MILIEUEFFECTRAPPORT MERTENS POULTRY LV. Hernieuwing en uitbreiding van een pluimveehouderij tot een totaal van stuks pluimvee WUUSTWEZEL

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "MILIEUEFFECTRAPPORT MERTENS POULTRY LV. Hernieuwing en uitbreiding van een pluimveehouderij tot een totaal van stuks pluimvee WUUSTWEZEL"

Transcriptie

1 MILIEUEFFECTRAPPORT MERTENS POULTRY LV Hernieuwing en uitbreiding van een pluimveehouderij tot een totaal van stuks pluimvee WUUSTWEZEL Opmaak en begeleiding: SBB Accountants & Adviseurs Milieubureau Joveco bvba Diestsevest 32 bus 1a Kriesberg 29b 3000 Leuven 3221 Holsbeek Tel Tel Uitvoering Fax meet en 28 inspectiewerk Tel

2 Colofon Titel Opdrachtgever MER Mertens Poultry LV Molenstraat Wuustwezel KBO-nummer Vestigingseenheidsnummer Projectlocatie Berkendreef Wuustwezel Uitvoering meet- en Datum 5 maart 2015 Deskundigen- Studiebureaus SBB Accountants & Adviseurs Milieubureau Joveco bvba Diestsevest 32 bus 1a Kriesberg 29b 3000 Leuven 3221 Holsbeek Tel Tel Uitvoering Fax meet en 28 inspectiewerk Tel Erkende MER deskundigen coördinaten Handtekening Lucht Bodem (deeldomein pedologie) Water (deeldomein oppervlaktewater) Coördinator Johan Versieren Johan Versieren Kriesberg 29b 3221 Holsbeek tel joveco@scarlet.be Uitvoering Deskundigen meet- en inspectiewerk Fauna en Flora Annick Van de Walle Oostveldstraat Eeklo annick.van.de.walle@sbb.be Bodem Water An Maes Witte Molenstraat 45 bus Brugge an.maes@sbb.be Lucht Geluid Mens landschap Initiatiefnemer Sara Kelchtermans Diestsevest 32 bus 1a3000 Leuven Sara.kelchtermans@sbb.be Mertens Poultry LV Molenstraat Wuustwezel tel MER Mertens Poultry LV 2/267

3 INHOUDSOPGAVE COLOFON 3 INHOUDSOPGAVE 5 1 IDENTIFICATIE VAN HET BEDRIJF BEKNOPTE PROJECTBESCHRIJVING TOETSING MER-PLICHT RELEVANTE GEGEVENS UIT VORIGE RAPPORTAGES GEGEVENS INITIATIEFNEMER EN DESKUNDIGE MER initiatiefnemer uitbater Samenstelling en taakverdeling van team van deskundigen SITUERING PROJECT LIGGING EXPLOITATIE ADMINISTRATIEVE VOORGESCHIEDENIS Overzicht afgeleverde milieuvergunningen Overzicht afgeleverde stedenbouwkundige vergunningen JURIDISCHE EN BELEIDSMATIGE VOORGESCHIEDENIS Juridische randvoorwaarden Beleidsmatige randvoorwaarden BESCHRIJVING PROJECT ALGEMENE DOELSTELLING EN VERANTWOORDING PROJECT OVERZICHT VERGUNDE EN GEWENSTE TOESTAND BESCHRIJVING BEDRIJFSINFRASTRUCTUUR Huidige bedrijfsinfrastructuur Toekomstige bedrijfsinfrastructuur AFBRAAK- EN AANLEGFASE BESCHRIJVING EXPLOITATIECYCLUS Huidige exploitatiecyclus Toekomstige exploitatiecyclus PRODUCTIEBEHEER EN GRONDSTOFFENVERBRUIK Productiebeheer Grondstoffenverbruik Eindproducten Residuen en emissies BESCHRIJVING ALTERNATIEVEN Nulalternatief Doelstellingsalternatieven Locatiealternatieven Uitvoeringsalternatieven METHODIEK EN ONTWIKKELINGSSCENARIO S METHODIEK ONTWIKKELINGSSCENARIO S MER Mertens Poultry LV 3/267

4 4.2.1 Autonome ontwikkeling Gestuurde ontwikkeling Ruimtelijke ordening Mestdecreet AFBAKENING STUDIEGEBIED, METHODIEK, BESCHRIJVING REFERENTIESITUATIE & ONTWIKKELINGSSCENARIO S LUCHT Afbakening studiegebied Toelichting gegevensgebruik Geur Methodiek Methodiek effectbepaling Vlarem II afstandsregels IFDM-modellering Referentiesituatie Vlarem II afstandsregels IFDM-modellering Geplande situatie Vlarem II afstandsregels IFDM-modellering Stof Methodiek effectbepaling Bepaling stofemissies Bepaling stofconcentratie in omgevingslucht Toetsing stofconcentratie Referentiesituatie Actuele luchtkwaliteit in het studiegebied Bepaling stofemissie Bepaling impact stofconcentratie in de omgevingslucht Geplande situatie Bepaling stofemissie Bepaling impact op stofconcentratie in omgevingslucht Verzurende en vermestende impact Methodiek Methodiek effectbepaling Bepaling ammoniakemissie Referentiesituatie Geplande situatie Energie en broeikasgassen Methodiek Methodiek Referentiesituatie Methaanemissie Lachgasemissie CO 2 -emissie MER Mertens Poultry LV 4/267

5 Nieuwe situatie Methaanemissie Lachgasemissie CO 2 -emissie Totale broeikasgasemissies Energieverbruik en broeikasgassen Synthese discipline lucht Milderende maatregelen Door het bedrijf genomen maatregelen Door het bedrijf geplande maatregelen Verdere mogelijkheden of aanbevelingen WATER Afbakening studiegebied Inhoudelijke afbakening Geografische afbakening Toelichting gegevensgebruik Grondwater Methodiek Methodiek analyse referentiesituatie Methodiek effectbepaling - analyse geplande situatie Analyse van de referentiesituatie Effectbepaling - Analyse van de geplande situatie Oppervlaktewater Methodiek Analyse van de referentiesituatie Effectinschatting - Analyse van de geplande situatie Synthese discipline Water Milderende maatregelen Reeds toegepast in de huidige situatie Geplande maatregelen Verdere mogelijkheden of aanbevelingen BODEM Afbakening studiegebied Toelichting gegevensgebruik Methodiek Analyse referentiesituatie Analyse geplande situatie - effectbeoordeling Synthese Milderende maatregelen Door het bedrijf genomen maatregelen Geplande maatregelen Aanvullende aspecten GELUID Afbakening studiegebied Referentiesituatie MER Mertens Poultry LV 5/267

6 5.4.3 Gevolgen van geluidshinder Methodiek Bepalen van de geluidsemissie Bepalen van de geluidsimmissie Beoordeling van de geluidsimmissie Continue bronnen Richtwaarden/Grenswaarden Significantiekader uit het richtlijnenboek geluid en trillingen Incidentele bronnen Conclusie van de beoordeling Bepaling van de verschillende geluidsbronnen Ventilatoren Laden en lossen Landbouwdieren Effectinschatting - Bestaande situatie Geluidsemissie van de bestaande inrichting Continue geluidsbronnen Incidentele bronnen Geluidsimmissie van de bestaande inrichting Continue bronnen Incidentele bronnen Beoordeling van de geluidsimmissie van de bestaande inrichting Continue bronnen Incidentele bronnen Effectinschatting - Geplande situatie Geluidsemissie van de geplande inrichting Geluidsemissie nieuwe bronnen Geluidsimmissie van de nieuwe bronnen Beoordeling van de geluidsimmissie van de nieuwe bronnen Continue geluidsbronnen Incidentele bronnen Beoordeling van de geluidsimmissie van de gewenste situatie in zijn geheel Synthese Milderende maatregelen Door het bedrijf genomen maatregelen Door het bedrijf geplande maatregelen Verdere mogelijkheden of aanbevelingen MENS Afbakening studiegebied Toelichting gegevensgebruik Methodiek Methodiek effectbepaling Referentiesituatie Effectinschatting Klachtenbehandeling MER Mertens Poultry LV 6/267

7 Verkeershinder Geplande situatie Effectinschatting Verkeershinder Geluidshinder Geurhinder Stofhinder Bestrijding ongedierte Synthese Milderende maatregelen Door het bedrijf genomen maatregelen Door het bedrijf geplande maatregelen Verdere mogelijkheden of aanbevelingen FAUNA EN FLORA Afbakening studiegebied Toelichting gegevensgebruik Toelichting referentiesituatie Biologische waarderingskaart Aandachtsgebieden (gebieden met belangrijke natuurwaarde) Kwetsbaarheid t.a.v. verzuring en vermesting Methodiek Direct ecotoopverlies Verzuring en vermesting door ammoniakdepositie Verdroging Rustverstoring Effectinschatting Direct ecotoopverlies Verzuring en vermesting door ammoniakdepositie Verdroging Rustverstoring Synthese Milderende maatregelen Door het bedrijf genomen maatregelen Door het bedrijf geplande maatregelen Verdere mogelijkheden of aanbevelingen LANDSCHAP, BOUWKUNDIG ERFGOED EN ARCHEOLOGIE Afbakening studiegebied Toelichting gegevensgebruik Methodiek Het landschap als relatiesysteem De erfgoedaspecten De perceptieve aspecten Toelichting referentiesituatie Geografische situering (Antrop) Landschapsatlas (ankerplaatsen ) MER Mertens Poultry LV 7/267

8 Bouwkundig erfgoed Bedrijf in de referentiesituatie Effectinschatting Het landschap als relatiesysteem Erfgoedaspecten Perceptieve aspecten Synthese Milderende maatregelen De genomen maatregelen De geplande maatregelen De verdere mogelijkheden ELEMENTEN TEN BEHOEVE VAN DE WATERTOETS PASSENDE BEOORDELING -TOETS BESTE BESCHIKBARE TECHNIEKEN GRENSOVERSCHRIJDENDE EFFECTEN LEEMTEN IN KENNIS MONITORING EN EVALUATIE CONTROLE Geurhinder klachtenopvolging op gemeentelijk niveau Verzuring sectorale opvolging op gewestelijk niveau Verstoring waterhuishouding debietmeter grondwater Bodemverontreiniging Vermesting MAP-meetpunten Emissies stookinstallaties TEWERKSTELLINGS- EN INVESTERINGSRAPPORT TEWERKSTELLING INVESTERINGEN DUURZAAM GEBRUIK VAN GRONDSTOFFEN EN GOEDEREN SYNTHESE MILIEUEFFECTEN EN MILDERENDE MAATREGELEN GEUR EN LUCHT WATER BODEM GELUID MENS FAUNA EN FLORA LANDSCHAP, BOUWKUNDIG ERFGOED EN ARCHEOLOGIE NIET-TECHNISCHE SAMENVATTING VERKLARENDE WOORDENLIJST LITERATUURLIJST MER Mertens Poultry LV 8/267

9 17 OVERZICHT TABELLEN EN FIGUREN BIJLAGEN IFDM-PARAMETERS FOTOREPORTAGE NIET-TECHNISCHE SAMENVATTING MER Mertens Poultry LV 9/267

10 VOORAF Milieueffectrapportage (m.e.r.) Milieueffectrapportage (m.e.r.) is een instrument om de doelstellingen en beginselen van het milieubeleid te helpen realiseren, nl. het voorzorgsbeginsel en het beginsel van preventief handelen. Milieueffectrapportage is een juridisch-administratieve procedure waarbij alvorens een activiteit of een ingreep (projecten, beleidsvoornemens zoals plannen en programma's) plaatsvindt, de milieugevolgen ervan op een wetenschappelijk verantwoorde wijze worden bestudeerd, besproken en geëvalueerd. Om een vergunning voor een bepaald project te bekomen, is soms een milieueffectrapport (MER) vereist. Dit MER rapporteert de milieueffecten van het onderwerp van de vergunningsaanvraag (zowel milieu-, als bouwvergunning), en dient als ondersteunend document voor de vergunningverlener. De wettelijke eisen van de inhoud van het MER zijn omschreven in het MER - VR decreet van 18 december De projecten en/of activiteiten waarvoor een MER dient te worden opgesteld, worden vastgelegd in het uitvoeringsbesluit van 10 december 2004 van de Vlaamse Regering houdende vaststelling van de categorieën van projecten onderworpen aan milieueffectrapportage (B.S. 17/02/2005). M.e.r.-procedure Het m.e.r.-proces is toegankelijk voor publieke inspraak. Dit gebeurt in de beginfase van het m.e.r.-proces door middel van een kennisgevingsdossier. Het kennisgevingsdossier bevat naast een beschrijving van het project zelf, eveneens een beschrijving van de ruimtelijke situering, van de bestaande vergunningstoestand en van de toestand zoals die zal worden aangevraagd. Mogelijke alternatieven met hun voor- en nadelen worden onderzocht en er wordt aangegeven welke alternatieven in het MER verder onderzocht zullen worden. Een laatste luik van het kennisgevingsdossier betreft de inhoudelijke aanpak die bij de opmaak van het milieueffectrapport zal gevolgd worden. Na het kennisgevingsdossier wordt het eigenlijke MER opgesteld. Deze fase is niet toegankelijk voor publieke inspraak. De m.e.r.-makers zullen evenwel voor hun informatieverzameling beroep doen op de kennis en inventarisaties van milieuverenigingen, gemeenten, De rol van de aangesproken instanties is in deze fase meestal passief en beperkt zich tot het verstrekken van de gevraagde gegevens. In het huidige rapport wordt er voor geopteerd om de kennisgevingsfase te koppelen aan het eigenlijke MER. Deze fase wordt gebundeld dat 1 procedurestap. Nadat het MER goedgekeurd verklaard is, wordt het rapport openbaar gemaakt. Vanaf dan kunnen het project- MER, het project-mer-verslag, de beslissing omtrent de volledigverklaring van de kennisgeving en in voorkomend geval de aanvullende bijzondere richtlijnen, ten allen tijde geraadpleegd worden bij LNE, Dienst Mer. Na het doorlopen van de m.e.r.-procedure is inspraak opnieuw mogelijk. Ter verduidelijking wordt volgend schematisch overzicht (met vermelding van de wettelijk vastgelegde termijnen) van de gehele m.e.r.-procedure weergegeven: Uitgebreid kennisgevingsdossier (kennisgeving/ontwerp-mer) De Dienst MER geeft de mogelijkheid om een kennisgeving/ontwerp-mer op te maken hetgeen de vroegere kennisgeving en de ontwerptekst vervangt. Deze kennisgeving/ontwerp-mer onderzoekt reeds de te verwachte MER Mertens Poultry LV 10/267

11 effecten en stelt milderende maatregelen voor. Dit document wordt dan aan de adviesverlenende instanties voorgelegd en ter inzage gelegd. Schematisch verloop van de m.e.r.-procedure voor een project, ingeval grensoverschrijdende effecten van belang zijn: Richtlijnenboek Sinds september 1997 beschikken de deskundigen over een belangrijk hulpmiddel. Op initiatief van de cel Milieueffectrapportage werd namelijk een Richtlijnenboek opgesteld. De elf boekdelen (variërend van zo'n 20 tot 250 bladzijden geven een stand van zaken uit de periode van de kennis, de informatiebronnen, richtlijnen over MER in het algemeen, de algemene methodologie en de methodologie per MER-discipline. MER Mertens Poultry LV 11/267

12 Het "Richtlijnenboek voor het opstellen en beoordelen van milieueffectrapporten" beantwoordt aan een uit de m.e.r.-praktijk gegroeide behoefte. Het biedt geen kant-en-klare recepten maar basisrichtlijnen over hoe een kwaliteitsvol MER kan opgesteld worden. Het richtlijnenboek bundelt heel wat kennis, zowel procedureel als methodologisch, op het gebied van milieueffectrapportage. Het is nuttig voor initiatiefnemers van een MER-plichtige activiteit, de MER-maker, de administratie, de vergunningverlenende en de controlerende overheden en de bevolking. Specifiek voor de veehouderij werd een richtlijnenboek uitgewerkt. De meest recente versie van het richtlijnenboek landbouwdieren dateert van juni Het milieueffectrapport gaat ter zake dan ook van dit richtlijnenboek uit. Procedure milieuvergunningsaanvraag Indien een milieuvergunningsaanvraag wordt ingediend onderzoekt de provincie of de aanvraag volledig en ontvankelijk kan verklaard worden. Indien dit kan gebeuren, dan moet ze dit binnen de 30 dagen (Besluit van de Vlaamse Regering van 01/03/2013) per aangetekend schrijven laten weten. Zoniet, dan krijgt u ook een, niet aangetekend, bericht. De datum van volledig en ontvankelijk verklaren is van belang. Vanaf dan heeft de provincie 4 maanden de tijd (eventueel 6 maanden) om het dossier te beslissen. Alle dossiers worden dan naar de verschillende adviesverlenende diensten verstuurd. Aan de gemeente wordt eveneens de opdracht gegeven om een openbaar onderzoek (gedurende 30 dagen) uit te voeren. Voor bepaalde hernieuwingsaanvragen kan de Deputatie afwijken van deze termijnen. De adviesverlenende overheidsorganen zijn: het College van Burgemeester en Schepenen, de Afdeling Milieuvergunningen van LNE, de Afdeling grondwater van VMM (niet voor elke inrichting), het Agentschap Ruimtelijke Ordening, het Agentschap Zorg en Gezondheid (niet voor elke inrichting), de Vlaamse Milieumaatschappij (niet voor elke inrichting), Alle adviezen worden gegroepeerd door de Provinciale Milieuvergunningcommissie, die zelf ook een globaal advies geeft, dat overgemaakt wordt aan de Deputatie. Op verzoek kan de aanvrager door deze commissie gehoord worden. Het is aan te bevelen u hierin te laten bijstaan. Het openbaar onderzoek omvat: mogelijkheid tot inzage van het dossier gedurende 30 dagen, aanplakking gedurende 30 dagen, MER Mertens Poultry LV 12/267

13 kennisgeving van de aanvraag aan eigenaars en gebruikers binnen 100 m rond perceel, bekendmaking in de pers, informatievergadering (verplicht in het kader van een MER-plichtig bedrijf). De Deputatie dient een beslissing te nemen binnen de gestelde periode. Zij zendt deze binnen de 10 kalenderdagen naar de bevoegde burgemeester, die belast wordt met de bekendmaking. Dit houdt in: aanplakking gedurende 30 dagen van de beslissing, ter inzage leggen van de beslissing gedurende 30 dagen. Indien er geen beslissing is gevallen binnen de gestelde periode wordt de aanvraag als geweigerd beschouwd. Schematisch verloop van een Milieuvergunningsaanvraag voor een inrichting KLASSE 1 Indienen Milieuvergunningsaanvraag klasse 1 Volledig en ontvankelijk (30 dagen) Openbaar onderzoek (30 dagen) met informatievergadering Advies Provinciale Milieuvergunningscommissie (+ hoorzitting) (90 dagen) Advies CBS (50 dagen) Adviesverlenende instanties (LNE, VMM,...) (60 dagen) Beslissing Deputatie (4 maanden of evt. na verlenging 6 maanden) Bekendmaking Beroep bij Minister (30 dagen) MER Mertens Poultry LV 13/267

14 Procedure stedenbouwkundige vergunning De aanvraag voor stedenbouwkundige vergunning dient ingediend te worden bij het college van burgemeester en schepenen van de gemeente. Binnen 75 of 105 dagen na ontvangst van de aanvraag neemt het college van burgemeester en schepenen een beslissing. Tegen de beslissing is beroep mogelijk. Dit beroep moet gebeuren (binnen de 30 dagen na ontvangst van de beslissing) bij de bestendige deputatie van de provincieraad. MER Mertens Poultry LV 14/267

15 1 IDENTIFICATIE VAN HET BEDRIJF 1.1 BEKNOPTE PROJECTBESCHRIJVING De exploitatie van Mertens Poultry LV is gelegen aan de Berkendreef 25 te 2990 Wuustwezel. De huidige vergunde situatie betreft een gemengd bedrijf voor stuks opfokpoeljen van slachtkuikenouderdieren in 4 stallen en een stal voor 5 paarden. Voor de pluimveehouderij is het nodige toebehoren voorzien zoals bijvoorbeeld het stallen van voertuigen, de opslag van stookolie, een stookinstallatie, een noodstroomgroep en de opslag van reinigingswater. Er is eveneens een vergunning voor het oppompen van grondwater. De huidige milieuvergunning dateert van 10/03/2011 en heeft een looptijd tot 20/11/2028, samenvallend met de einddatum van de termijn van de eerder verleende vergunning d.d. 20/11/2008. Het doel is om een uitbreiding te realiseren in het pluimveebedrijf door de bouw van een nieuwe pluimveestal voor stuks opfokpoeljen voor slachtkuikenouderdieren. In deze nieuw te bouwen stal zullen voornamelijk hanen gehuisvest worden. Deze stal zal conform de ter zake geldende wetgeving uitgerust worden als ammoniakemissie-arme stal. In de nieuwe situatie zal een vergunning gevraagd worden voor in totaal stuks opfokpoeljen voor slachtkuikenouderdieren in 5 stallen. De huidige bezetting in de bestaande 4 stallen zal dus eveneens verhoogd worden, hier zullen in de toekomst de hennen gehuisvest worden. Gelet op de belangrijke verandering wordt ook een vroegtijdige hernieuwing gevraagd voor de volledige inrichting. De initiatiefnemer laat een milieueffectrapport opstellen om deze toe te voegen aan de milieuvergunningsaanvraag en de stedenbouwkundige aanvraag, die noodzakelijk zijn ter uitvoering van het hier voorliggend project. 1.2 TOETSING MER-PLICHT Het besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2004 houdende vaststelling van de categorieën van projecten onderworpen aan milieueffectrapportage vermeldt de categorieën van projecten die aan de projectm.e.r. worden onderworpen (bijlage I lijst) of waarvoor de initiatiefnemer een gemotiveerd verzoek tot ontheffing kan indienen (bijlage II lijst). De initiatiefnemer van het voorliggende project vraagt de uitbreiding aan van een milieuvergunning om tot een bedrijfssituatie te komen met opfokpoeljen van slachtkuikenouderdieren. Dit project valt onder rubriek 21a) van Installaties voor intensieve pluimvee- of varkenshouderij met meer dan: plaatsen voor mesthoenders ander gevogelte dan legkippen) van de bijlage I lijst van bovenvermeld besluit en is bijgevolg m.e.r.-plichtig. 1.3 RELEVANTE GEGEVENS UIT VORIGE RAPPORTAGES Voor het betrokken bedrijf werd er in het verleden geen MER opgesteld. 1.4 GEGEVENS INITIATIEFNEMER EN DESKUNDIGE MER INITIATIEFNEMER UITBATER De uitbater van de gemengde veehouderij en tevens de initiatiefnemer is Mertens Poultry LV, Molenstraat 24 te 2990 Wuustwezel met volgende gegevens: MER Mertens Poultry LV 15/267

16 KBO-nummer Vestigingseenheidsnummer SAMENSTELLING EN TAAKVERDELING VAN TEAM VAN DESKUNDIGEN Conform artikel van het MER-decreet van 18 december 2002 moet de initiatiefnemer een beroep doen op een team van erkende MER-deskundigen onder leiding van een MER-coördinator. De initiatiefnemer stelt aan de MER-coördinator alle relevante informatie ter beschikking die voorhanden is. Hij verleent alle medewerking opdat de MER-coördinator zijn taak naar behoren kan vervullen. De initiatiefnemer kiest de deskundigen uit een lijst van erkende onafhankelijke specialisten in één of andere milieudiscipline, derwijze dat in de werkgroep de milieueffecten, eigen aan het geplande project, doeltreffend onderzocht kunnen worden. Voor dit project werd een erkende deskundige voor de disciplines bodem (pedologie), water (oppervlaktewater) en lucht in het team van deskundigen opgenomen. Volgende MER-deskundigen zullen hun medewerking aan dit milieueffectrapport verlenen: Erkende MER deskundigen coördinaten Lucht Bodem (deeldomein pedologie) Water (deeldomein oppervlaktewater) Johan Versieren Erkenningsnr. MB/MER/EDA/059/V-4 Einddatum erkenning: 11/05/2015 Kriesberg 29b 3221 Holsbeek tel Coördinator Johan Versieren Uitvoering meet- en inspectiewerk Verder wordt dit team van deskundigen bijgestaan door volgende medewerkers van SBB: Deskundigen Water Bodem Lucht Geluid Mens Landschap An Maes Witte Molenstraat 45 bus Brugge an.maes@sbb.be Sara Kelchtermans Diestsevest 32 bus 1a3000 Leuven Sara.kelchtermans@sbb.be Fauna en Flora Annick Van de Walle Oostveldstraat Eeklo annick.van.de.walle@sbb.be MER Mertens Poultry LV 16/267

17 2 SITUERING PROJECT 2.1 LIGGING EXPLOITATIE Deze inrichting is gelegen aan de Berkendreef 25 te 2990 Wuustwezel. De stallen en het woonhuis van het bedrijf zijn gelegen op de kadastrale percelen 1 e afdeling, sectie C, nummers 219e2, 218k en 217k. De nieuwe pluimveestal wordt ingeplant gedeeltelijk op het kadastraal perceel 219e2 en gedeeltelijk op het kadastraal perceel 218k, tussen de 4 bestaande stallen. De ligging volgens het kadaster wordt weergegeven in Figuur 2. De stallen zijn volgens het gewestplan Turnhout (B.S. 30/09/1977) volledig gelegen in agrarisch gebied (zie Figuur 1). De afstand van het bedrijf t.o.v. andere gebieden zoals aangeduid op het gewestplan wordt weergegeven in Tabel 1. Het bedrijf is in vogelvlucht op ongeveer 780 m van de Nederlandse grens gelegen. Tabel 1: Ligging bedrijf volgens gewestplan Gebied Afstand tot het centrum van Richting het bedrijf Woongebied met landelijk karakter 300 m ZO Woonuitbreidingsgebied 780 m ZO Stortgebieden (huisafval en niet-giftige 800 m W/NW stoffen) Ambachtelijke bedrijven en kmo s 865 m O/NO MER Mertens Poultry LV 17/267

18 Figuur 1: Ligging bedrijf volgens gewestplan (bron AGIV) Op deze plaats is geen gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan van kracht. MER Mertens Poultry LV 18/267

19 woning stal 4 stal 3 stal 2 stal 1 Figuur 2: Uittreksel van het kadasterplan MER Mertens Poultry LV 19/267

20 Volgens de kaart met de aanduiding van de Natura 2000-gebieden is deze inrichting gelegen in een SBZ, nl. het Vogelrichtlijngebied 'De Maatjes, Wuustwezelheide en Groot Schietveld (BE )'. Op 3,8 km is het Habitatrichtlijngebied 'Klein en Groot Schietveld (BE ) gelegen. De inrichting is niet gelegen in of in de nabijheid van een Ramsar-gebied. Figuur 3: Ligging bedrijf ten opzichte van Natura gebied (AGIV) De inrichting is niet gelegen in de nabijheid van een VEN- of IVON-gebied. Figuur 4: Ligging bedrijf ten opzichte van gebieden van het VEN en het IVON (AGIV) MER Mertens Poultry LV 20/267

21 Het bedrijf is niet gelegen in de nabijheid van een beschermingszone voor grondwaterwinning zoals bedoeld in het decreet van 24/01/1984 houdende maatregelen inzake het grondwaterbeheer. Figuur 5: Ligging bedrijf ten opzichte van gebieden voor beschermingszones grondwaterwinning (AGIV) 2.2 ADMINISTRATIEVE VOORGESCHIEDENIS OVERZICHT AFGELEVERDE MILIEUVERGUNNINGEN In onderstaande tabel is een overzicht gegeven van de beslissingen genomen door de Deputatie. Tabel 2: Overzicht lopende milieuvergunningen Datum beslissing Refertenummer Overheid* Onderwerp Naam exploitant 10/03/2011** MLAV1/1-467 BD Verandering door wijziging door splitsing, toevoeging en uitbreiding 16/06/2009 MLOV/09-57 BD Gedeeltelijke overname van vergunning door Mertens Poultry LV Mertens Poultry LV Mertens Poultry LV Mertens Dirk en Thomas 20/11/2008 MLAV1/ BD Hernieuwing na verandering Mertens Dirk en Thomas *BD: Bestendige Deputatie CBS: College van Burgemeester en Schepenen **De lopende vergunning vergunning eindigt op 20/11/2028, samenvallend met de einddatum van de termijn van de eerder verleende vergunning met kenmerk MLAV1/ In de lopende vergunning zijn een aantal bijzondere voorwaarden opgenomen voor de LV Mertens Poultry: MER Mertens Poultry LV 21/267

22 In toepassing van artikel van titel II van het Vlarem wordt er vrijstelling van de aanleg van een peilbuis verleend op voorwaarde dat de exploitant een meetlint ter beschikking heeft voor de toezichthoudende ambtenaren. De nieuw te bouwen pluimveestallen moeten worden uitgevoerd volgens de bij de aanvraag gevoegde beschrijving van het Wesselmann-systeem (grondhuisvesting met verwarmingssysteem met warmteheaters en ventilatoren). Aan het in de aanvraag beschreven Wesselmann-systeem (grondhuisvesting met verwarmingssysteem met warmteheaters en ventilatoren) kunnen in toepassing van de bepalingen van artikel van Vlarem II 110 waarderingspunten worden toegekend, aangezien gelijkwaardig emissiearm stalsysteem kan worden beschouwd. In onderstaand overzicht zijn alle oude milieuvergunningen terug te vinden. Tabel 3: overzicht historiek milieuvergunningen Datum beslissing Overheid* Onderwerp Naam exploitant 22/07/1991 CBS Basisvergunning landbouwbedrijf Mertens Jaak 04/12/1995 CBS Gedeeltelijke overname Mertens Dirk 15/09/1998 CBS Overname vergunning klasse 2 Mertens Dirk 06/09/1999 CBS Grondwaterwinning Mertens Jaak 29/03/2005 CBS Verandering met name wijziging en uitbreiding Mertens Dirk 13/03/2006 CBS Overname door Mertens Thomas en Mertens Dirk Mertens Thomas en Mertens Dirk 15/09/2008 CBS Overname GWW van Mertens Jaak Mertens Thomas en Mertens Dirk OVERZICHT AFGELEVERDE STEDENBOUWKUNDIGE VERGUNNINGEN In onderstaande tabel is een overzicht gegeven van de beslissingen in het kader van een stedenbouwkundige aanvraag genomen door het College van Burgemeester en Schepenen, de Deputatie of de Minister. Tabel 4: Overzicht afgeleverde stedenbouwkundige vergunningen Datum beslissing Overheid* Onderwerp 10/02/1953 CBS Bouwen van een hoeve 19/11/1956 CBS Bouwen van een bergplaats 26/01/2009 CBS Bouwen van 2 pluimveestallen, een rundveestal en een loods, het slopen van 2 loodsen en een rundveestal, het aanleggen van een regenwateropvang, het aanplanten van een groenscherm en het aanleggen van betonverharding 15/11/2010 CBS Weigering voor het bouwen van 2 pluimveestallen, van een paardenstal met loods en het aanleggen van een waterbassin en van betonverharding 15/11/2010 CBS Bouwen van een sleufsilo en een mestvaalt en het aanleggen van van betonverharding, de vergunning werd geweigerd voor het regulariseren van de rundveestal met loods 28/03/2011 CBS Regulariseren rundveestal met loods, bouwen sleufsilo en een mestvaalt en aanleggen van betonverharding. 28/03/2011 CBS Bouwen van 2 pluimveestallen, een paardenstal met loods, aanleggen van een waterbassin en van betonverharding MER Mertens Poultry LV 22/267

23 2.3 JURIDISCHE EN BELEIDSMATIGE VOORGESCHIEDENIS JURIDISCHE RANDVOORWAARDEN Juridische randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Bespreking relevantie // (locatie bespreking MER) ALGEMEEN Gewestplan Geeft de bestemming en het ja zie punt 2.1 (Ligging exploitatie) // ( referentiesituatie, discipline lucht en mens) gebruik van de gronden in Vlaanderen weer. Vlarem I Bepaalt de modaliteiten met betrekking tot exploitatie en/of verandering van meldings- en vergunningsplichtige inrichtingen. ja zie punt 2.2 (Vergunningstoestand) // (vergunningstoestand) Vlarem II Wet betreffende bescherming en welzijn van dieren en betreffende bescherming van voor landbouwdoeleinden gehouden dieren LUCHT IPPC (96/61/EC en 2008/1/EG) IED (Richtlijn RIE 2010/75/EU van 24 november 2010) Bevat milieukwaliteitsnormen en algemene en sectorale milieuvoorwaarden met betrekking tot o.a. ligging en exploitatie van inrichtingen. Verdeelt dieren in 5 categorieën, met hieraan verbonden een aantal voorwaarden voor bescherming van dierenwelzijn Deze Europese Richtlijn (2008/1/EG en 96/61/EC), schrijft de lidstaten voor op volgende twee pijlers te steunen bij het vastleggen van milieuvergunningsvoorwaarden: de BBT dienen toegepast te worden; de resterende milieueffecten mogen geen afbreuk doen aan de vooropgestelde milieukwaliteitsdoelstellingen De IED richtlijn 2010/75/EU is van toepassing vanaf 6 januari 2011 en moet tegen 7 januari 2013 geïmplementeerd zijn in nationale wetgeving. ja Voor het bedrijf zijn al de relevante voorwaarden gerelateerd aan de aangevraagde en vergunde rubrieken (Vlarem I) belangrijk. Deze zullen meer specifiek behandeld worden in het dossier. // (algemeen relevant) ja ja Opfokpoeljen van slachtkuikenouderdieren behoren tot de groep van de landbouwhuisdieren. De hierop volgens de wet op het dierenwelzijn van toepassing zijnde voorwaarden, dienen gerespecteerd te worden (voldoende bewegingsvrijheid voorzien, goede klimaatregeling, goede voedingswijze ) door de bedrijven // (beschrijving bedrijf, ontwikkelingsscenario s) Algemeen relevant // (alle disciplines) Het bedrijf heeft zowel in de huidige als in de toekomstige situatie meer dan plaatsen voor pluimvee, en is bijgevolg een IPPC-bedrijf. MER Mertens Poultry LV 23/267

24 Juridische randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Bespreking relevantie // (locatie bespreking MER) EU kaderrichtlijn 96/62 inzake beoordeling en beheer van luchtkwaliteit + dochterrichtlijnen 1999/30, 2000/69, 2002/3 en 2004/107 + richtlijn 2008/50/EG betreffende de luchtkwaliteit Vormt de basis voor nieuw luchtkwaliteitsbeleid binnen de Europese Unie. Globaal kader waarmee de EU luchtkwaliteit beoordeelt en beheert ja Veestallen kunnen aanzienlijke stofemissies met zich meebrengen. In het MER zal nagegaan worden in welke mate er stofhinder ten gevolge van het voorliggende bedrijf te verwachten valt. Naast de toetsing aan de norm voor PM10 zal in het MER eveneens een toetsing uitgevoerd worden aan de nieuw voorgestelde norm voor PM2,5. // (discipline lucht en mens) Vlaams stofplan NEC-richtlijn (2001/81/EG) De Lijst van stalsystemen voor ammoniakreductie (Ministerieel besluit van 31/05/2011; Belgisch Staatsblad 08/07/ wijzigingen MB van 26/03/2012, 16/08/2012 en van 19/07/2013) Is opgesteld om te voldoen aan de verplichtingen van de eerste dochterrichtlijn lucht en de Vlarem II-reglementering. Impliceert het opnemen van bindende emissieplafonds voor SO 2, NO x, VOS en NH 3 in Vlarem II. (emissie-reductieprogramma s, zie Vlarem II). Geeft een lijst weer van de toegelaten stalsystemen bij nieuwbouw ja ja ja Stallen kunnen aanzienlijke stofemissies met zich meebrengen. In het MER zal nagegaan worden in welke mate er stofhinder ten gevolge van het voorliggende bedrijf te verwachten valt. // (discipline lucht en mens) De emissies ten gevolge van het bedrijf zullen specifiek beschouwd worden in het dossier. // (disciplines lucht) Er wordt 1 nieuwe pluimveestal gebouwd. Deze nieuwe stal dient wettelijk gezien ammoniakemissiearm uitgevoerd te worden // (disciplines lucht en mens) WATER Decreet Integraal Waterbeleid van 18 juli 2003, met inbegrip van het eerste uitvoeringsbesluit (9 september 2005) en het uitvoeringsbesluit watertoets (20 juli 2006, B.S. 3 november 2006) Nitraatrichtlijn Heeft als doel de bescherming van oppervlaktewater en grondwater en de bescherming en verbetering van het aquatisch milieu te bewerkstelligen. Besluit B.S. 3 nov 2006 geeft de lokale, provinciale en gewestelijke overheden, die een vergunning moeten afleveren, richtlijnen voor de toepassing van de watertoets. Op basis van o.a. de bijlagen bij dit besluit kan aangegeven worden of er schadelijke effecten te verwachten zijn. Heeft als doel waterverontreiniging veroorzaakt door nitraten uit agrarische bronnen, te verminderen en verdere verontreiniging van die aard te voorkomen. ja ja Voorliggend bedrijf kan een risico inhouden naar verdroging, vermesting en oppervlaktewaterverontreiniging. Het MER biedt hiervan een analyse en evaluatie aan als nodige elementen voor het uitvoeren van een watertoets // (discipline water) Het bedrijf dient zich te houden aan de richtlijnen gesteld in het Mestdecreet. // (discipline water en bodem). MER Mertens Poultry LV 24/267

25 Juridische randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Bespreking relevantie // (locatie bespreking MER) Decreet van 22 december 2006 houdende de bescherming van water tegen de verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (Mestdecreet) en Decreet houdende wijzigingen van het Mestdecreet van 22 december 2006 ja Wetgeving grondwater Bescherming oppervlaktewater Bestemming en milieukwaliteitsnormen oppervlaktewater Besluit van de Vlaamse Regering van 1 oktober 2004 houdende vaststelling van een gewestelijke stedenbouwkundige verordening inzake hemelwaterputten, infiltratievoorzieningen, buffervoorzieningen en gescheiden lozing van afvalwater en hemelwater (BS 8/11/04, gewijzigd BS 22/08/06) Het decreet houdende de bescherming van water tegen verontreiniging van nitraten uit agrarische bronnen moet ervoor zorgen dat er in heel Vlaanderen minder mest uitgereden wordt, zodat de waterkwaliteit verbetert. Het Vlaams Parlement heeft op 4 mei 2011 het Decreet houdende wijziging van het mestdecreet goedgekeurd (MAP4). Dit decreet werd op 13 mei 2011 gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad. Het omvat een aantal wijzigingen ten opzichte van het bestaande mestdecreet. Een aantal van deze zaken worden verder uitgewerkt via uitvoeringsbesluiten. Het nieuwe mestdecreet trad op 1 januari in werking. De tekst van het decreet werd gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad op 29 december (sinds 1999 opgenomen in VLAREM-wetgeving) (waterkwaliteitsdoelstellingen en lozingsvoorwaarden opgenomen in VLAREM II) Duidt bestemming oppervlaktewater aan (milieukwaliteitsnormen zie VLAREM II) Bevat minimale voorschriften voor de lozing van nietverontreinigd hemelwater, afkomstig van verharde oppervlakken. ja ja ja ja Ten gevolge van het nieuwe mestdecreet wijzigen er een aantal elementen inzake forfaitaire normen, mestafzet, mestverwerking, enz. Het bedrijf dient zich te houden aan deze nieuwe wetgeving. // (discipline water en bodem) Er is op het bedrijf een grondwaterwinning aanwezig // (discipline water) Voorliggend bedrijf kan een risico inhouden naar oppervlaktewaterverontreiniging // (discipline water) Voorliggend bedrijf kan een risico inhouden naar oppervlaktewaterverontreiniging. // (discipline water) Deze verordening is van toepassing bij de aanvraag van een stedenbouwkundige vergunning waarbij daken of verhardingen worden gepland. Voor de bouw van nieuwe constructies in dit project, zal dienen rekening gehouden te worden met deze verordening. // ((discipline water) MER Mertens Poultry LV 25/267

26 Juridische randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Bespreking relevantie // (locatie bespreking MER) Besluit van de Vlaamse Regering Dit besluit geeft de lokale, ja Het project moet getoetst worden aan de bepalingen opgenomen in de watertoets (art. 8) (discipline water) tot vaststelling van nadere regels voor de toepassing van de watertoets, tot aanwijzing van de adviesinstanties en tot vaststelling van nadere regels voor de adviesprocedure bij de watertoets (31/10/2006 gewijzigd 14/10/2011) provinciale en gewestelijke overheden, die een vergunning moeten afleveren, richtlijnen van de watertoets Waterbeleidsnota (4/2005) Legt de visie van de Vlaamse regering op integraal waterbeleid vast via krachtlijnen. Deze nota vormt het uitgangspunt voor de (toekomstige) opstelling van bekkenbeheersplannen en stroomgebied-beheersplannen. ja Algemeen relevant // (discipline water) Decreet houdende duurzaam gebruik van pesticiden in het Vlaamse Gewest van 8 februari 2013 (BS 22/02/2013) en besluiten FAUNA EN FLORA Natuurbeheersrecht Decreet betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu Vlaamse en/of erkende natuurreservaten Vogelrichtlijngebieden Ramsargebieden Dit decreet heeft tot doelstelling de menselijke gezondheid en het leefmilieu te beschermen tegen de risico s die met het gebruik van pesticiden kunnen samenhangen. Centraal staan een planmatige aanpak (natuurbeleidsplan), een horizontaal beleid ( stand-still principe) en een gebiedsgericht beleid Terreinen, van belang voor behoud en ontwikkeling van natuur(lijk milieu), die aangewezen of erkend zijn door de Vlaamse regering Heeft als doel de instandhouding van alle natuurlijke in het wild levende vogelsoorten en hun leefgebieden; er werden speciale beschermingszones (SBZ-V) afgebakend Overeenkomst inzake watergebieden die van internationale betekenis zijn, in het bijzonder als woongebied voor watervogels nee ja ja ja neen Op de exploitatie van Mertens Poultry LV zijn geen landbouwgronden aanwezig. Het duurzaam gebruik van pesticiden is dan ook niet relevant. In de ruime omgeving van het bedrijf, op 4350 m ten noordwesten ligt het VEN-gebied 'De Maatjes' (nummer 302)' (type GENO). In een straal van 1 km rond het bedrijf liggen een beperkt aantal waardevolle vegetaties. // (discipline fauna en flora) Het bedrijf is gelegen op 1300 m van het Vlaams natuurreservaat 'De Maatjes' (V-067). // (discipline fauna en flora) Het bedrijf ligt in een SBZ, nl. het Vogelrichtlijngebied 'De Maatjes, Wuustwezelheide en Groot Schietveld (BE ). Op 3,8 km in zuidelijke richting ten aanzien van het bedrijf ligt het Habitatrichtlijngebied 'Klein en Groot Schietveld (BE ). // (discipline fauna en flora) Er is geen Ramsargebied gelegen in de ruime omgeving van het bedrijf. MER Mertens Poultry LV 26/267

27 Juridische randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Bespreking relevantie // (locatie bespreking MER) Habitatrichtlijngebieden Heeft als doel de instandhouding van soorten en natuurlijke habitats; er werden speciale beschermingszones (SBZ-H) afgebakend ja Het bedrijf ligt in een SBZ, nl. het Vogelrichtlijngebied 'De Maatjes, Wuustwezelheide en Groot Schietveld (BE ). Op 3,8 km in zuidelijke richting ten aanzien van het bedrijf ligt het Habitatrichtlijngebied 'Klein en Groot Schietveld (BE ). // (discipline fauna en flora) Bosdecreet Het Bosdecreet heeft tot doel het behoud, de bescherming, de aanleg en het beheer van de bossen te regelen. Het behandelt alle bossen in Vlaanderen. LANDSCHAP, BOUWKUNDIG ERFGOED, ARCHEOLOGIE Regionale landschappen Duurzaam samenwerkingsverband gericht op behoud van streekeigen karakter, bevorderen natuureducatie, recreatief medegebruik, ontwikkeling KLE, Decreet van 3 maart 1976 tot bescherming van Monumenten en Stads- en Dorpsgezichten, gewijzigd bij de decreten van 18 december 1992, 22 februari 1995, 22 december 1995, 8 december 1998, 18 mei 1999, 7 december 2001, 21 november 2003 en 30 april 2004 Beschermde monumenten, landschappen en/of stads- of dorpsgezichten Het decreet dd 16/04/1996 betreffende de landschapszorg, gewijzigd bij decreet van 18 mei 1999, 8 december 2000, 21 december 2001, 19 juli 2002 en 13 februari 2004 Ter bescherming van monumenten en stads- en/of dorpsgezichten en landschappen; instandhouding, herstel en beheer van beschermde landschappen. Ter bescherming van monumenten en stads- en/of dorpsgezichten en landschappen; instandhouding, herstel en beheer van beschermde landschappen. ter bescherming van de in het Vlaamse Gewest gelegen landschappen, de instandhouding, het herstel en het beheer van beschermde landschappen, ankerplaatsen en erfgoedlandschappen en stelt maatregelen vast voor de bevordering van de algemene landschapszorg ja neen neen neen ja Op 1920 m in zuidoostelijke richting ten opzichte van het bedrijf ligt een parkgebied en op 1800 m in westelijke richting ligt een bosgebied. // (discipline fauna en flora) Het bedrijf is gelegen in een regionaal landschap 'De Voorkempen'. // (discipline Landschap, Bouwkundig erfgoed en Archeologie). In de ruime bedrijfsomgeving (straal van 1 km) komen geen beschermde dorps- of stadsgezichten, monumenten en landschappen voor. // (discipline Landschap, Bouwkundig erfgoed en Archeologie) In de ruime bedrijfsomgeving (straal van 1 km) komen geen beschermde dorps- of stadsgezichten, monumenten en landschappen voor. // (discipline Landschap, Bouwkundig erfgoed en Archeologie) Op een 2750 meter van het bedrijfscentrum bevindt zich de ankerplaats Groot Schietveld' // ((discipline Landschap, Bouwkundig erfgoed en Archeologie). MER Mertens Poultry LV 27/267

28 Juridische randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Bespreking relevantie // (locatie bespreking MER) Decreet erfgoedlandschap Doel van het decreet is vooral een juridische basis te creëren voor het behoud en de zorg van landschapskenmerken en - waarden van ankerplaatsen en erfgoedlandschappen. ja Op een 2750 meter van het bedrijfscentrum bevindt zich de ankerplaats Groot Schietveld' // ((discipline Landschap, Bouwkundig erfgoed en Archeologie). Decreet op het archeologisch patrimonium + ratificering van Verdrag van Malta door Vlaamse Regering op 12/10/2011 BODEM Decreet van 30 juni 1993 houdende bescherming van het archeologisch patrimonium (B.S , en ) Materialendecreet Bodemsaneringdecreet, incl. Ministerieel besluit houdende vaststelling van de lijst van bouwkundig bodemgebruik van uitgegraven bodem en van de lijst van vormvaste toepassingen van uitgegraven bodem van (B.S , in werking vanaf ) Doel van het decreet is de bescherming, het behoud en de instandhouding, het herstel en het beheer van archeologisch patrimonium Behandelt de bescherming van archeologisch erfgoed in het bijzonder betreffende ruimtelijke planning en financiering Dit decreet regelt de bescherming, het behoud, de instandhouding, het herstel en het beheer van het archeologisch patrimonium, alsmede de organisatie en de reglementering van de archeologische opgravingen. Decreet ter voorkoming, beheer en verwijdering of nuttige toepassing van afvalstoffen, met als doel de gezondheid van mens en milieu te vrijwaren tegen schadelijke invloeden van afvalstoffen en verspilling van grondstoffen en energie tegen te gaan. Decreet dat moet toelaten beslissingen inzake bodemsanering op systematische wijze te treffen, prefinanciering ervan te verzekeren en kosten daarvan te verhalen. neen ja ja ja Hoofdstuk Landschap. // (discipline bodem) Het bedrijf dient zich tijdens de graafwerken voor de nieuwe stal te houden aan de regels met betrekking tot de meldingsplicht. // (discipline bodem) Het bedrijf dient de regels met betrekking tot de opslag en de ophaling van afvalstoffen en krengen na te leven. // (discipline lucht) Rekening houdend met Vlarebo Artikel 4 dient al dan niet, rekening houdend met de categorie waarin de inrichting ingedeeld wordt, een oriënterend bodemonderzoek uitgevoerd te worden. Verdere bedrijfsspecifieke uitwerking vindt plaats in het MER bij de bespreking van de milieueffecten. // (disciplines water en bodem) MER Mertens Poultry LV 28/267

29 Juridische randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Bespreking relevantie // (locatie bespreking MER) Gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten Verordening met als doel vaststelling van gezondheidsvoorschriften voor niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten, dit met het oog op het verzekeren van een hoog niveau van gezondheid en veiligheid in de gehele voedselketen. ja Implementatie via mestdecreet en materialendecreet MER Mertens Poultry LV 29/267

30 2.3.2 BELEIDSMATIGE RANDVOORWAARDEN Beleidsmatige randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Bespreking relevantie // (locatie bespreking MER) Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen Geeft een visie op de ruimtelijke ontwikkeling van Vlaanderen en legt de krachtlijnen vast van het ruimtelijk beleid naar de toekomst. ja Algemeen relevant // (alle milieuthema s) Om de verstedelijkingsdruk op het buitengebied af te remmen, dienen de functies die kenmerkend zijn voor dit gebied gevrijwaard te worden, met name de landbouw, het bos en de natuur en in zekere mate ook het wonen en werken. Met betrekking tot intensieve veeteelt wordt gesteld dat verdere exploitatie en/of uitbreiding van bestaande bedrijven kan, doch dat voor nieuwe bedrijven dient gestreefd te worden naar het bundelen ervan in speciale agrarische bedrijfszones. Provinciaal Ruimtelijk Structuurplan Gemeentelijk Ruimtelijk Structuurplan Geeft een visie op de ruimtelijke ontwikkeling van de provincie en legt de krachtlijnen vast van het ruimtelijk beleid naar de toekomst. Beschrijft de ruimtelijke structuur en visie op de gewenste ruimtelijke ontwikkeling, enz. op gemeentelijk niveau. ja ja Algemeen relevant // (alle milieuthema s) Het PRS Antwerpen vermeldt dat de open ruimte sterk gefragmenteerd is door lineaire ontwikkelingen en verspreide bebouwing langs steeds drukkere wegen en losse puntmatige ontwikkelingen. O. a. landbouw gaat hierdoor minder goed functioneren. De landbouwfunctie als historische beheerder van de open ruimte staat momenteel onder druk. Schaalvergroting en intensivering van het grondgebruik zijn elementen die knelpunten vormen zowel binnen de landbouw zelf als op het vlak van de relaties met andere vormen van ruimtegebruik. Volgens het provinciaal plan maakt Wuustwezel deel uit van de Noorderkempen, meerbepaald de Open Kempen. Dit gebied wordt gekenmerkt door een sterk geconcentreerde, intensieve veehouderij. Globaal gezien gaat het om een open gebied met grootschalige landbouw en verspreide natuurlijke gebieden. Het PRS Antwerpen duidt erop dat dit gaat zorgen voor problemen in verband met mestproductie, mede door dat dit gebied een kwetsbare grondwatertafel heeft. Uitgangspunt voor de Noorderkempen is dat, steunend op het ruimtelijk structuurplan Vlaanderen, landbouw als één van de hoofdfuncties van de open ruimte wordt beschouwd. Wuustwezel is een belangrijke kern waaraan ontwikkelingsbehoeften worden toegekend. De concentratie in deze kern gebeurd in functie van het behoud van de omringende open ruimte Algemeen relevant // (alle milieuthema s) Het Gemeentelijk Ruimtelijk Structuurplan van de gemeente Wuustwezel geeft aan dat ons studiegebied in de zuidwestelijke open ruimte gelegen is. Het landschap hier varieert van gesloten in de bossen tot half-open en open in de landbouwgebieden in het oosten en het westen van deze deelruimte. Nogal wat van de bossen en agrarische randgebieden zijn versnipperd geraakt door weekendverblijven. De gemeente opteert ervoor om het half-open tot open karakter van het agrarisch landschap te bewaren en te herstellen, mits verdere ontwikkeling van de natuurlijke en landschappelijke elementen (dreven, beekbegeleidende begroeiing enz.) en landschappelijke integratie van de bebouwing. Dit betekent o. a. dat het open tot half-open agrarische landschap tussen deze bossen wordt als verwevingsgebied gehandhaafd en ontwikkeld, wat ook inhoudt dat geen verdere uitbreiding van zonevreemde constructies wordt toegestaan. MER Mertens Poultry LV 30/267

31 Beleidsmatige randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Bespreking relevantie // (locatie bespreking MER) Vlaams Milieubeleidsplan (MINA-plan 4) + milieujaarprogramma's ja Provinciaal Milieubeleidsplan Gemeentelijk Milieubeleidsplan Gemeentelijk Natuurontwikkelingsplan Gemeentelijk zoneringsplan Natuurinrichtingsproject Bepaalt het milieubeleid dat het Vlaams Gewest, alsmede provincies en gemeenten in aangelegenheden van gewestelijk belang, dient te voeren. Bepaalt het milieubeleid dat de provincie dient te voeren, binnen de beleidslijnen van het gewestelijk plan. Bepaalt het milieubeleid dat de gemeente dient te voeren, binnen de beleidslijnen van het gewestelijk en provinciaal plan. Beoogt een doorgedreven natuurbeleid in de gemeente op zowel korte als lange termijn; het actieplan vormt daarbij de uitvoering. Het zoneringsplan geeft weer op welke manier en wie moet instaan voor de zuivering van het huishoudelijke afvalwater. Hiervoor werden door de VMM in overleg met de gemeenten verschillende zuiveringszones afgebakend. Het doel is een gebied optimaal inrichten in functie van behoud van bestaande natuur, maar ook herstel en ontwikkeling van natuur en het beheer nadien (zie natuurdecreet). ja ja ja ja neen Naar landbouwbedrijven toe zijn o.a. volgende doelstellingen belangrijk: - afname van de nutriëntenconcentratie van het oppervlaktewater en grondwater in het landbouwgebied - daling van de totale uitstoot van verzurende emissies - vermindering van de afzet van nutriënten (fosfaat) uit dierlijk mest op de landbouwbodem - afname van het nitraatresidu van de landbouwbodem - vervanging van hoogwaardig water, waar mogelijk, door laagwaardig water, bv. door de inzet van hemelwater - permanente bedekking van meer erosiegevoelige landbouwpercelen Zowel het Göteborg Protocol als de NEC-richtlijn zullen in de planperiode een revisie ondergaan. Beiden zullen, voor 2020, mogelijk aanleiding geven tot nog scherpere emissieplafonds voor de vier al geviseerde polluenten en tot een nieuw plafond voor fijn stof (vermoedelijk PM2.5). Voor landbouw zal, naast het realiseren van de huidige (en toekomstige) NECdoelstelling voor NH3, het beleid erop gericht zijn om de impact van de individuele bedrijfsontwikkeling op de NH3-emissie zoveel mogelijk te beperken door middel van de huisvesting in emissiearme stallen (cf. Mestdecreet). Specifieke aandacht zal ook uitgaan naar de ontwikkeling en plaatsing van emissiearme stalsystemen voor die pluimveecategorieën waarvoor dat nog niet voorhanden is. In het licht van de nieuwe emissieplafonds en de bestaande Vlaamse regelgeving zal de optie uitbreiding mits bewezen mestverwerking uit het mestdecreet geëvalueerd worden. Algemeen relevant // (alle disciplines) Algemeen relevant // (alle disciplines) Algemeen relevant // (alle disciplines) Algemeen relevant // (discipline fauna & flora) Het bedrijf bevindt zich volgens het zoneringsplan van de gemeente in een rode cluster (zuiveringszone IBA), zijnde een individueel te optimaliseren buitengebied. Er moet dus worden overgegaan op de realisatie van een eigen verdergaande vorm van afvalwaterzuivering (individuele behandelingsinstallatie voor afvalwater) overeenkomstig de code van de goede praktijk en de lozingsnormen van Vlarem II. // (discipline water). Binnen een straal van 1 km rondom het bedrijf komen er geen natuurinrichtingsprojecten voor. // (discipline fauna & flora en discipline Landschap, Bouwkundig erfgoed en Archeologie) MER Mertens Poultry LV 31/267

32 Beleidsmatige randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Bespreking relevantie // (locatie bespreking MER) Landinrichtingsproject Het doel is de inrichting van landelijke gebieden te realiseren neen De gemeente Wuustwezel is niet betrokken bij een landinrichtingsproject. (discipline fauna & flora en discipline Landschap, Bouwkundig erfgoed en Archeologie) overeenkomstig de bestemmingen toegekend door ruimtelijke ordening. Ruilverkavelingsproject Ruilverkavelingsprojecten beogen meer dan een eenvoudige perceelshergroepering. Zij zorgen voor de herstructurering van het landbouw-gebied passend in een multi-functionele inrichting van het buitengebied. neen Er zijn geen ruilverkavelingsprojecten in Wuustwezel. // (discipline Landschap, Bouwkundig erfgoed en Archeologie). Landschapsatlas Beleidsbrief landbouw BBT en BREF Vlaams Programma Plattelandsontwikkeling voor de periode Visiedocument voor administratief overleg: De weg naar een duurzaam geurbeleid versie september 2008 voor maatschappelijk overleg + Advies van de Minaraad van 29 april 2009 bij het Visiedocument duurzaam geurbeleid Omzendbrief LNE 2012/1. - Milderende maatregelen voor geuremissies die afkomstig zijn van bestaande varkens- en pluimveestallen in Vlaanderen Geeft aan waar historisch gegroeide landschapstructuur tot op vandaag herkenbaar gebleven is en duidt deze aan als relicten en/of ankerplaatsen. Beschrijft de toekomstige visie op landbouw in Vlaanderen en tracht ze te concretiseren in een aantal acties. Geven op Vlaams en Europees niveau weer, welk de best beschikbare technieken zijn vanuit milieuoogpunt voor specifieke sectoren Economische haalbaarheid, sociale aanvaardbaarheid en imago, normen in en multifunctionaliteit van de landbouw; en Natura 2000 Dit visiedocument (momenteel in ontwerpfase) geeft een samenvatting van de belangrijkste beleidshiaten en van de voorstellen die in het kader van het geurbeleid door de Afdeling Milieu en Natuurbeleid worden geïdentificeerd. In deze brief worden een aantal mogelijke geurreducerende maatregelen opgesomd om te implementeren in bestaande stallen ja ja ja ja ja ja Het bedrijf is gelegen op > 1 km van de landschappelijke relictzones Bos- en vengebied Westdoorn en domein Sterbos, 'Open akker kruisweg, 'Open akker en kasteel van Wuustwezel', 'Dal van de Hoogbosloop en kasteel Montens' en ' Vallei van de Weehagense Beek'. Op een 2750 meter van het bedrijfscentrum bevindt zich de ankerplaats Groot Schietveld' //(discipline Landschap, Bouwkundig erfgoed en Archeologie) Algemeen relevant // (alle disciplines) Er wordt rekening gehouden met de BBT en BREF studies voor de veeteeltsector (o.a. BBT Veeteelt en BREF Intensive Livestock Farming) // (alle disciplines) Met betrekking tot landbouw: investering in voldoen aan normering, concurrentiekrachtverhoging, tewerkstelling op het platteland, bijdrage aan de kaderrichtlijn water en Natura // (alle disciplines) Veeteeltbedrijven geven door de aanwezige dieren een geuremissie die eventueel hinder kan veroorzaken voor omwonenden. In het MER (onderdeel geurhinder) zal nagegaan worden hoe het bedrijf voldoet aan de beschermingsniveaus die in dit visiedocument worden voorgedragen. // (disciplines lucht en mens) Veeteeltbedrijven geven door de aanwezige dieren een geuremissie die eventueel hinder kan veroorzaken voor omwonenden. In het MER (onderdeel geurhinder) zal nagegaan worden welke maatregelen geïmplementeerd kunnen worden. // (disciplines lucht en mens) MER Mertens Poultry LV 32/267

33 3 BESCHRIJVING PROJECT 3.1 ALGEMENE DOELSTELLING EN VERANTWOORDING PROJECT De exploitaitie van de initiatiefnemer, Mertens Poultry LV, is gelegen aan de Berkendreef 25 te 2990 Wuustwezel. De exploitant is momenteel vergund voor het houden van opfokpoeljen van slachtkuikenouderdieren en 5 paarden. Daarnaast is het bedrijf ook vergund voor de nodige toebehoren zoals het stallen van 4 landbouwvoertuigen, de opslag van l mazout, een noodstroomgroep, 2 stookinstallaties van kw en het oppompen van m³/j grondwater. De huidige milieuvergunning heeft een looptijd tot 20/11/2028. Het doel is om een uitbreiding te realiseren in het pluimveebedrijf met de bouw van een nieuwe pluimveestal. In deze nieuwe stal zullen de hanen gehouden worden. Het betreft een stal met plaats voor hanen. De hennen zullen in de bestaande stallen opgefokt worden. De bezetting van de 4 bestaande stallen zal in de toekomst geoptimaliseerd (verhoogd) worden naar de norm voor het gebruikte systeem (11,1 kippen/m³) en per stal zullen bijgevolg hennen gehuisvest worden. De uitbreiding van het aantal hennen wordt bijgevolg gerealiseerd in de bestaande stallen. Er wordt een vergunning aangevraagd voor in totaal opfokpoeljen voor slachtkuikenouderdieren in 4 bestaande stallen en 1 nieuwe stal. Het feit dat de hanen in een aparte stal zullen gehouden worden, en het feit dat de beschikbare ruimte voor de hennen beter benut zal worden in de toekomst, draagt bij tot een optimalisatie van de huidige bedrijfsvoering. De nieuwe stal zal conform de geldende wetgeving uitgerust worden als ammoniakemissiearme stal (systeem P- 7.3), idem aan het systeem van de bestaande stallen. Voor de inplanting wordt er voor gekozen om de nieuwe pluimveestal zo veel mogelijk te laten aansluiten bij de bestaande 4 stallen. De stal wordt tussen stal 2 en stal 3 gebouwd. De exploitant, Mertens Poultry, beschikt over een bedrijfseigen grondwaterwinning met een jaarlijks debiet van m³/j en 10 m³/d. Voor de exploitatie van de nieuwe pluimveestal zal er een verhoging van het debiet van de grondwaterwinning aangevraagd worden tot een debiet van m³/jaar en 18,7 m³/dag. Bovendien zullen er conform de bepalingen van het mestdecreet ook de nodige nutriëntenemissierechten (NER- D) moeten voorzien worden. De wetgever heeft hier 2 mogelijkheden voorzien: Enerzijds via de overname van NER-D van een ander bedrijf; Anderzijds via het systeem van bedrijfsontwikkeling door middel van bewezen mestverwerking Aan beide mogelijkheden zijn een aantal voorwaarden verbonden. Momenteel beschikt het bedrijf over ,59 NER-D.. De benodigde NER-D zullen via het systeem van bedrijfsontwikkeling bekomen worden. 3.2 OVERZICHT VERGUNDE EN GEWENSTE TOESTAND Het doel van de initiatiefnemer is om te komen tot een uitbreiding van zijn bedrijf met een nieuwe pluimveestal. Tevens wordt, gelet op de belangrijke verandering, ook een vroegtijdige hernieuwing voorzien. Het bedrijf is een klasse 1-inrichting. Een milieuvergunningsaanvraag dient bij de Deputatie van de provincie Antwerpen te gebeuren. MER Mertens Poultry LV 33/267

34 Tabel 5: Overzicht vergunde en gewenste toestand Rubrieknummer + omschrijving Vergunde situatie Gewenste situatie Rubriek d. Kippenstal, stal voor pluimvee en/of niet onder rubriek f) en begrepen gevogelte, waaronder verstaan wordt, één of meer gebouwen en/of installaties waarin leghennen en mestkippen respectievelijk pluimvee en/of gevogelte gefokt of gehouden worden, duiventillen met geringde duiven voor wedstrijddoeleinden uitgezonderd; met inbegrip van: - de installatie(s) voor de bewerking of verwerking van dierlijke mest afkomstig van de op die plaats geproduceerde dierlijke mest, zonder bijmenging van afval - de installatie(s) voor de compostering van dierlijke mest afkomstig van de op die plaats geproduceerde dierlijke mest met groenafval afkomstig van de eigen inrichting en de bij de inrichting horende gronden. d) intensieve pluimveehouderij met meer dan plaatsen voor pluimvee. (klasse 1) Rubriek 9.5.c.2. Gemengde inrichting : Stallen met plaatsen voor dieren, waaronder verstaan één of meer gebouwen en/of installaties waarin dieren zoals bedoeld in rubrieken en 9.4. gezamelijk gefokt of gehouden worden. Voor de toepassing van deze rubriek wordt verstaan onder : A. het aantal stuks gevogelte (cfr ) B. het aantal varkens ouder dan 10 weken (cfr.9.4.1) C. het aantal mestkalveren (cfr ) D. het aantal inheemse grote zoogdieren (cfr ) met inbegrip van: - de installatie(s) voor de bewerking of verwerking van dierlijk mest afkomstig van de op die plaats geproduceerde dierlijke mest, zonder bijmenging van afval - de installatie(s) voor de compostering van dierlijk mest afkomstig van de op die plaats geproduceerde dierlijke mest met groenafval afkomstig van de eigen inrichting en de bij de inrichting horende gronden. c) gelegen in een agrarisch gebied : 2 inrichtingen waarbij de som ((A/20.000) + (B/1.000) + (C/500) + (D/200)) > 1 (klasse 1) Rubriek Al dan niet overdekte ruimte, andere dan deze bedoeld in rubriek 15.5 en rubriek 19.8, waarin gestald worden : 3 tot en met 25 autovoertuigen en/of aanhangwagens, andere dan personenwagens (klasse 3) Plaatsen voor opfokpoeljen voor slachtkuikenouderdieren Plaatsen voor opfokpoeljen voor slachtkuikenouderdieren Plaatsen voor opfokpoeljen Plaatsen voor opfokpoeljen voor slachtkuikenouderdieren en een voor slachtkuikenouderdieren en een stal voor 5 paarden stal voor 5 paarden 4 landbouwvoertuigen 4 landbouwvoertuigen MER Mertens Poultry LV 34/267

35 Rubriek b Opslagplaatsen voor vloeistoffen met een ontvlammingspunt hoger dan 55 C, maar dat 100 C niet overtreft, met uitzondering van deze bedoeld onder rubriek 48, met een totaal inhoudsvermogen van: b) 100 l tot en met l voor andere dan sub a) bedoelde inrichtingen (klasse 3) Rubriek b) Stationaire motoren en gasturbines met een totaal nominaal thermisch ingangsvermogen van:voor de vast opgestelde motoren met minder dan 500 bedrijfsuren per kalenderjaar die noodgeneratoren of bluswaterpompen aandrijven, moet het nominaal thermisch ingangsvermogen maar voor 50 % in rekening worden gebracht voor het bepalen van het totaal nominaal thermisch ingangsvermogen.b) 10 kw tot en met 100 kw, wanneer de inrichting volledig of gedeeltelijk is gelegen in een gebied ander dan industriegebied (klasse 3) Rubriek b) Verbrandingsinrichtingen zonder electriciteitsproduktie (stookinstallatie e.d.) met een totaal warmtevermogen van : (De stookinstallaties, vallend onder de toepassing van rubriek 15.5 en rubriek 19.8, zijn niet ingedeeld in onderhavige rubriek.) b) 300 kw tot en met 500 kw in de gevallen andere dan vermeld in sub a) (klasse 3) Rubriek Boren van grondwaterwinningsputten en grondwaterwinning andere dan deze bedoeld in rubriek 53.1 tot en met 53.7 met een opgepompt debiet van 500 m3/jaar tot m3/jaar (klasse 2) l mazout in 2 dubbelwandige bovengrondse houders van elk l l mazout in 2 dubbelwandige bovengrondse houders van elk l Noodstroomgroep met nominaal Noodstroomgroep 30 kw (50% van het vermogen van 60 kw nominaal vermogen van 60 kw) 2 stookinstallaties van elk 726 kw 2 stookinstallaties van elk 726 kw GWW m³/j en 10 m³/dag GWW m³/jaar en 18,7 m³/dag MER Mertens Poultry LV 35/267

36 3.3 BESCHRIJVING BEDRIJFSINFRASTRUCTUUR HUIDIGE BEDRIJFSINFRASTRUCTUUR De inplanting van de verschillende bedrijfsgebouwen en de detailplannen van de huidige bedrijfsinfrastructuur zijn weergegeven in Figuur 6. Op basis van de fotoreportage in bijlage (bijlage 18.2) wordt ook een visueel overzicht gegeven van de bedrijfsgebouwen en omgeving. In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de stallen en gebouwen in de huidige situatie. Tabel 6: Overzicht stallen en bedrijfsgebouwen in de huidige toestand Stal Diercategorie Beschrijving stal Staltype 1 Opfokpoeljen van kippen AEA systeem P-7.3. slachtkuikenouderdieren 2 Opfokpoeljen van kippen AEA systeem P-7.3. slachtkuikenouderdieren 3 Opfokpoeljen van kippen AEA systeem P-7.3. slachtkuikenouderdieren 4 Opfokpoeljen van kippen AEA systeem P-7.3. slachtkuikenouderdieren Loods-paardenstal (nog niet gerealiseerd) Stalling voertuigen Paardenstal Stallen 4 voertuigen Stalling 5 paarden Woning Woning MER Mertens Poultry LV 36/267

37 Figuur 6: Fotoplan en plan huidige bedrijfsinfrastructuur Woning exploitant STAL 4 STAL 3 STAL 2 STAL 1 MER Mertens Poultry LV 37/267

38 MER Mertens Poultry LV 38/267

39 De 4 bestaande pluimveestallen staan parallel ten opzichte van elkaar. Ze zijn per twee stallen gegroepeerd: stal 1 en stal 2 liggen naast elkaar en stal 3 en stal 4 liggen naast elkaar. Tussen stal 1 en 2 is er een ruimte van 10 m, idem voor stal 3 en 4. Tussen de stallen zijn er nutslokalen gelegen, waardoor ze in een U-vorm liggen. De beide U-vormen liggen op een afstand van 35 m van elkaar. Al deze stallen werden ammoniakemissiearm uitgevoerd volgens het systeem P-7.3 'Grondhuisvesting met verwarmingssysteem met warmteheaters en ventilatoren'. Dit systeem is gekend als de Wesselmann heaters. De ammoniakemissie wordt beperkt door het drogen en verwarmen van de mest-strooisellaag door middel van speciale warmteheaters en ventilatoren. Deze zorgen ervoor dat er warme lucht van boven uit de stal naar onderen wordt gebracht. Vervolgens wordt deze lucht opgewarmd door een warmtewisselaar voorzien van een ventilator (heater) en horizontaal over de meststrooisellaag geblazen. Door het mengen van de stallucht wordt een gelijkmatige temperatuur in de gehele stal bereikt. De mest-strooisellaag wordt gedroogd en de opstapeling van CO 2 t.h.v. de dieren (omwille van de hogere dichtheid dan deze van lucht), wordt vermeden.. Op het bedrijf is eveneens een loods vergund voor het stallen van voertuigen. Hier is eveneens stalling voorzien van 5 paarden. De loods werd nog niet gebouwd (wel gepland in de toekomst). Vooraan, tussen stal 1 en stal 2 is de grondwaterwinning gelegen. Deze boorput heeft een diepte van 155 m en is vergund voor het oppompen van m³/j en 10 m³/dag water. Bij elke stal is er een opvang van 10 m³ reinigingswater, gelegen achter de stal. Rechts van stal 2 en links van stal 3 is telkens een mazoutopslag voorzien van 8000 l in een dubbelwandige, bovengrondse houder. Rechts van stal 2 en links van stal 3 aan de voorkant staan telkens 2 grote silo's van elk 30 ton. Verder zijn er 6 kleine dagsilo's ter hoogte van het midden van de stallen. Rechts van stal 1 staat een kleine dagsilo, rechts van stal 2 zijn er 2 dagsilo's. Eveneens aan de linkerkant van stal 3 zijn er 2 dagsilo's en tenslotte langs de linkerkant van stal 4 staat er 1 dagsilo. De dagsilo's hebben een inhoud van 5 ton. Aan de voorkant van de bestaande stallen is er reeds betonverharding aangelegd. De erfbeplanting, zoals omschreven in de stedenbouwkundige vergunning, is in aanleg. Achter de stallen is er reeds een groenscherm aangeplant TOEKOMSTIGE BEDRIJFSINFRASTRUCTUUR In de nieuwe situatie wordt een nieuwe stal gebouwd voor opfokpoeljen van slachtkuikenouderdieren. De stal 5 is voorzien tussen stal 2 en stal 3. Tussen deze stallen is er immers een ruimte van 35 m breed. De stal zal dus parallel komen te staan met de andere 4 bestaande stallen. In stal 5 zullen de hanen gehuisvest worden, in de bestaande 4 stallen worden de hennen geplaatst. De bezetting van de hennen wordt eveneens verhoogd, waardoor de ruimte optimaal benut kan worden. In de 4 bestaande stallen zullen in de toekomst dus telkens plaats zijn voor hennen, in stal 5 zullen de hanen geplaatst worden. MER Mertens Poultry LV 39/267

40 De nieuwe stal wordt eveneens voorzien, net als de 4 bestaande stallen, van een ammoniakemissiearm systeem. Het systeem is idem aan dat van de bestaande stallen, nl. P-7.3 'Grondhuisvesting met verwarmingssysteem met warmteheaters en ventilatoren'. Aan de bestaande bedrijfsinfrastructuur wordt er voor het overige niet veel gewijzigd. Nieuwe betonverharding wordt er niet aangelegd. De stal is te bereiken langs de bestaande betonverharding. In de toekomst zal het hemelwater van de 5 stallen opgevangen worden. Er wordt een hemelwateropslag gemaakt onder de nieuw te bouwen stal. Onder de nieuw te bouwen stal zal een ondergrondse kelder van 2 m diepte over de ganse breedte van de stal (24 m) en 10 m lang voorzien worden. In totaal kan er 480 m³ opgeslagen worden, waarbij 150 m³ dient als hemelwaterput en 330 m³ als buffervolume. Hierin zal alle hemelwater afkomstig van de gebouwen en de erfverharding in opgevangen worden. In werkelijkheid zal er een hemelwateropvang van 480 m³ voorzien worden in de toekomst. In de toekomstige situatie zal onder de nieuw te bouwen stal een extra opslagcapaciteit voor de opvang van reinigingswater van 240 m³ voorzien worden (naast de hemelwateropvang). Er komt een nieuwe dagsilo bij de nieuw te bouwen stal van 5 ton. De loods met de paardenstal voor 5 paarden zal ook in de toekomst nog gebouwd worden. De erfbeplanting, zoals opgenomen in de stedenbouwkundige vergunning, is momenteel in aanleg. Achter de stallen werd reeds een groenscherm aangebracht. Ook aan de achterkant van de nieuw te bouwen stal, is een groenscherm voorzien. Tussen de stallen en het groenscherm wordt er bijkomend nog een draadscherm met doek geplaatst voor het stof. Tabel 7: Overzicht stallen en bedrijfsgebouwen in de nieuwe situatie Stal Diercategorie Beschrijving stal Staltype 1 Opfokpoeljen van kippen AEA systeem P-7.3. slachtkuikenouderdieren 2 Opfokpoeljen van kippen AEA systeem P-7.3. slachtkuikenouderdieren 3 Opfokpoeljen van kippen AEA systeem P-7.3. slachtkuikenouderdieren 4 Opfokpoeljen van kippen AEA systeem P-7.3. slachtkuikenouderdieren 5 Opfokpoeljen van kippen AEA systeem P-7.3. slachtkuikenouderdieren Loods-paardenstal Stalling voertuigen Paardenstal Stallen 4 voertuigen Stalling 5 paarden Woning Woning MER Mertens Poultry LV 40/267

41 Figuur 7: Plan toekomstige bedrijfsinfrastructuur MER Mertens Poultry LV 41/267

42 3.4 AFBRAAK- EN AANLEGFASE De nieuwe stal zal in 1 fase aangelegd worden. De belangrijkste deelaspecten in deze fasen zijn: Bemaling (indien noodzakelijk) Terrein bouwklaar maken, uitgravingen, enz. Transport: aanvoer grondstoffen ten behoeve van de bouwwerken Eigenlijk bouwproces en de daarmee gepaard gaande geluidsproductie en aanleg van verharding Afwerking: plaatsen van omheiningen, groenscherm, erfbeplanting, enz. Voor de plaatsing van de nieuwe stal zal slechts beperkt grond moeten uitgegraven worden en de grond zal ter plaatse opnieuw gebruikt worden. Voor de aanleg van de nieuwe kippenstal en loods/paardenstal dient grond uitgegraven te worden voor plaatsen van de fundering (0.3 m diepte) en voor het plaatsen van zowel de hemelwater/bufferput van 480 m³ en van de put voor opvang van reinigingswater van 240 m³ (tot op een diepte van 2 m),of in totaal ongeveer 800 m³ grond. Het aantal transporten voor de aanlevering van de bouwmaterialen voor de stal wordt ingeschat op een 45-tal transporten (aanlevering beton, bovenbouw dak, afwerking, enz.). De werkzaamheden voor de plaatsing van de nieuwe stal zal gebeuren door een erkend aannemer. De totale duur van de werkzaamheden wordt ingeschat op een 2,5-tal maanden. 3.5 BESCHRIJVING EXPLOITATIECYCLUS HUIDIGE EXPLOITATIECYCLUS Het bedrijf is een pluimveebedrijf, meer bepaald opfokpoeljen voor slachtkuikenouderdieren. Toeleveringssector PRODUCTIEBEDRIJF voeder PRODUCTIEBEDRIJF Mest water Krengen Er is eveneens een vergunning voor 5 paarden, maar deze standplaatsen werden nog niet gerealiseerd. MER Mertens Poultry LV 42/267

43 De infrastructuur voor het uitbaten van dergelijk bedrijf is vrij eenvoudig. De Vlaamse standaardstal voor opfok van slachtkuikenouderdieren bestaat uit een grote open ruimte. Naast de poeljen worden er ook 10 % tot 20% hanen gehuisvest. Vooraan de stal bevindt zich het voederlokaal. Voeder wordt verstrekt via een panvoedersysteem. Voor de drinkwatervoorziening zijn er drinktorens en drinknippels met cups. De vloer is gebetonneerd, al dan niet gepolierd. Op deze vloer wordt een strooisellaag van houtkrullen aangebracht. De kuikens die op het bedrijf toekomen hebben een gewicht van ongeveer 40 gr. Normaal worden de slachtkuikenouderdieren dieren na 20 weken van het bedrijf afgevoerd. De hennen hebben een gewicht van ongeveer 2,3 kg, de hanen wegen dan rond de 3 kg. Om hygiënische redenen wordt er voor gezorgd dat alle dieren bij de opzet van de stallen dezelfde ouderdom hebben. Normaal gezien worden de stallen gelijk opgevuld. Op deze manier kan, wanneer zich een besmettelijke ziekte zou voordoen, deze snel onder controle gebracht worden en is een blijvende besmetting op het bedrijf uitgesloten. Tussen iedere ronde wordt de stal zorgvuldig gereinigd. Vooreerst wordt de aanwezige mest uit de stal verwijderd. Vervolgens wordt de stal mechanisch geborsteld. Daarna wordt de stal verder met water gereinigd en grondig ontsmet. Het reinigingswater wordt opgevangen. Gedurende deze periode is de stal gedurende twee weken leeg. Op deze wijze worden ongeveer 2,2 ronden per jaar opgefokt. Er is een uitval van ongeveer 7%. Jaarlijks worden er ongeveer jonge kuikens aangevoerd op het bedrijf. De keuze van het ras en de toeleverancier gebeurt op basis van eigen ervaring. De prijs/kwaliteit verhouding en een correcte dienstverlening van de leverancier zijn hierbij de bepalende factoren. Deze evaluatie van de samenwerking met een leverancier gebeurt door de exploitant zelf, zonder dat hiervan een neerslag bestaat. In de huidige situatie worden zo n slachtkuikenouderdieren geproduceerd (7% uitval). De mest geproduceerd door de kippen wordt door een erkende mestvervoerder opgehaald en naar de mestverwerking gereden. De mest wordt dus afgezet conform de regels van het Mestdecreet. De ontsmetting van de stal na iedere toom is van zeer groot belang om de infectiedruk te beheersen. Op het bedrijf wordt na het verwijderen van het strooisel en mest uit de stal, de stal mechanisch geborsteld (zonder toepassing van water). Na deze droge reiniging worden de wanden en de vloer van de stal afgespoeld teneinde het eventueel nog aanwezige stof af te voeren. Vervolgens wordt de gehele oppervlakte van de stal bevochtigd. Na een zekere inweekperiode wordt gereinigd met water gemengd met een ontsmettingsmiddel. Tabel 8: Overzicht transporten in de huidige situatie Aanvoer voeders Aanvoer brandstof Aanvoer pluimvee Aanvoer strooisel Herkomst/bestemming (gemeente) Periode Uren Type transport Maasbracht (Nederland) ± 65 transporten / jaar 0,75 Vrachtwagen Izegem Antwerpen ± 4 transporten/jaar 0,5 Vrachtwagen Nederland ± 5 transporten / jaar 2 Vrachtwagen Duitsland Denemarken Nederland ± 1 transport/jaar 1 Vrachtwagen MER Mertens Poultry LV 43/267

44 Afvoer pluimvee Afvoer mest Afvoer kadavers Nederland Frankrijk België ± 35 transporten/jaar 1 Vrachtwagen 100% naar mestverwerking ± 29 transporten/jaar 0,5 Vrachtwagen Wuustwezel Denderleeuw Tweewekelijks, of op afroep 0,25 Vrachtwagen TOEKOMSTIGE EXPLOITATIECYCLUS In de toekomstige situatie zal er een nieuwe pluimveestal gebouwd worden. De exploitatiecyclus zal in de toekomst niet wijzigen. De hennen en de hanen zullen wel apart gehuisvest worden. De hanen komen in de nieuwe stal 5, de hennen worden in de 4 bestaande stallen gehouden. Jaarlijks zullen er ongeveer jonge kuikens aangevoerd worden op het bedrijf en worden er ongeveer slachtkuikenouderdieren afgeleverd. Ook in de toekomstige situatie zal wat betreft de mestafzet voldaan worden aan het huidige mestdecreet en de uitvoeringsbesluiten. In de toekomstige situatie zal nog steeds alle pluimveemest afgevoerd worden voor verdere verwerking. Het aantal transporten gepaard gaande met de toekomstige inrichting wordt als volgt ingeschat door de exploitant: Tabel 9: Overzicht transporten in de toekomstige situatie Aanvoer voeders Aanvoer brandstof Aanvoer pluimvee Aanvoer strooisel Afvoer pluimvee Afvoer mest Afvoer kadavers Herkomst/bestemming (gemeente) Periode Uren Type transport Maasbracht (Nederland) ± 82 transporten / jaar 0,75 Vrachtwagen Izegem Antwerpen ± 4 transporten/jaar 0,5 Vrachtwagen Nederland ± 5 transporten / jaar 2 Vrachtwagen Duitsland Denemarken Nederland ± 1 transport/jaar 1 Vrachtwagen Nederland ± 44 transporten/jaar 1 Vrachtwagen Frankrijk België 100% naar mestverwerking ± 40 transporten/jaar 0,5 Vrachtwagen Wuustwezel Denderleeuw Tweewekelijks, of op afroep 0,25 Vrachtwagen MER Mertens Poultry LV 44/267

45 3.6 PRODUCTIEBEHEER EN GRONDSTOFFENVERBRUIK PRODUCTIEBEHEER Aan de hand van de technische en bedrijfseconomische boekhouding wordt de productie en productiemethode van het bedrijf geëvalueer. In deze evaluatie spelen een aantal technische kenmerken een rol. De sturing van voeder, ventilatie, verwarming zijn gelet op de kostprijs bedrijfskritische sturingsfactoren. Een gedegen opvolging ervan is dan ook noodzakelijk GRONDSTOFFENVERBRUIK In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van het grondstoffengebruik. Tabel 10: Overzicht grondstoffengebruik in de huidige en de toekomstige situatie Huidige situatie Nieuwe situatie Grondstof Omschrijving Verbruik Transporten (per jaar) Verbruik Transporten (per jaar) Voeders Pluimveevoeder ( ton/jaar 65 transporten transporten fasen) ton/jaar Water* Grondwater (drinkwater dieren, huishouden) Hemelwater (reiniging) Leidingwater Mazout Verwarming stallen l 4 transporten l 4 transporten Electriciteit** Ventilatoren, licht, voederinstallatie kwh/jaar kwh/jaar - *Zie discipline water **Het elektriciteitsverbruik houdt hier geen rekening met de geïnstalleerde zonnepanelen. Op stal 3 en stal 4 werden in 2011 zonnepanelen gelegd van in totaal 109 kw. Tabel 11: Huidige theoretische waterbehoefte op basis van de vergunde dierenaantallen Diersoort Aantal dieren Drinkwater per dier (m³/j)* Reinigingswater per dier (m³/j)* Drinkwater (m³/jaar) Reinigingswater (m³/jaar) Opfokmoederdieren slachtkuikens ,035 0, Paarden 5 14,4 0, Totaal (*) De vermelde gegevens zijn gegevens die gebruikt worden in de waterstudie van PROCLAM. De cijfers omvatten drink- en reinigingswater In Tabel 11 wordt de waterbehoefte weergegeven in de huidige toestand, op basis van de vergunde dierenaantallen. Het werkelijke waterverbruik voor de productiejaren , volgens de respectievelijke VMMwateraangiftes, wordt weergegeven in Tabel 12. De vergunning voor uitbreiding van stuks pluimvee naar stuks is afgeleverd op 10/03/2011. MER Mertens Poultry LV 45/267

46 Tabel 12: Werkelijk waterverbruik volgens VMM-wateraangifte Grondwater m³ m³ m³ Hemelwater Leidingwater Volgens de BBT Veeteelt bedraagt de waterbehoefte l/kip (drinkwater l/kip en reinigingswater 10 l/kip). Volgens de huidige vergunde aantallen bedraagt de drinkwaterbehoefte dus m³/j en de reinigingswaterbehoefte 803 m³ /j reinigingswater. Op basis van de wateraangifte voor productiejaar 2011, 2012 en 2013 was er op basis van een geregistreerde debietmeterstand een grondwaterverbruik van respectievelijk m³, m³ en m³. Er is een grondwatervergunning voor het oppompen van maximaal m³/j. In 2012 en 2013 was er een overschrijding van de maximaal toegelaten hoeveelheid op te pompen grondwater maar niet van de theoretisch totale waterbehoefte. Aangezien het drinkwater- en reinigingswaterverbruik niet afzonderlijk worden geregistreerd, kunnen ze niet afzonderlijk beoordeeld worden. Op basis van het aantal aanwezige kippen is er een totaal waterverbruik/kip van 52.0 l/kip in 2011, 42.7 l/kip in 2012 tot 51.4 l/kip in Gemiddeld gezien is er een waterverbruik van 48.7 l/kip. Volgens de BBT Veeteelt is er een waterbehoefte (drinkwater- en reinigingswaterverbruik) van l/kip. De exploitant maakt in de huidige situatie geen gebruik van regenwater. Uit bovenstaande gegevens blijkt dat het totale werkelijke waterverbruik lager is dan de theoretische waterbehoefte. Tabel 13: Theoretische waterbehoefte in de nieuwe situatie op basis van de te vergunnen dierenaantallen Diersoort Aantal dieren Drinkwater per dier (m³/j)* Reinigingswater per dier (m³/j)* Drinkwater (m³/jaar) Reinigingswater (m³/jaar) Opfokmoederdieren slachtkuikens ,035 0, Paarden 5 14,4 0, Personen Totaal (*) De vermelde gegevens zijn gegevens die gebruikt worden in de waterstudie van PROCLAM. De cijfers omvatten drink- en reinigingswater Voor de waterbalans wordt verwezen naar hoofdstuk EINDPRODUCTEN Het bedrijf is moment gespecialiseerd in de productie van slachtkuikenouderdieren. In de huidige situatie worden zo n slachtkuikenouderdieren en in de toekomst zullen er ongeveer slachtkuikenouderdieren afgeleverd worden. Tabel 14: Overzicht eindproducten in de huidige en de toekomstige situatie Huidige situatie Nieuwe situatie Eindproduct Productie Transporten (per jaar) Productie Transporten (per jaar) Slachtkuikenouderdieren stuks 35 transporten stuks 44 transporten MER Mertens Poultry LV 46/267

47 3.6.4 RESIDUEN EN EMISSIES De voornaamste residuen en emissies ten gevolge van een veeteeltbedrijf zijn over het algemeen: Afvalwater; Mestproductie; Emissie fijn stof; Ammoniakuitstoot; Geurproductie; Geluidsproductie; Kadavers. Op het bedrijf wordt geen afvalwater geloosd. Reinigingswater van de stallen worden opgevangen in een citerne met een opslagcapaciteit van 10 m³ per stal. De citernes bevinden zich achter elke stal. Via een ondergrondse leiding wordt het reinigingswater hiernaar afgeleid. Er zijn reeds 4 citernes aanwezig achter de bestaande stallen. In de toekomstige situatie zal onder de nieuw te bouwen stal een extra opslagcapaciteit voor de opvang van reinigingswater van 240 m³ voorzien worden (naast de hemelwateropvang). Door de exploitant werd de keuze gemaakt om het met mest verontreinigd water afkomstig van de stallen op het land te brengen, met respect van de betreffende bepalingen van het mestdecreet. Lozingen van bedrijfsafvalwater komen dus niet voor. In de toekomstige situatie zal onder de nieuwe stal een extra opslag voorzien worden voor reinigingswater. De extra opslagcapaciteit van 240 m³ zorgt ervoor dat er in de winterperiode geen uitvoer op de gronden dient te gebeuren. Het huishoudelijk afvalwater afkomstig van de sanitaire installaties in de stal wordt na behandeling in de septische put, geloosd op oppervlaktewater. Het huishoudelijk afvalwater afkomstig van de woning (5 gezinsleden) wordt eveneens geloosd in oppervlaktewater, na behandeling in een IBA. Alle mest wordt door een erkende mestvervoerder opgehaald en naar de mestverwerking gereden. Elk jaar wordt een prognose gemaakt van de af te voeren hoeveelheden dierlijke mest. Deze prognose is gebaseerd op de te verwachten gemiddelde veebezetting en de forfaitaire mestproductiecijfers zoals zij in het mestdecreet zijn gedefinieerd. Op basis van deze prognose wordt gezorgd dat een mestafzet in navolging van het mestdecreet mogelijk is. In de loop van het jaar wordt in het oog gehouden of deze prognose correct is, hoewel grote afwijkingen vrijwel uitgesloten zijn, aangezien de hoeveelheid geproduceerde en dus af te zetten nutriënten recht evenredig is met het aantal dieren. Aan het einde van het jaar wordt tenslotte de mestbalans opgemaakt, waarin wordt nagegaan of aan de mestafzetplicht voldaan werd. De jaarlijkse ammoniakuitstoot wordt in dit dossier voor de huidige en de toekomstige situatie ingeschat op basis van het staltype, en komt verder aanbod. MER Mertens Poultry LV 47/267

48 Ventilatielucht uit de stallen bevat een aantal componenten die geurhinder kunnen veroorzaken. De effectieve geurproductie uit de stallen is voornamelijk afhankelijk van het aantal dieren, het type dieren, het stalsysteemtype en de bedrijfsvoering. Een specifieke inschatting van de geurproductie veroorzaakt door het bedrijf zal worden weergegeven onder de discipline lucht (effectbespreking). Bij de uitbating van het bedrijf komt ook zwevend stof vrij. Een deel van het geëmitteerde stof slaat neer in de onmiddellijke omgeving van het bedrijf. De stofconcentratie uit de stallen wordt in de buitenlucht snel verdund, zodat mogelijke impact op de stofconcentraties in de omgevingslucht beperkt blijven tot de onmiddellijke omgeving van de stallen. De voornaamste bronnen van fijn stof op een veeteeltbedrijf zijn het voeder, de mest, huidschilfers, enz. De bespreking van de effecten zal verder aan bod komen. De belangrijkste bronnen met betrekking tot geluidsproductie zijn de ventilatoren, vrachtwagens, verkeer, de dieren, enz. De bespreking van de effecten zal verder aan bod komen. De krengen worden bewaard in een gekoelde kadaveropslag en opgehaald door Rendac. 3.7 BESCHRIJVING ALTERNATIEVEN NULALTERNATIEF Het nulalternatief is het scenario waarbij geen vergunning verleend wordt. In dit scenario wordt het bedrijf verder uitgebaat tot de bestaande vergunningen verlopen zijn DOELSTELLINGSALTERNATIEVEN Doelstellingsalternatieven (andere activiteiten) worden niet in beschouwing genomen. Het bestaande pluimveebedrijf, gespecialiseerd in opfokpoeljen van slachtkuikenouderdieren, wenst zijn activiteiten uit te breiden met een pluimveestal voor hanen en een uitbreiding van het aantal hennen in de bestaande stallen zodat het bedrijf optimaal kan functioneren LOCATIEALTERNATIEVEN Met betrekking tot het voorliggende project doen zich geen locatiealternatieven voor. De nieuwe stal wordt zo goed mogelijk op het bedrijfsterrein ingepland, rekening houdende met de reeds bestaande stallen, zodat het bedrijf een compact en ordelijk geheel vormt. De inplanting van de nieuwe pluimveestal wordt gekozen tussen de bestaande stal 2 en de bestaande stal 3. Er is in de huidige situatie een ruimte van 35 m breed tussen de betreffende stallen. Er kan perfect een bijkomende stal tussen de bestaande stallen ingepland worden, de nieuwe stal is 22 m breed UITVOERINGSALTERNATIEVEN Onder uitvoeringsalternatieven wordt verstaan: technische ingrepen of maatregelen op vlak van bedrijfsvoering. In het MER zullen de gebruikte stalsystemen op basis van beschikbare gegevensbronnen geëvalueerd worden. Nagegaan zal worden of de gebruikte systemen beschouwd kunnen worden als BBT (Best Beschikbare Techniek), zie hoofdstuk 8. Voor de nieuw te bouwen pluimveestal wordt geopteerd voor de plaatsing van Wesselmann heaters (stalsysteem P-7.3 volgens de lijst van ammoniakemissiearme stalsystemen). De bestaande stallen werden eveneens voorzien van dit ammoniakemissiearm systeem P-7.3, en de exploitant wenst ook in die lijn verder te gaan. MER Mertens Poultry LV 48/267

49 Naast aandacht voor het type stalsysteem zal verder eveneneens ingegaan worden op andere mogelijke milderende maatregelen mogelijk toepasbaar op het bedrijf. MER Mertens Poultry LV 49/267

50 4 METHODIEK EN ONTWIKKELINGSSCENARIO S 4.1 METHODIEK In overeenstemming met het Richtlijnenhandboek Landbouwdieren, wordt voor de beschrijving van de mogelijke effecten een indeling volgens discipline gevolgd. Bij de effectbespreking wordt voor elke discipline de methodiek verder verduidelijkt. Hierbij worden telkens volgende aspecten onderscheiden: Afbakening studiegebied Referentiesituatie Methodiek effectbeschrijving Effectbeschrijving Milderende maatregelen De mogelijke effecten die door het voorliggende project verwacht kunnen worden zullen in het MER besproken worden. Hieruit zal een onderscheid gemaakt worden tussen de aanlegfase en de exploitatiefase. De aanlegfase houdt als voornaamste elementen in: Voorbereidingswerkzaamheden (terrein bouwklaar maken, uitgravingen, enz.) Transport: afvoer grond en aanvoer grondstoffen ten behoeve van de bouwwerken Eigenlijk bouwproces + geluidsproductie Afwerkingsfase De exploitatiefase kan opgedeeld worden in een aantal deelfasen: Transport: aanvoer grondstoffen en afvoer eindproducten Eigenlijke productieproces : productie van slachtkuikenouderdieren Opslag en verwerking reststoffen: in hoofdzaak mest Elke deelfase heeft zijn specifieke emissies, residuen en gevolgen voor de onderscheiden deelcomponenten van het milieu. De ingreep-effectenmatrix (Tabel 15) geeft een elementair overzicht van het verband tussen de verschillende projectactiviteiten (of ingrepen) en mogelijke relevante effecten op de verschillende milieucomponenten. De relevante effecten zullen per milieu- en natuurthema besproken worden. MER Mertens Poultry LV 50/267

51 Tabel 15: Effectbeschrijving per milieudiscipline Activiteit Mogelijke effecten Lucht Water Bodem Geluid Mens Landschap Fauna en flora AANLEGFASE Bouw nieuwe stal Profielverstoring Geluidshinder Verkeershinder Visuele hinder Verstoring biodiversiteit EXPLOITATIEFASE Aanvoer en afvoer (grondstoffen, eindproducten, nevenproducten) Verspreiding stof Geluidshinder Verkeershinder Stofhinder Productieproces Verspreiding stof en ammoniak (verzuring) Verdroging Verzuring Vermesting Geluidshinder Stofhinder Geurhinder Verdroging Visuele hinder Verzuring Vermesting Verdroging Opslag en afvoer mest Verspreiding stof en ammoniak (verzuring) Vermesting vermesting geluidshinder Geurhinder Verkeershinder Verzuring Vermesting Onderhoud: reiniging en ontsmetting en opslag brandstoffen Verspreiding broeikasgassen Verontreiniging verontreiniging MER Mertens Poultry LV 51/267

52 4.2 ONTWIKKELINGSSCENARIO S AUTONOME ONTWIKKELING Er zijn geen aanwijzingen om te veronderstellen dat het karakter van het studiegebied op korte tot middellange termijn sterke wijzigingen zal ondergaan. Volgens de autonome en gestuurde ontwikkeling worden dezelfde effecten van toepassing geacht zoals deze in het MER worden beschreven voor de huidge en de toekomstige situatie GESTUURDE ONTWIKKELING Ruimtelijke ordening De basisprincipes van de ruimtelijke ordening voor de toekomst worden momenteel uitgezet in het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen (RSV). Stedelijke gebieden dienen selectief uitgebouwd te worden om de uitgroei van kernen in het buitengebied af te remmen. Het buitengebied dient verder beschermd te worden tegen versnippering en afkalving. Daarvoor dienen de kenmerkende funties van het buitengebied: landbouw, bos, natuur en in zeker mate ook wonen en verkeer gevrijwaard te worden Mestdecreet In 1991 werd de Europese Nitraatrichtlijn van kracht voor alle lidstaten van de Europese Unie (Richtlijn 91/676/EEG van de Raad van 12 december 1991). In deze richtlijn werd onder andere een basiskwaliteitsnorm voor het grond- en oppervlaktewater vastgelegd op maximum 50 mg nitraat per liter. Net als in andere lidstaten werd ook in Vlaanderen deze norm niet overal gehaald en moesten hieromtrent maatregelen genomen worden. Eén van de oorzaken van de te hoge nitraatgehaltes in het grond- en oppervlaktewater is de mate waarin dierlijke mest werd toegediend op de Vlaamse landbouwgronden. Om deze toediening te reglementeren werd voor Vlaanderen het mestdecreet opgesteld. Dit decreet werd goedgekeurd op 23 januari 1991 en is sindsdien een aantal keren grondig aangepast. In 2010 werd het Vlaamse Mestbeleid opnieuw geëvalueerd door Europa. Zij oordeelde dat de geleverde inspanningen onvoldoende waren, vooral op het gebied van fosfaten, en eiste dat in het nieuwe actieprogramma, MAP 4, de inspanningen zouden worden opgedreven en de bemestingsnormen aangescherpt (vooral voor fosfaten). MER Mertens Poultry LV 52/267

53 Met betrekking tot de gestuurde ontwikkelingsscenario s wordt verderop in het MER (waar relevant) bijkomende toelichting gegeven. 5 AFBAKENING STUDIEGEBIED, METHODIEK, BESCHRIJVING REFERENTIESITUATIE & ONTWIKKELINGSSCENARIO S 5.1 LUCHT AFBAKENING STUDIEGEBIED Het studiegebied wordt bepaald door de zones die rechtstreeks beïnvloed kunnen worden door de emissies uit de stallen, de activiteiten van de dieren en het vullen van de voedersilo s. Deze effecten beperken zich meestal tot 1 à 2 km, hoewel verdere effecten niet uit te sluiten zijn. Voortgaand op de berekende impact inzake geur en verzurende/vermestende depositie wordt het studiegebied afgebakend tot op 1,7 km TOELICHTING GEGEVENSGEBRUIK Voor de referentiesituatie wordt een algemeen beeld geschetst van Vlaanderen op basis van informatie uit de milieu- en natuurrapporten: VMM-rapporten (Lozingen in de lucht , Luchtkwaliteit in het Vlaamse Gewest 2012,...). Aangezien voor veeteeltbedrijven voornamelijk de toestand met betrekking tot de ammoniakemissie (en de daarmee samenhangende verzurende luchtverontreiniging) van belang is, wordt het aandeel van ammoniak in de verzuring van het milieu meer in detail besproken. Hierbij wordt de algemene ammoniakproblematiek geschetst, alsook het belang van de landbouw. Bij de eigenlijke effectbespreking wordt dieper ingegaan op de effectieve verzurende belasting en de geurhinder van het voorliggende bedrijf op de omgeving. De voornaamste gegevensbronnen zijn: MINA-plan 4 MIRA-T 2003 MIRA-S Emissie van fijn stof door de landbouw (Vlaanderen, , VMM) Immissie Frequentie Distributie Model (IFDM) van het VITO Luchtkwaliteit in het Vlaamse Gewest, 2011 (VMM) Luchtkwaliteit in Vlaanderen - Zure regen in Vlaanderen in 2011 (VMM, 2013) Luchtkwaliteit in het Vlaamse Gewest - Jaarverslag immissiemeetnetten kalenderjaar 2012 (VMM, 2013) Jaarverslag lozingen in de lucht (VMM, 2012) Modelling Particulate Emissions in Europ. A Framework to Estimate Reduction Potential and Control Costst, 2002 (IIASA) De berekende ammoniakdepositie (Zeq/ha.jaar) per gemeente (VMM, 2002) MER Mertens Poultry LV 53/267

54 Verzurende en vermestende luchtverontreiniging in Vlaanderen - jaarrapport 2012 (VMM, 2014) Regeling ammoniak in de veehouderij (Staatsecretariaat Infrastructuur en Milieu, Nl, laatste wijziging 31 december 2013) GEUR Methodiek Het vrijkomen van geurcomponenten (geuremissie) tijdens de uitbating van veestallen wordt voornamelijk veroorzaakt door microbiële afbraak van proteïnebevattende afvalproducten. Deze proteïnebevattende afvalproducten worden teruggevonden in de faeces, urine, huid, haar, voedsel en indien deze aanwezig is, de bodembedekkende onderlaag. De geuremissie op veeteeltbedrijven wordt voornamelijk bepaald door de diersoort, de diercategorie, het aantal dieren, het stalsysteem, het voeder en de aanwezigheid van een al dan niet gekoelde kadaveropslag Methodiek effectbepaling De inschatting van de effecten naar geurimpact wordt op twee manieren bepaald. Enerzijds wordt er een IFDMmodellering uitgevoerd, anderzijds wordt er gebruik gemaakt van de Vlarem II afstandsregels. Deze effectbepaling wordt op een gelijkaardige wijze uitgevoerd voor zowel de actuele als de geplande situatie Vlarem II afstandsregels Ter beperking van de hindereffecten stelt Vlarem II afstandsregels voor varkens en pluimvee voorop. Hierbij wordt in functie van de aanwezige dierenaantallen en het gebruikte stalsysteem een bepaalde te respecteren afstand opgelegd (te meten vanaf de meest nabij gelegen staluiteinde tot de grens van het meest nabijgelegen gevoelig gebied). Deze afstandsregels bieden echter geen garantie voor het correct inschatten van de geurkwaliteit. Bepaalde versoepelingen zijn toegepast bij het vaststellen van de afstandsregels en afstandsregels zijn een sterke vereenvoudiging van het de reëel optredende effecten. De afhankelijkheid van geurverspreiding met betrekking tot klimatologische parameters, zoals de windrichting, wordt niet in rekening gebracht. Niettemin kunnen deze afstandsregels aanvullend en nuancerend werken. Modellering en toetsing aan (voorstel van) normen is soms streng in beoordeling en hier kunnen afstandsregels dus nuanceren. De beoordeling gebeurt dan ook door het al dan niet overschrijden van afstandsregels. In een eerste stap wordt aan de inrichting een aantal waarderingspunten toegekend, volgens stalsysteem, stalverluchtingssysteem en de opslag van dierlijke mest. In Tabel 16 worden de verbods- en afstandsregels voor pluimveestallen weergegeven. Dit is de minimumafstand tussen elke stal en een aantal op het gewestplan aangegeven gevoelige gebieden (woonuitbreidingsgebied, MER Mertens Poultry LV 54/267

55 natuurgebied met wetenschappelijk waarde of natuurreservaat, gebied voor verblijfsrecreatie en woongebied ander dan woongebied met landelijk karakter). Tabel 16: Verbods- en afstandsregels voor pluimveestallen in agrarisch gebied Waarderingspunten, toegekend aan de inrichting tot minimale afstand in meter bij aantal stuks gevogelte van tot van tot van tot van tot van tot meer dan < verbod Verbod Verbod Verbod > IFDM-modellering In eerste instantie wordt getracht de geuremissie van het bedrijf te bepalen. Deze wordt zoveel mogelijk kwantitatief benaderd met behulp van de emissiefactoren. In tweede instantie wordt deze emissie omgezet in een geurconcentratie in de omgeving, door middel van een overdrachtsberekening. Hierbij wordt, niettegenstaande de aanzienlijke beperkingen van het model, gebruik gemaakt van het programma IFDM, gezien het gebruik van dit model voorgeschreven wordt in de van toepassing zijnde Richtlijnenboeken. Bovendien werd IFDM eveneens aangewend in beleidsstudies inzake geur, waarbij voorstellen van potentiële grenswaarden werden vastgesteld. Ook voor de beoordeling van de impact inzake geur wordt er in de code van goede praktijk "Bepalen van de geurverspreiding door middel van snuffelploegmetingen" door VITO voor de Vlaamse overheid het gebruik van IFDM voorgeschreven (VITO, 2008). Bepaling geuremissies Veestallen kunnen onderverdeeld worden in ammoniakemissiearme stallen en conventionele stallen, op basis van het al dan niet voorkomen op de lijst van stalsystemen voor ammoniakreductie. Ook al is er geen eenduidige algemeen geldende relatie tussen geur- en ammoniakemissie bij veestallen en mest, toch blijkt uit de praktijk dat door het implementeren van ammoniakreducerende maatregelen in veel gevallen ook een reductie van geur kan worden bekomen. Op Vlaams niveau zijn er de deskundigen tot op heden geen onderzoeken bekend waarbij emissiefactoren, andere dan voor varkens, werden afgeleid. Vlaamse geuremissiewaarden voor pluimvee zijn bijgevolg niet gekend. De inschatting van de geuremissie voor pluimveebedrijven wordt, wegens gebrek aan Vlaamse cijfers, op basis van emissiecijfers afkomstig uit Nederlands onderzoek uitgevoerd (zoals weergegeven volgens de Regeling geurhinder en veehouderij). Hierbij is er geen onderscheid tussen conventionele en ammoniakemissiearme stalsystemen. MER Mertens Poultry LV 55/267

56 In de Nederlandse Regeling geurhinder & veehouderij, worden volgende geurcijfers weergegeven: Tabel 17: geuremissiecijfer pluimvee op basis van Regeling geur en veehouderij diercategorie Opfokpoeljen van legkippen Legkippen incl. (groot-)ouderdieren van legrassen kooi- of batterijsystemen Legkippen incl. (groot-)ouderdieren van legrassen geen kooisystemen Slachtkuikens Slachtkuikenouderdieren geuremissie 0,18 OUe/s per dier 0,35 OUe/s per dier 0,34 OUe/s per dier 0,24 OUe/s per dier 0,93 OUe/s per dier Andere bronnen van geuremissies in de veehouderij zijn: Geuremissie uit de kadaveropslag: kwantitatieve gegevens voor geuremissies uit de kadaveropslag op veeteeltbedrijven zijn niet voorhanden. Praktijkervaring leert dat geuremissie uit gekoelde kadaveropslag te verwaarlozen valt. In geval van een niet gekoelde kadaveropslag zijn bijkomende geuremissies niet uit te sluiten. T.o.v. de globale geuremissies kunnen deze evenwel als beperkt beschouwd worden. Snelle afvoer van de kadavers kan uiteraard de impact sterk beperken. Er is een gekoelde kadaveropslag voorzien op het bedrijf. Bijkomende geuremissies vanuit deze opslag zijn dus te verwaarlozen. Externe mestopslag buiten de stal: er zijn geen kwantitatieve gegevens beschikbaar voor geuremissies uit externe mestopslag. Op het bedrijf is er geen externe mestopslag aanwezig.de kippenmest wordt rechtstreeks vanuit de stal naar de mestverwerking afgevoerd. Bij het houden van 5 paarden in de nieuwe situatie, wordt er maximaal 40 ton paardenmest geproduceerd per jaar. Deze mest blijft liggen in de stallen en wordt 1 maal per jaar afgevoerd in burenregeling. Er vallen bijgevolg geen bijkomende relevante geuremissies te verwachten van een externe opslag van mest. Opmerking : voor de geplande situatie worden ook 5 paarden voorzien op de exploitatie. Wegens ontbreken van gegevens inzake geuremissies van paarden wordt de impact hiervan niet kwantitatief mee beoordeeld. Gezien het om slechts een zeer beperkt aantal dieren gaat kan gesteld worden dat de impact ervan als verwaarloosbaar kan beschouwd worden in vergelijking met de impact van de andere aanwezige dieren. Er zal in wat volgt dan ook niet verder ingegaan worden op de geurimpact veroorzaakt door deze paarden. Bepaling geurconcentratie Met behulp van een verspreidingsmodel (IFDM) wordt in voorliggend dossier een inschatting gemaakt van de geurimmissie in de omgeving van het bedrijf voor de huidige en de toekomstige situatie. Kenmerkend voor een veeteeltbedrijf is dat dit (meestal) gelegen is in agrarisch gebied, waar diverse gelijksoortige geurbronnen verspreid liggen in de omgeving van de te onderzoeken inrichting. Voor dergelijke inrichtingen, gelegen in een bronnencluster, worden minder strenge normen gehanteerd dan voor geïsoleerd gelegen bedrijven. Twee (of meer) bronnen vormen een cluster wanneer de ene bron binnen het 98-percentiel voor het nuleffectniveau van de andere bron is gelegen. Inrichtingen met minder dan 5 % van de geuremissie van de inrichting onder studie kunnen als achtergrondgeur worden beschouwd en dienen dus niet mee in rekening te worden gebracht (of benaderd als minder dan 5 % van de geuremissie). Een aanpak voor cumulatiesituaties werd uitgewerkt in het onderzoeksproject "Voorstellen van een aanpak om beschermingsniveaus voor geurhinder vast te stellen rondom bronnencomplexen en bronnenclusters (2004)" dat door PRG Odournet in opdracht van de Dienst Lucht & Klimaat van LNE werd uitgevoerd (zie ook Dit onderzoek had tot doel beschermingsniveaus MER Mertens Poultry LV 56/267

57 voor te stellen voor zowel in- als omwonenden van bronnenclusters als bronnencomplexen. Met name voor stallen werden reeds toetsingswaarden voor beoordeling van cumulatieve impacten uitgewerkt (zie verder). Er zijn namelijk verschillende toetsingswaarden afgebakend voor geïsoleerde bedrijven en voor de gecumuleerde impact van een bronnencluster. Voor bedrijven gelegen in een bronnencluster dient dus steeds de geuruitstoot van de omliggende veeteeltbedrijven mee in beschouwing genomen te worden. In IFDM wordt als bron dus niet enkel het bedrijf zelf, maar ook omliggende bedrijven ingegeven. De geuremissies van de omliggende bedrijven wordt afgeleid uit de milieuvergunningen van deze bedrijven, die werden opgevraagd bij de gemeente. Hierbij worden de vergunde aantallen dieren (ongeacht of deze effectief gerealiseerd zijn of niet), dan vermenigvuldigd met een geuremissiefactor volgens diertype. Hierbij dient wel aangehaald te worden dat dit een inschatting betreft, aangezien er voor de omliggende bedrijven geen uitspraak kan gedaan worden van staltype en van de aanwezige niet-vergunde dieren (zoals biggen). Benaderend wordt daarom uitgegaan van conventionele stalsystemen. Het is bovendien evenmin bekend in hoever de vergunde aantallen dieren effectief gerealiseerd werden. Bij de beoordeling van de impact als bronnencluster dient dan ook met een aanzienlijk verhoogde onzekerheid rekening gehouden te worden. Toetsing geurconcentratie Aangezien het bedrijf deel uitmaakt van een bronnencluster, wordt de geurmodellering getoetst aan de normen voor een bedrijf dat deel uitmaakt van een bronnencluster. Volgende normering wordt in het visiedocument vooropgesteld: 10 OU e/m³ als 98-percentiel: wordt voorgesteld als grenswaarde voor een varkenscluster, waarbij dient getoetst te worden t.o.v. verspreide woningen in agrarisch gebied (hierbij worden geen woningen gerekend van andere, naburige veehouderijen). 3 OU e/m³ als 98-percentiel: wordt voorgesteld als richtwaarde voor een varkenscluster, waarbij dient te worden getoetst t.o.v. hoog geurgevoelige bestemmingen (woongebied volgens gewestplan, ziekenhuizen, scholen, winkelcentra, kampeerterreinen). De tussenwaarde van 5 OUe/m³ als 98-percentiel werd in vroegere versies van het visiedocument voorgesteld als richtwaarde (3 OUe/m³ werd toen voorgesteld als streefwaarde i.p.v. richtwaarde). Deze waarde is in de laatste versie van het visiedocument niet meer voorzien. Nochtans, om ook woongebieden met landelijk karakter enige bescherming te kunnen bieden, is een tussenliggende toetsingswaarde aangewezen. Woongebieden met landelijk karakter dienen getoetst te worden ten opzichte van deze waarde van 5 OUe/m³ als 98-percentiel. Voor bedrijven met kippen zijn geen specifieke toetsingswaarden opgenomen, en bij ontstentenis hiervan zullen de beoordelingscriteria voor varkensstallen gebruikt worden, aangezien het hedonisch karakter van beide type geuren als gelijkaardig beschouwd kan worden. Het RLB merkt immers op dat strikt genomen bovenstaande beoordeling werd ontwikkeld voor varkensbedrijven, maar dat deze werkmethode echter aangeraden wordt voor alle veehouderijen. Volgende beoordeling wordt gekoppeld aan de toetsing van de geuremissie en de geldende normen: Tabel 18: Toetsingswaarden bronnencluster (Richtlijnenhandboek landbouwdieren, Willems et. al, 2009) Verspreide woningen in agrarisch gebied Woongebied met landelijk karakter Woongebied (woongebied s.s., woonuitbreidingsgebied, MER Mertens Poultry LV 57/267

58 reservegebied voor woonuitbreiding) >10 OUe/m³ als 98P 5-10 OUe/m³ als 98P Matig negatief effect Significant negatief effect 3-5 OUe/m³ als 98P Gering negatief effect Matig negatief effect Gezien de aanvaardbaarheid van geurbelasting functie is van de geurgevoeligheid van de beoordelingspunten wordt bij het vastleggen van de aanvaardbaarheidscriteria gebruik gemaakt van de beoordeling opgenomen in het begin 2012 aangepaste richtlijnenboek lucht bij opmaak van MER s. Deze beoordelingswijze is afgestemd op het Vlaamse geurbeleid zoals opgenomen in het zgn. 'Visiedocument geur' van LNE. Een overzicht van de indeling wordt in onderstaande Tabel 19 opgenomen. Tabel 19: Beschrijving geurgevoelige bestemmingen (Richtlijnenhandboek lucht, LNE, 2012) Hoog geurgevoelige bestemmingen Matig geurgevoelige bestemmingen Laag geurgevoelige bestemmingen Beschrijving Waar grote aantallen mensen langdurig verblijven of waar recreatieve buitenactiviteiten plaatsvinden: woongebieden, ziekenhuizen, scholen, winkelcentra, kampeerterreinen, speelterreinen Mensen kunnen hier op alle momenten van de dag of nacht aanwezig zijn, zowel binnen als buiten Gebieden gekenmerkt door lage bevolkingsdichtheid: agrarische en op bedrijventerreinen gelegen bedrijfwoningen, natuurterreinen, sportterreinen,. dergelijke bedrijventerreinen worden gekenmerkt door activiteiten als handel, retail, productie voedingsmiddelen. Mensen kunnen hier op alle momenten van de dag of nacht aanwezig zijn, zowel binnen als buiten. Typische gebiedseigen achtergrondgeur (bvb. Van landbouwactiviteiten in landbouwgebied) kan aanwezig zijn Tolerantie ten aanzien van gebiedsvreemde geuren kan laag zijn Industriegebieden, openbare wegen Bestemming volgens gewestplan Woongebieden, woonuitbreidingsgebieden, woongebieden met landelijk karakter (ingeval toetsing aan niet-landbouweigen geuren), woonparken, dienstverleningsgebieden, gebieden hoofdzakelijk bestemd voor de vestiging van grootwinkelbedrijven, recreatiegebieden, gebieden voor gemeenschapvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen, Woongebieden met landelijk karakter (ingeval toetsing aan landbouweigen geuren), agrarische gebieden, (ingeval toetsing aan nietlandbouweigen geuren), gebieden voor ambachtelijke bedrijven en gebieden voor KMO s, parkgebieden, gebieden voor gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen, gemengde woon- en industriegebieden, Industriegebieden, gebieden voor milieubelastende industrieën, gebieden voor ambachtelijke bedrijven en KMO s, agrarische gebieden (ingeval toetsing aan landbouweigen geuren), bosgebieden, natuurgebieden, groengebieden, bufferzones, waterwegen, luchtvaartterreinen, Gezien de aard/herkomst van de geur (landbouweigen geuren) wordt bij de beoordeling van de geurimpact t.h.v. bewoning dan ook rekening gehouden met volgende indelingswijze: Hoog geurgevoelige bestemmingen: woongebied en woonuitbreidingsgebied MER Mertens Poultry LV 58/267

59 Matig geurgevoelige bestemmingen: woongebieden met landelijk karakter Laag geurgevoelige bestemmingen : agrarische gebieden Referentiesituatie Het bedrijf is gelegen in de Berkendreef 25 te 2990 Wuustwezel, in agrarisch gebied. De bedrijfsomgeving wordt gekenmerkt door zijn agrarisch karakter. In de nabije omgeving zijn nog een aantal veeteeltbedrijven aanwezig Vlarem II afstandsregels De 4 pluimveestallen aanwezig op het bedrijf huisvesten in de huidige situatie stuks opfokpoeljen van slachtkuikenouderdieren. Het aantal waarderingspunten in de huidige situatie bedraagt 170 punten. Op basis van deze gegevens geeft Vlarem II (cfr. Tabel 16) een te respecteren afstand van 250 meter aan. Tabel 20: Huidig aantal waarderingspunten Stal volgnummer Stal1 Stal2 Stal 3 Stal 4 Stal 5 Dierenaantal / stal Strooiselvloer (droge mest) roostervloer (dunne mest) batterij zonder geforceerde mestdroging: open opslag onder batterij batterij zonder geforceerde mestdroging: regelm. afvoer naar gesloten put batterij zonder geforceerde droging: dagelijkse afvoer naar gesloten put batterij met geforceerde mestdroging ammoniakemissie-arme stal 60 Pt 20 Pt 20 Pt 40 Pt 80 Pt 110 Pt 110 Pt Ventilatie biofilter / biobed: vertikale uitstoot > 0.5 m boven nok, zonder pet vertikale uitstoot > 0.5 m boven nok, met pet vertikale uitstoot < 0.5 m boven nok, zonder pet vertikale uitstoot < 0.5 m boven nok, met pet 110 Pt 50 Pt 30 Pt 40 Pt 20 Pt MER Mertens Poultry LV 59/267

60 mech ventilatie zijdelingse uitst natuurlijke ventilatie: open nok trekschouw natuurlijke ventilatie met afdekking 10 Pt Pt 10 Pt Mestopslag geen opslag van mest (onmiddellijke afvoer) gesloten opslag eenvoudige afdekking open opslag, open mestgoten 50 Pt Pt 30 Pt 0 Pt Puntentotaal per stal Totaal aantal dieren : Puntentotaal : gewogen gemiddelde : 170,0 Het bedrijf ligt op 780 m van het dichtstbijzijnde hindergevoelig gebied, in dit geval een woonuitbreidingsgebied. In de huidige toestand wordt voldaan aan de Vlarem-afstandsregels IFDM-modellering Bepaling geuremissies bedrijf Mertens Poultry LV De totale geuremissie uit de 4 stallen in de huidige situatie wordt weergegeven in Tabel 21 en wordt berekend met de geuremissie-eenheden volgens de Nederlandse Regeling geur en veehouderij. De totale geuremissie van het bedrijf Mertens Poultry LV wordt vervolgens ingeschat op OUe/s in de huidige toestand. Tabel 21: Geuremissie bedrijf Mertens Poultry LV in de huidige situatie Vergunde situatie Stalnr Dierplaats Stalsysteem Geuremissie # dieren Geur (OU E/s/dier) Totaal stal (OU E/s) Stal Opfokpoeiljen van slachtkuikenouderdieren AEA P ,18 Stal Opfokpoeiljen van slachtkuikenouderdieren AEA P ,18 Stal Opfokpoeiljen van slachtkuikenouderdieren AEA P ,18 Stal Opfokpoeiljen van slachtkuikenouderdieren AEA P ,18 Totaal Bepaling geuremissies omliggende bedrijven MER Mertens Poultry LV 60/267

61 De bedrijfsomgeving van het bedrijf Mertens Poultry LV is gekenmerkt door veeteeltactiviteiten (pluimveebedrijven, rundveebedrijven, varkensbedrijven). In dit geval spreekt men hier van een "bronnencluster" aangezien er meerdere geurbronnen dicht bij elkaar gelegen zijn. De gegevens omtrent de bedrijven die behoren tot de bronnencluster van het bedrijf werden opgevraagd bij de gemeente Wuustwezel. Enkel de bedrijven binnen de contour van 0,5 OU E/m³ als 98P door het bedrijf Mertens Poultry LV alleen veroorzaakt in de toekomstige situatie, waarbij de geuremissie > 5% van de geuremissie van het bedrijf Mertens Poultry LV bedraagt, werden weerhouden. Niettegenstaande er in de richtlijnen vermeld wordt dat de geur van rundvee niet kwantitatief mee beoordeeld dient te worden (wel kwalitatief), wordt ervoor geopteerd om alsnog ook de geur van rundvee mee kwantitatief te beoordelen. Hierdoor neemt de onzekerheid m.b.t. de berekende geuremissie en impact wel toe.voor rundvee werd een emissiefactor van 35,6 Oue/s per dier gehanteerd. Tabel 22: Geuremissie omliggende bedrijven bronnencluster Bedrijf X Y Straat nr. PC Gemeente Noordwateringsweg Wuustwezel 2 Noordwateringsweg Wuustwezel 3 Heivelden Wuustwezel Berkendreef Wuustwezel Dieren Geuremissie (OUe/s) 1250 andere varkens leghennen runderen 226 zeugen, 3 beren en 1027 andere varkens mestkippen 80 runderen 2848 Bepaling geurconcentratie Bij de evaluatie van de geurverspreiding wordt gebruik gemaakt van IFDM-model. De uitstootpunten van het bedrijf en de omliggende bedrijven worden als puntbronnen beschouwd. Tabel 23: Parameters IFDM-model Stal/bedrijf Parameter Waarde Opmerkingen Stal 1 Hoogte uitstoot 1,6 m Hoogte ventilatoren Temperatuur van de afgassen 25 C Diameter uitstootopening 1,05 m Volumestroom van het afgas 0,1 Nm³/s Zijdelinkse uitstoot emissiemassastroom * g/s Mechanische ventilatie Stal 2 Hoogte uitstoot 1,6 m Hoogte ventilatoren Temperatuur van de afgassen 25 C Diameter uitstootopening 1,05 m Volumestroom van het afgas 0,1 Nm³/s Zijdelinkse uitstoot emissiemassastroom * g/s Mechanische ventilatie Stal 3 Hoogte uitstoot 1,6 m Hoogte ventilatoren Temperatuur van de afgassen 25 C Diameter uitstootopening 1,03 m Volumestroom van het afgas 0,1 Nm³/s Zijdelinkse uitstoot emissiemassastroom * g/s Mechanische ventilatie MER Mertens Poultry LV 61/267

62 Stal 4 Hoogte uitstoot Temperatuur van de afgassen Diameter uitstootopening Volumestroom van het afgas emissiemassastroom 1,6 25 1,03 0,1 * m C m Nm³/s g/s Stal 5 Hoogte uitstoot 1,6 m Temperatuur van de afgassen 25 C Diameter uitstootopening 1,03 m Volumestroom van het afgas 0,1 Nm³/s emissiemassastroom * g/s Andere bedrijven in Hoogte uitstoot 4 m cluster Temperatuur van de afgassen 25 C Diameter uitstootopening 0,5 m Volumestroom van het afgas 0,1 Nm³/s emissiemassastroom * g/s *: volgens berekening per stal (of per bedrijf voor ander bedrijven in cluster) Hoogte ventilatoren Zijdelinkse uitstoot Mechanische ventilatie Hoogte ventilatoren Zijdelinkse uitstoot Mechanische ventilatie Geen details bekend Geen details bekend Geen details bekend Toetsing geurconcentratie De toetsing van de immissies, bekomen uit het IFDM-model, gebeurt volgens Tabel 18. De verschillende zones (> 10 OUe/m³; 5-10 OUe/m³; 3-5 OUe/m³ als 98P) worden weergegeven in onderstaande Figuur 8. In Tabel 26 wordt het aantal woningen weergegeven in de verschillende zones, en dit zowel voor de huidige situatie als voor de toekomstige situatie. Hierbij werden zowel woningen horende bij veeteeltbedrijven als woningen bij niet veeteeltbedrijven meegerekend. Er dient echter wel opgemerkt te worden dat het gebruik van IFDM een grote onnauwkeurigheid met zich meebrengt. De actualisatie van het Richtlijnenboek Lucht vermeldt: Des te dichter bij de bron, des te onnauwkeuriger worden de resultaten van de verspreidingsberekeningen. De foutenmarge op de berekende concentraties in de nabijheid van de bron kan relatief groot worden (als gevolg van gekozen gridgrootte, gebouwinvloed en andere modelbeperkingen). Het is dan ook zinledig exacte geurconcentraties toe te kennen aan woningen die worden blootgesteld aan concentraties ver boven de bovenste toetsingswaarde van 10se of OUe/m³ als 98P. De hoogste weer te geven geurcontour is deze van 10se of OUe/m³ als 98P. De weergave van hogere contouren of concentraties ter hoogte van de dichtstbijzijnde geurgevoelige woningen heeft hooguit een indicatieve waarde, en dient dan ook als dusdanig geïnterpreteerd te worden. Cfr. bijkomende richtlijnen van de dienst MER van september 2013 wordt in de geurmodellering met IFDM naast de 3, 5 en 10 OUe-contour, toch ook de contour van 20 OUe mee opgenomen (zowel voor de individuele berekening als voor de bronnencluster). Omwille van de vergaande aannames neemt de nauwkeurigheid van de impactberekeningen nog verder af bij de beoordeling op clusterniveau. In de huidige situatie zijn er 10 woningen die een negatief effect ondervinden, die allen gelegen zijn in agrarisch gebied (hiervan zijn er 5 woningen die behoren tot de bedrijven uit de cluster inclusief de woning van de exploitant zelf). MER Mertens Poultry LV 62/267

63 MER Mertens Poultry LV Figuur 8: Geurconcentratie (als 98P) in de vergunde toestand (clusterberekening) 63/267

64 Geplande situatie Vlarem II afstandsregels In de toekomstige situatie zullen op het bedrijf stuks opfokpoeljen voor slachtkuikenouderdieren aanwezig zijn in 5 stallen. Het aantal waarderingspunten in de toekomstige situatie bedraagt 170 punten. Op basis van deze gegevens geeft Vlarem II een te respecteren afstand van respectievelijk 300 m aan. Het bedrijf voldoet aan de Vlarem II afstandsregels, zowel in de bestaande situatie als in de toekomstige situatie. De afstand van het bedrijf tot het dichtstbijzijnde gevoelige gebied, in dit geval woonuitbreidingsgebied bedraagt ongeveer 780 m. Op basis hiervan kan bijgevolg uitgegaan worden van geen of verwaarloosbaar effect. Tabel 24: Toekomstig aantal waarderingspunten Stal volgnummer Stal1 Stal2 Stal 3 Stal 4 Stal 5 Dierenaantal / stal Strooiselvloer (droge mest) roostervloer (dunne mest) batterij zonder geforceerde mestdroging: open opslag onder batterij batterij zonder geforceerde mestdroging: regelm. afvoer naar gesloten put batterij zonder geforceerde droging: dagelijkse afvoer naar gesloten put batterij met geforceerde mestdroging ammoniakemissie-arme stal 60 Pt 20 Pt 20 Pt 40 Pt 80 Pt 110 Pt 110 Pt Ventilatie biofilter / biobed: vertikale uitstoot > 0.5 m boven nok, zonder pet vertikale uitstoot > 0.5 m boven nok, met pet vertikale uitstoot < 0.5 m boven nok, zonder pet vertikale uitstoot < 0.5 m boven nok, met pet mech ventilatie zijdelingse uitst natuurlijke ventilatie: open nok trekschouw natuurlijke ventilatie met afdekking 110 Pt 50 Pt 30 Pt 40 Pt 20 Pt 10 Pt Pt 10 Pt Mestopslag geen opslag van mest (onmiddellijke afvoer) gesloten opslag eenvoudige afdekking 50 Pt Pt 30 Pt MER Mertens Poultry LV 64/267

65 open opslag, open mestgoten 0 Pt Puntentotaal per stal Totaal aantal dieren : Puntentotaal : gewogen gemiddelde : 170, IFDM-modellering M.b.v. het model IFDM wordt de geurimpact in de omgeving berekend. Hierbij wordt voor de omliggende bedrijven aangenomen dat er op die locaties geen wijzigingen optreden. De berekeningen worden uitgevoerd voor de toekomstige situatie. De resultaten van de berekening worden zowel op figuren als in een overzichtstabel opgenomen (Tabel 26). Bepaling geuremissies bedrijf Mertens Poultry LV De totale geuremissie uit de 4 bestaande stallen én de nieuwe stal in de toekomstige situatie wordt weergegeven in onderstaande tabel en wordt eveneens berekend met de geuremissie-eenheden volgens de Nederlandse Regeling geur en veehouderij. De totale geuremissie van het bedrijf Mertens Poultry LV wordt vervolgens ingeschat op OUe/s in de toekomstige situatie, dit is een stijging met ongeveer 39% t.a.v. de huidige situatie. De nieuwe stal 5 wordt ammoniakemissiearm uitgevoerd. Als systeem wordt gekozen voor P-7.3, idem aan de 4 bestaande stallen. Het systeem P-7.3 betreft een 'stal met verwarmingssysteem met (indirect gestookte) warmteheaters en ventilatoren': Ammoniakemissiebeperking is gebaseerd op het drogen en verwarmen van de mest-/strooisellaag door middel van (indirect gestookte) warmteheaters en ventilatoren. Deze zorgen ervoor dat er warme lucht van boven uit de stal naar onderen wordt gebracht. Vervolgens wordt deze lucht opgewarmd door een warmtewisselaar voorzien van een ventilator (heater) en over het strooisel uitgeblazen. Door het mengen van de stallucht wordt een gelijkmatige temperatuur in de gehele stal bereikt. De mest/strooisellaag wordt gedroogd en de zware CO2 wordt bij de dieren verdreven. Bij de beoordeling van de geuremissie dient, zoals hierboven reeds gemeld, er wel op gewezen te worden dat de emissiefactoren geen onderscheid maken tussen al of niet ammoniakarme stallen. De impactbeoordeling kan dan ook als een worst case benadering aanzien worden. Er dient dan ook melding gemaakt te worden van een aanzienlijke onzekerheid ten aanzien van de impactberekeningen. Dat voor de geplande situatie in principe zou kunnen uitgegaan worden van lagere geuremissies kan indirect afgeleid worden van de ammoniakemissiefactoren die later in deze studie zullen toegepast worden. Stalsysteem NH 3 (kg/j/dier) Traditioneel stalsysteem Ammoniakemissiearm stalsysteem 0,25 AEA P-7.3 0,12 Bij de toegepaste worst case benadering wordt hiermee evenwel geen rekening gehouden. MER Mertens Poultry LV 65/267

66 Tabel 25: Geuremissie bedrijf Mertens Poultry LV in de toekomstige situatie Nieuwe situatie Stalnr Dierplaats Stalsysteem Geuremissie # dieren Geur (OU E/s/dier) Totaal stal (OU E/s) Stal Opfokpoeiljen van slachtkuikenouderdieren AEA P ,18 Stal Opfokpoeiljen van slachtkuikenouderdieren AEA P ,18 Stal Opfokpoeiljen van slachtkuikenouderdieren AEA P ,18 Stal Opfokpoeiljen van slachtkuikenouderdieren AEA P ,18 Stal Opfokpoeiljen van slachtkuikenouderdieren AEA P ,18 Loods paarden Traditioneel 5 Totaal Bepaling geuremissies omliggende bedrijven De geuremissies van de omliggende bedrijven werd weergegeven onder Bepaling geuremissies omliggende bedrijven De parameters uit het IFDM-model worden weergegeven onder Toetsing geurconcentratie De toetsing van de immissies, bekomen uit het IFDM-model, gebeurt volgens Tabel 18. De verschillende zones (> 10 OUe/m³; 5-10 OUe/m³; 3-5 OUe/m³ als 98P) worden weergegeven in onderstaande Figuur 9. Cfr. bijkomende richtlijnen van de dienst MER van september 2013 wordt in de geurmodellering met IFDM naast de 3, 5 en 10 OUe-contour, toch ook de contour van 20 OUe mee opgenomen (zowel voor de individuele berekening als voor de bronnencluster). MER Mertens Poultry LV 66/267

67 Figuur 9: Geurconcentratie (als 98P) in de gewenste toestand (clusterberekening) Figuur 9: Geurconcentratie (als 98P) in de gewenste toestand MER Mertens Poultry LV 67/267

68 Tabel 26: Resultatentabel clusterbeoordeling (met inbegrip van de emissies van het bedrijf in de aanvraag) Aantal woningen Geurcontour Huidige situatie Toekomstige situatie >10 OU E/m³ als 98P Agrarisch gebied* Woongebied met landelijk karakter Geen Geen 5-10 OU E/m³ als 98P Agrarisch gebied 3 3 Woongebied met landelijk karakter Geen Geen 3-5 OU E/m³ als 98P Agrarisch gebied 9 10 Woongebied met landelijk karakter 3 3 Legende Negatief effect 6 6 Matig negatief effect 9 10 Gering negatief effect * waarvan 5 woningen behoren tot een veeteeltbedrijf in de cluster, inclusief de woning van de exploitant zelf Door de uitbreiding van het bedrijf zijn er geen bijkomende woningen die een significant negatief effect ondervinden wat betreft het aspect geur voor de bronnencluster. Er zijn ook geen bijkomende woningen met een matig negatief effect. Er is 1 bijkomende woning die een gering negatief effect voor geur ondervinden door de uitvoering van het project. Deze woning is gelegen in agrarisch gebied. In de huidige situatie en in de toekomstige situatie zijn er in totaal 10 woningen met een significant negatief effect. De geurconcentratie voor deze 10 woningen liggen hoger dan 10 OUe/m³ als 98P, en alle woningen zijn gelegen in agrarisch gebied. Van deze 10 woningen, behoren 5 woningen tot een van de veeteeltbedrijven in de cluster, inclusief de woning van de exploitant zelf. De geurconcentratie ter hoogte van 8 van deze woningen is identiek voor en na verandering. Deze woningen in agrarisch gebied liggen hoofdzakelijk in de invloedsfeer van de andere veeteeltbedrijven in de cluster. De geurconcentraties van de woning van de exploitant zelf en de woning in de Berkendreef 23 verschillen beperkt voor en na verandering. Er zijn 3 woningen, gelegen in agrarisch gebied, met een geurconcentratie tussen 5 en 10 OUe/m³ als 98P, dit zowel voor als na verandering. Deze woningen ondervinden een matig negatief effect. Er zijn eveneens 3 woningen, gelegen in woongebied met landelijk karakter, die een geurconcentratie hebben tussen 3 en 5 OUe/m³ als 98P, dit zowel voor verandering als na de uitvoering van het project. Hiervoor houden we eveneens rekening met een matig negatief effect. De verschillen in geurconcentratie voor en na verandering ter hoogte van deze 6 woningen met een matig negatief effect, zijn als beperkt te beschouwen. Voor 9 woningen, gelegen in agrarisch gebied, wordt een gering negatief effect begroot. De geurconcentraties ter hoogte van deze woningen liggen tussen 3 en 5 OUe/m³ als 98P voor verandering. Door de uitvoering van het project is er 1 bijkomende woning die een geurconcentratie ondervindt tussen 3 en 5 OUe/m³ als 98P, m.a.w. er is 1 bijkomende woning met een gering negatief effect. Ook voor deze woning is het verschil in geurconcentratie voor en na verandering als beperkt te beschouwen. Ten aanzien van de berekeningen op woningniveau dient aangegeven te worden dat de berekende geurbelasting louter als indicatieve waarden te aanzien zijn omwille van de aanzienlijke modelmatige onzekerheden, welke bij clusterbeoordeling nog toenemen. Beperkte verschillen in berekende waarden zijn in feite niet als relevant (niet onderscheidend) te aanzien. MER Mertens Poultry LV 68/267

69 Een gedetailleerd overzicht van de geurconcentraties ter hoogte van de woningen met een negatief effect, met name een geurconcentratie (cluster) hoger dan 10 OUe/m³ als 98P in de huidige situatie en in de nieuwe situatie wordt weergegeven in Tabel 27. De woningen behorende tot de landbouwbedrijven in de cluster werden eveneens mee opgenomen in deze tabel. Het betreft de woningen nr. 6 tot nr. 9. Woning 10 betreft de woning van de exploitant zelf. Gezien de methodiek zijn de berekende waarden en verschillen louter als indicatief te aanzien, zeker voor die locaties waar immissiewaarden berekend worden die aanzienlijk hoger zijn dan 10 OUe/m³ als 98P. De geurconcentraties voor de woningen die verder af liggen van het bedrijf Mertens Poultry LV worden niet weergegeven. Er zijn eerder beperkte verschillen in de immissiewaarden voor de woningen die verder van het bedrijf liggen, en rond de bedrijven in de cluster. Tabel 27: Gedetailleerd overzicht van de geurconcentraties in de cluster (OUe/m³) als 98P voor de huidige en de geplande situatie ter hoogte van de woningen met een negatief effect in de nieuwe situatie Geurconcentratie (OUe/m³) als 98P op clusterniveau Woning Huidige situatie Nieuwe toestand 1 (Noordwateringsweg 27) (Noordwateringsweg 20) (Noordwateringsweg 19) (Heivelden 23) (Heivelden 21) (cluster- Noordwateringsweg 26) (cluster- Noordwateringsweg 21) (cluster- Berkendreef 23) (cluster - Heivelden 25) (woning Mertens Poultry LV) Woning nr. 6 tot 9 zijn bedrijfswoningen behorende tot een bedrijf uit de cluster. Woning 10 is de woning van de exploitant (Berkendreef 25)). Er is geen verschil in geurconcentraties vóór en na verandering voor de meeste woningen. Enkel de woning behorende tot de exploitatie zelf kent een beperkte toename in geurconcentratie en de woning gelegen Berkendreef 23, die behoort tot de clusterbedrijven. Onderstaande Figuur 10 geeft de ligging van de dichtstbijzijnde woningen uit Tabel 27 met een geurconcentratie > 10 OUe/m³ als 98P op clusterniveau. Voor verandering is het aandeel van de geuremissie van het bedrijf Mertens Poultry LV ongeveer 10 % van de geuremissies van de cluster, na verandering is het aandeel van de geuremissie van het bedrijf Mertens Poultry LV ongeveer 13 % t.a.v. de geuremissies van de gehele cluster. Voor de meest relevante individuele woningen worden in onderstaande tabel eveneens de geurconcentraties weergegeven in de cluster (OUe/m³) als 98P zonder het bedrijf van Mertens Poultry LV zelf. MER Mertens Poultry LV 69/267

70 Tabel 28: Gedetailleerd overzicht van de geurconcentraties in de cluster (OUe/m³) als 98P zonder het bedrijf Mertens Poultry LV ter hoogte van de dichtstbijzijnde woningen Geurconcentratie (OUe/m³) als 98P Woning Cluster zonder bedrijf Mertens Poultry LV 1 (Noordwateringsweg 27) 15 2 (Noordwateringsweg 20) 35 3 (Noordwateringsweg 19) 90 4 (Heivelden 23) 25 5 (Heivelden 21) 12 6 (cluster- Noordwateringsweg 26) 50 7 (cluster- Noordwateringsweg 21) (cluster- Berkendreef 23) 13 9 (cluster - Heivelden 25) (woning Mertens Poultry LV) 7 Voor deze woningen worden tenslotte de geurconcentraties weergegeven voor de huidige situatie en voor de gewenste situatie als 98P, die enkel door het bedrijf zelf veroorzaakt worden (individuele benadering). De individuele geurconcentraties t.h.v. de meest nabijgelegen woningen, allen gelegen in agrarisch gebied, zijn lager dan 10 OUe/m³. Enkel de woning van het bedrijf zelf, Mertens Poultry LV, is hoger dan 10 OUe/m³ na de uitvoering van het project en eveneens de woning van het landbouwbedrijf er vlak naast gelegen, nl. Berkendreef 23. Dit bedrijf is zelf een landbouwbedrijf en is tevens eigendom van Mertens Dirk en Thomas, vader en broer van de exploitant. Tabel 30: Gedetailleerd overzicht van de geurimpact veroorzaakt door Mertens Poultry LV (OUe/m³ als 98P) voor de huidige en de geplande situatie ter hoogte van de dichtstbijzijnde woningen Individuele geurconcentratie (OUe/m³) als 98P Woning Huidige situatie Nieuwe toestand 1 (Noordwateringsweg 27) (Noordwateringsweg 20) (Noordwateringsweg 19) (Heivelden 23) (Heivelden 21) (cluster- Noordwateringsweg 26) (cluster- Noordwateringsweg 21) (cluster- Berkendreef 23) (cluster - Heivelden 25) (woning Mertens Poultry LV) Wat betreft de individuele geurconcentraties ter hoogte van de meest nabijgelegen woningen (woning nr. 1 t.e.m. nr. 7 en woning nr. 9 uit de tabel) in agrarisch gebied, zijn er dus geen negatieve effecten voor en na realisatie van het project. Enkel voor de woning van de exploitant zelf en de woning gelegen Berkendreef 23, wordt er een negatief effect begroot bij de individuele beoordeling. Dit negatief effect is er voor en na verandering. Woning Berkendreef 23 is zelf een landbouwbedrijf, op naam van Mertens Dirk en Thomas, vader en broer van de exploitant. Deze twee woningen vallen binnen de 75 m straal rond de stallen van het bedrijf. De overige woningen in agrarisch gebied, in de nabijheid gelegen van het bedrijf, ondervinden geen negatief effect o.b.v. de individuele geurberekening voor en na verandering. De individuele geurconcentratie van het woongebied met landelijk karakter ten ZO van het bedrijf ligt voor en na verandering lager dan 1 OUe/m³ als 98P, en is bijgevolg te beschouwen als geen tot verwaarloosbaar effect. MER Mertens Poultry LV 70/267

71 Figuur 10: Ligging dichtstbijzijnde woningen met een geurconcentratie > 10 OUe/m³ als 98P (individuele berekening) MER Mertens Poultry LV 71/267

72 5.1.4 STOF Momenteel wordt fijn stof gezien als één van de belangrijkste luchtverontreinigende stoffen die leiden tot nadelige gezondheidseffecten. Deze treden zowel op bij kortstondige blootstelling aan hoge concentraties als bij langdurige blootstelling aan lage concentraties. De kleinere deeltjes dringen het diepst door in de longen. De afzetting van zwevend stof leidt tevens tot vervuiling en verwering van gebouwen. De grovere fractie zwevend stof is eerder in te delen als hinderlijk bij depositie. Naast primair fijn stof (deeltjes die als dusdanig geëmitteerd worden), kan nog melding gemaakt worden van secundair fijn stof, dat ontstaat bij chemische reactie tussen verschillende polluenten (bvb NH4, SOx, VOS). Bij de impactbeoordeling wordt met dit secundair gevormd fijn stof evenwel geen rekening gehouden gezien de effecten ervan zich veel minder op lokale schaal voordoen en de kwantificatie ervan niet evident is.. De stofdeeltjes worden ook ingedeeld in fracties op basis van hun grootte. Een onderscheid wordt gemaakt tussen PM10, PM2,5 en PM0,1 (PM = Particulate Matter = PM). De grovere fijn stof fractie (de fractie > 2,5 µm en < PM10, deeltjes met een aërodynamische diameter (a.d.) kleiner dan 10 µm en groter dan 2,5 µm) bestaat vooral uit mechanisch gevormde deeltjes die in de lucht gebracht worden door de wind of door antropogene activiteiten, zoals opwaaiend stof bij verkeer en bij opslag en overslag van bulkgoederen. Zwarte rook, voornamelijk bestaande uit roet afkomstig van verbrandingsprocessen, vormt een specifieke fractie van PM10. De fijne fractie (PM2,5, deeltjes met een a.d. kleiner dan 2,5 µm) bestaat vooral uit deeltjes ontstaan bij verbrandingsprocessen en secundaire reacties. Momenteel bestaan er sterke aanwijzingen dat fijne deeltjes (< 2,5 µm) schadelijker zijn dan de grovere deeltjes. Daarom verschuift de aandacht dan ook meer en meer naar PM2,5 of zelfs naar de ultrafijne deeltjes (met a.d. < 0,1 µm). De sector landbouw en visserij is één van de belangrijkste bronnen van PM10-emissie. Dit bestaat echter hoofdzakelijk uit het stof dat opwaait bij bewerking van de landbouwgronden. Deze onzekere bron van emissie is vermoedelijk minder belangrijk vanuit het oogpunt van gezondheid (VMM, 2005, VMM, 2007; Mira-T, 2006). Grof stof met een a.d. groter dan 10 μm komt o.a. in de lucht terecht door opwaaien en verwaaien bij wegverkeer, op- en overslag van ertsen, afbraakwerken, maar ook vanuit landbouwbedrijven (bvb wegwaaiend stof). Vanuit de site van veeteeltbedrijven komt het stof voornamelijk uit de stallen (via de ventilatie verwaaien van stof afkomstig van voederdeeltjes, huidschilfers, ). Anderzijds ontstaat stofemissie ten gevolge van het vullen van de voedersilo s en de transportbewegingen ten behoeve van het bedrijf. Bijkomend vindt eveneens emissie plaats van zwarte rook, gerelateerd aan de verbranding van fossiele brandstoffen (verwarming van de stallen, gebruik van landbouwvoertuigen, transporten ten behoeve van de aan- en afvoer van grondstoffen, gebruik van een noodstroomgroep, ) Methodiek effectbepaling Bepaling stofemissies In eerste instantie wordt de stofemissie van het bedrijf bepaald. De stofemissie vanuit de stallen wordt, net als de geuremissie, kwantitatief benaderd met behulp van emissiefactoren. Voor de stookinstallaties kunnen de emissies beoordeeld worden uitgaande van de wettelijk verplicht uit te voeren emissiemetingen, aantal werkingsuren en het brandstofverbruik. Bij ontstentenis van meetgegevens wordt gebruik gemaakt van de van toepassing zijnde emissiegrenswaarden. MER Mertens Poultry LV 72/267

73 Stofemissie uit de stallen Voor het maken van een inschatting stofemissies vanuit de stallen (zowel PM2,5 als PM10) wordt, net als bij geur en ammoniak, gebruik gemaakt van studies uit Nederland, en dit tot er Vlaamse cijfers beschikbaar zullen zijn. Voor de emissie van PM10 wordt voortgegaan op recente emissiefactoren afkomstig van het VROM (Ministerie van Infrastructuur en Milieu van maart 2011 ( Voor PM2,5 wordt bij gebrek aan emissiefactoren gebruik gemaakt van de verhouding tussen PM10 en PM2,5 via volgende formule voorgesteld door Chardon en van der Hoeck (2002) : PM2,5 = 8/45 * PM10. Stofemissie bij vullen voedersilo s Voeder wordt op het bedrijf geleverd door voederfirma s. Via een persleiding wordt het voeder bij levering onder druk in de silo s geblazen. Om overdruk in de silo s te vermijden is er een uitlaatopening voorzien om een teveel aan statische luchtdruk in de silo te laten ontsnappen naar de buitenlucht. Via deze uitlaatopening kunnen ook stofdeeltjes in de omgevingslucht terechtkomen. Om deze stofemissie zoveel mogelijk te beperken is het gebruik van een stof zak bij het vullen een gangbare praktijk. Het gebruik van een stofzak bij het vullen van de voedersilo s wordt verplicht door de exploitant. Hierbij kan opgemerkt worden dat het vullen van de voedersilo s een zeer tijdelijke stofbron is. Diffuse emissie Diffuse emissies in de landbouwsector zijn vooral te wijten aan emissies ten gevolge van akkerbewerking en verkeer (niet-uitlaatemissies). Andere eerder incidentele stofbronnen die kunnen voorkomen op het bedrijf zijn o.a. het laden van dieren, het uitmesten van de stallen, enz. Verdere oorzaken van diffuse vormen van stofemissies zijn : aan- en afvoertransporten en de aanlegfase van het bedrijf. Door een grote reinheid van het bedrijf na te streven en het aantal nodige transporten te beperken tot het minimum tracht de exploitant de diffuse stofemissies te beperken. De emissiebronnen voor veeteelt zijn moeilijk kwantificeerbaar, enkel voor de emissielucht uit de stallen zijn er emissiefactoren van stof beschikbaar. Stofemissie uit de stookinstallaties Gezien het lage vermogen van de verwarmingsinstallaties, het gebruik van huisbrandolie en het beperkt brandstofverbruik, kan gesteld worden dat de stofemissies van deze bronnen niet relevant zijn. Bijkomend zorgt de emissie van de verbrandingsgassen via een schouw voor een betere dispersie in de omgevingslucht. Bijkomend dient nog rekening gehouden te worden met de thermische pluimstijging, wat ook een positief effect heeft op de dispersie. Hierdoor kan de impact op omgevingsniveau dan ook als verwaarloosbaar ingeschat worden. Er zal dan verder ook niet in detail op deze emissie en de impact ervan ingegaan worden. Hoger vermelde is ook van toepassing op de emissie van de verbrandingsparameters CO, NOx en SOx Bepaling stofconcentratie in omgevingslucht In tweede instantie wordt deze stofemissie omgezet naar een stofconcentratie in de omgeving, door middel van een overdrachtsberekening met het IFDM-model. In tegenstelling tot geurhinder wordt hier geen cumulatieve modellering uitgevoerd in IFDM, aangezien stofbronnen in de omgeving, niet enkel stofbronnen zijn van veebedrijven, maar vooral van verkeer, MER Mertens Poultry LV 73/267

74 akkerbewerkingen, verwarmingsemissies,. Bij de beoordeling wordt er niet rechtstreeks getoetst t.o.v. het al dan niet overschrijden van een norm, maar t.o.v. de bijdrage aan deze norm Toetsing stofconcentratie De EU (1999/30/EG) formuleerde in 1999 een aantal grenswaarden voor PM10 in de omgevingslucht: Jaargemiddelde grenswaarde van 40 µg/m³ Niet meer dan 35 x overschrijden per jaar van het daggemiddelde van 50 µg/m³ Volgens de geactualiseerde versie van het Richtlijnenboek Lucht wordt het toegelaten aantal overschrijdingen per jaar voor PM10 van de daggrenswaarde (35) herrekend naar een rekenkundige jaargemiddelde waarde. Dit rekenkundig gemiddelde bedraagt 31,3 µg/m³. Voor PM10 wordt dus getoetst t.o.v. één luchtkwaliteitsnorm, nl. deze rekenkundige gemiddelde waarde, en volgens het significantiekader Volgend significantiekader wordt gehanteerd ter beoordeling van de immissiewaarde X in functie van de richtwaarde (grenswaarde) (Richtlijnenhandboek Lucht). Tevens zal een toetsing uitgevoerd worden ten opzichte van de jaargemiddelde PM2,5-grenswaarde van 25 µg/m³, die uiterlijk in 2015 dient gerespecteerd te worden (Europese richtlijn Lucht, 2008/50/EG). Hierbij zijn evenwel geen gemeentelijke achtergrondconcentraties beschikbaar. Indicatief kan aangegeven worden dat de PM2,5 concentraties zowat 60 à 70% van de PM10 concentraties uitmaken. Bij evaluatie kan dan ook met een achtergrond van 65% van de PM10 gerekend worden. Tevens wordt een indicatieve grenswaarde vooropgesteld van 20 µg/m³ in 2020, waarbij een herziening is voorzien in Tabel 29: Significantiekader PM10 en PM2,5 Toetsing Toetsing aan PM10 rekenkundig gemiddelde van 31,3 µg/m³ Toetsing aan PM2,5 jaargemiddelde van 25 µg/m³ Beoordeling X < 1% van de milieukwaliteitsnorm of richtwaarde 0,313µg/m³ 0,25 µg/m³ Geen of verwaarloosbaar effect 1% < X <3% van de milieukwaliteitsnorm of richtwaarde >0,313 µg/m³ <0,939 µg/m³ >0,25 µg/m³ <0,75 µg/m³ Beperkte bijdrage 3% < X <10% van de milieukwaliteitsnorm of richtwaarde >0,939 µg/m³ <3,13 µg/m³ >0,75 µg/m³ < 2,5 µg/m³ Belangrijke bijdrage X >10% van de milieukwaliteitsnorm of richtwaarde >3,13 µg/m³ >2,5 µg/m³ Zeer belangrijke bijdrage Referentiesituatie Actuele luchtkwaliteit in het studiegebied Het bedrijf bevindt zich op ongeveer 20 km ten NO van het meetstation 42R811 (PM10)/ 90R811 (PM2.5) Schoten. De jaargemiddelde PM10- en PM2,5-concentraties voor dit station wordt weergegeven in Tabel 30 (VMM, 2013, Luchtkwaliteit in het Vlaamse Gewest ). Deze waarden zijn, gezien de afstand tot het bedrijf, louter als indicatief te aanzien voor het studiegebied. MER Mertens Poultry LV 74/267

75 Tabel 30: Jaargemiddelde PM10- en PM2,5-concentratie (µg/m³) voor 2012 van het dichtstbijzijnde VMMmeetpunt Plaats VMM-code Jaargemiddelde PM10- concentratie (µg/m³) Jaargemiddelde PM2,5-concentratie (µg/m³) Schoten 42R811/90R Een interpolatiekaart, opgesteld door de VMM, geeft de meerjaarsgemiddelde PM10-concentraties in Vlaanderen weer. Op basis van deze kaart wordt ter hoogte van het studiegebied een meerjaarsgemiddelde ( ) PM10-concentratie van 24 µg/m³ en 17 overschrijdingen van de daggemiddelde PM10 grenswaarde afgeleid (bron VMM, Geoloket Advisering RUP Thema Lucht)). Rekening houdend met een gemiddeld aandeel van 65% van PM2,5 in PM10 kan inzake PM2,5 een concentratie van 15,6 µg/m³ voorop gesteld worden. Er wordt inzake PM10 en PM2,5 dan ook ruimschoots aan de actuele en reeds vastgelegde toekomstige grenswaarde voldaan. Ter info kan ook meegegeven worden dat ook inzake NO2 ruimschoots aan de grenswaarden wordt voldaan. Tabel 31: Luchtkwaliteit in het studiegebied (gemiddelde ) (bron VMM, Geoloket Advisering RUP Thema Lucht) X Y PM10 jaargemiddelde Aantal overschrijdingen norm PM10 daggemiddelde NO 2 jaargemiddelde (2012) Bepaling stofemissie In onderstaande tabel wordt de stofemissie in de huidige toestand weergegeven. In de huidige situatie bedraagt de PM10-emissie uit de stallen kg/jaar. De totale PM2,5-emissie uit de stallen bedraagt 328 kg/jaar in de huidige situatie. MER Mertens Poultry LV 75/267

76 Tabel 32: Stofemissie bedrijf Mertens Poultry LV in de huidige situatie met vermelding van stofemissiefactoren (kg/dier/jaar) (VROM, Ministerie van Infrastructuur en Milieu, maart 2013 ( Vergunde situatie Stalnr Dierplaats Stalsysteem # dieren PM10 (kg/dier/j) Stofemissie PM 2,5 (kg/dier/j) Totaal PM10 (kg/j) Stal Opfokpoeljen van slachtkuikenouderdieren AEA P ,023 0,0041 Stal Opfokpoeljen van slachtkuikenouderdieren AEA P ,023 0,0041 Stal Opfokpoeljen van slachtkuikenouderdieren AEA P ,023 0,0041 Stal Opfokpoeljen van slachtkuikenouderdieren AEA P ,023 0,0041 Totaal PM2,5 (kg/j) Totaal Bepaling impact stofconcentratie in de omgevingslucht De IFDM-modellering van de jaargemiddelde PM10-concentratie en de jaargemiddelde PM2.5-concentratie in de vergunde situatie wordt weergegeven in de onderstaande figuren. In de huidige situatie is er voor PM10 enkel de eigen bedrijfswoning van de exploitant die een zeer belangrijke bijdrage ondervindt met name > 10% van 31,3 µg/m³. De modelonzekerheid op een dergelijke korte afstand tot de bronnen is evenwel zeer groot. Hier dient ook aangegeven te worden dat de impact op de luchtkwaliteit enkel buiten de eigen perceelsgrenzen dient beoordeeld te worden. Er is 1 woning die een belangrijke bijdrage ondervindt voor PM10 concentratie. Deze woning behoort zelf tot een veeteeltbedrijf. Er zijn eveneens 4 woningen die een beperkte bijdrage ondervinden, waarvan er eveneens 1 behoort tot een veeteeltbedrijf. Voor de PM2,5- concentraties stellen we vast dat geen enkele woning een zeer belangrijke bijdrage ondervindt voor de PM2,5 stofconcentratie (> 10% van 25 µg/m³). Voor de woning van de exploitant Mertens Poultry LV zelf, is er een belangrijke bijdrage. Er is een beperkte bijdrage voor de PM2,5 concentratie voor 1 woning, deze woning is de woning van een naburig veeteeltbedrijf. MER Mertens Poultry LV 76/267

77 Figuur 11: Stofconcentratie PM10 in de vergunde situatie MER Mertens Poultry LV 77/267

78 Figuur 12: Stofconcentratie PM2,5 in de vergunde situatie MER Mertens Poultry LV 78/267

79 Geplande situatie Bepaling stofemissie In Tabel 33 wordt de stofemissie weergegeven in de nieuwe toestand. Tabel 33: Stofemissie bedrijf Mertens Poultry LV in de nieuwe situatie Nieuwe situatie Stalnr Dierplaats Stalsysteem # dieren Stofemissie PM10 (kg/dier/j) PM 2,5 (kg/dier/j) Totaal PM10 (kg/j) Stal Opfokpoeljen van slachtkuikenouderdieren AEA P ,023 0,0041 Stal Opfokpoeljen van slachtkuikenouderdieren AEA P ,023 0,0041 Stal Opfokpoeljen van slachtkuikenouderdieren AEA P ,023 0,0041 Stal Opfokpoeljen van slachtkuikenouderdieren AEA P ,023 0,0041 Stal Opfokpoeljen van slachtkuikenouderdieren AEA P ,023 0,0041 Loods paarden Traditioneel 5 Totaal Totaal PM2,5 (kg/j) In de nieuwe situatie bedraagt de PM10-emissie uit de stallen kg/jaar. De totale PM2,5-emissie uit de stallen bedraagt dan 456 kg/jaar. De stofemissies vanuit de loods/paardenstal kan, gezien het zeer beperkt aantal dieren, als verwaarloosbaar aanzien worden. Tabel 34 : Relatieve stofemissie in vergelijking met de stofemissie in de referentie situatie Referentiesituatie Gewenste situatie Stofemissie PM10 (kg/jaar) Relatieve stofemissie t.o.v. referentie, in % Bepaling impact op stofconcentratie in omgevingslucht Op basis van IFDM zal een modellering voor het bedrijf in kwestie uitgevoerd worden. De IFDM-modellering van de jaargemiddelde PM10-concentratie en de jaargemiddelde PM2.5-concentratie door het bedrijf in de nieuwe situatie wordt weergegeven in onderstaande figuren. In de gewenste situatie zijn er voor PM10 2 woningen die een belangrijke bijdrage ondervinden van het project van Mertens Poultry LV. 1 woning hiervan behoort zelf tot een veeteeltbedrijf. Er zijn eveneens 4 woningen die een beperkte bijdrage ondervinden, waarvan er eveneens 1 behoort tot een veeteeltbedrijf. De woning van de exploitant zelf Mertens Poultry LV, ondervindt een zeer belangrijke bijdrage voor de PM10 stofconcentratie (> 10% van 31 µg/m³) (maar effecten op eigen terrein vallen in feite buiten het beoordelingskader). MER Mertens Poultry LV 79/267

80 Voor de PM2,5- concentraties stellen we vast dat er enkel een beperkte bijdrage is voor 1 woning, die tevens behoort tot een veeteeltbedrijf. De woning van de exploitant zelf ondervindt voor de stofconcentratie PM2,5 een belangrijke bijdrage in de toekomst (gezien deze impact zich binnen de eigen perceelsgrenzen voordoet is dit evenwel niet relevant). Er zijn geen woningen met een zeer belangrijke bijdrage t.g.v. het bedrijf Mertens Poultry LV. Informatie m.b.t. mogelijke emissiereductie wordt opgenomen bij de bespreking van de milderende maatregelen. MER Mertens Poultry LV 80/267

81 Figuur 13: Stofconcentratie PM10 in de gewenste situatie MER Mertens Poultry LV 81/267

82 Figuur 14: Stofconcentratie PM2,5 in de gewenste situatie MER Mertens Poultry LV 82/267

83 Tabel 35: Effectoverzicht impact fijn stof Toetsing Aantal woningen huidige situatie Aantal woningen nieuwe situatie Beoordeling PM10 - toetsing tov 31,3 µg/m³ 1% < X <3% van de milieukwaliteitsnorm of richtwaarde 4 (1 landbouwbedrijf) 4 (1 landbouwbedrijf) Beperkte bijdrage 3% < X <10% van de milieukwaliteitsnorm of richtwaarde 1 (landbouwbedrijf) 2 (1 landbouwbedrijf) Belangrijke bijdrage X >10% van de milieukwaliteitsnorm of richtwaarde Eigen bedrijf Eigen bedrijf Zeer belangrijke bijdrage Toetsing Aantal woningen huidige situatie Aantal woningen nieuwe situatie Beoordeling PM2.5 - toetsing tov 25 µg/m³ 1% < X <3% van de milieukwaliteitsnorm of richtwaarde* 1 (landbouwbedrijf) 1 (landbouwbedrijf) Beperkte bijdrage 3% < X <10% van de milieukwaliteitsnorm of richtwaarde Eigen bedrijf Eigen bedrijf Belangrijke bijdrage X >10% van de milieukwaliteitsnorm of richtwaarde 0 0 Zeer belangrijke bijdrage Voor PM2,5 zijn er geen bijkomende woningen die een effect ondervinden door de uitvoering van het project Mertens Poultry LV t.o.v. de huidig vergunde situatie. De meest nabijgelegen woning ten Z van het bedrijf ondervindt een beperkte bijdrage voor stofconcentraties PM2,5, nl. een concentratie tussen 1% en 3% van 25 µg/m³, dit zowel in de vergunde als in de gewenste situatie. Voor PM10 is er 1 bijkomende woning met een belangrijke bijdrage tussen 3% en 10% van 31,3 µg/m³. Het aantal woningen met een beperkte bijdrage voor en na verandering ligt op 4, waaronder 1 woning behorende tot een landbouwbedrijf. Enkel de woning van de exploitant zelf heeft zowel voor als na de verandering een PM10 concentratie van > 10 % van de PM 10 jaargemiddelde toetsingswaarde van 31,3 µg/m³. Opm: Bij de berekeningen van de effecten van stof dient er opgemerkt te worden dat er bij de bestaande stallen en voor de nieuwe stal ventilatieroosters aanwezig zijn (zie ook foto's in de bijlage fotoreportage) die zorgen voor een stofreductie. Door de aard van de constructie van de ventilatieroosters, waarbij plotse afbuiging van de afgezogen lucht zorgt voor een impactie tegen deze roosters, treedt een beperkte stofafscheiding op. De mate waarin dit effect heeft op de PM10 emissie is echter niet gekend, en wordt dan ook niet mee in rekening gebracht bij de berekening van de stofimpact. De berekende stofimpact kan op dit punt dan ook als een worst case beoordeling aanzien worden. Ter informatie kan hierbij aangegeven worden dat in een zgn. droge stoffilterwand (zie later milderende maatregelen), waarbij een gelijkaardig principe aan de grondslag ligt van de stofverwijdering, sprake is van rendementen van 40% (Maatregelen ter vermindering van fijnstofemissies uit de pluimveehouderij: MER Mertens Poultry LV 83/267

84 validatie van een droogfilterwand op leghennenbedrijven; 2011 van de Wageningen Universiteit). De reductie die t.h.v. de specifieke ventilatieroosters kan gerealiseerd worden zal echter aanzienlijk lager zijn dan die 40%.Verzurende en vermestende impact Methodiek Bij verzuring en vermesting, twee belangrijke milieubegrippen, is ammoniak in de veehouderij de belangrijkste factor. Ammoniak wordt relatief snel uit de atmosfeer verwijderd, o.a. door zijn zeer goede oplosbaarheid in water. Het belangrijkste effect dat ammoniak dan ook met zich mee brengt wordt veroorzaakt door de depositie ervan, waarbij ammoniak voor een verzurend en vermestend effect zorgt op bodem, water en fauna & flora. Bijgevolg wordt er ter inschatting van de milieu-impact van de ammoniakemissie geen immissie berekend, maar wordt de depositie beschouwd Methodiek effectbepaling In dit hoofdstuk wordt enkel ingegaan op de berekening van de ammoniakemissie. De verzurende en vermestende gevolgen worden besproken onder de discipline Fauna & Flora Bepaling ammoniakemissie Ammoniakemissiearme stallen: In een Vlaamse werkgroep stallen werden de stalsystemen geselecteerd die in aanmerking komen in het kader van het ammoniakreductieplan voor Vlaanderen. De systemen die wettelijk kunnen toegepast worden als ammoniakemissiearm stalsysteem voor varkens en pluimvee werden opgenomen in de Lijst van stalsystemen voor ammoniakreductie (Ministerieel besluit van 31 mei 2011; Belgisch Staatsblad 08/07/2011. In latere Ministriële besluiten werden nog toevoegingen gedaan aa, deze lijst). Voor deze stalsystemen dienen de ammoniakemissiefactoren gebruikt te worden die in deze lijst zijn opgenomen. De 4 bestaande stallen werden ammoniakemissiearm uitgevoerd volgens het systeem P-7.3 'Grondhuisvesting met verwarmingssysteem met warmteheaters en ventilatoren'. De nieuwe stal wordt, net als de 4 bestaande stallen, eveneens voorzien van een ammoniakemissiearm systeem. Het systeem is idem aan dat van de bestaande stallen, nl. P-7.3 'Grondhuisvesting met verwarmingssysteem met warmteheaters en ventilatoren' Referentiesituatie De ammoniakemissie uit de stallen van het bedrijf Mertens Poultry LV bedraagt in de huidige situatie 9,6 ton NH 3/jaar. Tabel 36: Ammoniakemissie bij bedrijf Mertens Poultry LV in de huidige situatie Vergunde situatie Stalnr Dierplaats Stalsysteem # dieren Amoniakemissie NH 3 (kg/j/dier) Totaal stal (kg/jaar) Stal Opfokpoeljen van slachtkuikenouderdieren AEA P ,12 Stal Opfokpoeljen van slachtkuikenouderdieren AEA P ,12 Stal Opfokpoeljen van slachtkuikenouderdieren AEA P ,12 MER Mertens Poultry LV 84/267

85 Stal Opfokpoeljen van slachtkuikenouderdieren AEA P ,12 Totaal Geplande situatie In de toekomstige situatie neemt de ammoniakemissie toe tot 13,4 ton NH 3/jaar. Tabel 37: Ammoniakemissie bij bedrijf Mertens Poultry LV in de geplande situatie Vergunde situatie Stalnr Dierplaats Stalsysteem # dieren Amoniakemissie NH 3 (kg/j/dier) Totaal stal (kg/jaar) Stal Opfokpoeljen van slachtkuikenouderdieren AEA P ,12 Stal Opfokpoeljen van slachtkuikenouderdieren AEA P ,12 Stal Opfokpoeljen van slachtkuikenouderdieren AEA P ,12 Stal Opfokpoeljen van slachtkuikenouderdieren AEA P ,12 Stal Opfokpoeljen van slachtkuikenouderdieren AEA P ,12 Totaal ENERGIE EN BROEIKASGASSEN Methodiek De theorie van het broeikaseffect is op zich goed gekend en algemeen aanvaard. Klimaatverandering is een rechtstreeks gevolg van de oplopende concentraties aan broeikasgassen in onze atmosfeer. Die gassen laten de invallende zonnestralen door, maar houden de door de aarde teruggekaatste warmte tegen. Dit fenomeen is bekend als het broeikaseffect. Koolstofdioxide (CO2), methaan (CH4) en lachgas (N2O) zijn enkele belangrijke broeikasgassen. De emissie van broeikasgassen uit de landbouw is een gevolg van de methaanvergisting (CH4) in de dierlijke spijsvertering en in mestopslag, de productie van lachgas (N2O) uit biologische processen, het gebruik van fossiele brandstoffen (CO2- en N2O-emissie) en de emissie van koolstofdioxide (CO2) door de daling van de bodemkoolstofvoorraad. De voornaamste bronnen van broeikasgassen op het veeteeltbedrijf zijn afkomstig van geproduceerde stalgassen en van de verbranding van fossiele brandstoffen. Ook het elektriciteitsverbruik zorgt voor een zekere CO2-productie ter hoogte van de elektriciteitscentrale. De grootste energieverbruikers zijn de verwarming en de verlichting van de stallen en de ventilatoren. Tabel 38 geeft de totale emissie in Vlaanderen weer aan broeikasgasemissie, alsook het aandeel van de veeteelt (VMM, 2010b). MER Mertens Poultry LV 85/267

86 Tabel 38: Broeikasgasemissie in Vlaanderen en aandeel veeteeltsector (VMM, 2010b) Vlaanderen Broeikasgasemissie (ton CO 2-equivalenten) Totale broeikasgasemissie veeteelt Totale broeikasgasemissie al de sectoren Bij deze effectgroep dient opgemerkt te worden dat ze zich niet op lokaal niveau afspeelt, maar eerder op regionaal niveau of zelfs continentaal of mondiaal niveau. Tijdens de opmaak van een milieueffectrapport voor een project zullen ze dus zelden tot nooit op een zinvolle manier gekwantificeerd worden. Wel kunnen de atmosferische emissies van het project gekaderd worden in de beleidsmatige context (bron: Richtlijnenboek discipline Lucht). Uit Tabel 38 kan afgeleid worden dat het aandeel van de veeteeltsector in 2009 ca. 7% bedraagt van de totale broeikasgasemissies in Vlaanderen Methodiek In wat volgt zal bijgevolg de emissie aan broeikasgassen door het bedrijf zelf ingeschat worden aan de hand van emissiefactoren die werden gepubliceerd in de IPCC Guidelines 96 en De jaarlijkse broeikasgasemissies ten gevolge van de veeteeltexploitatie wordt bepaald op basis van de vergunde dierenaantallen, het jaarlijkse verbruik aan fossiele brandstoffen en de van toepassing zijnde emissiefactoren voor methaan, lachgas en CO 2. Eveneens wordt dieper ingegaan op het energieverbruik van het bedrijf, en de aanwending van hernieuwbare energiebronnen. De grootste energieverbruikers zijn hier de verlichting van de stallen, de ventilatoren en het voedersysteem. Het totale energieverbruik en de eigen productie wordt vergeleken met de CO 2-uitstoot van klassieke elektriciteitscentrales. Een echte beoordeling wordt hier niet aan gekoppeld. Er kunnen, indien nodig, bijkomende aanbevelingen gebeuren Referentiesituatie Methaanemissie Op basis van de door de VMM gehanteerde emissiefactoren (IPPC, 1996), wordt een inschatting gemaakt van de totale methaanemissie ten gevolge van de dieren. Voor het pluimvee wordt enkel rekening gehouden met methaanemissie ten gevolge van de mestopslag. Er is een emissie van 0,3825 kg CH4/kip/jaar. In de huidige situatie bedraagt de totale CH4-emissie gekoppeld aan de dieren aanwezig op het bedrijf Mertens Poultry LV in totaal 30,6 ton CH4/jaar (~642 ton CO2-equivalenten). Merk op dat de toepassing van ammoniakemissiearme stalsystemen niet in rekening gebracht werd inzake methaanemissie, dit omdat hierover geen meergegevens gekend zijn. Mogelijkshebben deze ook een beperkend effect op de methaanemissie. Daarnaast komt ook methaan vrij bij de verbranding van fossiele brandstoffen. Voor de berekening van de methaanemissie wordt gebruik gemaakt van de emissiefactoren uit de 2006 IPCC Guidelines for National Greenhouse Gas Inventories. Het jaarlijks verbruik aan fossiele brandstoffen voor het bedrijf bedraagt in de huidige situatie L mazout. Dit mazoutverbruik brengt een emissie van 21,45 kg CH4/jaar (= 0,45 ton CO2- equivalenten) met zich mee. MER Mertens Poultry LV 86/267

87 Tabel 39: Berekening methaanemissie t.g.v. verbranding fossiele brandstoffen in de huidige situatie Jaarlijks verbruik brandstof (l) Energievoorraad (TJ) Emissiefactor CH 4 (kg/tj) (IPCC, 2006) CH 4-emissie (kg/jaar) CO 2- equivalenten (ton) l mazout 2, ,45 0, Lachgasemissie Eveneens inzake lachgasemissie wordt op basis van de door de VMM gehanteerde emissiefactoren (IPCC, 2006) een inschatting gemaakt van de totale lachgasemissie die de mestopslag veroorzaakt. Voor kippen bedraagt de lachgasemissie 0,001 kg N2O-N per kg uitgescheiden N. In de huidige situatie bedraagt de totale N2O-emissie gekoppeld aan de dieren aanwezig op het bedrijf Mertens Poultry LV in totaal 41,6 kg N2O/jaar (~13 ton CO2- equivalenten). Ook hier werd een eventuele reductie in emissie door toepassing van de ammoniakemissiearme stalsystemen niet in rekening gebracht. In onderstaande tabel wordt de berekening (met emissiefactoren uit IPCC, 2006) weergegeven van de lachgasemissie ten gevolge van de verbruiken aan brandstof. Tabel 40: Berekening lachgasemissie t.g.v. verbranding fossiele brandstoffen in huidige situatie Jaarlijks verbruik brandstof (l) Energievoorraad (TJ) Emissiefactor N 2O (kg/tj) (IPCC, 2006) N 2O-emissie (kg/jaar) CO 2- equivalenten (ton) l mazout 2,10 0,6 1,26 0, CO 2 -emissie Tabel 41: Berekening CO 2-emissie t.g.v. verbranding in de huidige situatie Jaarlijks verbruik brandstof (l) Energievoorraad (TJ) Emissiefactor CO 2 (ton/tj) (IPCC, 2006) CO 2-emissie (ton/jaar) l mazout 2,10 73,3 153, Nieuwe situatie Methaanemissie In de toekomstige situatie bedraagt de totale CH4-emissie gekoppeld aan de dieren aanwezig op het bedrijf Mertens Poultry LV in totaal 42,6 ton CH4/jaar (~894 ton CO2-equivalenten). Het jaarlijks verbruik aan fossiele brandstoffen voor het bedrijf bedraagt in de toekomstige situatie L mazout. Dit mazoutverbruik brengt een emissie 26,81 kg CH4/jaar (= 0,56 ton CO2-equivalenten) met zich mee. Tabel 42: Berekening methaanemissie t.g.v. verbranding fossiele brandstoffen in toekomstige situatie Jaarlijks verbruik brandstof (l) Energievoorraad (TJ) Emissiefactor CH 4 (kg/tj) (IPCC, 2006) CH 4-emissie (kg/jaar) CO 2- equivalenten (ton) l mazout 2, ,81 0, Lachgasemissie MER Mertens Poultry LV 87/267

88 In de toekomstige situatie bedraagt de totale N2O-emissie gekoppeld aan de dieren aanwezig op het bedrijf Mertens Poultry LV in totaal 61,88 kg N2O/jaar (~19,3 ton CO2-equivalenten). In onderstaande tabel wordt de berekening (met emissiefactoren uit IPCC, 2006) weergegeven van de lachgasemissie ten gevolge van de verbruiken aan brandstof. Tabel 43: Berekening lachgasemissie t.g.v. verbranding fossiele brandstoffen in toekomstige situatie Jaarlijks verbruik brandstof (l) Energievoorraad (TJ) Emissiefactor N 2O (kg/tj) (IPCC, 2006) N 2O-emissie (kg/jaar) CO 2- equivalenten (ton) l mazout 2,63 0,6 1,58 0, CO 2 -emissie Tabel 44: Berekening CO 2-emissie t.g.v. verbranding in de toekomstige situatie Jaarlijks verbruik brandstof (l) Energievoorraad (TJ) Emissiefactor CO 2 (ton/tj) (IPCC, 2006) CO 2-emissie (ton/jaar) l mazout 2,63 73,3 192, Totale broeikasgasemissies In Tabel 45 wordt een overzicht gegeven van de totale broeikasgasemissies in de huidige en in de nieuwe situatie. Tabel 45: Totale broeikasgasemissie in de huidige en de nieuwe situatie Emissie uitgedrukt in ton CO 2- equivalenten Stal Huidige situatie Nieuwe situatie CH 4-emissie per jaar t.g.v. mestopslag N 2O-emissie per jaar t.g.v. mestopslag CH 4-emissie per jaar t.g.v. verbranding van fossiele 0,5 0,6 brandstoffen N 2O-emissie per jaar t.g.v. verbranding van fossiele 0,4 0,5 brandstoffen CO 2-emissie per jaar t.g.v. verbranding van fossiele brandstoffen TOTAAL Door het voorliggende project neemt de totale broeikasgasemissie ten gevolge van het bedrijf toe met 297 ton CO 2-equivalenten. In Tabel 46 worden de cijfers voor Vlaanderen vergeleken met de emissie ten gevolge van voorliggend bedrijf. Tabel 46: Procentuele bijdrage bedrijf aan broeikasgasemissie in Vlaanderen t.g.v. veeteeltsector en overige sectoren Bijdrage in % Huidige situatie Nieuwe situatie Procentuele aandeel bedrijf t.o.v. veeteeltsector 0,015 0,021 MER Mertens Poultry LV 88/267

89 Procentuele aandeel bedrijf in Vlaanderen 0,001 0, Energieverbruik en broeikasgassen In de huidige situatie bedraagt het elektriciteitsverbruik ongeveer kwh per jaar. In de toekomstige situatie zou dit toenemen tot ca kwh per jaar. Het elektriciteitsverbruik houdt hier geen rekening met de geïnstalleerde zonnepanelen. Op stal 3 en stal 4 werden in 2011 zonnepanelen gelegd van in totaal 109 kw. Ook aan dit energieverbruik kan een zekere CO2-emissie gekoppeld worden. In klassieke elektriciteitscentrales gaat de productie van 1 kwh namelijk gepaard met ongeveer 0,687 kg CO2-uitstoot (bron: - emissies van klassieke elektriciteitscentrales in België). Door het zelf opwekken van duurzame energie, bv. d.m.v. zonnepanelen, zal het bedrijf bijdragen aan een beperking van de broeikasgassen. Algemeen geldt dat afhankelijk van de ondersteuningsmaatregelen waarvoor het bedrijf in aanmerking komt (hetgeen gekoppeld is aan het financiële statuut van het bedrijf), het plaatsen van zonnepanelen al dan niet economisch interessant is. De plaatsing van de zonnepanelen vergt eveneens een aanzienlijke startinvestering, de financiële draagkracht van het bedrijf dient voldoende groot te zijn om zulk een investering te kunnen realiseren. Wat de plaatsing van windturbines betreft, is het plaatsen van grote windturbines (diameter meter en met een vermogen > 1 MW) als financieel interessant te beschouwen. Kleinere turbines variëren in vermogen van 100 Watt tot 10 Kilowatt. Het bekomen van een vergunning voor een windturbine ligt nog steeds heel moeilijk. Het uitvoeren van een energieaudit is volgens expertinschatting economisch haalbaar voor alle veeteeltbedrijven. Hierdoor kan de bedrijfsleider een goed zicht bekomen op het energieverbruik op zijn bedrijf en kunnen veelal enkele besparende maatregelen doorgevoerd worden. Eveneens kan bij het uitvoeren van een energieaudit aandacht besteed worden aan de mogelijkheid voor het bedrijf tot het duurzaam opwekken van energie. Tot op heden werd nog geen energieaudit uitgevoerd op het bedrijf SYNTHESE DISCIPLINE LUCHT Inzake de discipline lucht werd de impact van het bedrijf bekeken inzake geurhinder, stofhinder, ammoniakemissie en emissie broeikasgassen. In de huidige situatie gaat het bedrijf gepaard met: Een geuremissie van OU E/s. Deze geuremissie veroorzaakt samen met de emissies van andere bedrijven behorende tot dezelfde bronnencluster een negatief effect op 10 woningen. Deze woningen zijn allen gelegen in agrarisch gebied. Van deze 10 woningen behoren er 5 woningen tot een landbouwbedrijf uit de cluster, inclusief de woning van de exploitant zelf.. Er is een matig negatief effect voor 6 woningen. 3 woningen hiervan zijn gelegen in agrarisch gebied en 3 woningen in woongebied met landelijk karakter. Voor 9 woningen in agrarisch gebied is er tenslotte een gering negatief effect. Volgens de afstandsregels is er geen of verwaarloosbaar effect. De huidige PM10-emissie bedraagt kg. Er zijn 4 woningen in de huidige situatie die een beperkte bijdrage ondervinden (waarvan 1 woning behoort tot een landbouwbedrijf) en 1 woning, eveneens een landbouwbedrijf, die een belangrijke bijdrage ondervindt. De bedrijfswoning van de exploitant Mertens Poultry LV zelf, ondervindt een zeer belangrijke bijdrage (maar effecten op eigen terrein vallen in feite buiten het beoordelingskader). MER Mertens Poultry LV 89/267

90 De huidige PM2,5-emissie bedraagt 328 kg. In de huidige situatie ondervindt er 1 woning van het naburige landbouwbedrijf een beperkte bijdrage. De eigen woning van de exploitant heeft een belangrijke bijdrage (gezien deze impact zich binnen de eigen perceelsgrenzen voordoet is dit evenwel niet relevant). In de huidige situatie is er een ammoniakemissie van kg N H3/jaar. Voor de verzurende en vermestende impact van deze emissie, wordt verwezen naar de discipline Fauna en Flora. Een broeikasgasemissie (CH 4, N 2O en CO 2) van 810 ton CO 2-equivalenten ten gevolge van de dieren en het verbranden van fossiele brandstoffen. Hiermee heeft het bedrijf een bijdrage van 0,001% van de CO 2-uitstoot in Vlaanderen. In de nieuwe situatie gaat het bedrijf gepaard met: Een geuremissie van OU E/s. Deze geuremissie veroorzaakt samen met de emissies van andere bedrijven behorende tot dezelfde bronnencluster een negatief effect op 10 woningen. Deze woningen zijn allen gelegen in agrarisch gebied. Bovendien behoren 4 van deze 10 woningen tot een landbouwbedrijf uit de cluster. Bovendien behoort de woning van de exploitant Mertens Poultry LV eveneens ook tot deze 10 woningen met negatief effect. Er is een matig negatief effect voor 6 woningen. Van deze 6 woningen zijn er 3 woningen gelegen in agrarisch gebied, en 3 woningen in woongebied met landelijk karakter. Voor 10 woningen in agrarisch gebied, is er een gering negatief effect. Er is dus een toename van 1 woning met gering negatief effect. Volgens de afstandsregels is er geen of verwaarloosbaar effect. Er is geen verschil in geurconcentraties vóór en na verandering voor 8 van de 10 woningen met een negatief effect op clusterniveau. Enkel de woning behorende tot de exploitatie zelf kent een beperkte toename in geurconcentratie en de woning gelegen Berkendreef 23, die behoort tot de clusterbedrijven. Ook de geurconcentraties van de 10 woningen met een negatief effect (clusterniveau) voor en na verandering werden berekend op individueel niveau: Wat betreft de individuele geurconcentraties ter hoogte van 8 van de 10 individuele woningen in agrarisch gebied, zijn er dus geen negatieve effecten voor en na verandering van het project op individueel niveau. Enkel voor de woning van de exploitant zelf en de woning gelegen Berkendreef 23, wordt er een negatief effect begroot bij de individuele beoordeling. Dit negatief effect is er voor en na verandering. Woning Berkendreef 23 is zelf een landbouwbedrijf, op naam van Mertens Dirk en Thomas, vader en broer van de exploitant. De betreffende twee woningen vallen binnen de 75 m straal rond de stallen van het bedrijf. De overige woningen in agrarisch gebied, in de nabijheid gelegen van het bedrijf, ondervinden geen negatief effect o.b.v. de individuele geurberekening voor en na verandering. Een jaarlijkse PM10-emissie van kg ten gevolge van stalemissies. In de nieuwe situatie is er 1 bijkomende woning die een belangrijke bijdrage ondervindt van fijn stof. Het betreft de woning van een naburig landbouwbedrijf. Een jaarlijkse PM2,5-emissie van 456 kg ten gevolge van stalemissies. Net zoals voor verandering is er 1 woning (van het naburige landbouwbedrijf) met een beperkte bijdrage. De eigen woning van de exploitant heeft een belangrijke bijdrage (gezien deze impact zich binnen de eigen perceelsgrenzen voordoet is dit evenwel niet relevant. Een ammoniakemissie van kg NH 3/jaar. Voor de verzurende en vermestende impact van deze emissie, wordt verwezen naar de discipline Fauna en Flora. MER Mertens Poultry LV 90/267

91 Een broeikasgasemissie (CH 4, N 2O en CO 2) van 1107 ton CO 2-equivalenten ten gevolge van de dieren en het verbranden van fossiele brandstoffen. Hiermee heeft het bedrijf een bijdrage van 0,0014% van de CO 2-uitstoot in Vlaanderen. Opmerking : ten aanzien van de hierboven opgenomen evaluatie dient aangegeven te worden dat de impact binnen de eigen bedrijfsgrens in feite niet dient beoordeeld te worden. Opm: Bij de berekeningen van de effecten van stof dient er opgemerkt te worden dat er bij de bestaande stallen en voor de nieuwe stal ventilatieroosters aanwezig zijn (zie ook foto's in de bijlage fotoreportage) die zorgen voor een stofreductie. Door de aard van de constructie van de ventilatieroosters, waarbij plotse afbuiging van de afgezogen lucht zorgt voor een impactie tegen deze roosters, treedt een beperkte stofafscheiding op. De mate waarin dit effect heeft op de PM10 emissie is echter niet gekend, en wordt dan ook niet mee in rekening gebracht bij de berekening van de stofimpact. De berekende stofimpact kan op dit punt dan ook als een worst case beoordeling aanzien worden. Ter informatie kan hierbij aangegeven worden dat in een zgn. droge stoffilterwand (zie later milderende maatregelen), waarbij een gelijkaardig principe aan de grondslag ligt van de stofverwijdering, sprake is van rendementen van 40% (Maatregelen ter vermindering van fijnstofemissies uit de pluimveehouderij: validatie van een droogfilterwand op leghennenbedrijven; 2011 van de Wageningen Universiteit). De reductie die t.h.v. de specifieke ventilatieroosters kan gerealiseerd worden zal echter aanzienlijk lager zijn dan die 40% MILDERENDE MAATREGELEN Door het bedrijf genomen maatregelen Het bedrijf maakt in de huidige situatie reeds gebruik van het ammoniakemissiearme stalsysteem P-7.3 'Grondhuisvesting met verwarmingssysteem met warmteheaters en ventilatoren'. Als geurbeïnvloedende maatregelen inzake voeder en voederwijze wordt in de BBT-studie het toedienen van meerfasenvoedering aangehaald. Doordat de voeders beter afgestemd zijn op de specifieke behoefte van de dieren, daalt de stikstofexcretie in de mest. Ook toediening van eiwitarm voeder heeft een significante reductie in de stikstofexcretie in de mest tot gevolg. Het bedrijf maakt gebruik van meerfasenvoeders met verlaagd fosforgehalte en ruw eiwitgehalte. Bij het vullen van de silo s wordt gebruik gemaakt van stofzakken. De stallen worden op regelmatige basis intensief gereinigd. Dit resulteert in een beperking van de geuremissie. Het aantal transporten op het bedrijf wordt geoptimaliseerd, waardoor stofopwaaiing, slijtage emissies en emissies van verbrandingsgassen door het verbruik van mazout wordt beperkt. Het bedrijfsterrein wordt zo goed als kan proper en stofvrij gehouden. De erfbeplanting, zoals opgenomen in de stedenbouwkundige vergunning, is momenteel in aanleg. Achter de stallen werd reeds een groenscherm aangebracht Door het bedrijf geplande maatregelen De nieuwe stal wordt eveneens voorzien, net als de 4 bestaande stallen, van een ammoniakemissiearm systeem. Het systeem is idem aan dat van de bestaande stallen, nl. P-7.3 'Grondhuisvesting met verwarmingssysteem met warmteheaters en ventilatoren'. MER Mertens Poultry LV 91/267

92 De exploitant voorziet in een aanvulling van het bestaande groenscherm rondom de bedrijfsgebouwen, nl. ook aan de achterkant van de nieuw te bouwen stal, is een groenscherm voorzien. Tussen de stallen en het groenscherm wordt er bijkomend nog een draadscherm met doek geplaatst voor het stof Verdere mogelijkheden of aanbevelingen Onderzoek naar mogelijkheden voor reductie geurhinder In Nederland werd er in 2003 een meetcampagne uitgevoerd om de invloed van een landschapselement (windsingel) op de verspreiding van emissies (in eerste instantie voornamelijk ammoniak) uit een varkenshouderij na te gaan (Van Dijk et al., 2004). Deze meetcampagne werd uitgevoerd bij een vleesvarkenshouderij met ruim dierplaatsen. Aan de oostzijde van het stallencomplex lag op ca. 20 m afstand van de dichtstbijzijnde stal een vrij uniforme windsingel. De situering is zo, dat bij wind uit zuidwestelijke tot westelijke richting de emissiepluim vanuit de stal grotendeels door en over de windsingel verspreid werd. De begroeiing in de meetcampagne bestond uit loofbomen (acacia, zomereik en berk) met struiken. De hoogte van de windsingel was ca m, en de breedte ca Als gevolg van deze Nederlandse meetcampagne werd onderzocht op welke manier landschapselementen in staat zijn om de impact van de emissies te verminderen (Van Dijk et al., 2005). Hieruit bleek dat landschapselementen zoals windsingels een fysiek opstakel vormen voor de verspreiding van stoffen en deeltjes in de atmosfeer. Het effect wordt voornamelijk bepaald door twee elkaar tegenwerkende processen: verhoogde depositie en snelheidsdemping. De resultaten uit het Nederlandse onderzoek laten zien dat een windsingel op korte afstand van een stal de ongewenste verspreiding van ammoniak, maar ook van andere agrarische emissies zoals fijn stof en geur tegengaat en dat de bomen in de windsingel een deel van de stikstof opnemen vanuit de lucht. De geurreductie door een windsingel zal op twee manieren gebeuren. Enerzijds zal geur (die zich als gas verspreidt) als gevolg van de extra turbulentie die ontstaat door de beplanting, worden gemengd en verdund met hogere luchtlagen waardoor de geurbelasting op leefniveau afneemt. Anderzijds zullen geurpartikels die geadsorbeerd worden aan stofdeeltjes gedeeltelijk door de beplanting worden gecapteerd (Van Dijk et al., 2005). Het windbrekend effect, waardoor een lagere dispersie optreedt, veroorzaakt echter een tegenovergesteld effect, en zal het verdunnend effect beperken. Hierdoor wordt de positieve impact van de hierboven vermelde elementen gedeeltelijk teniet gedaan. Ook aan de universiteit van McGill in Canada loopt momenteel eveneens een project naar het effect van natuurlijke windsingels op de verspreiding en het terugdringen van geur. Hieruit blijkt dat windsingels moeten bestaan uit minimum 2 rijen bomen of struiken, met variabele hoogtes, geplaatst loodrecht op de meest overheersende windrichting. Zij vermelden dat hoge barrières rond bvb. mestopslagplaatsen voor een geurreductie kunnen zorgen van 26 tot 92% aan de windluwe zijde (Bradshaw, 2003). Mogelijke milderende maatregelen voor het bedrijf Mertens Poultry LV: De aanwezige groenelementen dienen dus zeker behouden te blijven en kunnen mogelijks verder uitgebouwd worden. Een positief effect hiervan kan zeker verwacht worden. Bij de modellering werd geen rekening gehouden met de groenelementen, zodat dit als een worst-case scenario beschouwd kan worden. Onderzoek naar mogelijkheden voor reductie fijn stof Niettegenstaande de impact van het bedrijf op de fijn stof belasting in de omgeving globaal gezien als beperkt beschouwd kan worden, en geen overschrijdingen van de grenswaarden aangetoond worden in het studiegebied, wordt in wat volgt toch aandacht geschonken aan mogelijke milderende maatregelen. Implementatie hiervan is, MER Mertens Poultry LV 92/267

93 cfr. het beoordelingskader van het RLB-lucht van LNE, en de hierin opgenomen koppeling met milderende maatregelen evenwel niet vereist op korte of middellange termijn. De impact inzake fijn stof zou reeds aanzienlijk kunnen gereduceerd worden door louter verhoging van de emissiepunten. De actuele hoogte leidt m.n. tot een rechtstreekse impact op omgevingsniveau. Louter verhogen van de emissiepunten tot bvb. 7 à 8m hoogte kan al voor een aanzienlijke reductie zorgen. Indien de nieuwe stal zou uitgevoerd worden volgens systeem P-7.4, voorzien van een warmtewisselaar, dan kan een extra emissiereductie gerealiseerd worden. Deze warmtewisselaar kan immers voorzien worden van een warmteblok, een heater, die bijkomend een een reductie inzake fijn stofemissie kan realiseren. Dit kan ook in combinatie met een verhoging van de emissiepunten voorzien worden zodat nog een additioneel positief effect optreedt. In wat volgt wordt in eerste instantie de impact die het gebruik van warmtewisselaar met heaterblok op de emissie van fijn stof kan hebben in kaart gebracht. Vervolgens wordt verder ingegaan op potentiële bijkomende impactreducties die inzake fijn stof kunnen gerealiseerd worden. Stofreductie door stal met warmtewisselaar en warmteheater: In Nederland is het systeem van een warmtewisselaar met een heaterblok goedgekeurd met BWL nummer Het betreft een warmtewisselaar met een reductie van 31% fijn stof (PM10) (op stalniveau). De reductie van fijn stof wordt gerealiseerd door het voorzien van een warmtewisselaar (BWL ). De wisselaar zorgt ervoor dat de warme ventilatielucht vanuit de stal de verse lucht opwarmt. Voor menging van de warme lucht met de aanwezige stallucht kan per diercategorie en huisvestingssysteem een andere techniek worden toegepast. In het condensatievocht dat zich vormt op de paketten in de warmtewisselaar blijft stof achter. Samen met aanhechting van stof aan de wanden van de kanalen resulteert dit in een reductie van de emissie van fijn stof. Het gecollecteerde stof wordt door reiniging van de warmtewisselaars verwijderd. Het gebruiken van warmtewisselaars leidt dan ook tot een aanzienlijke stofreductie in de stallen. De verwijderingsefficiëntie hangt hierbij wel af van het percentage lucht dat door de warmtewisselaar behandeld wordt. Op basis van testen uitgevoerd door o.a. de universiteit van Wageningen wordt voor de warmtewisselaars een verwijderingsrendement gemeten van grootte orde van 70 à 90% PM10, en van 55 à 80% PM2,5. Gezien slechts een deel van de lucht aanwezig in de stallen behandeld wordt ligt het gemiddeld verwijderingsrendement op stalniveau echter aanzienlijk lager. Voor diverse capaciteiten van de warmtewisselaars worden hierbij op stalniveau PM10 verwijderingsrendementen berekend van 25 à 29% (R.van Emous et.al., Interne notitie : Effecten van de warmtewisselaar op de fijnstofemissie voor verschillende pluimveecategoriën ). Bij toepassing van een wisselaar met verwarming met een minimaal geïnstalleerde capaciteit van 1m³/dier/u voor opfokpoeljen van slachtkuikenouderdieren kan een reductie van fijn stof (PM10) bekomen worden van 31% t.o.v. het stalsysteem waarmee het wordt gecombineerd. De marktontwikkeling is op dit ogenblik zo dat er al op verscheidene bedrijven warmtewisselaars geplaatst worden met een geïntegreerd heaterblok. De emissiereductie met 31% wordt ook reeds in het Nederlnadse wettelijk kader toegepast ( Voorhang van het ontwerpbesluit houdende regels ter beperking van de emissie uit huisvestingssystemen voor landbouwhuisdieren ; Besluit emissiearmer huisvestingssystemen landbouwdieren gepubliceerd in de Staatscourant op 19/9/2014). Bovendien wijst de praktijk uit dat het economisch rendement van de warmtewisselaar hoger ligt, doordat er een reductie is van de stookkosten. Bij vleeskuikens blijkt dat in de praktijk ongeveer de helft van de stookkosten wordt gereduceerd. Dit argument dient ook afgewogen te worden. Voordelen van het toepassen van stofverwijdering via warmtewisselaars zijn: MER Mertens Poultry LV 93/267

94 Energetische efficiëntie Naast PM10 verwijdering wordt ook een reductie inzake PM2,5 gerealiseerd Deze techniek leidt tot NH3-reductie (gebruik van deze techniek wordt zowel in Nederland als in Vlaanderen als ammoniak emissie arme techniek goedgekeurd) M.b.t. het gebruik van dergelijke systemen met warmtewisselaars (P.7.4.) dient wel aangegeven te worden dat cfr. de Vlaamse NH3-emissiekengetallen gerekend zou moeten worden met hogere ammoniakemissies in vergelijking met het thans voorziene P.7.3. systeem (0,155 versus 0,120 kg NH3 per dierplaats per jaar. Deze gegevens zijn echter niet consistent t.o.v. de gegevens die in Nederland gehanteerd worden. In Nederland wordt zelfs uitgegaan van iets lagere ammoniakemissies bij gebruik van warmtewisselaars in vergelijking met louter warmteheaters en ventilatoren (grootte orde 10% minder ammoniakemissies bij gebruik van warmtewisselaars). Overzicht bijkomende emissie/impact reductie technieken: In Nederland wordt ook onderzoek uitgevoerd naar de mogelijkheden om specifiek de uitstoot van fijn stof uit de veehouderij te beperken. In de Buisonjé & Aarnink (2008) werden de opties voor reductie van stofemissies uit pluimveestallen onderzocht. Voor elk gangbaar staltype met een hoge emissie van fijn stof, zoals rondhuisvesting en volière, werden maatregelen geïnventariseerd die de fijnstofemissie kunnen reduceren. Daarbij is aangegeven of deze maatregelen op de korte termijn (implementatierijp in 2009) of op de langere termijn implementatierijp in 2011) toegepast kunnen worden in de praktijk. In dit onderzoek worden de mogelijke technieken in categorieën opgedeeld: 1) Stofreductie door aanpak van de bron Volgende zaken kunnen een invloed hebben op de stofemissie: - de eigenschappen van het strooiselmateriaal: houtkrullen geven bijvoorbeeld minder stof dan gehakseld stro (Aarnink e.a., 2004). Daarnaast is het mogelijk strooisel vooraf te ontstoffen. - de frequentie van bijstrooien of vervanging van strooisel - de dikte van de strooisellaag: in de varkenshouderij zou een dikke laag stro(oisel) mogelijks zorgen voor lagere stofconcentratie, of dit voor pluimvee een vergelijkbaar effect heeft, is nog niet gekend - het vochtgehalte van de strooisellaag De geschatte haalbare emissiereductie door aangepast strooiselmanagement bedraagt 10 50%. 2) Stofreductie door het voorkómen van stofvorming Volgende maatregelen vallen hieronder: - verbeterde, gesloten transportsystemen voor voer en strooiselmateriaal in de stal. - korrelkwaliteit van het voer: zodat de korrels tijdens het transport en in de stal niet uit elkaar vallen en verstoffen. Gezien in de pluimveehouderij gesloten voersystemen gangbaar zijn en aan de korrelkwaliteit reeds veel aandacht geschonken wordt, hebben dergelijke maatregelen echter minder perspectieven. 3) Stofreductie door het voorkómen van stofopname in de lucht - het bevorderen van rustig gedrag van de dieren (bijvoorbeeld door een extra schemerperiode of een langere donkerperiode te geven) geeft naar verwachting een beperkte reductie van de stofemissie (10 30%), maar is eenvoudig te realiseren, vooral op (vlees)pluimveebedrijven die (semi)continu verlichting toepassen. Wel moet men naar een optimum zoeken tussen het lichtschema, vigerende welzijnseisen en de productie van de dieren. - het aanbrengen van een film van plantaardige olie in de stal (waardoor het stof wordt gebonden aan alle oppervlakken in de stal, met name in het strooisel) lijkt perspectief te bieden op een hoge reductie met MER Mertens Poultry LV 94/267

95 % en is in principe bij alle ventilatiesystemen toepasbaar. Momenteel wordt nog onderzoek uitgevoerd naar een systeem voor het aanbrengen van een oliefilm in vleeskuikenstallen. Te vochtig strooisel kan problemen leveren met de voetzolen van de dieren. - i.p.v. plantaardige olie kan ook water gebruikt worden, hierbij zijn wisselende resultaten verkregen. Aangezien water snel verdampt, moet er regelmatig worden verneveld. Bovendien moet naar een optimaal vochtgehalte van het strooisel gestreefd worden, aangezien te vochtig strooisel een negatief effect heeft op de ammoniakemissie en problemen kan geven met de voetzolen van de dieren. De hoeveelheid water die tijdens zeer warme dagen verneveld wordt in de inkomende lucht op veel pluimveebedrijven om de temperatuur in de stal te verlagen, komt niet in het strooisel terecht, doordat dit water snel in de lucht verdampt, en heeft bijgevolg geen effect op de stofproductie. Voor een effectieve stofreductie moet meer water worden gebruikt, zodat het strooisel vochtig wordt, wat een aanpassing van het vernevelsysteem vergt. 4) Stofreductie door middel van luchtbehandeling Luchtwassers kunnen zorgen voor een reductie van de fijnstofemissie op vrij korte termijn bij stallen met mechanische ventilatie. Stallen met lengteventilatie zijn hiervoor het meest geschikt. Het toepassen van luchtwassers op pluimveebedrijven met alternatieve huisvesting (leghennen) en grondhuisvesting (vleeskuikens, kalkoenen) ligt echter moeilijker. De hoge stofconcentraties op deze bedrijven stellen hoge eisen aan de capaciteit van de luchtwasser. Er kan snel vervuiling en verstopping van het waspakket kan optreden. Conclusie: De Buisonjé en Aarnink (2008) vermelden als meest geschikte technieken voor een substantiële reductie van de fijnstofemissie uit pluimveestallen op de korte termijn luchtwassers of het aanbrengen van een plantaardige oliefilm over het strooisel in de stal, vanwege het grote reductiepotentieel. Eenvoudiger maatregelen, maar met een geringer reductiepotentieel, zijn verbetering van het strooiselmanagement en toepassing van relatief eenvoudige watergordijnen en nevelgordijnen. Voor vleeskuikens wordt ook het bevorderen van rustig diergedrag door aangepaste lichtschema s als eenvoudig toepasbare reductietechniek beschouwd. Ook ionisatie van lucht zou een vrij snel inpasbare techniek zijn. Voor alle reductietechnieken is echter nog bijkomend onderzoek nodig, voor deze systemen breed in de praktijk kunnen worden geïmplementeerd. 5) Stofreductie door windbreekmuur of stofbak In dit kader kan wel opgemerkt worden dat er achter de bestaande stallen reeds een groenscherm werd aangeplant. Voor deze groenaanplant werd ook een draadscherm geplaatst met een doek voor het stof. Hierdoor zal er reeds een reductie inzake verspreiding van (fijn) stof zijn, maar de impact hiervan kan niet doorgerekend worden in het IFDM model. Een mogelijkheid om de impact bijkomend te reduceren lijkt het plaatsen van een muur of windbreak wall of stofbak. Dit is een mogelijke optie voor de nieuwe stal of voor de nieuwe stal én de bestaande stallen. De mogelijke stofreductie van een stofbak steunt op het principe van afscheiding van zwaardere deeltjes door inertie/impactie, veroorzaakt door het plots afbuigen van de luchtstroming. Deze techniek zal vooral bij zwaardere deeltjes leiden tot een emissiereductie. De horizontale luchtstroom wordt omgebogen naar een verticale luchtstroom, waardoor de emissies hoger en vertikaal zullen uitgestoten worden, waardoor ook een betere dispersie ontstaat. Een bijkomend voordeel valt te verwachten doordat een gedeelte van het stof ter plekke zal neerslaan. Dit betreft vnl. de zwaardere fracties van het stof. Er kan dus vanuit gegaan worden dat dit een reducerend effect heeft op de stofemissies van het bedrijf. Mogelijks zal ook een deel van de zwaardere PM10 fractie uit de emissiestroom verwijderd worden. In welke mate met deze techniek een emissiereductie inzake PM10 kan bekomen worden is evenwel niet gekend (de MER Mertens Poultry LV 95/267

96 efficiëntie inzake PM10 verwijdering van een eenvoudige uitvoering van een stofbak kan wel als lager ingeschat worden dan de efficiëntie die met een zgn. droogfilterwand kan bekomen worden (deze techniek wordt in een volgende paragraaf besproken). Er wordt echter geen emissiereductie inzake PM2,5 verwacht. Bij het gebruik van een stofbak zal de impact inzake stof op de omgeving dan ook afnemen omwille van: Verticale uitstroming die voor betere dispersie zorgt (effect hiervan kan echter niet met IFDM modelmatig doorgerekend worden tenzij rekening zou gehouden worden met een fictieve verhoging van het emissiepunt. Gezien de mate van fictieve verhoging moeilijk éénduidig te motiveren is, wordt geopteerd om dit positief effect niet kwantitatief in te schatten) Mogelijke reductie van de zwaardere PM10 fractie (wegens ontbreken van kwantitatieve gegevens kan dit evenmin modelmatig doorgerekend worden; verwijderingsefficiënties die toepasbaar blijken voor een zgn. droogfilterwand kunnen in elk geval niet gelijk gesteld worden met deze van een stofbak). Het positief effect van het gebruik van een stofbak dient dan ook vnl. gezocht te worden in: Verlaagde stofemissie van de fractie grof stof Betere dispersie door verhoging van het werkelijke emissiepunt (impact verhoging emissiepunten werd hierboven al besproken. Hier dient er wel aan toegevoegd te worden dat het voorzien van een stofbak, met het realiseren van een (verhoogde) vertikale uitstroming, de impact van groensingels in de onmiddellijke omgeving zal afnemen. Met dit enigszins tegenstrijdig effect werd bij recente milieuvergunningen voor andere pluimveebedrijven dan ook reeds rekening gehouden. Hierbij werd bvb aangegeven dat het plaatsen van stofbakken als een evenwaardige techniek kan aanzien worden als het plaatsen van een vast en luchtdicht scherm op de perceelsgres met een hoogte tot aan de onderzijde van de stol (vergunning dd 02/05/2013). In een ander voorbeeld werd als bijzondere milieuvergunningsvoorwaarde aangegeven dat: De bestaande stallen worden voorzien van stofbakken of de bestaande stofschermen worden geoptimaliseerd volgens de kenmerken zoals vermeld in de omzendbrief LNE/2012/1 van 29 juni 2012 (vergunning AMV/11483/1002/B dd 30/01/2014). Aangezien er reeds een draadscherm met doek aanwezig is bij de bestaande stallen voor het reduceren van (fijn) stof impact, is de optie voor het bijkomend plaatsen van een stofbak achter de bestaande stallen dan ook als minder effectief te aanzien in vergelijking met een situatie zonder windschermen. 6) Stofreductie door een zgn. droogfilterwand Wageningen UR Livestock Research werkt binnen een plan van aanpak aan maatregelen en technieken die de fijnstofemissie uit pluimveestallen substantieel reduceren. Een van deze technieken is de droogfilterwand. Deze techniek wordt nageschakeld aan stallen, tussen de stalruimte en de gevel met ventilatoren. Het filter is geplaatst in een raamwerk waarmee een dubbele filterwand wordt opgebouwd. De droogfilterwand bestaat uit twee kunststoffolies die in een V-vorm zijn gevouwen en achter elkaar zijn gepositioneerd, zodat een dubbelwandig filter ontstaat met verticale kanalen. In beide folies van de verticale kanalen zijn openingen aanwezig; instroomopeningen in de eerste folie, uitstroomopeningen in de tweede folie. De instroom- en uitstroomopeningen zijn niet in elkaars verlengde gepositioneerd, maar verspringen in zowel horizontale als verticale zin. De lucht die door de droogfilterwand wordt gezogen moet daardoor zowel in het horizontale als verticale vlak een ombuiging maken. Hierdoor vliegen de stofdeeltjes uit de bocht en botsen tegen het tweede folie; stofdeeltjes worden in de droogfilterwand door inertiedepositie en impactie afgescheiden en door gravitatie op de vloer verzameld. Het stof aan het filter en op de vloer wordt m.b.v. een industriële stofzuiger verwijderd. MER Mertens Poultry LV 96/267

97 In het rapport Maatregelen ter vermindering van fijnstofemissies uit de pluimveehouderij: validatie van een droogfilterwand op leghennenbedrijven; 2011 van de Wageningen Universiteit, wordt het verwijderingsrendement van een droogfilterwand ingeschat op gemiddeld 40%. Dit onderzoek werd uitgevoerd op een experimentele installatie ingebouwd in een zeecontainer die aan 2 stallen werd nageschakeld. Bij diverse metingen worden hierbij emissiereductie percentages gemeten tussen 20-60%. De efficiëntie zal ook afhangen van de ventilatiegraad/ventilatie snelheid thv de filter. Deze varieert niet alleen in functie van de bezetting van de stal, maar ook in functie van de meteo. Inzake PM2,5 wordt er geen aantoonbare emissiereductie vastgesteld. In hoever het plaatsen van een zgn. droogfilterwand als een economisch haalbare oplossing kan aanzien worden, kan momenteel evenwel niet aangegeven worden. Zeker voor de bestaande stallen dient de mogelijkheid van het toepassen van deze techniek in vraag gesteld te worden (hiervoor is voorafgaandelijk technisch onderzoek noodzakelijk). Het toepassen van deze techniek als milderende maatregel is waarschijnlijk niet realistich. Om die reden wordt deze milderende maatregel dan ook niet verder doorgerekend in het MER. Voor de doorrekening van milderende maatregelen in dit MER werd geopteerd om een stofemissiereductie door te rekenen van 20% voor een stofbak op de nieuwe stal in combinatie met de ventilatieroosters. In tweede instantie gaan we ook na wat het effect is wanneer er ook op de bestaande stal een stofbak wordt geplaatst, in combinatie met de aanwezige ventilatieroosters. Bij het toepassen van een stofbak kan uitgegaan worden van een bijkomende beperkte stofreductie (bijkomend bij de reductie die reeds gerealiseerd wordt door gebruik te maken van de specifieke ventilatieroosters zoals beschreven bij de impactbeoordeling inzake stof; reductie die niet mee in rekening werd gebracht bij de impactbeoordeling). De efficiëntie inzake PM10 verwijdering is hiervan evenwel niet gekend. Bij de beoordeling van de impact van het voorzien van een stofbak als milderende maatregel zal echter uit gegaan worden van een globale, ruw geschatte gecombineerde stofemissiereductie met 20%. In eerste instantie werd de optie uitgewerkt voor een stofbak te plaatsen op de nieuwe pluimveestal 5, gecombineerd met de ventilatieroosters. Deze situatie werd in het IFDM-model ingevoerd en de resultaten worden weergegeven in onderstaande tabel en bijhorende figuuren voor PM10. Dit scenario MM1 is het scenario waarbij er een stofbak op de nieuwe pluimveestal stal 5 wordt voorzien. Tabel 47: Effectoverzicht impact fijn stof met MM combinatie ventilatieroosters + stofbak achter de nieuwe stal 5 (MM1) Toetsing Aantal woningen huidige situatie Aantal woningen nieuwe situatie Aantal woningen nieuwe situatie met Beoordeling MM1 PM10 - toetsing tov 31,3 µg/m³ 1% < X <3% van de milieukwaliteitsnorm of 4 (1 landbouwbedrijf) 4 (1 landbouwbedrijf) 4 (1 landbouwbedrijf) Beperkte bijdrage richtwaarde 3% < X <10% van de milieukwaliteitsnorm of 1 (landbouwbedrijf) 2 (1 landbouwbedrijf) 2 (1 landbouwbedrijf) Belangrijke bijdrage richtwaarde X >10% van de milieukwaliteitsnorm of richtwaarde Eigen bedrijf Eigen bedrijf Eigen bedrijf Zeer belangrijke bijdrage MER Mertens Poultry LV 97/267

98 MER Mertens Poultry LV 98/267 Figuur 15: PM10 in de gewenste toestand met MM1

99 Als tweede milderende maatregel wordt ook het scenario bekeken waarbij er op de nieuwe pluimveestal stal 5 én op de bestaande stallen stofbakken worden geplaatst. Dit in combinatie met de ventilatieroosters, waarvan wordt uitgegaan dat deze combinatie een globale ruw geschatte stofemissiereductie van 20% heeft. De resultaten worden weergegeven in onderstaande tabel en bijhorende figuren voor PM10. We spreken van scenario MM2. Tabel 48: Effectoverzicht impact fijn stof met MM ventilatieroosters + stofbakken achter de nieuwe stal 5 én op de bestaande stallen (MM2) Toetsing Aantal woningen Aantal Aantal woningen Aantal woningen Beoordeling huidige situatie woningen nieuwe situatie nieuwe situatie met nieuwe situatie met MM1 MM2 PM10 - toetsing tov 31,3 µg/m³ 1% < X <3% van de 4 (1 4 (1 4 (1 4 (1 Beperkte bijdrage milieukwaliteitsnorm of landbouwbedrijf) landbouwbedrijf) landbouwbedrijf) landbouwbedrijf) richtwaarde 3% < X <10% van de 1 (landbouwbedrijf) 2 (1 2 (1 1 (landbouwbedrijf) Belangrijke bijdrage milieukwaliteitsnorm of landbouwbedrijf) landbouwbedrijf) richtwaarde X >10% van de milieukwaliteitsnorm of richtwaarde Eigen bedrijf Eigen bedrijf Eigen bedrijf Eigen bedrijf Zeer belangrijke bijdrage MER Mertens Poultry LV 99/267

100 MER Mertens Poultry LV 100/267 Figuur 16: PM10 in de gewneste situatie met MM2

101 Mogelijke milderende maatregelen voor het bedrijf Mertens Poultry LV: Gezien luchtwassers op pluimveestallen met grondhuisvesting moeilijk toepasbaar zijn, lijken volgende maatregelen op het bedrijf best inpasbaar: - aanbrengen van een plantaardige oliefilm over het strooisel in de stal -> mogelijke reductie: 50-90% - goed strooiselmanagement -> mogelijke reductie: 10-50% Aangezien momenteel nog onderzoek loopt rond de techniek om een plantaardige oliefilm aan te brengen op het strooisel, lijkt het aangewezen om de resultaten hiervan af te wachten vooraleer deze techniek op te leggen. Voorlopig wordt dus aangeraden om een goed strooiselmanagement toe te passen. Andere mogelijke milderende maatregelen voor het bedrijf zijn dus het plaatsen van één of meerdere stofbakken, in combinatie met ventilatieroosters op de nieuwe en bestaande stallen of het plaatsen van een warmtewisselaar gecombineerd met een heaterblok op de nieuwe stal.zoals eerder aangegeven wordt het voorzien van extra mildering niet absoluut noodzakelijk geacht cfr. de toe te passen beoordelingsmethodiek. Mogelijkheden voor reductie van broeikasgasemissies Aanbevolen wordt om op het bedrijf een energieaudit te laten uitvoeren, opdat een goed zicht zou bekomen worden op het energieverbruik. Via zo n audit kunnen veelal enkele besparende maatregelen doorgevoerd worden. Eveneens kan bij het uitvoeren van een energieaudit aandacht besteed worden aan de mogelijkheid voor het bedrijf tot het duurzaam opwekken van energie. MER Mertens Poultry LV 101/267

102 5.2 WATER AFBAKENING STUDIEGEBIED Inhoudelijke afbakening Bij de discipline water wordt de impact beoordeeld ten aanzien van: Grondwater Oppervlaktewater Bedrijfsafvalwater, hemelwater en sanitair afvalwater Effecten ten aanzien van zowel kwantiteit als kwaliteit worden hierbij beoordeeld Geografische afbakening Grondwater Bij de afbakening van het studiegebied wordt ruim aandacht besteed aan de beschrijving van de grondwaterkwetsbaarheid, de watervoerende lagen en eventuele andere grondwaterwinningen in de ruime omgeving van het bedrijf. Deze omschrijving omvat aldus het eigenlijke projectgebied en de ruimere omgeving. Oppervlaktewater Het studiegebied beperkt zich tot de oppervlaktewateren die rechtstreeks kunnen beïnvloed worden door het project, meer bepaald door verontreiniging van oppervlaktewater door vermesting, door gebruik van reinigings- en ontsmettingsmiddelen, eventueel lekkage, Hemelwater Enkel het hemelwater dat op de huidige en toekomstige verhardingen valt wordt beoordeeld. Het geografisch studiegebied beperkt zich dan ook enkel tot deze oppervlakten en de locatie van de hemelwateropslag TOELICHTING GEGEVENSGEBRUIK Voornaamste bronnen: Grondwaterkwetsbaarheidskaart van het grondwater in Vlaanderen, schaal 1: (Ministerie Vlaamse Gemeenschap A.R.O.L.) Gegevens vergunde grondwaterwinningen en boorrapporten ( Ligging waterwingebieden en beschermingszones (DOV) Ontwikkeling van een lokaal axi-symmetrisch model op basis van de HCOV kartering ter ondersteuning van de adviesverlening van grondwaterwinningen (Lebbe & Vandenbohede, 2004) Grondwater in Vlaanderen: Het Centraal Kempisch Systeem (VMM, 2008) Grondwaterbeheer in Vlaanderen Het onzichtbare water doorboord (Anoniem, 2006) Informatie per waterlichaam (Geoloket VMM) Zoneringsplannen (Geoloket VMM) VHA-bestanden: digitale vectoriële bestanden van de Vlaamse Hydrografische Atlas (MVG, LIN, AMINAL, Afdeling Water) Gegevens meetpunten VMM: (link geoview) Watertoetskaarten MER Mertens Poultry LV 102/267

103 Ontwikkeling van regionale modellen ten behoeve van het Vlaams Grondmodel (VGM) in GMS/MODFLOW. Perceel 2. Het Maasmodel. Deelrapport 1: Basisgegevens en conceptueel model (VUB, 16 juni 2004) BBT-studie 'Veeteelt ' (Vito, 2006) Waterwegwijzer voor de veehouderij (VMM, 2001) Opbouw van een Vlaams Grondwatervoedingsmodel. Deelrapport 1. Centraal Vlaams Grondwatersysteem (Meyus, 18 mei 2004) GRONDWATER Methodiek Methodiek analyse referentiesituatie De grondwaterkwetsbaarheidskaarten van Vlaanderen geven de risicograad aan van verontreiniging van het grondwater in de bovenste watervoerende laag door stoffen die van het aardoppervlakte de bodem in dringen. Als watervoerende laag worden de verzadigde zones met voldoende dikte en uitbreiding beschouwd, die waterwinning op een economisch verantwoorde wijze toelaten. Verdergaand op de beschrijving van de geologie (bodem) wordt de hydrogeologie besproken. De hydrogeologische informatie wordt verkregen uit de grondwaterkwetsbaarheidskaarten opgesteld door Vlaanderen en de Geologische kaart. Hierbij wordt nagegaan waar zich de eerste watervoerende lagen bevinden en in welke mate deze eventueel worden afgeschermd door bovenliggende formaties (doorlaatbaarheid van de verschillende lagen, grondwaterkwetsbaarheid ). Verder worden de openbare drinkwatervoorzieningen en/of grondwaterwinningen die zich bevinden in het studiegebied, alsook de eventuele winningen van het bedrijf zelf, beschreven en gesitueerd Methodiek effectbepaling - analyse geplande situatie Waterhuishouding Verstoring grondwater: bronbemaling tijdens de geplande aanlegfase Op basis van de diepte van de grondwatertafel ter hoogte van de bedrijfslocatie en van de noodzakelijk geachte bouwdiepte, wordt berekend hoe groot de grondwaterstanddaling dient te zijn. De invloedsstraal van de bemaling R kan berekend worden met de formule van Sichardt: met: s = de gewenste grondwaterstanddaling K = doorlaatbaarheidcoëfficiënt (m/s) Verstoring grondwater ten gevolge van bedrijfsuitbating De grondwaterwinning pompt water uit een 'freatische laag'. De invloed van de grondwaterwinning op de watervoerende laag wordt voor een ongespannen watervoerende laag met de formule van Thiem-Depuit berekend. MER Mertens Poultry LV 103/267

104 De formule van Thiem-Dupuit is de analytische oplossing van de differentiaalvergelijking en randvoorwaarden die stationaire, radiale stroming naar een put waarvan het filter het gehele watervoerende pakket beslaat in een freatische aquifer beschrijven: Met: s = de grondwatertafeldaling op r meter van de winningsput (m) r = de afstand tot de pompput( m) K h D Q = horizontale doorlaatbaarheidcoëfficiënt (m/dag) = dikte van aquifer (m) of de hoogte van de watertafel ten opzichte van de ondoorlatende basis in geval van freatische laag voor het starten van de onttrekking = pompdebiet (m³/d) In beide gevallen wordt de invloed van de onttrekking bepaald op de grondwaterpeilen in de omgeving van het bedrijf en/of in het studiegebied, alsook de daling van de grondwatertafel ter hoogte van naburige grondwaterwinningen. De verdrogingseffecten in de oppervlakkige bodem worden, indien relevant, onder de discipline Fauna & Flora beschouwd. Waterkwaliteit Door grondwaterwinning kan verandering in de waterkwaliteit in het waterlichaam optreden afhankelijk van de oorsprong van het voedingswater van het waterlichaam en eventuele bodemverontreiniging. Verontreiniging op een veeteeltbedrijf kan ontstaan door calamiteiten bij: de opslag van stookolie, gevaarlijke producten, de opslag van afvalwater (bvb reinigingswater) de opslag van mest De beoordeling gebeurt op basis van het al dan niet aanwezig zijn van een beveiligde opslag en op basis van het gebruik van erkende producten (als reinigings- en bestrijdingsmiddelen). Het gebruik van erkende producten kan namelijk de ernst van de gevolgen van eventuele calamiteiten verminderen. In Tabel 49 wordt het significantiekader ter beoordeling van de waterkwaliteit weergegeven. Tabel 49: Significantiekader ter beoordeling van de waterkwaliteit Toetsing Beoordeling Geen opslag van risicostoffen, Geen of verwaarloosbaar effect Geen lozing van bedrijfsafvalwater, Geen mestopslag Wel opslag van risicostoffen, voldaan aan de VLAREM-wetgeving en periodieke controle (gebruik van erkende producten) Gering negatief effect MER Mertens Poultry LV 104/267

105 Uitrijden van bedrijfsafvalwater op bedrijfseigen percelen volgens de bepalingen van het Mestdecreet Mestopslag conform Vlarem II Peilputten aanwezig met periodieke controle Wel opslag van risicostoffen, voldaan aan de VLAREM-wetgeving maar geen periodieke controle, Matig negatief effect Mestopslag conform Vlarem II, Peilputten aanwezig maar geen periodieke controle Wel opslag van risicostoffen, niet voldaan aan de VLAREM-wetgeving, gebruik van niet erkende producten Negatief effect Lozing van bedrijfsafvalwater in oppervlaktewater, uitrijden van afvalwater op bedrijfseigen percelen niet volgens de bepalingen van het Mestdecreet Mestopslag niet conform Vlarem II Geen peilputten aanwezig Analyse van de referentiesituatie De grondwaterkwetsbaarheidskaart geeft het studiegebied aan als zijnde Ca1/Cc zeer kwetsbaar tot weinig kwetsbaar. De Groep van de Kempen heeft een grillig karakter, bestaande uit een afwisseling van zand en klei. Dit heeft tot gevolg dat de Antwerpse Noorderkempen bestaat uit een afwisseling van zeer kwetsbare en weinig kwetsbare gebieden. De grote afwisseling heeft tot gevolg dat deze zones in de meeste gevallen moeilijk te begrenzen zijn. De veiligste benadering is het hele gebied van de Antwerpse Noorderkempen als zeer kwetsbaar voor te stellen maar zeer dikke kleilagen die o.a. voorkomen rond Beerse, Sint-Lenaarts en Rijkevorsel, maken die zones minder kwetsbaar. De deklaag varieert van geen deklaag over een deklaag kleiner dan 5 m en of zandig tot een deklaag groter dan 5 m. De dikte van de onverzadigde zone waar er geen deklaag is, is kleiner dan 10 m waardoor het als zeer kwetsbaar voor verontreiniging van het grondwater wordt beschouwd. Ter hoogte van het bestaande bedrijf zijn er matig natte zandgronden, natte zandgronden en zeer natte lemige zandgronden. Aan de matig natte bodems wordt een gemiddelde grondwaterstand schommelend tussen 40 en 130 cm-mv (cm onder maaiveldniveau) gekoppeld, aan de natte bodems een gemiddelde grondwaterstand schommelend tussen 15 en 100 cm-mv (cm onder maaiveldniveau) en aan de zeer natte bodems een gemiddelde grondwaterstand schommelend tussen 5 en 65 cm-mv (cm onder maaiveldniveau). De nieuw te bouwen kippenstal en loods-paardenstal komt op een zeer natte bodem. De exploitant, Mertens Poultry, beschikt over een bedrijfseigen grondwaterwinning in het Kempens aquifer, meer specifiek in het Mioceen Aquifer (HCOV 0250) met name in de Zanden van Berchem en/of Voort (HCOV 0254) CKS_0200_GWL_2, met een diepte van de boorput 155 m-mv met een jaarlijks debiet van m³/j en 10 m³/d. In het rapport Grondwater in Vlaanderen Het Centraal Kempisch Systeem (VMM, 2008) wordt er voor de Zanden van Berchem en/of Voort een gemiddelde doorlatendheid van 6 m/dag (range 0,03-18 m/dag) en een gemiddelde en maximale dikte van respectievelijk 27 en 170 m vermeld. In het rapport 'Grondwaterbeheer in Vlaanderen - Het onzichtbare water doorgrond' (Anoniem, 2006) wordt het grondwaterlichaam CKS_0200_GWL_2 gekarakteriseerd door een maximale dikte van 54 m, een doorlatendheid van 0, m/dag en een transmissiviteit van 0, m²/dag. Lebbe & Vandenbohede (2004) vermelden een horizontale MER Mertens Poultry LV 105/267

106 doorlatendheid van 8 m/dag voor het Kempens aquifersysteem en een bergingscoëfficient nabij de watertafel S 0 van 0,10 m³/m². Op basis van de watertoetskaart zijn de percelen bij stal 1 en 2, en de nieuw te bouwen stal en loods mogelijks overstromingsgevoelig, zeer gevoelig voor grondwaterstroming (type 1) en niet infiltratiegevoelig. De percelen bij stal 3 zijn: niet overstromingsgevoelig, matig gevoelig voor grondwaterstroming (type 2) en niet infiltratiegevoelig. De percelen bij stal 4 en de stallingen zijn: niet overstromingsgevoelig, matig gevoelig voor grondwaterstroming (type 2) en infiltratiegevoelig. In het studiegebied bevinden zich geen winningen voor openbare drinkwatervoorziening. In een straal van 1 km ( Tabel 50) rond het bedrijf bevinden zich nog vergunde grondwaterwinningen waarvan allemaal in het Kempisch aguifer. De dichtste grondwaterwinning is deze in de Berkendreef 23 (deel van het afgesplitste vroegere bedrijf) op 43 m ten westen van het bedrijf van Mertens Poultry LV. De dichtste bedrijfsvreemde grondwaterwinning bevindt zich op 213 m ten westen van het bedrijf. De grondwaterwinning van het bedrijf 'Mertens Poultry LV' vertegenwoordigt in de huidige situatie 3,3 % en in de nieuwe situatie 6,6 % van de vergunde hoeveelheden in het Kempens Aquifersysteem (hoofdeenheid 0200) in het studiegebied. De effecten die zich voordoen bij de huidige exploitatie worden, om onnodige herhalingen te vermijden, opgenomen bij de bespreking van de effectinschatting en de analyse van de geplande situatie. Op deze wijze komt onmiddellijk het verschil tussen de effecten in de huidige en de geplande situatie duidelijk tot uiting. Tabel 50: Vergunde grondwaterwinningen binnen een straal van 1 km rond het bedrijf Diersoort Adres X Y Diepte Aquifer- Vergund Vergund (m-mv) code dagdebiet jaardebiet (m³) (m³) Veeteelt (deel van afgesplitste bedrijf) Berkendreef Aanverwant landbouw Heivelden Aanverwant landbouw Berkendreef z/n Rundveehouderij Polderstraat Boomkwekerijen Noordwateringsweg z.n Pluimveehouderij Huisheuvelstraat zn Veeteelt Noordwateringsweg , Pluimveehouderij Heivelden MER Mertens Poultry LV 106/267

107 Varkenshouderij Polderstraat Aanverwant landbouw Noordwateringsweg , Varkenshouderij Noordwateringsweg Rundveehouderij Polderstraat 30a Effectbepaling - Analyse van de geplande situatie Hierbij wordt een effectvoorspelling en beoordeling gedaan van de geplande situatie t.o.v. de huidige situatie (referentiesituatie). Wat betreft de waterhuishouding wordt het effect van de verstoring van grondwater bestudeerd en wat betreft de grondwaterkwaliteit worden de bronnen van bodem- en grondwaterverontreiniging besproken. Waterhuishouding Verstoring grondwater: bronbemaling tijdens de geplande aanlegfase Onder de kippenstal komt er geen mestkelder maar bij hoge grondwaterstand zal bronbemaling bij de aanlegfase van de stal toch noodzakelijk zijn omwille van de aanleg van een 2 m diepe buffer/hemelwaterput en opslag voor reinigingswater.bronbemaling zal enkel nodig zijn tijdens de aanlegfase van de stal gedurende maximaal 3 maanden met een dompelpomp van 2 m³/u. Het bemalingswater infiltreert op 50 m van de stal in de grond. De nieuwe stal komt op een zeer natte lemige zandbodem. De invloedsstraal van de bemaling R kan berekend worden met de formule van Sichardt. Aan de hand van de indicatieve gegevens inzake grondwaterpeilen in het studiegebied en op basis van de geplande diepte van de hemelwaterput, kan de te verwachten verlagingsdiepte (= diepte waarover het grondwater verlaagd dient te worden door bemaling) bepaald worden. indicatieve huidige grondwaterdiepte: drainageklasse f, diepte grondwater: 0,05-0,65 m-mv onderkant stal bij hemelwaterput: 2 m-mv vereiste zone tussen onderkant hemelwaterput en grondwatertafel: 0,50 m de verlagingsdiepte bedraagt worstcase 2.45 m (bij de hoogste grondwaterstand) Op basis van de bepaalde verlagingsdiepte kan met de formule van Sichardt de invloedssfeer van de bemaling met verlaging van het grondwaterpeil t.o.v. de afstand tot de bouwput en het bemalingsdebiet berekend worden. Bij de berekening worden volgende aannames gedaan: Er wordt uitgegaan van een doorlatendheidscoëfficiënt van 1, m/s (Meyus et al., 2004) voor een lemige zandbodemtextuur) Er wordt rekening gehouden met de hoogste grondwaterstand van 0,05 m onder het maaiveld (worstcase-senario) Op basis van bovenstaande gegevens wordt een invloedsstraal van 29 m bekomen. MER Mertens Poultry LV 107/267

108 De invloedssfeer van de bemaling reikt enkel tot binnen het bedrijfsterrein zelf. Binnen deze straal liggen geen bedrijfsvreemde grondwaterwinningen. Er wordt dus geen of verwaarloosbaar effect verwacht. Verstoring grondwater ten gevolge van bedrijfsuitbating Diep grondwater Het grondwaterlichaam is freatisch. In de huidige situatie is er een vergunning voor het oppompen van m³/j uit een filterput (diepte 155 m, code 254). In de toekomstige situatie zal er m³/j opgepompt worden uit dezelfde filterput. De pomp heeft een pompcapaciteit van 12 m³/u. De formule van Thiem-Dupuit is de analytische oplossing van de differentiaalvergelijking en randvoorwaarden die stationaire, radiale stroming naar een put waarvan het filter het gehele watervoerende pakket beslaat in een freatische aquifer beschrijven: ) Rekening houdend met: K h =6m/dag (VMM, 2008) D = 54 m (Anoniem, 2006) Q = 10 m³/d (huidige situatie); 18,7 m³/d (toekomstige situatie) In de huidige situatie wordt een daling van de watertafel van 10 cm bereikt op 19 m. In de toekomstige situatie wordt een daling van de watertafel van 10 cm bereikt op 70 m. Binnen deze afstand bevinden zich geen bedrijfsvreemde grondwaterwinningen (dichtste op 213 m) en groengebieden (natuurgebied meer dan m). De grondwaterwinning aanwezig op het bedrijf in de huidige en toekomstige situatie veroorzaakt geen relevante effecten op naburige grondwaterwinningen. Er wordt dus geen of verwaarloosbaar effect begroot. Grondwaterkwaliteit Opslag van gevaarlijke producten fossiele brandstoffen Op het bedrijf zijn er 2 bovengrondse dubbelwandige tanken van telkens l. Deze tanken werden in 2009 en 2011 als nieuwe tanken aangekocht en beschikken over een conformiteitsattest, waardoor het aanwezige risico op het bedrijf maximaal beperkt wordt. Ten minste om de 3 jaar moeten de tanks onderworpen worden aan een beperkt onderzoek. Voor de mazouttank in gebruik genomen in 2011, dient een keuring pas dit jaar te gebeuren, voor de mazouttank die in 2009 in gebruik is genomen, diende deze periodieke keuring reeds uitgevoerd te zijn. De periodieke controles werden nog niet uitgevoerd. Ondertussen is er opdracht gegeven aan een erkende deskundige om deze periodieke keuringen te laten uitvoeren. Rekening houdend met de aanwezige en toekomstige vergunde vlarem-rubrieken dient het bedrijf geen bodemonderzoek te laten uitvoeren. In werd er wel een oriënterend bodemonderzoek uitgevoerd in het kader van een overdracht. Het terrein wordt momenteel gebruikt als landbouwgrond. In de periode van 1950 tot ca deed het terrein dienst als stort waar huishoudelijk afvalstoffen en steenpuin werden gestockeerd. Na analyse van de stalen zijn concentraties boven de bodemsaneringsnorm gevonden voor chroom, arseen en nikkel MER Mertens Poultry LV 108/267

109 in het ondiep grondwater over het ganse terrein. Uit het beschrijvende bodemonderzoek blijkt dat er voor arseen en chroom een historische verontreiniging ten gevolg van de stortplaats is, waarvoor geen bodemsanering nodig is. Voor nikkel werd er een gemengd, overwegend historische verontreiniging vastgesteld, waarvoor ook geen bodemsanering vereist is. De huidige situatie (beveiligde opslag + nog geen periodieke controle) wordt beoordeeld als een matig negatief effect. Het is de bedoeling om deze periodieke keuring binnenkort uit te voeren zodat verwacht wordt dat de toekomstige situatie kan beoordeeld worden als een gering negatief effect. reinigings- en ontsmettingsmiddelen Reinigings- en ontsmettingsproducten die gebruikt worden om de stallen en de drinkwaterleidingen te reinigen en te ontsmetten worden zowel in de huidige als de toekomstige situatie gestockeerd op een veilige plaats in een afgesloten ruimte. Er wordt enkel gebruik gemaakt van erkende producten. De huidige en toekomstige situatie wordt beoordeeld als gering negatief effect. ongediertebestrijdingsmiddelen Ongediertebestrijding gebeurt door de exploitant zelf die gebruik maakt van erkende producten, die worden bijgehouden in een register. Een ongediertebestrijdingplan werd opgemaakt in overleg met Agro Pest Control, een divisie van MS Schippers). In de toekomstige situatie zal op het bedrijf dezelfde werkwijze gevolgd worden. Dit wordt beschouwd als een gering negatief effect. (ondergrondse) Opslag van afvalwater reinigingswater stallen Het reinigingswater van de bestaande stallen wordt opgevangen in 4 citernes van 10 m³. In de huidige situatie wordt het reinigingswater daarna uitgevoerd op het veld. In de toekomstige situatie zal onder de nieuw te bouwen stal een extra opslagcapaciteit voor de opvang van reinigingswater van 240 m³ voorzien worden (naast de hemelwateropvang). Door de beperkte opslag van reinigingswater in de huidige situatie wordt uitgegaan van een negatief effect. De extra opslagcapaciteit van 240 m³ zorgt ervoor dat er in de winterperiode geen uitvoer op de gronden dient te gebeuren, waardoor dit in de geplande situatie als een gering negatief effect wordt beschouwd. Opslag van mest De mest, bestaande uit een mengsel van gehakseld stro enerzijds en uitwerpselen anderzijds, wordt verwijderd en onmiddellijk afgevoerd van het bedrijf na elke ronde. De mest wordt momenteel door een erkende mestvervoerder opgehaald en afgevoerd naar een mestverwerking in Wuustwezel. De mest wordt dus afgezet conform de regels van het Mestdecreet. De mest afkomstig van de paarden zal afgevoerd worden via een burenregeling met het nevenbedrijf. Aangezien de paarden praktisch het ganse jaar op de weiden van het nevenbedrijf zullen lopen, zal er geen noemenswaardige mestopslag in de stallen zijn. De mest die in de boxen opgeslagen blijft, wordt éénmaal per jaar via een burenregeling naar het nevenbedrijf afgevoerd worden. Omwille van de onmiddellijke afvoer van mest na iedere ronde voor de kippen of éénmaal per jaar voor de paarden, is een afzonderlijke mestopslagplaats buiten de stal niet vereist, en is er hier bijgevolg geen impact van te verwachten op de grondwaterkwaliteit. In de geplande situatie wijzigt dit niet. Peilputten zijn volgens Vlarem II art enkel verplicht voor inrichtingen met mengmest waarin meer dan stuks gevogelte kunnen gehouden worden of inrichtingen die geheel of gedeeltelijk gelegen zijn binnen de beschermingszone van een grondwaterwinning. Aangezien er in de inrichting geen mengmest wordt opgeslagen en de inrichting niet gelegen MER Mertens Poultry LV 109/267

110 is een beschermingszone van een grondwaterwinning, zijn zowel in de huidige als toekomstige situatie peilputten niet verplicht. Voor de opslag van vaste kippenmest wordt er zowel in de huidige als de toekomstige situatie uitgegaan van geen negatief effect OPPERVLAKTEWATER Methodiek Inventarisatie waterlopen in het studiegebied In een hydrografische beschrijving van de bedrijfsomgeving worden de waterlopen in de nabijheid van het bedrijf weergegeven en besproken. Hiertoe wordt gebruik gemaakt van de relevante bekkenstudie uitgevoerd door de UIA (Onderzoek naar de verspreiding en de typologie van ecologisch waardevolle waterlopen in het Vlaamse Gewest) en de Vlaamse Hydrografische Atlas. De relevante waterlopen in het studiegebied worden in kaart gebracht. De kwaliteit van de waterlopen in de omgeving van het bedrijf wordt beschreven op basis van metingen van de Biotische index en de Prati index (gegevens meetpunten VMM). Naast de reguliere VMM-meetpunten wordt er ook gebruik gemaakt van eventueel aanwezige MAP-meetplaatsen voor een inschatting van de oppervlaktewaterkwaliteit (gegevens VMM). Waterhuishouding Door de relatief grote oppervlakte die de gebouwen innemen bij een landbouwbedrijf, dient nagegaan te worden of er voor het voorliggende bedrijf door de verharding en de daaraan gekoppelde waterafvoer geen problemen zouden kunnen optreden. De reeds aanwezige en bijkomende verharding zal namelijk zorgen voor een wijziging in infiltratiehoeveelheid, gevolgd door een wijziging van de afstromingshoeveelheid. Er zal op een kwalitatieve wijze nagegaan worden of de geplande ingreep gelegen is in of effecten kan hebben op een risicozone voor overstromingen. Deze zones kunnen afgeleid worden a.d.h.v. de watertoetskaart met overstromingsgevoelige gebieden. Inzake bijkomende verharde oppervlakte en dakoppervlakte heeft de Vlaamse Regering op 5 juli 2013 een nieuwe gewestelijke stedenbouwkundige verordening inzake hemelwaterputten, infiltratievoorzieningen en gescheiden afvoer van afvalwater en hemelwater goedgekeurd ter vervaging van het besluit van de Vlaamse Regering dd. 01/10/2004. De nieuwe verordening treedt in werking op 1 januari 2014, voor de dossiers die vanaf die datum worden ingediend. Het besluit voorziet dat elke constructie of verharding groter dan 40 m² aan de verordening moet voldoen. Voor nieuwe gebouwen groter dan 100 m², bedraagt het volume van de hemelwaterput 50 l/m² horizontaal dakoppervlakte met een maximum van 10 m³, tenzij gemotiveerd kan worden dat er een groter nuttig hergebruik mogelijk is. Op basis van het document Waterwegwijzer voor architecten (VMM, 2000) kan rekening houdende met aanwezige of geplande waterciternes en de grootte van het ontvangende dakoppervlak dat is aangesloten op de waterciterne, berekend worden hoeveel hemelwater kan aangewend worden. Hierbij wordt toevoerend dakoppervlak bepaald door de horizontale dakoppervlak x hellingscoëfficiënt x dakbedekkingcoëfficiënt x filtercoëfficiënt. Voor een symmetrisch dak is de hellingscoëfficiënt 1. De dakbedekkingcoëfficiënt voor een hellend dak bedraagt 0,9. Voor de filtercoëfficiënt wordt met 0,9 gerekend. Berekeningen worden uitgevoerd bij een leegstand van de hemelwaterput van maximum 5 % van de tijd. MER Mertens Poultry LV 110/267

111 Voor de bouw van een constructie of de aanleg van verharding is de plaatsing van een infiltratievoorziening verplicht tenzij het goed kleiner is dan 250 m². De infiltratieoppervlakte van de infiltratievoorziening bedraagt 4 m²/100 m² afwaterende oppervlakte en het buffervolume van de infiltratievoorziening betreft 25 l/m² afwaterend oppervlakte. Als in een hemelwaterput wordt voorzien, mag de afwaterende oppervlakte verminderd worden met 60 m². In een beschermingszone type III kan infiltratie enkel van niet-verontreinigd hemelwater. Als een buffervoorziening moet aangelegd worden, bedraagt het buffervolume van de buffervoorziening minimaal 25 l/m²/afwaterend oppervlakte. Als de afwaterende oppervlakte groter is dan 2500 m², wordt de buffervoorziening uitgerust met een vertraagde afvoer met een maximaal ledigingsdebiet van 20 l/s/ha. De toetsing aan de nieuwe gewestelijke stedenbouwkundige verordening inzake hemelwaterputten, infiltratievoorzieningen, buffervoorzieningen en gescheiden lozing van afvalwater en hemelwater, wordt uitgevoerd volgens Tabel 51. Tabel 51: Significantiekader ter beoordeling van bijkomende verharding Toetsing Geen bijkomende verharding; ofwel Bijkomende verharding in niet overstromingsgevoelig gebied, voldaan aan de stedenbouwkundige verordening Bijkomende verharding in mogelijks overstromingsgevoelig gebied, voldaan aan de stedenbouwkundige verordening, Bijkomende verharding in overstromingsgevoelig gebied, voldaan aan de stedenbouwkundige verordening Bijkomend verharding niet voldaan aan de stedenbouwkundige verordening Beoordeling Geen of verwaarloosbaar effect Gering negatief effect Matig negatief effect Negatief effect Waterkwaliteit Mogelijke bronnen van oppervlaktewaterverontreiniging voor de inrichting werden besproken in het subdeel waterkwaliteit grondwater. Gezien het bedrijf noch in de huidige noch in de geplande situatie bedrijfsafvalwater loost wordt in dit subhoofdstuk enkel het effect van directe lozing van huishoudelijk afvalwater in het oppervlaktewater beschouwd op basis van Tabel 52. Tabel 52: Significantiekader ter beoordeling van lozing van afvalwater Toetsing Geen lozing van afvalwater op oppervlaktewater Lozing van afvalwater op oppervlaktewater na verregaande zuivering (IBA of KWZI) Directe lozing van afvalwater op oppervlaktewater met beperkte zuivering (bv. septische put) Lozing van afvalwater op oppervlaktewater zonder voorafgaande zuivering Beoordeling Geen of verwaarloosbaar effect Gering negatief effect Matig negatief effect Negatief effect MER Mertens Poultry LV 111/267

112 Structuureffecten In projecten waar het oppervlaktewater rechtstreeks ingrepen ondergaat (bv. Kruising van waterlopen, plaatsing van kunstwerken op de waterloop, vergraving langsheen over of dijk van de waterloop,.) is dit effect van belang. Binnen het aspect structuurkwaliteit kunnen een aantal effectgroepen onderscheiden worden zoals wijziging meandering, wijziging holle oevers, wijziging stroomkuilenpatroon,... Watergebruik Er dient een waterbalans opgesteld te worden. Alle stromen van de waterbalans worden kwantitatief ingeschat. Door de realisatie van het project treden wijzigingen op inzake waterverbruik. Voor de waterbehoeftecijfers wordt inzake drinkwater en reinigingswaterverbruik per dier de cijfers gebruikt, die gepubliceerd werden in de BBT-studie Veeteelt (Vito, 2006). Op basis van de studie Waterwegwijzer in de veehouderij (VMM, 2001) wordt het huishoudelijk waterverbruik ingeschat op 30 m³/persoon. Voor de hoeveelheid hemelwater wordt standaard gerekend met 800 mm/m²/jaar. Op basis van het document Waterwegwijzer voor architecten (VMM, 2000) kan rekening houdende met aanwezige of geplande waterciternes en de grootte van het ontvangende dakoppervlak dat is aangesloten op de waterciterne, berekend worden hoeveel hemelwater kan aangewend worden. Het waterverbruik wordt op twee verschillende manieren beoordeeld. In eerste instantie wordt er voor de bestaande situatie op basis van het werkelijk gemeten waterverbruik nagegaan of er sprake is van overmatig waterverbruik door toetsing ten opzichte van een theoretische waterverbruikbehoefte op basis van het vergund aantal dieren. Ten tweede wordt voor de geplande situatie het theoretisch verbruik vergeleken met het verbruik in de actueel vergunde situatie. Tevens wordt dieper ingegaan op de verschillende gebruikte waterbronnen. De beoordelingscriteria worden weergegeven in Tabel 53. Overmatig waterverbruik Tabel 53: Significantiekader ter beoordeling van het waterverbruik Toetsing Werkelijk verbruik < of = aan theoretische waterbehoefte Werkelijk verbruik> theoretische waterbehoefte, maar < 10 % van de theoretische waterbehoefte Werkelijk verbruik tussen 10 à 30 % van de theoretische waterbehoefte Werkelijk verbruik > 30 % van de theoretische waterbehoefte Beoordeling Geen of verwaarloosbaar effect Gering negatief effect Matig negatief effect Negatief effect Waterbronnen Tabel 54: Significantiekader ter beoordeling van de waterbronnen Toetsing Geen gebruik van grondwater of enkel gebruik van ondiep grondwater waarbij alternatieve waterbronnen niet wenselijk zijn Beoordeling Geen of verwaarloosbaar effect MER Mertens Poultry LV 112/267

113 Er wordt ondiep grondwater gebruikt, waarvoor alternatieven mogelijk zijn Er wordt diep grondwater gebruikt, maar enkel voor hoogwaardige toepassingen; alternatieven zijn niet wenselijk/mogelijk Grondwater wordt eveneens gebruikt voor laagwaardige toepassingen Gering negatief effect Matig negatief effect Negatief effect Analyse van de referentiesituatie Hydrografisch situeert het studiegebied zich in het Maasbekken, subhydrografisch in de zone Weerysebeek van monding Weehagensebeek (excl.) tot monding in Mark'. Het bedrijfsterrein is ten noorden gelegen tegen de Terrijkse Helveldenloop, een beek van 3 de categorie gelegen. Deze waterloop mondt uit in de Veldvoortloop, die zich op 340 m ten noordwesten van het bedrijf bevindt. Op 800 m ten noordoosten van het bedrijf bevindt zich een VMM-meetpunt in de Veldvoortloop ter hoogte van het kruispunt Huisheuvel en Heivelden. De Prati-index geeft matig verontreinigd aan. Sinds 1997 zijn er geen BBI (Biotische Index) metingen meer uitgevoerd. Op dezelfde plaats is er ook een MAP-meetpunt waarbij er telkens van december tem februari een nitraatconcentratie van meer dan 50 mg NO3/l wordt vastgesteld om dan in juli-september te dalen tot minder dan 20 mgno3/l. De effecten die zich voordoen bij de huidige exploitatie worden, om onnodige herhalingen te vermijden, opgenomen bij de bespreking van de effectinschatting en de analyse van de geplande situatie. Op deze wijze komt onmiddellijk het verschil tussen de effecten in de huidige en de geplande situatie duidelijk tot uiting Effectinschatting - Analyse van de geplande situatie Waterhuishouding Het bedrijf bestaat in de huidige situatie uit 4 kippenstallen en een woning. In de toekomstige situatie komt er een kippenstal bij en een loods-paardenstal.het bedrijf kan dus aanzien worden als een infrastructuurcomplex. Volgens de kaart met overstromingsgevoelige gebieden (zie Figuur 17) is het bedrijf gelegen in mogelijks overstromingsgevoelig gebied en in niet overstromingsgevoelig gebied. De nieuwe stal wordt ingeplant tussen stal 2 en 3 in mogelijks overstromingsgevoelig gebied. MER Mertens Poultry LV 113/267

114 Figuur 17: Ligging van het bedrijf t.o.v. overstromingsgevoelige gebieden (Bron: AGIV) Vooraan de bestaande stallen is er betonverharding aangelegd met een totale oppervlakte van m². Op het fotoplan in figuur 6 is de bestaande betonverharding te zien. Het hemelwater van de gebouwen met een dakoppervlakte van m² wordt momenteel niet opgevangen. Het regenwater dat terechtkomt op de verharde oppervlakte loopt af van de verhardingen en komt terecht op het omliggende gras- of akkerland, waar het infiltreert. Problemen inzake wateroverlast hebben zich in het verleden in tegenstelling tot wat de kaarten veronderstellen, ter hoogte van het terrein niet voorgedaan. Nieuwe betonverharding wordt er niet aangelegd. De stal is te bereiken langs de bestaande betonverharding. De oppervlakte van de nieuw te bouwen kippenstal bedraagt m² en de loods-paardenstal bedraagt 559 m². De locatie voor de nieuw te bouwen stal en loods is niet infiltratiegevoelig en de hoogste grondwatertafel bevindt zich op 5 cm onder het maaiveld waardoor infiltratie niet mogelijk zal zijn. Er wordt dan ook geopteerd om het hemelwater te bufferen in plaats van te infiltreren. Volgens de stedenbouwkundige verordening dient er een buffervolume van 326 m³ geplaatst te worden berekend op basis van een afwaterend oppervlakte dat rekening houdt met een horizontale dakoppervlakte van m² van de nieuwbouw, m² horizontale dakoppervlakte van de bestaande gebouwen, 0 m² nieuw aan te leggen verharding en m² reeds bestaande verharding. De buffervoorziening wordt uitgerust met een vertraagde afvoer met een maximaal ledigingsdebiet van 26 l/s. Onder de nieuw te bouwen stal zal een ondergrondse kelder van 2 m diepte over de ganse breedte van de stal (24 m) en 10 m lang voorzien worden. In totaal kan er 480 m³ opgeslagen worden, waarbij 150 m³ dient als hemelwaterput en 330 m³ als buffervolume. Hierin zal alle hemelwater afkomstig van de gebouwen en de erfverharding in opgevangen worden. In werkelijkheid zal er een hemelwateropvang van 480 m³ voorzien worden in de toekomst. MER Mertens Poultry LV 114/267

115 Er wordt bijgevolg voldaan aan de stedenbouwkundige verordening hemelwater en het bedrijf is gelegen in mogelijks overstromingsgevoelig gebied waardoor er sprake is van een gering negatief effect is. In vergelijking met de bestaande situatie is de geplande situatie veel gunstiger, gezien het hemelwater van niet alleen de nieuwe stal maar ook de bestaande stallen zal opgevangen, gebufferd, en zo nodig vertraagd afgevoerd worden. In tegenstelling met de actuele situatie wordt tevens ook hemelwatergebruik voorzien in de geplande situatie. Waterkwaliteit Het huishoudelijk afvalwater van de woning (ca. 150 m³ per jaar) wordt gezuiverd in een IBA (Individuele Behandeling Afvalwater). Gezien de ligging op het zoneringsplan in individueel te optimaliseren buitengebied is een individuele zuiveringsinstallatie een vereiste. Zowel in de huidige als de toekomstige situatie wordt er uitgegaan van geen of verwaarloosbaar effect. Structuureffecten Het project gaat niet gepaard met ingrepen aan of kruisingen van een waterloop. Bijgevolg treden structuureffecten niet op. Bijgevolg wordt geen effect toegekend aan het thema structuur. Waterbronnen Het bedrijf maakte tot nu toe enkel gebruik van diep grondwater zowel voor reiniging als drinkwater waardoor kan uitgegaan worden van een negatief effect. In de toekomstige situatie zal het diep grondwater enkel nog aangewend worden voor hoogwaardige toepassingen. Gezien de hoge kwaliteitseisen die gesteld worden aan drinkwater voor pluimvee, is diep grondwater het meest aangewezen, des te meer er geen aansluiting aan het leidingwaternet voorzien is. Onder de nieuw te bouwen kippenstal wordt er een hemelwaterput van 480 m³ (waarvan 330 m³ bufferend vermogen) voorzien. Dit hemelwater zal aangewend worden voor laagwaardige toepassingen. In de toekomstige situatie wordt er van uitgegaan van een matig negatief effect. Overmatig waterverbruik In onderstaande figuren (Figuur 18 en Figuur 19) wordt een overzicht gegeven van de waterbalans in de huidige en de geplande situatie. In hoofdstuk 3 Projectbeschrijving worden onder hoofdstuk 3.5 Productiebeheer en grondstoffenverbruik de waterbehoeftes berekend. Volgens de BBT Veeteelt bedraagt de waterbehoefte l/kip (drinkwater l/kip en reinigingswater 10 l/kip). Volgens de huidige vergunde aantallen bedraagt de drinkwaterbehoefte dus m³/j en de reinigingswaterbehoefte 803 m³ /j reinigingswater. Er wordt enkel water van de eigen waterwinning gebruikt. Op basis van de wateraangifte voor productiejaar 2011, 2012 en 2013 was er op basis van een geregistreerde debietmeterstand een grondwaterverbruik van respectievelijk m³, m³ en m³. Er is een grondwatervergunning voor het oppompen van maximaal m³/j. In 2012 en 2013 was er een overschrijding van de maximaal toegelaten hoeveelheid op te pompen grondwater maar niet van de theoretisch totale waterbehoefte. Aangezien het drinkwater- en reinigingswaterverbruik niet afzonderlijk worden geregistreerd, kunnen ze niet afzonderlijk beoordeeld worden. Op basis van het aantal aanwezige kippen is er een totaal waterverbruik/kip van 52.0 l/kip in 2011, 42.7 l/kip in 2012 tot 51.4 l/kip in Gemiddeld gezien is er een waterverbruik van 48.7 l/kip. Volgens de BBT Veeteelt is MER Mertens Poultry LV 115/267

116 er een waterbehoefte (drinkwater- en reinigingswaterverbruik) van l/kip. De exploitant maakt in de huidige situatie geen gebruik van regenwater. Uit bovenstaande gegevens blijkt dat het totale werkelijke waterverbruik lager is dan de theoretische waterbehoefte, waardoor er uitgegaan wordt van geen of verwaarloosbaar effect. Regenw ater 6964 m³/jaar Grondw ater m³/jaar Leidingw ater niet beschikbaar Reinigingsw ater voor de stallen Drinkw aterbehoefte Huishoudelijk w aterverbruik dieren 803 m³ /j m³/jaar 0 m³/jaar Reinigingsw ater citernes 4 x 10 m³ Beek/infiltratie op onverharde delen Naar akker of naar verw erking Instroom Tussenstap Verbruik Uitstroom Figuur 18: waterbalans in de huidige situatie In de toekomstige situatie wordt de drinkwaterbehoefte voor de dieren geschat op m³/j en de reinigingswaterbehoefte op m³/j. Recent werd er een woning gebouwd waarin 5 gezinsleden wonen, de waterbehoefte van het huishoudelijk gebruik wordt geschat op 150 m³/j. Er wordt een grondwatervergunning aangevraagd voor m³/j. Er van uitgaande dat het waterverbruik in dezelfde grootte orde zal zijn evenredig met de uitbreiding, zal het vermoedelijk waterverbruik ongeveer m³/j (48,7 l/kip x legkippen) bedragen. In de toekomst zal de reiniging van de kippenstal gebeuren met hemelwater. Onder de kippenstal wordt een hemelwaterput met een inhoud van 480 m³ voorzien, waarvan 150 m³ steeds beschikbaar is om de stallen schoon te spuiten. De overige 330 m³ worden gebruikt om het water te bufferen en vertraagd af te voeren. Er zal dus in de toekomst ongeveer 1116 m³/jaar hemelwater gebruikt worden, nl. voor het reinigen van de stallen. Gezien de werkelijke verbruiken zowel voor grondwatergebruik als regenwatergebruik steeds lager zullen zijn dan de theoretische waterbehoefte kan er uitgegaan worden van geen of een verwaarloosbaar effect. MER Mertens Poultry LV 116/267

117 Regenw ater 8627 m³/jaar Grondw ater 5789 max. m³/j Leidingw ater geen aansluiting hemelw aterput: 150 m³ + bufferput 330 m³ via vertraagde afvoer Reinigingsw ater voor de stallen Drinkw aterbehoefte Huishoudelijk w aterverbruik dieren 1116 m³/jaar m³/jaar 150 m³/jaar citerne (4 x 10 m³) m³ Reinigingsw ater mest in de stallen IBA Gracht (oppervlaktew ater) Naar akker of naar verw erking Gracht (oppervlaktew ater) Instroom Tussenstap Verbruik Uitstroom Figuur 19: Waterbalans in de nieuwe toestand SYNTHESE DISCIPLINE WATER De bouw van de nieuwe stal vereist een bronbemaling gedurende de aanlegfase. Er wordt uitgegaan van geen of een verwaarloosbaar effect. Inzake de eigen grondwaterwinning wordt er zowel in de huidige als de toekomstige situatie geen of een verwaarloosbaar effect op naburige grondwaterwinningen veroorzaakt. Op het bedrijf is er zowel in de huidige als toekomstige situatie opslag van bepaalde risicostoffen. De opslag van stookolie wordt in de huidige situatie (beveiligde opslag + nog geen periodieke controle) beoordeeld als een matig negatief effect. Van zodra de periodieke keuringen uitgevoerd zijn, wordt verwacht dat de toekomstige situatie kan beoordeeld worden als een gering negatief effect. Opslag van reinigings-, ontsmettings-, en ongediertebestrijdingsmiddelen worden beoordeeld als een gering negatief effect doordat gebruik gemaakt wordt van erkende producten die op een veilige plaats worden gestockeerd. Door de beperkte opslag van reinigingswater in de huidige situatie wordt uitgegaan van een negatief effect. In de toekomstige situatie zal er voldoende opslagcapaciteit zijn om de winterperiode te overbruggen, waardoor dit als een gering negatief effect wordt beschouwd. Er is zowel in de huidige als de toekomstige situatie geen opslag van kippenmest, hierdoor wordt uitgegaan van geen of verwaarloosbaar negatief effect. Het bedrijf kan aanzien worden als een infrastructuurcomplex. Er komt geen nieuw aan te leggen erfverharding. In de huidige situatie is er geen buffering van het dakoppervlakte enkel infiltratie van de bestaande erfverharding en afvoer naar de beek, waardoor er een negatief effect is inzake waterhuishouding. Aangezien de nieuw te MER Mertens Poultry LV 117/267

118 bouwen stal en loods/paardenstal gelegen zijn in mogelijks overstromingsgevoelig gebied, en er in de toekomstige situatie voldaan is aan de stedenbouwkundige verordening, wordt er inzake waterhuishouding rekening gehouden met een gering negatief effect. Het huishoudelijk afvalwater wordt zowel in de huidige als toekomstige situatie geloosd op oppervlaktewater na behandeling in een IBA. Er wordt uitgegaan van een gering negatief effect. Het project gaat niet gepaard met ingrepen aan of kruisingen van een waterloop. Bijgevolg treden structuureffecten niet op. Zowel in de huidige als in de toekomstige situatie is het totale werkelijk waterverbruik < of = de theoretische waterbehoefte waardoor wordt uitgegaan van geen of verwaarloosbaar effect inzake waterverbruik. Inzake waterbronnen is er door enkel diep grondwater te gebruiken zowel voor de reiniging als voor drinkwater in de huidige situatie een negatief effect. In de toekomstige situatie wordt er hemelwateropvang en hergebruik voorzien voor laagwaardige toepassingen. Aangezien diep grondwater enkel zal aangewend worden voor hoogwaardige toepassingen, kan er in de toekomstige situatie uitgegaan worden van een matig negatief effect MILDERENDE MAATREGELEN Reeds toegepast in de huidige situatie Er wordt geen bedrijfsafvalwater geloosd Gebruik van erkende producten De stallen worden eerst droog gereinigd alvorens nat schoon te spuiten Periodieke reiniging verharde oppervlakten om afspoelen potentiële verontreiniging te voorkomen Geplande maatregelen Het hemelwater van alle stallen zal opgevangen worden en hergebruikt worden als reinigingswater Het hemelwater dat valt op alle daken en de verharding zal gebufferd worden vooraleer het vertraagd afgevoerd wordt naar de gracht Verdere mogelijkheden of aanbevelingen Volgende tips zijn belangrijk voor een duurzaam watergebruik op bedrijfsniveau: Herstel lekken zo snel mogelijk en laat het water niet onnodig lopen Verder gebruik maken van een waterzuinige hogedrukreiniger. Hiermee kan het waterverbruik in vergelijking met een klassieke tuinslang tot de helft teruggebracht worden. De meest efficiënte hogedrukreinigers hebben een debiet van 6,5 l/min. Zowat alle types laten het gebruik van alternatieve waterbronnen vrij van bezinkbare deeltjes- toe. Bij gebruik van niet-leidingwater raden de producenten een extra voorfilter aan. Zorg bij het gebruik van een hogedrukreiniger altijd voor voldoende verluchting. Gebruik van goede drinkbakken, nippels en dergelijke. Vermijd mors- en lekverliezen door het afstellen van vlotter, MER Mertens Poultry LV 118/267

119 5.3 BODEM AFBAKENING STUDIEGEBIED De directe ingrepen op de bodem binnen het projectgebied kunnen veroorzaakt worden door het vergraven van de bodem in functie van de aanleg van nieuwe infrastructuren en grondverontreiniging door lekkage van opslagtanks. Ook effecten op de bodem door processen zoals depositie van verzurende stoffen en het uitrijden van mest dienen in rekening gebracht te worden. Het studiegebied is dan ook ruimer te zien dan het projectgebied. Bij de bespreking van de referentietoestand wordt eveneens aandacht besteed aan de bodemgeografische situering op macroniveau (tot ongeveer 1 km) om zo de samenhang met de ruimere landschapsecologische structuren te toetsen TOELICHTING GEGEVENSGEBRUIK De voornaamste gegevensbronnen zijn: Geologische kaart van België, Vlaams Gewest, schaal 1/ (Belgische geologische dienst) Bodemkaart van België, schaal 1/ (Instituut tot aanmoediging van het Wetenschappelijk Onderzoek in Nijverheid en Landbouw, I.W.O.N.l.) Topografische kaart METHODIEK Voor de bespreking van de referentiesituatie voor de discipline bodem wordt er dieper ingegaan op de geologie en de pedologie in het studiegebied. Er wordt een beschrijving gegeven van de geologie ter hoogte van het studiegebied. De geologische informatie (diepte Tertiair, verschillende voorkomende formaties, dikte Quartair, ) wordt afgeleid uit de Geologische kaart van België (enerzijds met kaartmateriaal, anderzijds met informatie uit het bijhorend verklarend tekstgedeelte). Op basis van de Bodemkaart van België (kaartmateriaal met inbegrip van verklarende tekst) worden de bodemseries nagegaan die typerend zijn voor het bedrijf en de omgeving. Verder wordt de impact van de huidige en de geplande activiteiten op de bodem op een gelijkaardige wijze in kaart gebracht. Effecten op de bodem ten gevolge van de bedrijfsuitbating, zowel in de actuele situatie als in de referentie situatie kunnen zijn: Bodemverontreiniging door opslag risicostoffen en gebruik bestrijdingsmiddelen; Effecten op bodemprocessen door verzuring en vermesting; Bodemverstoring door aanleg verhardingen, graafwerkzaamheden, etc. (in de geplande situatie) Bodemverontreiniging Mogelijke puntbronnen van bodemverontreiniging op het bedrijf zijn: opslag van gevaarlijke producten en fossiele brandstoffen opslag van reinigings- en bestrijdingsmiddelen, MER Mertens Poultry LV 119/267

120 opslag van mest. Bodemverontreiniging hangt nauw samen met grondwaterverontreiniging, zoals reeds in het bovenstaande hoofdstuk werd behandeld. De potentiële effecten van hoger vermelde elementen op bodemverontreiniging kunnen als volledig gelijkaardig ingeschat worden als de effecten op potentiële grondwaterverontreiniging. Bijgevolg wordt hier niet meer op ingegaan. De afgegraven grond wordt weggevoerd en kan, indien verontreinigd, op andere plaatsen aanleiding geven tot bodemverontreiniging. Het Vlarebo regelt het afvoeren en hergebruik van grond. Bij de effectbespreking wordt er een grondbalans opgemaakt, waarbij aangegeven wordt hoeveel grond er zal worden aan- of afgevoerd. Effecten op bodemprocessen door verzuring & vermesting Vermesting en verzuring kan gebeuren door: Depositie van nutriënten die door het bedrijf werden uitgestoten: verzurende en vermestende depositie; Er zal een beschrijving gegeven worden op welke manier de mest werd afgezet in de actuele en geplande situatie. Op deze manier wordt een inzicht gekregen in de werking van het bedrijf. Effecten worden hier echter niet aan gekoppeld. Ten gevolge van de ammoniakuitstoot zal het bedrijf aanleiding geven tot verzurende en vermestende deposities. Voor een beschrijving van het werkingsmechanisme van verzuring en vermesting op de bodem verwijzen we naar gespecialiseerde literatuur (bv. MIRA, 2006,, achtergronddocument verzuring). De effecten van verzuring/vermesting zullen zich vooral uiten door indirecte effecten op de aanwezige vegetatie. Bijgevolg wordt de impact van de verzurende en vermestende depositie ten gevolge van de bedrijfsuitbating besproken bij de discipline Fauna & Flora. Bodemverstoring Door de aanleg van nieuwe infrastructuren kan er bodemverstoring optreden. Naast het effect op aantasting van het bodemprofiel kan dit eveneens verstoring van het archeologisch bodemarchief veroorzaken. Voor dit laatste wordt verwezen naar de discipline Landschappen, Bouwkundig erfgoed en Archeologie. Een beoordeling is mogelijk op basis van de landbouwtyperingskaart (opgemaakt door VLM in opdracht van de afdeling Land). Deze kaart heeft als doel een eenduidige differentiatie van het agrarisch gebied te bekomen. Hiervoor wordt in een eerste deel een waardering toegekend aan individueel geregistreerde landbouwpercelen. De waardebepaling wordt berekend op basis van 4 groepen parameters: bodemgeschiktheid, bemestingsnorm, perceelskenmerken en bedrijfskenmerken. De individuele perceelswaardering wordt vertaald naar een waardering van ruimtelijk samenhangende gehelen of deelgebieden die minstens één van deze percelen bevatten. De landbouwtyperingskaart visualiseert de differentiatie van het agrarisch gebied in 5 waarderingsklassen (van zeer lage waardering tot zeer hoge waardering voor landbouw). Bij de beoordeling wordt rekening gehouden dat de impact op het ruimtebeslag bij een nieuw bedrijf groter is dan bij een bestaand bedrijf. Tabel 55: Significantiekader ter beoordeling van de bodemverstoring Toetsing Geen nieuwe infrastructuren; nieuwe infrastructuren enkel ter hoogte van het bestaande bedrijfsterrein en aansluitend aan bestaande gebouwen (waar geen akkerbouw plaatsvindt), uitbreiding bestaand Beoordeling Geen of verwaarloosbaar effect MER Mertens Poultry LV 120/267

121 bedrijf op aanliggend perceel ter hoogte van landbouwgrond met (zeer) lage of matige waardering; inplanting nieuw bedrijf ter hoogte van landbouwgrond met (zeer) lage waardering. Uitbreiding bestaand bedrijf ter hoogte van landbouwgrond met (zeer) hoge waardering; of inplanting nieuw bedrijf ter hoogte van landbouwgrond met matige waardering Inplanting nieuw bedrijf ter hoogte van landbouwgrond met hoge waardering Inplanting nieuw bedrijf ter hoogte van landbouwgrond met zeer hoge waardering Gering negatief effect Matig negatief effect Negatief effect ANALYSE REFERENTIESITUATIE Geologie Quartair De quartaire afzettingen bezitten in het studiegebied een dikte van + 60 m (afgeleid uit de Geologische kaart van België, kaartblad 2-8 Meerle - Turnhout). Tertiair De tertiaire afzettingen, die in het studiegebied onmiddellijk onder het Quartair dek worden teruggevonden, zijn van jong naar oud: - Formatie van Gent: dit pakket bestaat uit massief tot horizontaal gelaagd fijn zand met discontinue grofkorrelige laagjes - Formatie van Weelde, Lid van Turhout: kleiig tot zandig micahoudend niet kalkrijk complex. De kleiafzettingen zijn massief, subhorizontaal, lensvormig en in minder mate golvend gelaagd. Typerend zijn één of meerdere begroeiingshorizonten en/of bodemhorizonten. - Formatie van Weelde, Lid van Rijkevorsel: kleiig-zandig complex waarvan de dikte gemiddeld tussen de 5 en 10 m ligt. Ze is opgebouwd uit grijze tot blauwgrijze niet kalkhoudende klei, al dan niet silteus, soms overgaand naar zwarte tot donkerbruine klei als gevolg van het venig of humeus karakter. - Formatie van Malle, Lid van Brasschaat: zandig complex waarvan dikte schommelt van minder dan 10 m tot 30 m. Het complex heeft dominante korrelgrootteverdeling gaande van zeer fijn tot halffijn zand. Typerende mineralen zijn mica's en glauconiet. - de Formatie van Merksplas: de dikte schommelt tussen de 2 tot 15 m. Deze formatie bestaat uit een formatie van Merksplas A en B. Ter hoogte van het bedrijf en de percelen is de Formatie van Merksplas A de dagzomende laag. Deze formatie wordt gevormd door grijze, grove tot halfgrove, glimmerhoudende kwartsrijke zanden met schepfragmenten Pedologie Het bedrijf is gelegen in de Noorderkempen, die getypeerd worden door de aanwezigheid van zandige bodems. Ter hoogte van het bestaand bedrijf bestaat de bodem uit een matig natte tot natte zandbodem met duidelijke humus en/of ijzer-b-horizont (Zdg en Zeg) en zeer natte lemige zandbodem zonder profielontwikkeling (Sfp). De MER Mertens Poultry LV 121/267

122 bodems in het studiegebied () worden voorgesteld op een uittreksel uit de Bodemkaart van België. Qua textuur onderscheiden we voornamelijk matig natte tot zeer natte lemige zandbodems en droge tot zeer natte zandbodems. Qua drainageklasse vinden we voornamelijk onvoldoende gedraineerde bodems en slecht gedraineerde gronden met reductiehorizont. De bebouwde zones (toestand tijdens opnames bodemkaart ) worden weergegeven onder code OB en zijn grijs aangeduid (antropogeen). Figuur 20: Uittreksel uit de bodemkaart (bron: AGIV) De nieuw te bouwen stal wordt gebouwd op zeer natte lemige zandbodem met een gemiddelde grondwaterstand gekoppeld schommelend tussen 5 en 65 cm-mv. De effecten die zich voordoen bij de huidige exploitatie worden, om onnodige herhalingen te vermijden, opgenomen bij de bespreking van de effectinschatting en de analyse van de geplande situatie. Op deze wijze komt onmiddellijk het verschil tussen de effecten in de huidige en de geplande situatie duidelijk tot uiting ANALYSE GEPLANDE SITUATIE - EFFECTBEOORDELING grondbalans en mogelijke impact op bodemverontreiniging door grondverzet Voor de aanleg van de nieuwe kippenstal en loods/paardenstal dient grond uitgegraven te worden voor plaatsen van de fundering (0.3 m diepte) en voor het plaatsen van zowel de hemelwater/bufferput van 480 m³ en van de put voor opvang van reinigingswater van 240 m³ (tot op een diepte van 2 m),of in totaal ongeveer 800 m³ grond. Deze grond zal ter plaatse gebruikt worden om te egaliseren. Rekening houdende met een grondverzet van meer dan 250 m³ dient de initiatiefnemer volgens Vlarebo (hoofdstuk XIII) een technisch verslag te laten uitvoeren ter bepaling van de kwaliteit van de te verzetten grond. Er dient voldaan te worden aan de Vlarebo- en Vlarea-wetgeving. MER Mertens Poultry LV 122/267

123 Indien de regelgeving van hoofdstuk XIII van het Vlarebo inzake hergebruik van bodem en de voorwaarden van Vlarea inzake hergebruik van bodem als bouwstof en de afvalstoffen als secundaire grondstoffen strikt opgevolgd worden, is geen significant schadelijk effect te verwachten op de grondkwaliteit ten gevolge van het grondverzet. Effecten op bodemprocessen door verzuring en vermesting: mestafzet De BBT-Mestverwerking (Lemmens et al., 2007) geeft als Best Beschikbare Technieken voor de verwerking van pluimveemest de trajecten 'export van ruwe mest' en 'export na compostering en verbranding' aan. Na de ronde wordt de mest rechtstreeks afgevoerd naar een externe verwerkingsinstallatie (momenteel Van Hoydonck in Wuustwezel). Dit gebeurt zo in de bestaande situatie en zal ook zo in de toekomst op een gelijkaardige wijze gebeuren. In de huidige situatie wordt er op basis van de vergunde productie ongeveer 715 ton kippenmest per jaar geproduceerd en afgevoerd, in de nieuwe situatie wordt dit 850 ton. Door de rechtstreekse afvoer van kippenmest, is er geen mestopslag op het bedrijf. Bij het houden van 5 paarden in de nieuwe situatie, wordt er maximaal 40 ton paardenmest geproduceerd per jaar. Deze mest blijft liggen in de stallen en wordt 1 maal per jaar afgevoerd in burenregeling. De mestafzet wordt dus als BBT beschouwd in zowel de huidige als toekomstige situatie. Bodemverstoring De nieuw te bouwen stal en loods/paardenstal beslaan een oppervlakte van m². Er wordt gebouwd op bedrijfseigen percelen, tussen de huidig bebouwde percelen. Deze percelen hebben op de landbouwtyperingskaart (opgemaakt door de VLM) een zeer hoge waardering voor landbouw. Er wordt dan ook uitgegaan van een gering negatief effect SYNTHESE Door de bouw van de nieuwe stal en loods/paardenstal wordt er grond uitgegraven. Het grondverzet bedraagt 800m³ en is bijgevolg groter dan 250 m³, waardoor een technisch verslag nodig is. De uitgegraven grond wordt gebruikt om ter plaatse te egaliseren. De kippenmest wordt onmiddellijk na iedere ronde afgevoerd naar een externe mestverwerkingsinstallatie. De nieuwe stal en loods/paardenstal worden gebouwd op een perceel met een zeer hoge waardering voor landbouw. Bijgevolg wordt uitgegaan van een gering negatief effect MILDERENDE MAATREGELEN Door het bedrijf genomen maatregelen De nieuw te bouwen stallen zijn uitgerust met een volle betonnen vloer zodat uitspoeling van mestdeeltjes naar de bodem en het grondwater verhinderd wordt. Jaarlijks wordt een mestaangifte gedaan. De mest van de kippenstal wordt rechtstreeks afgevoerd Geplande maatregelen Rekening houdende met een grondverzet van meer dan 250 m³ dient de initiatiefnemer volgens Vlarebo (hoofdstuk XIII) een technisch verslag te laten uitvoeren ter bepaling van de kwaliteit van de te verzetten grond. Er dient voldaan te worden aan de Vlarebo- en Vlarea-wetgeving. MER Mertens Poultry LV 123/267

124 De extra mest die geproduceerd wordt in de toekomstige situatie wordt eveneens voor 100 % naar een externe mestverwerkingsinstallatie vervoerd. Indien er toch calamiteiten zouden optreden die een impact kunnen hebben op de bodem of het grondwater, worden zo snel mogelijk de nodige acties ondernomen om de verontreiniging weg te nemen of om de verdere verspreiding van de verontreiniging te voorkomen, bv. door de verontreinigde grond af te voeren naar een daartoe vergunde inrichting. Uiteraard dienen hierbij de wettelijke bepalingen gevolgd te worden Aanvullende aspecten Er wordt verwezen naar de discipline Fauna & Flora (inzake verzurende en vermestende deposities). MER Mertens Poultry LV 124/267

125 5.4 GELUID AFBAKENING STUDIEGEBIED Het studiegebied geluid wordt bepaald door de op het bedrijf aanwezige geluidsproducerende infrastructuren en activiteiten (zoals de ventilatoren, het laden en lossen, ). Het studiegebied strekt zich uit tot op 200 m van de perceelsgrens van het bedrijf conform de bepalingen in Vlarem II. Indien er zich eveneens kwetsbare gebieden zoals natuurgebieden, stiltegebieden, woonkernen op minder dan 500 m van het landbouwbedrijf bevinden is het aangewezen het effect tot daar te beoordelen. De stallen zijn volgens het gewestplan Turnhout (B.S. 30/09/1977) volledig gelegen in agrarisch gebied. Op 300 m ten ZO is woongebied met landelijk karakter gelegen. Andere kwetsbare gebieden zijn op meer dan 500 m gelegen van het bedrijf Mertens Poultry LV. In het schriftelijk leefomgevingonderzoek (SLO-2, 2008) werd gesteld dat de bronnen van lawaaihinder vanuit de landbouw landbouwwerktuigen, vee en ventilatoren van stallen zijn. In het kader van de activiteitengroep Landbouwdieren zijn dan ook de bronnen vee en ventilatoren belangrijk. Hieraan kunnen nog de vrachtwagens en landbouwvoertuigen toegevoegd worden die grondstoffen, eindproducten en afvalstoffen komen laden en lossen. Naast deze algemeen voorkomende bronnen dient voor de veeteelt ook in verschillende gevallen rekening gehouden te worden met mogelijke geluidshinder door mestverwerkingsinstallaties, bedrijfsactiviteiten zoals het vullen van silo s, enz. Geluidshinder in het kader van de aanleg- of afbraakfase wordt niet beoordeeld, aangezien het hinderniveau vergelijkbaar is met de woningbouw. De transportbewegingen kunnen naast een geluidsproductie ook zorgen voor verkeershinder. Hiervoor wordt verwezen naar de discipline mens REFERENTIESITUATIE Op basis van de gegevens die afgeleid kunnen worden van de topografische kaart, orthofoto, het terreinbezoek wordt een inschatting gemaakt van de voornaamste geluidsproducerende elementen in de bedrijfsomgeving. De onmiddellijke bedrijfsomgeving wordt gekenmerkt door zijn agrarisch karakter. Deze activiteiten leveren een bijdrage aan de geluidsbelasting. In de nabije omgeving zijn nog een aantal veeteeltbedrijven aanwezig. Op 300 m is woongebied met landelijk karakter gelegen. Binnen een straal van ongeveer 200 m van het bedrijfsperceel liggen 2 bedrijfsvreemde woningen en 2 woningen die elk behoren tot een landbouwbedrijf (Figuur 21). De meest nabijgelegen bedrijfsvreemde woning (Noordwateringsweg 19) is in vogelvlucht gelegen op ongeveer 200 m van het bedrijfscentrum van het bedrijf van Mertens Poultry LV (dit komt overeen met ca. 107 m t.o.v. de perceelsgrens). Op ongeveer 800 m ten O van het bedrijf is de gewestweg N1 Bredabaan (Brussel-Braken) gelegen. Dit is ook de voornaamste aan- en afvoerroute van het bedrijf. MER Mertens Poultry LV 125/267

126 Figuur 21: woningen binnen 200 m rondom het bedrijfsperceel Er zijn in deze studie geen meetresultaten beschikbaar. Als referentiewaarde voor het oorspronkelijk omgevingsgeluid in stille agrarische gebieden kan dan voor het L A95,1h voor de dagperiode 35 db(a), avondperiode 30 db(a) en 25 db(a) voor de nachtperiode gehanteerd worden. Deze waarden liggen bijgevolg 10 db(a) lager dan de milieukwaliteitsnormen voor agrarische gebieden. Dit zijn echter normale waarden voor het oorspronkelijke omgevingsgeluid in agrarisch gebied wanneer er geen stoorbronnen zijn in de onmiddellijke omgeving. Bijvoorbeeld voor agrarische gebieden waar er geen autosnelwegen of drukke primaire wegen binnen een straal van 2 km of geen industriegebieden binnen een straal van 500 m gelegen zijn GEVOLGEN VAN GELUIDSHINDER Geluidshinder en/of een verhoging van het omgevingsgeluid kan effecten hebben op de volgende gebieden: mentale en fysische gezondheidsproblemen van de mens; rustverstoring van de mens (slaapstoornissen, verminderd gebruik van woongedeelten,...); negatieve invloed op de kwaliteitsbeleving van het milieu; rustverstoring van fauna (o.a. populatiewijzigingen). Naast een beoordeling volgens Vlarem zal de discipline Geluid informatie aanreiken voor de discipline Mens en Fauna en Flora. MER Mertens Poultry LV 126/267

127 5.4.4 METHODIEK Bepalen van de geluidsemissie In eerste instantie worden alle relevante geluidsbronnen op het bedrijf aangeduid en worden deze bronnen zoveel mogelijk gekwantificeerd. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen continue bronnen en incidentele bronnen. Incidenteel geluid wordt gedefinieerd als geluid waarvan het niveau weinig frequent verhoogt ingevolge gebeurtenissen die langer dan 2 seconden duren; de niveauverhogingen worden gemeten als LAeq,1s en duren in totaal niet langer dan 10% van de duur van de desbetreffende beoordelingsperiode(n). De dagperiode is van 7u tot 19u, de avondperiode van 19u tot 22u en de nachtperiode van 22u tot 7u, zodat we met volgende tijdsduren per beoordelingsperiode moeten rekening houden voor de bepaling van incidenteel geluid : voor de dagperiode betekent dit m.a.w. minder dan 72 minuten, voor de avondperiode minder dan 18 minuten en voor de nachtperiode minder dan 54 minuten. Geluid dat niet aan bovenstaande definitie voldoet, wordt beschouwd als continu geluid. Aangezien de in Vlarem opgenomen grenswaarden (zie verder) gelden voor het specifiek geluid van de hele inrichting, dient de impact als één geheel te worden beoordeeld. Enkele geluidstechnische begrippen In deze paragraaf definiëren we enkele begrippen die van belang kunnen zijn. Verder info is terug te vinden in het richtlijnenboek geluid en trillingen. Geluidsdrukniveau (L p) Geluidsdrukken kunnen zeer sterk uiteenlopende waarden hebben. Indien geluid zou weergegeven worden in Pascal zou dit leiden tot enorm grote en moeilijk hanteerbare getallen om mee te werken (de verhouding gehoordrempel/pijngrens is groter dan een miljoen). Geluidsdruk wordt daarom uitgedrukt aan de hand van geluidsdrukniveau (verwijzend naar een referentiewaarde). Het geluidsdrukniveau Lp wordt als volgt gedefinieerd: Lp= 10.log 10(p²/p 0²) (db) met p 0 = 20µPa Specifieke geluid (Lsp) De getalwaarde van de akoestische grootheid die het geluid van een inrichting of een deel ervan karakteriseert en die eventueel aangepast wordt met een beoordelingsgetal. L A95,T De waarde van het achtergrondgeluidsdrukniveau volgens Vlarem II (indien de waarneemperiode T = 1uur). L W, L WA Het geluidsvermogenniveau (lineair of A-gewogen). Het is een maat voor het uitgestraalde geluidsvermogen. Het is een éénduidig cijfer voor een bepaalde bron. Voor een puntbron geldt in het vrije veld volgende relatie tussen geluidsdrukniveau en geluidsvermogenniveau: LWA = LPA log r (r = afstand in m). MER Mertens Poultry LV 127/267

128 Bepalen van de geluidsimmissie Voor de bepaling van het specifiek geluidsniveau (Lsp) in de omgeving van een veeteeltbedrijf, wordt hier een vereenvoudigde methode voorgesteld. Volgende formule berekent het geluidsniveau op een plaats op r meter van de bron (= de afstand tot aan de meest nabij gelegen bron op het bedrijf of centrum) en zonder afscherming tussen bron en immissiepunt : L sp = L wtot log( 4 r² ) - 0,5 r /100 Met r de afstand tot het centrum van een deelinrichting of de afstand tot de meest nabij gelegen bron op het bedrijf De factor 0,5r/100 houdt rekening met de luchtabsorptie *. Op 500 m treedt er een reductie op van 2,5 db(a). * In principe is dit frequentie-afhankelijk. Er werd hier enkel de luchtabsorptie bepaald voor de 1000 Hz octaafband. Deze frequentie is echter meestal het meest db(a) bepalend Beoordeling van de geluidsimmissie Continue bronnen Aangezien de in Vlarem opgenomen richtwaarden (zie verder) gelden voor het specifiek geluid van de hele inrichting, dient de impact van de continue bronnen als één geheel te worden beoordeeld. Toetsing van het continue geluid dient dus te gebeuren met alle geluidsbronnen samen die als continu kunnen worden beschouwd en samen simultaan in werking kunnen zijn. Vlarem II definieert het specifiek geluid als de getalwaarde van de akoestische grootheid die het geluid van een inrichting, of een deel ervan karakteriseert, die eventueel aangepast wordt met een beoordelingsgetal. De beoordeling gebeurt door het berekende geluidsniveau te toetsen t.o.v. richtwaarden die zijn opgenomen in Vlarem. De richtwaarden worden gehanteerd voor bestaande of te hervergunnen installaties. Voor nieuwe installaties of veranderingen (aanzienlijke uitbreidingen) worden de grenswaarden gehanteerd. Voor de definities van bestaande/nieuwe inrichtingen verwijzen we naar paragraaf van het richtlijnenboek geluid en trillingen Richtwaarden/Grenswaarden Volgens de voorschriften van Vlarem II, hoofdstuk 4.5. Beheersing van geluidshinder gelden volgende richtwaarden (RW) voor het specifiek geluidsniveau (Lsp) in open lucht. Tabel 56: Richtwaarden in db(a) voor Lsp in open lucht volgens bijlage van Vlarem II Categorie Overdag s Avonds s Nachts (7u tot 19u) (19u tot 22u) (22u tot 7u) 1.Landelijke gebieden en gebieden voor verblijfsrecreatie 2.Gebieden of delen van gebieden op minder dan 500 m van industriegebieden niet vermeld in punt 3 of van gebieden voor gemeenschapsvoorziening en openbare nutsvoorzieningen Gebieden of delen van gebieden op minder dan 500m MER Mertens Poultry LV 128/267

129 van gebieden voor ambachtelijke bedrijven en kleine en middelgrote ondernemingen, van dienstverleningsgebieden of van ontginningsgebieden tijdens de ontginning 4.Woongebieden Industriegebieden, dienstverleningsgebieden, gebieden voor gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen en ontginningsgebieden tijdens ontginning bis. Agrarische gebieden Recreatiegebieden uitgezonderd gebieden voor verblijfsrecreatie 7.Alle andere gebieden, uitgezonderd : bufferzones, militaire domeinen en deze waarvoor in bijzondere besluiten richtwaarden worden vastgesteld Bufferzones Gebieden of delen van gebieden op minder dan 500 m gelegen van voor grindwinning bestemde ontginningsgebieden tijdens ontginning Opmerking : Als een gebied valt onder twee of meer punten van de tabel, dan is in dat gebied de hoogste richtwaarde van toepassing Voor nieuwe inrichtingen is de grenswaarde afhankelijk van het oorspronkelijk omgevingsgeluid. Indien het L A95,1h van het oorspronkelijk omgevingsgeluid gelijk is aan of hoger is dan de milieukwaliteitsnorm (RW), dan moet de continue component van het specifiek geluid, voortgebracht door de nieuwe inrichting beperkt worden tot het L A95,1h van het oorspronkelijk omgevingsgeluid verminderd met 5 db(a), waarbij eveneens dient voldaan te zijn aan de bovenstaande richtwaarde. Indien het oorspronkelijk omgevingsgeluid (L A95,1h) lager is dan de milieukwaliteitsnorm (RW), dan worden er voorwaarden opgelegd, afhankelijk van de ligging: Gebieden 1, 4, 6, 7 (of 5bis): Lsp <=RW 5 én Lsp <= L A95,1h Gebieden 2, 3, 5 of 8: Lsp <= RW 5 Als gevolg van de Vlarem-actualisatietrein in werking getreden op 1 maart 2009, werd de categorie 5bis agrarische gebieden toegevoegd. Deze toevoeging beoogde de gelijkstelling van de milieukwaliteitsnormen en richtwaarden voor geluid voor agrarische gebieden en woongebieden. De toetsing voor agrarische gebieden moet bijgevolg gebeuren zoals deze voor de gebieden onder 1, 4, 6 en 7, tenzij ze in categorie 2 of 3 vallen. Er dient opgemerkt te worden dat er in het kader van projecten binnen het toepassingsgebied van dit Richtlijnenboek zelden kwantitatieve gegevens voorhanden zijn voor het L A95,1h van het oorspronkelijk omgevingsgeluid. In dit geval is een correcte toetsing aan Vlarem niet altijd mogelijk ( indien voor gebied 5bis geldt dat Lsp <= L A95,1h). Toch wordt in dit Richtlijnenboek een vereenvoudigde methode voorgesteld om de geluidseffecten in te schatten. Voor nieuwe inrichtingen en verandering van bestaande inrichtingen kan dan getoetst worden t.o.v. de norm RW Significantiekader uit het richtlijnenboek geluid en trillingen MER Mertens Poultry LV 129/267

130 Voor het significantiekader uit het richtlijnenboek geluid en trillingen verwijzen we integraal naar de paragraaf in dit richtlijnenboek. Hierna geven we het significantiekader weer zoals dat is opgenomen in het RLB geluid en trillingen. De scores 0, +1, +2 en +3 krijgen respectievelijk de beoordeling geen of verwaarloosbaar effect, gering positief, matig positief en positief effect. Tabel 57: Significantiekader geluid Invloed op omgeving Eindscore na correctie Voldoet aan het Vlarem? Lna-Lvoor* tussenscore Nieuw of verandering Bestaand ΔLAX,T (effectscore) Lsp GW Lsp>GW Lsp RW RW<Lsp RW+10 Lsp>RW+10 ΔLAX,T> <ΔLAX,T <ΔLAX,T ΔLAX,T /-2 ** ΔLAX,T< ΔLAX,T< ΔLAX,T< ΔLAX,T : verschil in omgevingsgeluid in db(a) voor en nadat een project zal zijn uitgevoerd Met T = duur in seconden Met X: ofwel N parameter van statistische analyse (LAN,T), in Vlarem wordt N = 95 gebruikt ter toetsing aan de milieukwaliteitsnorm eq voor het equivalente geluidsdrukniveau (LAeq,T), van het omgevingsgeluid. GW : grenswaarde volgens het beslissingsschema van Vlarem II RW : richtwaarde Lsp : specifiek geluid *bij hervergunning dient Lvoor gebruikt te worden alsof het bestaande bedrijf er niet was. Bij een hervergunning van een inrichting met een mix van bestaande & nieuwe bronnen is het oorspronkelijk omgevingsgeluid voor de nieuwe bronnen, het omgevingsgeluid met de bestaande bronnen van de inrichting in werking. ** de keuze -1 ofwel -2 is afhankelijk van de grootte van de overschrijding van de GW (al dan niet binnen het betrouwbaarheidsinterval van de berekende specifieke immissie). MER Mertens Poultry LV 130/267

131 De uiteindelijke negatieve scores worden als volgt gekoppeld aan milderende maatregelen. -1 (gering negatief effect) Onderzoek naar milderende maatregelen is minder dwingend, maar indien de juridische en beleidsmatige randvoorwaarden aangeven dat er zich een probleem kan stellen dan dient de deskundige over te gaan tot voorstellen van milderende maatregelen. Bij het ontbreken ervan dient dit gemotiveerd te worden. -2 (matig negatief effect) Er dient noodzakelijkerwijs gezocht te worden naar milderende maatregelen, te koppelen aan de langere termijn. Bij het ontbreken ervan dient dit gemotiveerd te worden. -3 (negatief effect) Er dient noodzakelijkerwijs gezocht te worden naar milderende maatregelen te koppelen aan de korte termijn. Bij het ontbreken ervan dient dit gemotiveerd te worden Incidentele bronnen Het incidenteel geluid moet afzonderlijk worden getoetst aan de hiervoor in Vlarem II gehanteerde waarden. Hiervoor is het maximaal voorkomende L Aeq,1s ter hoogte van de immissiepunten van de diverse activiteiten voor de effectbepaling van belang. Volgens bijlage van VLAREM II geldt als richtwaarde uitgedrukt in db(a) in open lucht van hinderlijk ingedeelde inrichtingen voor incidentele geluidsbronnen, de toepasselijke richtwaarde vermeerderd met 15 db(a) tijdens de dag en 10 db(a) s avonds en s nachts. Bij incidenteel geluid gaat het telkens om kortstondige gebeurtenissen die beschreven worden door L Aeq,1s en waarvan het maximum moet worden getoetst aan de hiervoor geldende normen in Vlarem II. Tabel 58: Normen voor incidenteel geluid Richtwaarden uitgedrukt in db(a) Overdag s Avonds s Nachts Toepasselijke waarde+ 15 Toepasselijke waarde + 10 Toepasselijke waarde + 10 De toepasselijke waarde is: voor nieuwe inrichtingen: richtwaarde in Tabel 56 verminderd met 5 db(a) (voor alle gebieden) voor bestaande inrichtingen: richtwaarde in Tabel 56. M.a.w. voor een nieuwe installatie in agrarisch gebied (gebied 5 bis - die niet voldoet aan categorie 2 of 3) dient er voor een incidentele geluidsbron overdag getoetst te worden aan: toepasselijke waarde + 15 = waarde uit tabel = = 55 db(a) Conclusie van de beoordeling Er zal aangegeven worden welke geluidsniveaus verwacht worden ter hoogte van de beoordelingspunten. Dit zijn in eerste instantie de meest nabijgelegen woning en/of op 200 m vanaf de perceelsgrens. Er wordt in de tabel aangegeven wat de richtwaarde of grenswaarde is per beoordelingspunt en beoordelingsperiode, en of er al dan niet een overschrijding optreedt. Voor het continu geluid wordt ook de significantie van het effect in de tabel opgenomen. MER Mertens Poultry LV 131/267

132 Bij een matig negatief of negatief effect (-2 of -3) dient er nooodzakelijkerwijs gezocht te worden naar milderende maatregelen. Bij een gering negatief effecte (-1) is onderzoek naar milderende maatregelen minder dwingend. Bij de beoordeling van de effecten in de geplande situatie worden zowel de effecten beoordeeld van de uitbreiding op zich (t.o.v. de huidige vergunde situatie) als de gecumuleerde effecten van de huidige vergunde situatie + de geplande uitbreiding. Bij deze laatste beoordeling worden de effecten in feite dan ook vergeleken t.o.v. de situatie waarbij er geen exploitatie is. Gezien de actuele vergunning pas in 2028 afloopt kan de beoordeling van de effecten van de uitbreiding op zich als meest relevant aanzien worden BEPALING VAN DE VERSCHILLENDE GELUIDSBRONNEN Ventilatoren De voornaamste continue geluidsbronnen zijn de ventilatoren. In de huidige situatie zijn er 30 ventilatoren aanwezig. In stal 1 en stal 2 zijn er telkens 8 ventilatoren, in stal 3 en stal 4 zijn er telkens 7 ventilatoren geplaatst. In de toekomstige situatie zullen er 7 ventilatoren extra komen in de nieuwe stal 5. In totaal betreft dit dus 37 ventilatoren in de toekomstige situatie. Uit technische brochures van stalventilatoren (meestal axiale ventilatoren) en op basis van emissiemetingen blijkt dat het geluidsniveau op 1 m i.f.v. het vermogen varieert van 60 tot 74 db(a). Dit betekent een geluidsvermogenniveau (L w) van 71 à 85 db(a). Deze waarden zijn enkel indicatief en het juiste geluidsniveau hangt van een aantal factoren (aantal, geluidsemissie, spectrum) af. Hier wordt gerekend met een geluidsvermogenniveau van 85 db(a) per ventilator. Bij koudere temperaturen (winter of s nachts) zullen de ventilatoren minder werken dan in de zomer op warme dagen. Het aantal ventilatoren die op vol vermogen in werking zijn hangt ook af van het aantal dieren die zich op dat moment in de stallen bevinden. Hier worden volgende aannames gedaan : 1/3 van het totaal aantal ventilatoren voor de dag en avondperiode (of dus 10 ventilatoren in de huidige situatie en 12 in de toekomstige situatie). 1/5 van het totaal aantal ventilatoren voor de nachtperiode (of dus 6 ventilatoren in de huidige situatie en 7 in de toekomstige situatie) Het totale geluidsvermogenniveau van de ventilatoren in werking wordt berekend als volgt: L wtot_ventilatoren = 10 x log ( N x 10 (L wi_ventilator /10) ) Met N het totaal aantal identieke ventilatoren met dezelfde geluidsemissie Lwi_ventilator : het geluidsvermogenniveau van één ventilator of bron Lwtot_ventilatoren : het totale geluidsvermogenniveau van alle identieke ventilatoren Laden en lossen Tabel 59: Transporten in de huidige en toekomstige situatie Grondstof Huidige situatie Toekomstige situatie Tijdstip Type transport Transporten Transporten transport Aanvoer ± 65 transporten / jaar ± 82 transporten / jaar Overdag Vrachtwagen MER Mertens Poultry LV 132/267

133 voeders (Uitzonderlijk ook voor 7 u) Aanvoer ± 4 transporten/jaar ± 4 transporten/jaar overdag Vrachtwagen brandstof Aanvoer ± 5 transporten / jaar ± 5 transporten / jaar overdag Vrachtwagen pluimvee 's nachts Aanvoer ± 1 transport/jaar ± 1 transport/jaar overdag Vrachtwagen strooisel Afvoer ± 35 transporten/jaar ± 44 transporten/jaar overdag Vrachtwagen pluimvee 's nachts Afvoer mest ± 29 transporten/jaar ± 40 transporten/jaar overdag Vrachtwagen Afvoer Tweewekelijks, of op afroep Tweewekelijks, of op overdag Vrachtwagen kadavers afroep 165 transporten/jaar 202 transporten/jaar 3 transporten/week 4 transporten/week Tijdens het vullen van de voedersilo s kan er geluidshinder optreden als gevolg van de compressor op de vrachtwagen die het voeder komt lossen. Afhankelijk van het type compressor (omkast, geluidsarm, ) kan een geluidsniveau van 80 à 100 db(a) voorkomen op 1 m afstand tot de compressor. Met andere woorden het geluidsvermogenniveau kan 91 à 111 db(a) bedragen. Eén voederlevering duurt gemiddeld genomen ongeveer 45 minuten (= duur effectieve geluidsproductie) en kan beschouwd worden als incidenteel geluid. Tijdens het laden en lossen van grondstoffen, eindproducten en afvalstoffen treedt de meeste geluidshinder op door de vrachtwagen zelf. De vrachtwagens worden op het verharde deel van het bedrijf geparkeerd. Voor een stationair draaiende motor wordt rekening gehouden met een geluidsvermogenniveau van ± 95 db(a). Tijdens het laden en lossen van dieren worden de motoren van de vrachtwagens stilgelegd. Het laden van een vracht duurt ongeveer 1 uur. Lossen van een vracht dieren duurt ongeveer 2 u. Het kortstondig draaien van de motoren kan nog als incidenteel geluid worden beschouwd. Ook tijdens het leveren van het strooisel wordt de vrachtwagen stilgelegd. Tijdens het laden en lossen van overige producten, blijft de motor van de vrachtwagen draaien. We rekenen voor deze transporten met een geluidsvermogenniveau van 95 db(a). Het betreft hier volgende transporten: aanvoer van brandstof, afvoer van mest en afvoer van kadavers. Gemiddeld duren de mesttransporten een 30 tal minuten alsook het leveren van brandstof. Voor de afvoer van de kadavers is de duurtijd ongeveer 15 minuten. Al deze transporten gebeuren normaal gezien overdag. Ook het transport dat van en naar het landbouwbedrijf rijdt kan in de meeste gevallen beoordeeld worden als incidenteel geluid. In de bestaande toestand spreken we van een 3 transporten (met vrachtwagen) per week. In de toekomstige toestand is er een toename van het aantal tot 4 transporten per week. In totaal zijn er in de huidige situatie een 165 transporten per jaar en in de toekomst zal dit stijgen tot 202 transporten op jaarbasis. Per uur spreken we over een gemiddelde van minder dan 1 vrachtwagenbeweging. Het uitdrukken in L Aeq,1h is bijgevolg niet erg zinvol Landbouwdieren De geluidsproductie door de dieren is in de meeste gevallen weinig frequent en komt vooral voor wanneer de dieren gestoord worden, zoals bij het laden of lossen van de dieren, wachten op voeder,... Algemeen kan gezegd worden dat het laden van pluimvee meestel heel rustig verloopt. MER Mertens Poultry LV 133/267

134 5.4.6 EFFECTINSCHATTING - BESTAANDE SITUATIE Geluidsemissie van de bestaande inrichting Continue geluidsbronnen Het totale geluidsvermogenniveau van dit landbouwbedrijf op het moment dat alle continue bronnen simultaan in werking zijn wordt dan bekomen door de geluidsniveaus op te tellen. Voor de dag- en avondperiode bekomen we dan : Dagperiode en avondperiode : enkel de ventilatoren worden als continue geluidsbronnen beschouwd (1/3 e in werking) : L wtot = 10 x log ( N x 10 (L wi_ventilator /10 ) ) = 10 x log (10 x 10 8,5 ) = 95,0 db(a) Nachtperiode : enkel de ventilatoren worden als continue geluidsbronnen beschouwd (1/5 e in werking) : L wtot = 10 x log ( N x 10 (L wi_ventilator /10 ) ) = 10 x log (6 x 10 8,5 ) = 92,8 db(a) Incidentele bronnen Volgende activiteiten, die als incidenteel kunnen beschouwd worden zijn relevant voor dit landbouwbedrijf : Lossen van veevoeder (compressor op vrachtwagen) : 111 db(a) Kortstondig draaien van vrachtwagens : 95 db(a) Een overzicht van de transporten in de huidige situatie wordt weergegeven in Tabel Geluidsimmissie van de bestaande inrichting De beoordelingspunten zijn gelegen ter hoogte van de meest nabijgelegen woning, op 200 m van de perceelsgrens, en ter hoogte van het woongebied met landelijk karakter (WOLK). Als centrum van de geluidsemissie voor de ventilatoren wordt de achterkant van de stallen genomen, aangezien alle ventilatoren zich hier bevinden (lengteventilatie). Het verhandelen van de grondstoffen en eindproducten gebeurt voornamelijk aan de voorkant van de stallen. Voor het berekenen van de effecten van deze incidentele bronnen nemen we dus deze locatie aangezien dit een goede aanname is. Tabel 60: Afstand geluidsbron-beoordelingspunt Beoordelingspunt Afstand tot geluidsbron (achterkant stallen) (m) voor continue bronnen Afstand tot geluidsbron (laad-/losplaats voorkant stallen) (m) voor incidenteel geluid Dichtste woning 170 m 240 m Op 200 m van de perceelsgrens 217 m 217 m Ter hoogte van WOLK 400 m 375 m Continue bronnen MER Mertens Poultry LV 134/267

135 Het specifiek geluidsniveau ter hoogte van de meest nabij gelegen woning, op 200 m van de perceelsgrens en ter hoogte van WOLK ten gevolge van de bedrijfsuitbating zonder afscherming tussen bronnen en immissiepunt bedraagt dan: Dag- en avondperiode: beoordelingspunt afstand tot geluidsbron (m) Lwtot Lsp (db(a)) (db(a)) Dichtste woning ,0 38,5 200 m perceelsgrens ,0 36,2 WOLK ,0 30,0 Nachtperiode: beoordelingspunt afstand tot geluidsbron (m) Lwtot Lsp (db(a)) (db(a)) Dichtste woning ,8 36,3 200 m perceelsgrens ,8 34,0 WOLK ,8 27, Incidentele bronnen Het lossen van veevoeder voldoet aan de definities van een incidentele bron, omdat de duurtijd van het lossen voldoende kort is. Dit vindt normaal gezien overdag plaats, zodat ten opzichte van de norm voor overdag getoetst zal worden. Heel uiitzonderlijk wordt er voor 7 u 's morgens voeder geleverd. Daarom wordt eveneens de toetsing voor 's nachts uitgevoerd. Tevens worden er tijdens de dagperiode, en ook tijdens de nachtperiode dieren gelost of geladen (eveneens incidenteel geluid). De motor wordt stilgelegd. Het kortstondig draaien van de motoren kan als incidenteel geluid beschouwd worden. Het lossen van veevoeder veroorzaakt een geluidsemissie van 111 db(a), voor overige laad- en losactiviteiten kan een bronvermogen van 95 db(a) beschouwd worden voor draaien van een motor. Het berekende L Aeq,1s tengevolge het lossen van veevoeder bedraagt dan voor alle periodes: beoordelingspunt afstand tot geluidsbron (m) Lwtot Lsp (db(a)) (db(a)) Dichtste woning ,2 200 m perceelsgrens ,2 WOLK ,7 Het berekende L Aeq,1s tengevolge de overige transporten bedraagt dan voor alle periodes: beoordelingspunt afstand tot geluidsbron (m) Lwtot Lsp (db(a)) (db(a)) Dichtste woning ,2 200 m perceelsgrens ,2 WOLK , Beoordeling van de geluidsimmissie van de bestaande inrichting Op basis van de vereenvoudigde overdrachtsberekening wordt het specifiek geluidsniveau getoetst aan de richtwaarde voor een bestaande inrichting en het effect op het oorspronkelijk omgevingsgeluid bepaald Continue bronnen MER Mertens Poultry LV 135/267

136 In onderstaande tabel wordt het Lsp geluid van de continue bronnen vergeleken met de richtwaarde voor een bestaande inrichting. De richtwaarden worden gehanteerd voor bestaande of te hervergunnen installaties. We toetsen aan de richtwaarden aangezien het een bestaande inrichting betreft nl. een bestaande pluimveehouderij met basisvergunning van voor 1 januari Het gaat hier eveneens over een hervergunning. De ventilatoren op zich zijn geen ingedeelde inrichtingen volgens VLAREM I. Tabel 61: Lsp continue bronnen-richtwaarde Immissiepunt Lsp van de continue bronnen Richtwaarde bestaande inrichting Dag Avond Nacht Dag Avond Nacht Dichtste woning 38,5 38,5 36, voldaan voldaan overschrijding 200 m perceelsgrens 36,2 36,2 34, voldaan voldaan voldaan WOLK 30,0 30,0 27, voldaan voldaan voldaan In onderstaande tabel wordt het Lsp geluid van de continue bronnen vergeleken met de referentiewaarde voor het oorspronkelijk omgevingsgeluid. Tabel 62: Lsp continue bronnen-referentiewaarde Immissiepunt Lsp van de continue bronnen Referentiewaarde voor oorspronkelijk omgevingsgeluid Dag Avond Nacht Dag Avond Nacht Dichtste woning 38,5 38,5 36, hoger hoger hoger 200 m perceelsgrens 36,2 hoger 36,2 hoger 34,0 hoger WOLK 30,0 30,0 27, lager gelijk hoger Op basis van deze gegevens kunnen we stellen dat er voor het specifiek geluid van de continue bronnen een overschrijding is van de richtwaarde ter hoogte van de meest nabijgelegen woning gedurende de nachtperiode. Tijdens de dag- en avondperiode voldoet het specifiek geluid van de ventilatoren wel aan de richtwaarde voor een bestaande inrichting. Op 200 m van de perceelsgrens en ter hoogte van het WOLK wordt er voldaan aan de richtwaarde voor een bestaande inrichting, en dit gedurende alle periodes. Er is een verhoging van het oorspronkelijke omgevingsgeluid tijdens de dag-, avond- en nachtperiode ter hoogte van de beoordelingspunten. MER Mertens Poultry LV 136/267

137 Ter hoogte van de dichtste woning is er een verhoging van het oorspronkelijke omgevingsgeluid van > 1 db(a) tijdens alle periodes. Tijdens de dag- en avondperiode is er voldaan aan de richtwaarde voor een bestaande inrichting. Volgens het significantiekader komt dit overeen met een gering negatief effect (-1). Voor de nachtperiode wordt niet voldaan aan de richtwaarde. Er is een overschrijding van de richtwaarde voor een bestaande inrichting voor de nacht is er een overschrijding van 1,3 db(a). Aangezien de overschrijding van de richtwaarde minder dan 10 db(a) bedraagt, wordt er een matig negatief effect (-2) begroot. Hier dient wel opgemerkt te worden dat er bij de bepaling van de geluidshinder geen rekening wordt gehouden met afscherming en dat de aanname van het oorspronkelijk omgevingsgeluid van een stil agrarisch gebied een worst-case scenario is. Achter de stallen werd reeds een groenaanplant aangebracht. Voor deze groenaanplant wordt nog een draadscherm met doek voorzien. Op 200 m van de perceelsgrens is er een verhoging van het omgevingsgeluid, maar er is voldaan aan de richtwaarde voor bestaande inrichtingen tijdens alle periodes. De verhoging tijdens alle periodes van het omgevingsgeluid > 1 db(a). Volgens het significantiekader geeft dit een score van -1. Er is m.a.w. een gering negatief effect van de ventilatoren van de bestaande inrichting op 200 m van de perceelsgrens tijdens de alle periodes. Idem voor de effecten ter hoogte van het WOLK. Op basis van deze waarden, kan uit het significantiekader volgende beoordeling afgeleid worden: Tabel 63: Beoordeling continue bronnen Immissiepunt Score Dag Avond Nacht Dichtste woning m perceelsgrens WOLK Het betreft hier een bestaande inrichting van klasse 1. In Vlarem II, afdeling (milieuvoorwaarden voor bestaande inrichtingen) vinden we de voorwaarden in open lucht voor bestaande inrichtingen. Het beslissingsschema is van toepassing. Indien het specifiek geluid van de inrichting groter is dan de richtwaarde en indien er ernstige klachten zijn, dienen er mogelijks maatregelen genomen te worden. Indien het specifiek geluid niet hoger is dan de richtwaarde + 10 (hier +1,3 db(a)), dan is het niet noodzakelijk dat er maatregelen genomen worden door het bedrijf indien de BBT wordt toegepast. In dit specifieke geval zijn er in het verleden geen ernstige klachten geweest m.b.t. geluidshinder. Eveneens waren de geplaatste ventilatoren BBT op het moment van de plaatsing van de ventilatoren en is het specifieke geluid van de ventilatoren niet hoger dan de richtwaarde +10 db(a), maar slechts 1,3 db(a). Bijgevolg dienen geen milderende maatregelen genomen te worden voor het bestaande bedrijf Incidentele bronnen In onderstaande tabel wordt het L Aeq,1s van de incidentele bronnen vergeleken met de richtwaarde voor een incidenteel geluid van een bestaande inrichting. MER Mertens Poultry LV 137/267

138 Tabel 64: Lsp incidentele bronnen-richtwaarde Immissiepunt L Aeq,1s van het incidenteel geluid Voor lossen van veevoeder en overige transporten Richtwaarde bestaande inrichting Dag Avond Nacht Dag Avond Nacht Dichtste woning 51,2/35,2 Geen incidentele bronnen 51,2/35, m perceelsgrens 52,2/36,2 Geen incidentele bronnen 52,2/36, WOLK 46,7/30,7 Geen incidentele bronnen 46,7/30, Uit deze toetsing blijkt dat het L Aeq,1s van de incidentele bronnen ter hoogte van de verschillende beoordelingspunten tijdens de dag wordt voldaan aan de richtwaarde voor een bestaande inrichting. Tijdens de nachtperiode is er een overschrijding van de richtwaarde voor het lossen van de voeders ter hoogte van de dichtste woning en op 200 m van de perceelsgrens. Voor het laden en lossen van de dieren en voor de overige transporten, is er tijdens de nacht geen overschrijding van de richtwaarde. Het lossen van veevoeders gebeuren normaal overdag, maar in uitzonderlijke gevallen kan dit ook voor 7 u 's morgens gebeuren. Het lossen duurt een 45-tal minuten. Bovendien gebeurt het lossen van veevoeders aan de voorkant van de stallen. Tussen de woning en de losplaats is er dus afscherming door de stallen. Hierdoor zal een demping van het geluid zijn. In het verleden zijn er geen klachten geweest i.v.m. geluidshinder. Er moeten geen bijkomende milderende maatregelen genomen worden (beslissingsschema Vlarem II) EFFECTINSCHATTING - GEPLANDE SITUATIE Geluidsemissie van de geplande inrichting Geluidsemissie nieuwe bronnen De nieuwe stal wordt voorzien van een aantal extra ventilatoren aan de achterkant van de stal (+ 7 ventilatoren, lengteventilatie). Er komen geen extra activiteiten/transporten bij (enkel de frequentie stijgt). Het lossen van veevoeder, het laden en lossen van dieren en de overige transporten zijn in dit geval al een bestaand activiteiten. Er zijn geen nieuwe incidentele geluidsbronnen. Er is wel een toename van een aantal van deze activiteiten. Rekening houdende met 1/3 e van de extra ventilatoren die overdag en s avonds die simultaan draaien op vol vermogen, bekomen we een totaal L w van 82,3 db(a) (2 ventilatoren). s Nachts draaien slechts 1/5 e van de ventilatoren (1 ventilatoren) op vol vermogen zodat het geluidsvermogenniveau 80,1 db(a) bedraagt. Een overzicht van het aantal transporten in de nieuwe situatie wordt weergegeven in Tabel 59. MER Mertens Poultry LV 138/267

139 Geluidsimmissie van de nieuwe bronnen De specifieke bijdrage van deze nieuwe continue bronnen bedraagt dan: Dag- en avondperiode: beoordelingspunt afstand tot geluidsbron (m) Lwtot (db(a)) Dichtste woning ,3 25,8 200 m perceelsgrens ,3 23,4 WOLK ,3 17,2 Lsp (db(a)) Nachtperiode: beoordelingspunt afstand tot geluidsbron (m) Lwtot Lsp (db(a)) (db(a)) Dichtste woning ,1 23,6 200 m perceelsgrens ,1 21,2 WOLK ,1 15, Beoordeling van de geluidsimmissie van de nieuwe bronnen Op basis van de vereenvoudigde overdrachtsberekening wordt het specifiek geluidsniveau van de nieuwe continue bronnen getoetst aan de grenswaarde voor een nieuwe inrichting en wordt het effect op het omgevingsgeluid bepaald. Het omgevingsgeluid is het geluid dat echter door de huidige vergunning ook al aanwezig is Continue geluidsbronnen In onderstaande tabel wordt het L sp geluid van de nieuwe continue bronnen vergeleken met de grenswaarde voor een nieuwe inrichting. Tabel 65: Lsp continue bronnen-grenswaarde nieuwe inrichting Immissiepunt Lsp van de continue bronnen Grenswaarde nieuwe inrichting Dag Avond Nacht Dag Avond Nacht Dichtste woning 25,8 voldaan 25,8 voldaan 23,6 voldaan m perceelsgrens 23,4 voldaan 23,4 voldaan 21,2 voldaan WOLK 17,2 17, voldaan voldaan voldaan Het specifieke geluid van deze nieuwe continue bronnen ligt voor alle beoordelingsperiodes onder de grenswaarde voor nieuwe inrichtingen. Zowel t.h.v. de dichtste woning, als op 200 m van de perceelsgrens en ter hoogte van het WOLK, worden de grenswaarden niet overschreden, en dit voor alle beoordelingsperiodes. In onderstaande Tabel 66 wordt het Lsp geluid van de nieuwe continue bronnen (7 nieuwe ventilatoren) vergeleken met het huidige omgevingsgeluid (= geluid aanwezig in de bestaande toestand met in totaal 30 ventilatoren). Het specifieke geluid dat de extra ventilatoren veroorzaken, ligt lager dan het huidige omgevingsgeluid. MER Mertens Poultry LV 139/267

140 Tabel 66: Lsp continue bronnen-huidig omgevingsgeluid (= omgevingsgeluid voor verandering) Immissiepunt Lsp van de continue nieuwe bronnen Huidige omgevingsgeluid (Bestaand specifiek geluid + referentiewaarden) Dag Avond Nacht Dag Avond Nacht Dichtste woning 25,8 lager 25,8 lager 23,6 lager 40,1 (38,5 +35) 39,1 (38,5 +30) 36,6 (36,3 +25) 200 m perceelsgrens 23,4 lager 23,4 lager 21,2 lager 38,6 (36,2 +35) 37,1 (36,2 +30) 34,5 (34 +25) WOLK 17,2 17, ,2 (30,0 + 35) 33,0 (30,0 + 30) 29,6 (27,7 + 25) lager lager lager In onderstaande Tabel 67 is het nieuwe omgevingsgeluid in de toestand na het geplande project weergegeven. Dit nieuwe omgevingsgeluid houdt rekening met de 7 nieuwe ventilatoren, maar ook met de 30 ventilatoren die in de bestaande situatie aanwezig zijn. Tabel 67: Nieuw omgevingsgeluid ( = omgevingsgeluid na verandering) Immissiepunt Nieuw omgevingsgeluid Delta L = Lna-Lvoor Dag Avond Nacht Dag Avond Nacht Dichtste woning 200 m perceelsgrens 40,3 39,3 36,8 +0,2 +0,2 +0,2 38,7 37,3 34,7 +0,1 +0,2 +0,2 WOLK 36,3 33,1 29,7 +0,1 +0,1 +0,1 Op basis van deze waarden, kan uit het significantiekader volgende beoordeling afgeleid worden: Tabel 68: Beoordeling nieuwe situatie continue bronnen Immissiepunt Score Dag Avond Nacht Dichtste woning m perceelsgrens WOLK Het effect van de nieuwe ventilatoren van stal 5 heeft geen tot verwaarloosbaar effect t.h.v. de beoordelingspunten en dit zowel tijdens de dag-, avond-, en nachtperiode. Milderende maatregelen m.b.t. geluidshinder van de ventilatoren zijn niet nodig. MER Mertens Poultry LV 140/267

141 Incidentele bronnen Er zijn geen nieuwe incidentele bronnen Beoordeling van de geluidsimmissie van de gewenste situatie in zijn geheel Bij de beoordeling van de effecten in de geplande situatie worden zowel de effecten beoordeeld van de uitbreiding op zich (t.o.v. de huidige vergunde situatie) als de gecumuleerde effecten van de huidige vergunde situatie + de geplande uitbreiding. Bij deze laatste beoordeling worden de effecten in feite dan ook vergeleken t.o.v. de situatie waarbij er geen exploitatie is. Gezien de actuele vergunning pas in 2028 afloopt kan de beoordeling van de effecten van de uitbreiding op zich als meest relevant aanzien worden. Aangezien het effect van de nieuwe ventilatoren van stal 5 (continue bronnen) volgens het significantiekader te beoordelen valt als geen tot verwaarloosbaar effect, aangezien er geen nieuwe incidentele geluidsbronnen voorkomen in de gewenste situatie, kan de impact van de gewenste situatie in zijn geheel (d.w.z. vergunde situatie + uitbreiding) beoordeeld worden cfr. de huidig vergunde situatie. De beoordeling van de effecten in de gewenste situatie in zijn geheel is vergelijkbaar met de beoordeling van de impact in de huidig vergunde situatie. Hiervoor wordt verwezen naar Tabel 63 en Tabel 64 Alle bestaande incidentele geluidsbronnen en de beoordeling van de effecten van die bronnen in de bestaande situatie blijven gewoon onveranderd gelden in de gewenste toestand SYNTHESE Voor de discipline geluid worden de relevante geluidsbronnen op het bedrijf bepaald, zijnde de continue geluidsbronnen (ventilatoren) en de incidentele geluidsbronnen (transporten). De beoordelingspunten zijn de dichtste woning, 200 m van de perceelsgrens, en het woongebied met landelijk karakter. De onmiddellijke bedrijfsomgeving wordt gekenmerkt door zijn agrarisch karakter. Deze activiteiten leveren een bijdrage aan de geluidsbelasting. In de nabije omgeving zijn nog een aantal veeteeltbedrijven aanwezig. Op 300 m is woongebied met landelijk karakter gelegen. Binnen een straal van ongeveer 200 m van het bedrijfsperceel liggen 2 bedrijfsvreemde woningen en 2 woningen die elk behoren tot een landbouwbedrijf. De meest nabijgelegen bedrijfsvreemde woning is gelegen Noordwateringsweg 19. Op ongeveer 800 m ten O van het bedrijf is de gewestweg N1 Bredabaan (Brussel-Braken) gelegen. Als referentiewaarde voor het oorspronkelijk omgevingsgeluid worden volgende waarden voor een stil agrarisch gebied gehanteerd: voor de dagperiode 35 db(a), avondperiode 30 db(a) en 25 db(a) voor de nachtperiode. De aanname van het oorspronkelijk omgevingsgeluid van een stil agrarisch gebied is een worst-case scenario. De voornaamste continue geluidsbronnen zijn de ventilatoren. In de huidige situatie zijn er 30 ventilatoren aanwezig. In stal 1 en stal 2 zijn er telkens 8 ventilatoren, in stal 3 en stal 4 zijn er telkens 7 ventilatoren geplaatst. In de toekomstige situatie zullen er 7 ventilatoren extra komen in de nieuwe stal 5. In totaal betreft dit dus 37 ventilatoren in de toekomstige situatie. Dit zijn de continue geluidsbronnen op het bedrijf. Als incidentele geluidsbronnen beschouwen we het laden en lossen van de grondstoffen, eindproducten en afvalstoffen (transporten). In de huidige situatie geldt voor de continue bronnen volgend significantiekader: MER Mertens Poultry LV 141/267

142 Immissiepunt Score Dag Avond Nacht Dichtste woning m perceelsgrens WOLK Het betreft hier een bestaande inrichting van klasse 1. In Vlarem II, afdeling (milieuvoorwaarden voor bestaande inrichtingen) vinden we de voorwaarden in open lucht voor bestaande inrichtingen. Het beslissingsschema is van toepassing. Indien het specifiek geluid van de inrichting groter is dan de richtwaarde en indien er ernstige klachten zijn, dienen er mogelijks maatregelen genomen te worden. Indien het specifiek geluid niet hoger is dan de richtwaarde + 10, dan is het niet noodzakelijk dat er maatregelen genomen worden door het bedrijf indien de BBT wordt toegepast. In dit specifieke geval zijn er in het verleden geen ernstige klachten geweest m.b.t. geluidshinder. Eveneens waren de geplaatste ventilatoren BBT op het moment van de plaatsing van de ventilatoren en is het specifieke geluid van de ventilatoren niet hoger dan de richtwaarde +10 db(a), maar slechts 1,3 db(a). Bijgevolg dienen geen milderende maatregelen genomen te worden m.b.t. de continue bronnen voor het bestaande bedrijf. Uit de toetsing voor de bestaande incidentele bronnen blijkt dat het L Aeq,1s van de incidentele bronnen ter hoogte van de verschillende beoordelingspunten tijdens de dag wordt voldaan aan de richtwaarde voor een bestaande inrichting. Tijdens de nachtperiode is er een overschrijding van de richtwaarde voor het lossen van de voeders ter hoogte van de dichtste woning en op 200 m van de perceelsgrens. Voor het laden en lossen van de dieren en voor de overige transporten, is er tijdens de nacht geen overschrijding van de richtwaarde. Het lossen van veevoeders gebeuren normaal overdag, maar in uitzonderlijke gevallen kan dit ook voor 7 u 's morgens gebeuren. Het lossen duurt een 45-tal minuten. Bovendien gebeurt het lossen van veevoeders aan de voorkant van de stallen. Tussen de woning en de losplaats is er dus afscherming door de stallen. Hierdoor zal een demping van het geluid zijn. In het verleden zijn er geen klachten geweest i.v.m. geluidshinder. Er moeten geen bijkomende milderende maatregelen genomen worden (beslissingsschema Vlarem II). Hierbij wordt opgemerkt dat er bij deze bewering uitgegaan werd van volgende veronderstelling: er wordt bij deze vereenvoudigde berekening geen rekening gehouden met afschermingseffecten. Voor de berekeningen werden volgende aannames gedaan: ventilatoren met een bronvermogen van 85 db(a) geen afscherming. MER Mertens Poultry LV 142/267

143 In de toekomstige situatie zijn er geen effecten te verwachten van de extra ventilatoren. De nieuwe ventilatoren van stal 5 hebben geen tot verwaarloosbaar effect t.h.v. de beoordelingspunten en dit zowel tijdens de dag-, avond-, en nachtperiode. Milderende maatregelen m.b.t. geluidshinder van de ventilatoren zijn niet nodig. Wat betreft de incidentele bronnen komen er in de toekomstige situatie geen extra activiteiten bij (de frequentie stijgt wel). De beoordeling van de effecten van de incidentele bronnen in de bestaande situatie blijven gewoon onveranderd gelden in de gewenste toestand. Voor de beoordeling van de gewenste situatie in zijn geheel geldt het volgende: Aangezien het effect van nieuwe ventilatoren van stal 5 (continue bronnen) volgens het significantiekader te beoordelen valt als verwaarloosbaar effect, aangezien er geen nieuwe incidentele geluidsbronnen voorkomen in de gewenste situatie, kan de impact van de gewenste situatie in zijn geheel (d.w.z. vergunde situatie + uitbreiding) worden cfr. de huidig vergunde situatie. De beoordeling van de effecten in de gewenste situatie in zijn vergelijkbaar met de beoordeling van de impact in de huidig vergunde situatie. Hiervoor wordt verwezen naar Tabel 63 en Tabel 64Alle bestaande incidentele geluidsbronnen en de beoordeling van de effecten van die bronnen in de bestaande situatie blijven gewoon onveranderd gelden in de gewenste toestand MILDERENDE MAATREGELEN Er dient opgemerkt te worden dat de berekende effecten in dit MER wellicht een overschatting zijn. Er wordt bij de berekeningen geen rekening gehouden met de aanwezige afscherming van de geluidsbronnen. Zo gebeurt het laden en het lossen van de verschillende grondstoffen en eindproducten achter de stallen. Tussen de woning en de incidentele is een afscherming door de stallen. Ook voor de ventilatoren dient opgemerkt te worden dat er bij de bepaling van de geluidshinder geen rekening wordt gehouden met afscherming. Er is reeds een groenaanplant aanwezig achter de bestaande stallen. Voor de groenaanplant is nog een draadscherm met doek voorzien. Het betreft hier een bestaande inrichting van klasse 1. In Vlarem II, afdeling (milieuvoorwaarden voor bestaande inrichtingen) vinden we de voorwaarden in open lucht voor bestaande inrichtingen. Het beslissingsschema is van toepassing. Er dienen geen milderende maatregelen genomen te worden voor het bestaande bedrijf. Voor de toekomstige situatie zijn de te verwachten effecten ter hoogte van de beoordelingspunten verwaarloosbaar voor de dag-, avond- en nachtperiode wat betreft de continue geluidsbronnen. Er moet niet gezocht worden naar milderende maatregelen Door het bedrijf genomen maatregelen Ventilatoren zijn computergestuurd en frequentiegestuurd. Tijdens het laden en het lossen worden de motoren van de bedrijfsvoertuigen zoveel mogelijk stilgelegd. Achter de bestaande stallen is reeds een groenaanplant aangeplant Door het bedrijf geplande maatregelen De exploitant voorziet in een aanvulling van het bestaande groenaanplant achter de nieuwe stal. Voor deze groenaanplant wordt nog een draadscherm met doek voorzien. MER Mertens Poultry LV 143/267

144 Verdere mogelijkheden of aanbevelingen Tijdens de werkzaamheden dient de initiatiefnemer er op te letten dat de aannemer de geluidshinder ten gevolge van de werken zo goed mogelijk beperkt en dat het onnodig draaien van de machines en motoren voorkomen wordt. Er moet rekening gehouden worden met een schappelijk start- en einduur van de bouwwerken, enz. Dit opdat hinder naar omwonenden zoveel mogelijk beperkt wordt. Er kan aanbevolen worden om het lossen van de veevoeders niet meer voor 7 u 's morgens te laten doorgaan. MER Mertens Poultry LV 144/267

145 5.5 MENS AFBAKENING STUDIEGEBIED Het studiegebied voor de discipline mens wordt bepaald door de grootste gemene deler van de invloedssferen van de abiotische disciplines. Dit wordt voornamelijk bepaald door de grens waar relevante geurwaarneming voorkomt. Effecten zoals geluids- of stofhinder reiken minder ver. De effecten van verkeer kunnen zich echter verder uitstrekken, zodat de voornaamste antropogene elementen in de ruimere omgeving worden beschreven TOELICHTING GEGEVENSGEBRUIK Voornaamste gegevensbronnen: Eigen terreinbezoek Gewestplan Wegenatlas Orthofoto Topografische kaart Op basis van kaartmateriaal (topokaart, gewestplan, orthofoto ), terreinbezoek en algemeen bekomen informatie wordt het antropogeen milieu in de nabijheid van het bedrijf beschreven. Hierbij wordt de omgeving van het bedrijf beschreven rekening houdend met de woonfunctie, recreatie, landbouw, overige bedrijven, voorname verkeersverbindingen en industrie METHODIEK Voor de discipline Mens wordt aandacht besteed aan mogelijke gezondheidseffecten, mogelijke hindereffecten en mobiliteitsaspecten. Voor de beoordeling van de effecten in de discipline Mens - gezondheid wordt onderscheid gemaakt tussen de hinder- en de gezondheidsaspecten. Opdat er sprake zou zijn van hinder dienen de effecten op de ene of andere wijze zintuiglijk waarneembaar te zijn. Het hinderaspect wordt dus gekoppeld aan zintuiglijke waarneembaarheid. Wijzigingen die hierin optreden als gevolg van de realisatie van het project spelen hierin dus een rol. Opdat er sprake zou zijn van gezondheidseffecten, dient er vooreerst een effectieve, realistische kans te bestaan voor: ingestie (inslikken); inhalatie (inademen); dermaal contact (contact met de huid); MER Mertens Poultry LV 145/267

146 blootstelling aan fysische agentia (bv. geluid). Inzake gezondheidseffecten wordt nagegaan of er enig risico bestaat voor de menselijke gezondheid. De aard en de dosis van de effectieve blootstelling wordt vergeleken met de wettelijke normen of met wetenschappelijke advieswaarden ter zake. Als er relevante blootstellingen zijn, worden de mogelijke gezondheidseffecten bekeken bij de blootgestelde populatie. Waar nodig wordt rekening gehouden met cumulatieve aspecten door andere bronnen. Bijzondere aandacht gaat naar kwetsbare groepen (scholen, bejaardentehuizen, ). Voor geur en geluid wordt nagegaan of de emissies in de omgeving van die aard zijn dat psychosomatische effecten kunnen ontstaan. Wat de hindereffecten betreft wordt het belang van geluidshinder en geurhinder ingeschat. Dit gebeurt enerzijds op basis van gegevens aangereikt vanuit de disciplines lucht en geluid en anderzijds op basis van de klachtenregistraties van de afgelopen jaren. Inzake effecten op mobiliteit worden de relevante transportbewegingen i.f.v. aan- en afvoer van producten in kaart gebracht. Vervolgens wordt het aandeel van deze transportbewegingen ingeschat t.o.v. de huidige totale verkeersstromen op de voornaamste ontsluitingswegen. De discipline Mens is een integrerende discipline, waar heel wat effectketens stoppen en het eindeffect beoordeeld moet worden; deze discipline heeft hierdoor gegevens nodig uit andere disciplines. Effectgroep Benodigde gegevens Te betrekken uit discipline Geluidshinder Invloedsstraal geluid Geluid Geurhinder Geurimmissie Lucht Stofhinder Stofimmissie Lucht Naast de beoordeling van de klachtenregistratie, zal in dit hoofdstuk voornamelijk ingegaan worden op het aspect verkeer. De transportstromen, die aan de inrichting verbonden zijn, worden besproken. Bij een landbouwbedrijf worden de belangrijkste transporten veroorzaakt door: aan- en afvoer van dieren; aanvoer van grondstoffen (voeder, fossiele brandstoffen, strooisel,...); afvoer van eindproducten (dieren,...); afvoer van afvalstoffen (mest, kadavers,...). De transportafstanden kunnen hierbij heel sterk variëren, gaande van het uitrijden van mest op aanpalende percelen, tot de afvoer van bijvoorbeeld mest op lange afstand. Het is bijgevolg bijna onmogelijk om alle aan- en afvoerroutes volledig te beschrijven. De nadruk ligt daarom voornamelijk op de afstand tussen het bedrijf en de meest nabij gelegen grote aan/afvoerroute METHODIEK EFFECTBEPALING In dit hoofdstuk wordt verder ingegaan op eventuele klachten die ooit tegen het bedrijf geuit zijn. Indien deze klachten betrekking hebben op andere disciplines, dan worden mogelijke maatregelen in die disciplines besproken en kort herhaald in dit hoofdstuk. MER Mertens Poultry LV 146/267

147 Voor elk transport dienen volgende zaken ingeschat te worden: type transport: zwaar verkeer (via vrachtwagens) of lichte vracht (via tractoren of via wagens); frequentie: maandelijks, wekelijks, met aanduiding of de transporten gespreid zijn over het ganse jaar of gebonden aan enkele maanden; voornaamste transportroutes; tijdstip: dag, avond, ochtend, nacht. Omdat het effect van het lichte vrachtverkeer eerder verwaarloosbaar is, wordt vooral het zwaar verkeer, met vrachtwagens, beschouwd. Het significantiekader dat van toepassing is, wordt weergegeven in Tabel 69. Tabel 69: Significantiekader ter beoordeling van de verkeershinder Toetsing Gemiddeld >35 transporten (zwaar verkeer) per week langsheen lokale wegen & doorheen gevoelig gebied Gemiddeld 14 tot 35 transporten per week (zwaar verkeer) langsheen lokale wegen & doorheen gevoelig gebied Gemiddeld 7 tot 14 transporten (zwaar verkeer) per week langsheen lokale wegen & doorheen gevoelig gebied Gemiddeld < 7 transporten (zwaar verkeer) per week langsheen lokale of transporten enkel langsheen hoofdwegen Beoordeling Significant negatief effect Matig negatief effect Gering negatief effect Geen of verwaarloosbaar effect Ook de bestrijding van ongedierte wordt besproken. De effecten van geurhinder en geluidshinder worden uitvoerig besproken in de disciplines Lucht en Geluid. Daarnaast zijn er nog andere mogelijke effecten van geluidshinder, geur- en stofhinder naar de mens zoals niettoxische fysiologische reacties, invloed aërosoldeeltjes, gehoorbeschadiging, slapeloosheid,...). Bij de impactbeoordeling ten aanzien van eventuele geurhinder wordt beoordeeld rekening houdend met de hinderniveaus zoals gehanteerd in de discipline lucht. Er zijn voldoende consistente bewijzen dat de heersende concentraties fijn stof een negatieve impact hebben op de volksgezondheid. Er is een breed scala aan gezondheidseffecten, maar de voornaamste situeren zich ter hoogte van het ademhalings- en cardiovasculair systeem. De individuele gevoeligheid kan verschillen naargelang de gezondheidstoestand of leeftijd. Het risico neemt toe met de blootstelling. Er kunnen geen drempelwaarden worden geïdentificeerd waaronder geen effecten optreden. Er zijn gegevens die erop wijzen dat langdurige blootstelling aan lage concentraties geassocieerd is met hogere mortaliteit en andere chronische effecten, zoals het verhoogd voorkomen van bronchitis en verminderde longfunctie. Gezien er onvoldoende kwantitatieve gegevens zijn voor het afleiden van richtlijnen voor PM 10, werden door de WGO richtlijnen voorgesteld voor PM 2,5 en werden hieruit richtlijnen voor PM 10 afgeleid (PM 2,5-richtwaarde x 2 op basis van een minimale fractie van 50 % PM 2,5 ten opzichte van PM 10). De WGO-advieswaarden voor PM 2,5 zijn 10 µg/m³ als jaargemiddelde en 25 µg/m³ als 24-uursgemiddelde (en bijgevolg 20 µg/m³ als jaargemiddelde en 50 µg/m³ als 24-uursgemiddelde voor PM 10). MER Mertens Poultry LV 147/267

148 Qua effecten t.g.v. blootstelling aan geluid wordt er globaal een onderscheid gemaakt tussen enerzijds geluidshinder en anderzijds slaapverstoring (*). (*) Het is algemeen onderkend dat een goede nachtrust een biologische noodzakelijkheid is. Verstoring van de slaap kan dan ook afhankelijk van de soort slaapverstoring en de frequentie van voorkomen aanleiding geven tot vermoeidheid, concentratiestoornissen, overgaan tot het gebruik van slaapmedicijnen,... en in meer ernstige situaties verhoogde bloeddruk, versneld hartritme,... die bij langdurig voorkomen de basis kunnen vormen voor cardiovasculaire aandoeningen, psychische aandoeningen,... In de Europese richtlijn Omgevingslawaai wordt om een inschatting te kunnen maken van het al dan niet voorkomen van hinder of slaapverstoring 2 types van geluidsbelastingsindicatoren vooropgesteld, nl. de L den en de L night. Het L den-niveau is het gewogen gemiddelde van de geluidsniveaus voor de dag ( ), de avond ( ) en de nacht ( ). De avond- en nachtniveaus krijgen daarbij een straffactor van +5 resp. +10 db aangerekend. Hierdoor wegen ze zwaarder door in het L den-niveau, wat overeenkomt met de vaststelling dat geluidsoverlast s avonds en s nachts doorgaans als hinderlijker wordt ervaren. Uit Europees onderzoek blijkt dan ook dat een L den een relatief goede voorspeller is van de mate waarin omwonenden hinder kunnen ondervinden. Op dit ogenblik zijn er nog geen drempelwaarden voor de indicator L den om te oordelen vanaf welke geluidsbelasting er effectief hinder optreedt. Het is ook niet eenvoudig om dergelijke drempelwaarden af te leiden. Uit onderzoeken blijkt dat persoonlijke kenmerken, zoals de gevoeligheid voor geluid, een sterke impact hebben op de mate waarin een bepaald geluidsniveau als storend wordt ervaren. Ook de lokale omstandigheden (optredende piekniveaus, aanwezigheid van een stille gevel of tuin,...) bepalen in grote mate de hinderlijkheid van een bepaalde geluidsbelasting. In een door de WGO uitgevoerde studie, is getracht om een verband te leggen tussen tijdens de nacht optredende omgevingsgeluidsniveaus L night-outside en de risico s op het optreden van slaapverstoringen. Uit dit onderzoek is gebleken dat blootstelling aan jaargemiddelde omgevingsgeluidsniveaus i (geluidsbelastingindicator voor slaapverstoringen tijdens de nachtperiode = L nacht = het A-gewogen gemiddelde geluidsniveau over lange termijn (bvb. L A95), vastgesteld over alle nachtperioden van een jaar) tijdens de nacht van: 40 db(a) het laagste niveau is waarbij slaapverstoringen aan de hand van onderzoeken zijn vastgesteld geweest; 40 à 55 db(a) een zeker risico inhouden tot het voorkomen slaapverstoringen zoals het moeilijk aanvatten van de slaap, het tijdens de nacht wakker worden, het vervroegd wakker worden... en hieraan gekoppelde vermoeidheid, concentratiestoornissen, het gebruik van medicatie, gevoel van onbehagen,... Het feit of de personen die tijdens de nacht blootgesteld worden aan dergelijke omgevingsgeluidsniveaus, effectief hiervan gevolgen ondervinden m.b.t. hun slaappatroon is gerelateerd aan gevalspecifieke randvoorwaarden zoals de aard van het geluid (bvb. optredende piekgeluiden vs. een continue achtergrondgeluid), de mate van gewenning aan het geluid, individuele perceptie van het geluid,... Met andere woorden in deze gevallen zal het van geval tot geval afhangen of er al dan niet sprake is van een (on)aanvaardbare impact. 55 db(a) of meer leiden tot het frequent voorkomen van diverse vormen van (ernstige) slaapverstoring dit bij een groot deel van de blootgestelde bevolking, onafhankelijk van de gevalspecifieke randvoorwaarden. Aansluitend kan ook gesteld worden dat bij langdurige blootstelling tijdens de nacht MER Mertens Poultry LV 148/267

149 aan dergelijke geluidsniveaus er op termijn een verhoogd risico is voor het optreden van ernstige gezondheidseffecten zoals cardiovasculaire en psychische aandoeningen. De WGO stelt dan ook finaal dat er op termijn globaal dient gestreefd te worden naar jaargemiddelde, nachtelijke omgevingsgeluidsniveaus van maximaal 40 db(a). Jaargemiddelde, nachtelijke omgevingsgeluidsniveaus tussen 40 db(a) en 55 db(a) kunnen beschouwd worden als tijdelijk, aanvaardbare targets. Jaargemiddelde, nachtelijke omgevingsgeluidsniveaus van meer dan 55 db(a) zijn niet aanvaardbaar wegens het te groot risico op het optreden van frequente slaapverstoring en de hieruit voortvloeiende gezondheidseffecten (op korte en lange termijn) REFERENTIESITUATIE Woonfunctie Het bedrijf is gelegen langs de Berkendreef 25 in Wuustwezel op zo n 300 m van het dichtstbijzijnde woongebied met landelijk karakter en op ongeveer 780 m van woonuitbreidingsgebied. De meest nabij gelegen woning bevindt zich in het agrarisch gebied binnen een straal van 75 m van de stallen van het bedrijf Mertens Poultry LV. Dit betreft een landbouwbedrijf op Berkendreef 23. De onmiddellijke omgeving van het bedrijf wordt gekenmerkt door landbouwbedrijven. De meest nabijgelegen 'niet-landbouw' woning ligt op een afstand van 125 m van het bedrijf. Het betreft de woning Noordwateringsweg 19. Deze woning werd in het verleden gebouwd als tweede bedrijfswoning bij het landbouwbedrijf Noordwateringsweg 21, en is een zonevreemde woning. Tabel 70: Ligging bedrijf t.a.v. woonfunctie Gebied Afstand tot het centrum van Richting het bedrijf Woongebied met landelijk karakter 300 m ZO Woonuitbreidingsgebied 780 m ZO Recreatie Binnen een straal van 1 km bevindt zich geen recreatiezone, zoals bedoeld volgens het gewestplan. Landbouw De omgeving van het bedrijf wordt gekenmerkt door een agrarisch grondgebruik. In de omgeving vinden we een afwisseling van akkers en weiden terug. Verspreid binnen het studiegebied bevinden er zich een aantal andere landbouwbedrijven. MER Mertens Poultry LV 149/267

150 Figuur 22: Landbouwgebruikspercelen ALV, 2013 in de omgeving van het bedrijf (bron AGIV) Verkeer Het bedrijf is gelegen langs de Berkendreef in Wuustwezel, dit is een lokale weg. De voornaamste aan- en afvoerroute is de gewestweg N1 Brussel-Braken. Vanuit de Berkendreef verloopt het transport naar de N1 Bredabaan en zo richting Nederland, richting Braken-Wuustwezel, eventueel richting Loenhout via de N144 Langsheen de lokale weg de Berkendreef richting de Bredabaan, liggen een aantal particuliere woningen. Op ongeveer 300 m van het bedrijf, op de Berkendreef, begint het woongebied met landelijk karakter. Een alternatieve route is de route langs de Noordwateringsweg tot aan de N1 Bredabaan. Langs de Noordwateringsweg zijn geen particuliere woningen gelegen. De kwaliteit en capaciteit van de wegen, en de verkeersbewegingen gerelateerd aan het bedrijf worden verder besproken. Industrie Er bevinden zich in de nabije omgeving van het bedrijf geen industriezones, zoals bedoeld volgens het gewestplan. Op ca 865 m is er een zone voor ambachtelijke bedrijven en kmo's gelegen Effectinschatting Klachtenbehandeling Uit navraag blijkt dat er in het verleden geen officiële klachten ingediend werden ten opzichte van het bedrijf Mertens Poultry LV. MER Mertens Poultry LV 150/267

151 Verkeershinder De transporten die nodig zijn voor de bevoorrading van het bedrijf en de aan- en afvoer van dieren kunnen aanleiding geven tot verkeershinder. Een inschatting van het aantal verkeersbewegingen wordt weergegeven in Tabel 71. Tabel 71: Overzicht transporten in de huidige situatie Herkomst/bestemming Periode Uren Type transport (gemeente) Aanvoer Maasbracht (Nederland) ± 65 transporten / jaar 0,75 Vrachtwagen voeders Izegem Aanvoer Antwerpen ± 4 transporten/jaar 0,5 Vrachtwagen brandstof Aanvoer Nederland ± 5 transporten / jaar 2 Vrachtwagen pluimvee Duitsland Denemarken Aanvoer Nederland ± 1 transport/jaar 1 Vrachtwagen strooisel Afvoer Nederland ± 35 transporten/jaar 1 Vrachtwagen pluimvee Frankrijk België Afvoer mest 100% naar mestverwerking ± 29 transporten/jaar 0,5 Vrachtwagen Wuustwezel Afvoer Denderleeuw Tweewekelijks, of op afroep 0,25 Vrachtwagen kadavers Totaal per jaar 165 transporten Gemiddeld per week 3 transporten Uit bovenstaande tabel blijkt dat in de huidige situatie wekelijks zo n 3 zware transporten (met vrachtwagen) gebeuren, van of naar het bedrijf. Het bedrijf is niet gelegen langs de aan- en afvoerroute, nl. de gewestweg N1 zodat hier ook kleinere wegen moeten gebruikt worden. Het transport verloopt via de Berkendreef, en zo naar de gewestweg N1 Bredabaan of via de Noordwateringsweg naar de N1 Bredabaan. MER Mertens Poultry LV 151/267

152 Figuur 23 : Stratenplan met aanduiding van de aanvoer- en afvoerroutes MER Mertens Poultry LV 152/267

153 5.5.6 GEPLANDE SITUATIE Effectinschatting Verkeershinder Tabel 72: Overzicht transporten in de toekomstige situatie Herkomst/bestemming Periode Uren Type transport (gemeente) Aanvoer Maasbracht (Nederland) ± 82 transporten / jaar 0,75 Vrachtwagen voeders Izegem Aanvoer Antwerpen ± 4 transporten/jaar 0,5 Vrachtwagen brandstof Aanvoer Nederland ± 5 transporten / jaar 2 Vrachtwagen pluimvee Duitsland Denemarken Aanvoer Nederland ± 1 transport/jaar 1 Vrachtwagen strooisel Afvoer Nederland ± 44 transporten/jaar 1 Vrachtwagen pluimvee Frankrijk België Afvoer mest 100% naar mestverwerking ± 40 transporten/jaar 0,5 Vrachtwagen Wuustwezel Afvoer Denderleeuw Tweewekelijks, of op afroep 0,25 Vrachtwagen kadavers Totaal per jaar 202 transporten Gemiddeld per week 4 transporten Zoals aangegeven bij de bespreking van de referentiesituatie is de N1 Bredabaan de voornaamste aan- en afvoerroute. In de bestaande situatie vinden er jaarlijks een 165-tal transporten plaats, in de toekomstige situatie worden dit een 202-tal transporten. De verkeersbewegingen zijn in hoofdzaak zware transporten. In een aantal gevallen wordt er materiaal e.d. aan- of afgevoerd via de tractor. Tot de zware transporten worden de aanvoer van mazout, strooisel, voeders, aan- en afvoer van kippen, de afvoer van krengen en de afvoer van mest gerekend. De meeste transporten gebeuren zowel in de huidige als in de geplande situatie telkens in de week overdag tussen 7u en 19u. Transporten tijdens het weekend worden steeds zoveel mogelijk vermeden. De meeste transporten gebeuren door de dag. Enkel de aan- en afvoer van de dieren kan ook s' nacht gebeuren. Uitzonderlijk kan ook de aanvoer van voeder net voor 7 u 's morgens gebeuren. De transporten in het kader van de aanlegwerken voor de geplande uitbreiding zullen overdag gebeuren. Omdat de hinder ten gevolge van deze transporten beperkt blijft tot de duur van de werken, wordt hier niet dieper op ingegaan. MER Mertens Poultry LV 153/267

154 Zowel in de huidige als in de nieuwe situatie wordt geen of een verwaarloosbaar effect toegekend aan het verkeer Geluidshinder Als we de aanbevelingen van de WGO vergelijken met de milieukwaliteitsnormen van geluid in open lucht, zoals opgenomen in VLAREM II, wordt vastgesteld dat er voldaan wordt aan de vooropgestelde jaargemiddelde, nachtelijke omgevingsgeluidsniveaus van 40 db(a). In uitzonderlijke situaties kan er voor 7 u 's morgens veevoeder gelost worden, hierbij is er wel een overschrijding van 40 db(a). Dit gebeurt echter in zeer uitzonderlijke gevallen en is beperkt in de tijd (max. 45 min) Geurhinder De geurcomponenten op zich zijn onder de te verwachten concentraties niet schadelijk voor de gezondheid. Dit houdt in dat eventuele gezondheidseffecten bij omwonenden niet direct het gevolg zijn van de geurbelasting, maar kunnen verklaard worden uit het stressmodel gekoppeld aan de geurhinder (psychosomatische effecten). Voor een detailbeoordeling wordt verwezen naar de bespreking opgenomen in de discipline lucht. De berekende blootstellingsniveaus zijn dermate dat slechts een zeer beperkt aantal woningen zich situeren in de maatgevende contouren van hinder en ernstige hinder. Er kan dan ook verwacht worden dat slechts een zeer beperkt aantal omwonenden potentieel gehinderd zijn en mogelijks onderhevig kunnen zijn aan psychosomatische klachten (ook klachtenregistraties hier te bespreken). Door het voorziene project wordt slechts een verwaarloosbare toename van de geurbelasting verwacht. Er wordt niet verwacht dat het project aanleiding zal geven tot hinder/klachten Stofhinder Uit vergelijking met de berekende bijdragen tov WGO-beoordelingswaarden kan vastgesteld worden dat zowel in de huidige situatie als in de nieuwe situatie de bijdrage van het bedrijf inzake PM10/PM2,5 t.o.v. de WGO doelstellingen voor de meeste woningen in de omgeving van het bedrijf als verwaarloosbaar tot hooguit als beperkt te beoordelen zijn. Enkel voor een zeer beperkt aantal individuele woningen kan de berekende relatieve impact t.o.v. de WGO doelstellingen als belangrijk beoordeeld worden Bestrijding ongedierte Bestrijding van ongedierte wordt door de exploitant zelf uitgevoerd en hij gebruikt hiervoor enkel erkende producten, die worden bijgehouden in een register. De exploitant past de producten volgens de gebruiksvoorschriften toe. Een ongediertebestrijdingplan werd opgemaakt in overleg met Agro Pest Control, een divisie van MS Schippers). In de toekomstige situatie zal op het bedrijf dezelfde werkwijze gevolgd worden. Dit wordt beschouwd als gering negatief effect SYNTHESE Het aantal zware transporten vermeerdert van 3 naar 4 per week in de geplande situatie. De transporten voor het bedrijf gebeuren niet door een dorpskern, de route passeert wel doorheen woongebied met landelijk karakter (Berkendreef - Bredabaan). Ze passeren wel langs een traject van ca 1 km van lokale wegen (Berkendreef of Noordwateringsweg) waarlangs vooral het lokale verkeer van een aantal landbouwbedrijven verloopt. In de Berkendreef richting Bredabaan bevinden zich een aantal particuliere woningen, in de Noordwateringsweg richting Bredabaan zijn geen woningen MER Mertens Poultry LV 154/267

155 gelegen. Er wordt bijgevolg uitgegaan van geen of een verwaarloosbaar effect. Inzake PM10/PM2,5 wordt voor de meeste woningen in de omgeving de bijdrage van het bedrijf t.o.v. de WGO doelstellingen als verwaarloosbaar tot hooguit als beperkt ingeschat. Er worden geen effecten verwacht op de gezondheid van de mens ten gevolge van geluids- en geurhinder MILDERENDE MAATREGELEN Door het bedrijf genomen maatregelen Het bedrijf tracht de transporten zoveel mogelijk overdag te laten doorgaan tussen 7u en 19u. Transporten tijdens het weekend worden steeds zoveel mogelijk vermeden. De meeste transporten gebeuren door de dag. Enkel de aan- en afvoer van de dieren kan ook s' nacht gebeuren. Uitzonderlijk kan ook de aanvoer van voeder net voor 7 u 's morgens gebeuren Door het bedrijf geplande maatregelen Er zijn door het bedrijf geen verdere maatregelen gepland Verdere mogelijkheden of aanbevelingen De exploitant kan het aantal benodigde transporten proberen te beperken door te vermijden dat niet-volle transporten gebeuren. MER Mertens Poultry LV 155/267

156 5.6 FAUNA EN FLORA AFBAKENING STUDIEGEBIED Verzuring, vermesting, verdroging, geluidshinder en direct ecotoopverlies worden beschouwd als de meest relevante potentiële invloeden door het bedrijf op de fauna en de flora. Het studiegebied voor de discipline Fauna & Flora wordt bepaald door de 'grootste gemene deler' van de invloedssferen van de abiotische disciplines Lucht, Geluid en Water. De beschrijving van het studiegebied houdt een algemeen overzicht in van de voorkomende ecotopen. Dit gebeurt aan de hand van de Biologische waarderingskaart. De grootste aandacht gaat hierbij naar de biologisch (zeer) waardevolle ecotopen. Daarnaast worden de gebieden met een belangrijke natuurwaarde gesitueerd (= de aandachtsgebieden). Hiervoor wordt o.a. beroep gedaan op de ruimtelijke afbakening van juridisch vastgelegde beschermde gebieden alsook beleidsmatig belangrijke gebieden, maar ook de impact op zeer waardevolle ecotopen volgens de BWK en op waardevolle kleine landschapselementen wordt in beschouwing genomen te worden. Verder binnen deze discipline blijkt dat de effecten inzake vermesting op loofbos het verst reiken, met name 1,7 km in noordoostelijke richting ten aanzien van de kritische last in de nieuwe situatie TOELICHTING GEGEVENSGEBRUIK Voornaamste gegevensbronnen zijn: - Biologische Waarderingskaart (INBO) - Eigen terreinwaarnemingen - Ecosysteemkwetsbaarheidkaarten voor Vlaanderen (INBO) - Topografische kaart Het biotisch milieu in de nabijheid van het bedrijf wordt besproken op basis van informatie voortkomend uit het terreinbezoek en de Biologische Waarderingskaart. Er wordt een visuele voorstelling van de vegetatie-elementen in de nabijheid van het bedrijf weergegeven, alsook een korte bespreking van deze elementen (precieze omschrijving, BWK-beoordeling, verzuringsgevoeligheid, enz.) TOELICHTING REFERENTIESITUATIE Biologische waarderingskaart Onderstaande figuur geeft de Biologische Waarderingskaart (BWK) weer ter hoogte van het studiegebied. De bedrijfsomgeving bestaat voornamelijk uit minder waardevolle elementen, nl. soortenarm permanent cultuurgrasland (hp), zeer soortenarme, ingezaaide graslanden (vaak tijdelijk) (hx) en akkers op zandige bodem (bs). Aan de westkant van het bedrijf bevinden zich een aantal waardevolle loofhoutaanplanten (n) en naaldhoutaanplantingen (ppmb). in het westen, op 850 m ligt een complex met minder waardevolle, waardevolle en zeer waardevolle elementen, met name een eiken-berkenbos (qb). Op +/- 500 m ten noorden ligt een waardevol grasland (hp+). Deze vegetaties liggen in een SBZ, nl. het Vogelrichtlijngebied 'De Maatjes, Wuustwezelheide en Groot Schietveld (BE ). Geen van deze vegetaties ligt in het Habitatgebied 'Klein en Groot Schietveld (BE ). MER Mertens Poultry LV 156/267

157 Figuur 24: Biologische waarderingskaart in de omgeving MER Mertens Poultry LV 157/267

158 Binnen een straal van ongeveer 1 km rondom het bedrijf komen een aantal waardevolle (w) elementen voor. Eveneens zien we een aantal complexen van minder waardevolle en waardevolle elementen (mw) voorkomen. Deze worden weergegeven in onderstaande tabel en zijn eveneens aangeduid op bovenstaande Figuur 24. Tabel 73: biologische waardevolle en zeer waardevolle elementen Nr BWK Eenheid/complex van eenheden waarde Afstand tot bedrijfscentrum Omschrijving 1 Hp+ w 500 m (N) Soortenrijk permanent cultuurgrasland met relicten van halfnatuurlijke graslanden 2 Kba w 512 m (NO) Bomenrij met dominantie van els (Alnus sp.) 3 Hp+ w 745 m (NO) Soortenrijk permanent cultuurgrasland met relicten van halfnatuurlijke graslanden 4 Kbr w 490 m (O) Bomenrij met dominantie van Robinia pseudoacacia 5 hrb w 690 m (O) Verruigd grasland met struik- of boomopslag 6 N gml w 480 m (ZO) Loofhoutaanplant (exclusief populier) Gemengd loofhout 7 Hp+ w 1010 m (ZO) Soortenrijk permanent cultuurgrasland met relicten van halfnatuurlijke graslanden 8 pa w 780 m (Z) naaldhoutaanplant 9 kba w 875 m (ZW) Bomenrij met dominantie van els (Alnus sp.) 10 kbq w 725 m (W) Bomenrij met dominantie van Zomereik (Quercus Robur) 11 ppmb w 1055 m (ZW) Aanplant van Grove den met ondergroei van bomen en struiken 12 n w 1000 m (W) Loofhoutaanplant 13 Qp Uv Gml gmn mwz 850 m (NW) Eikenberkenbos Terrein met recreatie-infrastructuur Gemengd loofhout Gemengd naaldhout 14 N gml w 900 m (NW) Loofhoutaanplant (exclusief populier) Gemengd loofhout Daarnaast zijn in de omgeving een aantal elementen aangeduid als minder waardevol. Dit zijn soortenarm permanent cultuurgrasland (hp), zeer soortenarme, ingezaaide graslanden (vaak tijdelijk) (hx) en akkers op zandige bodem (bs). MER Mertens Poultry LV 158/267

159 Aandachtsgebieden (gebieden met belangrijke natuurwaarde) FHet bedrijf ligt in een SBZ, nl. het Vogelrichtlijngebied 'De Maatjes, Wuustwezelheide en Groot Schietveld (BE ). Op 3,8 km in zuidelijke richting ten aanzien van het bedrijf ligt het Habitatrichtlijngebied 'Klein en Groot Schietveld (BE ). Het 'Klein en Groot Schietveld' (KGS) heeft gezamenlijk een oppervlakte van 2288 ha. Het KGS is een belangrijk broedgebied voor diverse vogelsoorten uit bijlage I van de vogelrichtlijn. De broedvogels die er te vinden zijn, zijn Blauwborst, Boomleeuwerik, Ijsvogel, Kleine waterhoen, Nachtzwaluw, Wespendief, Zwarte specht. De SBZ-V is tevens ook van belang door de overwinterende- en geregeld voorkomende trekvogels. De Boomleeuwerik verkiest droge heide met verspreid bosjes of bomen. De Nachtzwaluw verkiest vooral naaldhout en kapvlaktes. De Blauwborst verkiest struwelen. De Wespendief is overtrekkend en verkiest oude eikenbossen. De Zwarte specht is niet bedreigd, hij heeft een voorkeur voor bos met oude bomen (bij voorkeur beuken). In de ruime omgeving van het bedrijf, op 4350 m ten noordwesten ligt het VEN-gebied 'De Maatjes' (nummer 302)' (type GENO). Op 1920 m in zuidoostelijke richting ten opzichte van het bedrijf ligt een parkgebied en op 1800 m in westelijke richting ligt een bosgebied. Op 1350 m van het bedrijf in zuidoostelijke richting ligt de ankerplaats 'Wuustwezel en de Vloeikens' en op 3515 m in westelijke richting ligt de ankerplaats 'De Maatjes'. Het bedrijf ligt in vogelvlucht op ongeveer 780 m van de Nederlandse grens. Het bedrijf in België ligt op meer dan 10 km van de Natura 2000 gebieden in Nederland. Hierdoor wordt er van uitgegaan dat er ten gevolge van de uitbating van het bedrijf geen gevolgen te verwachten zijn in de Natura 2000 gebieden in Nederland. In een straal van 1 km rond het bedrijf liggen een beperkt aantal waardevolle vegetaties. Deze zijn terug te vinden in Tabel 73. Aan de westkant van het bedrijf bevinden zich een aantal waardevolle loofhoutaanplanten (n) en naaldhoutaanplantingen (ppmb). In het westen, op 850 m ligt een complex met minder waardevolle, waardevolle en zeer waardevolle elementen, met name een eiken-berkenbos (qb). Dit vegetatiecomplex werd aangeduid als 9190_doel (Oude zuurminnende eikenbossen op zandvlakten). Op +/- 500 m ten noorden ligt een waardevol grasland (hp+).dit is geen habitattype. Deze vegetaties liggen in het vogelrichtlijngebied. De habitatkaart versie 5.2, opgesteld door INBO d.d geeft voor de meeste habitattypen van de Bijlage I van de Habitatrichtlijn een indicatie van hun voorkomen en dit zowel binnen als buiten de speciale beschermingszones. De habitatkaart versie 5.2 bevat zowel een integratie van de Biologische Waarderingskaart als een indicatieve situering van de Natura 2000 habitats en de regionaal belangrijke biotopen. De overige vegetaties met uitzondering van het eikenberkenbos, weergegeven in Tabel 73 werden niet gekarteerd als habitattype. Ze worden dan ook niet weerhouden als aandachtsgebieden. Als aandachtsgebied wordt het volgende habitattype beschouwd (gelegen in het vogelrichtlijngebied) : 9190_doel: Oude zuurminnende eikenbossen op zandvlakten met Quercus robur MER Mertens Poultry LV 159/267

160 Figuur 25: Habitatkaart van de omgeving MER Mertens Poultry LV 160/267

161 Figuur 26: Natuur- en bosgebieden in de omgeving MER Mertens Poultry LV 161/267

162 Kwetsbaarheid t.a.v. verzuring en vermesting Binnen het studiegebied ligt één aandachtsgebied. Het bedrijf zal op zich een bijdrage leveren aan de verzurende en vermestende depositie in het studiegebied. Voor Vlaanderen werden er in de opeenvolgende MINA-plannen en in Vlarem depositienormen vooropgesteld inzake verzurende depositie van SO x, NH x, en NO y, die berekend worden op basis van de overeengekomen beleidsdoelstellingen en emissieplafonds zoals opgenomen in de NEC-richtlijn (National Emission Ceillings). Het betreft hier normen voor totale depositie. De tabel geeft de berekende beleidsdoelstellingen weer voor totale depositie en per component. Tabel 74: Beleidsdoelstellingen berekend met VLOPS o.b.v. emissiedoelstellingen uit NEC-richtlijn in Zeq/ha.jaar, (VMM,2013) Doelstelling SO 2 NO x NH 3 Totaal MLTD (2010) LTD1 (2030) LDT2 (2030) 75 à à à à 700 MLTD: middellange termijndoelstelling LTD1: lange termijndoelstelling voor de meeste bosecosystemen LTD1: lange termijndoelstelling voor verzuringsgevoelige gebieden, zoals heide op zandgronden en kalkarme vennen In de onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de verzurende depositie (Zeq/ha.jaar) in de gemeente Wuustwezel voor het jaar 2011 (berekend op basis van VLOPS door VMM, 2011). VLOPS staat voor Vlaamse versie Operationeel Prioritaire Stoffen en berekent jaargemiddelde concentraties en deposities op basis van enerzijds emissiegegevens en anderzijds de jaarlijkse meteogegevens. De emissiegegevens worden aangeleverd door bedrijven of zijn gebaseerd op ramingen en/of emissiemodellen (bijvoorbeeld verkeer). De meteogegevens zijn afkomstig van meteomasten. De resultaten worden gevalideerd en gekalibreerd met meetgegevens en tot kaartmateriaal gevisualiseerd door middel van GIS software. Voor Wuustwezel blijkt dat de waarden hoger liggen dan de depositiedoelstellingen. Bij deze berekeningen dient echter wel met een zeer aanzienlijke (model)onzekerheid rekening gehouden te worden. Deze onzekerheid zit zowel vervat in de modelmatig gehanteerde emissies, bronkarakteristieken, depositiefactoren als modelmatige onzekerheden. Tabel 75: Gemiddelde gemodelleerde verzurende deposities SO2, NOx en NH3 (Zeq/ha.jaar) te Wuustwezel, 2011 (VMM,2013) SO 2 NO x NH 3 Totaal MER Mertens Poultry LV 162/267

163 Figuur 27: Verzuringskaart van de omgeving (bron AGIV) De gronden in de omgeving van het bedrijf zijn niet kwetsbaar voor verzuring (grijze stukken). De licht gele stukken zijn weinig tot niet kwetsbaar voor verzuring. Figuur 28: Vermestingskaart van de omgeving (bron AGIV) MER Mertens Poultry LV 163/267

164 5.6.4 METHODIEK Direct ecotoopverlies Direct ecotoopverlies is het gevolg van het directe ruimtebeslag en is dus makkelijk te kwantificeren door de oppervlakte in combinatie met het waardevolle karakter van de al dan niet permanent verloren gegane ecotoop. Het waardevol karakter van de ecotoop wordt weergegeven op de Biologische waarderingskaart. Het verlies van een biologisch (zeer) waardevol ecotoop zal dan ook zwaarder beoordeeld worden dan een minder waardevol ecotoop zoals een akker of een soortenarm ingezaaid grasland. Tabel 76: Significantiekader ter beoordeling van het ecotoopverlies Toetsing Verlies van biologisch zeer waardevol ecotoop Verlies van biologisch waardevol ecotoop (>0.5 ha) Verlies van biologisch waardevol ecotoop voer beperkte opp (<0.5 ha) Geen nieuwe infrastructuren, of verlies van biologisch minder waardevol ecotoop Beoordeling Negatief effect Matig negatief effect Gering negatief effect Geen of verwaarloosbaar effect Verzuring en vermesting door ammoniakdepositie. Naast het verzurend effect van ammoniakemissie uit de stallen kan deze emissie eveneens een vermestende invloed veroorzaken, dit ten gevolge van de stikstofhoudende samenstelling van ammoniak. Omdat NH3 sneller uit de atmosfeer verwijderd wordt dan andere verzurende componenten, beperkt de invloed daarvan zich voornamelijk tot op enkele kilometers van de bron. De verzurende / vermestende depositie in agrarisch gebied ten gevolge van de ammoniakuitstoot is meestal verwaarloosbaar in vergelijking met de verzurende / vermestende invloed van bemesting van de akkers in de omgeving (bron: Richtlijnenboek landbouwdieren). Dit is niet het geval in gebieden met een hoge natuurwaarde, waar beperkingen gelden voor bemesting. Invloeden van de verzurende / vermestende depositie worden bijgevolg enkel uitvoerig beschouwd bij de aanwezigheid van aandachtsgebieden in het studiegebied. De ammoniakemissie werd berekend bij de discipline lucht. De omzetting van ammoniakemissie naar ammoniakdepositie wordt berekend met IFDM. De verzurende/vermestende depositie wordt beschouwd door omzetting van de ammoniakdepositie (uitgedrukt in kg/ha/jaar) naar zuurequivalenten, door gebruik te maken van volgende relatie van 1 Zeq = 17 g ammoniak (= 14 g N). De vermestende stikstofdepositie wordt bepaald door de ammoniakdepositie om te zetten naar stikstofdepositie. Om de impact te kunnen beoordelen, is het nodig om de draagkracht van de natuur tegen verzuring / vermesting te kennen. Deze draagkracht wordt uitgedrukt als de kritische last. Dit is de maximaal toelaatbare depositie per eenheid van oppervlakte voor een bepaald ecosysteem zonder dat er - volgens de huidige kennis - schadelijke effecten optreden. De kritische last verzuring wordt uitgedrukt als zuurequivalenten per hectare en per jaar, de kritische last vermesting in kg stikstof per hectare per jaar. In wat volgt wordt een overzicht gegeven van de kritische lasten die bij de impactbeoordeling gehanteerd worden.. MER Mertens Poultry LV 164/267

165 De kritische last verzuring voor heide en soortenrijke graslanden (naar Langouche et al., 2002,; Janssen & Mensink, 2002; Meykens & Vereecken, 2001) wordt weergegeven in onderstaande tabel. Bijkomend wordt eveneens de kritische last voor rietland vermeld (Albers et al., 2001 buitenlandse studie). Tabel 77: Kritische last verzuring (zuurequivalenten/ha/jaar) voor een aantal ecosystemen (Meykens et al., Albers et al., 2001) Type ecosysteem BWK-type Mediaan (Zeq/ha.jaar) zuur grasland Ha, Hm, Hn neutraal-zuur grasland Hc, Hf, Hj, Hp+, Hu kalkgrasland Hd, Hk cultuurgrasland Hp, Hpr, Hr, Hx rietland Mr Voor naald- en loofbossen werd er, rekening houdend met het bodemtype, op basis van Staelens et al. (2006) een kritische last verzuring bepaald. Hier kunnen ook waarden aan toegevoegd worden wanneer bodemverzuring optreedt (waarden tussen haakjes in onderstaande tabel). Bodemverzuring is de fase voorafgaand aan de fase waarin haarwortels worden beschadigd en kan op langere termijn nefast zijn voor een goede bodemkwaliteit (wegens afname bufferende capaciteit op langere termijn) (waarden volgens Neirynck et al., 2004). In de omgeving van het bedrijf treffen we zeer natte lemig zandbodem zonder profiel (Sfp) en matig natte zandbodem met duidelijke ijzer en/of humus B horizon (Zdg) aan.. Tabel 78: Kritische last verzuring bossen (zuurequivalenten/ha/jaar) Type ecosysteem Loofbos (F.,Q.,E.,V.,R.,L.,N) Naaldbos (P.) Zandig (Z+S) (1.500) (1.500) Lemig (P+L+A) (1.400) (1.600) Kleiig (E+U) (2.100) (2.400) Veen / ( ) waarden wanneer bodemverzuring optreedt Op basis van de statische massabalansmethode (SMB) werden eveneens kritische lasten voor het vermestende effect van stikstof (kritische last vermesting) bepaald. In de Vries (2008), Kros et al. (2008) en van Dobben & van Hinsberg (2008) werden de kritische lasten voor vermesting voor verschillende vegetatietypes beschreven alsook de mogelijke gevolgen van een overschrijding van deze kritische last. De gegevens voor naaldbos werden overgenomen uit Albers et al. (2001). Een overzicht van deze gegevens wordt getoond in onderstaande Tabel 79. MER Mertens Poultry LV 165/267

166 Tabel 79: Kritische last vermesting (kg N/Ha.jaar) en mogelijke gevolgen voor overschrijding voor een aantal vegetatietypes Type vegetatie KL (kg N/ha.j) Effect bij overschrijding Naaldbossen 14 - Achteruitgang terrestrische korstmossen en ectomycorrhiza, toename stikstofminnende soorten - Verstoring nutrientenbalans, verhoogde stress voor droogte, vorst, ziekten en plagen Loofbossen: -Bos van arme zandgrond 18 -eiken- en beukenbos van lemige zandgronden 20 - Achteruitgang terrestrische korstmossen en ectomycorrhiza, toename stikstofminnende soorten - Verstoring nutrientenbalans, verhoogde stress voor droogte, vorst, ziekten en plagen -oud eikenbos 15 -bos van voedselrijke, vochtige gronden 29 -bos van bron en beek 26 -eiken-haagbeukenbos van zandgronden 20 -wilgenstruweel 34 -ooibos (rivierbegeleidende bossen) 35 -laagveenbos 34 -ruigten en zomen (droge bosranden) 26,2 -vochtige alluviale, beekbegeleidende bossen 26,1 -vochtige alluviale bossen (essen-iepenbos) 28 -vochtige alluviale bossen (zachthoutooibos) 33,8 MER Mertens Poultry LV 166/267

167 Plassen: -Eutrofe plas 30 -Kranswierwateren op hogere zandgrond 5.8 -Kranswierwateren in laagveengebied 30 Graslanden: -Nat schaalgrasland 15 -Droog schraalgrasland 14 -Kalkgrasland 21,1 -Bloemrijkgrasland 20 -Dotterbloemgrasland van beekdalen 20 -Dotterbloemgrasland van veen en klei 20 - Vergrassing en afname diversiteit - Vergrassing en afname diversiteit - toename van gevinde korststeel - Afname diversiteit - Afname diversiteit - Afname diversiteit -Nat, matig voedselrijk grasland 22 -Heischraal grasland 11,6 -Laaggelegen schraal hooiland en glanshaver- en vossenstaarthooilanden 20 -blauwgrasland 15 In Vlarem II bijlage zijn er tevens een aantal streefwaarden opgenomen voor de verzurende depositie, weergegeven in Tabel 80. MER Mertens Poultry LV 167/267

168 Tabel 80: Streefwaarde verzurende depositie Ecosysteem Naaldbossen en heide op zandgronden Loofbossen op arme gronden Loofbossen op rijkere gronden Loofbossen (stikstof) Meer natuurlijke soortensamenstelling in naaldbos, heide op zandgrond en vennen (stikstof) Streefwaarde zeq/ha.j zeq/ha.j zeq/ha.j 14 kg N/ha.j 2.6 kg N/ha.j In het MINA-plan 3 wordt gestreefd naar een waarde van Zeq/ha.jaar als maximale gemiddelde waarde tegen 2030 (depositie waarmee voor de meeste bosecosystemen een duurzame toestand bereikt wordt). Voor de meest verzuringsgevoelige ecosystemen (vennen en heiden op kalkarme zandgronden) worden waarden tussen 300 en 700 Zeq/ha.jaar vermeld en een gebiedsgericht verder terugdringen van de depositie tot onder deze kritische last van kwetsbare ecosystemen (MIRA-T, 2005). Voor verzuring en vermesting geldt dus een dubbel toetsing: zowel ten opzichte van de kritische last (KL), als ten opzichte van de streefwaarde (SW). Door een vergelijking te maken van de verzurende resp. vermestende depositie met de overeenstemmende kritische last / streefwaarde, kan een beoordeling gebeuren: Tabel 81: Significantiekader ter beoordeling van verzuring en vermesting Toetsing Deposities > 50 % van de KL/SW Depositie > 10% van KL/SW Beoordeling Significant negatief effect Belangrijke bijdrage 5% van KL/SW < depositie < 10% van KL/SW Relevante bijdrage 3% van KL/SW < depositie < 5% van KL/SW Beperkte bijdrage Depositie < 3% van KL/SW Geen of verwaarloosbaar effect Uit bovenstaande blijkt dat er reeds vanaf een bijdrage van 10% aan de kritische last, uitgegaan wordt van een negatief effect. Tien % wordt gekozen omdat ongeveer 50% van de depositie afkomstig is van het buitenland; en dit geeft ruimte aan 5 bedrijven (met elk een eigen bijdrage van 10%) in een gemiddeld gebied van 3 km afstand van kwetsbare gebieden (d.i. de afstand waarbinnen met name ammoniak bijna integraal wordt gedeponeerd), voordat de KL bereikt wordt Verdroging Verdrogingseffecten kunnen optreden door het onttrekken van grondwater en dit zowel door bronbemaling in de aanlegfase als door grondwateronttrekking in de exploitatiefase van de grondwaterwinning. In de discipline Water werd de invloedstraal berekend van eventueel voorkomende grondwateronttrekkingen. Het inschatten of een grondwateronttrekking zorgt voor een verdrogingseffect is sterk afhankelijk van de gevoeligheid van de voorkomende vegetatie voor verdroging.. Het verdrogingseffect kan beoordeeld worden op basis van een MER Mertens Poultry LV 168/267

169 kwetsbaarheidsbenadering. Op basis van de aanwezige ecotopen op de BWK kan er een kwetsbaarheidskaart worden opgesteld voor verdroging. Verdroging kan vervolgens beoordeeld worden volgens Tabel 82. Tabel 82: Significantiekader ter beoordeling van verdroging Toetsing Voor ecotopen binnen de invloedsstraal behorende tot de klassen kwetsbaar tot zeer kwetsbaar en zeer kwetsbaar en gelegen binnen een speciale beschermingszone (SBZ-H, SBZ-V) Voor ecotopen binnen de invloedsstraal behorende tot de klassen kwetsbaar tot zeer kwetsbaar en zeer kwetsbaar Voor ecotopen binnen de invloedsstraal behorende tot de klassen weinig kwetsbaar tot kwetsbaar en kwetsbaar Voor ecotopen binnen de invloedsstraal behorende tot de klassen niet kwetsbaar, niet kwetsbaar tot weinig kwetsbaar Beoordeling Significant negatief effect Matig negatief effect Gering negatief effect verwaarloosbaar effect Rustverstoring. Het voorspellen en beoordelen van effecten door rustverstoring is niet eenvoudig. Net zoals bij mensen is verstoring voor dieren een 'subjectieve' ervaring. Ook bij dieren kan gewenning optreden, en gegevens over schuwheid en aanpassingsvermogen van een diersoort zijn er nauwelijks. Reijnen en Foppen hebben een aantal studies gepubliceerd waarbij het effect van hetzij autoverkeer, hetzij treinverkeer op bos-, weide- en heidevogels zijn beschreven waaronder Reijnen en Foppen (1991) en Reijnen (1995). Uit het onderzoek bleek dat geluid boven een bepaalde drempelwaarde leidt tot een afname in de draagkracht van een gebied voor vogels. De vastgelegde drempelwaarden en de afname van de dichtheden als een functie van de geluidssterkte verschilt afhankelijk van de onderzochte soort. Voor een aantal soorten zijn dus drempelwaarden beschikbaar maar zeker niet voor alle soorten. De drempelwaarde algemeen geldend voor bosvogels bedraagt 42 db(a), voor weidevogels is de drempelwaarde 47 db(a). Als gemiddelde waarde kan 45 db(a) genomen worden EFFECTINSCHATTING Direct ecotoopverlies Het perceel waar de nieuwe stal komt, staat aangeduid als biologisch minder waardevol soortenarm permanent cultuurgrasland op zeer natte lemige zandbodem zonder profiel. De impact wordt dan ook als verwaarloosbaar aanzien (geen of verwaarloosbaar effect). De inplanting van de nieuwe stal, tussen de bestaande stallen is op dit vlak dan ook goed gekozen Verzuring en vermesting door ammoniakdepositie De ammoniakemissie werd reeds bepaald in de discipline lucht. De ammoniakemissie uit de stallen van het bedrijf Mertens Poultry LV bedraagt in de huidige situatie kg NH3/jaar. In de toekomstige situatie neemt dit toe tot kg NH3/jaar (een toename van ongeveer 39 %). MER Mertens Poultry LV 169/267

170 Uit bovenstaande kunnen de voor deze MER van toepassing zijnde elementen volgende kritische lasten afgeleid worden: Loofbos Kritische last voor verzuring = Zeq/ha.jaar Kritische last voor vermesting = 20 kg N/ha.jaar (oud eikenbos 9190-doel = 15 kg N/ha.jaar) Naast toetsing aan de kritische lasten kan ook getoetst aan de streefwaarde voor verzuring, nl Zeq/ha.jaar voor loofbos op arme gronden volgens Vlarem en Zeq/ha.jaar volgens het MINA-plan (lange termijndoelstelling voor 2030). De streefwaarde voor vermesting is 14 kg N/ha.jaar. Naaldbos Kritische last voor verzuring = Zeq/ha.jaar Kritische last voor vermesting = 14 kg N/ha.jaar Grasland kritische last voor verzuring = Zeq/ha.jaar Kritische last voor vermesting = 20 kg N/ha.jaar Per scenario (huidige situatie, geplande situatie) werden er een aantal simulaties uitgevoerd volgens de aanwezige vegetatietypes binnen een straal van ongeveer 1 km rond het bedrijf. Van deze vegetatie-eenheden werd de relatieve ligging ten opzichte van het bedrijf bepaald, uitgedrukt in Lambert-coördinaten. Verder zijn ammoniakemissies per scenario, bepaald bij de discipline Lucht, en de gemiddelde depositiesnelheid per vegetatietype, overgenomen van het RLB (Richtlijnenhandboek Landbouwdieren), nodig als inputparameter voor het IFDM-model. Zodoende kon per vegetatie-eenheid en per scenario de ammoniakdepositie bepaald worden. In onderstaande tabel werd de ammoniakdepositie omgezet naar verzurende depositie. Onderstaande tabel geeft de aldus bekomen verzurende depositie per vegetatie-eenheid en per scenario weer. Dit wordt ook gedaan voor vermesting. Gezien bij het gebruik van het IFDM-model slechts één depositiefactor kan ingevoerd worden, waarbij het gehele rekengebied verondersteld wordt van homogeen te zijn, kan bij deze berekeningen een zeer grote foutenmarge ontstaan. Het aandachtsgebied dat specifiek in beschouwing genomen wordt, betreft de habitats volgens de BWK 5.2. Als specifiek aandachtsgebied wordt dan ook het volgende habitattype beschouwd: 9190_doel. 9190_doel: Oude zuurminnende eikenbossen op zandvlakten met Quercus robur MER Mertens Poultry LV 170/267

171 Tabel 83: Verzurende depositie per vegetatie-eenheid X,Y coord Eenheid /comple x van eenhed en waar de habitat Afstand tot bedrijf Huidige situatie (Zeq/ha.j aar) % tav KL in huidige situatie Nieuwe situatie (Zeq/ha.j aar) % tav KL in nieuwe situatie , Hp+ w m (N) , Kba w m (NO) , Hp+ w m (NO) , Kbr w m (O) , hrb w m (O) , N w m gml (ZO) , Hp+ w m (ZO) , pa w m (Z) , kba w m (ZW) , kbq w m (W) , ppmb w m (ZW) , n w m (W) , Qp mwz m Uv doel (NW) Gml gmn , N w m gml (NW) De bijdrage van de kritische last voor verzuring, die de verschillende vegetaties ondervinden van het bedrijf, stijgt in de geplande situatie t.a.v. de vergunde situatie. Voor 9190_doel stijgt de bijdrage van 87 ZEQ naar 120 ZEQ in de nieuwe situatie. De bijdrage van 5 % van de KL in de vergunde situatie wordt een bijdrage van 6 % van de KL in de nieuwe situatie. De bijdrage van de KL in de huidige en in de geplande situatie kan niet als significant negatief aanzien worden ten aanzien van het habitattype 9190_doel (= aandachtsgebied). De toename inzake verzurende depositie voor het habitattype kan dan ook als niet significant aanzien worden. Voor de andere vegetaties is de impact voor verzuring in de huidige en toekomstige situatie terug te vinden in tabel 11. MER Mertens Poultry LV 171/267

172 Tabel 84: Vermestende depositie per vegetatie-eenheid X,Y coord Eenheid /comple x van eenhed en waar de habitat Afstand tot bedrijf Huidige situatie (kg N/ha.jaar) % tav KL in huidige situatie Nieuwe situatie (kg N/ha.jaar) % tav KL in nieuwe situatie , Hp+ w m (N) , Kba w m (NO) , Hp+ w m (NO) , Kbr w m (O) , hrb w m (O) , N w m gml (ZO) , Hp+ w m (ZO) , pa w m (Z) , kba w m (ZW) , kbq w m (W) , ppmb w m (ZW) , n w m (W) , Qp mwz m Uv doel (NW) Gml gmn , N w m gml (NW) 2,5 13 3,5 18 7,0 35 9,7 49 1,7 8 2,3 12 3,4 17 4,7 24 0,9 4 1,2 6 3,7 18 5,1 25 0,4 2 0,6 3 0,9 6 1,3 9 0,8 4 1,1 6 1,8 9 2,6 13 1,1 8 1,5 11 0,8 5 1,3 7 1,2 8 1,7 11 1,0 5 1,3 7 De bijdrage van de kritische last voor vermesting, die de verschillende vegetaties ondervinden van het bedrijf stijgt in de nieuwe situatie t.a.v. de vergunde situatie. Voor 9190_doel stijgt de bijdrage van 1,2 kgn/ha.jaar naar 1,7 kgn/ha.jaar in de nieuwe situatie. De bijdrage van 8 % van de KL in de vergunde situatie wordt een bijdrage van 11 % van de KL in de nieuwe situatie. Naast de specifieke beoordeling per vegetatietype wordt tevens de oppervlakte berekend waarop het bedrijf een bijdrage levert van > 50%, 10-50%, 5-10% en 3-5% ten aanzien van de kritische last, en dit zowel voor het aspect verzuring als vermesting. Dit is terug te vinden in de onderstaande tabellen. De vegetatie eenheden zijn dezelfde als in bovenstaande tabel. Ze worden onderverdeeld in twee groepen. De eerste groep van elementen zijn de vegetatie-eenheden die biologisch wel als 'waardevol' gekarteerd zijn, maar die niet als habitat werden aangemeld. Deze elementen zijn gelegen in vogelrichtlijngebied. MER Mertens Poultry LV 172/267

173 De tweede groep van elementen zijn de aanwezige habitats volgens de BKW kaart versie 5.2, die gelegen zijn in vogelrichtlijngebied. Het betreft het loofbos, habitattype 9190_doel. Tabel 85: Oppervlakte (ha) waarop het bedrijf een bijdrage levert voor verzuring t.a.v. de KL Vegetatieeenheid Overschrijding 3-5 % (beperkte bijdrage) Overschrijding 5-10 % (relevante bijdrage) Overschrijding % (belangrijke bijdrage) Overschrijding >50 % (significant negatief effect) Totale oppervlakte (ha) Biologisch waardevolle elementen - in SBZ-V (groep 1) Hp+,hbr geen habitat en in SBZ Huidig 2,6 3, ,6 Nieuw 1,1 4,9 0,5 0 6 Kba,kbr,n, kbq geen habitat en SBZ Huidig 1,0 0,1 0,3 0 1,4 Nieuw 0,8 0,2 0,5 0 1,5 Pa,ppmb geen habitat en in SBZ Huidig 1, ,0 Nieuw 3, ,1 Habitat volgens BWK in SBZ-V (groep 2) Qb, habitat en in SBZ Huidig 1, ,1 Nieuw 0,1 1, ,1 Het eiken-berkenbos (qb) op 850 m van het bedrijf ondervindt een bijdrage van het bedrijf van 3-5 % van de kritische last voor verzuring in de vergunde situatie. In de nieuwe situatie ondervindt een groot deel van deze vegetatie een bijdrage tussen de 5-10 %. Dit element is een habitat volgens de BWK 5.2 kaart zijnde 9190_doel en is eveneens gelegen in de SBZ-V. In de huidige situatie ondervindt 5,6 ha waardevol grasland een bijdrage van de kritische last van meer dan 3 %. In de nieuwe wordt dit 6 ha. Bij de waardevolle graslandvegetatie van groep 1 treedt er in de nieuwe situatie ook een verschuiving op waardoor 0,5 ha grasland een invloed ondervindt ten aanzien van de kritische last tussen de %. De graslandvegetatie gekarteerd als waardevol is geen habitattype maar ligt wel in de SBZ-V. De overige vegetatie-elementen van groep 1 zijn de loofhoutaanplantingen en de bomenrijen. Deze zijn waardvol maar werden niet gekarteerd als habitattype. In de vergunde situatie ondervindt 1,4 ha een invloed ten aanzien van de kritische last meer dan 3 % waarvan 0,3 ha een bijdrage van %. Dit wordt in de nieuwe situatie 1,5 ha, waarvan 0,5 ha tussen de %. Uit de voorgestelde contouren blijkt duidelijk de verschillen tussen de bestaande situatie en de toekomstige situatie. De uitbreiding van de contouren voornamelijk richting noordoosten heeft te maken met de ligging de meest voorkomende windrichting. Er kan geconcludeerd worden dat er voor het aandachtsgebied dat we in beschouwing nemen, nl. de habitats volgens de BWK 5.2 kaart geen negatieve effecten te verwachten zijn ten gevolge van de verzurende deposities van het bedrijf in de huidige situatie en in de toekomstige situatie. Omwille van de toename in verzurende effecten MER Mertens Poultry LV 173/267

174 naar een relevante bijdrage in de nieuwe situatie wordt gezocht naar milderende maatregelen. Voor het element Hp+, hbr is er een toename van relevante bijdrage naar belangrijke bijdrage. Dit element is echter geen habitat. Daarnaast wordt eveneens de oppervlakte berekend waarop het bedrijf een bijdrage levert van > 50%,10-50%, 5-10% en 3-5% ten aanzien van de streefwaarde voor verzuring voor het habitattype 9190_doel. Tabel 86: Oppervlakte (ha) waarop het bedrijf een bijdrage levert voor verzuring t.a.v de streefwaarde van loofbos (1800 ZEQ/ha.jaar) Vegetatieeenheid Overschrijding 3-5 % (beperkte bijdrage) Overschrijding 5-10 % (relevante bijdrage) Overschrijdin g % (belangrijke bijdrage) Overschrijding >50 % (significant negatief effect) Totale oppervlakte (ha) Habitat volgens BWK wel in SBZ Qb habitat 9190_doel en in SBZ Huidig 1, ,1 Nieuw 0 1, ,1 De verschuiving van de contouren t.a.v. de streefwaarde voor loofbos wordt weergegeven in Figuur 32. De contouren die het verst reiken zijn die in de nieuwe situatie. De wijzing in oppervlaktes die een invloed ondervinden van het bedrijf ten aanzien van de streefwaarde ten opzichte van de kritische last is merkbaar. De bijdrage ten aanzien van de streefwaarde stijgt van 3-5% naar 5-10 % in de nieuwe situatie. De beperkte bijdrage in de huidige situatie wordt een relevante bijdrage in de geplande situatie. Hierdoor zullen er milderende maatregelen gezocht worden op korte termijn. De grootte van deze oppervlakte is echter wel beperkt. MER Mertens Poultry LV 174/267

175 Figuur 29: Verzurende depositie tav KL Loofbos (1906 ZEQ/ha.jaar) in de huidige en toekomstige situatie MER Mertens Poultry LV 175/267

176 Figuur 30: Verzurende depositie tav KL naaldbos (2230 ZEQ/ha.jaar) in de huidige en toekomstige situatie MER Mertens Poultry LV 176/267

177 Figuur 31: Verzurende depositie tav KL gras (1961 ZEQ/ha.jaar) in de huidige en toekomstige situatie MER Mertens Poultry LV 177/267

178 Figuur 32: Verzurende depositie tav streefwaarde voor LB (1800 ZEQ/ha.j) in de huidige en toek situatie MER Mertens Poultry LV 178/267

179 Tabel 87: Oppervlakte (ha) waarop het bedrijf een bijdrage levert voor vermesting t.a.v. KL Vegetatieeenheid Overschrijding 3-5 % (beperkte bijdrage) Overschrijding 5-10 % (relevante bijdrage) Overschrijding % (belangrijke bijdrage) Overschrijding >50 % (significant negatief effect) Totale oppervlakte (ha) Biologisch waardevolle elementen - in SBZ-V (groep 1) Hp+,hbr geen habitat en in SBZ Huidig 1,2 4,9 0,4 0 6,5 Nieuw 0 3,8 2,7 0 6,5 Kba,kbr,n, kbq geen habitat en SBZ Huidig 1,0 0,2 0,3 0 1,5 Nieuw 0 1,0 0,5 0 1,5 Pa,ppmb geen habitat en in SBZ Huidig 0 3, ,0 Nieuw 5,4 2,9 0,2 0 3,1 Habitat volgens BWK in SBZ-V (groep 2) Qb, habitat en in SBZ Huidig 0 1, ,1 Nieuw 0 0,9 0,2 0 1,1 Het eiken-berkenbos (qb) op 850 m van het bedrijf ondervindt een bijdrage van het bedrijf van 5-10 % van de kritische last voor vermesting voor de volledige oppervlakte in de vergunde situatie. In de nieuwe situatie ondervindt 0,9 ha van de vegetatie een bijdrage tussen de 5-10 % en 0,2 ha een bijdrage van meer dan 10 % bijdrage van de kritische last. Dit element is een habitat volgens de BWK 5.2 kaart zijnde 9190_doel en is eveneens gelegen in de SBZ-V. Er is een toename van de vermestende effecten in het vogelrichtlijngebied voor het habitattype 9190 tot een belangrijke bijdrage. Bij de waardevolle graslandvegetatie van groep 1 treedt er in de nieuwe situatie ook een verschuiving op waardoor 2,3 ha grasland bijkomend tav de vergunde situatie een invloed ondervindt ten aanzien van de kritische last tussen de %. De graslandvegetatie is gekarteerd als waardevol, is geen habitattype, ligt wel in de SBZ-V. De overige vegetatie-elementen van groep 1 zijn de loofhoutaanplantingen en de bomenrijen. Deze zijn waardvol maar werden niet gekarteerd als habitattype. In de vergunde situatie ondervindt 1,5 ha een invloed ten aanzien van de kritische last meer dan 3 % waarvan 0,3 ha een bijdrage van %. Dit wordt in de nieuwe situatie 1,5 ha die een invloed ondervindt van meer dan 5%, waarvan 0,5 ha tussen de %. Uit de voorgestelde contouren blijkt duidelijk de verschillen tussen de bestaande situatie en de toekomstige situatie. De uitbreiding van de contouren voornamelijk richting noordoosten heeft te maken met de ligging de meest voorkomende windrichting. Er kan geconcludeerd worden dat er voor het aandachtsgebied dat we in beschouwing nemen, nl. de habitats volgens de BWK 5.2 kaart geen negatieve effecten te verwachten zijn ten gevolge van de vermestende deposities van het bedrijfin de huidige situatie. In de toekomstige situatie is er een negatief effect te verwachten t.a.v. het habitattype 9190_doel in het vogelrichtlijngebied. Hierdoor is het aangewezen om milderende maatregelen te MER Mertens Poultry LV 179/267

180 nemen.daarnaast wordt eveneens de oppervlakte berekend waarop het bedrijf een bijdrage levert van > 50%,10-50%, 5-10% en 3-5% ten aanzien van de streefwaarde voor vermesting voor het habitattype 9190_doel. Tabel 88: Oppervlakte (ha) waarop het bedrijf een bijdrage levert voor vermesting t.a.v. de streefwaarde van loofbos (14 kg N/ha.jaar) Vegetatieeenheid Overschrijding 3-5 % (beperkte bijdrage) Overschrijding 5-10 % (relevante bijdrage) Overschrijdin g % (belangrijke bijdrage) Overschrijding >50 % (significant negatief effect) Totale oppervlakte (ha) Habitat volgens BWK wel in SBZ Qb habitat 9190_doel en in SBZ Huidig 0 1, ,1 Nieuw 0 0,4 0,7 0 1,1 De verschuiving van de contouren t.a.v. de streefwaarde voor loofbos wordt weergegeven in Figuur 35. De contouren die het verst reiken zijn die in de nieuwe situatie. De wijzing in oppervlaktes die een invloed ondervinden van het bedrijf ten aanzien van de streefwaarde is merkbaar. In de vergunde situatie ondervindt de volledige oppervlakte een bijdrage ten aanzien van de streefwaarde tussen de 5-10 %. In de nieuwe situatie ondervindt 0,4 ha tussen de 5-10 % bijdrage t.a.v. de streefwaarde en en 0,7 ha tussen % t.a.v. de streefwaarde voor vermesting. De grootte van deze oppervlakten is echter wel beperkt.. In de toekomstige situatie is er bijgevolg een negatief effect te verwachten voor vermesting t.a.v. de streefwaarde van het habitattype 9190_doel. MER Mertens Poultry LV 180/267

181 Figuur 33: Vermestende depositie tav KL voor Loofbos (20 kg/ha.j) in de huidige en toekomstige situatie MER Mertens Poultry LV 181/267

182 Figuur 34: Vermestende depositie tav KL voor 9190-doel (15 kg/ha.j) in de huidige en toekomstige situatie MER Mertens Poultry LV 182/267

183 Figuur 35: Vermesting tav streefwaarde voor LB (14kgN/ha.j) in de huidige en toekomstige situatie MER Mertens Poultry LV 183/267

184 Verdroging Ter hoogte van het bestaande bedrijf zijn er matig natte zandgronden, natte zandgronden en zeer natte lemige zandgronden. Aan de matig natte bodems wordt een gemiddelde grondwaterstand schommelend tussen 40 en 130 cm-mv (cm onder maaiveldniveau) gekoppeld, aan de natte bodems een gemiddelde grondwaterstand schommelend tussen 15 en 100 cm-mv (cm onder maaiveldniveau) en aan de zeer natte bodems een gemiddelde grondwaterstand schommelend tussen 5 en 65 cm-mv (cm onder maaiveldniveau). De nieuw te bouwen kippenstal en loods-paardenstal komt op een zeer natte bodem. In de huidige situatie wordt een daling van de watertafel van 10 cm bereikt op 19 m (zie discipline water). In de toekomstige situatie wordt een daling van de watertafel van 10 cm bereikt op 70 m. Binnen deze afstand bevinden zich geen groengebieden (bosgebied op 1800 m). Gezien een verlaging van het waterniveau van 10 cm bereikt wordt op 70 m in de nieuwe situatie voor de diepe winning, en rekening houdend met het feit dat de vegetatie in de onmiddellijke omgeving weinig tot niet kwetsbaar zijn voor verdroging (zie onderstaande kaart), kan ervan uitgegaan worden dat er geen of verwaarloosbaar effect is ten aanzien van verdroging. Figuur 36: Verdrogingskaart van de omgeving (bron AGIV) Rustverstoring Het bedrijf ligt in het Vogelrichtlijngebied 'De Maatjes, Wuustwezelheide en Groot Schietveld' (BE ). De drempelwaarde algemeen geldend voor bosvogels bedraagt 42 db(a), voor weidevogels is de drempelwaarde 47 db(a). Als gemiddelde waarde kan de 45 db(a)-contour, genomen worden. De invloedsstraal werd berekend in de discipline Geluid. Op een afstand van 85 m in de huidige situatie en op een afstand van 95 m in de toekomstige situatie (geheel) is het specifieke geluid van de ventilatoren lager dan de gemiddelde drempelwaarde van 45 db(a). Voor de incidentele bronnen is het specifieke geluid van het lossen van veevoeders op een afstand van 440 m lager dan de gemiddelde drempelwaarde van 45 db(a). Voor de overige transporten is de invloedstraal 85 m. Bijgevolg kan er geconcludeerd worden dat er geen effecten waar MER Mertens Poultry LV 184/267

185 te nemen zijn van de geluidsbronnen op het bedrijf t.a.v. vegetaties die van belang zijn voor de vogels in het vogelrichtlijngebied. De onmiddellijke omgeving bestaat uit grasland en akkerland. De habitatvegetatie 9190-doel ligt op 850 m van het bedrijf SYNTHESE Direct ecotoopverlies ten gevolge van de nieuwe infrastructuren werd als geen of verwaarloosbaar effect beschouwd, aangezien de nieuwe stal tussen de bestaande stallen op een weiland, nl. soortenarm permanent cultuurgrasland (hp), wordt gebouwd, dat aangeduid staat als biologisch minder waardevol. Het bedrijf ligt in een SBZ, nl. het Vogelrichtlijngebied 'De Maatjes, Wuustwezelheide en Groot Schietveld (BE ). Op 3,8 km in zuidelijke richting ten aanzien van het bedrijf ligt het Habitatrichtlijngebied 'Klein en Groot Schietveld (BE ). Het 'Klein en Groot Schietveld' (KGS) heeft gezamenlijk een oppervlakte van 2288 ha. Het KGS is een belangrijk broedgebied voor diverse vogelsoorten uit bijlage I van de vogelrichtlijn. De broedvogels die er te vinden zijn, zijn Blauwborst, Boomleeuwerik, Ijsvogel, Kleine waterhoen, Nachtzwaluw, Wespendief, Zwarte specht. De SBZ-V is tevens ook van belang door de overwinterende- en geregeld voorkomende trekvogels. In de ruime omgeving van het bedrijf, op 4350 m ten noordwesten ligt het VEN-gebied 'De Maatjes' (nummer 302)' (type GENO). Op 1920 m in zuidoostelijke richting ten opzichte van het bedrijf ligt een parkgebied en op 1800 m in westelijke richting ligt een bosgebied. Op 1350 m van het bedrijf in zuidoostelijke richting ligt de ankerplaats 'Wuustwezel en de Vloeikens' en op 3515 m in westelijke richting ligt de ankerplaats 'De Maatjes'. Het bedrijf ligt in vogelvlucht op ongeveer 780 m van de Nederlandse grens. Het bedrijf in België ligt op meer dan 10 km van de Natura 2000 gebieden in Nederland. Hierdoor wordt er van uitgegaan dat er ten gevolge van de uitbating van het bedrijf geen gevolgen te verwachten zijn in de Natura 2000 gebieden in Nederland. In een straal van 1 km rond het bedrijf liggen een beperkt aantal waardevolle vegetaties. Aan de westkant van het bedrijf bevinden zich een aantal waardevolle loofhoutaanplanten (n) en naaldhoutaanplantingen (ppmb). in het westen, op 850 m ligt een complex met minder waardevolle, waardevolle en zeer waardevolle elementen, met name een eiken-berkenbos (qb). Dit vegetatiecomplex werd aangeduid als 9190_doel (Oude zuurminnende eikenbossen op zandvlakten). De overige vegetaties in de omgeving werden niet gekarteerd als habitattype. Ze worden dan ook niet weerhouden als aandachtsgebieden. Als aandachtsgebied wordt het volgende habitattype beschouwd (tevens gelegen in het vogelrichtlijngebied) : 9190_doel: Oude zuurminnende eikenbossen op zandvlakten met Quercus robur Het eiken-berkenbos (qb) (aandachtsgebied) op 850 m van het bedrijf ondervindt een beperkte bijdrage van het bedrijf (3-5 %) tav de kritische last voor verzuring in de vergunde situatie. In de nieuwe situatie ondervindteen groot deel van de vegetatie een relevante bijdrage (5-10 %). Voor vermesting ondervindt het 0,9 ha van het bos in de nieuwe situatie een relevante bijdrage en 0,2 ha een belangrijke bijdrage. In de huidige situatie ondervindt 3 ha waardevol grasland een bijdrage van de kritische last van 5-10 %. In de nieuwe wordt dit 4,9 ha. Bij de waardevolle graslandvegetatie van groep 1 treedt er in de nieuwe situatie ook een verschuiving op waardoor 0,5 ha grasland een invloed ondervindt ten aanzien van de kritische last tussen de %. in de nieuwe situatie ondervindt 2,3 ha bijkomend tav de vergunde situatie een belangrijke bijdrage ten aanzien van de kritische last voor vermesting. De graslandvegetatie gekarteerd als waardevol is geen habitattype maar ligt wel in de SBZ-V. MER Mertens Poultry LV 185/267

186 De overige vegetatie-elementen van groep 1 zijn de loofhoutaanplantingen en de bomenrijen. Deze zijn waardevol maar werden niet gekarteerd als habitattype. In de vergunde situatie ondervindt 0,3 ha een belangrijke bijdrage (10-50 %). voor verzuring en vermesting. Dit wordt in de nieuwe situatie 0,5 ha voor verzuring en vermesting. Uit de voorgestelde contouren blijkt duidelijk de verschillen tussen de bestaande situatie en de toekomstige situatie. De uitbreiding van de contouren voornamelijk richting noordoosten heeft te maken met de ligging de meest voorkomende windrichting. Er kan geconcludeerd worden dat er voor het aandachtsgebied dat we in beschouwing nemen, nl. de habitats volgens de BWK 5.2 kaart geen negatieve effecten te verwachten zijn ten gevolge van de verzurende deposities van het bedrijf in de huidige situatie en in de toekomstige situatie. Voor de vermestende deposities is er in de huidige situatie geen negatief effect. In de toekomstige situatie is er een negatief effect te verwachten voor de vermestende deposities t.a.v. het habitattype 9190 in het vogelrichtlijngebied. Hierdoor is het aangewezen om milderende maatregelen te nemen. Inzake het gebruik van de eigen grondwaterwinning wordt er in de huidige en toekomstige situatie uitgegaan van geen of verwaarloosbaar effect rekening houdend met het feit dat de vegetatie in de onmiddellijke omgeving weinig tot niet kwetsbaar is voor verdroging, gezien de verlaging van het waterniveau (drawdown) van 10 cm in de huidige en nieuwe situatie bereikt wordt op respectievelijk 19 m en 70 m. Ook effecten ten gevolge van rustverstoring werden als verwaarloosbaar ingeschat. Voor de thema s direct ecotoopverlies, verdroging, rustverstoring zijn de milieueffecten op fauna en flora te verwaarlozen zodat milderende maatregelen zich niet opdringen MILDERENDE MAATREGELEN Door het bedrijf genomen maatregelen Voor de door het bedrijf genomen milderende maatregelen met effect op fauna en flora wordt verwezen naar de disciplines lucht, water en geluid Door het bedrijf geplande maatregelen De bestaande stallen zijn ammoniakemissiearm en de nieuwe stal wordt ook ammoniakemissiearm gebouwd volgens hetzelfde systeem P Verdere mogelijkheden of aanbevelingen Groenscherm M.b.t. de berekende ammoniakdepositie dient vermeld te worden dat het om een worst-case-scenario gaat, omdat een goed ontwikkeld groenscherm rond het bedrijf een deel van de ammoniakuitstoot zou kunnen opvangen, waardoor de werkelijke depositie vermoedelijk lager zal liggen dan de berekende impact. Dit kan afgeleid worden uit o.a. Nederlands onderzoek. In Nederland werd er in 2003 een meetcampagne uitgevoerd om de invloed van een landschapselement (windsingel) op de verspreiding van emissies (in eerste instantie voornamelijk ammoniak) uit een varkenshouderij na te gaan (Van Dijk et.al.,2004). Deze meetcampagne werd uitgevoerd bij een vleesvarkenshouderij met ruim dierplaatsen. Aan de oostzijde van het stallencomplex lag op ca. 20 m afstand van de dichtstbijzijnde stal een vrij uniforme windsingel. De situering is zo, dat bij wind uit zuidwestelijke tot westelijke richting de MER Mertens Poultry LV 186/267

187 emissiepluim vanuit de stal grotendeels door en over de windsingel verspreid werd. De begroeiing in de meetcampagne bestond uit loofbomen (acacia, zomereik en berk) met stuiken. De hoogte van de windsingel was ca m, en de breedte ca In de studie werden op korte afstand van de bron, voor de windsingel, tot 6 maal hogere concentraties ammoniakconcentraties gemeten dan voorspeld voor een situatie zonder windsingel. De ammoniak wordt als het ware bij de bron gehouden. Als gevolg hiervan was het gebied waar er een verzurende depositie kan optreden kleiner. Om een grootteorde te geven, bleek uit de meetcampagne dat de afstand van het bedrijf tot waar de impact van de ammoniakemmissie het achtergrondniveau van de omgeving bereikte ongeveer 485 m bedroeg, terwijl deze afstand in het geval dat er geen windsingel zou aanwezig geweest zijn (berekening op basis van een verspreidingsmodel) ongeveer 815 m zou bedragen. M.a.w. is er in dit rekenvoorbeeld een afname van 40% van de invloedstraal. Vanzelfsprekend zal veel afhankelijk zijn van de precieze klimatologische omstandigheden windrichting, windsterkte, neerslag, ), alsook van de morfologie van de windsingel zelf. Uit de meetcampagne bleek dat windsingels wel degelijk in staat zijn om emissies te verminderen. Een aanvullende studie (Van Dijk et. al., 2005) moest duidelijkheid brengen op welke manier ze dit doen. Landschapselementen zoals windsingels vormen een fysiek obstakel voor de verspreiding van stoffen en deeltjes in de atmosfeer. Het effect wordt voornamelijk bepaald door twee processen: filtering en snelheidsdemping. De filterende werking is een gevolg van de gasuitwisseling tussen blad en atmosfeer waarvoor een zekere turbulentie rond het blad nodig is. Om de luchtbeweging in een beplanting in stand te houden moet deze een zekere openheid (optische porositeit) hebben. De structuur van een windsingel is bepalend voor het effect op de verspreiding van agrarische emissies. Eenduidige criteria voor het ontwerpen van een optimaal functionerende windsingel zijn nog niet voorhanden. De resultaten uit het Nederlandse onderzoek laten zien dat een windsingel op korte afstand van een stal de ongewenste verspreiding van ammoniak (maar ook van andere agrarische emissies zoals fijn stof en geur) tegengaat en dat de bomen in de windsingel een deel van de stikstof opnemen vanuit de lucht. Voor NO2 bleek dat de filterende werking als gevolg van opname door de planten in de windsingel geschat kan worden op maximaal 10%. Voor ammoniak zou dit percentage hoger liggen. Precieze cijfers zijn niet voor handen. In het kader van de effectbeoordeling ten aanzien van het aandachtsgebied is de windsingel een mogelijke milderende maatregel. Hoewel het gebruik van deze maatregel een meerwaarde kan inhouden, wordt deze maatregel niet erkend als emissiearme maatregel in Vlaanderen. Hierdoor kan slechts rekening gehouden worden met een minimaal effect van een groenscherm. Verlagen van ruw eiwit in het voeder Deze maatregel is gericht op het verlagen van de stikstofuitscheiding van pluimvee en daarmee de ammoniakemissie. Eiwitten in het voer bestaan uit aminozuren, waarvan stikstof een belangrijke component is. Na het opnemen van het rantsoen scheidt het pluimvee stikstof uit via mest en urinezuur. Door de behoefte en het aanbod van stikstof beter op elkaar af te stemmen, is het overschot aan stikstof te verminderen. Het terugbrengen van het ruw eiwitgehalte in het voer is hiervoor een goede maatregel. Met het verlagen van het ruw eiwitgehalte is een ammoniakemissiereductie van 20 tot 50 procent te bereiken. De overgang van 2 naar 3 fasen bij opfokpoeljen heeft ook gunstige gevolgen voor de vermindering van de emissie van overtollige proteïnestikstof. Vanwege de extra fase benadert het ruw eiwitgehalte van het voeder immers meer de werkelijke behoefte van de opfokpoeljen van ouderdieren. Stofbak op nieuwe stal 5 Een mogelijkheid lijkt het plaatsen van een muur of windbreakwall of stofbak. Deze drie systemen steunen op het principe om lucht af te buigen. De horizontale luchtstroom wordt omgebogen naar een verticale luchtstroom, waardoor de emissies hoger zullen uitgestoten worden. Dit is een mogelijke optie voor stal 5. Deze situatie werd MER Mertens Poultry LV 187/267

188 met IFDM doorgerekend door rekening te houden met een hogere theoretische emissiehoogte (op 7,3 m) en een verticale uitstoot. Er werd hierbij evenwel geen rekening gehouden met een mogelijke ammoniakreductie, hoewel die wellicht wel te verwachten valt, maar niet kan gekwantificeerd worden (er kan aangenomen worden dat tesamen met de stofemissiereductie die bij toepassen van een stofbak gerealiseerd wordt er eveneens een beperkte NH3 emissiereductie kan gerealiseerd worden, maar deze afname kan niet kwantitatief ingeschat worden). De werkelijke afname qua impact kan dan ook hoger ingeschat worden dan de berekende waarde. Tabel 89: Vermestende depositie t.a.v. HAB 9190 X,Y coord habitat Afstand tot bedrijf Huidige situatie (kg N/ha.jaar) % tav KL in huidige situatie Nieuwe situatie (kg N/ha.jaar) % tav KL in nieuwe situatie Nieuwe situatie met MM1 (kg N/ha.jaar) % tav KL in nieuwe situatie met MM , doel 850 m (NW) 1,2 8 1,7 11 1,6 10 Door het desgevallend voorzien van een extra verhoging van het emissiepunt, kan een bijkomende impactreductie gerealiseerd worden. Stofbakken op de nieuwe en de bestaande stallen Deze maatregel werd eveneens toegepast op alle stallen en de resultaten worden weergegeven in onderstaande tabel. Er werd hier echter evenmin rekening gehouden met een reductie van NH3, wel met een toegenomen hoogte van de uitstoot op 7,3 m en een verticale uitstoot in de lucht. Tabel 90: Vermestende depositie t.a.v. HAB 9190 X,Y coord habitat Afstand tot bedrijf Huidige situatie (kg N/ha.jaar) % tav KL in huidige situatie Nieuwe situatie (kg N/ha.jaar) % tav KL in nieuwe situatie Nieuwe situatie met MM2 (kg N/ha.jaar) % tav KL in nieuwe situatie met MM , doel 850 m (NW) 1,2 8 1,7 11 1,8 12 Voor 9190_doel stijgt de bijdrage van 1,2 kgn/ha.jaar naar 1,7 kgn/ha.jaar in de nieuwe situatie. De bijdrage van 8 % van de KL in de vergunde situatie wordt een bijdrage van 11 % van de KL in de nieuwe situatie. Met toepassing van de MM1 (stofbak op nieuwe stal) daalt de bijdrage naar 10 % van de kritische last en stijgt naar 12 % bij toepassen van MM2 stofbakken op alle stallen. Deze maatregel MM2 heeft enkel effect dichtbij en niet op een afstand van 850 m. Tot op een afstand van 200 m is de bijdrage tot de kritische last van MM2 lager dan MM1 en veel lager dan in de nieuwe situatie. Voor de verdere aanbevelingen met effect op fauna en flora wordt verwezen naar de disciplines lucht, water en geluid. MER Mertens Poultry LV 188/267

189 5.7 LANDSCHAP, BOUWKUNDIG ERFGOED EN ARCHEOLOGIE AFBAKENING STUDIEGEBIED Het studiegebied omvat vooreerst het projectgebied (= de locatie van de installatie). Het wordt dan lateraal uitgebreid om de eventuele zichtbaarheidszone rond de ingreep te vatten. Die wordt bepaald door de afstand van waarop de ingreep als dominante beelddrager in het landschapsbeeld nog zichtbaar is. Als studiegebied wordt de omgeving binnen een straal tot 1 km rondom het bedrijfscentrum beschouwd TOELICHTING GEGEVENSGEBRUIK Voornaamste gegevensbronnen: - Eigen terreinwaarnemingen + foto s - Lijst van beschermde monumenten en landschappen (Afdeling M&L) - Landschapsatlas (GIS-Vlaanderen) - Traditionele landschappen Vlaanderen (Antrop, 2002) - Topografische kaart - Luchtfoto s Agiv De referentiesituatie voor het landschap wordt besproken op basis van het terreinbezoek, topografische kaartenmateriaal, orthofoto en foto s van het bedrijf en de bedrijfsomgeving, de Landschapsatlas en de algemene literatuur, zoals onder andere: Traditionele landschappen in Vlaanderen (Antrop et al., 2002). Hierbij wordt een algemeen beeld van het landschap geschetst, alsook dieper ingegaan op eventuele ankerplaatsen, relictplaatsen, lijnelementen, enz. typerend voor de bedrijfsomgeving METHODIEK Een veeteeltbedrijf is meestal gelegen in een agrarisch landschap, gekenmerkt door min of meer wijdse zichten. Gezien de grootschaligheid van een intensief veeteeltbedrijf, kan dit een sterke impact hebben op de omgeving. Onder landschap wordt verstaan een begrensde oppervlakte met een geringe dichtheid van bebouwing en een onderlinge samenhang waarvan de verschijningsvorm en de samenhang het resultaat zijn van natuurlijke processen en van maatschappelijke ontwikkelingen. De drie effectgroepen zoals weergegeven in het disciplinerichtlijnenboek Landschap, Bouwkundig erfgoed & Archeologie worden besproken: het landschap als relatiesysteem de erfgoedaspecten de perceptieve aspecten Het landschap als relatiesysteem Structuren drukken relaties tussen elementen uit. Met betrekking tot landschappen worden structuren zowel ruimtelijk, functioneel als temporeel gedefinieerd. Voorbeelden van ruimtelijke structuren zijn bewoningspatroon, wegennet, percelering. MER Mertens Poultry LV 189/267

190 Er zal worden nagegaan of het project enige relatie- of structuurwijzigingen met zich mee brengt. Het effect is moeilijk kwantitatief uit te drukken, waardoor de beoordeling eerder gebaseerd is op deskundigenoordeel. Volgend significantiekader wordt gehanteerd: Tabel 91: Significantiekader ter beoordeling van wijzigingen die de landschappelijke structuren beïnvloeden Toetsing Grote wijziging die de bestaande landschappelijke structuren en of relaties drastisch verstoort Duidelijk waarneembare wijziging die de bestaande landschappelijke structuren en/of relaties verstoort Beperkt waarneembare wijziging die de bestaande landschappelijke structuren en of relaties verandert en/of nadelig beïnvloedt Geen wijziging van de bestaande landschappelijke structuren en/of relaties of een wijziging die niet of nauwelijks waarneembaar is Beoordeling Significant negatief effect Matig negatief effect Gering negatief effect Geen of verwaarloosbaar effect De erfgoedaspecten Er dient rekening gehouden te worden met drie soorten 'erfgoedwaarden': 1. landschap 2. bouwkundig erfgoed 3. archeologie Tot het bouwkundig erfgoed behoren de historische gebouwen. Een bijzondere categorie binnen het bouwkundig erfgoed vormen de monumenten. De term 'monument' is voorbehouden voor bij wet beschermd bouwkundig erfgoed. Ook de voorlopig beschermde monumenten vallen hieronder. Het beschermd erfgoed omvat de beschermde landschappen, beschermde archeologische monumenten en zones, beschermde monumenten en beschermde stads- en dorpsgezichten. Stads- en dorpsgezichten zijn een groepering van een of meer monumenten en/of onroerende goederen met omgevende bestanddelen zoals onder andere beplantingen, omheiningen, waterlopen, bruggen, wegen, straten en pleinen, die wegens hun artistieke, wetenschappelijke, historische, volkskundige, industrieel-archeologische of andere sociaal-culturele waarde van algemeen belang is. Hiertoe behoort ook de directe, er onmiddellijk mee verbonden visuele omgeving van een monument die door haar beeldbepalend karakter de intrinsieke waarde van het monument tot zijn recht doet komen dan wel door haar fysische eigenschappen de instandhouding en het onderhoud van het monument kan waarborgen. Als archeologisch erfgoed worden beschouwd alle overblijfselen, voorwerpen en andere sporen van de mens uit het verleden waarvan het behoud en de studie bijdragen tot het reconstrueren van de bestaansgeschiedenis van de mensheid en haar relatie tot de natuurlijke omgeving, en ten aanzien waarvan opgravingen of ontdekkingen en andere methoden van onderzoek betreffende de mensheid en haar omgeving de voornaamste bronnen van informatie zijn. Voorspelling van de effecten op gekende erfgoedelementen (monumenten, relicten, zichten, ensembles...) impliceert het inschatten van het mogelijke waardeverlies. MER Mertens Poultry LV 190/267

191 Tabel 92: Significantiekader ter beoordeling van de verstoring van de erfgoedwaarde Toetsing Grote verstoring landschappelijke erfgoedwaarde en/of beschermde entiteit (vb. directe aantasting van erfgoed door vergravingen, verwijdering KLE s Matige verstoring landschappelijke erfgoedwaarde en/of beschermde entiteit (vb. erfgoedzone beïnvloed door een negatieve beelddrager in een open landschap Geringe verstoring landschappelijke erfgoedwaarde en/of beschermde entiteit (vb erfgoedwaarde beperkt beïnvloed door een negatieve beelddrager (landbouwinfrastructuur) in een gesloten landschap Geen verstoring landschappelijke erfgoedwaarde en/of beschermde entiteit Beoordeling Significant negatief effect Matig negatief effect Gering negatief effect Geen of verwaarloosbaar effect De perceptieve aspecten In de meeste MER's voor intensieve veeteeltbedrijven is het wijzigen van de perceptieve kenmerken de belangrijkste effectengroep binnen de discipline Landschap, bouwkundig erfgoed & archeologie. Landbouwbedrijven bepalen mee het karakter van het platteland. Dat platteland wordt niet alleen gebruikt door land- en tuinbouwers, maar ook door plattelandsbewoners en recreanten. Door een goede integratie van de land- en tuinbouwbedrijven kan de landbouwsector z n steentje bijdragen tot een mooi en aantrekkelijk platteland. Tabel 93: Significantiekader ter beoordeling van de perceptieve kenmerken Toetsing Drastische aantasting van integriteit op vlak van structuur, samenhang en landschapsbeeld Aantasting van integriteit op vlak van structuur, samenhang en landschapsbeeld Beperkte vermindering van integriteit op vlak van structuur, samenhang en landschapsbeeld Geen wijziging of een wijziging die niet of nauwelijks waarneembare verstoring Beoordeling Significant negatief effect Matig negatief effect Gering negatief effect Geen of verwaarloosbaar effect TOELICHTING REFERENTIESITUATIE Geografische situering (Antrop) Rekening houdend met de indeling van Vlaanderen in Traditionele Landschappen (Antrop et a., 2002) is het bedrijf gelegen in het Traditionele Landschap 'Land van Brecht (code )'. Het is een subeenheid van de Traditionele Landschappen de Noorderkempen (code ). De landschapseenheid wordt gedomineerd door open, grootschalige landbouwgronden. Het zijn hoofdzakelijk botanisch arme akkers en cultuurgraslanden met een groot faunistisch belang voor weidevogels. Relicten van de voormalige vegetaties op voedselarme, vochtige tot natte zandgronden zijn het best bewaard gebleven in de Maatjes en de Brechtse Heide. Verder komen ze verspreid in het landbouwgebied en in kleine landschapselementen voor. In de nabijheid van de verspreide dorpskernen en op de noordelijk gelegen MER Mertens Poultry LV 191/267

192 duinruggen wordt het landschap bosrijker en kleinschaliger. Belangrijke bos- en parkbestanden zijn het Sterbos, De Hees, de Horendonkse bossen en de bossen op de duinen rond Meerle. In deze halfopen gevarieerde randzones blijven weidevogels aanwezig maar verbreden de faunistische waarden naar roof- en zangvogels en, plaatselijk, libellen, dagvlinders en amfibieën. Ook de botanische waarden zijn hier plaatselijk hoog (heide-, ven en veenrelicten). Met name de twee hoogveenrelicten (Rommensbos, Ringven) zijn prioritair voor het natuurbehoud. Oppervlaktewater heeft een belangrijke structurerende en natuurbehoudwaarde in deze omgeving. Bij de natuurlijke waterlopen gaat het om Kleine Aa, de Weerijsbeek en de Mark. Belangrijke kunstmatige oppervlaktewaters zijn de oude turfvaarten in Essen/Kalmthout, het kanaal Dessel-Schoten en de talrijke kleiputten die in de nabijheid hiervan werden uitgegraven. De kleiputten zijn in twee grote zones onder te verdelen: Hoofsweer/Kooldries en Volharding-Leeuwerk-Klokkeven. Figuur 37: Traditionele landschappen van de omgeving (bron AGIV) Voor de Traditionele Landschappen de 'Noorderkempen' worden volgende kenmerken gegeven: MER Mertens Poultry LV 192/267

193 MER Mertens Poultry LV 193/267

MER MILIEUEFFECTRAPPORT VULSTEKE STEFAAN. Hernieuwing en uitbreiding van een varkenshouderij KORTEMARK

MER MILIEUEFFECTRAPPORT VULSTEKE STEFAAN. Hernieuwing en uitbreiding van een varkenshouderij KORTEMARK MER MILIEUEFFECTRAPPORT VULSTEKE STEFAAN Hernieuwing en uitbreiding van een varkenshouderij KORTEMARK Opmaak en begeleiding: SBB Accountants & Adviseurs Milieubureau Joveco bvba Diestsevest 32 bus 1a Kriesberg

Nadere informatie

KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT VAN GASTEL GERT LV

KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT VAN GASTEL GERT LV KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT VAN GASTEL GERT LV Hernieuwing en uitbreiding van een pluimveehouderij tot een totaal van 160.000 stuks pluimvee WUUSTWEZEL Opmaak en begeleiding: SBB Accountants

Nadere informatie

KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT VAN DE LOCHT GUY. Hernieuwing en uitbreiding van een gemengde veeehouderij met pluimvee en rundvee

KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT VAN DE LOCHT GUY. Hernieuwing en uitbreiding van een gemengde veeehouderij met pluimvee en rundvee KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT VAN DE LOCHT GUY Hernieuwing en uitbreiding van een gemengde veeehouderij met pluimvee en rundvee WUUSTWEZEL Opmaak en begeleiding: SBB Accountants & Adviseurs

Nadere informatie

KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT VULSTEKE STEFAAN. Hernieuwing en uitbreiding van een varkenshouderij KORTEMARK

KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT VULSTEKE STEFAAN. Hernieuwing en uitbreiding van een varkenshouderij KORTEMARK KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT VULSTEKE STEFAAN Hernieuwing en uitbreiding van een varkenshouderij KORTEMARK Opmaak en begeleiding: SBB Accountants & Adviseurs Milieubureau Joveco bvba Diestsevest

Nadere informatie

MILIEUEFFECTRAPPORT VAN SCHIL LV. Hernieuwing en uitbreiding van een pluimveehouderij die behoort tot een milieutechnische eenheid LILLE

MILIEUEFFECTRAPPORT VAN SCHIL LV. Hernieuwing en uitbreiding van een pluimveehouderij die behoort tot een milieutechnische eenheid LILLE MILIEUEFFECTRAPPORT VAN SCHIL LV Hernieuwing en uitbreiding van een pluimveehouderij die behoort tot een milieutechnische eenheid LILLE Opmaak en begeleiding: SBB Accountants & Adviseurs Milieubureau Joveco

Nadere informatie

KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT VAN GASTEL LV

KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT VAN GASTEL LV KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT VAN GASTEL LV Hernieuwing en uitbreiding van een pluimveehouderij tot een totaal van 160.000 stuks pluimvee WUUSTWEZEL Opmaak en begeleiding: SBB Accountants

Nadere informatie

KENNISGEVING/ONTWERP-MER BIJLAGE FIGUREN FLAVIEHOEVE GCV. Hernieuwing en uitbreiding van een pluimveehouderij VEURNE

KENNISGEVING/ONTWERP-MER BIJLAGE FIGUREN FLAVIEHOEVE GCV. Hernieuwing en uitbreiding van een pluimveehouderij VEURNE KENNISGEVING/ONTWERP-MER BIJLAGE FIGUREN FLAVIEHOEVE GCV Hernieuwing en uitbreiding van een pluimveehouderij VEURNE Opdrachtgever Flaviehoeve GCV Noordmoerstraat 5 8630 Veurne KBO-nummer 0828.449.185 Vestigingseenheidsnummer

Nadere informatie

Goedkeuringsverslag milieueffectrapport

Goedkeuringsverslag milieueffectrapport Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Goedkeuringsverslag

Nadere informatie

KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT VAN EYNDE-VAN RAEMDONCK LV. Hernieuwing en uitbreiding van een varkenshouderij STEKENE

KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT VAN EYNDE-VAN RAEMDONCK LV. Hernieuwing en uitbreiding van een varkenshouderij STEKENE KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT VAN EYNDE-VAN RAEMDONCK LV Hernieuwing en uitbreiding van een varkenshouderij STEKENE Opmaak en begeleiding: SBB Accountants & Adviseurs Milieubureau Joveco

Nadere informatie

KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT BRUNEEL KOEN. Hervergunning en verandering van een bedrijf voor varkens en fruitteelt RIJKEVORSEL

KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT BRUNEEL KOEN. Hervergunning en verandering van een bedrijf voor varkens en fruitteelt RIJKEVORSEL KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT BRUNEEL KOEN Hervergunning en verandering van een bedrijf voor varkens en fruitteelt RIJKEVORSEL Opmaak en begeleiding: SBB Accountants & Adviseurs Joveco bvba

Nadere informatie

Varkensbedrijf Kodeva te Torhout

Varkensbedrijf Kodeva te Torhout Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Mer Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Project-MER-Verslag

Nadere informatie

AANMELDING ONTWERP-MILIEUEFFECTRAPPORT DESCAMPS MARC Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij MENEN

AANMELDING ONTWERP-MILIEUEFFECTRAPPORT DESCAMPS MARC Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij MENEN AANMELDING ONTWERP-MILIEUEFFECTRAPPORT DESCAMPS MARC Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij MENEN Opmaak en begeleiding: SBB Accountants & Adviseurs Milieubureau Joveco bvba Diestsevest 32

Nadere informatie

MILIEUEFFECTRAPPORT MESSELY KLAAS Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij KORTRIJK

MILIEUEFFECTRAPPORT MESSELY KLAAS Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij KORTRIJK MILIEUEFFECTRAPPORT MESSELY KLAAS Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij KORTRIJK Opmaak en begeleiding: SBB Accountants & Adviseurs Milieubureau Joveco bvba Diestsevest 32 bus 1a Kriesberg

Nadere informatie

Scopingsadvies Project-MER Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij : Messely Klaas te Kortrijk

Scopingsadvies Project-MER Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij : Messely Klaas te Kortrijk Vlaamse Overheid Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding van een veeteeltbedrijf : De Lindehoeve/Carrebrouck Koen te Diksmuide

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding van een veeteeltbedrijf : De Lindehoeve/Carrebrouck Koen te Diksmuide Vlaamse Overheid Departement Omgeving Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding en vroegtijdige hernieuwing milieuvergunning van slachtkuikenbedrijf Pollo NV te Oud-Turnhout

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding en vroegtijdige hernieuwing milieuvergunning van slachtkuikenbedrijf Pollo NV te Oud-Turnhout Vlaamse Overheid Departement Omgeving Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding en vroegtijdige hernieuwing milieuvergunning van een slachtkuikenbedrijf. Aerts Kristof te Beerse

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding en vroegtijdige hernieuwing milieuvergunning van een slachtkuikenbedrijf. Aerts Kristof te Beerse Vlaamse Overheid Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

AANMELDING/ONTWERP-MILIEUEFFECTRAPPORT DEPOORTER FREDERIK / DE RODE POORT BVBA. Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij DIKSMUIDE

AANMELDING/ONTWERP-MILIEUEFFECTRAPPORT DEPOORTER FREDERIK / DE RODE POORT BVBA. Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij DIKSMUIDE AANMELDING/ONTWERP-MILIEUEFFECTRAPPORT DEPOORTER FREDERIK / DE RODE POORT BVBA Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij DIKSMUIDE Opmaak en begeleiding: SBB Accountants & Adviseurs Milieubureau

Nadere informatie

KENNISGEVING/ONTWERP MILIEUEFFECTRAPPORT LEEMANS LV. Hervergunning en verandering van een pluimveehouderij RIJKEVORSEL

KENNISGEVING/ONTWERP MILIEUEFFECTRAPPORT LEEMANS LV. Hervergunning en verandering van een pluimveehouderij RIJKEVORSEL KENNISGEVING/ONTWERP MILIEUEFFECTRAPPORT LEEMANS LV Hervergunning en verandering van een pluimveehouderij RIJKEVORSEL Opmaak en begeleiding: SBB Accountants & Adviseurs Milieubureau Joveco bvba Diestsevest

Nadere informatie

Richtlijnen milieueffectrapportage

Richtlijnen milieueffectrapportage Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Mer Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 BRUSSEL Tel: 02/553.80.79 e-mail: mer@vlaanderen.be

Nadere informatie

AMV/ /1001/B. Ministerieel besluit houdende uitspraak over een aanvraag tot afwijking

AMV/ /1001/B. Ministerieel besluit houdende uitspraak over een aanvraag tot afwijking ^\ Vlaamse Regering AMV/00015605/1001/B Ministerieel besluit houdende uitspraak over een aanvraag tot afwijking van artikel 5.9.4.4 van titel II van het VLAREM, ingediend door de bvba DGST, Waterstraat

Nadere informatie

Besluit van de Deputatie

Besluit van de Deputatie directie Leefmilieu dienst Milieu- en natuurvergunningen Gelet op de mededeling van kleine verandering op 23 september 2011 ingediend door de heer Zaman Jan, Eeckbergstraat 64 te 9170 Sint-Gillisvergadering

Nadere informatie

AANMELDING MILIEUEFFECTRAPPORT ROOSE JEROEN Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij JABBEKE

AANMELDING MILIEUEFFECTRAPPORT ROOSE JEROEN Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij JABBEKE AANMELDING MILIEUEFFECTRAPPORT ROOSE JEROEN Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij JABBEKE Opmaak en begeleiding: SBB Accountants & Adviseurs Milieubureau Joveco bvba Diestsevest 32 bus 1a

Nadere informatie

college van burgemeester en schepenen Zitting van 9 januari 2015

college van burgemeester en schepenen Zitting van 9 januari 2015 beraadslaging/proces verbaal Kopie college van burgemeester en schepenen Zitting van 9 januari 2015 Besluit GOEDGEKEURD A-punten stadsontwikkeling / vergunningen Samenstelling De heer Bart De Wever, burgemeester

Nadere informatie

AANMELDING/ONTWERP-MILIEUEFFECTRAPPORT DGST BVBA. Verandering van een varkenshouderij LILLE

AANMELDING/ONTWERP-MILIEUEFFECTRAPPORT DGST BVBA. Verandering van een varkenshouderij LILLE AANMELDING/ONTWERP-MILIEUEFFECTRAPPORT DGST BVBA Verandering van een varkenshouderij LILLE Opmaak en begeleiding: SBB Accountants & Adviseurs Milieubureau Joveco bvba Diestsevest 32 bus 1a Kriesberg 29b

Nadere informatie

Milieueffectrapport voor het uitbreiden van een varkensbedrijf

Milieueffectrapport voor het uitbreiden van een varkensbedrijf Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Mer Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Project-MER-Verslag

Nadere informatie

Vormen van milieueffectrapportage in Vlaanderen

Vormen van milieueffectrapportage in Vlaanderen Vormen van milieueffectrapportage in Vlaanderen Pascal Van Ghelue Geograaf - Diensthoofd Dienst Begeleiding Gebiedsgerichte Planprocessen Inhoud 1. Doel milieueffectrapportage 2. Regelgeving 3. Rapportagevormen

Nadere informatie

Project-m.e.r.-screening

Project-m.e.r.-screening Project-m.e.r.-screening Aan het college van burgemeester en schepenen de deputatie van de provincieraad straat en nummer postnummer en gemeente LNE-MER-01-120913 In te vullen door de behandelende afdeling

Nadere informatie

college van burgemeester en schepenen Zitting van 26 februari 2016

college van burgemeester en schepenen Zitting van 26 februari 2016 beraadslaging/proces verbaal Kopie college van burgemeester en schepenen Zitting van 26 februari 2016 Besluit A-punt GOEDGEKEURD stadsontwikkeling / vergunningen Samenstelling de heer Bart De Wever, burgemeester

Nadere informatie

Scopingsadvies Project-MER Hervergunning en verandering van pluimveehouderij Bart Bax LV in Weelde

Scopingsadvies Project-MER Hervergunning en verandering van pluimveehouderij Bart Bax LV in Weelde Vlaamse Overheid Departement Omgeving Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

MLAV1/ /MV/bd

MLAV1/ /MV/bd MLAV1/9900000064/MV/bd HOUDENDE VERGUNNING AAN DE N.V. BAYER ANTWERPEN VOOR HET VERANDEREN VAN EEN CHEMISCH BEDRIJF (XIV-KRACHTCENTRALE MIDDEN), GELEGEN TE 2040 ANTWERPEN, HAVEN 507- SCHELDELAAN 420. De

Nadere informatie

college van burgemeester en schepenen Zitting van 30 januari 2015

college van burgemeester en schepenen Zitting van 30 januari 2015 beraadslaging/proces verbaal Kopie college van burgemeester en schepenen Zitting van 30 januari 2015 Besluit GOEDGEKEURD A-punten stadsontwikkeling / vergunningen Samenstelling De heer Bart De Wever, burgemeester

Nadere informatie

PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN

PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN Vergadering van 25 september 2014 Verslag van de deputatie Bevoegd deputatielid: Luk Lemmens Telefoon: 03 240 52 65 Agenda nr. 2/2 Uitvoering RSPA : PRUP Oude kanaalarm Puurs

Nadere informatie

Een overzicht van de mer-procedure en bespreking van de terinzagelegging van de kennisgeving

Een overzicht van de mer-procedure en bespreking van de terinzagelegging van de kennisgeving WOORD VOORAF: Een overzicht van de mer-procedure en bespreking van de terinzagelegging van de kennisgeving De bedoeling van dit voorwoord is om een kort overzicht te geven van de mer-procedure. Tevens

Nadere informatie

college van burgemeester en schepenen Zitting van 12 april 2013

college van burgemeester en schepenen Zitting van 12 april 2013 beraadslaging/proces verbaal Kopie college van burgemeester en schepenen Zitting van 12 april 2013 Besluit GOEDGEKEURD A-punten stadsontwikkeling / vergunningen Samenstelling De heer Bart De Wever, burgemeester

Nadere informatie

Project-m.e.r.-screening

Project-m.e.r.-screening Project-m.e.r.-screening Aan het college van burgemeester en schepenen de deputatie van de provincieraad straat en nummer postnummer en gemeente LNE-MER-01-120913 In te vullen door de behandelende afdeling

Nadere informatie

MLAV1/ /MV/lydr.

MLAV1/ /MV/lydr. /MV/lydr. OVER DE VERGUNNINGSAANVRAAG VAN DE N.V. BASF ANTWERPEN MET BETREKKING TOT EEN CHEMISCH BEDRIJF (SUPER ABSORBER POLYMEER - SAP), GELEGEN TE 2040 ANTWERPEN, SCHELDELAAN 600 - HAVEN 725. De bestendige

Nadere informatie

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding en vroegtijdige hernieuwing van een gemengd veeteeltbedrijf in Poperinge (Watou)

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding en vroegtijdige hernieuwing van een gemengd veeteeltbedrijf in Poperinge (Watou) Vlaamse Overheid Departement Omgeving Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

MILIEUEFFECTRAPPORT PPS BVBA. Hernieuwing en uitbreiding van een varkenshouderij HOOGSTRATEN

MILIEUEFFECTRAPPORT PPS BVBA. Hernieuwing en uitbreiding van een varkenshouderij HOOGSTRATEN MILIEUEFFECTRAPPORT PPS BVBA Hernieuwing en uitbreiding van een varkenshouderij HOOGSTRATEN Opmaak en begeleiding: SBB Accountants & Adviseurs Joveco bvba Diestsevest 32 bus 1a Kriesberg 29b 3000 Leuven

Nadere informatie

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van het gemengd veeteeltbedrijf Danny Delcroix

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van het gemengd veeteeltbedrijf Danny Delcroix Vlaamse Overheid Departement Omgeving Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

college van burgemeester en schepenen Zitting van 29 december 2011

college van burgemeester en schepenen Zitting van 29 december 2011 beraadslaging/proces verbaal Kopie college van burgemeester en schepenen Zitting van 29 december 2011 Besluit GOEDGEKEURD A-punten stadsontwikkeling / vergunningen Samenstelling De heer Patrick Janssens,

Nadere informatie

Vormen van milieueffectrapportage in Vlaanderen. Pascal Van Ghelue Geograaf Dienst Begeleiding Gebiedsgerichte Planprocessen

Vormen van milieueffectrapportage in Vlaanderen. Pascal Van Ghelue Geograaf Dienst Begeleiding Gebiedsgerichte Planprocessen Vormen van milieueffectrapportage in Vlaanderen Pascal Van Ghelue Geograaf Dienst Begeleiding Gebiedsgerichte Planprocessen Inhoud 1. Doel milieueffectrapportage 2. Regelgeving 3. Rapportagevormen (4)

Nadere informatie

OVER DE MEDEDELING VAN VERANDERING VAN DE BVBA VEVAR MET BETREKKING TOT EEN VARKENSBEDRIJF, GELEGEN IN 2321 HOOGSTRATEN (MEER), SLUISKENSWEG 10.

OVER DE MEDEDELING VAN VERANDERING VAN DE BVBA VEVAR MET BETREKKING TOT EEN VARKENSBEDRIJF, GELEGEN IN 2321 HOOGSTRATEN (MEER), SLUISKENSWEG 10. Besluit /hs. Departement Leefmilieu Dienst Milieuvergunningen BESLUIT VAN DE DEPUTATIE VAN DE PROVINCIE ANTWERPEN OVER DE MEDEDELING VAN VERANDERING VAN DE BVBA VEVAR MET BETREKKING TOT EEN VARKENSBEDRIJF,

Nadere informatie

Aanbevelingen voor het opstellen van een kennisgevingsdossier. MER-forum 10 juni 2004

Aanbevelingen voor het opstellen van een kennisgevingsdossier. MER-forum 10 juni 2004 Aanbevelingen voor het opstellen van een kennisgevingsdossier MER-forum 10 juni 2004 Inleiding MER-forum 10 juni 2004 Aanbevelingen voor het opstellen van een kennisgeving (project-m.e.r.) Inhoud van de

Nadere informatie

college van burgemeester en schepenen Zitting van 10 november 2011

college van burgemeester en schepenen Zitting van 10 november 2011 beraadslaging/proces verbaal Kopie college van burgemeester en schepenen Zitting van 10 november 2011 Besluit GOEDGEKEURD A-punten stadsontwikkeling Samenstelling De heer Patrick Janssens, burgemeester

Nadere informatie

Milieueffectrapport voor een varkensbedrijf met varkensplaatsen in de toekomstige situatie te Heuvelland

Milieueffectrapport voor een varkensbedrijf met varkensplaatsen in de toekomstige situatie te Heuvelland Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Mer Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Project-MER-Verslag

Nadere informatie

Besluit van de Deputatie

Besluit van de Deputatie 8e Directie Dienst 82 Milieuhygiëne aanwezig André Denys, gouverneur-voorzitter Alexander Vercamer, Marc De Buck, Peter Hertog, Jozef Dauwe, Eddy Couckuyt, Hilde Bruggeman, leden Albert De Smet, provinciegriffier

Nadere informatie

Gelet op het feit dat op datum van 23 november 1992 de milieuvergunningsaanvraag ontvankelijk en volledig werd verklaard of geacht;

Gelet op het feit dat op datum van 23 november 1992 de milieuvergunningsaanvraag ontvankelijk en volledig werd verklaard of geacht; 2/MLAV1/9200000667/KB/ian. Milieuvergunningen HOUDENDE VERGUNNING AAN PELKMANS-VAN BOUWEL JOZEF VOOR HET VERANDEREN VAN EEN INRICHTING GELEGEN TE 2323 HOOGSTRATEN (WORTEL), LANGENBERG 52A. De bestendige

Nadere informatie

college van burgemeester en schepenen Zitting van 7 februari 2014

college van burgemeester en schepenen Zitting van 7 februari 2014 beraadslaging/proces verbaal Kopie college van burgemeester en schepenen Zitting van 7 februari 2014 Besluit GOEDGEKEURD A-punten stadsontwikkeling / vergunningen Samenstelling De heer Bart De Wever, burgemeester

Nadere informatie

college van burgemeester en schepenen Zitting van 17 april 2015

college van burgemeester en schepenen Zitting van 17 april 2015 beraadslaging/proces verbaal Kopie college van burgemeester en schepenen Zitting van 17 april 2015 Besluit GOEDGEKEURD A-punten stadsontwikkeling / vergunningen Samenstelling De heer Bart De Wever, burgemeester

Nadere informatie

MLAV1/ /RP/si

MLAV1/ /RP/si /RP/si OVER DE VERGUNNINGSAANVRAAG VAN DE NV SEPPIC BELGIE MET BETREKKING TOT EEN ALKOXYLATIEFABIEK, GELEGEN TE 2070 ZWIJNDRECHT, SCHELDEDIJK 50, EN OVER DE MELDING VAN INRICHTINGEN VAN DE DERDE KLASSE.

Nadere informatie

college van burgemeester en schepenen Zitting van 10 juni 2016

college van burgemeester en schepenen Zitting van 10 juni 2016 beraadslaging/proces verbaal Kopie college van burgemeester en schepenen Zitting van 10 juni 2016 Besluit A-punt GOEDGEKEURD Stadsontwikkeling / Vergunningen Samenstelling de heer Bart De Wever, burgemeester

Nadere informatie

Wiga NV: uitbreiding van een varkenshouderij tot varkens te Heuvelland

Wiga NV: uitbreiding van een varkenshouderij tot varkens te Heuvelland Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Mer Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Goedkeuring

Nadere informatie

VLAAMSE REGERING AMV/ /1001

VLAAMSE REGERING AMV/ /1001 VLAAMSE REGERING AMV/000151017/1001 BESLUIT VAN DE VLAAMSE MINISTER VAN LEEFMILIEU, NATUUR EN CULTUUR HOUDENDE UITSPRAAK OVER EEN AANVRAAG TOT AFWIJKING VAN ARTIKEL 5.9.2.1BIS, 1 EN 2, VAN TITEL 11 VAN

Nadere informatie

College van burgemeester en schepenen

College van burgemeester en schepenen verbaa College van burgemeester en schepenen beraadslaging/proces verbaal Samenstelling: de heer Patrick Janssens, burgemeester; de heren Robert Voorhamme, Philip Heylen, Ludo Van Campenhout, mevrouw Leen

Nadere informatie

Besluit van de Deputatie

Besluit van de Deputatie Directie Leefmilieu dienst Milieu- en natuurvergunningen aanwezig André Denys, gouverneur-voorzitter Besluit van de Deputatie Alexander Vercamer, Marc De Buck, Peter Hertog, Jozef Dauwe, Eddy Couckuyt,

Nadere informatie

34013/110/1/W/1. De Bestendige Deputatie van de Provincieraad,

34013/110/1/W/1. De Bestendige Deputatie van de Provincieraad, 34013/110/1/W/1 Besluit van de Bestendige Deputatie van de Provincieraad, in verband met de aanvraag DEVAMIX / B.S.V. Beneluxlaan(S) 201 8530 Harelbeke tot het wijzigen/aanvullen van de vergunningsvoorwaarden

Nadere informatie

Gelet op het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning (Milieuvergunningsdecreet), zoals gewijzigd bij latere decreten;

Gelet op het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning (Milieuvergunningsdecreet), zoals gewijzigd bij latere decreten; Besluit Departement Leefmilieu Dienst Milieuvergunningen MLVER-2011-0104/ELSL/kadc BESLUIT VAN DE DEPUTATIE VAN DE PROVINCIE ANTWERPEN OVER DE MEDEDELING VAN VERANDERING VAN NV COLOMBUS-HTC, BVBA AFVALSTOFFEN

Nadere informatie

college van burgemeester en schepenen Zitting van 9 september 2016

college van burgemeester en schepenen Zitting van 9 september 2016 beraadslaging/proces verbaal Kopie college van burgemeester en schepenen Zitting van 9 september 2016 Besluit A-punt GOEDGEKEURD Stadsontwikkeling / Vergunningen Samenstelling de heer Bart De Wever, burgemeester

Nadere informatie

college van burgemeester en schepenen Zitting van 8 januari 2016

college van burgemeester en schepenen Zitting van 8 januari 2016 beraadslaging/proces verbaal Kopie college van burgemeester en schepenen Zitting van 8 januari 2016 Besluit A-punt GOEDGEKEURD stadsontwikkeling / vergunningen Samenstelling de heer Bart De Wever, burgemeester

Nadere informatie

Vlaamse Regering : ~ AMV /1 004/B

Vlaamse Regering : ~ AMV /1 004/B J' Vlaamse Regering : ~............ AMV1000143935/1 004/B Besluit van de Vlaamse minister van Leefmilieu, Natuur en Cultuur houdende uitspraak over het beroep aangetekend tegen het besluit van de deputatie

Nadere informatie

PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN

PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN Vergadering van 24 september 2015 Verslag van de deputatie Bevoegd deputatielid: Luk Lemmens Telefoon: 03 240 52 65 Agenda nr. 2/1 Uitvoering RSPA : PRUP Marnixdreef Lier voorlopige

Nadere informatie

college van burgemeester en schepenen Zitting van 30 januari 2015

college van burgemeester en schepenen Zitting van 30 januari 2015 beraadslaging/proces verbaal Kopie college van burgemeester en schepenen Zitting van 30 januari 2015 Besluit GOEDGEKEURD A-punten stadsontwikkeling / vergunningen Samenstelling De heer Bart De Wever, burgemeester

Nadere informatie

college van burgemeester en schepenen Zitting van 12 april 2013

college van burgemeester en schepenen Zitting van 12 april 2013 beraadslaging/proces verbaal Kopie college van burgemeester en schepenen Zitting van 12 april 2013 Besluit GOEDGEKEURD A-punten stadsontwikkeling / vergunningen Samenstelling De heer Bart De Wever, burgemeester

Nadere informatie

college van burgemeester en schepenen Zitting van 16 november 2012

college van burgemeester en schepenen Zitting van 16 november 2012 beraadslaging/proces verbaal Kopie college van burgemeester en schepenen Zitting van 16 november 2012 Besluit GOEDGEKEURD A-punten stadsontwikkeling / vergunningen Samenstelling De heer Patrick Janssens,

Nadere informatie

Richtlijnen voor het Project-MER Oiltanking AGT

Richtlijnen voor het Project-MER Oiltanking AGT Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Mer Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 BRUSSEL Tel: 02/553.80.79 e-mail: mer@vlaanderen.be

Nadere informatie

PROVINCIE ANTWERPEN STAD HERENTALS GEMEENTE GROBBENDONK RUIMTELIJK UITVOERINGSPLAN HAZENPAD VERZOEK TOT RAADPLEGING BIJLAGE BUNDELING ADVIEZEN

PROVINCIE ANTWERPEN STAD HERENTALS GEMEENTE GROBBENDONK RUIMTELIJK UITVOERINGSPLAN HAZENPAD VERZOEK TOT RAADPLEGING BIJLAGE BUNDELING ADVIEZEN PROVINCIE ANTWERPEN STAD HERENTALS GEMEENTE GROBBENDONK RUIMTELIJK UITVOERINGSPLAN HAZENPAD VERZOEK TOT RAADPLEGING BIJLAGE BUNDELING ADVIEZEN bvba Advies Ruimtelijke Kwaliteit (bvba ARK) Augustijnenlaan

Nadere informatie

Betreft: Advies over de planmer-screening met betrekking tot wijziging RUP zonevreemd bedrijf Nieuwmoer te Kalmthout Aanvrager: gemeente Kalmthout

Betreft: Advies over de planmer-screening met betrekking tot wijziging RUP zonevreemd bedrijf Nieuwmoer te Kalmthout Aanvrager: gemeente Kalmthout Vlaamse Overheid Koning Albert II laan 20 bus 16 1000 BRUSSEL T 02 214 21 11 F 02 553 21 05 www.vmm.be Urbis et Terra Schaffensestraat 3 3290 DIEST uw bericht van uw kenmerk ons kenmerk bijlagen 2/2/2017

Nadere informatie

College van burgemeester en schepenen

College van burgemeester en schepenen verbaa College van burgemeester en schepenen beraadslaging/proces verbaal Samenstelling: de heer Patrick Janssens, burgemeester; de heren Robert Voorhamme, Philip Heylen, Ludo Van Campenhout, mevrouw Leen

Nadere informatie

E R K E N N I N G M E R - D E S K U N D I G E A A N V R A A G F O R M U L I E R

E R K E N N I N G M E R - D E S K U N D I G E A A N V R A A G F O R M U L I E R Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap Departement Leefmilieu en Infrastructuur Administratie Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer Afdeling Algemeen Milieu- en Natuurbeleid, Milieueffectrapportage Graaf

Nadere informatie

Hoofdstuk 1: Definities

Hoofdstuk 1: Definities OPGELET: De Vlaamse Regering heeft op 5 juli 2013 deze nieuwe verordening hemelwater definitief goedgekeurd. Het besluit treedt in werking op 1 januari 2014. Hieronder vindt u de tekst die van toepassing

Nadere informatie

Ontheffing tot het opstellen van een MER. ontheffingsbeslissing. Project: Omvorming en Samenvoeging van 2 veeteeltbedrijven.

Ontheffing tot het opstellen van een MER. ontheffingsbeslissing. Project: Omvorming en Samenvoeging van 2 veeteeltbedrijven. administratie Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer afdeling Algemeen Milieu- en Natuurbeleid, cel Mer Graaf de Ferrarisgebouw Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75

Nadere informatie

HOUDENDE VERGUNNING AAN MATTHIJSSEN HERMAN VOOR HET VERANDEREN VAN EEN INRICHTING GELEGEN TE 2960 BRECHT, HOEKSTRAAT 26.

HOUDENDE VERGUNNING AAN MATTHIJSSEN HERMAN VOOR HET VERANDEREN VAN EEN INRICHTING GELEGEN TE 2960 BRECHT, HOEKSTRAAT 26. 2/MLAV1/9300000324/HWM/LO. Milieuvergunningen HOUDENDE VERGUNNING AAN MATTHIJSSEN HERMAN VOOR HET VERANDEREN VAN EEN INRICHTING GELEGEN TE 2960 BRECHT, HOEKSTRAAT 26. De bestendige deputatie van de Provincieraad

Nadere informatie

THEMADAG VAN DE VAKGROEP LANDBOUW EUREGIO SCHELDEMOND VERGUNNINGEN VAN GRENSBOEREN, WELKE MANIER VAN AANPAK?

THEMADAG VAN DE VAKGROEP LANDBOUW EUREGIO SCHELDEMOND VERGUNNINGEN VAN GRENSBOEREN, WELKE MANIER VAN AANPAK? THEMADAG VAN DE VAKGROEP LANDBOUW EUREGIO SCHELDEMOND WORKSHOP: VERGUNNINGEN VAN GRENSBOEREN, WELKE MANIER VAN AANPAK? RAF BARZEELE PROVINCIE OOST-VLAANDEREN 10 JUNI 2016 Dieren - criteria Indeling volgens

Nadere informatie

Milieueffectrapport voor een gemengd landbouwbedrijf met stalruimte voor legkippen en 50 runderen

Milieueffectrapport voor een gemengd landbouwbedrijf met stalruimte voor legkippen en 50 runderen Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Mer Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Project-MER-Verslag

Nadere informatie

VR DOC.0003/2

VR DOC.0003/2 VR 2019 1101 DOC.0003/2 Besluit van de Vlaamse Regering inzake de herziening of de opheffing van stedenbouwkundige voorschriften van algemene en bijzondere plannen van aanleg en gemeentelijke ruimtelijke

Nadere informatie

MER Groeve. Bijlagen ARGEX NV PRO726. Kruibeeksesteenweg BURCHT (ZWIJNDRECHT)

MER Groeve. Bijlagen ARGEX NV PRO726. Kruibeeksesteenweg BURCHT (ZWIJNDRECHT) ARGEX NV Kruibeeksesteenweg 162 2070 BURCHT (ZWIJNDRECHT) MER Groeve PRO726 2013 Maastrichtersteenweg 210, 3500 Hasselt Tel: 011/22.32.40 Fax: 011/23.46.70 Industrieweg 118 bus 4, 9032 Gent Tel: 09/216.80.00

Nadere informatie

Deel 10. Niet-technische samenvatting PRMER-0018

Deel 10. Niet-technische samenvatting PRMER-0018 Deel 10. Niet-technische samenvatting PRMER-0018 10.1 Ruimtelijke situering Het bedrijf is gelegen aan de Statiestraat 56 te Dentergem. Volgens het kadastraal plan bevindt het bedrijf zich op volgende

Nadere informatie

college van burgemeester en schepenen Zitting van 9 december 2016

college van burgemeester en schepenen Zitting van 9 december 2016 beraadslaging/proces verbaal Kopie college van burgemeester en schepenen Zitting van 9 december 2016 Besluit A-punt GOEDGEKEURD Stadsontwikkeling / Vergunningen Samenstelling de heer Bart De Wever, burgemeester

Nadere informatie

Notaris Hans Van Overloop

Notaris Hans Van Overloop Nieuwe contactgegevens vanaf 10 maart 2010 Stedenbouwkundige vergunningen Loketadres op afspraak Postadres Grote Markt 1 2000 Antwerpen Tel 03 338 67 45 notaria@stad.antwerpen.be SW/V/SV Alle briefwisseling

Nadere informatie

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding van een bestaande varkenshouderij en exploitatie van een nieuwe pluimveehouderij te Borgloon.

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding van een bestaande varkenshouderij en exploitatie van een nieuwe pluimveehouderij te Borgloon. Vlaamse Overheid Departement Omgeving Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

college van burgemeester en schepenen Zitting van 5 februari 2016

college van burgemeester en schepenen Zitting van 5 februari 2016 beraadslaging/proces verbaal Kopie college van burgemeester en schepenen Zitting van 5 februari 2016 Besluit A-punt GOEDGEKEURD stadsontwikkeling / vergunningen Samenstelling de heer Bart De Wever, burgemeester

Nadere informatie

Scopingsadvies Project-MER Verandering van een varkenshouderij DGST BVBA in Lille

Scopingsadvies Project-MER Verandering van een varkenshouderij DGST BVBA in Lille Vlaamse Overheid Departement Omgeving Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

OVER DE MEDEDELING VAN VERANDERING VAN DE N.V. BP CHEMBEL MET BETREKKING TOT EEN CHEMISCH BEDRIJF, GELEGEN TE 2440 GEEL, AMOCOLAAN.

OVER DE MEDEDELING VAN VERANDERING VAN DE N.V. BP CHEMBEL MET BETREKKING TOT EEN CHEMISCH BEDRIJF, GELEGEN TE 2440 GEEL, AMOCOLAAN. Besluit Departement Leefmilieu Dienst Milieuvergunningen /gvda. BESLUIT VAN DE BESTENDIGE DEPUTATIE VAN DE PROVINCIERAAD OVER DE MEDEDELING VAN VERANDERING VAN DE N.V. BP CHEMBEL MET BETREKKING TOT EEN

Nadere informatie

INFORMATIEVERGADERING 19/06/2012

INFORMATIEVERGADERING 19/06/2012 INFORMATIEVERGADERING 19/06/2012 Milieuvergunningsaanvraag KL1 VAMO BVBA Ter Poperenweg 9 8560 Moorsele (Wevelgem) OVERZICHT INFOVERGADERING 1. Beknopte beschrijving project 2. MER-plicht 3. Situering

Nadere informatie

Aanvullende nota milieuscreening PRUP 'Reconversie verblijfsrecreatie Stekene fase 1'

Aanvullende nota milieuscreening PRUP 'Reconversie verblijfsrecreatie Stekene fase 1' directie Ruimte dienst Ruimtelijke Planning Aanvullende nota milieuscreening PRUP 'Reconversie verblijfsrecreatie Stekene fase 1' 1. Inleiding Deze nota behandelt de adviezen die zijn binnengekomen in

Nadere informatie

Besluit van de Deputatie

Besluit van de Deputatie 8e Directie Dienst 82 Milieuhygiëne aanwezig André Denys, gouverneur-voorzitter Besluit van de Deputatie Alexander Vercamer, Marc De Buck, Peter Hertog, Jozef Dauwe, Eddy Couckuyt, Hilde Bruggeman, leden

Nadere informatie

BEKENDMAKING BESLISSING OMGEVINGSVERGUNNING

BEKENDMAKING BESLISSING OMGEVINGSVERGUNNING BEKENDMAKING BESLISSING OMGEVINGSVERGUNNING Referentie omgevingsloket: OMV_2018151007 Door de heer David Van Ballaert werd een aanvraag ingediend voor exploitatie van een ingedeelde inrichting. Kort omschreven

Nadere informatie

Ontheffing tot het opstellen van een MER. Ontheffingsbeslissing. Project: Gemengd Regionaal Bedrijventerrein Veedijk te Turnhout.

Ontheffing tot het opstellen van een MER. Ontheffingsbeslissing. Project: Gemengd Regionaal Bedrijventerrein Veedijk te Turnhout. Vlaamse Overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Graaf de Ferrarisgebouw Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Ontheffing tot het opstellen van een

Nadere informatie

Besluit van de Bestendige Deputatie

Besluit van de Bestendige Deputatie 8e Directie Dienst 82 Milieuhygiëne aanwezig Marc De Buck, wnd. voorzitter Besluit van de Bestendige Deputatie Alexander Vercamer, Ivan Verleyen, Frans Van Gaeveren, Jean-Pierre Van Der Meiren, Carina

Nadere informatie

MONITEUR BELGE Ed. 2 BELGISCH STAATSBLAD

MONITEUR BELGE Ed. 2 BELGISCH STAATSBLAD MONITEUR BELGE 14.11.2011 Ed. 2 BELGISCH STAATSBLAD 68251 VLAAMSE OVERHEID N. 2011 2948 [C 2011/35922] 14 OKTOBER 2011. Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering

Nadere informatie

BRONNEN VAN HET MILIEURECHT BEVOEGDHEIDSVERDELING INZAKE MILIEUBELEID HOOFDSTUK I. INLEIDING 3

BRONNEN VAN HET MILIEURECHT BEVOEGDHEIDSVERDELING INZAKE MILIEUBELEID HOOFDSTUK I. INLEIDING 3 INHOUDSOPGAVE DEEL I. BRONNEN VAN HET MILIEURECHT BEVOEGDHEIDSVERDELING INZAKE MILIEUBELEID HOOFDSTUK I. INLEIDING 3 HOOFDSTUK II. DE BRONNEN VAN HET (MILIEUHYGIËNE) RECHT 4 1. Overzicht 4 2. Kenbronnen

Nadere informatie

Gelet op het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning (Milieuvergunningsdecreet), zoals gewijzigd bij latere decreten;

Gelet op het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning (Milieuvergunningsdecreet), zoals gewijzigd bij latere decreten; Besluit /PISA. Departement Leefmilieu Dienst Milieuvergunningen BESLUIT VAN DE DEPUTATIE VAN DE PROVINCIE ANTWERPEN OVER DE VERGUNNINGSAANVRAAG VAN DE NV BAYER ANTWERPEN MET BETREKKING TOT DE MILIEUTECHNISCHE

Nadere informatie

college van burgemeester en schepenen Zitting van 8 februari 2013

college van burgemeester en schepenen Zitting van 8 februari 2013 beraadslaging/proces verbaal Kopie college van burgemeester en schepenen Zitting van 8 februari 2013 Besluit GOEDGEKEURD A-punten stadsontwikkeling / vergunningen Samenstelling De heer Bart De Wever, burgemeester

Nadere informatie

Besluit van de Deputatie

Besluit van de Deputatie 8e Directie Dienst 82 Milieuhygiëne aanwezig André Denys, gouverneur-voorzitter Besluit van de Deputatie Alexander Vercamer, Peter Hertog, Jozef Dauwe, Hilde Bruggeman, Eddy Couckuyt, leden referte betreft

Nadere informatie

- Decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid (afgekort DABM ) 3

- Decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid (afgekort DABM ) 3 1.1. WETGEVING 1.1.1. INLEIDING I Een overzicht geven van alle wetgeving in verband met milieu is haast onbegonnen werk. Hieronder wordt de belangrijkste milieuwetgeving per thema weergegeven. In voorkomend

Nadere informatie

Kaartenreeks 5: Beleid open ruimte

Kaartenreeks 5: Beleid open ruimte Kaartenreeks 5: Beleid open ruimte GEWESTPLAN OPEN RUIMTE Kaart: Gewestplan open ruimte bestemming Vlaanderen 3,2 2,4 1,8 33,7 59 Andere bestemmingen Landbouw Cijfers: Gewestplan open ruimte bestemming

Nadere informatie

VLAAMSE GEMEENSCHAP AMV/ /1000

VLAAMSE GEMEENSCHAP AMV/ /1000 VLAAMSE GEMEENSCHAP AMV/00068315/1000 BESLUIT VAN DE VLAAMSE MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR, HOUDENDE UITSPRAAK OVER HET BEROEP AANGETEKEND TEGEN DE BESLISSING NR. D/PMVC/05L07/05262

Nadere informatie

college van burgemeester en schepenen Zitting van 15 januari 2016

college van burgemeester en schepenen Zitting van 15 januari 2016 beraadslaging/proces verbaal Kopie college van burgemeester en schepenen Zitting van 15 januari 2016 Besluit A-punt GOEDGEKEURD stadsontwikkeling / vergunningen Samenstelling de heer Bart De Wever, burgemeester

Nadere informatie

PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN

PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN Vergadering van 26 januari 2017 Verslag van de deputatie Bevoegd deputatielid: Luk Lemmens Telefoon: 03 240 52 65 Agenda nr. 2/1 Uitvoering RSPA : PRUP De Beunt Lier voorlopige

Nadere informatie