving techniek Toepassing op het bedrijf Verdere mogelijkheden/ milderende maatregelen Huidige vergunde Geplande situatie situatie dat afspoeling van drain- en regenwater niet mogelijk is. Het drain- en hemelwater drijvend dek moet opgevangen worden en verzameld in mestdichte gesloten opslagruimten (aalputten). Mestaanwending afstemmen op de betrokken landbouwgrond, gewasbehoefte en klimatologische omstandigheden Mest emissiearm aanwenden, nauwkeurig doseren en gelijkmatig verspreiden Opstellen van energiebalans / uitvoeren van een energieaudit Regelmatige controle en reiniging van leidingen en ventilatoren in mechanisch geventileerde stallen De hoeveelheid mest en het moment van uitrijden dient maximaal afgestemd te worden op o.a. bodemgesteldheid, grondsoort en helling van de betrokken landbouwgrond, de soorten en groeistadium van de gewassen, en klimatologische omstandigheden zoals neerslag, windrichting en irrigatie. Het aanwenden van de mest op het land kan enkel toegestaan worden: Indien de betrokken landbouwgrond niet drassig, ondergelopen, bevroren of met sneeuw bedekt is; Indien de betrokken landbouwgrond niet steil hellend is; Bij afwezigheid van waterlopen in de nabijheid (een onbehandelde strook land vrijlaten) Zo kort mogelijk voordat de maximale gewasgroei en opname van voedingsstoffen optreedt; In periodes waarin geen uitrijverbod geldt; Op het bedrijf wordt Blijft ongewijzigd ten allen tijde gestreefd naar een ecologisch verantwoorde mestafzet, conform de bepalingen van het Mestdecreet Bij een gunstige windrichting ten opzichte van omwonenden. Emissiearm aanwenden van de mest betekent het beperken van de contacttijd van Opgelegd via Opgelegd via de meststof met de lucht. Bovendien dient de mest nauwkeurig gedoseerd en mestdecreet mestdecreet gelijkmatig verspreid te worden. Werd nog niet - Wordt aanbevolen uitgevoerd Om het ventilatiesysteem optimaal te laten werken dienen de leidingen en Dit wordt gedaan Blijft ongewijzigd ventilatoren regelmatig gecontroleerd en gereinigd te worden. MER PPS BVBA 183/239

184 Techniek Beschrijving techniek Toepassing op het bedrijf Verdere mogelijkheden/ milderende maatregelen Huidige vergunde Geplande situatie situatie Afvalstromen minimaliseren en volgens de meest aangewezen opties afvoeren Het in kaart brengen van de soort en de hoeveelheid afval dat ontstaat op het bedrijf heeft tot doel de afvalstromen te minimaliseren en het gesorteerde afval via de meest aangewezen optie af te voeren. Door een goede bedrijfsvoering wordt de hoeveelheid afval beperkt Blijft ongewijzigd Toepasbaar voor alle veeteeltbedrijven met nieuwbouwstallen Optimaliseren binnen de bedrijfslocatie Optimale lokalisatie omvat naast een technische beoordeling (b.v. inplanting van bedrijfseenheden tov elkaar, herlokaliseren of groeperen van geuremissiebronnen), de evaluatie van meteorologische omstandigheden (b.v. windrichting) en topografische gegevens (b.v. heuvels, waterlopen). Stallen en/of mestopslagplaatsen dienen binnen de bedrijfslocatie zoveel als mogelijk gelokaliseerd te worden op plaatsen waar ze de minste hinder (o.a. geur) vormen De luchtwassers zijn zo geplaatst dat ze het verst verwijderd zijn van de omliggende woningen De nieuwe stal wordt ingeplant aanpalend aan de reeds vergunde biggenstal 4 en aangesloten op de luchtwasser voor het milieu en omwonenden. Optimaliseren van het ontwerp van het ventilatiesysteem in mechanisch geventileerde stallen Door het optimaliseren van het ontwerp van het ventilatiesysteem kan een goede temperatuursbeheersing in de stallen worden bekomen en kan de mate van ventilatie geminimaliseerd worden in de winter. - Bij nieuwbouw wordt het ventilatiesysteem geoptimaliseerd BBT voor de subsector varkensbedrijven Toepassen ammoniakemissiearme stalsystemen bij nieuwbouwstallen Reeds vergunde stallen 1, 2 en 4 zijn voorzien van een biologische luchtwasser. Stal 3 is voorzien van het AEA systeem V-4.7 De nieuwe stal 4 (verlenging) zal eveneens aangesloten worden op de biologische luchtwasser van de vergunde biggenstal 4. MER PPS BVBA 184/239

185 Techniek Beschrijving techniek Toepassing op het bedrijf Verdere mogelijkheden/ milderende maatregelen Huidige vergunde Geplande situatie situatie Het afzuigen van de stallucht en het Dit is BBT mits voldaan wordt aan de onderstaande 3 voorwaarden: Op het bedrijf zijn Nieuwe behandelen ervan met een Bij mechanisch geventileerde nieuwbouwstallen luchtwassers vleesvarkensstal 4 gaswasser Voor diercategorieën waarvoor nog geen AEA-stalsystemen in bijlage I van het MB van 19/03/2004 zijn opgenomen aanwezig hoewel strikt gezien niet van (verlenging) wordt aangesloten op een Indien naast de emissie vanuit de stal nog bijkomende emissiebronnen aangepakt moeten worden toepassing. De techniek is geen BBT gezien niet voldaan wordt aan de gestelde voorwaarden biologische luchtwasser. De techniek is geen BBT gezien niet voldaan wordt aan de gestelde oorwaarden MER PPS BVBA 185/239

186 9 GRENSOVERSCHRIJDENDE EFFECTEN Het bedrijf is in vogelvlucht op ongeveer 3,5 km van de Nederlandse grens gelegen. Rekening houdend met het afgebakende studiegebied in de verschillende disciplines, en met de beoogde effecten, worden er geen grensoverschrijdende effecten verwacht. Er treden ten gevolge van het voorliggende project geen grensoverschrijdende effecten op voor de verschillende disciplines Lucht, Water, Bodem, Geluid, Mens, Fauna & Flora, Landschap, bouwkundig erfgoed en archeologie. In Nederland, op een afstand > 15 km ten NO is het Habitatrichtlijngebied 'Ulvenhoutse Bos' gelegen en op > 20 km ten W van het bedrijf is het Habitatrischlijngebied 'De Brabantse Wal' gelegen. Uit de discipline Fauna&Flora blijkt dat op basis van de IFDM berekeningen de effecten inzake verzuring en vermesting (ten aanzien van de kritische last) in de meest overheersende windrichting zich maximaal tot op ongeveer 2 km in noordoostelijke richting voordoen (3% contour). In andere windrichtingen strekken de effecten zich nog minder ver uit. De voortoets van de passende beoordeling (depositiescan ) werd uitgevoerd op voor het bedrijf PPS BVBA in de toekomstige situatie. We verkregen een 'groen' resultaat wat wil zeggen dat er géén waarschijnlijkheid of risico op een betekenisvolle aantasting te verwachten is. De initiatiefnemer moet geen passende beoordeling opmaken. Het rapport van de voortoets wordt in bijlage 18.3 toegevoegd. De voortoets is een weergave van de nuleffectwaarde. De effecten weergegeven via de voortoets rijken niet tot in Nederland. Er is dus geen meetbaar effect te verwachten van verzuring of vermesting van het project van PPS BVBA op Nederlands grondgebied. Uit een indicatieve berekening met Aerius blijkt dat de ammoniakdepositie op de rand van de Brabantse Wal ongeveer 0,3 mol bedraagt en op het Ulvanhoutse Bos ca 1 mol. Wanneer we het werkelijke reductiepercentage voor ammoniak, met name 85 % ammoniakreductie, van de gebruikte combiwasser gaan toepassen (gecertificeerd in Nederland onder BWL V1), komen we tot een beperkte bijdrage ter hoogte van de Natura 2000 gebieden in Nederland. Volgens de berekening met Aerius komen we met toepassing van de ammoniakreductie van 85% tot een ammoniakdepositie van 0,57 mol/ha/j op de rand van het Ulvenhoutse Bos en van 0,19 mol/ha/j op de rand van de Brabantse Wal. De grenswaarde voor vergunningplicht in het kader van de Natuurbeschermingswet voor deze gebieden in Nederland bedraagt 1 mol per hectare per jaar. De depositie van het project PPS Bvba in de gewenste toestand ligt bijgevolg lager dan deze grenswaarde. MER PPS BVBA 186/239

187 10 LEEMTEN IN KENNIS Geurimpact De inschatting van de geuremissie wordt, wegens gebrek aan Vlaamse cijfers, op basis van emissiecijfers afkomstig uit Nederlands onderzoek uitgevoerd (zoals weergegeven volgens de Regeling geurhinder en veehouderij). Hierbij is er geen onderscheid tussen conventionele en ammoniakemissiearme stalsystemen. In het milieueffectenrapport werd de geuremissie ten gevolge van het bedrijf ingeschat op basis van een maximale bezetting. Op de site van de dienst MER verscheen als bijlage bij het MER Richtlijnenboek landbouwdieren een lijst met geactualiseerde emissiefactoren voor ammoniak, geur en fijn stof. Deze geactualiseerde cijfers worden gebruikt in het MER (bijlage versie 20/03/2015 MER-Richtlijnenboek landbouwdieren). Met betrekking tot de geurnormering zelf werd een toetsing uitgevoerd aan de hand van nieuw bepaalde basisbeschermingsniveaus voor Vlaanderen. Deze beschermingsniveaus zijn echter slechts voorlopig voorgestelde niveaus (voorgesteld in het nog in opmaak zijnde visiedocument: De weg naar een duurzaam geurbeleid ) en mogen aldus nog niet als definitief vastgelegde niveaus geïnterpreteerd worden. Kwantitatieve inschatting van cumulatieve effecten is moeilijk. Op basis van informatie inzake de vergunde dierenaantallen van omliggende veeteeltbedrijven wordt getracht een ruwe inschatting te maken van de aanwezige hinder (slechts een beperkt aantal bedrijven kan binnen de scoop van de MER-studie mee in rekening worden gebracht; over deze bedrijven zijn geen detailgegevens gekend i.v.m. gebruikte stalsystemen, aantal dieren per diercategorie en aantal niet-vergunde dierenaantallen, juiste bronconfiguraties,...). Het gebruik van IFDM brengt leemtes met zich mee. Zo treedt er een grote foutenmarge op bij geurconcentraties in de nabijheid van de bron. De actualisatie van het Richtlijnenboek Lucht vermeldt : Des te dichter bij de bron, des te onnauwkeuriger worden de resultaten van de verspreidingsberekeningen. De foutenmarge op de berekende concentraties in de nabijheid van de bron kan relatief groot worden (als gevolg van gekozen gridgrootte, gebouwinvloed en andere modelbeperkingen). Het is dan ook zinledig exacte geurconcentraties toe te kennen aan woningen die worden blootgesteld aan concentraties ver boven de bovenste toetsingswaarde van 10 se of OU E per m³ als 98P. De hoogste weer te geven geurcontour is deze van 10 se of OU E per m³ als 98P. De weergave van hogere contouren of concentraties ter hoogte van de dichtstbijzijnde geurgevoelige woningen heeft hooguit een indicatieve waarde, en dient dan ook als dusdanig geïnterpreteerd te worden. Cfr. bijkomende richtlijnen van de dienst MER van september 2013 wordt in de geurmodellering met IFDM naast de 3, 5 en 10 OUe-contour als 98P waarde, toch ook de contour van 20 OUe als 98P waarde mee opgenomen (zowel voor de individuele berekening als voor de bronnencluster). In navolging van de open LNE WG geur van 1 juli 2014 wordt een nieuwe afbakening voor bronnenclusters voorgesteld (richtlijnen dienst MER oktober 2014). Rundveebedrijven moeten niet kwantitatief meegerekend worden in de cumulatieve geurstudie. Wel dienen ze in de bespreking van de omgeving kwalitatief in beschouwing genomen te worden. Verzuring en vermesting MER PPS BVBA 187/239

188 Over de gehanteerde emissiecoëfficiënten van ammoniak bestaat nog wetenschappelijke onzekerheid. Naast de uitgestoten hoeveelheden ammoniak staan ook de depositiefactoren in functie van de afstand tot het bedrijf nog ter discussie. IFDM zou ook minder geschikt zijn om ammoniakdepositie te modelleren. Op de site van de dienst MER verscheen als bijlage bij het MER Richtlijnenboek landbouwdieren een lijst met geactualiseerde emissiefactoren voor ammoniak, geur en fijn stof. Deze geactualiseerde cijfers worden gebruikt in het MER (bijlage versie 20/03/2015 MER-Richtlijnenboek landbouwdieren). Kwantitatieve inschatting van cumulatieve effecten is moeilijk. Het inschatten van het exacte effect van groenelementen is niet mogelijk. Gezien er bij de IFDM modelberekening inzake verzurende en vermestende depositie telkens slechts één depositiefactor kan gehanteerd worden, en deze factoren sterk functie zijn van het type vegetatie, zijn de berekende deposities slechts als indicatieve waarden te aanzien. Geluidshinder De geluidsniveaus van geluidsbronnen worden niet gemeten. Toch kan naar verwachting op basis van geluidsniveaus uit de literatuur, technische brochures en eerdere metingen in combinatie met mathematische wetmatigheden een vrij realistisch beeld van de geluidsniveaus bekomen worden. Bij de inschatting van de geluidsproductie door ventilatoren kan enige overschatting optreden wegens het feit dat het drempeleffect van de stal zelf niet gekend is. De gebruikte berekening is dan ook een slechtste geval benadering. Stofhinder De simulatie van de PM10- en PM2,5-emissie is eveneens gebaseerd op algemene waarden. Bedrijfsspecifieke metingen zijn niet beschikbaar. De achtergrondwaarde inzake de PM10 binnen het studiegebied kan slechts benaderend bepaald worden. Over de gehanteerde stofemissiecoëfficiënten bestaat nog wetenschappelijke onzekerheid. Op de site van de dienst MER verscheen als bijlage bij het MER Richtlijnenboek landbouwdieren een lijst met geactualiseerde emissiefactoren voor ammoniak, geur en fijn stof. Deze geactualiseerde cijfers worden gebruikt in het MER (bijlage versie 20/03/2015 MER-Richtlijnenboek landbouwdieren). Het inschatten van het exacte effect van groenelementen en het gebruik van stofkasten is niet mogelijk. Samenvattend kan gesteld worden dat de aanwezige leemten zo goed mogelijk ingevuld werden. Ingeval van onzekerheden is hiervoor uitgegaan van een worstcase scenario benadering. Deze leemten hebben echter geen wezenlijke invloed gespeeld op de algemene besluitvorming voor het voorliggende project. Grondwater Door het ontbreken van peilputten is op basis van opvolgen van de grondwaterkwaliteit geen controle mogelijk op de lekdichtheid van de ondergrondse mestopslag. De impact wordt dan ook als negatief beoordeeld. MER PPS BVBA 188/239

189 11 MONITORING EN EVALUATIE 11.1 CONTROLE Door de overheid, als mede door de geldende wetgevingen, zijn er verschillende maatregelen opgelegd en gegevens opgemeten en/of gerapporteerd, dewelke het (gedeeltelijk) mogelijk maken op te volgen hoe het bedrijf ten opzichte van bepaalde milieueffecten evolueert. Hier worden de verschillende relevante elementen aangehaald en bondig toegelicht GEURHINDER KLACHTENOPVOLGING OP GEMEENTELIJK NIVEAU Met betrekking tot geurhinder worden eventuele klachten geregistreerd op de betreffende gemeentelijke milieudiensten. Indien noodzakelijk worden de klachten doorgegeven aan de milieu-inspectie, die deze klachten verder onderzoekt. De exploitant dient de kritische werkingskarakteristieken van de luchtwasser nauwgezet op te volgen VERZURING SECTORALE OPVOLGING OP GEWESTELIJK NIVEAU Voor de opvolging van de verzuringsproblematiek wordt specifiek op bedrijfsniveau geen monitoring voorgesteld. De verzuringsproblematiek dient eerder sectoraal en op gewestelijk niveau opgevolgd te worden (MINA-plan) VERSTORING WATERHUISHOUDING DEBIETMETER GRONDWATER Sinds 1 juli 1997 moet iedere heffingsplichtige grondwaterwinning uitgerust zijn met een debietmeter, die het opgepompte volume grondwater bepaalt. Deze teller moet geplaatst worden voor het eerste aftappunt van het gewonnen grondwater. VLAREM II bepaalt de voorwaarden waaraan deze meetinrichting moet voldoen (afdeling ). Deze maatregel en de vergunningsplicht hebben tot doel de kwaliteit en de kwantiteit van de grondwaterreserves en de omgeving van de waterwinning (waterpomp) voor schade te behoeden. Op het bedrijf is een debietmeter aanwezig op elke grondwaterwinning. Naar de toekomst toe wordt het verbruik verder opgevolgd en kan nagegaan worden hoe het bedrijf verder kan besparen op het gebruik van grondwater BODEMVERONTREINIGING In overeenstemming met de Vlarem II-wetgeving dienen de mazouttanks ten minste om de 3 jaar onderzocht te worden door een erkend deskundige (of door erkend technicus in geval van mazouttanks zonder verdeelslang). Dit onderzoek heeft betrekking op de inzage van het vorige rapport, de algemene staat van de installatie, de doeltreffendheid van de overvulbeveiliging en de aanwezigheid van water en slib in de houder en van verontreiniging buiten de houder. Er dient op gelet dat de tanken van het bedrijf consequent gekeurd worden. Peilputten zijn volgens Vlarem II art verplicht voor inrichtingen met mengmest waarin meer dan varkens kunnen gehouden worden of inrichtingen die geheel of gedeeltelijk gelegen zijn binnen de beschermingszone van een grondwaterwinning. In de inrichting wordt mengmest opgeslagen, in de huidige vergunde en in de toekomstige situatie zijn peilputten verplicht. MER PPS BVBA 189/239

190 VERMESTING MAP-MEETPUNTEN De exploitant dient verder mee de evolutie van de nitraatconcentratie binnen het deelbekken waarin hij actief is op te volgen. MER PPS BVBA 190/239

191 12 TEWERKSTELLINGS- EN INVESTERINGSRAPPORT 12.1 TEWERKSTELLING Het bedrijf PPS BVBA is een vader - zoon bedrijf. Dit blijft ook in de toekomst het geval. Indien nodig kan in de toekomst een extra persoon ingezet worden INVESTERINGEN In het kader van het voorliggende project voorziet de initiatiefnemer investeringen inzake de bouw van een nieuwe vleesvarkensstal die wordt aangesloten op een biologische luchtwasser. De bouw van de nieuwe stal en de ammoniakemissiearme voorzieningen (luchtwasser), zal een belangrijke financiële inspanning van het bedrijf betekenen DUURZAAM GEBRUIK VAN GRONDSTOFFEN EN GOEDEREN Alle gebouwen en inrichtingen worden geconstrueerd conform de landbouwtechniek en de geldende milieuwetgeving. De aard, hoeveelheid en herkomst van de gebruikte materialen en de aard, hoeveelheid en bestemming van de te produceren goederen wordt toegelicht in hoofdstuk 3. Het bedrijf evalueert zelf de productie en de hiervoor gebruikte methodes aan de hand van een technische boekhouding en op basis van ervaring. De resultaten hiervan laten de bedrijfsleider toe om zijn productiemethode en de keuze van de grondstoffen (dieren en voeders) te evalueren. MER PPS BVBA 191/239

192 13 SYNTHESE MILIEUEFFECTEN EN MILDERENDE MAATREGELEN 13.1 GEUR EN LUCHT Inzake de discipline lucht werd de impact van het bedrijf bekeken inzake geurhinder, stofhinder, ammoniakemissie en emissie broeikasgassen. In de huidige vergunde situatie gaat het bedrijf gepaard met: Een geuremissie van OU E/s. Deze geuremissie veroorzaakt samen met de emissies van andere bedrijven behorende tot dezelfde bronnencluster geen negatief effect op nabijgelegen particuliere woningen. Er is een matig negatief effect voor 3 woningen, gelegen in agrarisch gebied. Hiervan zijn er 2 woningen die tot een landbouwbedrijf behoren. Voor 5 woningen in agrarisch gebied is er tenslotte een gering negatief effect. Hiervan behoren er eveneens 2 woningen tot een landbouwbedrijf. Volgens de afstandsregels is er geen of verwaarloosbaar effect. De huidige vergunde PM10-emissie bedraagt 190 kg/jaar. Er zijn geen woningen in de huidig vergunde situatie die een relevante bijdrage ondervinden. De impact ter hoogte van nabijgelegen woningen bedraagt < 1% van 31,3 µg/m³. De huidige vergunde PM2,5-emissie bedraagt 55 kg/jaar. In de huidig vergunde situatie ondervindt er geen enkele woning in de omgeving van het bedrijf een relevante bijdrage vanwege het bedrijf PPS BVBA. In de huidig vergunde situatie is er een ammoniakemissie van kg NH 3/jaar. Voor de verzurende en vermestende impact van deze emissie, wordt verwezen naar de discipline Fauna en Flora. Een broeikasgasemissie (CH 4, N 2O en CO 2) van ton CO 2-equivalenten ten gevolge van de dieren en het verbranden van fossiele brandstoffen. Hiermee heeft het bedrijf een bijdrage van 0,003 % van de CO 2-uitstoot in Vlaanderen. In de nieuwe situatie gaat het bedrijf gepaard met: Een geuremissie van OU E/s. Deze geuremissie veroorzaakt samen met de emissies van andere bedrijven behorende tot dezelfde bronnencluster geen negatief effect op de nabijgelegen woningen in agrarisch gebied. Er is een matig negatief effect voor 7 woningen, allen gelegen in agrarisch gebied. Hiervan zijn er 4 woningen die behoren tot een landbouwbedrijf. Voor 3 woningen (waaronder 1 landbouw) in agrarisch gebied, is er een gering negatief effect. Er is dus een verschuiving van 4 woningen van gering negatief effect naar matig negatief effect, en een toename van 2 woning met gering negatief effect. Volgens de afstandsregels is er geen of verwaarloosbaar effect. De verschillen in geurconcentratie voor en na verandering ter hoogte van de woningen met een matig negatief effect en een gering negatief effect, zijn als beperkt te beschouwen. De geurconcentraties ter hoogte van de nabijgelegen woningen blijven d lager dan 10 OUe/m³ als 98P waarde. De stijgingen in geurconcentratie die hier waargenomen worden, blijven beperkt tot minder dan de helft van het verschil tussen de huidige vergunde geurimmissie en 10 OUe/m³. Een jaarlijkse PM10-emissie van 293 kg/jaar ten gevolge van stalemissies. Er zijn geen woningen die een relevante bijdrage ondervinden van fijn stof PM10. MER PPS BVBA 192/239

193 Een jaarlijkse PM2,5-emissie van 96 kg/jaar ten gevolge van stalemissies. Net zoals voor verandering is er geen enkele woning die een relevante bijdrage ondervindt van fijn stof PM2.5. De impact ter hoogte van de nabijgelegen woningen voor PM10 en PM2,5 is < 1% van respectievelijk 31,3 µg/m³ en 25 µg/m³. Een ammoniakemissie van kg NH 3/jaar. Voor de verzurende en vermestende impact van deze emissie, wordt verwezen naar de discipline Fauna en Flora. Een broeikasgasemissie (CH 4, N 2O en CO 2) van ton CO 2-equivalenten ten gevolge van de dieren en het verbranden van fossiele brandstoffen. Hiermee heeft het bedrijf een bijdrage van 0,006 % van de CO 2-uitstoot in Vlaanderen. Opmerking : ten aanzien van de hierboven opgenomen evaluatie dient aangegeven te worden dat de impact binnen de eigen bedrijfsgrens niet dient beoordeeld te worden. Milderende maatregelen Door het bedrijf genomen maatregelen: Het bedrijf maakt in de huidige vergunde situatie reeds gebruik van een ammoniakemissiearme stalsysteem voor de vergunde stallen. Stal 1, stal 2 en stal 4 zijn voorzien van een biologische luchtwasser (S-1). Stal 3 is voorzien van AEA-systeem V-4.7. Als geurbeïnvloedende maatregelen inzake voeder en voederwijze wordt in de BBT-studie het toedienen van meerfasenvoedering aangehaald. Doordat de voeders beter afgestemd zijn op de specifieke behoefte van de dieren, daalt de stikstofexcretie in de mest. Ook toediening van eiwitarm voeder heeft een significante reductie in de stikstofexcretie in de mest tot gevolg. Het bedrijf maakt gebruik van meerfasenvoeders met verlaagd fosforgehalte en ruw eiwitgehalte. Dit effect is niet meegenomen in de berekening van de geurconcentraties. De bekomen resultaten zijn dus een worst-case scenario. Stallen en/of mestopslagplaatsen dienen binnen de bedrijfslocatie zoveel als mogelijk gelokaliseerd te worden op plaatsen waar ze de minste hinder (o.a. geur) vormen voor het milieu en omwonenden. Optimale lokalisatie is onderdeel van een goede bedrijfsvoering. Globaal genomen kan optimaliseren binnen de bedrijfslocatie als technisch haalbaar beschouwd worden voor alle nieuwe stallen en/of nieuwe mestopslagplaatsen. De luchtwassers zijn zo geplaatst dat ze het verst verwijderd zijn van de omliggende woningen. Bij het vullen van de silo s wordt gebruik gemaakt van stofzakken. De stallen worden op regelmatige basis intensief gereinigd. Dit resulteert in een beperking van de geuremissie. Voederverliezen in de stal worden beperkt door het regelmatig controleren van de voedersystemen en het verwijderen van gemorst voeder. Verder zijn er ook anti-morsbakken geïnstalleerd. Op het bedrijf is reeds een gekoelde kadaveropslag voorzien. Het aantal transporten op het bedrijf wordt geoptimaliseerd, waardoor stofopwaaiing, slijtage emissies en emissies van verbrandingsgassen door het verbruik van mazout wordt beperkt. Het bedrijfsterrein wordt zo goed als kan proper en stofvrij gehouden. MER PPS BVBA 193/239

194 Er is een groenscherm aanwezig, opgemaakt door de Hooibeekhoeve. Door het bedrijf geplande maatregelen: De nieuwe vleesvarkensstal (verlenging stal 4) zal aan de vergunde biggenstal (stal 4) gebouwd worden. Deze stal zal conform de ter zake geldende wetgeving uitgerust worden als ammoniakemissiearme stal. De vleesvarkensstal zal immers mee aangesloten worden op de biologische luchtwasser van de vergunde biggenstal. Het erfbeplantingsplan werd in de vorige milieuvergunningsaanvraag 2014 door de Hooibeekhoeve opgemaakt. Hierbij werd reeds rekening gehouden met de geplande uitbreiding met de vleesvarkensstal 4. Voor de haalbaarheid van de vooropgestelde geurreducties die volgens de type keuring bekomen worden op de combi-(bio)wasser, met voorafscheiding stof en nageschakelde aerosol afscheider, wordt een dagelijkse opvolging van de goede werking van de installatie (bvb ten aanzien van debieten, ph, toevoeging zuur en/of chemicaliën voor buffering, spui,.) en regelmatig onderhoud noodzakelijk geacht. Nieuwe installaties dienen oordeelkundig gedimensioneerd te worden ten aanzien van zowel de afzuigdebieten, verblijftijden, debieten circulatie vloeistof,., teneinde de efficiëntie die volgen uit de type keuring te garanderen. Mogelijke milderende maatregelen voor het bedrijf PPS BVBA: De aanwezige groenelementen dienen dus zeker behouden te blijven en kunnen mogelijks verder uitgebouwd worden. Een positief effect hiervan kan zeker verwacht worden. Bij de modellering werd geen rekening gehouden met de groenelementen, zodat dit als een worst-case scenario beschouwd kan worden. Aanbevolen wordt om op het bedrijf een energieaudit te laten uitvoeren, opdat een goed zicht zou bekomen worden op het energieverbruik. Via zo n audit kunnen veelal enkele besparende maatregelen doorgevoerd worden. Eveneens kan bij het uitvoeren van een energieaudit aandacht besteed worden aan de mogelijkheid voor het bedrijf tot het duurzaam opwekken van energie WATER De bouw van de nieuwe stal vereist een bronbemaling gedurende de aanlegfase. De invloedssfeer van de bemaling reikt enkel tot binnen het bedrijfsterrein zelf, waardoor wordt uitgegaan van geen of een verwaarloosbaar effect. De grondwaterwinningen aanwezig op het bedrijf PPS BVBA veroorzaken in de huidige vergunde en toekomstige situatie geen relevant effect op de dichtste naburige grondwaterwinning. Op de groengebieden worden er geen relevante effecten van de grondwaterwinningen veroorzaakt. Er wordt dus geen of verwaarloosbaar effect begroot. Op het bedrijf is er zowel in de huidige als toekomstige situatie opslag van bepaalde risicostoffen. Door de beveiligde opslag en de periodiek uitgevoerde controles wordt dit beoordeeld als een gering negatief effect. Opslag van reinigings-, ontsmettings-, en ongediertebestrijdingsmiddelen worden beoordeeld als een gering negatief effect doordat gebruik gemaakt wordt van erkende producten die op een veilige plaats worden gestockeerd. MER PPS BVBA 194/239

195 Zowel in de huidige vergunde als de toekomstige situatie is er voldoende opslag van reinigingswater en spuiwater van de luchtwasser, hierdoor wordt uitgegaan van een gering negatief effect. Aangezien er voldoende mestopslag is maar peilputten wel vereist zijn maar nog niet geplaatst, wordt zowel in de huidige vergunde situatie uitgegaan van een negatief effect. Van zodra de peilputten geplaatst zijn en voldoen aan de periodieke controles, kan er uitgegaan worden van een gering negatief effect. In de huidige vergunde situatie infiltreert het hemelwater dat valt op de verharding in de bodem rond het bedrijf. Het hemelwater van de nieuw aan te leggen betonverharding, infiltreert in de nabij liggende bodem. Het hemelwater dat valt op de varkensstallen 1, 2 en 4 wordt in de vergunde toestand opgevangen in hemelwaterputten van in totaal 539 m³. In de nieuwe situatie zal er een opslagcapaciteit beschikbaar zijn van m³. Bij toekenning van de afwijking op het plaatsen van een infiltratievoorziening, is in de toekomstige situatie voldaan aan de stedenbouwkundige verordening waardoor er wordt uitgegaan van een gering negatief effect. Het huishoudelijk afvalwater van de woning wordt in de huidige situatie geloosd op het oppervlaktewater na behandeling in een septische put. Het bedrijf is gelege in collectief te optimaliseren buitengebied, een collectieve zuivering zal dus op termijn aangelegd worden. Er wordt uitgegaan van een matig negatief effect in de huidige sitiuatie en een gering nagatief effect in de toekomstige situatie. Zowel in de huidige als in de toekomstige situatie is het totale werkelijk waterverbruik < of = de theoretische waterbehoefte waardoor wordt uitgegaan van geen of verwaarloosbaar effect inzake waterverbruik. Door het beperkt gebruik van hemelwater en het gebruik van grondwater voor laagwaardige toepassingen in de huidige vergunde en de toekomstige situatie wordt er uitgegaan van een negatief effect. Milderende maatregelen Door het bedrijf genomen maatregelen: Er wordt geen bedrijfsafvalwater geloosd Gebruik van erkende producten De stallen worden eerst droog gereinigd alvorens nat schoon te spuiten Periodieke reiniging verharde oppervlakten om afspoelen potentiële verontreiniging te voorkomen Door het bedrijf geplande maatregelen: Er wordt een extra hemelwateropvang voorzien. Peilputten worden geplaatst Op termijn zal een collectieve zuivering het afvalwater voorzien Verdere mogelijkheden of aanbevelingen: Volgende tips zijn belangrijk voor een duurzaam watergebruik op bedrijfsniveau: Herstel lekken zo snel mogelijk en laat het water niet onnodig lopen MER PPS BVBA 195/239

196 Verder gebruik maken van een waterzuinige hogedrukreiniger. Hiermee kan het waterverbruik in vergelijking met een klassieke tuinslang tot de helft teruggebracht worden. De meest efficiënte hogedrukreinigers hebben een debiet van 6,5 l/min. Zowat alle types laten het gebruik van alternatieve waterbronnen vrij van bezinkbare deeltjes- toe. Bij gebruik van niet-leidingwater raden de producenten een extra voorfilter aan. Zorg bij het gebruik van een hogedrukreiniger altijd voor voldoende verluchting. Gebruik van goede drinkbakken, nippels en dergelijke. Vermijd mors- en lekverliezen door het afstellen van vlotter, 13.3 BODEM Behoudens bij calamiteiten kunnen de effecten op de bodem als verwaarloosbaar tot hooguit beperkt beschouwd worden. Hierbij wordt er uiteraard van uit gegaan dat aan alle wettelijke bepalingen voldaan wordt m.b.t. o.a.: Opslag van brandstoffen Opslag van mest Bodemverzet 13.4 GELUID Voor de discipline geluid worden de relevante geluidsbronnen op het bedrijf bepaald, zijnde de continue geluidsbronnen (ventilatoren) en de incidentele geluidsbronnen (transporten). De beoordelingspunten zijn de dichtste woning, 200 m van de perceelsgrens en het natuurgebied ten NW van het bedrijf. De onmiddellijke bedrijfsomgeving wordt gekenmerkt door zijn agrarisch karakter. Deze activiteiten leveren een bijdrage aan de geluidsbelasting. In de nabije omgeving zijn nog een aantal veeteeltbedrijven aanwezig. Binnen een straal van ongeveer 200 m van de bedrijfspercelen, liggen er 6 bedrijfsvreemde woning, waarvan 2 woningen behoren tot een landbouwbedrijf (Achteraard 32 en 13). De overige 4 bedrijfsvreemde woningen zijn gelegen Achteraard 11, 30 en 28 en Hinnenboomstraat 9. Op 340 m ten NW is een natuurgebied gelegen. Overige kwetsbare gebieden zijn op meer dan 500 m gelegen. Het meest nabijgelegen woongebied is gelegen op m. Op 870 m ten westen ligt de autosnelweg E19. Permanente geluidshinder van het verkeer van deze weg is dus mogelijk. Hierdoor zal in de referentiesituatie het oorspronkelijk omgevingsgeluid hoger liggen dan in stille agrarische gebieden. Als referentiewaarde voor het oorspronkelijke omgevingsgeluid voor het L A95,1h hanteren we voor de dagperiode 45 db(a), voor de avondperiode 40 db(a) en 35 db(a) voor de nachtperiode. Deze aanname is meer realistisch a.h.v. de ligging van het bedrijf. In de huidig vergunde situatie zijn er 22 ventilatoren aanwezig. De ventilatoren bevinden zich allen in de stallen, waardoor het geluid al gedeeltelijk gedempt zal worden door de stalconstructie. Op stal 1, stal 2, stal 2 (verlenging) en stal 4 in de huidig vergunde situatie, is een luchtwasser voorzien. Bij stal 3 is er 1 ventilator aanwezig. Door de aanwezigheid van de luchtwasser, zal het geluid van de ventilatoren gedempt worden. Volgens de technische fiche van de ventilatoren die voor de luchtwassers zijn geplaatst, is het geluidsvermogenniveau van deze ventilatoren 83 db(a).voor ventilatoren gelegen in kokers wordt een demping van 3 db(a) in rekening gebracht o.w.v. de positionering onderin de koker. Op het bronvermogen van de ventilatoren voor het luchtwasserpakket is een reductie van 10 db(a) toegepast o.w.v. de aanwezigheid van een wasserpakket achter de ventilatoren.in de toekomstige situatie zullen er eveneens 11 nieuwe ventilatoren MER PPS BVBA 196/239

197 geplaatst worden in stal 4 (verlenging). In de geplande situatie zijn er dus 33 ventilatoren die allen beschouwd worden als nieuwe inrichtingen. Ze worden getoetst aan de richtwaarde voor een nieuwe inrichting. Voor de continue bronnen en voor de incidentele bronnen wordt getoetst aan de richtwaarde voor nieuwe inrichtingen (=grenswaarde). Dit aangezien de basisvergunning van het bedrijf dateert van 18/02/2010 en het dus aan de definitie voldoet van een 'nieuwe inrichting'. In de huidig vergunde situatie geldt voor de continue bronnen volgens het significantiekader dat er geen tot een verwaarloosbaar effect is tijdens alle beoordelingsperiodes en voor alle beoordelingspunten. Ook voor de toekomstige situatie,is er geen tot een verwaarloosbaar effect voor de continue geluidsbronnen op het bedrijf van PPS BVBA. De incidentele bronnen worden vergeleken met de richtwaarde voor een incidenteel geluid van een nieuwe inrichting. Ter hoogte van de verschillende beoordelingspunten tijdens de dag wordt er voldaan aan de grenswaarde voor een nieuwe inrichting. Tijdens de nacht is er een overschrijding van deze grenswaarde t.h.v. de dichtste woning. Op een afstand van 146 m tussen geluidsbron en woning, wordt er ook voldaan aan de grenswaarde voor de nachtperiode. Op die afstand is het L Aeq,1s van het incidenteel geluid voor het lossen van veevoeder 36 db(a) en voor de overige transporten 40 db(a). In het verleden zijn er eveneens geen klachten geweest i.v.m. geluidshinder. Er kan aanbevolen worden voor het laden/lossen op een afstand van minder dan 146 m van een nabijgelegen woning, tijdens de dag te laten plaatsvinden. Aan de zeugenstal (57m afstand tot dichtst bijzijnde woning) wordt nu reeds enkel gelost vanaf 7u 's morgens, zodat hier voldaan is aan de richtwaarde van een nieuwe inrichting. De incidentele bronnen (transporten) in de huidig vergunde situatie en in de nieuwe situatie zijn dezelfde, er zijn dus geen extra nieuwe incidentele bronnen. Er is wel een stijging van de frequentie van de transporten in de nieuwe situatie. In het verleden zijn er eveneens geen klachten geweest i.v.m. geluidshinder. Voor deze berekeningen werden volgende aannames gedaan: geen afscherming Milderende maatregelen Er dient opgemerkt te worden dat de berekende effecten in dit MER wellicht een overschatting zijn. Er wordt bij de berekeningen geen rekening gehouden met de aanwezige afscherming van de incidentele geluidsbronnen. Zo gebeurt het laden en het lossen van de verschillende grondstoffen en eindproducten op verschillende plaatsen op het bedrijf, waarbij er vaak een afscherming aanwezig is door gebouwen en door groenaanplant. Door het bedrijf genomen maatregelen: Ventilatoren zijn computergestuurd en frequentiegestuurd. Tijdens het laden en het lossen worden de motoren van de bedrijfsvoertuigen zoveel mogelijk stilgelegd. Er is reeds een groenaanplant voorzien. MER PPS BVBA 197/239

198 Aanwezigheid van luchtwassysteem zorgt voor demping van het geluid van de ventilatoren. Ventilatoren worden gekenmerkd door geluidsarme werking. De dieren worden ad libidum gevoederd. De varkensstallen zijn goed geïsoleerd zodanig dat het geluid van de dienen tot een minimum zal herleid worden. De stallen blijven in de mate van het mogelijke afgesloten. Aan de zeugenstal (57m afstand tot dichtst bijzijnde woning) wordt nu reeds enkel gelost vanaf 7u 's morgens, zodat hier voldaan is aan de richtwaarde van een nieuwe inrichting. Door het bedrijf geplande maatregelen: De exploitant voorziet in een aanvulling van het bestaande groenaanplant. Er is eveneens een biologische luchtwasser voorzien op stal 4 (verlenging). Verdere mogelijkheden of aanbevelingen: Tijdens de werkzaamheden dient de initiatiefnemer er op te letten dat de aannemer de geluidshinder ten gevolge van de werken zo goed mogelijk beperkt en dat het onnodig draaien van de machines en motoren voorkomen wordt. Er moet rekening gehouden worden met een schappelijk start- en einduur van de bouwwerken, enz. Dit opdat hinder naar omwonenden zoveel mogelijk beperkt wordt. Er kan aanbevolen worden voor het laden/lossen op een afstand van minder dan 146 m van een nabijgelegen woning, tijdens de dag te laten plaatsvinden MENS Het bedrijf is gelegen Achteraard te Hoogstraten, dit is een lokale weg. Op 870 m ten westen ligt de autosnelweg E19. Dit is ook de voornaamste aan- en afvoerroute van het bedrijf. De transportroute die gevolgd zal worden verloopt via de Hinnenboomstraat, de Loenhoutseweg, de Hoogstraatseweg en vervolgens de E19. Er zal hierbij geen gevoelig gebied doorkruist worden (woongebied e.d.). Deze route is de meest geschikte route voor aan- en afvoer van dieren, grondstoffen, eindproducten en materialen: er wordt op deze manier gebruik gemaakt van de grootste toegangswegen en zo weinig mogelijk van lokale en kleinere wegen. Een andere route zou verkeer via lokale wegen teweeg brengen. Op deze wordt de verkeersveiligheid zoveel mogelijk gegarandeerd. Er wordt bijgevolg uitgegaan van geen of een verwaarloosbaar effect. In de huidige situatie wekelijks zo n 9,3 zware transporten (met vrachtwagen) gebeuren, van of naar het bedrijf en in de toekomstige situatie zal dit stijgen naar 15,8 transporten/week. Het bedrijf is niet gelegen langs de aan- en afvoerroute, nl. de E19 zodat hier ook locale wegen gebruikt worden alvorens de gewestwegen te bereiken. MER PPS BVBA 198/239

199 De meeste transporten gebeuren zowel in de huidige als in de geplande situatie telkens in de week overdag tussen 7u en 19u. Transporten tijdens het weekend worden steeds zoveel mogelijk vermeden. De aanvoer van jonge zeugen, de aanvoer van voeders en de afvoer van de dieren kan 's nachts (voor 7 uur) gebeuren. Op een afstand van 146 m tussen geluidsbron en woning, wordt er ook voldaan aan de grenswaarde voor de nachtperiode. Op die afstand is het L Aeq,1s van het incidenteel geluid voor het lossen van veevoeder 36 db(a) en voor de overige transporten 40 db(a). In het verleden zijn er eveneens geen klachten geweest i.v.m. geluidshinder. Er kan aanbevolen worden voor het laden/lossen op een afstand van minder dan 146 m van een nabijgelegen woning, tijdens de dag te laten plaatsvinden. Aan de zeugenstal (57m afstand tot dichtst bijzijnde woning) wordt nu reeds enkel gelost vanaf 7u 's morgens, zodat hier voldaan is aan de richtwaarde van een nieuwe inrichting. Er worden geen effecten verwacht op de gezondheid van de mens ten gevolge van geluids-, geur- en stofhinder. Bestrijding van ongedierte gebeurt door een externe firma. Dit wordt beschouwd als een verwaarloosbaar effect. Uit navraag bij de gemeente Hoogstraten blijkt dat er in het verleden geen officiële klachten ingediend werden (algemeen of in de loop van een vergunningsprocedure) ten opzichte van het bedrijf van PPS BVBA. Milderende maatregelen Door het bedrijf genomen maatregelen: Het bedrijf tracht de transporten zoveel mogelijk overdag te laten doorgaan tussen 7u en 19u. Transporten tijdens het weekend worden steeds zoveel mogelijk vermeden. De meeste transporten gebeuren door de dag, maar een aantal transporten kunnen ook 's nachts (voor 7 u ) plaatsvinden. Tijdens het laden en lossen worden de motoren van de bedrijfsvoertuigen zo veel mogelijk afgelegd. Wat betreft het deelaspect geluid wordt verwezen naar de discipline geluid. Aan de zeugenstal (57m afstand tot dichtst bijzijnde woning) wordt nu reeds enkel gelost vanaf 7u 's morgens, zodat hier voldaan is aan de richtwaarde van een nieuwe inrichting. Ook voor het deelaspect lucht worden reeds een aantal milderende maatregelen genomen door het bedrijf. Hiervoor wordt verwezen naar de discipline lucht. Door het bedrijf geplande maatregelen: Wat betreft het deelaspect geluid en lucht wordt verwezen naar de geplande maatregelen beschreven in deze disciplines. Verdere mogelijkheden of aanbevelingen: De exploitant kan het aantal benodigde transporten proberen te beperken door te vermijden dat nietvolle transporten gebeuren. Voor het deelaspect geluid wordt er aanbevolen om tijdens de werkzaamheden er op te letten dat de aannemer de geluidshinder zo goed mogelijk wordt beperkt en dat er dient rekening gehouden te worden met een schappelijk start- en eindduur van de bouwwerken. MER PPS BVBA 199/239

200 Op een afstand van 146 m tussen geluidsbron en woning wordt er ook voldaan aan de grenswaarde voor de nachtperiode. Op die afstand is het L Aeq,1s van het incidenteel geluid voor het lossen van veevoeder 36 db(a) en voor de overige transporten 40 db(a). In het verleden zijn er eveneens geen klachten geweest i.v.m. geluidshinder. Er kan aanbevolen worden voor het laden/lossen op een afstand van minder dan 146 m van een nabijgelegen woning, tijdens de dag te laten plaatsvinden. Aan de zeugenstal (57m afstand tot dichtst bijzijnde woning) wordt nu reeds enkel gelost vanaf 7u 's morgens, zodat hier voldaan is aan de richtwaarde van een nieuwe inrichting. De aanbevelingen die gedaan worden voor het deelaspect lucht worden beschreven in de discipline lucht FAUNA EN FLORA Het perceel waar de nieuwe vleesvarkensstal 4 (verlenging) komt, staat aangeduid als biologisch minder waardevol soortenarm permanent cultuurgrasland op natte lemige zandbodem met duidelijke ijzer en/of humus B horizont (w-seg). De impact wordt dan ook als verwaarloosbaar aanzien (geen of verwaarloosbaar effect). De inplanting van de stallen (aangebouwd aan de vergunde stallen) is op dit vlak dan ook goed gekozen. Volgens de kaart met de aanduiding van de natura-2000 gebieden is deze inrichting niet gelegen in een SBZ (speciale beschermingzone). Het meest nabijgelegen Habitatrichtlijngebied situeert zich op ongeveer 4,5 km ten Z van de inrichting. Het meest nabijgelegen Vogelrichtlijngebied is op 6,7 km gelegen ten W van het bedrijf. In Nederland, op een afstand > 15 km ten NO is het Habitatrichtlijngebied 'Ulvenhoutse Bos' gelegen en op > 20 km ten W van het bedrijf is het Habitatrischlijngebied 'De Brabantse Wal' gelegen. In de ruime omgeving van het bedrijf is eveneens geen VEN-gebied gesitueerd. In een straal van 1 km rond het bedrijf (onmiddellijke omgeving van het bedrijf) liggen een beperkt aantal waardevolle vegetaties. Ten zuidwesten en noordoosten van het bedrijf bevinden zich ook een beperkt aantal zeer waardevolle vegetaties (khwq en qb). Er zijn eveneens een aantal complexen van waardevolle en zeer waardevolle elementen aanwezig (hbr, qb, sz). Binnen een straal van 1 km rond het bedrijf komen geen habitattypes of RBB's (Regionaal Belangrijke Biotopen) voor. Wel komen er ter hoogte van de E10-Put Minderhout twee oppervlaktes voor die gekarteerd staan als 'deels habitat'. Het betreft de vegetatie op 400 m ten NW van het bedrijf, dat voor 80% geen habitat is, en voor 20% gekarteerd is als habitatwaardige vegetatie van het type 4030 (Droge Europese heide), en de vegetatie op 630 m ten NW van het bedrijf. Dit is eveneens voor 70% geen habitat en 30% habitattype 4030 (Droge Europese heide). Net buiten de straal van 1 km komen er een beperkt aantal habitatwaardige vegetaties voor. Het gaat om de habitatypes 91E0_vn (Ruigte-Elzenbos) en 91E0_vm (Elzenbos of berkenbroek op voedselarme tot matig voedselrijke natte gronden) ten NO en NW. Verder komen er, net buiten de straal van 1 km van het bedrijf, een aantal regionaal belangrijke biotopen voor. Het gaat over rbbso (regionaal belangrijk biotoop vochtig wilgenstruweel op venige en zure grond) en rbbhf (regionaal belangrijk biotoop moerrasspirrearuigte met graslandkenmerken) op 1060 m ten NW en rbbsf (regionaal belangrijk biotoop moerasbos van breedbladige wilgen) op 1480 m ten NO van het bedrijf. Op een afstand van 1,2 km ten N van het bedrijf komt eveneens een oppervlakte 'deels habitat' voor, het betreft een vegetatie die voor 70% gekarteerd staat al geen habitat en voor 30% bestaat uit de habitatwaardige vegetatie 91E0_vn. Als aandachtsgebied wordt het habitattype 91E0 en 4030 beschouwd (niet gelegen in vogelrichtlijngebied of habitatrichtlijngebied): 91E0_vn, gelegen op 1001 m ten NO van het bedrijf MER PPS BVBA 200/239

201 91E0_vm op 1125 m ten NO van het bedrijf 91E0_vm op 1115 m ten NW van het bedrijf 4030 op 400 m en op 630 m ten NW van het bedrijf (deels habitat) 91E0_vn op 1,2 km ten N van het bedrijf (deels habitat) Uit de voorgestelde contouren blijken de verschillen tussen de vergunde situatie en de toekomstige situatie. Het vergroten van de contouren heeft te maken met de stijging van ammoniakproductie in de gewenste situatie. Er kan geconcludeerd worden dat er voor het aandachtsgebied dat we in beschouwing nemen, nl. de habitats en 'deels habitats' volgens de BWK 5.2 kaart, er geen negatief effect te verwachten valt ten gevolge van de verzurende deposities van het bedrijf in de huidige vergunde situatie voor het habitattype 91E0. In de toekomstige situatie wordt dit een beperkte bijdrage voor 1,5 ha en een relevante bijdrage voor 2,4 ha. Deze habitats en 'deels habitats' zijn niet gelegen in SBZ. Voor het habitattype 4030 (deels habitat) is er voor verzuring een beperkte bijdrage voor 0,7 ha en een relevante bijdrage voor 0,1 ha in de huidig vergunde situatie. Voor de toekomstige situatie is er voor verzuring een relevante bijdrage voor 0,2 ha en een belangrijke bijdrage voor 0,9 ha van dit 'deels habitat'. De vegetaties zijn eveneens niet gelegen in SBZ. De contouren van vermesting vallen nagenoeg samen met de contouren van verzuring. Er kan voor vermesting eveneens geconcludeerd worden dat er voor het aandachtsgebied dat we in beschouwing nemen, nl. de habitats en de 'deels habitat' volgens de BWK 5.2 kaart, er geen negatief effect te verwachten valt ten gevolge van de vermestende deposities van het bedrijf in de huidige vergunde situatie voor het habitattype 91E0. In de toekomstige situatie wordt dit een beperkte bijdrage voor 1,5 ha en een relevante bijdrage voor 2,4 ha. Deze habitats en 'deels habitats' zijn niet gelegen in SBZ. Voor het habitattype 4030 (deels habitat) is er voor vermesting (vgl. verzuring) een beperkte bijdrage voor 0,7 ha en een relevante bijdrage voor 0,1 ha in de huidig vergunde situatie. Voor de toekomstige situatie is er voor vermesting een relevante bijdrage voor 0,2 ha en een belangrijke bijdrage voor 0,9 ha van dit 'deels habitat'. De vegetaties zijn eveneens niet gelegen in SBZ. Op Nederlands grondgebied is het Ulvenhoutse Bos en de Brabantse Wal gelegen. Het meest nabijgelegen Natura 2000 gebied (Ulvenhoutse Bos) ligt op ongeveer 15,5 km van het bedrijf PPS BVBA (zie grensoverschrijdende effecten). De grenswaarde voor vergunningsplicht in het kader van de Natuurbeschermingswet voor deze gebieden in Nederland bedraagt 1 mol per hectare per jaar. De depositie van het project PPS Bvba in de gewenste toestand ligt bijgevolg lager dan deze grenswaarde. In de vergunde situatie wordt een daling van de watertafel van 10 cm voor grondwaterwinning 1en 2 respectievelijk bereikt op 227 m en op 120m. In de toekomstige situatie wordt een daling van de watertafel van 10 cm voor grondwaterwinning 1 en 2 respectievelijk bereikt op 227 m en 235 m. De dichtste bedrijfsvreemde grondwaterwinning bevindt zich volgens DOV Bodemverkenner ( op 340 m. Binnen deze afstand bevinden zich geen groengebieden (natuurgebied op meer dan 340 m). De grondwaterwinningen aanwezig op het bedrijf PPS BVBA veroorzaken in de huidige vergunde en toekomstige situatie geen relevant effect op de dichtste naburige grondwaterwinning. Op de groengebieden worden er geen relevante effecten van de grondwaterwinningen veroorzaakt. Er wordt dus geen of verwaarloosbaar effect begroot. Ook effecten ten gevolge van rustverstoring werden als verwaarloosbaar ingeschat. MER PPS BVBA 201/239

202 Voor de thema s direct ecotoopverlies, verdroging, rustverstoring zijn de milieueffecten op fauna en flora te verwaarlozen zodat milderende maatregelen zich niet opdringen. Milderende maatregelen Door het bedrijf genomen maatregelen: Voor door het bedrijf genomen milderende maatregelen met effect op fauna en flora wordt verwezen naar de disciplines lucht, water en geluid. Door het bedrijf geplande maatregelen: De nieuwe vleesvarkensstal (verlenging stal 4) zal aan de vergunde biggenstal (stal 4) gebouwd worden. Deze stal zal conform de ter zake geldende wetgeving uitgerust worden als ammoniakemissie-arme stal. De vleesvarkensstal zal immers mee aangesloten worden op de biologische luchtwasser van de vergunde biggenstal. De exploitant neemt hiermee een belangrijke maatregel om de stijging van ammoniak te beperken. Voor verdere door het bedrijf geplande milderende maatregelen met effect op fauna en flora wordt verwezen naar de disciplines lucht, water en geluid. Verdere mogelijkheden of aanbevelingen: Er wordt evenwel de aandacht op gevestigd dat wat ammoniakdepositie betreft, het hier om een worst-case scenario gaat, en dat een goed ontwikkeld groenscherm rond het bedrijf een deel van de ammoniakuitstoot zou kunnen opvangen, waardoor de werkelijke depositie vermoedelijk lager zal liggen. Voor de verdere aanbevelingen met effect op fauna en flora wordt verwezen naar de disciplines lucht, water en geluid LANDSCHAP, BOUWKUNDIG ERFGOED EN ARCHEOLOGIE Volgens het gewestplan is het bedrijf PPS BVBA volledig gelegen in agrarisch gebied. De omgeving van de bedrijfslocatie wordt gekenmerkt door een vlak, open landbouwlandschap met dominantie van weiden en akkers. In de directe omgeving van het bedrijf komen nog enkele landbouwbedrijven voor. Naast de landbouw zijn er nog een beperkt aantal particuliere woningen aanwezig. Het bedrijf is gelegen in het Traditionele Landschap 'Land van Brecht (310020)' in de Noorderkempen. Binnen een straal van 1 km ligt een relictzone ten NW van het bedrijf, met name 'Ontginningsblok Zwarte Goor en vallei van De Beek (R10031). Op m ten NW is het puntrelict 'Rooimanshoeve (P10126)' gelegen. In de ruime bedrijfsomgeving komen geen beschermde stads- en dorpsgezichten, beschermde monumenten of beschermde landschappen voor. Binnen een straal van 1 km is er op de inventaris bouwkundig erfgoed twee bouwkundige relicten vastgesteld. Er wordt geen invloed hierop verwacht. Er zal mogelijks een bemaling toegepast worden tijdens de aanlegfase bij hoge grondwaterstand. Op basis van de gegevens in de discipline water wordt een invloedsstraal berekend. De invloedssfeer van de bemaling reikt enkel tot binnen het bedrijfsterrein zelf, zodat ook hiervan geen effecten te verwachten zijn op het bouwkundig erfgoed. Er wordt uitgegaan van geen of verwaarloosbaar effect. MER PPS BVBA 202/239

203 Het bedrijf is in het straatbeeld aanwezig net als een paar andere landbouwbedrijven. De gebouwen staan allen geordend en compact opgesteld. Een geordende inplanting van de structuren zorgt voor rust en evenwicht in het ontwerp, alsook voor de samenhorigheid van de gebouwen op het bedrijf. De gebouwen vormen één aansluitend geheel. Er is bij het bedrijf reeds een groenaanplanting aanwezig. Het erfbeplantingsplan werd in de vorige milieuvergunningsaanvraag 2014 door de Hooibeekhoeve opgemaakt om een goede inkleding van het bedrijf in het landschap te bekomen. Hierbij werd reeds rekening gehouden met de geplande uitbreiding met de vleesvarkensstal 4. Er treedt geen verdere versnippering op van de open ruimte, gezien de uitbreiding gebeurt in het landschap geconcentreerd ter hoogte van het bestaande bedrijf en bestaande stallen. In de toekomstige situatie wordt er eveneens rekening gehouden met een verwaarloosbare verstoring van het landschap. M.b.t. perceptieve aspecten wordt er uitgegaan van een gering negatief effect. Voor de toekomstige situatie wordt de nieuwe stal aansluitend gebouwd met de bestaande stallen en gebouwen. Milderende maatregelen Door het bedrijf genomen maatregelen: Er is reeds een groenaanplant aanwezig op het bedrijf. Het erfbeplantingsplan werd in de vorige milieuvergunningsaanvraag 2014 door de Hooibeekhoeve opgemaakt. Hierbij werd reeds rekening gehouden met de geplande uitbreiding met de vleesvarkensstal 4. Het bedrijf vormt een verzorgd onderdeel van een agrarisch landschap. Door het bedrijf geplande maatregelen: De bestaande stallen bestaan allen uit prefab betonpanelen met rode baksteenmotief en een donker dak (zwarte golfplaten). De verlenging van de biggenstal 4 met de vleesvarkensstal 4 wordt in dezelfde materialen uitgevoerd als de vergunde stallen. De nieuwe infrastructuur wordt zodanig ingeplant dat ze een geheel vormt met de bestaande infrastructuren. De nieuwe stal wordt aansluitend gebouwd met de bestaande stallen en gebouwen. Verdere mogelijkheden of aanbevelingen: Uitbreiding van de beplanting in functie van het erfbeplantingsplan. Het groenscherm wordt verder aangelegd, zodat een optimale inpassing in het landschap gerealiseerd wordt. MER PPS BVBA 203/239

204 14 NIET-TECHNISCHE SAMENVATTING Voor de niet-technische samenvatting wordt verwezen naar de aparte bijlage 'Niet-technische samenvatting' bij het MER. 15 VERKLARENDE WOORDENLIJST abiotisch milieu aërodynamische diameter alluviaal ammoniak ammonium antropogeen autonome ontwikkeling Belgische Biotische Index biotisch bodemkaart denitrificatie depositie discipline drainageklasse ecosysteem ecotoop de niet-levende materie de aerodynamische diameter van een stofdeeltje is gelijk aan de diameter van een bolvormig deeltje dat in de omgevingslucht hetzelfde gedrag vertoont als dat stofdeeltje behorend tot het alluvium, dat ontstaan is door aanslibbing van rivierklei NH 3, scherpriekend gas (= ammoniakgas) het ion NH + 4, waarvan ammoniumbasen en -zouten afgeleid worden ontstaan door menselijke activiteit de ontwikkeling die het studiegebied zou doormaken zonder gestuurde beïnvloeding van buitenaf een systeem om via de bepaling van de aanwezigheid van een aantal groepen macro-invertebraten in een waterloop de biologische waterkwaliteit van deze waterloop te beoordelen met betrekking tot de levende materie geeft de verspreiding aan van bodemseries, die elk gekenmerkt wordt door hun grondsoort, natuurlijke drainageklasse en horizontenopvolging; ze geeft ook de blijvende landbouwwaarde van de verschillende bodems aan proces waarbij bepaalde micro-organismen nitraat en nitriet omzetten in vrije stikstof en distikstofoxide, veelal onder anaërobe omstandigheden afzetting vanuit de lucht naar een ecosysteem; het is een hoeveelheid per tijdseenheid per oppervlakte-eenheid (vb. 10 kg SO 2/dag/ha) milieuaspect dat in het kader van milieueffectrapportage onderzocht wordt, door de regelgeving vastgelegd als de disciplines mens, fauna en flora, bodem, water, lucht, licht, warmte en straling, geluid en trillingen, klimaat, monumenten en landschappen en materiële goederen ontwateringtoestand van het bodemprofiel uitgedrukt volgens het Belgisch bodemclassificatiesysteem geheel van abiotische en biotische componenten en onderlinge relaties ruimtelijke eenheid die homogeen is ten aanzien van de vegetatie en de abiotische MER PPS BVBA 204/239

205 standplaatsfactoren (water, bodem) die voor de vegetatie bepalend zijn effecten emissie g.e. geluidsdrukniveau (L p) geurdrempel GPVB-installatie grondgebonden afzet grondverbonden afzet grondwaterkwetsbaarheid immissie indelingslijst ingreep-effect-schema initiatiefnemer kritische last veranderingen in het abiotische milieu ten gevolge van (vooral) antropogene activiteiten uitstoot van stoffen in de omgevingslucht geureenheid geeft een waarde aan de geluidsterkte (uitdrukking in decibel, db) concentratie van een gasvormige stof of van een mengsel van gasvormige stoffen die door de helft van een panel waarnemers wordt onderscheiden van geurvrije lucht; de geurdrempel heeft per definitie een geurconcentratie van één geureenheid/m³; de individuele geurdrempel is de geurdrempel die voor een individu werd vastgesteld een inrichting die als dusdanig onder de toepassing valt van de bepalingen van de titels I en II van het Vlarem inzake geïntegreerde preventie en bestijding van verontreiniging als bedoeld in de EU-richtlijn 96/61/EEG van 24/09/1996 en die de vaste technische eenheid omvat waarin de activiteiten en processen die technisch in verband staan met de op die plaats ten uitvoer gebrachte activiteiten en die gevolgen kunnen hebben voor de emissies en de verontreiniging de hoeveelheid dierlijke mest, uitgedrukt in kg difosforpentoxide; die op de in aanmerking komende tot het bedrijf behorende oppervlakte cultuurgrond mag worden opgebracht de hoeveelheid dierlijke mest, uitgedrukt in kg difosforpentoxide, waarvoor er één of meer door de Mestbank goedgekeurd(e) mestafzetovereenkomst(en) is (zijn) hiermee wordt aangegeven in welke mate een watervoerende laag beschermd is tegen verontreiniging s.l. vanaf het maaiveld de concentratie van een bepaalde stof/contaminant in de omgevingslucht de aan het VLAREM als bijlage I toegevoegde alfabetische lijst en indeling van de als hinderlijk beschouwde inrichtingen schema of netwerk dat de relaties tussen de milieueffecten onderling en met de afgeleide ingrepen van de activiteit aanduidt de natuurlijke of rechtspersoon die een vergunning voor het project wenst te bekomen de maximaal toegelaten depositiewaarde per eenheid van oppervlakte en per tijdseenheid van een bepaald ecosysteem die onbeperkt kan getolereerd worden zonder dat er nadelige effecten optreden op basis van de huidige kennis L A95,T de waarde van het geluidsdrukniveau dat wordt overschreden in 95% van de waarnemingen in de meettijd T. MER PPS BVBA 205/239

206 L A,eq het constante A-gewogen (d.i. met correctie voor het menselijk oor) geluiddrukniveau dat gedurende een tijdsinterval T dezelfde geluidsenergie zou veroorzaken als het werkelijk gemeten A-gewogen geluidsdrukniveau gedurende hetzelfde tijdsinterval T. L W, L WA M.e.r. M.e.r.-plicht MER MER-deskundige mestverwerking milderende maatregelen milieu olfactorisch Ontwikkelingsscenario OU peilbuizen percentielwaarde projectgebied geluidsvermogenniveau (lineair, of A-gewogen) is de maat voor het door een bron uitgestraalde geluidsvermogen; deze eigenschap is onafhankelijk van afstand of akoestische omgeving milieueffectrapportage de verplichting tot het opstellen van een milieueffectrapport voor hinderlijke en andere dan hinderlijke inrichtingen milieueffectrapport natuurlijke of rechtspersonen door de Vlaamse minister bevoegd voor het leefmilieu als deskundige voor het opstellen van een milieueffectrapport in een of meerdere disciplines mens, fauna en flora, bodem, water, lucht, licht, warmte en straling, geluid en trillingen, klimaat, monumenten en landschappen en materiële goederen het behandelen en/of verwerken van dierlijke mest derwijze dat de nutriënten vervat in de dierlijke mest ofwel worden gemineraliseerd en de vaste residu s, die na de mineralisatie overblijven, niet op in het Vlaamse Gewest gelegen cultuurgrond worden opgebracht, tenzij deze residu s eerst zijn behandeld tot kunstmest; ofwel worden gerecycleerd en het gerecycleerde eindproduct niet op in het Vlaamse Gewest gelegen grond wordt gebracht maatregelen die voorgesteld worden om nadelige milieueffecten van het geplande project te vermijden, te beperken en zoveel mogelijk te verhelpen de fysieke, niet-levende en levende omgeving van de mens waarmee deze in een dynamische en wederkerige relatie staat betreft de geur beschrijft de evolutie van het studiegebied in de toekomst, rekening houdend met de autonome evolutie van het gebied en met de evolutie o.i.v. plannen en beleidsopties odour units tot op het grondwater geboorde putten, voorzien van een kunststof buis zodat hieruit grondwaterstalen genomen kunnen worden percentage van de tijd dat een zekere concentratie niet wordt overschreden het gebied waarin een voorgenomen activiteit gepland is referentiesituatie de toestand van het studiegebied, waarnaar gerefereerd wordt in functie van de effectvoorspelling, omvattende: de huidige, gewijzigde en de wenselijke situatie MER PPS BVBA 206/239

207 specifiek geluid studiegebied de getalwaarde van de component van het oorspronkelijk omgevingsgeluid die eenduidig kan toegewezen worden aan een inrichting of aan een deel van een inrichting. het gebied dat bestudeerd wordt in functie van het vaststellen van de milieueffecten en afhankelijk is van de invloedssfeer van de milieueffecten vaste mest dierlijke mest met een gehalte aan droge stof hoger dan 20 % vegetatie VITO waarnemingsdrempel zuurequivalent ruimtelijke massa van de plantenindividuen in samenhang met de plaats waar zij groeien en in de rangschikking die zij spontaan en door onderlinge concurrentie hebben ingenomen Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek laagste gehalte of concentratie voor de betrokken parameter die kan worden waargenomen eenheid om de verzuringsgraad van een polluent te meten; deze eenheid staat toe om de verschillende verzurende polluenten met elkaar te vergelijken. Eén zuurequivalent komt overeen met 32 gram zwaveldioxide, 46 gram stikstofdioxide en 17 gram ammoniak MER PPS BVBA 207/239

208 16 LITERATUURLIJST Aarnink, A.J.A. en H.H. Ellen (Veehouderij). Processen en factoren bij fijn stofemissie in de veehouderij (2006). Akoestisch onderzoek uitgevoerd door Exlan Consultants BV Akoestisch onderzoek van het Milieu Adviesbureau BV, 2010 (akoestisch onderzoek rapportnummer 210- SSm51l-il-v1) Albers R., Beck J., Bleeker A., Van Bree L., Van Dam J., Van den Eerden L., Freijer J., Van Hinsberg A., Marra M., Van de Salm C., Tonneijck A., De Vries W., Wesselink L. en Wortelboer F. (2001). Evaluatie van de verzuringsdoelstellingen: de onderbouwing. RIVM rapport , juni Aminal, Cel Lucht. Saneringsplan fijn stof voor de zones met overschrijding in 2003 en aanpak fijn stofproblematiek in Vlaanderen (december, 2005). Plan in uitvoering van de richtlijnen 96/62/EG en 1999/30/EG. Anon. Dierlijk afval: Inventarisatie en juridisch kader (1996). uitgegeven door de Openbare Afvalstoffenmaatschappij voor het Vlaamse Gewest (OVAM). Anon. Interimwet Ammoniak en veehouderij (1994). Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden, 1994/634. Anon. Uitvoeringsregeling Ammoniak en veehouderij (1994). Staatscourant 25 augustus 1994, nr Anoniem (2004). Lozingen in de lucht Vlaamse Milieumaatschappij, Aalst. 196 pp. + bijlagen Antrop M., Gulinck H., Van Looy K., De Blust G., Van Ghelue P., Melkebeke I. en Kuijken E. (1993). Structuurplan Vlaanderen. Deelfacet Open Ruimte. Eindrapport. Opdracht Plangroep Structuurplan Vlaanderen. Antrop M. (1995). Traditionele landschappen in Vlaanderen, voorlopig document van een studieopdracht, Universiteit Gent, Vakgroep geografie. -, (2001). Odour impacts and odour emission control measures for intensive agriculture. Final Report. Environmental research, R&D report series no.14. European community. Belgische Geologische Dienst ( ). Toelichtingen bij de geologische kaart van België: Vlaams Gewest. Berckmans D., Hendriks J. & Andries A. (2000). Bijdrage tot de uitbouw van beleidsmaatregelen voor de reductie van de ammoniakuitstoot door de landbouw in Vlaanderen, Deel 2: Reductietechnieken voor de ammoniakemissie. Bervoets L., Schneiders A. en Verheyen R.F. (1990). Onderzoek naar de verspreiding en de typologie van ecologisch waardevolle waterlopen in het Vlaamse Gewest, Maas- en Netebekken, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, AMINAL, Brussel. Boussery K., Calus A., Cocquyt M., Degloire T., Demeulemeester M., Desmet K., Desmyter L., Mahieu J., Martens I., Masquelin B., Storme K, Vanbecelaere D., Van Winghem J., Verhoest K., Wauters E. (2006). Agrarische architectuur, technisch bekeken. POVLT, Beitem. Calus A., Degloire T., Depraetere D., Desmyter L., Dezeure L., Storme K., Verhoest K., Mahieu J., Masquelin B., Van Winghem J. (2006). Bedrijfsintegratie, een wisselwerking tussen land- en tuinbouwbedrijven en hun omgeving. POVLT, Beitem. MER PPS BVBA 208/239

209 Chardon, W.J. (Alterra) en van der Hoek, K.W. (RIVM). Berekeningsmethode voor de emissie van fijn stof vanuit de landbouw, Wageningen. Coördinatiecommissie Integraal Waterbeleid (2010). Stroomgebiedbeheerplan voor de Schelde. VMM, Aalst. 306 p. Colanbeen M., Neukermans G. (1992). Stankbestrijding van ventilatielucht door het gebruik van biofilters en biowasfilters. Universiteit Gent, Gent. Dams R., Moens L. & Roos P. (1994). Verzuring, Wetenschappelijk verslag, Milieu- en natuurrapport Vlaanderen. Derden A., Meynaerts E., Vercaemst P. en Vrancken, K. (2006). Best Beschikbare Technieken (BBT) voor de veeteeltsector. Eindrapport BBT Veeteelt, VITO, februari De Fré R. (1993). Geurnormen, in cursus Geurhinder, KVIV. De Fré R. & Swaans W. (1999). Screening van ammoniakconcentraties in Vlaanderen, Uitgevoerd door VITO in opdracht van de Vlaamse Milieumaatschappij. EIPPCB (European IPPC Bureau), Integrated Pollution Prevention and Control (IPPC), Reference Document on Best Available Techniques for Intensive Rearing of Poultry and Pigs, EC, JRC, EIPPC Bureau, EPA Environmental Protection Agency (2001). Odour impacts and Odour Emission Control Measures for Intensive Agriculture. Environmental research, R&D report series No. 14. Fangmeier A., Hadwiger-Fangmeier A., Vander Eerden L. & Jäger H.-J. (1994). Effects of atmospheric ammonia on vegetation a review. Environ. Pollut. 86, Feyaerts, T., Huybrechts, D. en Dijkmans, R.. Best Beschikbare Technieken (BBT) voor mestverwerking, tweede editie, oktober 2002, VITO. 363 p. Goedseels V. De evaluatie van odorantenemissie in relatie tot de infrastructuur van intensieve veebedrijven, K.U.Leuven, Faculteit Landbouwwetenschappen. Heij G.J. & Schneider T. (1991). Eindrapport tweede fase Additioneel Programma Verzuringsonderzoek, rapport nr , Rijksinstituut voor volksgezondheid en milieuhygiëne, Bilthoven. Hendriks J., Berckmans D., Vinckier C. & Vranken E. (1997). Beperking van ammoniak-emissie uit de extractielucht van stallen, studiedag : Mestproblematiek, 30 oktober 1997, Beveren. Hendriks J., Andries A., Saevels P., Libaux C., Vranken E., Vinckier C., Berckmans D., De Bruyn G., Baron M. & Van Langenhove H. (2001). Ontwikkeling van een eenvoudige procedure voor de bepaling van geur- en ammoniakemissies van agrarische constructies ten behoeve van een aangepaste milieureglementering in Vlaanderen. K.U.Leuven, U.Gent & Vlaamse Gemeenschap. IIASA (International Institute for Applied Systems Analysis) (2002). Modelling Particulate Emissions in Europe. A Framework to Estimate Reduction Potential and Control Costs. I.N. (2003). Natuurrapport 2003: Toestand van de natuur in Vlaanderen: cijfers voor het beleid. I.N., Biologische waarderingskaart van België. Verklarende tekst bij de kaartbladen. MER PPS BVBA 209/239

210 I.W.O.N.L. Bodemkaart van België, verklarende tekst bij de kaartbladen, 1/ Ingelaere B., Geluidsisolatie. WTCB. Studiedag LNE 5 mei Jansen A.J.M., de Graaf M.C.C. & Roelofs J.G.M. (1996). The restoration of species-rich heathland communities in the Netherlands. Vegetatio 126, Katholieke Universiteit Leuven, Universiteit Gent, Ministerie van Middenstand en Landbouw ( ). Ontwikkeling van een eenvoudige procedure voor de bepaling van geur- en ammoniakemissies van agrarische constructies ten behoeve van een aangepaste milieureglementering in Vlaanderen. Deel I: Ammoniak- en geuremissies door de veeteelt bronnen en reductietechnieken; Deel II: Meetprocedure voor ammoniak- en geuremissies van agrarische constructies; Deel III: Voorstel beoordelingsrichtlijn. Studie uitgevoerd in opdracht van de Administratie Land en Tuinbouw. Klarenbeek J.V. & van Harrveld A.Ph. (1995). On the regulations, measurements and abatement of odours emanating from livestock housing in the Netherlands. In: New knowledge in Livestock odor, Proceedings of the International livestock odor conference Iowa State University, College of Agriculture, Ames, USA. Landbouw & Techniek, jaargang 5, 25 februari Ammoniakvervluchtiging beperken kan, p LNE. Visiedocument de weg naar een duurzaam geurbeleid. Draftversie 2006 en versie Malants D. en Feyen J, Kwantitatieve en kwalitatieve aspecten van oppervlakte- en grondwaterstroming. Acco, Leuven. Meeus-Verdenne K, Scohart P.O., De Borger R. (1986). Vormen de zware metalen aanwezig in dierlijke afvalstoffen een risico voor het leefmilieu? Landbouwtijdschrift nr. 4, jaargang 39, MINA-plan 2 ( ). Instrument voor een milieuvriendelijke toekomst voor Vlaanderen. MINA-plan 3 ( ). Vlaams Milieubeleidsplan. Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap ( ). Kwetsbaarheidskaarten van het grondwater. Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Afdeling Ruimtelijke Planning (1998). Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen. Ministerie van Middenstand en Landbouw (1998). Water op het landbouwbedrijf. MIRA (2011). Milieurapport Vlaanderen MIRA Indicatorrapport 2011, Vlaamse Milieumaatschappij, Aalst, 171 p. MIRA (2008). Milieurapport Vlaanderen MIRA, Achtergronddocument Thema Klimaatverandering. De Nocker L., Schoeters K., Moorkens I., Jespers K., Aernouts K., Beheydt D., Vanneuville W., MOL, G. & Ogink, N.W.M. (2002). Geuremissies uit de veehouderij II Overzichtsrapportage IMAG Rapport , IMAG, Wageningen. Mosquera L., Hol J.M.G., Winkel A., Huis in t Veld J.W.H., Gerrits F.A., Ogink N.W.M., Aarnink A.J.A., Fijnstofemissie uit stallen: melkvee. Rapport 296- herziene versie. Wageningen UR Livestock Research. MER PPS BVBA 210/239

211 MVG (2000). Digitale vectoriële bestanden van de Vlaamse Hydrografische Atlas, toestand 13/6/2000, op schaal 1/10.000, opgemaakt door MVG, LIN, AMINAL, Afdeling Water. MVG (2001). Deel 1: Ammoniak- en geuremissies door de veeteelt bronnen en reductietechnieken. Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, januari MVG, LIN, AROHM, M&L (2001). Landschapsatlas. Digitale vectoriële bestanden van de Vlaamse Landschapsaltas, toestand 31/03/2001 (schaal 1/ of 1/50.000). Nagels A., Schneiders A., Weiss L., Wils J., Peymen J. en Clement L. (1994). Onderzoek naar de verspreiding en de typologie van ecologisch waardevolle waterlopen in het Vlaamse Gewest, Polders en Gentse Kanalen, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, AMINAL, Brussel. Neuckermans (1991). Beperking van geurhinder, in Mengmest: implicaties voor de landbouw en het milieu, B. Van Renterghem en W. Verstraete, september 1991, IWONL-Coval publicatie, 218p. Odor Control Task Force, (1998). Control of odor emissions from animal operations, A report from the board of governors of the university of North-Carolina, 35p., 1 sept North Carolina Agriculture Research Service, College of Agriculture and Life Scineces, North Carolina State University. Ogink N.W.M. & Groot Koerkamp P.W.G. (2001). Comparison of odour emissions from animal housing systems with low ammonia emission. 1 st IWA international conference on odour and VOCs: Measurement, Regulation and Control Techniques, The university of NSW, Sydney, Australia, 25-28th Guidoh Ogink, N.W.M. & Lens, P.N. (2001). Geuremissie uit de veehouderij. Overzichtsrapportage IMAG Rapport , IMAG, Wageningen. Omzendbrief LNE 2012/1 (2012). Milderende maatregelen voor geuremissies die afkomstig zijn van bestaande varkens- en pluimveestallen in Vlaanderen. Vlaamse Overheid Leefmilieu, Natuur en Energie, 29 juni Ortlinghaus, O., Bericht über die Durchführung von Emissionsmessungen an einem Biowäscher mit Vorentstaubung in der Tierhaltung, , Berichtsnummer: Uniqfill Bio-Combi-Wäscher, Fachhochschule Münster. Preene M., Roberts T., Powrie W. and Dyer M., Groundwater control - design and practice. Publisher: CIRIA. Pollet I., Van Langenhove H. & Christiaens J. (1996). Onderzoeks- en ontwikkelings-overeenkomst inzake de NH 3-emissies door de landbouw. Rapport in opdracht van de Vlaamse Milieumaatschappij (174M3495), 193. Project Research Gent nv, Universiteit Gent, PRA Odournet bv (2004). Voorstellen van een aanpak om beschermingsniveaus voor geurhinder vast te stellen rondom bronnencomplexen en bronnenclusters. Studie uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Aminabel. Provincie West-Vlaanderen. Plantgoed voor meer streekeigen groen. Dienst MiNaWa, Sint-Andries. Richtlijn Veehouderij en Stankhinder 1996 Schirz S. (1989). Handhabung der VDI-Richtlinien 3471 Schweine und 3472 Hühner, Kuratorium für Technik und Bauwesen in der Landwirschaft, Darmstadt. MER PPS BVBA 211/239

212 Staelens, J., Neirynck, J., Genouw, G., Roskams, P. (2006). Dynamische modellering van streeflasten voor bossen in Vlaanderen. Studie uitgevoerd in opdracht van de Vlaamse Milieumaatschappij, MIRA, MIRA/2006/03. Rapport INBO.R Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, Brussel. Schrooten, L. en Van Rompaey, H. (2002). Ontwikkeling van een methodologie voor een emissie-inventaris van PM10 en PM2,5 en opstellen van een emissie-inventaris voor 1995 en Studie uitgevoerd door Vito in opdracht van de VMM. TNO (2002), CEPMEIP-databank (Co-ordinated European Programme on Particulate Matter Emission Inventories, Projections and Guidance) (2002). Databank op internet Uenk, G. H., G. J. Monteny, T. G. M. Demmers, and M. G. Hissink Luchtsamenstelling onder de overkapping van mestsilo's voor en na het mixen van de mest, IMAG-DLO, Wageningen. UG (1998). Werkdocument Traditionele landschappen in Vlaanderen, Vakgroep geografie, Afdeling regionale geografie en landschapskunde, Universiteit Gent, gent. p.17 Universiteit Gent, Project Research Gent nv, PRA Odournet bv, Eco2 bvba (2002). Voorstellen van een geschikte methode om nuleffectniveaus van geurhinder te vertalen naar normen en toepassing op 5 pilootsectoren. Deel I: Evaluatie van het Nederlandse normeringsstelsel; Deel II: Uitwerken methode toepasbaar op de Vlaamse situatie; Deel II: Formulering voorstel voor de 5 pilootsectoren. Studies uitgevoerd in opdracht van de Vlaamse Gemeenschap, Aminabel. Vandamme M. en Nechelput H. (2005). De Grondwaterproblematiek en alternatieven voor grondwater in Vlaanderen voor land- en tuinbouw. Studie en vervolmakingsdag Duurzaam watergebruik in land- en tuinbouw. TI-KVIV. Melle, 27 april Van Langenhove, H. en Defoer, N. (2002). Valideren van de meetprocedure voor de bepaling van geur- en ammoniakemissies van referentiestallen als voorbereiding op de implementatie van de beoordelingsrichtlijn voor emissie-arme stalsystemen. Partim geur. Studie uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van de Vlaamse Landmaatschappij, afdeling Mestbank en van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, afdeling Aminabel. Van Geelen M. & van der Hoek K.W. (1982). Stankbestrijdingstechnieken voor stallen in de intensieve veehouderij, IMAG, publicatie 167. Van Houtte E., Lebbe L., Zeuwts L. en Vanlerberghe F. (2002). Concept for development of sustainable drinking water production in the Flemish coastal plain based on integrated water management. 17th Salt Water Intrusion Meeting, Delft, The Netherlands. Van Langenhove H. & Van Broeck G. (1997). Onderzoek geurnormering. Eerste fase: Ontwikkelen van methodologie voor opstellen van geurnormering voor homogene sectoren. Opdrachtgever: Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, AMINAL, Bestuur Algemeen Milieubeleid. van Ouwerkerk E.N.J. (1996). Klimaat en energie in de veehouderij (Instituut Milieu- en Agritechniek), studiedag Techniek: Energie en Milieu, 12 maart 1996, Reehorst te Ede, p Velders, G.J.M., Aben, J.M.M., Beck, J.P., Blom, W.F., van Dam, J.D., Elzenga, H.E., Geilenkirchen, G.P., Hoen, A., Jimmink, B.A., Matthijsen, J., Peek, C.J., van Velze, K., Visser, H., de Vries, W.J., Concentratiekaarten voor grootschalige luchtverontreiniging in Nederland, Rapportage Milieu- en Natuurplanbureau (MNP), Bilthoven, 102 pagina s. MER PPS BVBA 212/239

213 Vereecken H. & Hermy M. (2000). Ammoniak en de invloed op plantengemeenschappen. Uit: Bijdrage tot de uitbouw van beleidsmaatregelen voor de reductie van de ammoniakuitstoot door de landbouw in Vlaanderen (2000), Verlinden, G. (2005). Valorisatie van resteffluenten afkomstig van de mestverwerking. Deel 2: Chemische samenstelling van de resteffluenten. Bodemkundige Dienst van België vzw. Opdrachtgever: Mestbank, VLM. Vermeersch G., Anselin A., Devos K., Herremans M., Stevens J., Gabriëls J. & Van Der Krieken B., Atlas van de Vlaamse broedvogels Mededelingen van de Instituut voor Natuurbehoud 23, Brussel, 496 p. Vlaams Coördinatiecentrum Mestverwerking (VCM), STIM-mestverwerking (2004). Mestverwerking op het landbouwbedrijf: mogelijkheden en kostprijs. VLM (2003). Landinrichtingsproject Brugse Veldzone. Richtplan. Deelstudie Landbouw. VLM (2004). Lijst van stalsystemen voor ammoniakemissiereductie. VMM (1994). Leren om te keren, Milieu- en natuurrapport Vlaanderen, Garant, Leuven/Apeldoorn. VMM (1995). Emissiejaarverslag, structuur en resultaten van de emissie-inventaris Vlaamse Regio. VMM (1996). Milieu- en natuurrapport Vlaanderen 1996, Leren om te keren, Garant, Leuven/Apeldoorn. VMM (1997). Emissiejaarverslag Vlaamse Milieumaatschappij, België. VMM (1998). Milieu- en natuurrapport Vlaanderen: thema s (MIRA-T 1998), Garant, Leuven/Apeldoorn. VMM (2000). Waterwegwijzer voor architecten. VMMa (2000). Mira-S Milieu- en natuurrapport Vlaanderen: scenario s, Garant, Leuven/Apeldoorn. VMMb (2000). MIRA-T 2000: milieu- en natuurrapport Vlaanderen: thema s, Garant, Kessel-Lo/Apeldoorn. p.503 VMM (2001). VMM, waterkwaliteit Lozingen in het water 2000, Erembodegem Vlaamse milieumaatschappij, p.36 VMM (2001). Emissie-inventaris 2000 (situatie 15 mei 2000). VMM (2002). VMM, Zure regen in Vlaanderen Depositiemeetnet verzuring 2002, Erembodegem Vlaamse milieumaatschappij, p. 43 VMM (2005). MIRA-T 2005: Milieu- en natuurrapport Vlaanderen : LannooCampus, Heverlee. VMM (2006). Milieurapport Vlaanderen. MIRA-T Focusrapport. Vlaamse Milieumaatschappij en uitgeverij Lannoo nv, Heverlee. VMM (2004). Luchtkwaliteit in het Vlaamse Gewest Vlaamse Milieumaatschappij, Aalst. 270 pp. + bijlagen. VMM (2007). Luchtkwaliteit in het Vlaamse Gewest Vlaamse Milieumaatschappij, Aalst. 148 pp. + bijlagen. MER PPS BVBA 213/239

214 VMM (2008). Grondwater in Vlaanderen: het Kust- en Poldersysteem. Vlaamse Milieumaatschappij. Aalst. 93 p. VMM (2008). Grondwater in Vlaanderen: het Sokkelsysteem. Vlaamse Milieumaatschappij. Aalst. 111 p. VMM (2010b). Lozingen in de lucht (+ bijlagen). Vlaamse Milieumaatschappij, Aalst. VMM (2011). Luchtkwaliteit in het Vlaamse Gewest Jaarverslag Immissiemeetnetten Vlaamse Milieumaatschappij. Aalst. 140 p. VMM (2011). Luchtkwaliteit in het Vlaamse Gewest Jaarverslag Immissiemeetnetten Bijlagen. Vlaamse Milieumaatschappij, Aalst. 110 p. Wijziging Regeling ammoniak en veehouderij (2005). Uit:Staatscourant 13 juli 2005, nr. 133/pag.17 MER PPS BVBA 214/239

215 17 OVERZICHT TABELLEN Tabel 1: Ligging bedrijf volgens gewestplan Tabel 2: Overzicht lopende milieuvergunningen Tabel 3: overzicht historiek milieuvergunningen Tabel 4: Overzicht afgeleverde stedenbouwkundige vergunningen Tabel 5: Overzicht vergunde en gewenste toestand Tabel 6: Overzicht stallen en bedrijfsgebouwen in de huidig vergunde toestand Tabel 7: Overzicht stallen en bedrijfsgebouwen in de gewenste toestand Tabel 8: Overzicht grondstoffengebruik in de huidig vergunde situatie en in de toekomstige situatie Tabel 9: Huidige waterbehoefte op basis van de vergunde dierenaantallen PPS BVBA en aantal personen Tabel 10: Waterbehoefte in de nieuwe situatie Tabel 11: Overzicht eindproducten in de huidig vergunde situatie en de toekomstige situatie Tabel 12: Effectbeschrijving per milieudiscipline Tabel 13: Verbods- en afstandsregels voor varkensstallen in agrarisch gebied Tabel 14: Geuremissie bij varkens gehuisvest in conventionele stalsystemen Tabel 15: Geuremissie bij varkens gehuisvest in conventionele en ammoniakemissiearme stalsystemen Tabel 16: Toetsingswaarden bronnencluster (Richtlijnenhandboek landbouwdieren, Willems et. al, 2009) Tabel 17: Beschrijving geurgevoelige bestemmingen (Richtlijnenhandboek lucht, LNE, 2012) Tabel 18: aantal waarderingspunten huidig vergunde situatie Tabel 19: Geuremissie bij ammoniakemissiearme varkenshuisvesting PPS BVBA Tabel 20: Geuremissie bedrijf PPS BVBA in de huidig vergunde situatie Tabel 21: Geuremissie omliggende bedrijven bronnencluster Tabel 22: Parameters IFDM-model Tabel 23: Toekomstig aantal waarderingspunten PPS BVBA Tabel 24: Geuremissie bedrijf PPS BVBA in de toekomstige situatie Tabel 25: Parameters IFDM-model Tabel 26: Resultatentabel clusterbeoordeling (met inbegrip van de emissies van het bedrijf in de aanvraag) MER PPS BVBA 215/239

216 Tabel 27: Gedetailleerd overzicht van de geurconcentraties in de cluster (OUe/m³) als 98P voor de huidig vergunde situatie en de geplande situatie ter hoogte van de meest relevante woningen Tabel 28: Gedetailleerd overzicht van de geurconcentraties in de cluster (OUe/m³) als 98P zonder het bedrijf PPS BVBA ter hoogte van de relevante woningen Tabel 29: Gedetailleerd overzicht van de geurimpact veroorzaakt door het bedrijf van PPS BVBA (OUe/m³) als 98P voor de huidig vergunde en de geplande situatie ter hoogte van de relevante woningen Tabel 30: Significantiekader PM10 en PM2, Tabel 31: Jaargemiddelde PM10- en PM2,5-concentratie (µg/m³) voor 2013 van het dichtstbijzijnde VMMmeetpunt Tabel 32: Luchtkwaliteit in het studiegebied (gemiddelde ) (bron VMM, Geoloket Advisering RUP Thema Lucht) Tabel 33: Stofemissie bedrijf van PPS BVBA in de huidig vergunde situatie met vermelding van stofemissiefactoren (kg/dier/jaar) (geactualiseerde emissiefactoren bijlage versie 20/03/2015 MER- Richtlijnenboek landbouwdieren) Tabel 34: Stofemissie bedrijf van PPS BVBA in de nieuwe situatie met vermelding van stofemissiefactoren (kg/dier/jaar) (geactualiseerde emissiefactoren bijlage versie 20/03/2015 MER-Richtlijnenboek landbouwdieren)79 Tabel 35 : Relatieve stofemissie in vergelijking met de stofemissie in de referentie situatie Tabel 36: Effectoverzicht impact fijn stof Tabel 37: Ammoniakemissie bij bedrijf van PPS in de huidig vergunde situatie Tabel 38: Ammoniakemissie bij bedrijf van PPS BVBA in de geplande situatie Tabel 39: Broeikasgasemissie in Vlaanderen en aandeel veeteeltsector (VMM, 2010b) Tabel 40: Berekening methaan- en lachgasemissies (lachgas zie volgende paragraaf) uit de stallen bij bedrijf PPS BVBA in de huidig vergunde situatie Tabel 41: Berekening methaanemissie t.g.v. verbranding fossiele brandstoffen in de huidig vergunde situatie Tabel 42: Berekening lachgasemissie t.g.v. verbranding fossiele brandstoffen in huidig vergunde situatie Tabel 43: Berekening CO 2-emissie t.g.v. verbranding in de huidig vergunde situatie Tabel 44: Berekening methaan en- en lachgasemissies (zie volgende paragraaf) uit de stallen bij bedrijf PPS BVBA in de gewenste situatie Tabel 45: Berekening methaanemissie t.g.v. verbranding fossiele brandstoffen in toekomstige situatie Tabel 46: Berekening lachgasemissie t.g.v. verbranding fossiele brandstoffen in toekomstige situatie Tabel 47: Berekening CO 2-emissie t.g.v. verbranding in de toekomstige situatie MER PPS BVBA 216/239

217 Tabel 48: Totale broeikasgasemissie in de huidige vergunde en de nieuwe situatie Tabel 49: Procentuele bijdrage bedrijf aan broeikasgasemissie in Vlaanderen t.g.v. veeteeltsector en overige sectoren Tabel 50: Significantiekader ter beoordeling van de ontrekking van grondwater op de omgeving Tabel 51: Significantiekader ter beoordeling van de waterkwaliteit Tabel 52: Vergunde grondwaterwinningen binnen een straal van 1 km rond het bedrijf Tabel 53: Vereiste mestopslag in de huidige vergunde situatie Tabel 54: Vereist mestopslag in de toekomstige situatie Tabel 55: Significantiekader ter beoordeling van bijkomende verharding Tabel 56: Significantiekader ter beoordeling van lozing van afvalwater Tabel 57: Significantiekader ter beoordeling van het waterverbruik Tabel 58: Significantiekader ter beoordeling van de waterbronnen Tabel 59: Overzicht huidige vergunde en toekomstige hemelwateropvang Tabel 60: Significantiekader ter beoordeling van de bodemverstoring Tabel 61: Omschrijving bodemtype projectgebied (bron : kaart bodemtype geopunt Vlaanderen) Tabel 62: Richtwaarden in db(a) voor Lsp in open lucht volgens bijlage van Vlarem II Tabel 63: Significantiekader geluid Tabel 64: Normen voor incidenteel geluid Tabel 65: Transporten in de huidige en de toekomstige situatie PPS BVBA Tabel 66: Afstand geluidsbron-beoordelingspunt Tabel 67: Lsp continue bronnen-richtwaarde Tabel 68: Lsp continue bronnen-referentiewaarde Tabel 69: Beoordeling continue bronnen Tabel 70: Lsp incidentele bronnen-richtwaarde Tabel 71: Lsp continue bronnen-grenswaarde nieuwe inrichting Tabel 72: Lsp continue bronnen-huidig omgevingsgeluid Tabel 73: Nieuw omgevingsgeluid ( = omgevingsgeluid na verandering) MER PPS BVBA 217/239

218 Tabel 74: Beoordeling nieuwe situatie continue bronnen Tabel 75: Significantiekader ter beoordeling van de verkeershinder Tabel 76: Ligging bedrijf t.a.v. woonfunctie Tabel 77: Overzicht transporten in de huidige en toekomstige situatie Tabel 78: biologische waardevolle en zeer waardevolle elementen in onmiddellijke omgeving van het bedrijf Tabel 79: Beleidsdoelstellingen berekend met VLOPS o.b.v. emissiedoelstellingen uit NEC-richtlijn in Zeq/ha.jaar, (VMM,2013) Tabel 80: Gemiddelde gemodelleerde verzurende deposities SO2, NOx en NH3 (Zeq/ha.jaar) te Hoogstraten, 2011 (VMM,2013) Tabel 81: Significantiekader ter beoordeling van het ecotoopverlies Tabel 82: Kritische last verzuring (zuurequivalenten/ha/jaar) voor een aantal ecosystemen (Meykens et al., Albers et al., 2001) Tabel 83: Kritische last verzuring bossen (zuurequivalenten/ha/jaar) Tabel 84: Kritische last vermesting (kg N/Ha.jaar) en mogelijke gevolgen voor overschrijding voor een aantal vegetatietypes Tabel 85: Streefwaarde verzurende depositie Tabel 86: Significantiekader ter beoordeling van verzuring en vermesting Tabel 87: Significantiekader ter beoordeling van verdroging Tabel 88: Verzurende depositie per vegetatie-eenheid (voor de Habitatvegetaties, niet in SBZ) Tabel 89: Vermestende depositie per vegetatie-eenheid (voor de habitatvegetaties, niet in SBZ) Tabel 90: Oppervlakte (ha) waarop het bedrijf een bijdrage levert voor verzuring t.a.v. de KL Tabel 91: Oppervlakte (ha) waarop het bedrijf een bijdrage levert voor vermesting t.a.v. KL Tabel 92: Significantiekader ter beoordeling van wijzigingen die de landschappelijke structuren beïnvloeden Tabel 93: Significantiekader ter beoordeling van de verstoring van de erfgoedwaarde Tabel 94: Significantiekader ter beoordeling van de perceptieve kenmerken MER PPS BVBA 218/239

219 18 BIJLAGEN 18.1 IFDM-PARAMETERS MER PPS BVBA 219/239

220 MER PPS BVBA 220/239

221 MER PPS BVBA 221/239

222 MER PPS BVBA 222/239

223 MER PPS BVBA 223/239

224 MER PPS BVBA 224/239

225 MER PPS BVBA 225/239

226 18.2 FOTOREPORTAGE MER PPS BVBA 226/239

227 MER PPS BVBA 227/239

228 MER PPS BVBA 228/239

229 MER PPS BVBA 229/239

230 MER PPS BVBA 230/239

231 MER PPS BVBA 231/239

232 MER PPS BVBA 232/239

233 MER PPS BVBA 233/239

234 MER PPS BVBA 234/239

235 MER PPS BVBA 235/239

236 18.3 VOORTOETS RAPPORT 18.4 BIJLAGE GELUID 1) Technische gegevens ventilatoren Ventilator diameter 0,8 m geeft een geluidsdrukniveau van 55 db(a) op 7 m. Dit is een geluidsvermogenniveau van 83 db(a). MER PPS BVBA 236/239

237 2) Uittreksel uit een akoestisch onderzoek uitgevoerd door Exlan Consultants BV voor een pluimveebedrijf in Nederland. Hierin wordt een demping van 3 db(a) in rekening gebracht voor ventilatoren in kokers. MER PPS BVBA 237/239

238 3) Uittreksel uit akoestisch onderzoek van het Milieu Adviesbureau BV, 2010 (akoestisch onderzoek rapportnummer 210-SSm51l-il-v1). MER PPS BVBA 238/239

KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT VULSTEKE STEFAAN. Hernieuwing en uitbreiding van een varkenshouderij KORTEMARK

KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT VULSTEKE STEFAAN. Hernieuwing en uitbreiding van een varkenshouderij KORTEMARK KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT VULSTEKE STEFAAN Hernieuwing en uitbreiding van een varkenshouderij KORTEMARK Opmaak en begeleiding: SBB Accountants & Adviseurs Milieubureau Joveco bvba Diestsevest

Nadere informatie

MILIEUEFFECTRAPPORT VAN SCHIL LV. Hernieuwing en uitbreiding van een pluimveehouderij die behoort tot een milieutechnische eenheid LILLE

MILIEUEFFECTRAPPORT VAN SCHIL LV. Hernieuwing en uitbreiding van een pluimveehouderij die behoort tot een milieutechnische eenheid LILLE MILIEUEFFECTRAPPORT VAN SCHIL LV Hernieuwing en uitbreiding van een pluimveehouderij die behoort tot een milieutechnische eenheid LILLE Opmaak en begeleiding: SBB Accountants & Adviseurs Milieubureau Joveco

Nadere informatie

MER MILIEUEFFECTRAPPORT VULSTEKE STEFAAN. Hernieuwing en uitbreiding van een varkenshouderij KORTEMARK

MER MILIEUEFFECTRAPPORT VULSTEKE STEFAAN. Hernieuwing en uitbreiding van een varkenshouderij KORTEMARK MER MILIEUEFFECTRAPPORT VULSTEKE STEFAAN Hernieuwing en uitbreiding van een varkenshouderij KORTEMARK Opmaak en begeleiding: SBB Accountants & Adviseurs Milieubureau Joveco bvba Diestsevest 32 bus 1a Kriesberg

Nadere informatie

KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT VAN GASTEL GERT LV

KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT VAN GASTEL GERT LV KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT VAN GASTEL GERT LV Hernieuwing en uitbreiding van een pluimveehouderij tot een totaal van 160.000 stuks pluimvee WUUSTWEZEL Opmaak en begeleiding: SBB Accountants

Nadere informatie

KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT VAN DE LOCHT GUY. Hernieuwing en uitbreiding van een gemengde veeehouderij met pluimvee en rundvee

KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT VAN DE LOCHT GUY. Hernieuwing en uitbreiding van een gemengde veeehouderij met pluimvee en rundvee KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT VAN DE LOCHT GUY Hernieuwing en uitbreiding van een gemengde veeehouderij met pluimvee en rundvee WUUSTWEZEL Opmaak en begeleiding: SBB Accountants & Adviseurs

Nadere informatie

KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT VAN EYNDE-VAN RAEMDONCK LV. Hernieuwing en uitbreiding van een varkenshouderij STEKENE

KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT VAN EYNDE-VAN RAEMDONCK LV. Hernieuwing en uitbreiding van een varkenshouderij STEKENE KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT VAN EYNDE-VAN RAEMDONCK LV Hernieuwing en uitbreiding van een varkenshouderij STEKENE Opmaak en begeleiding: SBB Accountants & Adviseurs Milieubureau Joveco

Nadere informatie

KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT BRUNEEL KOEN. Hervergunning en verandering van een bedrijf voor varkens en fruitteelt RIJKEVORSEL

KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT BRUNEEL KOEN. Hervergunning en verandering van een bedrijf voor varkens en fruitteelt RIJKEVORSEL KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT BRUNEEL KOEN Hervergunning en verandering van een bedrijf voor varkens en fruitteelt RIJKEVORSEL Opmaak en begeleiding: SBB Accountants & Adviseurs Joveco bvba

Nadere informatie

MILIEUEFFECTRAPPORT MERTENS POULTRY LV. Hernieuwing en uitbreiding van een pluimveehouderij tot een totaal van stuks pluimvee WUUSTWEZEL

MILIEUEFFECTRAPPORT MERTENS POULTRY LV. Hernieuwing en uitbreiding van een pluimveehouderij tot een totaal van stuks pluimvee WUUSTWEZEL MILIEUEFFECTRAPPORT MERTENS POULTRY LV Hernieuwing en uitbreiding van een pluimveehouderij tot een totaal van 111.333 stuks pluimvee WUUSTWEZEL Opmaak en begeleiding: SBB Accountants & Adviseurs Milieubureau

Nadere informatie

Scopingsadvies Project-MER Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij : Messely Klaas te Kortrijk

Scopingsadvies Project-MER Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij : Messely Klaas te Kortrijk Vlaamse Overheid Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT VAN GASTEL LV

KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT VAN GASTEL LV KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT VAN GASTEL LV Hernieuwing en uitbreiding van een pluimveehouderij tot een totaal van 160.000 stuks pluimvee WUUSTWEZEL Opmaak en begeleiding: SBB Accountants

Nadere informatie

Varkensbedrijf Kodeva te Torhout

Varkensbedrijf Kodeva te Torhout Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Mer Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Project-MER-Verslag

Nadere informatie

KENNISGEVING/ONTWERP MILIEUEFFECTRAPPORT LEEMANS LV. Hervergunning en verandering van een pluimveehouderij RIJKEVORSEL

KENNISGEVING/ONTWERP MILIEUEFFECTRAPPORT LEEMANS LV. Hervergunning en verandering van een pluimveehouderij RIJKEVORSEL KENNISGEVING/ONTWERP MILIEUEFFECTRAPPORT LEEMANS LV Hervergunning en verandering van een pluimveehouderij RIJKEVORSEL Opmaak en begeleiding: SBB Accountants & Adviseurs Milieubureau Joveco bvba Diestsevest

Nadere informatie

AANMELDING ONTWERP-MILIEUEFFECTRAPPORT DESCAMPS MARC Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij MENEN

AANMELDING ONTWERP-MILIEUEFFECTRAPPORT DESCAMPS MARC Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij MENEN AANMELDING ONTWERP-MILIEUEFFECTRAPPORT DESCAMPS MARC Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij MENEN Opmaak en begeleiding: SBB Accountants & Adviseurs Milieubureau Joveco bvba Diestsevest 32

Nadere informatie

Goedkeuringsverslag milieueffectrapport

Goedkeuringsverslag milieueffectrapport Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Goedkeuringsverslag

Nadere informatie

AANMELDING/ONTWERP-MILIEUEFFECTRAPPORT DEPOORTER FREDERIK / DE RODE POORT BVBA. Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij DIKSMUIDE

AANMELDING/ONTWERP-MILIEUEFFECTRAPPORT DEPOORTER FREDERIK / DE RODE POORT BVBA. Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij DIKSMUIDE AANMELDING/ONTWERP-MILIEUEFFECTRAPPORT DEPOORTER FREDERIK / DE RODE POORT BVBA Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij DIKSMUIDE Opmaak en begeleiding: SBB Accountants & Adviseurs Milieubureau

Nadere informatie

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding van een veeteeltbedrijf : De Lindehoeve/Carrebrouck Koen te Diksmuide

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding van een veeteeltbedrijf : De Lindehoeve/Carrebrouck Koen te Diksmuide Vlaamse Overheid Departement Omgeving Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

MILIEUEFFECTRAPPORT MESSELY KLAAS Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij KORTRIJK

MILIEUEFFECTRAPPORT MESSELY KLAAS Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij KORTRIJK MILIEUEFFECTRAPPORT MESSELY KLAAS Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij KORTRIJK Opmaak en begeleiding: SBB Accountants & Adviseurs Milieubureau Joveco bvba Diestsevest 32 bus 1a Kriesberg

Nadere informatie

AMV/ /1001/B. Ministerieel besluit houdende uitspraak over een aanvraag tot afwijking

AMV/ /1001/B. Ministerieel besluit houdende uitspraak over een aanvraag tot afwijking ^\ Vlaamse Regering AMV/00015605/1001/B Ministerieel besluit houdende uitspraak over een aanvraag tot afwijking van artikel 5.9.4.4 van titel II van het VLAREM, ingediend door de bvba DGST, Waterstraat

Nadere informatie

Scopingsadvies Project-MER Verandering van een varkenshouderij DGST BVBA in Lille

Scopingsadvies Project-MER Verandering van een varkenshouderij DGST BVBA in Lille Vlaamse Overheid Departement Omgeving Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

OVER DE MEDEDELING VAN VERANDERING VAN DE BVBA VEVAR MET BETREKKING TOT EEN VARKENSBEDRIJF, GELEGEN IN 2321 HOOGSTRATEN (MEER), SLUISKENSWEG 10.

OVER DE MEDEDELING VAN VERANDERING VAN DE BVBA VEVAR MET BETREKKING TOT EEN VARKENSBEDRIJF, GELEGEN IN 2321 HOOGSTRATEN (MEER), SLUISKENSWEG 10. Besluit /hs. Departement Leefmilieu Dienst Milieuvergunningen BESLUIT VAN DE DEPUTATIE VAN DE PROVINCIE ANTWERPEN OVER DE MEDEDELING VAN VERANDERING VAN DE BVBA VEVAR MET BETREKKING TOT EEN VARKENSBEDRIJF,

Nadere informatie

AANMELDING MILIEUEFFECTRAPPORT ROOSE JEROEN Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij JABBEKE

AANMELDING MILIEUEFFECTRAPPORT ROOSE JEROEN Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij JABBEKE AANMELDING MILIEUEFFECTRAPPORT ROOSE JEROEN Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij JABBEKE Opmaak en begeleiding: SBB Accountants & Adviseurs Milieubureau Joveco bvba Diestsevest 32 bus 1a

Nadere informatie

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding en vroegtijdige hernieuwing milieuvergunning van een slachtkuikenbedrijf. Aerts Kristof te Beerse

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding en vroegtijdige hernieuwing milieuvergunning van een slachtkuikenbedrijf. Aerts Kristof te Beerse Vlaamse Overheid Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

Een overzicht van de mer-procedure en bespreking van de terinzagelegging van de kennisgeving

Een overzicht van de mer-procedure en bespreking van de terinzagelegging van de kennisgeving WOORD VOORAF: Een overzicht van de mer-procedure en bespreking van de terinzagelegging van de kennisgeving De bedoeling van dit voorwoord is om een kort overzicht te geven van de mer-procedure. Tevens

Nadere informatie

Milieueffectrapport voor het uitbreiden van een varkensbedrijf

Milieueffectrapport voor het uitbreiden van een varkensbedrijf Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Mer Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Project-MER-Verslag

Nadere informatie

Milieueffectrapport voor een varkensbedrijf met varkensplaatsen in de toekomstige situatie te Heuvelland

Milieueffectrapport voor een varkensbedrijf met varkensplaatsen in de toekomstige situatie te Heuvelland Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Mer Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Project-MER-Verslag

Nadere informatie

Besluit van de Deputatie

Besluit van de Deputatie 8e Directie Dienst 82 Milieuhygiëne aanwezig André Denys, gouverneur-voorzitter Alexander Vercamer, Marc De Buck, Peter Hertog, Jozef Dauwe, Eddy Couckuyt, Hilde Bruggeman, leden Albert De Smet, provinciegriffier

Nadere informatie

KENNISGEVING/ONTWERP-MER BIJLAGE FIGUREN FLAVIEHOEVE GCV. Hernieuwing en uitbreiding van een pluimveehouderij VEURNE

KENNISGEVING/ONTWERP-MER BIJLAGE FIGUREN FLAVIEHOEVE GCV. Hernieuwing en uitbreiding van een pluimveehouderij VEURNE KENNISGEVING/ONTWERP-MER BIJLAGE FIGUREN FLAVIEHOEVE GCV Hernieuwing en uitbreiding van een pluimveehouderij VEURNE Opdrachtgever Flaviehoeve GCV Noordmoerstraat 5 8630 Veurne KBO-nummer 0828.449.185 Vestigingseenheidsnummer

Nadere informatie

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding en vroegtijdige hernieuwing milieuvergunning van slachtkuikenbedrijf Pollo NV te Oud-Turnhout

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding en vroegtijdige hernieuwing milieuvergunning van slachtkuikenbedrijf Pollo NV te Oud-Turnhout Vlaamse Overheid Departement Omgeving Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

VLAAMSE GEMEENSCHAP AMV/ /1000

VLAAMSE GEMEENSCHAP AMV/ /1000 VLAAMSE GEMEENSCHAP AMV/00068315/1000 BESLUIT VAN DE VLAAMSE MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR, HOUDENDE UITSPRAAK OVER HET BEROEP AANGETEKEND TEGEN DE BESLISSING NR. D/PMVC/05L07/05262

Nadere informatie

Wiga NV: uitbreiding van een varkenshouderij tot varkens te Heuvelland

Wiga NV: uitbreiding van een varkenshouderij tot varkens te Heuvelland Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Mer Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Goedkeuring

Nadere informatie

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van het gemengd veeteeltbedrijf Danny Delcroix

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van het gemengd veeteeltbedrijf Danny Delcroix Vlaamse Overheid Departement Omgeving Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

college van burgemeester en schepenen Zitting van 9 januari 2015

college van burgemeester en schepenen Zitting van 9 januari 2015 beraadslaging/proces verbaal Kopie college van burgemeester en schepenen Zitting van 9 januari 2015 Besluit GOEDGEKEURD A-punten stadsontwikkeling / vergunningen Samenstelling De heer Bart De Wever, burgemeester

Nadere informatie

Constructeur/fabrikant: CBgroep Opvolgteam: MIRCON bvba

Constructeur/fabrikant: CBgroep Opvolgteam: MIRCON bvba De Luchtwasser Constructeur/fabrikant: CBgroep Opvolgteam: MIRCON bvba Ik plaats een nieuwe varkensstal en neem mee Aanvraag omgevingsvergunning/milieuvergunning 1. WAAR Ruimtelijke structuurplannen. 2.

Nadere informatie

Vormen van milieueffectrapportage in Vlaanderen

Vormen van milieueffectrapportage in Vlaanderen Vormen van milieueffectrapportage in Vlaanderen Pascal Van Ghelue Geograaf - Diensthoofd Dienst Begeleiding Gebiedsgerichte Planprocessen Inhoud 1. Doel milieueffectrapportage 2. Regelgeving 3. Rapportagevormen

Nadere informatie

INFORMATIEVERGADERING 19/06/2012

INFORMATIEVERGADERING 19/06/2012 INFORMATIEVERGADERING 19/06/2012 Milieuvergunningsaanvraag KL1 VAMO BVBA Ter Poperenweg 9 8560 Moorsele (Wevelgem) OVERZICHT INFOVERGADERING 1. Beknopte beschrijving project 2. MER-plicht 3. Situering

Nadere informatie

college van burgemeester en schepenen Zitting van 26 februari 2016

college van burgemeester en schepenen Zitting van 26 februari 2016 beraadslaging/proces verbaal Kopie college van burgemeester en schepenen Zitting van 26 februari 2016 Besluit A-punt GOEDGEKEURD stadsontwikkeling / vergunningen Samenstelling de heer Bart De Wever, burgemeester

Nadere informatie

Vormen van milieueffectrapportage in Vlaanderen. Pascal Van Ghelue Geograaf Dienst Begeleiding Gebiedsgerichte Planprocessen

Vormen van milieueffectrapportage in Vlaanderen. Pascal Van Ghelue Geograaf Dienst Begeleiding Gebiedsgerichte Planprocessen Vormen van milieueffectrapportage in Vlaanderen Pascal Van Ghelue Geograaf Dienst Begeleiding Gebiedsgerichte Planprocessen Inhoud 1. Doel milieueffectrapportage 2. Regelgeving 3. Rapportagevormen (4)

Nadere informatie

PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN

PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN Vergadering van 25 september 2014 Verslag van de deputatie Bevoegd deputatielid: Luk Lemmens Telefoon: 03 240 52 65 Agenda nr. 2/2 Uitvoering RSPA : PRUP Oude kanaalarm Puurs

Nadere informatie

college van burgemeester en schepenen Zitting van 30 januari 2015

college van burgemeester en schepenen Zitting van 30 januari 2015 beraadslaging/proces verbaal Kopie college van burgemeester en schepenen Zitting van 30 januari 2015 Besluit GOEDGEKEURD A-punten stadsontwikkeling / vergunningen Samenstelling De heer Bart De Wever, burgemeester

Nadere informatie

Deel 10. Niet-technische samenvatting PRMER-0018

Deel 10. Niet-technische samenvatting PRMER-0018 Deel 10. Niet-technische samenvatting PRMER-0018 10.1 Ruimtelijke situering Het bedrijf is gelegen aan de Statiestraat 56 te Dentergem. Volgens het kadastraal plan bevindt het bedrijf zich op volgende

Nadere informatie

MLAV1/ /MV/bd

MLAV1/ /MV/bd MLAV1/9900000064/MV/bd HOUDENDE VERGUNNING AAN DE N.V. BAYER ANTWERPEN VOOR HET VERANDEREN VAN EEN CHEMISCH BEDRIJF (XIV-KRACHTCENTRALE MIDDEN), GELEGEN TE 2040 ANTWERPEN, HAVEN 507- SCHELDELAAN 420. De

Nadere informatie

Hervergunning, uitbreiding en wijziging van een veeteeltbedrijf en biogasinstallatie

Hervergunning, uitbreiding en wijziging van een veeteeltbedrijf en biogasinstallatie Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Mer Graaf de Ferrarisgebouw Koning Albert II-laan 20 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Project-MER

Nadere informatie

Ontheffing tot het opstellen van een MER. ontheffingsbeslissing. Project: Omvorming en Samenvoeging van 2 veeteeltbedrijven.

Ontheffing tot het opstellen van een MER. ontheffingsbeslissing. Project: Omvorming en Samenvoeging van 2 veeteeltbedrijven. administratie Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer afdeling Algemeen Milieu- en Natuurbeleid, cel Mer Graaf de Ferrarisgebouw Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75

Nadere informatie

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding van een bestaande varkenshouderij en exploitatie van een nieuwe pluimveehouderij te Borgloon.

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding van een bestaande varkenshouderij en exploitatie van een nieuwe pluimveehouderij te Borgloon. Vlaamse Overheid Departement Omgeving Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

Project-m.e.r.-screening

Project-m.e.r.-screening Project-m.e.r.-screening Aan het college van burgemeester en schepenen de deputatie van de provincieraad straat en nummer postnummer en gemeente LNE-MER-01-120913 In te vullen door de behandelende afdeling

Nadere informatie

Besluit van de Deputatie

Besluit van de Deputatie directie Leefmilieu dienst Milieu- en natuurvergunningen Gelet op de mededeling van kleine verandering op 23 september 2011 ingediend door de heer Zaman Jan, Eeckbergstraat 64 te 9170 Sint-Gillisvergadering

Nadere informatie

Gelet op het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning (Milieuvergunningsdecreet), zoals gewijzigd bij latere decreten;

Gelet op het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning (Milieuvergunningsdecreet), zoals gewijzigd bij latere decreten; Besluit MLVER/07-56/mavb. Departement Leefmilieu Dienst Milieuvergunningen BESLUIT VAN DE DEPUTATIE VAN DE PROVINCIE ANTWERPEN OVER DE MEDEDELING VAN VERANDERING VAN DE HEER LEENAERTS JAN MET BETREKKING

Nadere informatie

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding en vroegtijdige hernieuwing van een gemengd veeteeltbedrijf in Poperinge (Watou)

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding en vroegtijdige hernieuwing van een gemengd veeteeltbedrijf in Poperinge (Watou) Vlaamse Overheid Departement Omgeving Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

Gelet op het feit dat op datum van 23 november 1992 de milieuvergunningsaanvraag ontvankelijk en volledig werd verklaard of geacht;

Gelet op het feit dat op datum van 23 november 1992 de milieuvergunningsaanvraag ontvankelijk en volledig werd verklaard of geacht; 2/MLAV1/9200000667/KB/ian. Milieuvergunningen HOUDENDE VERGUNNING AAN PELKMANS-VAN BOUWEL JOZEF VOOR HET VERANDEREN VAN EEN INRICHTING GELEGEN TE 2323 HOOGSTRATEN (WORTEL), LANGENBERG 52A. De bestendige

Nadere informatie

college van burgemeester en schepenen Zitting van 12 april 2013

college van burgemeester en schepenen Zitting van 12 april 2013 beraadslaging/proces verbaal Kopie college van burgemeester en schepenen Zitting van 12 april 2013 Besluit GOEDGEKEURD A-punten stadsontwikkeling / vergunningen Samenstelling De heer Bart De Wever, burgemeester

Nadere informatie

Aanbevelingen voor het opstellen van een kennisgevingsdossier. MER-forum 10 juni 2004

Aanbevelingen voor het opstellen van een kennisgevingsdossier. MER-forum 10 juni 2004 Aanbevelingen voor het opstellen van een kennisgevingsdossier MER-forum 10 juni 2004 Inleiding MER-forum 10 juni 2004 Aanbevelingen voor het opstellen van een kennisgeving (project-m.e.r.) Inhoud van de

Nadere informatie

Hoofdstuk 1: Definities

Hoofdstuk 1: Definities OPGELET: De Vlaamse Regering heeft op 5 juli 2013 deze nieuwe verordening hemelwater definitief goedgekeurd. Het besluit treedt in werking op 1 januari 2014. Hieronder vindt u de tekst die van toepassing

Nadere informatie

college van burgemeester en schepenen Zitting van 30 januari 2015

college van burgemeester en schepenen Zitting van 30 januari 2015 beraadslaging/proces verbaal Kopie college van burgemeester en schepenen Zitting van 30 januari 2015 Besluit GOEDGEKEURD A-punten stadsontwikkeling / vergunningen Samenstelling De heer Bart De Wever, burgemeester

Nadere informatie

Gelet op het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning (Milieuvergunningsdecreet), zoals gewijzigd bij latere decreten;

Gelet op het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning (Milieuvergunningsdecreet), zoals gewijzigd bij latere decreten; Besluit Departement Leefmilieu Dienst Milieuvergunningen MLVER-2011-0104/ELSL/kadc BESLUIT VAN DE DEPUTATIE VAN DE PROVINCIE ANTWERPEN OVER DE MEDEDELING VAN VERANDERING VAN NV COLOMBUS-HTC, BVBA AFVALSTOFFEN

Nadere informatie

Besluit van de Deputatie

Besluit van de Deputatie Directie Leefmilieu dienst Milieu- en natuurvergunningen aanwezig André Denys, gouverneur-voorzitter Besluit van de Deputatie Alexander Vercamer, Marc De Buck, Peter Hertog, Jozef Dauwe, Eddy Couckuyt,

Nadere informatie

college van burgemeester en schepenen Zitting van 29 december 2011

college van burgemeester en schepenen Zitting van 29 december 2011 beraadslaging/proces verbaal Kopie college van burgemeester en schepenen Zitting van 29 december 2011 Besluit GOEDGEKEURD A-punten stadsontwikkeling / vergunningen Samenstelling De heer Patrick Janssens,

Nadere informatie

Varkensbedrijf Snels te Hoogstraten

Varkensbedrijf Snels te Hoogstraten Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Mer Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Project-MER-Verslag

Nadere informatie

OVER DE VERGUNNINGSAANVRAAG VAN DE HEER JOHANNES VAN DEN BROEK MET BETREKKING TOT EEN VARKENSBEDRIJF, GELEGEN TE 2330 MERKSPLAS, STRIKKEWEG Z/N.

OVER DE VERGUNNINGSAANVRAAG VAN DE HEER JOHANNES VAN DEN BROEK MET BETREKKING TOT EEN VARKENSBEDRIJF, GELEGEN TE 2330 MERKSPLAS, STRIKKEWEG Z/N. Besluit /kadc. Departement Leefmilieu Dienst Milieuvergunningen BESLUIT VAN DE DEPUTATIE VAN DE PROVINCIE ANTWERPEN OVER DE VERGUNNINGSAANVRAAG VAN DE HEER JOHANNES VAN DEN BROEK MET BETREKKING TOT EEN

Nadere informatie

College van burgemeester en schepenen

College van burgemeester en schepenen verbaa College van burgemeester en schepenen beraadslaging/proces verbaal Samenstelling: de heer Patrick Janssens, burgemeester; de heren Robert Voorhamme, Philip Heylen, Ludo Van Campenhout, mevrouw Leen

Nadere informatie

Richtlijnen voor het Project-MER Oiltanking AGT

Richtlijnen voor het Project-MER Oiltanking AGT Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Mer Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 BRUSSEL Tel: 02/553.80.79 e-mail: mer@vlaanderen.be

Nadere informatie

college van burgemeester en schepenen Zitting van 10 november 2011

college van burgemeester en schepenen Zitting van 10 november 2011 beraadslaging/proces verbaal Kopie college van burgemeester en schepenen Zitting van 10 november 2011 Besluit GOEDGEKEURD A-punten stadsontwikkeling Samenstelling De heer Patrick Janssens, burgemeester

Nadere informatie

E R K E N N I N G M E R - D E S K U N D I G E A A N V R A A G F O R M U L I E R

E R K E N N I N G M E R - D E S K U N D I G E A A N V R A A G F O R M U L I E R Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap Departement Leefmilieu en Infrastructuur Administratie Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer Afdeling Algemeen Milieu- en Natuurbeleid, Milieueffectrapportage Graaf

Nadere informatie

Scopingsadvies project-mer Verandering / herstructurering varkensbedrijf Suin bvba te Kruishoutem

Scopingsadvies project-mer Verandering / herstructurering varkensbedrijf Suin bvba te Kruishoutem Vlaamse Overheid Departement Omgeving Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

Ontbossing en bouw en exploitatie van een nieuwe elektriciteitscentrale van Electrabel op de terreinen van Arcelor Gent te Gent

Ontbossing en bouw en exploitatie van een nieuwe elektriciteitscentrale van Electrabel op de terreinen van Arcelor Gent te Gent Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Dienst Mer Graaf de Ferrarisgebouw Koning Albert II-laan 20 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Project-MER verslag Goedkeuring milieueffectrapport

Nadere informatie

MLAV1/ /RP/si

MLAV1/ /RP/si /RP/si OVER DE VERGUNNINGSAANVRAAG VAN DE NV SEPPIC BELGIE MET BETREKKING TOT EEN ALKOXYLATIEFABIEK, GELEGEN TE 2070 ZWIJNDRECHT, SCHELDEDIJK 50, EN OVER DE MELDING VAN INRICHTINGEN VAN DE DERDE KLASSE.

Nadere informatie

MLAV1/ /MV/lydr.

MLAV1/ /MV/lydr. /MV/lydr. OVER DE VERGUNNINGSAANVRAAG VAN DE N.V. BASF ANTWERPEN MET BETREKKING TOT EEN CHEMISCH BEDRIJF (SUPER ABSORBER POLYMEER - SAP), GELEGEN TE 2040 ANTWERPEN, SCHELDELAAN 600 - HAVEN 725. De bestendige

Nadere informatie

THEMADAG VAN DE VAKGROEP LANDBOUW EUREGIO SCHELDEMOND VERGUNNINGEN VAN GRENSBOEREN, WELKE MANIER VAN AANPAK?

THEMADAG VAN DE VAKGROEP LANDBOUW EUREGIO SCHELDEMOND VERGUNNINGEN VAN GRENSBOEREN, WELKE MANIER VAN AANPAK? THEMADAG VAN DE VAKGROEP LANDBOUW EUREGIO SCHELDEMOND WORKSHOP: VERGUNNINGEN VAN GRENSBOEREN, WELKE MANIER VAN AANPAK? RAF BARZEELE PROVINCIE OOST-VLAANDEREN 10 JUNI 2016 Dieren - criteria Indeling volgens

Nadere informatie

Scopingsadvies Project-MER Hervergunning en verandering van pluimveehouderij Bart Bax LV in Weelde

Scopingsadvies Project-MER Hervergunning en verandering van pluimveehouderij Bart Bax LV in Weelde Vlaamse Overheid Departement Omgeving Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN

PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN Vergadering van 24 september 2015 Verslag van de deputatie Bevoegd deputatielid: Luk Lemmens Telefoon: 03 240 52 65 Agenda nr. 2/1 Uitvoering RSPA : PRUP Marnixdreef Lier voorlopige

Nadere informatie

Project-m.e.r.-screening

Project-m.e.r.-screening Project-m.e.r.-screening Aan het college van burgemeester en schepenen de deputatie van de provincieraad straat en nummer postnummer en gemeente LNE-MER-01-120913 In te vullen door de behandelende afdeling

Nadere informatie

Project-MER verslag Goedkeuring milieueffectrapport

Project-MER verslag Goedkeuring milieueffectrapport Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Mer Graaf de Ferrarisgebouw Koning Albert II-laan 20 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Project-MER

Nadere informatie

college van burgemeester en schepenen Zitting van 10 juni 2016

college van burgemeester en schepenen Zitting van 10 juni 2016 beraadslaging/proces verbaal Kopie college van burgemeester en schepenen Zitting van 10 juni 2016 Besluit A-punt GOEDGEKEURD Stadsontwikkeling / Vergunningen Samenstelling de heer Bart De Wever, burgemeester

Nadere informatie

Project-MER-Verslag. Goedkeuring milieueffectrapport. Project: MER Prayon te Ruisbroek. Initiatiefnemer: Prayon NV Gansbroekstraat Ruisbroek

Project-MER-Verslag. Goedkeuring milieueffectrapport. Project: MER Prayon te Ruisbroek. Initiatiefnemer: Prayon NV Gansbroekstraat Ruisbroek !"# $"""%&'(( )"!*++,-#"-./0)"!*++,-#"-.+ Project-MER-Verslag Goedkeuring milieueffectrapport Project: MER Prayon te Ruisbroek Initiatiefnemer: Prayon NV Gansbroekstraat 31 2870 Ruisbroek 6 augustus 2007

Nadere informatie

college van burgemeester en schepenen Zitting van 17 april 2015

college van burgemeester en schepenen Zitting van 17 april 2015 beraadslaging/proces verbaal Kopie college van burgemeester en schepenen Zitting van 17 april 2015 Besluit GOEDGEKEURD A-punten stadsontwikkeling / vergunningen Samenstelling De heer Bart De Wever, burgemeester

Nadere informatie

VLAAMSE REGERING AMV/ /1001

VLAAMSE REGERING AMV/ /1001 VLAAMSE REGERING AMV/000151017/1001 BESLUIT VAN DE VLAAMSE MINISTER VAN LEEFMILIEU, NATUUR EN CULTUUR HOUDENDE UITSPRAAK OVER EEN AANVRAAG TOT AFWIJKING VAN ARTIKEL 5.9.2.1BIS, 1 EN 2, VAN TITEL 11 VAN

Nadere informatie

College van burgemeester en schepenen

College van burgemeester en schepenen verbaa College van burgemeester en schepenen beraadslaging/proces verbaal Samenstelling: de heer Patrick Janssens, burgemeester; de heren Robert Voorhamme, Philip Heylen, Ludo Van Campenhout, mevrouw Leen

Nadere informatie

college van burgemeester en schepenen Zitting van 8 januari 2016

college van burgemeester en schepenen Zitting van 8 januari 2016 beraadslaging/proces verbaal Kopie college van burgemeester en schepenen Zitting van 8 januari 2016 Besluit A-punt GOEDGEKEURD stadsontwikkeling / vergunningen Samenstelling de heer Bart De Wever, burgemeester

Nadere informatie

Betreft: Advies over de planmer-screening met betrekking tot wijziging RUP zonevreemd bedrijf Nieuwmoer te Kalmthout Aanvrager: gemeente Kalmthout

Betreft: Advies over de planmer-screening met betrekking tot wijziging RUP zonevreemd bedrijf Nieuwmoer te Kalmthout Aanvrager: gemeente Kalmthout Vlaamse Overheid Koning Albert II laan 20 bus 16 1000 BRUSSEL T 02 214 21 11 F 02 553 21 05 www.vmm.be Urbis et Terra Schaffensestraat 3 3290 DIEST uw bericht van uw kenmerk ons kenmerk bijlagen 2/2/2017

Nadere informatie

2 Overzicht figuren Lijst van afkortingen... 13

2 Overzicht figuren Lijst van afkortingen... 13 Inhoud 1. Inhoud... 3 2 Overzicht figuren... 11 3 Lijst van afkortingen... 13 4 Inleidende bepalingen... 15 4.1 Voorwoord... 15 4.2 Regelgeving... 16 4.3 Invloed hebbende regelgeving... 17 4.4 Inwerkingtreding...

Nadere informatie

Vlaamse Regering : ~ AMV /1 004/B

Vlaamse Regering : ~ AMV /1 004/B J' Vlaamse Regering : ~............ AMV1000143935/1 004/B Besluit van de Vlaamse minister van Leefmilieu, Natuur en Cultuur houdende uitspraak over het beroep aangetekend tegen het besluit van de deputatie

Nadere informatie

college van burgemeester en schepenen Zitting van 7 februari 2014

college van burgemeester en schepenen Zitting van 7 februari 2014 beraadslaging/proces verbaal Kopie college van burgemeester en schepenen Zitting van 7 februari 2014 Besluit GOEDGEKEURD A-punten stadsontwikkeling / vergunningen Samenstelling De heer Bart De Wever, burgemeester

Nadere informatie

BRONNEN VAN HET MILIEURECHT BEVOEGDHEIDSVERDELING INZAKE MILIEUBELEID HOOFDSTUK I. INLEIDING 3

BRONNEN VAN HET MILIEURECHT BEVOEGDHEIDSVERDELING INZAKE MILIEUBELEID HOOFDSTUK I. INLEIDING 3 INHOUDSOPGAVE DEEL I. BRONNEN VAN HET MILIEURECHT BEVOEGDHEIDSVERDELING INZAKE MILIEUBELEID HOOFDSTUK I. INLEIDING 3 HOOFDSTUK II. DE BRONNEN VAN HET (MILIEUHYGIËNE) RECHT 4 1. Overzicht 4 2. Kenbronnen

Nadere informatie

Richtlijnen milieueffectrapportage

Richtlijnen milieueffectrapportage administratie Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer afdeling Algemeen Milieu- en Natuurbeleid, cel Mer Graaf de Ferrarisgebouw Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75

Nadere informatie

MER in de omgevingsvergunning

MER in de omgevingsvergunning MER in de omgevingsvergunning Inhoud Wat zijn de grote veranderingen? Wat is er nieuw in het algemeen? Welke wetgeving is er? Toelichting over de project-mer-procedure Handleiding voor INI/deskundigen

Nadere informatie

Liersesteenweg 268 te 2800 Mechelen. Eikestraat 1 en 1A te 2800 Mechelen Afdeling 12402, sectie B, percelen 302 K, 302 L en 302 M

Liersesteenweg 268 te 2800 Mechelen. Eikestraat 1 en 1A te 2800 Mechelen Afdeling 12402, sectie B, percelen 302 K, 302 L en 302 M Referentie omgevingsloket: OMV_2019009851 Referentie gemeente: 20190207_OOV Inrichtingsnummer: 20190124-0070 BESLUIT VAN HET COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN SCHEPENEN OVER EEN MELDING MET BETREKKING TOT DE

Nadere informatie

Aanvullende nota milieuscreening PRUP 'Reconversie verblijfsrecreatie Stekene fase 1'

Aanvullende nota milieuscreening PRUP 'Reconversie verblijfsrecreatie Stekene fase 1' directie Ruimte dienst Ruimtelijke Planning Aanvullende nota milieuscreening PRUP 'Reconversie verblijfsrecreatie Stekene fase 1' 1. Inleiding Deze nota behandelt de adviezen die zijn binnengekomen in

Nadere informatie

Bezwaarschrift aanvraag pluimveehouderij Yvan Moonen, Kriekelswarande zn Diest

Bezwaarschrift aanvraag pluimveehouderij Yvan Moonen, Kriekelswarande zn Diest Bezwaarschrift aanvraag pluimveehouderij Yvan Moonen, Kriekelswarande zn Diest Middels dit bezwaarschrift wens ik bezwaar in te dienen tegen de voormelde milieuvergunningsaanvraag op gronde van volgende

Nadere informatie

Doel van het formulier

Doel van het formulier TOELICHTING BIJ HET INVULLEN VAN HET FORMULIER VOOR HET VERZOEK TOT BIJSTELLING OF DE VRAAG TOT AFWIJKING VAN DE MILIEUVOORWAARDEN DIE GELDEN VOOR EEN INGEDEELDE INRICHTING OF ACTIVITEIT Dit document geeft

Nadere informatie

Ontheffing tot het opstellen van een MER. Ontheffingsbeslissing. Project: Gemengd Regionaal Bedrijventerrein Veedijk te Turnhout.

Ontheffing tot het opstellen van een MER. Ontheffingsbeslissing. Project: Gemengd Regionaal Bedrijventerrein Veedijk te Turnhout. Vlaamse Overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Graaf de Ferrarisgebouw Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Ontheffing tot het opstellen van een

Nadere informatie

Gelet op het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning (Milieuvergunningsdecreet), zoals gewijzigd bij latere decreten;

Gelet op het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning (Milieuvergunningsdecreet), zoals gewijzigd bij latere decreten; Besluit Departement Leefmilieu Dienst Milieuvergunningen MLAV1/08-123/hs. BESLUIT VAN DE DEPUTATIE VAN DE PROVINCIE ANTWERPEN OVER DE VERGUNNINGSAANVRAAG VAN DE HEREN PIET EN DANNY VERMEIREN MET BETREKKING

Nadere informatie

Gelet op het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning (Milieuvergunningsdecreet), zoals gewijzigd bij latere decreten;

Gelet op het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning (Milieuvergunningsdecreet), zoals gewijzigd bij latere decreten; Besluit /PISA. Departement Leefmilieu Dienst Milieuvergunningen BESLUIT VAN DE DEPUTATIE VAN DE PROVINCIE ANTWERPEN OVER DE VERGUNNINGSAANVRAAG VAN DE NV BAYER ANTWERPEN MET BETREKKING TOT DE MILIEUTECHNISCHE

Nadere informatie

Vlaamse Regering : AMV/ /1 002

Vlaamse Regering : AMV/ /1 002 .... Vlaamse Regering : AMV/00018771 /1 002 Besluit van de Vlaamse minister van Leefmilieu, Natuur en Cultuur houdende uitspraak over het beroep aangetekend tegen het besluit van de deputatie van de provincié

Nadere informatie

Besluit van de Bestendige Deputatie

Besluit van de Bestendige Deputatie 8e Directie Dienst 82 Milieuhygiëne aanwezig Marc De Buck, wnd. voorzitter Besluit van de Bestendige Deputatie Alexander Vercamer, Ivan Verleyen, Frans Van Gaeveren, Jean-Pierre Van Der Meiren, Carina

Nadere informatie

college van burgemeester en schepenen Zitting van 9 september 2016

college van burgemeester en schepenen Zitting van 9 september 2016 beraadslaging/proces verbaal Kopie college van burgemeester en schepenen Zitting van 9 september 2016 Besluit A-punt GOEDGEKEURD Stadsontwikkeling / Vergunningen Samenstelling de heer Bart De Wever, burgemeester

Nadere informatie

HOUDENDE VERGUNNING AAN MATTHIJSSEN HERMAN VOOR HET VERANDEREN VAN EEN INRICHTING GELEGEN TE 2960 BRECHT, HOEKSTRAAT 26.

HOUDENDE VERGUNNING AAN MATTHIJSSEN HERMAN VOOR HET VERANDEREN VAN EEN INRICHTING GELEGEN TE 2960 BRECHT, HOEKSTRAAT 26. 2/MLAV1/9300000324/HWM/LO. Milieuvergunningen HOUDENDE VERGUNNING AAN MATTHIJSSEN HERMAN VOOR HET VERANDEREN VAN EEN INRICHTING GELEGEN TE 2960 BRECHT, HOEKSTRAAT 26. De bestendige deputatie van de Provincieraad

Nadere informatie

Gelet op het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning (Milieuvergunningsdecreet), zoals gewijzigd bij latere decreten;

Gelet op het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning (Milieuvergunningsdecreet), zoals gewijzigd bij latere decreten; Besluit Departement Leefmilieu Dienst Milieuvergunningen /ddj. BESLUIT VAN DE DEPUTATIE VAN DE PROVINCIE ANTWERPEN OVER DE VERGUNNINGSAANVRAAG VAN DE BVBA DE SCHANSHOEVE MET BETREKKING TOT EEN VARKENSBEDRIJF,

Nadere informatie

college van burgemeester en schepenen Zitting van 12 april 2013

college van burgemeester en schepenen Zitting van 12 april 2013 beraadslaging/proces verbaal Kopie college van burgemeester en schepenen Zitting van 12 april 2013 Besluit GOEDGEKEURD A-punten stadsontwikkeling / vergunningen Samenstelling De heer Bart De Wever, burgemeester

Nadere informatie

college van burgemeester en schepenen Zitting van 5 februari 2016

college van burgemeester en schepenen Zitting van 5 februari 2016 beraadslaging/proces verbaal Kopie college van burgemeester en schepenen Zitting van 5 februari 2016 Besluit A-punt GOEDGEKEURD stadsontwikkeling / vergunningen Samenstelling de heer Bart De Wever, burgemeester

Nadere informatie

Richtlijnen milieueffectrapportage. Hernieuwing van de milieuvergunning voor een pluimveehouderij met stalruimte voor leghennen (Vanthournout)

Richtlijnen milieueffectrapportage. Hernieuwing van de milieuvergunning voor een pluimveehouderij met stalruimte voor leghennen (Vanthournout) administratie Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer afdeling Algemeen Milieu- en Natuurbeleid, cel Mer Graaf de Ferrarisgebouw Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75

Nadere informatie

Notaris Hans Van Overloop

Notaris Hans Van Overloop Nieuwe contactgegevens vanaf 10 maart 2010 Stedenbouwkundige vergunningen Loketadres op afspraak Postadres Grote Markt 1 2000 Antwerpen Tel 03 338 67 45 notaria@stad.antwerpen.be SW/V/SV Alle briefwisseling

Nadere informatie