AANMELDING/ONTWERP-MILIEUEFFECTRAPPORT DGST BVBA. Verandering van een varkenshouderij LILLE

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "AANMELDING/ONTWERP-MILIEUEFFECTRAPPORT DGST BVBA. Verandering van een varkenshouderij LILLE"

Transcriptie

1 AANMELDING/ONTWERP-MILIEUEFFECTRAPPORT DGST BVBA Verandering van een varkenshouderij LILLE Opmaak en begeleiding: SBB Accountants & Adviseurs Milieubureau Joveco bvba Diestsevest 32 bus 1a Kriesberg 29b 3000 Leuven 3221 Holsbeek Tel Tel Fax Tel

2 Colofon Titel Opdrachtgever Ontwerp-MER DGST BVBA Waterstraat Lille KBO-nummer Vestigingseenheidsnummer Waterstraat 30, Lille Vestigingseenheidsnumnmer , Den Hoek 8, Retie Projectlocatie Waterstraat Lille Datum 18 juni 2018 Deskundigen - Studiebureaus SBB Accountants & Adviseurs Milieubureau Joveco bvba Diestsevest 32 bus 1a Kriesberg 29b 3000 Leuven 3221 Holsbeek Tel Tel Fax Tel Erkende MER deskundigen coördinaten Handtekening Lucht (deeldomein geur en deeldomein luchtverontreiniging) Bodem (deeldomein pedologie) Water (deeldomein oppervlaktewater) Johan Versieren Kriesberg 29b 3221 Holsbeek tel joveco@scarlet.be Coördinator Johan Versieren Lucht (deeldomein geur) Isabelle Rommens Diksmuidseweg Ieper isabelle.rommens@sbb.be Biodiversiteit Geertrui Goyens Diestsevest 32 bus 1a 3000 Leuven geertrui.goyens@sbb.be Deskundigen Lucht Biodiversiteit Mens Landschap Annick Van De Walle Oostveldstraat Eeklo annick.van.de.walle@sbb.be Geluid Sara Kelchtermans Diestsevest 32 bus 1a 3000 Leuven Sara.kelchtermans@sbb.be Water Bodem An Maes Witte Molenstraat 45 bus Brugge an.maes@sbb.be Initiatiefnemer Ontwerp-MER DGST BVBA 2/302

3 DGST BVBA Waterstraat Lille tel Ontwerp-MER DGST BVBA 3/302

4 INHOUDSOPGAVE COLOFON 3 INHOUDSOPGAVE 5 1 IDENTIFICATIE VAN HET BEDRIJF BEKNOPTE PROJECTBESCHRIJVING TOETSING MER-PLICHT RELEVANTE GEGEVENS UIT VORIGE RAPPORTAGES GEGEVENS INITIATIEFNEMER EN DESKUNDIGE MER initiatiefnemer uitbater Samenstelling en taakverdeling van team van deskundigen SITUERING PROJECT RUIMTELIJKE SITUERING ADMINISTRATIEVE VOORGESCHIEDENIS Overzicht afgeleverde milieuvergunningen Overzicht afgeleverde stedenbouwkundige vergunningen RANDVOORWAARDEN Juridische randvoorwaarden Beleidsmatige randvoorwaarden BESCHRIJVING PROJECT ALGEMENE DOELSTELLING EN VERANTWOORDING PROJECT OVERZICHT VERGUNDE EN GEWENSTE TOESTAND BESCHRIJVING BEDRIJFSINFRASTRUCTUUR INRICHTING Huidige bedrijfsinfrastructuur Beschrijving huidige bedrijfsinfrastructuur Beschrijving toekomstige bedrijfsinfrastructuur AFBRAAK- EN AANLEGFASE BESCHRIJVING EXPLOITATIECYCLUS Huidige exploitatiecyclus Toekomstige exploitatiecyclus PRODUCTIEBEHEER EN GRONDSTOFFENVERBRUIK Productiebeheer Grondstoffenverbruik Eindproducten Residuen en emissies BESCHRIJVING ALTERNATIEVEN Nulalternatief Doelstellingsalternatieven Locatiealternatieven Uitvoeringsalternatieven METHODIEK EN ONTWIKKELINGSSCENARIO S EFFECTBESCHRIJVING PER MILIEUDISCIPLINE METHODIEK ONTWIKKELINGSSCENARIO S Autonome ontwikkeling Gestuurde ontwikkeling Ontwerp-MER DGST BVBA 4/302

5 Ruimtelijke ordening Mestdecreet AFBAKENING STUDIEGEBIED, METHODIEK, BESCHRIJVING REFERENTIESITUATIE & ONTWIKKELINGSSCENARIO S LUCHT Afbakening studiegebied Toelichting gegevensgebruik toelichting modellering Geur Methodiek Vlarem II afstandsregels Impact-modellering Referentiesituatie Vlarem II afstandsregels Impact-modellering Geplande situatie Vlarem II afstandsregels IMPACT-modellering Stof Methodiek effectbepaling Bepaling stofemissies Bepaling stofconcentratie in omgevingslucht Toetsing stofconcentratie Referentiesituatie Actuele luchtkwaliteit in het studiegebied Bepaling stofemissie Bepaling impact stofconcentratie in de omgevingslucht Nieuwe situatie Bepaling stofemissie Bepaling impact op stofconcentratie in omgevingslucht Verzurende en vermestende impact Methodiek Methodiek effectbepaling Bepaling ammoniakemissie Referentiesituatie Geplande situatie Energie en broeikasgassen Methodiek Methodiek Referentiesituatie Methaanemissie Lachgasemissie CO 2-emissie Nieuwe situatie Methaanemissie Lachgasemissie CO 2-emissie Totale broeikasgasemissies Energieverbruik en broeikasgassen Ontwerp-MER DGST BVBA 5/302

6 Synthese discipline lucht Milderende maatregelen Door het bedrijf genomen maatregelen Door het bedrijf geplande maatregelen Verdere mogelijkheden of aanbevelingen WATER Afbakening studiegebied Inhoudelijke afbakening Geografische afbakening Toelichting gegevensgebruik Grondwater Methodiek Methodiek analyse referentiesituatie Methodiek effectbepaling - analyse geplande situatie Analyse van de referentiesituatie Effectbepaling - Analyse van de geplande situatie Oppervlaktewater Methodiek Analyse van de referentiesituatie Effectinschatting - Analyse van de geplande situatie Synthese Milderende maatregelen Reeds toegepast in de huidige situatie Geplande maatregelen Verdere mogelijkheden of aanbevelingen BODEM Afbakening studiegebied Inhoudelijke afbakening Geografische afbakening Toelichting gegevensgebruik Methodiek Analyse referentiesituatie Beschrijving geologie Beschrijving bodem Effectbepaling Effecten in de actuele situatie Effecten in de geplande situatie synthese Milderende maatregelen De genomen maatregelen: De geplande maatregelen : De verdere mogelijkheden : GELUID Afbakening studiegebied Referentiesituatie Methodiek Bepalen van de geluidsemissie Bepalen van de geluidsimmissie Beoordeling van de geluidsimmissie Continue bronnen Ontwerp-MER DGST BVBA 6/302

7 Richtwaarden/grenswaarden Significantiekader uit het richtlijnenboek Geluid en Trillingen Incidentele bronnen Conclusie van de beoordeling Bepaling van de verschillende geluidsbronnen Ventilatoren Laden en lossen Landbouwdieren Beschrijving en effectinschatting bestaande situatie Continue geluidsbronnen Incidentele bronnen Beoordelingspunten Specifiek geluid van de geluidsbronnen Ventilatoren Incidentele bronnen Beoordeling van de geluidsimmissie van de bestaande inrichting Continue bronnen Incidentele bronnen Beschrijving en effectinschatting gewenste situatie Geluidsbronnen in de gewenste situatie Specifiek geluid van de geluidsbronnen Beoordeling van de geluidsimmissie gewenste situatie Continue geluidsbronnen Incidentele geluidsbronnen Synthese Milderende maatregelen Project-geïntegreerde maatregelen Bijkomend te nemen maatregelen Verdere mogelijkheden of aanbevelingen MENS EN GEZONDHEID Afbakening studiegebied Toelichting gegevensgebruik Methodiek effectbepaling Referentiesituatie Beschrijving ruimtegebruik en betrokken populatie Verkeer Effectinschatting Identificatie stressoren Inventarisatie blootstellingsdata en beoordeling gezondheidsimpact PM 2.5&10, Ultra fijn stof (UFP), Elementair koolstof (EC) en microbiologische contaminanten NH3, stikstof en fosfor Geur Geluid Klachtenbehandeling Beoordeling Verkeershinder Bestrijding ongedierte Synthese Milderende maatregelen Project-geïntegreerde maatregelen Bijkomend te nemen maatregelen Ontwerp-MER DGST BVBA 7/302

8 Verdere mogelijkheden of aanbevelingen BIODIVERSITEIT Afbakening studiegebied Toelichting gegevensgebruik Toelichting referentiesituatie Biologische waarderingskaart Aandachtsgebieden (gebieden met belangrijke natuurwaarde) Kwetsbaarheid t.a.v. verzuring en vermesting Methodiek Verzuring en vermesting door ammoniakdepositie Effectbepaling via impactscore NH3 en via IMPACT webtool Kritische lasten (KL/KDW) verzuring en vermesting Actuele milieudruk en cumulatieve effecten Verdroging Rustverstoring Effectinschatting Direct ecotoopverlies Verzuring en vermesting door ammoniakdepositie Actuele milieudruk Verdroging Rustverstoring Synthese Milderende maatregelen Project-geïntegreerde maatregelen Bijkomend te nemen maatregelen Verdere mogelijkheden of aanbevelingen LANDSCHAP, BOUWKUNDIG ERFGOED EN ARCHEOLOGIE Afbakening studiegebied Toelichting gegevensgebruik Methodiek Het landschap als relatiesysteem De erfgoedaspecten De perceptieve aspecten Toelichting referentiesituatie Geografische situering Landschapsatlas (ankerplaatsen ) Bouwkundig erfgoed Bedrijf in de referentiesituatie Effectinschatting Het landschap als relatiesysteem Erfgoedaspecten Perceptieve aspecten Synthese Milderende maatregelen Project-geïntegreerde maatregelen: Bijkomend te nemen maatregelen De verdere mogelijkheden of aanbevelingen: ELEMENTEN TEN BEHOEVE VAN DE WATERTOETS PASSENDE BEOORDELING -TOETS Ontwerp-MER DGST BVBA 8/302

9 8 BEST BESCHIKBARE TECHNIEKEN GRENSOVERSCHRIJDENDE TECHNIEKEN LEEMTEN IN KENNIS MONITORING EN EVALUATIE CONTROLE Geurhinder klachtenopvolging op gemeentelijk niveau Verzuring sectorale opvolging op gewestelijk niveau Verstoring waterhuishouding debietmeter grondwater Bodemverontreiniging Vermesting MAP-meetpunten TEWERKSTELLINGS- EN INVESTERINGSRAPPORT TEWERKSTELLING INVESTERINGEN DUURZAAM GEBRUIK VAN GRONDSTOFFEN EN GOEDEREN SYNTHESE MILIEUEFFECTEN EN MILDERENDE MAATREGELEN SYNTHESE DISCIPLINE LUCHT Milderende maatregelen Project-geïntegreerde maatregelen Bijkomend te nemen maatregelen Verdere mogelijkheden of aanbevelingen SYNTHESE DISCIPLINE WATER Milderende maatregelen Project-geïntegreerde maatregelen Geplande maatregelen Verdere mogelijkheden of aanbevelingen SYNTHESE DISCIPLINE BODEM Milderende maatregelen Project-geïntegreerde mogelijkheden Bijkomend te nemen maatregelen Verdere mogelijkheden of aanbevelingen SYNTHESE DISCIPLINE GELUID Milderende maatregelen Project-geïntegreerde maatregelen Bijkomend te nemen maatregelen Verdere mogelijkheden of aanbevelingen SYNTHESE DISCIPLINE MENS EN GEZONDHEID Milderende maatregelen Project-geïntegreerde maatregelen Bijkomend te nemen maatregelen Verdere mogelijkheden of aanbevelingen SYNTHESE DISCIPLINE BIODIVERSITEIT Milderende maatregelen Project-geïntegreerde maatregelen Bijkomend te nemen maatregelen Verdere mogelijkheden of aanbevelingen SYNTHESE DISCIPLINE LANDSCHAP, BOUWKUNDIG ERFGOED EN ARCHEOLOGIE Ontwerp-MER DGST BVBA 9/302

10 Milderende maatregelen Project-geïntegreerde maatregelen: Bijkomend te nemen maatregelen De verdere mogelijkheden of aanbevelingen: NIET-TECHNISCHE SAMENVATTING VERKLARENDE WOORDENLIJST LITERATUURLIJST OVERZICHT TABELLEN BIJLAGEN BIJLAGE FIGUREN IMPACT-BESTANDEN NIET-TECHNISCHE SAMENVATTING UITTREKSELS AKOESTISCH ONDERZOEK IMPACTSCORE FOTOREPORTAGE Ontwerp-MER DGST BVBA 10/302

11 VOORAF (hierbij wordt verwezen naar 'Richtlijnenboek Milieueffectrapportage Algemene methodologische en procedurele aspecten', departement Leefmilieu, Natuur en Energie - oktober 2015) Definitie en kenmerken Milieueffectrapportage: Het voorkómen van aantasting van het milieu vormt een van de hoofddoelstellingen van het milieubeleid en is van groot maatschappelijk belang. Om het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over projecten en beleidsvoornemens (zoals plannen en programma s) is het instrument milieueffectrapportage (m.e.r.) ontwikkeld. Volgens artikel 4.1.1, 1, 1 van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid (Titel IV, Hoofdstuk III DABM: project-m.e.r.) is milieueffectrapportage de procedure die al dan niet leidt tot het opstellen en goedkeuren van een milieueffectrapport over een voorgenomen actie en in voorkomend geval tot het gebruik ervan als hulpmiddel bij de besluitvorming omtrent deze actie. De achterliggende grondgedachte hierbij is dat het beter is om de voor het milieu schadelijke activiteiten en ingrepen (opgenomen in plannen, programma s of projecten) vanaf een vroeg stadium in de besluitvorming te ondervangen en bij te sturen. Milieueffectrapportage (m.e.r.) brengt de milieugevolgen van een programma, plan of project in beeld voordat hierover een beslissing wordt genomen. Op deze manier kan de overheid die het besluit neemt over het programma, plan of project de milieugevolgen bij haar afwegingen betrekken. M.e.r. kan als een toetsend of als een ontwerpend, milieu-optimaliserend instrument gehanteerd worden. De alternatievenafweging en beoordeling van de milieueffecten vormen de belangrijkste aspecten van milieueffectrapportage. Milieueffectrapportage (m.e.r.) is: - een instrument (hulpmiddel) om de doelstellingen en beginselen van het milieubeleid te helpen realiseren, namelijk het voorzorgsbeginsel en het beginsel van preventief handelen. - een juridisch-administratieve procedure waarbij, voordat een activiteit of ingreep (projecten, plannen en programma's) plaatsvindt, de milieugevolgen ervan op een systematische en wetenschappelijk verantwoorde wijze worden bestudeerd, besproken en geëvalueerd. De m.e.r.-procedure is gekoppeld aan de procedure op grond waarvan de besluitvorming plaatsvindt (planvormingsprocedure, vergunningsprocedure,...). Milieu wordt hierbij ruim geïnterpreteerd en omvat volgende elementen waarop het programma, plan of project een invloed kan hebben: de gezondheid en veiligheid van de mens, ruimtelijke ordening, biodiversiteit, fauna en flora, energie- en grondstoffenvoorraden, bodem, water, atmosfeer, klimatologische factoren, geluid, licht, stoffelijke goederen, cultureel erfgoed met inbegrip van het architectonisch en archeologisch erfgoed, landschap, mobiliteit en de samenhang tussen de genoemde factoren (DABM) 1. In een MER wordt deze opsomming niet letterlijk gebruikt, er worden andere termen gebruikt die samenhangen met de diverse MER-disciplines. Er kan nog onderscheid gemaakt worden tussen m.e.r als proces en m.e.r. als procedure. M.e.r. als proces is het geheel van alle formele en informele stappen die door alle betrokken actoren genomen worden. Deze stappen hebben betrekking op alle overleg, consultaties, onderzoeken, die in het kader van het onderzoek naar de effecten van een voornemen (programma, plan of project) nodig zijn. M.e.r. als procedure is dan het juridischadministratief verplichte onderdeel binnen het m.e.r.-proces. Het m.e.r.-proces start vroeger dan de eigenlijke m.e.r.-procedure en kan ook verder lopen na de beslissing over de m.e.r. Het hoofddoel van milieueffectrapportage in Vlaanderen is het milieubelang volwaardig te laten meewegen bij de voorbereiding en vaststelling van plannen en het verlenen van vergunningen door de overheid. Dit geldt voor alle 1 Decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, B.S. 3 juni 1995, in het vervolg van deze tekst ook afgekort als DABM. Ontwerp-MER DGST BVBA 11/302

12 initiatieven en activiteiten van publieke en private initiatiefnemers die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. Deze doelstelling is in overeenstemming met de Europese m.e.r.-richtlijnen betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten en plannen en programma s waarin gesteld wordt dat voor projecten, plannen en programma s die aanzienlijke milieueffecten kunnen hebben alleen een vergunning kan worden verleend of een beslissing kan worden genomen na een voorafgaande beoordeling van de aanzienlijke milieueffecten die deze projecten, plannen en programma s kunnen hebben, met als doel hun impact te reduceren en een hoog niveau van milieubescherming te realiseren. Belangrijk om aan te geven is dat het milieueffectrapport (of in voorkomend geval de ontheffingsnota of de screeningsnota) een informatief, beslissingsondersteunend document is voor initiatiefnemers, advies- en beslissingnemende overheden en burgers over de al dan niet te verwachten mogelijke (aanzienlijke) milieueffecten van plannen, programma s en projecten en hun eventuele alternatieven. Niet alleen de effecten op het milieu worden wetenschappelijk en systematisch onderzocht en in beeld gebracht, ook de eventueel nodige maatregelen om negatieve gevolgen te voorkomen of te beperken worden beschreven. Het (openbaar) document dient bij te dragen aan de transparantie in de besluitvorming maar is zeker geen beslissingnemend instrument. De overheid die een beslissing over het programma, plan of project moet nemen zal immers niet alleen met milieubelangen maar ook met economische en andere maatschappelijke belangen rekening houden. In Vlaanderen is het de dienst Milieueffectrapportagebeheer (dienst Mer) die beslist over de goed- of afkeuring van het project-mer. Sinds de omgevingsvergunning van kracht is, gebeurt deze goed- of afkeuring tijdens de vergunningprocedure. Indien het project-mer wordt afgekeurd, stopt de vergunningsprocedure van rechtswege. Bij een goedkeuring van het project-mer kan de procedure voortgezet worden. Vlaamse regelgeving: omzetting van Europese m.e.r.-richtlijnen: De Europese m.e.r.-richtlijnen zijn in Vlaamse regelgeving omgezet. Om een vergunning voor een bepaald project te bekomen, is in bepaalde gevallen een milieueffectrapport (MER) vereist. Dit MER rapporteert de milieueffecten van het onderwerp van de vergunningsaanvraag (zowel milieu-, als bouwvergunning), en dient als ondersteunend document voor de vergunningverlener. De wettelijke eisen van de inhoud van het MER zijn omschreven in het MER - VR decreet van 18 december De projecten en/of activiteiten waarvoor een MER dient te worden opgesteld, worden vastgelegd in het uitvoeringsbesluit van 10 december 2004 van de Vlaamse Regering houdende vaststelling van de categorieën van projecten onderworpen aan milieueffectrapportage (B.S. 17/02/2005). Procedure opstellen project-milieueffectrapport: Hiervoor wordt integraal verwezen naar de nieuwe Handleiding Project-MER/omgevingsvergunning; Wegwijzer voor initiatiefnemers en MER-deskundigen; Mogelijke trajecten voor project-mer voor- en tijdens de omgevingsprocedure. Versie 8 december Ontwerp-MER DGST BVBA 12/302

13 Deze handleiding biedt een praktische leidraad voor initiatiefnemers en MER-deskundigen die een project-mer moeten (laten) opmaken in het kader van een omgevingsvergunning (OV) 2. Met behulp van deze handleiding kan de initiatiefnemer zelf kiezen voor het traject dat het beste beantwoordt aan zijn behoeften, gaande van een uitgebreid tot een minimaal proces. Bij elk traject worden de voor- en nadelen opgesomd, zodat het proces zo efficiënt en succesvol mogelijk kan doorlopen worden. Voor dit project wordt geopteerd om volgende stappen te doorlopen: Aanmelding, uitgewerkt tot een ontwerp-mer Openbare raadpleging Beslissing aanmelding + scopingsadvies door dienst MER Indien dit nodig zou blijken tijdens de procedure, kan bovenstaand traject nog aangevuld worden met andere bouwstenen uit de handleiding. Richtlijnenboek: Vanaf oktober 2015 is er een nieuw Richtlijnenboek Algemene Methodologische en Procedurele Aspecten. De vorige richtlijnenboeken "Procedurele Aspecten" en "Algemene Methodologische Aspecten" dateerden van 1997, en dezen werden nu geactualiseerd. Sinds de publicatie van de voorgaande richtlijnenboeken is er namelijk nieuwe regelgeving over milieueffectrapportage (m.e.r.), maar ook de manier van werken is in de loop van de jaren aangepast, verbeterd en verfijnd. In het richtlijnenboek worden de kenmerken en het doel van milieueffectrapportage geschetst. Er wordt ook ingegaan op de rol van de actoren die betrokken zijn bij milieueffectrapportage. Vervolgens wordt het procedurele en juridische kader voor plan-mer's, project-mer's, ontheffingsaanvragen en screenings beschreven. Ten slotte volgt er een uitgebreid deel over methodologische en andere aandachtspunten uit de m.e.r.-praktijk. Specifiek voor de veehouderij werd een richtlijnenboek uitgewerkt. De meest recente versie van het richtlijnenboek landbouwdieren dateert van juni Dit richtlijnenboek werd de laatste keer aangepast door LNE, dienst MER in december 2016 Geactualiseers richtlijnenboek milieueffectrapportage Basisrichtlijnen per activiteitengroep Landbouwdieren. Het milieueffectrapport gaat ter zake dan ook van dit richtlijnenboek uit. 2 Projecten waarvoor de kennisgeving aan de administratie ter beschikking werden gesteld vóór 23 februari 2017 worden uitgevoerd overeenkomstig de procedures die van toepassing waren op dat moment (en dus niet volgens de procedure van omgevingsvergunning) zie overgangsregeling. Ontwerp-MER DGST BVBA 13/302

14 Verder wordt er in dit MER gewerkt met de meest recente documenten beschikbaar op de wesite van de dienst MER: Richtlijnenboek Landbouwdieren_bijlage emissiefactoren (versie 20/10/2016) Richtlijnenboek Landbouwdieren_bijlage modeleringsafspraken (finale versie 25/10/2016) Afsprakennota IMPACT in MER (versie 2, 24/03/2017) Handleiding MER in omgevingsvergunning (versie 8/12/2016) We maken voor de impactberekeningen lucht (en biodiversiteit) in dit MER gebruik van de webtool IMAPCT: luchtkwaliteits- en geurmodellering voor (agro)-industriële bronnen en de IMPACT handleiding (versie 1.7, 28/03/2017) Tijdslijn met officiële stappen tijdens gewone vergunningsprocedure 3 - omgevingsvergunning met project-mer: Toelichting schema omgevingsvergunning met project-mer: De vergunningsaanvraag wordt ingediend en is vergezeld van een nog niet goedgekeurd project-mer. 3 Er zijn twee soorten vergunningsprocedures: de gewone en de vereenvoudigde procedure. Wanneer er een project-mer nodig is, moet steeds de gewone procedure gevolgd worden. Ontwerp-MER DGST BVBA 14/302

15 De vergunningverlenende overheid beschikt over 30 dagen om na te gaan of het dossier ontvankelijk en volledig (O&V) is. Zodra de vergunning ontvankelijk en volledig wordt bevonden: o o wordt er een adviesvraag over de vergunningsaanvraag en het project-mer verstuurd naar de relevante adviesinstanties. De termijn voor advies op het project-mer bedraagt 30 dagen na verzending van de adviesvraag (termijn voor advies over vergunning bedraagt daarentegen 60 dagen). wordt er binnen 10 dagen een openbaar onderzoek (O.O.) georganiseerd. Het publiek beschikt over 30 dagen om opmerkingen te geven op de vergunning en op het project-mer. Rekening houdend met de ingesproken reacties tijdens het O.O. en de ontvangen adviezen, beslist de dienst Mer 60 dagen na de O&V-beslissing over de goed- of afkeuring van het project-mer. De dienst Mer informeert de initiatiefnemer en de vergunningverlenende overheid en in voorkomend geval de OVC over haar beslissing en heeft hiervoor 10 dagen. o o Indien het project-mer wordt afgekeurd, stopt de vergunningsprocedure van rechtswege. Bij een goedkeuring van het project-mer kan de procedure voortgezet worden. Rond dit tijdstip zijn ook de adviezen op de vergunningsaanvraag gekend bij de vergunningverlenende overheid. Negentig dagen na de O&V-beslissing, bezorgt de omgevingsvergunningscommissie (OVC) haar advies aan de vergunningverlenende overheid. Dertig dagen later (d.i. dag 130 na O&V) wordt de beslissing over de vergunning betekend aan de initiatiefnemer. Procedure omgevingsvergunning: Vanaf 23 februari 2017 gaat de omgevingsvergunning van start. Die vervangt de huidige stedenbouwkundige vergunning en de milieuvergunning. De betreffende regelgeving is vastgelegd in het Omgevingsvergunningendecreet van 25 april 2014 en het Omgevingsvergunningenvbesluit van 27 november 2015 (B.S. 23/02/2016). In het decreet van 3 februari 2017 wordt de implementatie van de omgevingsvergunning geregeld. Met uitzondering van de gemeenten die om uitstel hebben gevraagd tot 1 juni 2017, worden die aanvragen ingediend in het digitaal loket voor omgevingsvergunningen, waarna één openbaar onderzoek en één adviesronde worden georganiseerd. Zowel voor diegenen die om uitstel hebben gevraagd als diegenen die met de omgevingsvergunning starten op 23 februari geldt de omgevingsvergunning voor een ingedeelde inrichting of activiteit vanaf 23 februari 2017 voor onbepaalde duur. Het voorliggende project betreft een gemengd project waarvoor zowel een stedenbouwkundige handeling als de exploitatie van ingedeelde inrichtingen en activiteiten van toepassing is. Het betreft een provinciaal project klasse 1, en een omgevingsvergunning moet aangevraagd worden bij de Deputatie van de Provincie Antwerpen. Ontwerp-MER DGST BVBA 15/302

16 Er wordt een milieueffectenrapport opgemaakt voor het project, bijgevolg kan dus enkel de gewone procedure 4 gevolgd worden. Schematisch verloop van een aanvraag van een omgevingsvergunning voor een inrichting KLASSE 1 volgens de gewone procedure : 4 Er zijn twee soorten vergunningsprocedures: de gewone en de vereenvoudigde procedure. Wanneer er een project-mer nodig is, moet steeds de gewone procedure gevolgd worden. Ontwerp-MER DGST BVBA 16/302

17 1 IDENTIFICATIE VAN HET BEDRIJF BEKNOPTE PROJECTBESCHRIJVING Het bedrijf van DGST BVBA is gelegen Waterstraat 30 te 2275 Lille-Gierle. Het betreft een varkensbedrijf. De varkenshouderij is gespecialiseerd in het houden van zeugen.. De huidige vergunning is afgeleverd door de Deputatie van de provincie Antwerpen en heeft een looptijd tot 8/12/2031. Er is een vergunning aanwezig voor stallen met plaatsen voor het houden van varkens waarvan 775 zeugen, 3 beren en 413 andere varkens. De zeugenstal is voorzien van een luchtwasser volgens het systeem: S-1, combiluchtwassysteem met 70% of hogere emissiereductie. Het voorste gedeelte van de biggenstal is een traditionele stal, het achterste gedeelte van de biggenstal is een ammoniakemissiearme stal volgens het systeem V Daarnaast staat nog een bestaande, traditionele biggenstal. Verder is er een vergunning voor het stallen van 8 voertuigen, opslag van l mazout bij een woongelegenheid, opslag l mazout in 4 bovengrondse tanks en 1 ondergrondse tank, 1 verdeelslang, opslag van m³ dierlijke mest en een grondwaterwinning van m³/jaar en 30 m³/dag. Het doel is om een verandering (uitbreiding, omvorming ) 5 te realiseren in de bestaande varkenshouderij. De geplande verandering heeft betrekking op de omvorming van 47 andere varkens naar zeugen in de bestaande zeugenstal (enkel wijziging diercategorie) en een omvorming van een biggenstal naar een opfokstal met plaatsen voor 200 opfokvarkens (gelten, niet gedekte jonge zeugen). In de gewenste situatie is het de bedoeling om een milieuvergunning bekomen voor het houden van varkens waarvan 822 zeugen, 3 beren en 566 andere varkens. Voor de omvorming van de biggenstal naar een opfokvarkenstal voor 200 dieren, wordt de voorkeur gegeven aan het bouwen van een biobed (systeem S3 biobed luchtbehandelingssysteem 70% of hogere emissiereductie zoals opgenomen in de lijst van ammoniakemissiearme stalsystemen in bijlage bij het ministerieel besluit van 31/05/2011) achter de afdelingen, ten opzichte van het systeem V-4.7 (met water- en mestkanalen). Bij de keuze van het biobed kan echter niet voldaan worden aan de verbods- en afstandsregels. Art van Vlarem II stelt: "Tussen elke stal en/of opslag van vaste dierlijke mest of mengmest van de inrichting gelegen in agrarisch gebied enerzijds en elk op het gewestplan aangegeven woonuitbreidingsgebied, natuurgebied met wetenschappelijke waarde of natuurreservaat, gebied voor verblijfsrecreatie en woongebied ander dan een woongebied met een landelijk karakter en ten opzichte van elk in het bosdecreet van 13 juni 1990 aangegeven bosreservaat anderzijds, moet in functie van het aantal varkens dat in de inrichting wordt gehouden, uitgedrukt in varkenseenheden, en van het overeenkomstig artikel voor de inrichting berekend aantal waarderingspunten, ten minste de volgende afstand bestaan..." Bij de keuze voor een bio-bed achter de stal voor opfokvarkens behaalt de inrichting, rekening houdende met de combiluchtwasser op de huidige zeugenstal, 150 waarderingspunten (op beide stallen 20 punten voor het stalsysteem, 110 punten voor een mechanische installatie ter bestrijding van geurhinder en 20 punten voor het mestopslagsysteem onder de stal). Voor een inrichting met varkenseenheden (822 zeugen, 3 beren en 566 anderen varkens) op een afstand van ca. 270 m van een "hindergevoelig gebied", moet het aantal waarderingspunten minimaal 151 bedragen. Met de plaatsing van een bio-bed wordt bijgevolg niet voldaan aan 5 Vlarem-definitie "veranderen van een inrichting": wijzigen, uitbreiden, toevoegen: -"wijzigen" : het verplaatsen binnen de vergunde inrichting, of het aanwenden van een andere fabricagemethode ; -"uitbreiden" : het vergroten in capaciteit, in drijfkracht of in oppervlakte op percelen waarop de geldende vergunning betrekking heeft ; -"toevoegen" : het vergroten in opslagcapaciteit, in drijfkracht of in oppervlakte op percelen, waarop de geldende vergunning geen betrekking heeft ; Ontwerp-MER DGST BVBA 17/302

18 de Vlarem-afstandsregels. Hiertoe werd een afwijking bekomen bij de minister op 04/12/2015 van de verbods- en afstandsregels zodat de geplande omvorming van de biggenstal naar een opfokvarkenstal emissiearm uitgevoerd kan worden met een biobedsysteem S-3. Vooraleer de milieuvergunningsaanvraag kan ingediend worden dient een MER opgemaakt te worden. In de nieuwe situatie zal dus een vergunning gevraagd worden voor varkens in totaal waarvan 822 zeugen, 3 beren, 566 opfokzeugen (andere varkens). De 566 opfokzeugen zijn 366 gedekte jonge zeugen en 200 niet gedekte jonge zeugen (gelten). De initiatiefnemer DGST BVBA laat een milieueffectrapport opstellen om deze toe te voegen aan de aanvraag omgevingsvergunning, die noodzakelijk zijn ter uitvoering van het hier voorliggend project. TOETSING MER-PLICHT Het besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2004 houdende vaststelling van de categorieën van projecten onderworpen aan milieueffectrapportage vermeldt de categorieën van projecten die aan de projectm.e.r. worden onderworpen of waarvoor de initiatiefnemer een gemotiveerd verzoek tot ontheffing kan indienen. De initiatiefnemer van het voorliggende project vraagt een milieuvergunning aan voor een bedrijf met 822 zeugen, 3 beren, 366 jonge gedekte zeugen en 200 andere varkens. De verhouding van het aantal plaatsen voor zeugen t.o.v. de drempel van het aantal plaatsen voor varkens andere dan zeugen t.o.v. de drempel van 3.000, bedraagt : (1188/900) + (203/3000) = 1,39 > 1 Aangezien deze verhouding groter is dan 1, valt dit project in rubriek 1 e) Intensieve veeteeltbedrijven : Gemengde inrichting voor varkens van meer dan 20 kg als de verhouding van het aantal plaatsen voor zeugen t.o.v. de drempel van het aantal plaatsen voor varkens andere dan zeugen t.o.v. de drempel van groter dan 1 is van de bijlage II lijst van eerder aangegeven besluit. Het project heeft eveneens betrekking op een activiteit die voorkomt op de lijst van bijlage III bij het besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2004 houdende vaststelling van de categorieën van projecten onderworpen aan milieueffectrapportage laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse regering van 1 maart 2013 inzake de nadere regels van de project-m.e.r.-screening, meer specifiek de rubriek 10j) "werken voor het onttrekken of kunstmatig aanvullen van grondwater, die niet zijn opgenomen in bijlage I of II". RELEVANTE GEGEVENS UIT VORIGE RAPPORTAGES Voor het betrokken bedrijf werd er in het verleden geen MER of ontheffingsaanvraag ingediend. GEGEVENS INITIATIEFNEMER EN DESKUNDIGE MER INITIATIEFNEMER UITBATER De initiatiefnemer - uitbater is DGST BVBA met volgende gegevens: DGST BVBA: KBO-nummer Ontwerp-MER DGST BVBA 18/302

19 Vestigingseenheidsnummer Waterstraat 30, Lille: Vestigingseenheidsnummer Den Hoek 8, Retie: DGST BVBA heeft aldus twee vestigingseenheden. De inrichting Den Hoek 8 te Retie, heeft geen betrekking op het MER dossier. De inrichting is in vogelvlucht op 14,5 km gelegen van de projectlocatie van het MER. SAMENSTELLING EN TAAKVERDELING VAN TEAM VAN DESKUNDIGEN Conform artikel van het MER-decreet van 18 december 2002 moet de initiatiefnemer een beroep doen op een team van erkende MER-deskundigen onder leiding van een MER-coördinator. De initiatiefnemer stelt aan de MER-coördinator alle relevante informatie ter beschikking die voorhanden is. Hij verleent alle medewerking opdat de MER-coördinator zijn taak naar behoren kan vervullen. De initiatiefnemer kiest de deskundigen uit een lijst van erkende onafhankelijke specialisten in één of andere milieudiscipline, derwijze dat in de werkgroep de milieueffecten, eigen aan het geplande project, doeltreffend onderzocht kunnen worden. Voor dit project werd een erkende deskundige voor de disciplines bodem (pedologie), water (oppervlaktewater) en lucht in het team van deskundigen opgenomen. Volgende MER-deskundigen zullen hun medewerking aan dit milieueffectrapport verlenen: Erkende MER deskundigen coördinaten Lucht (deeldomein geur en deeldomein luchtverontreiniging) Bodem (deeldomein pedologie) Water (deeldomein oppervlaktewater) Johan Versieren Erkenningsnr. MB/MER/EDA/059/V-5 Einddatum erkenning: onbepaalde duur Kriesberg 29b 3221 Holsbeek tel joveco@scarlet.be Coördinator Johan Versieren Lucht (deeldomein geur) Biodiversiteit Isabelle Rommens Erkenningsnr. LNE/ERK/MER/201 6/00005 Einddatum erkenning: onbepaalde duur Geertrui Goyens Erkenningsnr. LNE/ERK/MER/2015/ Einddatum erkenning: onbepaalde duur Diksmuidseweg Ieper Isabelle.Rommens@sbb.be Diestsevest 32 bus 1a 3000 Leuven Geertrui.goyens@sbb.be Verder wordt dit team van deskundigen bijgestaan door volgende medewerkers van SBB: Deskundigen Water Bodem An Maes Witte Molenstraat 45 bus Brugge an.maes@sbb.be Geluid Sara Kelchtermans Diestsevest 32 bus 1a 3000 Leuven Sara.kelchtermans@sbb.be Mens Landschap Lucht Biodiversiteit Annick Van De Walle Oostveldstraat Eeklo Annick.van.de.walle@sbb.be Ontwerp-MER DGST BVBA 19/302

20 2 SITUERING PROJECT Voor de relevante figuren wordt verwezen naar de bijlage figuren Volgende figuren worden hierbij opgenomen: Figuur 1 Ligging bedrijf volgens kadaster Figuur 2 Ligging bedrijf volgens gewestplan RUIMTELIJKE SITUERING Het bedrijf van DGST BVBA is gelegen in de Waterstraat 30 te 2275 Lille. De kadastrale gegevens zijn 3 e afdeling, sectie D, kadastrale percelen 467D, 467K, 468A, 467G, 465F. De ligging volgens het kadaster wordt weergegeven in Figuur 1. De stallen zijn volgens het gewestplan Turnhout (datum goedkeuring 30/09/1977) volledig gelegen in het landschappelijk waardevol agrarisch gebied (Figuur 2). De afstand van het bedrijf (centrum) t.o.v. andere gebieden zoals aangeduid op het gewestplan wordt weergegeven in onderstaande tabel. Er zijn geen BPA's of RUP's van kracht ter hoogte van de site of in de onmiddellijke omgeving. Tabel 1: Ligging bedrijf volgens gewestplan Gebied Afstand tot centrum bedrijf (m) Richting Bosgebied 190 N-NO Bosgebied 150 W Gebied voor verblijfsrecreatie 270 N Gebied voor verblijfsrecreatie 490 ZW Woongebied 1290 NO Woonuitbreidingsgebied 1430 m NO Gebied voor jeugdcamping 950 ZW Gebied voor dagrecreatie 650 NO Volgens de kaart met de aanduiding van de Natura 2000-gebieden is in de nabije omgeving van deze inrichting geen SBZ (speciale beschermingszone) gelegen. Het meest nabijgelegen Habitatrichtlijngebied situeert zich op ongeveer 2900 m ten NO van de inrichting. Het betreft 'Bos- en heidegebieden ten Oosten van Antwerpen' (BE ). Ten ZO van het bedrijf ligt een tweede SBZ-H op 3,5 km zijnde Valleigebied van de kleine Nete met brongebieden, moerassen en heiden (BE ). Het meest nabijgelegen Vogelrichtlijngebied ligt op 6,5 km ten ZO van het bedrijf 'De Zegge' (BE ) (Figuur 3 in bijlage). Op 2260 m ten ZW van het bedrijf ligt een VEN-gebied van het type gen (Grote eenheid natuur) zijnde 'Vallei van de kleine Nete Benedenstroom' nr 313. En op 2650 m ten NW van het bedrijf ligt een VEN-gebied van het type gen (Grote eenheid natuur). Het betreft 'Vallei van de Hollebeemdenbeek' en het nummer van het gebied is 325 (Figuur 4 in bijlage). In NO richting op 3660 m lig het VEN-gebied 'Vallei van de Grote Kalliebeek' met nr 315 en in W richting op 4000 m ligt het VEN-gebied 'De Kindermouw-Visbeekvallei' met nr 318. Het bedrijf is niet gelegen in een afgebakend gebied als beschermingszone voor grondwaterwinning zoals bedoeld in het decreet van 24/01/1984 houdende maatregelen inzake het grondwaterbeheer. Dit wordt Ontwerp-MER DGST BVBA 20/302

21 weergegeven in Figuur 5 in bijlage. Er ligt een beschermingszone grondwaterwinning in de nabije omgeving van het bedrijf. Het bedrijf is volledig gelegen op het grondgebied van Lille. Het bedrijf ligt in vogelvlucht op ruim 20 km van de Nederlandse grens (NO). ADMINISTRATIEVE VOORGESCHIEDENIS OVERZICHT AFGELEVERDE MILIEUVERGUNNINGEN In onderstaande tabellen is een overzicht gegeven van de beslissingen genomen door de Deputatie op basis van de VLAREM-procedure: Tabel 2: Overzicht lopende milieuvergunningen Waterstraat 30 Datum Refertenummer Overheid Naam exploitant Onderwerp beslissing 08/12/2008 MLAV1/11-359/DRDJ Bestendige Deputatie Dirk Bastiaens Verder exploiteren van een varkensbedrijf na verandering door uitbreiding en toevoeging 19/12/2012 MLOV Bestendige Herm BVBA Melding overname Deputatie 11/06/2015 MLWV /DRDJ Bestendige Deputatie DGST BVBA Verzoek tot wijzigen van vergunningsvoorwaarden m.b.t. een varkensbedrijf 04/12/2015 AMV/ /1001/B MB DGST BVBA Uitspraak over een aanvraag tot afwijking van artikel van titel II van het Vlarem De huidige vergunning heeft een looptermijn tot 8/12/2031. In Tabel 3 zijn de oude milieuvergunningen terug te vinden die met de beslissing van 8/12/2011 hernieuwd werden. Aan de lopende milieuvergunningen zijn naast de algemene en de sectorale voorwaarden van Vlarem II een aantal bijzondere voorwaarden gekoppeld : - Ontwerp-MER DGST BVBA 21/302

22 . Ontwerp-MER DGST BVBA 22/302

23 Er wordt een logboek bij gehouden voor de biologische luchtwasser. Er gebeurt een halfjaarlijkse analyse van het spuiwater en het waswater. Er is een onderhoudscontract voor de wasser. Het bedieningshandboek, de technische, het logboek, de analyses,.. liggen ter inzage voor de toezichthoudende overheid. De wekelijkse meting met de drägerbuisjes gebeurt consequent. De uitslag wordt bijgehouden op het bedrijf. De resultaten worden bezorgd aan de gemeente. Het groenscherm zoals opgenomen in de bijzondere voorwaarde van de vergunning werd nog niet volledig uitgevoerd. Tabel 3: overzicht historiek milieuvergunningen Datum beslissing Refertenummer Overheid* Naam exploitant 10/10/1977 CBS Bastiaens A Mest- en kweekvarkensstal 13/11/1978 Stookoliehouder l CBS Bastiaens A 04/03/ varkens waarvan 140 zeugen, m³ mest, l mazout ondergronds en l mazout bovengronds BD Bastiaens Dirk 22/10/1997 Grondwaterwinning 18 m³/dag en m³/jaar CBS Bastiaens Dirk 15/02/ zeugen, 3 beren, 171 andere varkens, l woning, l mazout bedrijf, 1 verdeelslang, m³ mest, m³ grondwater CBS Bastiaens Dirk 22/02/2007 hernieuwing CBS Bastiaens Dirk OVERZICHT AFGELEVERDE STEDENBOUWKUNDIGE VERGUNNINGEN In onderstaande tabel is een overzicht gegeven van de beslissingen in het kader van een stedenbouwkundige aanvraag genomen door het College van Burgemeester en Schepenen, de Deputatie of de Minister. Op de percelen werden onderstaande vergunningen afgeleverd. Ontwerp-MER DGST BVBA 23/302

24 Tabel 4: Overzicht afgeleverde stedenbouwkundige vergunningen Datum beslissing Overheid Onderwerp 25/07/2013 CBS Het bouwen van een hoogspanningscabine 01/12/2011 CBS Het bouwen van een zeugenstal, het uitbreiden van een biggenstal, het bouwen van een machineloods en het slopen van een stal 07/01/2010 CBS Het bouwen van een biggenstal 19/07/1993 CBS Het wijzigen van de inplanting van een vleesvarkensstal en slopen van een garage 15/03/1993 CBS Het bouwen van een vleesvarkensstal + regularisatie garage en kweekvarkensstal 16/08/1977 CBS Het bouwen van een kweek- en mestvarkensstal Ontwerp-MER DGST BVBA 24/302

25 RANDVOORWAARDEN JURIDISCHE RANDVOORWAARDEN Juridische randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Bespreking relevantie // (locatie bespreking MER) ALGEMEEN Gewestplan Omgevingsvergunning Decreet algemene bepalingen milieubeleid (DABM) Vlarem II Vlarem III VCRO Geeft de bestemming en het gebruik van de gronden in Vlaanderen weer. ja Zie punt 2.1.(Ruimtelijke situering) // ( referentiesituatie, discipline lucht en mens) Diverse bepalingen inzake ja Zie punt 2.2. (Administratieve voorgeschiedenis) // (vergunningstoestand) ruimtelijke ordening, milieu en omgeving Milieuvoorwaarden ja Zie punt 2.2. (Vergunningstoestand) // (vergunningstoestand) Bevat milieukwaliteitsnormen en ja Voor de landbouwinrichting zijn al de relevante voorwaarden gerelateerd aan de gevraagde en vergunde rubrieken (Vlarem algemene en sectorale II-bijlage 1 indelingslijst) belangrijk. Deze zullen meer specifiek behandeld worden verder in het MER // (algemeen relevant: milieuvoorwaarden met alle disciplines) betrekking tot o.a. ligging en exploitatie van inrichtingen, alsook de indelingslijst met vergunningsplichtige activiteiten. Bevat de bijkomende algemene ja Voor de landbouwinrichting zijn al de relevante bijkomende voorwaarden gerelateerd aan de gevraagde en vergunde en sectorale milieuvoorwaarden rubrieken (Vlarem I) belangrijk. Deze zullen meer specifiek behandeld worden verder in het MER // (algemeen relevant: alle voor GPBV-installaties. disciplines) Doelstellingen, ja Zie punt 2.2. (Vergunningstoestand) // (vergunningstoestand) beoordelingsgronden en regels over wat vergunningsplichtig of meldingsplichtig is. Ontwerp-MER DGST BVBA 25/302

26 Juridische randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Bespreking relevantie // (locatie bespreking MER) Wet betreffende bescherming en Verdeelt dieren in 5 categorieën, ja Het bedrijf dient zich te houden aan de verplichtingen opgenomen in deze wetgeving (voldoende bewegingsvrijheid voorzien, welzijn van dieren en betreffende met hieraan verbonden een aantal goede klimaatregeling, goede voedingswijze, ) // (beschrijving bedrijf, ontwikkelingsscenario s). bescherming van voor voorwaarden voor bescherming landbouwdoeleinden gehouden van dierenwelzijn dieren LUCHT EU kaderrichtlijn 96/62 inzake Vormt de basis voor nieuw ja Het vullen van voedersilo s en de ventilatie uit de stallen kunnen bronnen zijn van stofhinder. // (discipline lucht en mens) beoordeling en beheer van luchtkwaliteitsbeleid binnen de luchtkwaliteit + dochterrichtlijnen Europese Unie. Globaal kader 1999/30, 2000/69, 2002/3 en waarmee de EU luchtkwaliteit 2004/107 + richtlijn2008/50/eg beoordeelt en beheert betreffende de luchtkwaliteit Vlaams stofplan Is opgesteld om te voldoen aan ja Veestallen kunnen aanzienlijke stofemissies met zich meebrengen. In het MER zal nagegaan worden in welke mate er de verplichtingen van de eerste stofhinder ten gevolge van het voorliggende bedrijf te verwachten valt. // (discipline lucht en mens) dochterrichtlijn lucht en de Vlarem II-reglementering. NEC-richtlijn (2001/81/EG) Impliceert het opnemen van ja De emissies ten gevolge van het bedrijf zullen specifiek beschouwd worden in het dossier. // (disciplines lucht) bindende emissieplafonds voor SO 2, NO x, VOS en NH 3 in Vlarem II. (emissie-reductieprogramma s, zie Vlarem II). De Lijst van stalsystemen voor Geeft een lijst weer van de ja Er wordt een bestaande stal omgebouwd voorzien van een biobed // (disciplines lucht en mens) ammoniakreductie (Ministerieel toegelaten stalsystemen bij besluit van 31/05/2011; Belgisch nieuwbouw Staatsblad 08/07/ wijzigingen MB van 26/03/2012, 16/08/2012 en van 19/07/2013) Ontwerp-MER DGST BVBA 26/302

27 Richtlijn Industriële Emissies en De Richtlijn Industriële Emissies ja Algemeen relevant // (alle disciplines) IPPC verplicht de lidstaten van de EU om grote milieuvervuilende Deze richtlijn is de opvolger van de huidige Integrated Pollution Prevention and Control(IPPC)-richtlijn op. De RIE-richtlijn bedrijven te reguleren middels een omvat naast de IPPC- richtlijnen nog zes andere richtlijnen (de Richtlijn grote stookinstallaties, de Afvalverbrandings-richtlijn, integrale vergunning gebaseerd op de Oplosmiddelenrichtlijn en drie Richtlijnen voor de titaniumdioxide-industrie). De IPPC-richtlijn verplicht de EU-lidstaten om de beste beschikbare technieken grote emissies naar water, lucht en bodem van bedrijven te reguleren. (BBT). Deze verplichting is Voor inrichtingen die in de vierde kolom van de indelingslijst met de letter X zijn aangeduid gelden bijkomend de volgende overgenomen in titel I van bepalingen : VLAREM, Artikel 41bis. 1 de vergunningsvoorwaarden worden door de bevoegde overheden geregeld getoetst en zo nodig ambtshalve overeenkomstig de procedure vermeld in artikel 45 bijgesteld; voor de bestaande GPBV-installaties gebeurt een eerste toetsing uiterlijk vóór 30 oktober 2007; 2 een toetsing vindt in ieder geval plaats als : a) de door de installatie veroorzaakte verontreiniging van dien aard is dat de bestaande emissiegrenswaarden in de vergunning gewijzigd of nieuwe emissiegrenswaarden opgenomen moeten worden; b) belangrijke veranderingen in de beste beschikbare technieken een significante beperking van de emissies zonder buitensporige kosten mogelijk maken; c) bedrijfsveiligheid van het proces of de activiteit de toepassing van andere technieken vereist; d) nieuwe wettelijke bepalingen zulks vereisen Door de herziening van de IPPC-richtlijn zullen de vergunningen moeten aangepast worden aan de BBT-conclusies opgenomen in een BREF binnen een periode van 4 jaar na de publicatie van een herziene BREF. Of bestaande stallen al dan niet zouden moeten aangepast of omgebouwd worden naar emissiearme stallen zal dus bepaald worden door wat deze BREF definieert als zijnde BBT en met name of een emissiearme stal BBT is in alle gevallen of enkel bij nieuwbouw. Ontwerp-MER DGST BVBA 27/302

28 Juridische randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Bespreking relevantie // (locatie bespreking MER) Omzendbrief LNE 2012/1 De omzendbrief vormt een ja De omzendbrief biedt de kans geurhinder voor bestaande stallen met klachten, tegen te gaan a.d.h.v. een aantal algemene betreffende de milderende beoordelingskader voor de en bijkomende maatregelen. Algemene maatregelen zijn standaardmaatregelen die vooral gericht zijn op goede maatregelen voor geuremissies vergunningsverlenende overheden managementpraktijken en bijkomende maatregelen zijn maatregelen die verder gaan dan het toepassen van goede die afkomstig zijn van bestaande en bevat een aantal maatregelen managementpraktijken Aan elk van deze (combinatie van) maatregelen is een inschattingscoëfficiënt voor toegekend en varkens- en pluimveestallen in voor bestaande bedrijven ter biedt hierdoor een vormt van rechtszekerheid voor de landbouwer. Vlaanderen vermindering van de geurhinder. WATER Decreet Integraal Waterbeleid Heeft als doel de bescherming ja Voorliggend bedrijf kan een risico inhouden naar verdroging, vermesting en oppervlaktewaterverontreiniging. Het MER biedt van 18 juli 2003, met inbegrip van oppervlaktewater en hiervan een analyse en evaluatie aan als nodige elementen voor het uitvoeren van een watertoets // (discipline water) van het eerste uitvoeringsbesluit grondwater en de bescherming (9 september 2005) en het en verbetering van het aquatisch uitvoeringsbesluit watertoets (20 milieu te bewerkstelligen. Besluit juli 2006, B.S. 3 november 2006) B.S. 3 nov 2006 geeft de lokale, provinciale en gewestelijke overheden, die een vergunning moeten afleveren, richtlijnen voor de toepassing van de watertoets. Op basis van o.a. de bijlagen bij dit besluit kan aangegeven worden of er schadelijke effecten te verwachten zijn. Nitraatrichtlijn Heeft als doel ja Het bedrijf dient zich te houden aan de richtlijnen gesteld in het Mestdecreet. // (discipline water en bodem). waterverontreiniging veroorzaakt door nitraten uit agrarische bronnen, te verminderen en verdere verontreiniging van die aard te voorkomen. Ontwerp-MER DGST BVBA 28/302

29 Juridische randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Bespreking relevantie // (locatie bespreking MER) Decreet van 22 december 2006 Het decreet houdende de ja Ten gevolge van het nieuwe mestdecreet wijzigen er een aantal elementen inzake forfaitaire normen, mestafzet, houdende de bescherming van bescherming van water tegen mestverwerking, enz. Het bedrijf dient zich te houden aan deze nieuwe wetgeving. // (discipline water en bodem) water tegen de verontreiniging verontreiniging van nitraten uit door nitraten uit agrarische agrarische bronnen moet ervoor bronnen (Mestdecreet) en zorgen dat er in heel Vlaanderen Decreet houdende wijziging van minder mest uitgereden wordt, het Mestdecreet van 22 zodat de waterkwaliteit verbetert. december 2006 Het Vlaams Parlement heeft op 4 mei 2011 Decreet houdende wijziging van het mestdecreet goedgekeurd (MAP-4). Dit decreet werd op 13 mei 2011 gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad. Het omvat een aantal wijzigingen ten opzichte van het bestaande mestdecreet. Een aantal van deze zaken worden verder uitgewerkt via uitvoeringsbesluiten. Het nieuwe mestdecreet trad op 1 januari 2007 in werking. De tekst van het decreet werd gepubliceerd in het Belgische Staatsblad op 29 december Wetgeving grondwater (sinds 1999 opgenomen in ja Er is op het bedrijf een grondwaterwinning aanwezig // (discipline water) VLAREM-wetgeving) Bescherming oppervlaktewater (waterkwaliteitsdoelstellingen en ja Voorliggend bedrijf kan een risico inhouden naar oppervlaktewaterverontreiniging // (discipline water) lozingsvoorwaarden opgenomen in VLAREM II) Ontwerp-MER DGST BVBA 29/302

30 Juridische randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Bespreking relevantie // (locatie bespreking MER) Bestemming en Duidt bestemming neen Er is geen lozing naar oppervlaktewater. // (discipline water) milieukwaliteitsnormen oppervlaktewater aan oppervlaktewater (milieukwaliteitsnormen zie VLAREM II) Besluit van de Vlaamse Regering Bevat minimale voorschriften nee Deze verordening is van toepassing bij de aanvraag van een stedenbouwkundige vergunning waarbij daken of van 1 oktober 2004 houdende voor de lozing van niet- verhardingen worden gepland. Er worden geen bijkomende daken en verhardingen gepland// ((discipline water) vaststelling van een gewestelijke verontreinigd hemelwater, stedenbouwkundige verordening afkomstig van verharde inzake hemelwaterputten, oppervlakken. infiltratievoorzieningen, buffervoorzieningen en gescheiden lozing van afvalwater en hemelwater (BS 8/11/04, gewijzigd BS 22/08/06) Besluit van de Vlaamse Regering Dit besluit geeft de lokale, ja Het project moet getoetst worden aan de bepalingen opgenomen in de watertoets (art. 8) (discipline water) tot vaststelling van nadere regels provinciale en gewestelijke voor de toepassing van de overheden, die een vergunning watertoets, tot aanwijzing van de moeten afleveren, richtlijnen van adviesinstanties en tot de watertoets vaststelling van nadere regels voor de adviesprocedure bij de watertoets (31/10/2006 gewijzigd 14/10/2011) Waterbeleidsnota (4/2005) Legt de visie van de Vlaamse ja Algemeen relevant // (discipline water) regering op integraal waterbeleid vast via krachtlijnen. Deze nota vormt het uitgangspunt voor de (toekomstige) opstelling van bekkenbeheersplannen en stroomgebied-beheersplannen. Ontwerp-MER DGST BVBA 30/302

31 Juridische randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Bespreking relevantie // (locatie bespreking MER) BIODIVERSITEIT Natuurbeheersrecht - Decreet betreffende het Centraal staan een planmatige natuurbehoud en het natuurlijk aanpak (natuurbeleidsplan), een milieu horizontaal beleid ( stand-still principe) en een gebiedsgericht beleid - Vlaamse en/of erkende Terreinen, van belang voor natuurreservaten behoud en ontwikkeling van natuur(lijk milieu), die aangewezen of erkend zijn door de Vlaamse regering - Vogelrichtlijngebieden Heeft als doel de instandhouding van alle natuurlijke in het wild levende vogelsoorten en hun leefgebieden; er werden speciale beschermingszones (SBZ-V) afgebakend - Ramsargebieden Overeenkomst inzake watergebieden die van internationale betekenis zijn, in het bijzonder als woongebied voor watervogels - Habitatrichtlijngebieden Heeft als doel de instandhouding van soorten en natuurlijke habitats; er werden speciale beschermingszones (SBZ-H) afgebakend ja neen neen neen ja Op ongeveer 2,8 km is het Habitatrichtlijngebied 'Bos- en heidegebieden ten oosten van Antwerpen (BE )' gelegen en op ongeveer 6,5 km is het Vogelrichtlijngebied 'De Zegge (BE )' gelegen. // (discipline biodiversiteit) In de omgeving van het bedrijf ligt geen Vlaams en/of erkend natuurreservaat. Op ongeveer 6,5 km is het Vogelrichtlijngebied 'De Zegge (BE )' gelegen. Er is geen Ramsar gebied gelegen in de omgeving van het bedrijf. Op ongeveer 2,18km van het bedrijf is het Habitatrichtlijngebied 'Bos- en heidegebieden ten oosten van Antwerpen (BE )' gelegen. Ontwerp-MER DGST BVBA 31/302

32 Juridische randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Bespreking relevantie // (locatie bespreking MER) Bosdecreet Het Bosdecreet heeft tot doel het behoud, de bescherming, de aanleg en het beheer van de bossen te regelen. Het behandelt alle bossen in Vlaanderen. LANDSCHAP, BOUWKUNDIG ERFGOED, ARCHEOLOGIE Regionale landschappen Duurzaam samenwerkingsverband gericht op behoud van streekeigen karakter, bevorderen natuureducatie, recreatief medegebruik, ontwikkeling KLE, ja ja Volgens het Gewestplan bevindt er zich op 150 m een bosgebied. Het bosreservaat 'Sevendonck', eigendom van het Vlaamse Gewest, is gelegen op ongeveer 6,5 km ten NO van het bedrijf. // (discipline biodiversiteit) Het bedrijf is gelegen in een gebied waarbinnen een regionaal landschap actief is. // (discipline Landschap, Bouwkundig erfgoed en Archeologie). Ontwerp-MER DGST BVBA 32/302

33 Juridische randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Bespreking relevantie // (locatie bespreking MER) Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013 en onroerenderfgoedbesluit van 16 mei 2014 Het Onroerenderfgoeddecreet werd op 17 oktober 2013 gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad en is vanaf 01/01/2015 actief. Het betreft een ja In de omgeving van het bedrijf komt geen ankerplaats voor. In de omgeving van het bedrijf komen een aantal elementen voor die op de lijst van bouwkundig erfgoed en landschappelijk erfgoed staan. Er bevinden zich een relictzone (landschapsatlas) en twee lijnrelicten in de omgeving van het bedrijf. Het bedrijf is wel gelegen in de relictzone R10092 Bosgebied, Heieinde, Galgenberg, Molenberg en Zandhoevenheide. overkoepelende regelgeving voor monumenten, stads- en dorspgezichten, landschappen en archeologie. Vanaf 1 juni 2016 treedt de laatste fase van het Vanaf 1 juni 2016 zal er in sommige gevallen een door een erkend archeoloog bekrachtigde archeologienota gevoegd moeten worden bij een bouwaanvraag. Het bedrijf dient zich tijdens de tijdens de aanpassingen van de biggenstal te houden aan de regels met betrekking tot de meldingsplicht.// ((discipline Landschap, Bouwkundig erfgoed en Archeologie). archeologieluik van het Onroerenderfgoeddecreet en bijhorende Onroerenderfgoedbesluit in werking. BODEM Materialendecreet Decreet ter voorkoming, beheer ja Het bedrijf dient de regels met betrekking tot de opslag en de ophaling van afvalstoffen en krengen na te leven. // (discipline en verwijdering of nuttige lucht) toepassing van afvalstoffen, met als doel de gezondheid van mens en milieu te vrijwaren tegen schadelijke invloeden van afvalstoffen en verspilling van grondstoffen en energie tegen te gaan. Ontwerp-MER DGST BVBA 33/302

34 Juridische randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Bespreking relevantie // (locatie bespreking MER) Bodemsaneringdecreet, incl. Decreet dat moet toelaten ja Rekening houdend met Vlarebo Artikel 4 dient al dan niet, rekening houdend met de categorie waarin de inrichting Ministerieel besluit houdende beslissingen inzake ingedeeld wordt, een oriënterend bodemonderzoek uitgevoerd te worden. Verdere bedrijfsspecifieke uitwerking vindt plaats vaststelling van de lijst van bodemsanering op systematische in het MER bij de bespreking van de milieueffecten. // (disciplines water en bodem) bouwkundig bodemgebruik van wijze te treffen, prefinanciering uitgegraven bodem en van de ervan te verzekeren en kosten lijst van vormvaste toepassingen daarvan te verhalen. van uitgegraven bodem van (B.S , in werking vanaf ) Gezondheidsvoorschriften inzake Verordening met als doel ja Implementatie via mestdecreet en materialendecreet niet voor menselijke consumptie vaststelling van bestemde dierlijke bijproducten gezondheidsvoorschriften voor niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten, dit met het oog op het verzekeren van een hoog niveau van gezondheid en veiligheid in de gehele voedselketen. BELEIDSMATIGE RANDVOORWAARDEN Beleidsmatige randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Bespreking relevantie // (locatie bespreking MER) Ruimtelijk Structuurplan Geeft een visie op de ruimtelijke ja Algemeen relevant // (alle milieuthema s) Vlaanderen ontwikkeling van Vlaanderen en legt de krachtlijnen vast van het ruimtelijk beleid naar de toekomst. Ontwerp-MER DGST BVBA 34/302

35 Beleidsmatige randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Bespreking relevantie // (locatie bespreking MER) Provinciaal Ruimtelijk Geeft een visie op de ruimtelijke ja Algemeen relevant // (alle milieuthema s) Structuurplan ontwikkeling van de provincie en legt de krachtlijnen vast van het ruimtelijk beleid naar de toekomst. Gemeentelijk Ruimtelijk Beschrijft de ruimtelijke structuur ja Algemeen relevant // (alle milieuthema s) Structuurplan en visie op de gewenste ruimtelijke ontwikkeling, enz. op gemeentelijk niveau. Vlaams Milieubeleidsplan Bepaalt het milieubeleid dat het ja Algemeen relevant, voornamelijk thema s vermesting, verzuring en verstoring door geurhinder // (algemeen relevant) 2015 (MINA-plan 4) + Vlaams Gewest, alsmede milieujaarprogramma's provincies en gemeenten in aangelegenheden van gewestelijk belang, dient te voeren. Provinciaal Milieubeleidsplan Bepaalt het milieubeleid dat de ja Algemeen relevant // (alle disciplines) provincie dient te voeren, binnen de beleidslijnen van het gewestelijk plan. Gemeentelijk Milieubeleidsplan Bepaalt het milieubeleid dat de neen Voor Lille werd er een milieubeleidsplan opgemaakt. gemeente dient te voeren, binnen de beleidslijnen van het gewestelijk en provinciaal plan. Ontwerp-MER DGST BVBA 35/302

36 Beleidsmatige randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Bespreking relevantie // (locatie bespreking MER) Gemeentelijk Beoogt een doorgedreven ja Het gemeentelijk natuurontwikkelingsplan dateert van // (discipline fauna & flora). Natuurontwikkelingsplan natuurbeleid in de gemeente op zowel korte als lange termijn; het actieplan vormt daarbij de uitvoering. Gemeentelijk zoneringsplan Het zoneringsplan geeft weer op ja De inrichting is volgens de zoneringsplannen gelegen in een individueel te optimaliseren buitengebied. // (discipline water) welke manier en wie moet instaan voor de zuivering van het huishoudelijk afvalwater. Hiervoor werden door de VMM in overleg met de gemeenten verschillende zuiveringszones afgebakend. Natuurinrichtingsproject Het doel is een gebied optimaal neen In de omgeving van het bedrijf komen geen natuurinrichtingsprojecten voor. inrichten in functie van behoud van bestaande natuur, maar ook herstel en ontwikkeling van natuur en het beheer nadien (zie natuurdecreet). Landinrichtingsproject Het doel is de inrichting van neen In de omgeving van het bedrijf komen geen landinrichtingsprojecten voor. landelijke gebieden te realiseren overeenkomstig de bestemmingen toegekend door ruimtelijke ordening. Ontwerp-MER DGST BVBA 36/302

37 Beleidsmatige randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Bespreking relevantie // (locatie bespreking MER) Ruilverkavelingsproject Ruilverkavelingsprojecten neen In Lille werd nog geen ruilverkavelingsproject uitgevoerd. beogen meer dan een eenvoudige perceelshergroepering. Zij zorgen voor de herstructurering van het landbouw-gebied passend in een multi-functionele inrichting van het buitengebied. Landschapsatlas Geeft aan waar historisch neen Er bevinden zich geenl relictzones (landschapsatlas) en puntrelicten/lijnrelicten in de omgeving van het bedrijf. Voor gegroeide landschapstructuur tot beschrijving: zie referentiesituatie landschap // (discipline Landschap, Bouwkundig erfgoed en Archeologie). op vandaag herkenbaar gebleven is en duidt deze aan als relicten en/of ankerplaatsen. Beleidsbrief landbouw Beschrijft de toekomstige visie op ja Algemeen relevant // (alle disciplines) landbouw in Vlaanderen en tracht ze te concretiseren in een aantal acties. Ontwerp-MER DGST BVBA 37/302

38 Beleidsmatige randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Bespreking relevantie // (locatie bespreking MER) Vlaams Klimaatbeleidsplan 2013 Het Vlaams Klimaatsbeleidplan ja Door de uitbating zal een bijdrage gelevers worden aan de uitstoot van broeikasgassen // (discipline lucht) bestaat uit een Vlaams Mitigatieplan en een Het bedrijf verbruikt eveneens water // (discipline water) Vlaams Adaptatieplan. De eerste heeft als doelstelling de uitstoot van broeikasgassen te verminderen. Hierbij wordt vooral gefocust op sectoren die niet onder het Europees emissiehandelsysteem voor bedrijven vallen, zoals landbouw. Het Adaptatieplan heeft als doelstelling om voor te bereiden op klimaatsveranderingen. Hierbij wordt vooral gefocust op waterbeheer in natuur- en landbouwgebieden. BBT en BREF Geven op Vlaams en Europees ja Er wordt rekening gehouden met de BBT en BREF studies voor de veeteeltsector (o.a. BBT Veeteelt, BREF Intensive BREF 21 februari 2017 niveau weer, welk de best beschikbare technieken zijn Livestock Farming en BREF Intensive Rearing of Poultry and Pigs); voor bestaande GPBV-bedrijven dient er 4 jaar na publicatie van de BBT-conclusies, zijnde op 21 februari 2021, voldaan te worden aan de bepalingen in de BBT-conclusies. vanuit milieuoogpunt voor Deze BBT-conclusies zullen grotendeels worden omgezet in titel III van het Vlarem. specifieke sectoren Vlaams Programma Economische haalbaarheid, ja Met betrekking tot landbouw: investering in voldoen aan normering, concurrentiekrachtverhoging, tewerkstelling op het Plattelandsontwikkeling voor de sociale aanvaardbaarheid en platteland, bijdrage aan de kaderrichtlijn water en Natura 2000 periode imago, normen in en multifunctionaliteit van de landbouw; en Natura 2000 Ontwerp-MER DGST BVBA 38/302

39 Beleidsmatige randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Bespreking relevantie // (locatie bespreking MER) Visiedocument voor administratief Dit visiedocument (momenteel in ja Veeteeltbedrijven geven door de aanwezige dieren een geuremissie die eventueel hinder kan veroorzaken voor overleg: De weg naar een ontwerpfase) geeft een omwonenden. In het MER (onderdeel geurhinder) zal nagegaan worden hoe het bedrijf voldoet aan de duurzaam geurbeleid versie samenvatting van de beschermingsniveaus die in dit visiedocument worden voorgedragen. // (disciplines lucht en mens) september 2008 voor belangrijkste beleidshiaten en maatschappelijk overleg van de voorstellen die in het + Advies van de Minaraad van 29 april 2009 bij het Visiedocument kader van het geurbeleid door de Afdeling Milieu en Natuurbeleid worden geïdentificeerd. duurzaam geurbeleid Ontwerp-MER DGST BVBA 39/302

40 3 BESCHRIJVING PROJECT Voor de relevante figuren wordt verwezen naar de bijlage figuren Volgende figuren worden hierbij opgenomen: Figuur 6 huidige bedrijfsinfrastructuur Figuur 7 toekomstige bedrijfsinfrastructuur ALGEMENE DOELSTELLING EN VERANTWOORDING PROJECT Het varkensbedrijf van DGST BVBA is momenteel vergund voor het houden van varkens waarvan 775 zeugen, 3 beren en 413 andere varkens en wenst uit te breiden naar varkens waarvan 822 zeugen, 3 beren, 366 jonge gedekte zeugen en 200 andere varkens (gelten). Voor de inrichting is het nodige toebehoren voorzien. De huidige milieuvergunning heeft een looptijd tot 08/12/2031. Het doel is om een verandering 6 te realiseren door de bestaande biggenstal met plaats voor 960 biggen, om te vormen naar een opfokstal voorzien van 200 gelten (andere varkens). De stal zal ammoniakemissiearm worden uitgevoerd met het systeem S3 (een biobed). Bij de keuze van het biobed kan niet voldaan worden aan de verbods- en afstandsregels. De waarderingspunten voor de situatie met biobed is 150 punten, op basis van deze gegevens geeft Vlarem II (art ) een te respecteren afstand van 300 m aan. Het recreatiegebied ligt op 270 m afstand van het bedrijf. Om de verandering op die manier te kunnen uitvoeren werd een afwijking aangevraagd bij de minister. De afwijking werd verkregen op 04/12/2015. De MER heeft tevens betrekking op de omvorming van 47 andere varkens (opfokzeugen) naar zeugen in de nieuwe zeugenstal voorzien van een combiluchtwasser. Daarnaast wordt ook een transformator vergund en de opslag van gevaarlijke producten. De uitbreiding kadert in de optimalisatie van de kostenefficiëntie van het bedrijf. De initiatiefnemer wenst door de uitvoering van het project de economische draagkracht van de inrichting te optimaliseren. Dit om zo een rendabel en concurrentiewaardig bedrijf te bestendigen naar de toekomst. Tevens wordt, gelet op de belangrijke verandering, ook een vroegtijdige hernieuwing voorzien.conform artikel 387 van het omgevingsvergunningendecreet (25/4/2014) wordt tevens een omgevingsvergunning voor onbepaalde duur gevraagd. Bovendien zullen er conform de bepalingen van het mestdecreet ook de nodige nutriëntenemissierechten (NER- D) moeten voorzien worden. De wetgever heeft hier 2 mogelijkheden voorzien: Enerzijds via de overname van NER-D van een ander bedrijf; Anderzijds via het systeem van bedrijfsontwikkeling door middel van bewezen mestverwerking Aan beide mogelijkheden zijn een aantal voorwaarden verbonden. Momenteel beschikt DGST BVBA over ,31 NER-D. Deze zijn opgedeeld in 7.675,32 NER-Dv-plicht, ,99 NER-Dv-vast. Deze NER-D's zijn 6 Vlarem-definitie "veranderen van een inrichting": wijzigen, uitbreiden, toevoegen: -"wijzigen" : het verplaatsen binnen de vergunde inrichting, of het aanwenden van een andere fabricagemethode ; -"uitbreiden" : het vergroten in capaciteit, in drijfkracht of in oppervlakte op percelen waarop de geldende vergunning betrekking heeft ; -"toevoegen" : het vergroten in opslagcapaciteit, in drijfkracht of in oppervlakte op percelen, waarop de geldende vergunning geen betrekking heeft ; Ontwerp-MER DGST BVBA 40/302

41 beschikbaar voor de twee verschillende exploitaties die de exploitant uitbaat. De benodigde NER-D voor de geplande uitbreiding zullen aangekocht worden. OVERZICHT VERGUNDE EN GEWENSTE TOESTAND Het doel is om te komen tot een uitbreiding van het bedrijf door omvorming van een bestaande biggenstal naar opfokstal voor 200 gelten. Conform artikel 387 van het omgevingsvergunningendecreet (25/4/2014) wordt tevens een omgevingsvergunning voor onbepaalde duur gevraagd. Het project is een gemengd project met zowel stedenbouwkundige handelingen (sloop gedeelte stal, bouw van een biobed) als ingedeelde activiteiten. Het bedrijf is een provinciaal project klasse 1. Een aanvraag van een omgevingsvergunning dient bij de Deputatie van de provincie Antwerpen te gebeuren. In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de vergunde rubrieken. Ook de rubrieken in de gewenste toestand worden weergegeven op naam van DGST BVBA Ontwerp-MER DGST BVBA 41/302

42 Tabel 5: Overzicht vergunde en gewenste toestand Rubrieknr Omschrijving Vergund Aanvraag /omschrijving Gewenst Klasse (volgens afzonderlijke rubriek) Opslagplaatsen voor brandbare vloeistoffen met een totale opslagcapaciteit van: 200 l tot en met l uitgezonderd de gezamenlijke opslag van minder dan 5 ton gasolie, diesel, lichte stookolie en gelijkaardige brandstoffen bij de woonfunctie van een onroerend goed dat hoofdzakelijk als woongelegenheid wordt gebruikt l olie 440 l olie Brandstofverdeelinstallaties voor motorvoertuigen, namelijk installaties voor het vullen van brandstoftanks van motorvoertuigen met vloeibare koolwaterstoffen, bestemd voor de voeding van de erop geïnstalleerde motor(en): inrichtingen met maximaal 2 verdeelslangen 1 verdeelslang (*) + 1 verdeelslang 2 verdeelslangen d.2 Varkensstallen, waaronder verstaan één of meer gebouwen en/of installaties waarin varkens gefokt of gehouden worden, met inbegrip van: - de installatie(s) voor de bewerking of verwerking van dierlijk mest afkomstig van de op die plaats geproduceerde dierlijke mest, zonder bijmenging van afval - de installatie(s) voor de compostering van dierlijk mest afkomstig van de op die plaats geproduceerde dierlijke mest met groenafval afkomstig van de eigen inrichting en de bij de inrichting horende gronden. Ontwerp-MER DGST BVBA 42/302

43 d) intensieve varkenshouderij met meer dan: plaatsen voor zeugen en gedekte jonge zeugen (klasse 1) Plaatsen voor het +47 zeugen, -47 Plaatsen voor het c.2 Varkensstal, waaronder verstaan één of meer gebouwen en/of installaties waarin varkens gefokt of gehouden worden, met begrip van: - de installatie(s) voor de bewerking of verwerking van dierlijke mest afkomstig van de op die plaats geproduceerde dierlijke mest, zonder bijmenging van afval - de installatie(s) voor de compostering van dierlijke mest afkomstig van de op die plaats geproduceerde dierlijke mest met groenafval afkomstig van de eigen inrichting en de bij de inrichting horende gronden. c) gelegen in het agrarisch gebied : houden van varkens waarvan 775 zeugen, 3 beren en 413 andere varkens (opfokvarkens) opfokvarkens, +200 andere varkens houden van varkens waarvan 822 zeugen, 3 beren, 366 opfokzeugen (gedekte jonge zeugen) en 200 andere varkens (gelten) 2 met plaatsen voor meer dan varkens ouder dan 10 weken. (klasse 1) Transformatoren (gebruik van) met een individueel nominaal vermogen van: (transformatoren, vallend onder de toepassing van rubriek 15.5 en rubriek 19.8, zijn niet ingedeeld in onderhavige rubriek 12.2) kva tot en met kva. (klasse 3) - uitbreiding 250 kva (transfo elektriciteitscabine) Al dan niet overdekte ruimte, andere dan deze bedoeld in rubriek 15.5 en rubriek 19.8, waarin gestald worden : 1 3 tot en met 25 autovoertuigen en/of aanhangwagens, andere dan personenwagens 8 voertuigen - 8 voertuigen 3 Ontwerp-MER DGST BVBA 43/302

44 b Gasolie, diesel, lichte stookolie en gelijkaardige vloeistoffen met een l mazout ( l mazout l mazout ( vlampunt 55 C met een gezamenlijke opslagcapaciteit van: 1 b) kg mazout) (**) kg) 100 kg tot en met 20 ton voor andere inrichtingen dan vermeld in punt a b Bijtende vloeistoffen en vaste stoffen kg 1110 kg 2 Opslagplaatsen voor vloeistoffen en vaste stoffen op basis van etikettering gekenmerkt door het gevarenpictogram GHS05 met een waterstofperoxide en 1140 kg voedingszuur waterstofperoxide en 1140 kg voedingszuur gezamenlijke opslagcapaciteit van: meer dan 2 ton tot en met 100 ton, (totaal 2250 kg) als de inrichting volledig of gedeeltelijk is gelegen in een gebied ander dan industriegebied (klasse 2) b Schadelijke vloeistoffen en vaste stoffen kg 1110 kg 2 Opslagplaatsen voor vloeistoffen en vaste stoffen op basis van etikettering gekenmerkt door het gevarenpictogram GHS07 met een waterstofperoxide en 1140 kg voedingszuur waterstofperoxide en 1140 kg voedingszuur gezamenlijke opslagcapaciteit van: meer dan 2 ton tot en met 100 ton, (totaal 2250 kg) als de inrichting volledig of gedeeltelijk is gelegen in een gebied ander dan industriegebied (klasse 2) 17.4 Opslagplaatsen voor gevaarlijke vloeistoffen en vaste stoffen, met uitzondering van deze vermeld onder rubriek 48., in verpakkingen met een inhoudsvermogen van maximaal 30 liter of 30 kilogram, voor zover de maximale opslag begrepen is tussen 50 kg of 50 l en 5000 kg of 5000 l l 440 l (zeep en ontsmettingsmiddel in kleine verpakkingen) 3 Ontwerp-MER DGST BVBA 44/302

45 28.2.c.2 Opslagplaatsen voor dierlijke mest, waaronder verstaan door vee m³ dierlijke mest -600 m³ dierlijke mest m³ dierlijke mest 2 uitgescheiden natuurlijke afvalstoffen of een mengsel van strooisel en (mengmest) door vee uitgescheiden natuurlijke afvalstoffen ongeacht of het vee wordt geweid of op intensieve veehouderij wordt gehouden, alsmede natuurlijke afvalstoffen van visteeltbedrijven, in een agrarisch gebied : c 2 van meer dan m Boren van grondwaterwinningsputten en grondwaterwinning, andere m³/jaar en m³/jaar en 30 2 dan vermeld in rubriek tot en met en , waarvan: 2 m³/dag (voor GWW) m³/dag (voor GWW) het totaal opgepompt debiet groter is dan 5000 m³ per jaar en kleiner of gelijk is aan m³ per jaar of minimaal één put een diepte heeft die groter is dan het locatie specifieke dieptecriterium zoals weergegeven op de kaart in bijlage 2ter van dit besluit waarbij het totaal opgepompte debiet kleiner of gelijk is aan m³ per jaar (*) Sinds 1 juni 2015 ingedeeld (Vlarem) volgens CLP verordening, in vergunning nog ingedeeld in rubriek (**) Sinds 1 juni 2015 ingedeeld (Vlarem) volgens CLP verordening, in vergunning nog ingedeeld in rubriek b l (4.590 kg) mazout bij een woongelegenheid is niet meer ingedeeld volgens Vlarem II bijlage 1 sinds Ontwerp-MER DGST BVBA 45/302

46 BESCHRIJVING BEDRIJFSINFRASTRUCTUUR INRICHTING HUIDIGE BEDRIJFSINFRASTRUCTUUR De inplanting van de verschillende bedrijfsgebouwen en de detailplannen van de huidige bedrijfsinfrastructuur zijn weergegeven in Figuur 6. Op basis van de fotoreportage in bijlage 18.2 wordt ook een visueel overzicht gegeven van de bedrijfsgebouwen en omgeving. In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de stallen en gebouwen in de huidige situatie. Tabel 6: Overzicht stallen en bedrijfsgebouwen huidige vergunde toestand Stal/gebouw Diercategorie Beschrijving stal/gebouw Staltype 1 Loods Stalling 8 voertuigen 2 Biggen 960 biggen Traditionele stal Mechanische ventilatie - verticale uitstoot 3 Werkhuis 4a Biggen 2560 biggen Traditionele stal Mechanische ventilatie - verticale uitstoot 4b Biggen 2880 biggen AEA-stal V-1.5 Mechanisch ventilatie- verticale uitstoot 5 zeugen Stal met biologische 775 zeugen, 3 beren, 413 opfokzeugen (andere varkens) combiluchtwasser Woning - Woning exploitant - BESCHRIJVING HUIDIGE BEDRIJFSINFRASTRUCTUUR Stallen In de vergunde situatie zijn er 4 varkensstallen in gebruik zijnde stal 2 stal 5 en stal 4a en 4b. Stal 4a en 4b is visueel 1 stal die in twee keer gebouwd is. In totaal zijn er varkens en 6360 niet vergunningsplichtige biggen gehuisvest. De stallen 2 en 4a zijn traditionele stallen. In stal 2 zitten 4 ventilatoren in het dak. Stal 4a is eveneens vergund als een traditionele stal, met 14 ventilatoren in de nok. Stal 4b is een ammoniakemissiearme biggenstal volgens het systeem V-1.5. en 12 ventilatoren in het dak. Stal 5 is de zeugenstal die voorzien is van een biologische combiluchtwasser met 85 % geurreductie BWL Er zijn drie stookinstallaties aanwezig : Kraamstal : 47 kw Biggenstal : 58 kw en 47 kw Mestopslag Ontwerp-MER DGST BVBA 46/302

47 In totaal is er een mestopslag voorzien in de huidig vergunde situatie van m³ dierlijke mest. Er zit m³ mengmest onder stal 4, m³ (mengmest) onder de zeugenstal, 616 m³ mengmest onder stal 2 en 600 m³ onder de berging. Voederopslag De voederopslag gebeurt in 11 voedersilo's: 1 x 6 ton 3 x 8 ton 2 x 10 ton 5 x 25 ton Watervoorziening De grondwaterwinning is vergund op een diepte van 112 m met een opgepompt debiet van 30 m³/dag en m³/jaar. Er wordt water opgepompt uit 0250 Mioceen Aquifersysteem. Regenwater wordt in de vergunde toestand opgevangen in een opvang van 610 m³. Opslag fosiele brandstoffen T1: opslag van l mazout in enkelwandige, ondergrondse tank bij woning T2: / T3: opslag van l mazout in ondergrondse, enkelwandige tank T4:/ T5: opslag van l mazout in bovengrondse, dubbelwandige tank T6: opslag l mazout in bovengrondse, dubbelwandige tank T7: opslag l mazout in een bovengrondse dubbelwandige tank T8: opslag l mazout in een bovengrondse dubbelwandige tank Tank 7 en 8 zijn voorzien van 1 verdeelslang. Terreinverharding Er is steenslagverharding aanwezig vooraan de bestaande stallen en voor de loods. Tussen stal 4a en stal 5 ligt er eveneens verharding. Naast stal 5 komt steenslagverharding voor de brandweer. Kadaveropslag Er is een niet gekoelde kadaveropslag aanwezig vooraan bij de inrichting ter hoogte van de woning. Groenscherm en materialen Er is een jong groenscherm aanwezig in de huidige situatie aan de voorkant van het bedrijf. Het groenscherm naast en achter de zeugenstal dient nog aangeplant te worden De bestaande stal 2 en stal 4a zijn uitgevoerd in rode baksteen (snelbouw) en het dak bestaat uit donkere platen. Stal 4b, 5 en de loods bestaat uit betonpanelen in baksteenrood met zwarte golfplaten op het dak. Ontwerp-MER DGST BVBA 47/302

48 BESCHRIJVING TOEKOMSTIGE BEDRIJFSINFRASTRUCTUUR De inplanting van de stallen en gebouwen in de gewenste situatie wordt weergegeven in Figuur 7. Tabel 7: Overzicht stallen en bedrijfsgebouwen gewenste toestand Stal/gebouw Diercategorie Beschrijving stal/gebouw Staltype 1 Loods Stalling 8 voertuigen 2 Andere varkens 200 gelten Traditionele stal voorzien van S3 (biobed) Mechanische ventilatie - verticale uitstoot 3 Werkhuis 4a Biggen 2560 biggen Traditionele stal Mechanische ventilatie - verticale uitstoot 4b Biggen 2880 biggen AEA-stal V-1.5. Mechanisch ventilatie- verticale uitstoot 5 zeugen 822 zeugen, 3 beren, 366 opfokzeugen (gedekte jonge Stal met biologisce combiluchtwasser zeugen) Woning - Woning exploitant - Stallen In de nieuwe situatie zullen er 4 varkensstallen in gebruik. In totaal zijn er varkens en niet vergunningsplichtige biggen gehuisvest. De stallen 2 en 4a zijn traditionele stallen. In stal 2 zitten 4 ventilatoren in het dak. De berging in stal 2 wordt afgebroken en in de bestaande mestkelder wordt een biobed geinstalleerd. Stal 4a is eveneens vergund als een traditionele stal, met 14 ventilatoren in de nok. Stal 4b is een ammoniakemissiearme biggenstal volgens het systeem V-1.5. met 12 ventilatoren in het dak. Stal 5 is de zeugenstal die voorzien is van een biologische combiluchtwasser met 85 % geurreductie. Mestopslag In totaal is er een mestopslag voorzien in de huidig vergunde situatie van m³ dierlijke mest. Er zit m³ mengmest onder stal 4, m³ (mengmest) onder de zeugenstal, 616 m³ mengmest onder stal 2. Voederopslag De voederopslag gebeurt in 12 voedersilo's: 1 x 6 ton 3 x 8 ton 3 x 10 ton 5 x 25 ton Watervoorziening Ontwerp-MER DGST BVBA 48/302

49 De grondwaterwinning is vergund op een diepte van 112 m met een opgepompt debiet van 30 m³/dag en m³/jaar. Er wordt water opgepompt uit 0250 Mioceen Aquifersysteem. Regenwater wordt in de vergunde toestand opgevangen in een opvang van 610 m³. Opslag fosiele brandstoffen T1: opslag van l mazout in enkelwandige, ondergrondse tank bij woning T2: opslag l mazout in een bovengrondse dubbelwandige tank met verdeelslang T3: opslag l mazout in een bovengrondse dubbelwandige tank met verdeelslang T4: opslag l mazout in bovengrondse, dubbelwandige tank T5: opslag van l mazout in bovengrondse, dubbelwandige tank Er is een electriciteitscabine met een transfo van 250 kva en er komt een noodstroomgenerator 174 kw (waarvan 50 % ingedeeld) waardoor hij niet meldingsplichtig is. Terreinverharding De aanwezige steenslagverharding vooraan de bestaande stallen en voor de loods wordt betonverharding. Tussen stal 4a en stal 5 komt er eveneens betonverharding. Naast stal 5 komt steenslagverharding voor de brandweer. Kadaveropslag Er is een niet gekoelde kadaveropslag aanwezig vooraan bij de inrichting ter hoogte van stal 1. Groenscherm en materialen Er is een jong groenscherm aanwezig in de huidige situatie aan de voorkant van het bedrijf. Het groenscherm naast en achter de zeugenstal dient nog aangeplant te worden. De bestaande stal 2 en 4a zijn uitgevoerd in rode baksteen (snelbouw) en het dak bestaat uit donkere platen. Stal 4b en 5 en de loods bestaat uit betonpanelen in baksteenrood met zwarte golfplaten op het dak. Ontwerp-MER DGST BVBA 49/302

50 AFBRAAK- EN AANLEGFASE De aanpassingen zullen in 1 fase aangelegd worden. De belangrijkste deelaspecten in deze fase zijn: Bemaling (niet noodzakelijk) Terrein bouwklaar maken, uitgraven kelders, enz. Transport: aanvoer grondstoffen ten behoeve van de bouwwerken Eigenlijk bouwproces en de daarmee gepaard gaande geluidsproductie en aanleg van verharding Afwerking: plaatsen van omheiningen, groenscherm, erfbeplanting, enz. Voor de plaatsing van het biobed moet geen grond uitgegraven worden. Het aantal transporten voor de aanlevering van de bouwmaterialen voor de aanleg van het biobed en afbraak van deel van de stal wordt geschat op een 10-tal transporten. Er dient opgemerkt te worden dat de overlast door het extra transport gedurende de bouwfase van voorbijgaande aard is. De werkzaamheden voor de plaatsing van het biobed zal gebeuren door een erkend aannemer. De totale duur van de werkzaamheden wordt geschat op een 1-tal maand. BESCHRIJVING EXPLOITATIECYCLUS HUIDIGE EXPLOITATIECYCLUS De varkenshouderij is een zeugenhouderij waarbij de biggen die op het bedrijf geproduceerd worden, het bedrijf verlaten op ca. 20 kg. Daarnaast heeft DGST BVBA voor de twee bedrijven samen ook nog eens 130 ha akkerbouw in gebruik. Door te werken in een vierwekensysteem heeft de exploitant het werk zodanig gegroepeerd dat de handelingen slechts om de vier weken terugkeren (dekken, werpen, spenen). Daarom worden de zeugen opgesplitst in 5 groepen en wordt hun bronst telkens met 4 weken verschil gesynchroniseerd met een diergeneesmiddel. Het Ontwerp-MER DGST BVBA 50/302

51 werk wordt zodanig verdeeld dat de diverse activiteiten (aanvoer jonge zeugen, werpen, spenen, verplaatsen zeugen naar kraamafdeling, dekken, drachtcontrole, bronstcontrole enz.) slechts om de vier weken terugkomen. Daarenboven wordt er voor gezorgd dat er bijvoorbeeld in de week van het werpen geen andere activiteiten voorkomen, wat ertoe leidt dat de zeugen en biggen dan beter kunnen gevolgd worden. De verdeling in 5 groepen gebeurt om de ideale cyclus te benaderen, namelijk 115 drachtdagen, 21 dagen tot spenen en 4 dagen tot dekken. De totale cyclus bedraagt dus 140 dagen of 5 x 4 (20) weken. In het managementsysteem van vier weken speent men de biggen op een leeftijd van 3 weken. Er volstaat één kraamafdeling en twee afdelingen voor gespeende biggen. De kraamstallen worden daarbij optimaal gebruikt. En er is geen sanitaire leegstand. Er zijn normaal gezien twee relatief drukkere weken die afgewisseld worden met 2 relatief rustige weken. Week 1: dekken en werpen en week 4 is spenen. Op het bedrijf zijn een 2 afdelingen voor biggen aanwezig. Er is plaats voor twee groepen van ca 2250 biggen per groep. Het bedrijf houdt op vandaag zo n 900 zeugen in een vierwekensysteem. Bij de geboorte weegt een big ongeveer 1,2 kg en blijft 3 weken bij de zeug in de kraamstal. Na 3 weken worden de biggen gespeend (op een lichaamsgewicht van ongeveer 6 kg). Deze zeugen worden na het spenen terug naar de dekafdeling gebracht voor een volgende inseminatie. De gespeende biggen gaan naar de biggenbatterij waar ze verder worden opgekweekt tot een leeftijd van 10 weken (lichaamsgewicht ongeveer 20 kg). Vandaar gaan ze dan naar de het mestvarkensbedrijf Den Hoek of naar een ander bedrijf. In de huidige situatie worden zo n biggen geboren (900 zeugen). De mest geproduceerd door de varkens wordt opgevangen in de mestkelders onder de stallen. De mest wordt vervolgens afgezet conform de regels van het Mestdecreet. Een groot deel van de mest wordt op eigen gronden uitgereden en op grond van de tweede exploitatie in Retie, dit is ongeveer 70 %. In 2016 werd ongeveer 10 % afgezet op gronden van derden in de buurt en ongeveer 20% werd afgevoerd op verdere afstand. De kraamhokken en de biggenbatterijen worden na elke ronde gereinigd. De dek- en drachtstal wordt 1 x per jaar. Er wordt geen ontsmettingsmiddel gebruikt. De biggenstal wordt elke 8 weken nat gereinigd en nadien ontsmet TOEKOMSTIGE EXPLOITATIECYCLUS Het vierwekensysteem zal blijvend toegepast worden. In de toekomstige situatie wordt de oude biggenstal omgebouwd naar opfokstal voor gelten. Door te werken in een vierwekensysteem heeft de exploitant het werk zodanig gegroepeerd dat de handelingen slechts om de vier weken terugkeren (dekken, werpen, spenen). Daarom worden de zeugen opgesplitst in 5 groepen en wordt hun bronst telkens met 4 weken verschil gesynchroniseerd met een diergeneesmiddel. Het werk wordt zodanig verdeeld dat de diverse activiteiten (aanvoer jonge zeugen, werpen, spenen, verplaatsen zeugen naar kraamafdeling, dekken, drachtcontrole, bronstcontrole enz.) slechts om de vier weken terugkomen. Daarenboven wordt er voor gezorgd dat er bijvoorbeeld in de week van het werpen geen andere activiteiten voorkomen, wat ertoe leidt dat de zeugen en biggen dan beter kunnen gevolgd worden. De verdeling in 5 groepen gebeurt om de ideale cyclus te benaderen, namelijk 115 drachtdagen, 21 dagen tot spenen en 4 dagen tot dekken. De totale cyclus bedraagt dus 140 dagen of 5 x 4 (20) weken. Op deze manier streeft de exploitant naar een productiegetal van 33 bij de zeugen. Ontwerp-MER DGST BVBA 51/302

52 In het managementsysteem van vier weken speent men de biggen op een leeftijd van 3 weken. Er volstaat één kraamafdeling en twee afdelingen voor gespeende biggen. Dit wijzigt in de toekomstige situatie niet. Er zal wel een opfok van gelten aanwezig. Er zullen 5 groepen van telkens 180 zeugen aangehouden worden, afgestemd op de op aanwezige kraamhokken. In de zeugenstal 5 zijn 180 kraamhokken er 1008 boxen staan zodat er voldoende ruimte is voor 4 dek- en drachtafdelingen en 2 afdelingen om jonge zeugen te synchroniseren. In de nieuwe situatie wordt gestreefd naar een productie van biggen. In de kraamstal bedraagt het sterftecijfer ongeveer 8 %. Bij de gespeende biggen 2-3%. Concreet blijven er ongeveer 200 biggen op het eigen bedrijf blijven omwille van de opfok, de overige biggen gaan op 20 kg naar het eigen bedrijf in Retie of worden verkocht aan andere bedrijven. De 520 opfokzeugen zullen ingezet worden ter vervangen van de reforme zeugen het vervangingspercentage bij de zeugen wordt geschat op 50 %. In de nabije toekomst blijft de akkerbouwtak gelijk. Ook in de toekomstige situatie zal wat betreft de mestafzet voldaan worden aan het huidige mestdecreet en de uitvoeringsbesluiten. De mestafzet zal grotendeels gelijk blijven. Er wordt bijkomend afzet gezocht voor de mest van 200 gelten. PRODUCTIEBEHEER EN GRONDSTOFFENVERBRUIK PRODUCTIEBEHEER Aan de hand van de technische en bedrijfseconomische boekhouding wordt de productie en productiemethode van het bedrijf geëvalueerd. In deze evaluatie spelen een aantal technische kenmerken een rol: groei per dag, voederconversie, percentage uitval, productiegetal, e.d. De sturing van voeder, ventilatie, verwarming zijn gelet op de kostprijs bedrijfskritische sturingsfactoren. Een gedegen opvolging ervan is dan ook noodzakelijk. GRONDSTOFFENVERBRUIK In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van het grondstoffengebruik. Tabel 8: Overzicht grondstoffengebruik in de huidige en de toekomstige situatie Huidige situatie Nieuwe situatie Grondstof Omschrijving Verbruik Transporten (per jaar) Verbruik Transporten (per jaar) Krachtvoeder zeugen en jonge zeugen zeugenmeel ton/jaar 52 transporten ton/jaar 52 transporten biggen Biggenmeer (4fasen) 920 ton/jaar 35 transporten 920 ton/jaar 35 transporten gelten/ander varken Varkensmeel 0 ton/jaar 0 transporten 150 ton/jaar 10 transporten (3fasenvoeder) Water* Grondwater m³/j m³/j - (drinkwater dieren) Hemelwater (reiniging, luchtwasser) m³/j m³/j Mazout Verwarming stallen l 8 transporten l 8 transporten Ontwerp-MER DGST BVBA 52/302

53 Electriciteit Ventilatoren, kwh kwh - verlichting, luchtwasser Ongediertebestrijding Strong 50 kg 50 kg Ontsmettingsmiddelen Oxydes, kenosan 1000 l 5 transporten 1000 l 5 transporten en zepen Voedingszuren. Degustacid 6000 l 6 transporten 6000 l 6 transporten Het waterverbruik werd berekend op basis van de waterverbruikcijfers die gehanteerd worden door de VMM, en opgenomen zijn in de studie Waterwegwijzer voor de veehouderij (VMM, 2001) en/of in de BBT-studie Veeteelt (VITO, 2006). Tabel 9: Huidige waterbehoefte op basis van de vergunde dierenaantallen Diersoort Aantal dieren Drinkwater per dier (m³/j) Reinigingswater per dier (m³/j) Drinkwater (m³/jaar) Reinigingswater (m³/jaar) Gespeende biggen ,65 0, Zeugen ,4 0, personen Totaal In Tabel 9 wordt de waterbehoefte weergegeven in de huidige toestand, op basis van de vergunde dierenaantallen. Het werkelijke waterverbruik voor de productiejaren , volgens de respectievelijke VMM-wateraangiftes, wordt weergegeven Tabel 10. Dit verbruik wijkt af van de theoretische waterbehoefte. Dit is te verklaren door het verschil in vergunde en werkelijke aantal dieren. Tabel 10: Werkelijk waterverbruik volgens VMM-wateraangifte Grondwater m³ m³ 7103 m³ Hemelwater 1880 m³ 0 m³ 0 m³ Tabel 11: Waterbehoefte in de nieuwe situatie Diersoort Aantal dieren Drinkwater per dier (m³/j) Reinigingswater per dier (m³/j) Drinkwater (m³/jaar) Reinigingswater (m³/jaar) Gespeende biggen ,65 0, ,4 Zeugen ,4 0, Andere varkens 200 2,16 0, personen Totaal Naast de waterbehoefte voor de dieren is er ook nog een waterbehoefte voor de luchtwasser. Voor stal 5 kan dit begroot worden op ca 1900 m³. En de waterbehoefte voor de biofilter wordt begroot op 438 m³/jaar. In de nieuwe situatie wordt gebruik gemaakt van hemelwater voor de luchtwasser. Grondwater zou gebruikt worden voor alle varkens. Voor de waterbalans wordt verwezen naar hoofdstuk 5.2. Ontwerp-MER DGST BVBA 53/302

54 EINDPRODUCTEN Het bedrijf is momenteel gespecialiseerd in de productie van zeugen en biggen. In de huidige en toekomstige situatie worden zo n biggen geboren. In de toekomst zuller er zo n 540 verder opgekweekt worden tot zeug in het eigen bedrijf, en rest verminderd met de sterfte zo n biggen verlaten het bedrijf op ca 20 kg voor verdere afmesting in plaats van stuks. Tabel 12: Overzicht eindproducten in de huidige en de toekomstige situatie Huidige situatie Nieuwe situatie Eindproduct Productie Transporten (per jaar) Productie Transporten (per jaar) Biggen (7kg) stuks 35 transporten stuks 35 transporten gelten /Vleesvarken 0 stuks 0 transporten 540 stuks 0 transporten RESIDUEN EN EMISSIES De voornaamste residuen en emissies ten gevolge van een veeteeltbedrijf zijn over het algemeen: Afvalwater; Mestproductie; Emissie fijn stof; Ammoniakuitstoot; Geurproductie; Geluidsproductie; Kadavers. Op het bedrijf wordt geen afvalwater geloosd. Reinigingswater van de stallen en water van de sanitaire installaties in de stallen wordt opgevangen in de mestkelder en worden conform het mestdecreet afgezet. Spuiwater afkomstig van de biologische luchtwasser wordt opgevangen en afgezet worden op eigen grond als meststof. Het percolaat van de geplande biofilter zal worden opgevangen in de mestkelder en afgezet worden op eigen grond als meststof. De mest geproduceerd door de varkens wordt opgevangen in de mestkelders, De mest geproduceerd door de varkens wordt opgevangen in de mestkelders onder de stallen. De mest wordt vervolgens afgezet conform de regels van het Mestdecreet. Een groot deel van de mest wordt op eigen gronden uitgereden en op grond van de tweede exploiatie in Retie, dit is ongeveer 70 %. In 2016 werd ongeveer 10 % afgezet op gronden van derden in de buurt en ongeveer 20% werd afgevoerd op verdere afstand. De jaarlijkse ammoniakuitstoot wordt in dit dossier voor de huidige en de toekomstige situatie ingeschat op basis van het staltype komt verder aanbod. Ventilatielucht uit de stallen bevat een aantal componenten die geurhinder kunnen veroorzaken. De effectieve geurproductie uit de stallen is voornamelijk afhankelijk van het aantal dieren, het type dieren, het stalsysteemtype en de bedrijfsvoering. Een specifieke inschatting van de geurproductie veroorzaakt door het bedrijf zal worden weergegeven onder de discipline lucht (effectbespreking). Ontwerp-MER DGST BVBA 54/302

55 Bij de uitbating van het bedrijf komt ook zwevend stof vrij. Een deel van het geëmitteerde stof slaat neer in de onmiddellijke omgeving van het bedrijf. De stofconcentratie uit de stallen wordt in de buitenlucht snel verdund, zodat mogelijke stofconcentraties in de omgevingslucht beperkt blijven tot de onmiddellijke omgeving van de stallen. De voornaamste bronnen van fijn stof op een veeteeltbedrijf zijn het voeder, de mest, huidschilfers, enz. De bespreking van de effecten zal verder aan bod komen. De belangrijkste bronnen met betrekking tot geluidsproductie zijn de ventilatoren, het vrachtwagen, verkeer, de dieren, enz. De bespreking van de effecten zal verder aan bod komen. De krengen worden bewaard in een niet-gekoelde kadaveropslag en opgehaald door Rendac (abonnement). BESCHRIJVING ALTERNATIEVEN NULALTERNATIEF Het nulalternatief is het scenario waarbij geen vergunning verleend wordt. In dit scenario wordt het bedrijf verder uitgebaat tot de bestaande vergunning verlopen is. Indien de verandering van de vergunning geweigerd wordt, valt de exploitant immers terug op de bestaande vergunning. De huidige milieuvergunning heeft een looptijd tot 08/12/2031. Voor het nulalternatief zijn de milieueffecten zoals deze verder in de effectenbespreking van de referentiesituatie besproken van toepassing tot het verlopen van de huidige vergunning. Het zijn de effecten die al aanwezig zijn in de bestaande situatie, met name de huidig vergunde situatie. DOELSTELLINGSALTERNATIEVEN Doelstellingsalternatieven (andere activiteiten) worden niet in beschouwing genomen. De bestaande inrichting is gespecialiseerd in het opkweken van biggen. De initiatiefnemer wenst aldus de productie van deze bedrijfstak verder te zetten na de uitbreiding van het bedrijf. LOCATIEALTERNATIEVEN Met betrekking tot het voorliggende project werd zijn alle stallen reeds op deze locatie aanwezig. Het gaat om de aanpassing van een bestaande biggenstal die omgebouwd wordt naar stal voor opfokgelten voorzien van een biobed. Op deze locatie werden de stallen zo goed mogelijk op het bedrijfsterrein ingepland, rekening houdende met de reeds bestaande stallen en gebouwen, zodat het bedrijf een compact en ordelijk geheel vormt. UITVOERINGSALTERNATIEVEN Onder uitvoeringsalternatieven wordt verstaan: technische ingrepen of maatregelen op vlak van bedrijfsvoering. In het MER zullen de gebruikte stalsystemen op basis van beschikbare gegevensbronnen geëvalueerd worden. Nagegaan zal worden of de gebruikte systemen beschouwd kunnen worden als BBT (Best Beschikbare Techniek), zie punt 8. Nieuwe stallen dienen ammoniakemissiearm uitgevoerd te worden voor zover er ammoniakemissiearme stalsystemen op de lijst van stalsystemen voor ammoniakemissiereductie zijn opgenomen. Voor de omvorming van de biggenstal naar een opfokvarkenstal voor 200 dieren, wordt de voorkeur gegeven aan het bouwen van een biobed achter de afdelingen, ten opzichte van het systeem V-4.7 (met water- en mestkanalen). Bij de keuze van het biobed kan echter niet voldaan worden aan de verbods- en afstandsregels. Ontwerp-MER DGST BVBA 55/302

56 Art van Vlarem II stelt: "Tussen elke stal en/of opslag van vaste dierlijke mest of mengmest van de inrichting gelegen in agrarisch gebied enerzijds en elk op het gewestplan aangegeven woonuitbreidingsgebied, natuurgebied met wetenschappelijke waarde of natuurreservaat, gebied voor verblijfsrecreatie en woongebied ander dan een woongebied met een landelijk karakter en ten opzichte van elk in het bosdecreet van 13 juni 1990 aangegeven bosreservaat anderzijds, moet in functie van het aantal varkens dat in de inrichting wordt gehouden, uitgedrukt in varkenseenheden, en van het overeenkomstig artikel voor de inrichting berekend aantal waarderingspunten, ten minste de volgende afstand bestaan..." Bi de keuze voor een bio-bed achter de stal voor opfokvarkens behaalt de inrichting, rekening houdende met de combiluchtwasser op de huidige zeugenstal, 150 waarderingspunten (op beide stallen 20 punten voor het stalsysteem, 110 punten voor een mechanische installatie ter bestrijding van geurhinder en 20 punten voor het mestopslagsysteem onder de stal). Voor een inrichting met varkenseenheden (822 zeugen, 3 beren en 566 anderen varkens) op een afstand van ca. 270 m van een "hindergevoelig gebied", moet het aantal waarderingspunten minimaal 151 bedragen. Met de plaatsing van een bio-bed wordt bijgevolg niet voldaan aan de Vlarem-afstandsregels. Hiertoe werd een afwijking bekomen bij de minister op 04/12/2015 van de verbods- en afstandsregels zodat de geplande omvorming van de biggenstal naar een opfokvarkensstal emissiearm uitgevoerd kan worden met een biobed (S3). Naast aandacht voor het type stalsysteem zal verder eveneneens ingegaan worden op andere mogelijke milderende maatregelen mogelijk toepasbaar op het bedrijf. Een inschatting van de relevantie voor deze toepassingen zal gemaakt worden, rekening houdend met de significantie van de in dit MER bepaalde effecten en de geschiktheid van de maatregel als Best Beschikbare Techniek (BBT). De Europese Richtlijn 96/61/EG van 24 september 1996 inzake Geïntegreerde Preventie en Bestrijding van Verontreiniging (de IPPC- of GPBV-richtlijn) vraagt dat alle annex-1 bedrijven (GPBV-bedrijven volgens Vlarem I) ten laatste in 2007 werken volgens vergunningsvoorwaarden gebaseerd op BBT. Deze verplichting is overgenomen in titel I van Vlarem, Artikel 41bis. Het bedrijf valt onder deze richtlijn. De gebruikte en geplande processen en installaties (stallen) zullen geëvalueerd worden ten opzichte van alle relevante passages uit de studie van VITO Beste Beschikbare Technieken voor de veeteeltsector en de Europese BREF Intensive Livestock Farming en BREF Intensive Rearing of Poultry and Pigs. Alle alternatieven of emissiereducerende technieken die deze bronnen als BBT beschouwen zullen in het MER opgelijst worden. In punt 8 wordt weergegeven of het bedrijf voldoet aan de beste beschikbare technieken. De BREF Intensieve varkens- en varkenshouderij, werd gepubliceerd op 21 februari Aangezien het bedrijf van DGST BVBA een reeds bestaand GPBV-bedrijf betreft, dient er 4 jaar na publicatie van de BBT-conclusies, zijnde 21 februari 2021, voldaan te worden aan de bepalingen in deze BBT-conclusies. Deze BBT-conclusies zullen grotendeels worden omgezet in titel III van het Vlarem. Ontwerp-MER DGST BVBA 56/302

57 4 METHODIEK EN ONTWIKKELINGSSCENARIO S EFFECTBESCHRIJVING PER MILIEUDISCIPLINE De mogelijke effecten die door het voorliggende project verwacht kunnen worden zullen in het MER besproken worden. Hieruit zal een onderscheid gemaakt worden tussen de aanlegfase en de exploitatiefase. De aanlegfase houdt als voornaamste elementen in: Voorbereidingswerkzaamheden (terrein bouwklaar maken, sloop deel berging, enz.) Transport: aanvoer grondstoffen ten behoeve van de bouwwerken Eigenlijk bouwproces + geluidsproductie Afwerkingsfase De exploitatiefase kan opgedeeld worden in een aantal deelfasen: Transport: aanvoer grondstoffen en afvoer eindproducten Eigenlijke productieproces : productie van vleeskippen Opslag en verwerking reststoffen: in hoofdzaak mest Elke deelfase heeft zijn specifieke emissies, residuen en gevolgen voor de onderscheiden deelcomponenten van het milieu. De ingreep-effectenmatrix in onderstaande tabel geeft een elementair overzicht van het verband tussen de verschillende projectactiviteiten (of ingrepen) en mogelijke relevante effecten op de verschillende milieucomponenten. De relevante effecten zullen per milieu- en natuurthema besproken worden. Ontwerp-MER DGST BVBA 57/302

58 Tabel 13: Effectbeschrijving per milieudiscipline Activiteit Mogelijke effecten Lucht Water Bodem Geluid Mens Landschap Biodiversiteit AANLEGFASE Bouw biobed Profielverstoring Geluidshinder Verkeershinder Visuele hinder Verstoring biodiversiteit EXPLOITATIEFASE Aanvoer en afvoer (grondstoffen, eindproducten, nevenproducten) Verspreiding stof Geluidshinder Verkeershinder Stofhinder Productieproces Verspreiding stof en ammoniak (verzuring) Verdroging Verzuring Vermesting Geluidshinder Stofhinder Geurhinder Verdroging Visuele hinder Verzuring Vermesting Verdroging Opslag en afvoer mest Verspreiding stof en ammoniak (verzuring) Vermesting vermesting geluidshinder Geurhinder Verkeershinder Verzuring Vermesting Onderhoud: reiniging en ontsmetting en opslag brandstoffen Verspreiding broeikasgassen Verontreiniging verontreiniging Ontwerp-MER DGST BVBA 58/302

59 METHODIEK In overeenstemming met het Richtlijnenhandboek Landbouwdieren, wordt voor de beschrijving van de mogelijke effecten een indeling volgens discipline gevolgd. Bij de effectbespreking wordt voor elke discipline de methodiek verder verduidelijkt. Hierbij worden telkens volgende aspecten onderscheiden: Afbakening studiegebied Referentiesituatie Methodiek effectbeschrijving Effectbeschrijving Milderende maatregelen ONTWIKKELINGSSCENARIO S AUTONOME ONTWIKKELING Er zijn geen aanwijzingen om te veronderstellen dat het karakter van het studiegebied op korte tot middellange termijn sterke wijzigingen zal ondergaan. Volgens de autonome en gestuurde ontwikkeling worden dezelfde effecten van toepassing geacht zoals deze in het MER worden beschreven voor de huidge/vergunde en de toekomstige/gewenste situatie. GESTUURDE ONTWIKKELING Ruimtelijke ordening De basisprincipes van de ruimtelijke ordening voro de toekomst worden momenteel uitgezet in het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen (RSV). Stedelijke gebieden dienen selectief uitgebouwd te worden om de uitgroei van kernen in het buitengebied af te remmen. Het buitengebied dient verder beschermd te worden tegen versnippering en afkalving. Daarvoor dienen de kenmerkende funties van het buitengebied: landbouw, bos, natuur en in zeker mate ook wonen en verkeer gevrijwaard te worden. Mestdecreet In 1991 werd de Europese Nitraatrichtlijn van kracht voor alle lidstaten van de Europese Unie (Richtlijn 91/676/EEG van de Raad van 12 december 1991). In deze richtlijn werd onder andere een basiskwaliteitsnorm voor het grond- en oppervlaktewater vastgelegd op maximum 50 mg nitraat per liter. Net als in andere lidstaten werd ook in Vlaanderen deze norm niet overal gehaald en moesten hieromtrent maatregelen genomen worden. Eén van de oorzaken van de te hoge nitraatgehaltes in het grond- en oppervlaktewater is de mate waarin dierlijke mest werd toegediend op de Vlaamse landbouwgronden. Om deze toediening te reglementeren werd voor Vlaanderen het mestdecreet opgesteld. Dit decreet werd goedgekeurd op 23 januari 1991 en is sindsdien een aantal keren grondig aangepast. In 2015 werd het Vlaamse Mestbeleid opnieuw geëvalueerd door Europa. In het nieuwe actieprogramma, MAP 5, wil Vlaanderen in het volop inzetten op een versterkte gebiedsgerichte aanpak, waarbij strengere maatregelen opgelegd worden in de focusgebieden met een onvoldoende waterkwaliteit. Centraal in het vijfde actieprogramma staat een geïntegreerde bedrijfsaanpak van de bemesting, zodat efficiënter wordt omgegaan met meststoffen. Ontwerp-MER DGST BVBA 59/302

60 5 AFBAKENING STUDIEGEBIED, METHODIEK, BESCHRIJVING REFERENTIESITUATIE & ONTWIKKELINGSSCENARIO S LUCHT Voor de relevante figuren wordt verwezen naar de bijlage figuren Volgende figuren worden hierbij opgenomen: Figuur 8 Geurconcentratie (cluster) als 98P in de huidige situatie (OUe/m³) Figuur 9 Geurconcentratie (cluster) als 98P in de nieuwe situatie (OUe/m³) Figuur 10 Ligging bedrijf DGST BVBA, ligging clusterbedrijven en ligging indicatorwoningen Figuur 11 Bijdrage stofconcentratie PM10 in de huidige en nieuwe situatie (µg/m³) Figuur 12 Bijdrage stofconcentratie PM2,5 in de huidige en nieuwe situatie (µg/m³) AFBAKENING STUDIEGEBIED Het studiegebied wordt bepaald door de zones die rechtstreeks beïnvloed kunnen worden door de emissies uit de stallen, de activiteiten van de dieren en het vullen van de voedersilo s. Deze effecten beperken zich meestal tot 1 à 2 km. Indien blijkt dat deze straal niet voldoende groot gekozen is, zal een groter gebied (afhankelijk van de hindereffecten) onderzocht worden. TOELICHTING GEGEVENSGEBRUIK Voor de referentiesituatie wordt een algemeen beeld geschetst op basis van informatie uit de milieu- en natuurrapporten: VMM-rapporten (Lozingen in de lucht , Luchtkwaliteit in het Vlaamse Gewest 2012,...). Aangezien voor veeteeltbedrijven voornamelijk de toestand met betrekking tot de ammoniakemissie (en de daarmee samenhangende verzurende luchtverontreiniging) van belang is, wordt het aandeel van ammoniak in de verzuring van het milieu meer in detail besproken. Hierbij wordt de algemene ammoniakproblematiek geschetst, alsook het belang van de landbouw. Bij de eigenlijke effectbespreking wordt dieper ingegaan op de effectieve verzurende belasting en de geurhinder van het voorliggende bedrijf op de omgeving. De voornaamste gegevensbronnen zijn: Voor de referentiesituatie voor de discipline lucht wordt een algemeen beeld geschetst van Vlaanderen op basis van onder andere de informatie voortkomend uit VMM-rapporten en milieu- en natuurrapporten (MIRA en NARA). MIRA milieurapporten Vlaanderen (VMM); NARA natuurrapporten (INBO); MINA-plan 4 Emissie van fijn stof door de landbouw (Vlaanderen, , VMM) Immissie Frequentie Distributie Model (IFDM) van het VITO Afsprakennota voor het gebruik van IMPACT in MER, 24/03/2017 Afspraken ivm inputparameters bij gebruik van IFDM PC, IMPACT en IMPACTSCORE NH3 inzake landbouwdossiers, finale versie 25/10/2016 Ontwerp-MER DGST BVBA 60/302

61 Geactualiseerd richtlijnenbiek milieueffectrapportage 'Basisrichtlijnen per activiteitengroep - Landbouwdieren' (ABO NV, juni aangepast december 2016) Lijst met geactualiseerde emissiefactoren voor ammoniak, geur, en fijn stof. Bijlage Richtlijnenboek Landbouwdieren, versie 02/06/2017 Luchtkwaliteit in het Vlaamse Gewest - Jaarverslag immissiemeetnetten 2015 (VMM, 2016) Jaarverslag lozingen in de lucht 2015 (VMM, 2016) Modelling Particulate Emissions in Europ. A Framework to Estimate Reduction Potential and Control Costst, 2002 (IIASA) Verzurende en vermestende luchtverontreiniging in Vlaanderen - jaarrapport 2013 (VMM, 2015) Regeling ammoniak in de veehouderij (Staatsecretariaat Infrastructuur en Milieu, Nl, laatste wijziging 31 december 2013) Praktische wegwijzer voor Effectgroep 4'Verzuring subgroep 4.1 lucht' en effectgroep 3'eutofiëring subgroep 3.1 lucht' Gebruik van meetnetten: De huidige luchtkwaliteit wordt, indien mogelijk, geëvalueerd aan de hand van metingen uitgevoerd in de meetstations die door de Vlaamse Milieumaatschappij worden beheerd. Deze metingen zijn in principe beïnvloed door de bestaande emissies van het bedrijf, als deze er zijn. Voor geurimmissie zijn geen meetnetten aanwezig. Bij de referentiesituatie voor geuremissie wordt er naast het bedrijf zelf, aandacht besteed aan de mogelijke overige geurbronnen in het studiegebied (overige landbouwbedrijven, de nabijheid van milieuhinderlijke industrieën, etc.). Voor Fijn stof (PM10 en PM2,5) en verzurende depositie zijn wel Vlaamse meetnetten beschikbaar. Voor de PM10- en PM2,5-meetgegevens werd er door het VITO in samenwerking met de IRCEL (intergewestelijke cel voor het leefmilieu) een gebiedsdekkende interpolatiekaart gemaakt. Deze geeft zowel de jaargemiddelde concentraties aan. Er dient wel opgemerkt te worden dat er op deze interpolatiekaarten een zekere foutenmarge zit. Voor de verzurende depositie maakt MIRA gebruik van het Operationeel Prioritaire Stoffen -model of OPS-model. Het OPS-model kan transport, verspreiding en depositie berekenen van bv. verzurende en vermestende stoffen (SO2, NOX, NH3, sulfaten, nitraten, ammonium). De Vlaamse Milieumaatschappij verzamelt eveneens cijfers voor de NH3-emissie door de veeteelt veroorzaakt, per diersoort en per gemeente (VMM, 2007a). TOELICHTING MODELLERING De verschillende emissies worden zoveel mogelijk kwantitatief benaderd door berekening aan de hand van emissiefactoren. Voor het bepalen van de emissies van een landbouwbedrijf wordt de lijst met geactualiseerde emissiefactoren voor ammoniak, geur en fijn stof (versie 02/06/2017) gebruikt, als bijlage bij het Richtlijnenboek Landbouwdieren Emissiefactoren. Ontwerp-MER DGST BVBA 61/302

62 Om van emissies over te gaan naar immissies of, voor ammoniak naar deposities, wordt in Vlaanderen volgens Vlarem II het formalisme van het IFDM model voorgeschreven. Sedert 1996 werd hiervoor IFDM-PC gebruikt. In januari 2017 werd de opvolger voor het berekenen van de verspreiding van luchtverontreiniging op korte afstanden van een (agro-)industriële emissiebron in gebruik genomen, namelijk de webtoepassing IMPACT. IMPACT beschikt over hetzelfde rekenhart als IFDM-PC behoudens actualisaties en uitbreidingen. De IMPACTtool laat toe concentraties en deposities van polluenten die zich via de lucht verspreiden in de nabijheid van de bron te berekenen en op een gebruiksvriendelijke manier te visualiseren. IMPACT is een model bestemd voor routineberekingen in impactstudies zoals het bepalen van de impact van een bron van luchtverontreiniging of geurhinder op haar omgeving, het nagaan of voldaan wordt aan de toepasselijke luchtkwaliteitsdoelstellingen of geurconcentratienormen, het bepalen van de meest optimale inplanting van een nieuwe inrichting, het bepalen van de schoorsteenhoogte, het nagaan hoe groot de bijdrage van een bron van luchtverontreiniging is aan een bestaand luchtkwaliteitsprobleem, het bepalen van het effect van een reductiemaatregel aan de bron op de luchtkwaliteit in de omgeving,. Aangezien het een bigaussiaans model betreft, zijn er ook enkele beperkingen voor het gebruik ervan. Zo zijn er geen berekeningen mogelijk bij veranderlijke windrichting, worden berekeningen op afstanden groter dan 20 km van de bron weinig betrouwbaar, zijn berekende concentraties in het zog van een obstakel niet accuraat en is het model niet geschikt om te rekenen op erg geaccidenteerd terrein (hetgeen in Vlaanderen op weinig plaatsen het geval is). Meer informatie over IMPACT kan gevonden worden in de technische handleiding ( Informatie over de toepassing, randvoorwaarden en instellingen van IMPACT bij het gebruik in MER s kan gevonden worden in de bijlage bij het Richtlijnenboek Lucht Afsprakennota IMPACT: Gebruik in MER ( Wat betreft de input voor de modellering wordt de bijlage bij het Richtlijnenboek Landbouwdieren (juni 2017) moddeleringsafspraken gevolgd met afspraken i.v.m. inputparameters bij gebruik van IFDM-PC, IMPACT en IMPACTSCORE NH3 inzake landbouwdossiers (finale versie 25/10/2016). GEUR Methodiek Het vrijkomen van geurcomponenten (geuremissie) tijdens de uitbating van veestallen wordt voornamelijk veroorzaakt door microbiële afbraak van proteïne bevattende afvalproducten. Deze proteïne bevattende afvalproducten worden teruggevonden in de faeces, urine, huid, haar, voedsel en indien deze aanwezig is, de bodembedekkende onderlaag. De geuremissie op veeteeltbedrijven wordt voornamelijk bepaald door de diersoort, de diercategorie, het aantal dieren, het stalsysteem, mestopslag, het voeder en de aanwezigheid van een al dan niet gekoelde kadaveropslag. De inschatting van de effecten naar geurimpact wordt op twee manieren bepaald. Enerzijds wordt er een modellering via IMPACT uitgevoerd, anderzijds wordt er gebruik gemaakt van de Vlarem II afstandsregels. Deze effectbepaling wordt op een gelijkaardige wijze uitgevoerd voor zowel de huidige als de nieuwe situatie. Vlarem II afstandsregels Ter beperking van de hindereffecten stelt Vlarem II afstandsregels voor varkens en pluimvee voorop. Hierbij wordt in functie van de aanwezige dierenaantallen en het gebruikte stalsysteem een bepaalde te respecteren afstand Ontwerp-MER DGST BVBA 62/302

63 opgelegd (te meten vanaf de meest nabij gelegen staluiteinde tot de grens van het meest nabijgelegen gevoelig gebied). Deze afstandsregels bieden echter geen garantie voor het correct inschatten van de geurkwaliteit. Bepaalde versoepelingen zijn toegepast bij het vaststellen van de afstandsregels en afstandsregels zijn een sterke vereenvoudiging van de reëel optredende effecten. De afhankelijkheid van geurverspreiding met betrekking tot klimatologische parameters, zoals de windrichting, wordt niet in rekening gebracht. Niettemin kunnen deze afstandsregels aanvullend en nuancerend werken. Modellering en toetsing aan (voorstel van) normen is soms streng in beoordeling en hier kunnen afstandsregels dus nuanceren. De beoordeling gebeurt dan ook door het al dan niet overschrijden van afstandsregels. In een eerste stap wordt aan de inrichting een aantal waarderingspunten toegekend, volgens stalsysteem, stalverluchtingssysteem en de opslag van dierlijke mest. In Fout! Verwijzingsbron niet gevonden. Tabel 14 worden de verbods- en afstandsregels voor varkensstallen weergegeven. Dit is de minimumafstand tussen elke stal en een aantal op het gewestplan aangegeven gevoelige gebieden (woonuitbreidingsgebied, natuurgebied met wetenschappelijk waarde of natuurreservaat, gebied voor verblijfsrecreatie en woongebied ander dan woongebied met landelijk karakter). Tabel 14: Verbods- en afstandsregels voor varkensstallen Waarderingspunten, toegekend aan de inrichting van 100 tot 500 minimale afstand in meter bij volgend aantal varkenseenheden van 501 tot 1050 van 1051 tot 1575 van 1576 tot 2100 van 2101 tot 2625 meer dan 2625 < verbod verbod verbod > Impact-modellering In eerste instantie wordt getracht de geuremissie van het bedrijf te bepalen. Deze wordt zoveel mogelijk kwantitatief benaderd met behulp van de emissiefactoren. In tweede instantie wordt deze emissie omgezet in een geurconcentratie in de omgeving, door middel van een overdrachtsberekening. Bepaling geuremissies Veestallen kunnen onderverdeeld worden in ammoniakemissiearme stallen en conventionele stallen, op basis van het al dan niet voorkomen op de lijst van stalsystemen voor ammoniakreductie (Ministrieel besluit van 31 mei 2011 (B.S )). Ook al is er geen eenduidige algemeen geldende relatie tussen geur- en ammoniakemissie bij veestallen en mest, toch blijkt uit de praktijk dat door het implementeren van ammoniakreducerende maatregelen in veel gevallen ook een reductie van geur kan worden bekomen. Om de geuremissie te bepalen dienen emissiefactoren gebruikt te worden. Hiervoor werd een lijst met geactualiseerde emissiefactoren voor ammoniak, geur en fijn stof opgesteld, te vinden op Deze emissiefactoren Ontwerp-MER DGST BVBA 63/302

64 worden actueel gehouden en dienen dan ook gebruikt te worden bij milieueffectrapportage. Voor geur is de lijst met geactualiseerde emissiefactoren gebaseerd op zowel Vlaamse als Nederlandse metingen 7. Andere bronnen van geuremissies in de veehouderij zijn: Geuremissie uit de kadaveropslag: kwantitatieve gegevens voor geuremissies uit de kadaveropslag op veeteeltbedrijven zijn niet voorhanden. Praktijkervaring leert dat geuremissie uit gekoelde kadaveropslag te verwaarlozen valt. In geval van een niet gekoelde kadaveropslag zijn bijkomende geuremissies niet uit te sluiten. T.o.v. de globale geuremissies kunnen deze evenwel als beperkt beschouwd worden. Snelle afvoer van de kadavers kan uiteraard de impact sterk beperken. Er is geen gekoelde kadaveropslag aanwezig op het bedrijf. Externe mestopslag buiten de stal: er zijn geen kwantitatieve gegevens beschikbaar voor geuremissies uit externe mestopslag. Op het bedrijf is er geen externe mestopslag aanwezig. Mestverwerking: de aanwezigheid van een mestbewerking- of mestverwerkingsinstallatie kan voor bijkomende geurhinder zorgen. Er dient steeds naar gestreefd te worden om deze extra geurhinder kwantitatief in te schatten. Dit kan gebeuren op basis van beschikbare meetcampagnes in de literatuur. Concrete geuremissiecijfers zijn echter schaars en dienen per project bekeken te worden. In dit project is er geen mestbewerking- of mestverwerkingsinstallatie aanwezig. Bepaling geurconcentratie Voor geurhinder wordt er in de code van goede praktijk Bepalen van de geurverspreiding door middel van snuffelploegmetingen" door VITO het gebruik van IFDM voorgeschreven (VITO, 2008). Op 31/01/2017 werd de webtool IMPACT gelanceerd, de opvolger van IFDM-PC. Het is dan ook aangewezen om IMPACT te gebruiken voor het geurmodelleringen. De settings die in IMPACT dienen ingevoerd te worden, worden weergegeven in de bijlage Modelleringsafspraken bij het RLB Landbouwdieren op Het inschatten van geurhinder is ingewikkelder in de nabijheid van een industriecomplex of een bronnencluster (d.w.z. geurbronnen met vergelijkbare emissies die op immissieniveau overlappen). In de intensieve veehouderij, waar de bronnen verspreid liggen, gaat het om geurbelasting door gelijksoortige geuren vanuit verschillende windrichtingen en bij industriële bedrijven, waar de bronnen meer geconcentreerd liggen, gaat het om een belasting door verschillende geuren vanuit min of meer dezelfde windrichting. Een aanpak voor cumulatiesituaties werd uitgewerkt in het onderzoeksproject "Voorstellen van een aanpak om beschermingsniveaus voor geurhinder vast te stellen rondom bronnencomplexen en bronnenclusters (2004)" dat door PRG Odournet in opdracht van de Dienst Lucht & Klimaat van LNE werd uitgevoerd (zie ook Dit onderzoek had tot doel beschermingsniveaus voor te stellen voor zowel in- als omwonenden van bronnenclusters als bronnencomplexen. Met name voor stallen werden reeds toetsingswaarden voor de beoordeling van cumulatieve impacten uitgewerkt (zie verder). Er zijn namelijk verschillende toetsingswaarden afgebakend voor geïsoleerde bedrijven en voor de gecumuleerde impact van een bronnencluster. Voor bedrijven gelegen in een bronnencluster dient dus steeds de geuruitstoot van de omliggende veeteeltbedrijven mee in beschouwing genomen te worden. In IMPACT worden als bron niet enkel het bedrijf zelf, maar ook de omliggende bedrijven in rekening gebracht. De moeilijkheid hieromtrent is het bekomen van gegevens van deze bedrijven. In het beste geval kunnen de vergunde dierenaantallen opgevraagd worden bij de betrokken gemeentes. Gegevens in verband met het 7 Ontwerp-MER DGST BVBA 64/302

65 gebruikte stalsysteem, het aantal niet-vergunningsplichtige dieren (bv. biggen) en eventueel genomen geurreducerende maatregelen zijn moeilijker te bekomen. In navolging van de open LNE WG geur van 1 juli 2014 werd een aangepaste afbakening voor bronnenclusters voorgesteld (richtlijnen dienst MER oktober 2014): Er kan gesproken worden over een bronnencluster indien er zich binnen een cirkel rondom het bedrijf, bedrijven bevinden met veeteelt en/of installaties met gelijkaardige geuremissies. De straal van de cirkel (vanuit het middelpunt/geurzwaartepunt van het bedrijf) stemt overeen met de afstand van het bedrijf tot het verste punt waar er nog een immissie van 2 OUE/m³ is veroorzaakt door het individuele bedrijf in de huidige situatie. De straal mag echter niet kleiner zijn dan 750 m. Binnen een straal van 750 m wordt rekening gehouden met bedrijven met een totale geuremissie van OUE/s of meer. Indien de 2 OUE/m³-contour een grotere straal heeft dan 750 m, dient buiten de cirkel met 750 m enkel rekening gehouden te worden met de bedrijven die meer dan 5% uitstoten van de geuremissie van het individuele bedrijf in de huidige situatie. Rundveebedrijven moeten niet kwantitatief meegerekend worden in de cumulatieve geurstudie. Wel dienen ze in de bespreking van de omgeving kwalitatief in beschouwing genomen te worden. Toetsing geurconcentratie Aangezien het bedrijf deel uitmaakt van een bronnencluster, wordt de geurmodellering getoetst aan de normen voor een bedrijf dat deel uitmaakt van een bronnencluster (Hierbij dient wel aangegeven te worden dat de onzekerheid ten aanzien van de resultaten bij een cumulatieve impactbeoordeling aanzienlijk groter is dan deze bij een individuele benadering). Volgende normering wordt in het visiedocument vooropgesteld: 10 OUe/m³ als 98-percentiel: wordt voorgesteld als grenswaarde voor een varkenscluster, waarbij dient getoetst te worden t.o.v. verspreide woningen in agrarisch gebied (hierbij worden geen woningen gerekend van andere, naburige veehouderijen). 3 OUe/m³ als 98-percentiel: wordt voorgesteld als richtwaarde voor een varkenscluster, waarbij dient te worden getoetst t.o.v. hoog geurgevoelige bestemmingen (woongebied volgens gewestplan, ziekenhuizen, scholen, winkelcentra, kampeerterreinen). De tussenwaarde van 5 OUe/m³ als 98-percentiel werd in vroegere versies van het visiedocument voorgesteld als richtwaarde (3 OUe/m³ werd toen voorgesteld als streefwaarde i.p.v. richtwaarde). Deze waarde is in de laatste versie van het visiedocument niet meer voorzien. Nochtans, om ook woongebieden met landelijk karakter enige bescherming te kunnen bieden, is een tussenliggende toetsingswaarde aangewezen. Woongebieden met landelijk karakter dienen getoetst te worden ten opzichte van deze waarde van 5 OUe/m³ als 98-percentiel. Voor bedrijven met kippen zijn geen specifieke toetsingswaarden opgenomen, en bij ontstentenis hiervan zullen de beoordelingscriteria voor varkensstallen gebruikt worden. Het RLB merkt immers op dat strikt genomen bovenstaande beoordeling werd ontwikkeld voor varkensbedrijven, maar dat deze werkmethode echter aangeraden wordt voor alle veehouderijen. Volgende beoordeling wordt gekoppeld aan de toetsing van de geuremissie en de geldende normen: Tabel 15: Toetsingswaarden bronnencluster (Richtlijnenhandboek landbouwdieren, dec 2016) Ontwerp-MER DGST BVBA 65/302

66 Laag geurgevoelige bestemmingen Matig geurgevoelige bestemmingen Hoog geurgevoelige bestemmingen >10 OUe/m³ als 98P 5-10 OUe/m³ als 98P Negatief effect Aanzienlijk negatief effect 3-5 OUe/m³ als 98P Beperkt negatief effect Negatief effect < 3 OUe/m³ als 98P Verwaarloosbaar effect Woningen gekoppeld aan andere veeteeltbedrijven worden afzonderlijk vermeld. De verspreidingswolken moeten op figuur worden weergegeven, met een minimale aanduiding van: de verschillende zones (10-20 OUE/m³; 5-10 OUE/m³, 3-5 OUE/m³ voor clusters en OUE/m³; 3-10 OUE/m³, 1,5-3 OUE/m³ voor geïsoleerde bedrijven); situering van de bedrijven waarvan de emissies werden opgenomen in de modellering; situering van mogelijk beïnvloede woningen; situering van de indicatorwoningen: woningen die het meest kritisch gelegen zijn in functie van de berekende geurconcentratie en het gebied waarin deze woningen gelegen zijn. Tevens wordt op kaart de immissiegrens van 3 OUE/m³ als 98P weergegeven, waarbij enkel rekening gehouden wordt met de emissie veroorzaakt door het bedrijf en niet van de omliggende bedrijven. Dit wordt zowel weergegeven voor de huidige als toekomstige situatie. Hierbij dient opgemerkt te worden dat deze grens van 3 OUE/m³ als 98P niet als een norm beschouwd mag worden. De emissie van het bedrijf op zich is namelijk inzake geur, geen maat voor de werkelijke hinder, en heeft dus ook weinig betekenis. Deze lijnen dienen voornamelijk om een beter inzicht te krijgen in de schaalvergroting van het project. Er dient een tabel toegevoegd te worden met de geurimmisies bij de verschillende indicatorwoningen met volgende informatie: individuele geurimmissie in de huidige vergunde situatie individuele geurimmissie in de geplande situatie aangevuld bij bronnenclusters met: cumulatieve geurimmissie in de huidige vergunde situatie cumulatieve geurimmissie in de huidige vergunde situatie zonder het bedrijf cumulatieve geurimmissie in de geplande situatie Gezien de aanvaardbaarheid van geurbelasting functie is van de geurgevoeligheid van de beoordelingspunten wordt bij het vastleggen van de aanvaardbaarheidscriteria gebruik gemaakt van de beoordeling opgenomen in het Ontwerp-MER DGST BVBA 66/302

67 begin 2012 aangepaste richtlijnenboek lucht bij opmaak van MER s. Deze beoordelingswijze is afgestemd op het Vlaamse geurbeleid zoals opgenomen in het zgn. 'Visiedocument geur' van LNE. Een overzicht van de indeling wordt in onderstaande tabel opgenomen. Tabel 16: Beschrijving geurgevoelige bestemmingen (Richtlijnenhandboek lucht, LNE, 2012) Hoog geurgevoelige bestemmingen Matig geurgevoelige bestemmingen Laag geurgevoelige bestemmingen Beschrijving Waar grote aantallen mensen langdurig verblijven of waar recreatieve buitenactiviteiten plaatsvinden: woongebieden, ziekenhuizen, scholen, winkelcentra, kampeerterreinen, speelterreinen Mensen kunnen hier op alle momenten van de dag of nacht aanwezig zijn, zowel binnen als buiten Gebieden gekenmerkt door lage bevolkingsdichtheid: agrarische en op bedrijventerreinen gelegen bedrijfwoningen, natuurterreinen, sportterreinen,. dergelijke bedrijventerreinen worden gekenmerkt door activiteiten als handel, retail, productie voedingsmiddelen. Mensen kunnen hier op alle momenten van de dag of nacht aanwezig zijn, zowel binnen als buiten. Typische gebiedseigen achtergrondgeur (bvb. van landbouwactiviteiten in landbouwgebied) kan aanwezig zijn Tolerantie ten aanzien van gebiedsvreemde geuren kan laag zijn Industriegebieden, openbare wegen Bestemming volgens gewestplan Woongebieden, woonuitbreidingsgebieden, woongebieden met landelijk karakter (ingeval toetsing aan niet-landbouweigen geuren), woonparken, dienstverleningsgebieden, gebieden hoofdzakelijk bestemd voor de vestiging van grootwinkelbedrijven, recreatiegebieden, gebieden voor gemeenschapvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen, Woongebieden met landelijk karakter (ingeval toetsing aan landbouweigen geuren), agrarische gebieden, (ingeval toetsing aan nietlandbouweigen geuren), gebieden voor ambachtelijke bedrijven en gebieden voor KMO s, parkgebieden, gebieden voor gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen, gemengde woon- en industriegebieden, Industriegebieden, gebieden voor milieubelastende industrieën, gebieden voor ambachtelijke bedrijven en KMO s, agrarische gebieden (ingeval toetsing aan landbouweigen geuren), bosgebieden, natuurgebieden, groengebieden, bufferzones, waterwegen, luchtvaartterreinen, Gezien de aard/herkomst van de geur (landbouweigen geuren) wordt bij de beoordeling van de geurimpact t.h.v. bewoning dan ook rekening gehouden met volgende indelingswijze: Hoog geurgevoelige bestemmingen: woongebied en woonuitbreidingsgebied Matig geurgevoelige bestemmingen: woongebieden met landelijk karakter Laag geurgevoelige bestemmingen : agrarische gebieden Volgens het nieuwe maatregelenkader van LNE wordt als basisbeschermingsniveau 10/5/3 OUe/m³ als 98P waarde gehanteerd (achtergronddocument bij het visiedocument en het MER-Richtlijnenboek landbouwdieren) voor respectievelijk laag, matig en hoog geurgevoelige gebieden. Ontwerp-MER DGST BVBA 67/302

68 Referentiesituatie Het bedrijf DGST BVBA is gelegen Waterstraat 30, 2275 Lille, in landschappelijk waardevol agrarisch gebied. De huidige vergunning bestaat uit 1 vergunde inrichting. De bedrijfsomgeving wordt gekenmerkt door zijn agrarisch karakter. In de nabije omgeving zijn nog een aantal veeteeltbedrijven aanwezig. Vlarem II afstandsregels De varkensstallen aanwezig op het bedrijf huisvesten in de huidige situatie 2.353,5 varkenseenheden (ve), 775 zeugenplaatsen * 2,5 ve plaatsen voor niet-zeugen * 1 ve. Het aantal waarderingspunten in de huidige situatie bedraagt 153 punten. Op basis van deze gegevens geeft Vlarem II (cfr. Tabel 14) een te respecteren afstand van 250 m voor de huidige situatie. Tabel 17: Huidig aantal waarderingspunten DGST BVBA Stal volgnummer Stal5 Dierenaantal / stal 1191 Spoelmestsysteem Diepstrooistal Potstal Ingestrooide volle vloer 80 Pt 80 Pt 60 Pt 30 Pt Rooster > 50% 20 Pt 20 Rooster < 50% Volle vloer niet ingestrooid Emissiearme stal 10 Pt 10 Pt 110 Pt Ventilatie Biofilter / biobed / gaswasser 110 Pt 110 Vertikale uitstoot > 0.5m boven nok, zonder pet Vertikale uitstoot > 0.5m boven nok, met pet Vertikale uitstoot < 0.5m boven nok, zonder pet Vertikale uitstoot < 0.5m boven nok, met pet Mech. Ventilatie zijdelingse uitstoot Natuurlijke: open nok trekschouw Natuurlijke met afdekking 50 Pt 30 Pt 40 Pt 20 Pt 10 Pt 20 Pt 10 Pt Mestopslag Opslag vaste mest mestvaalt Opslag vaste mest transportwagen Potstal Mengmest onder stalvloer of rooster zonder geurafsnijder Mengmest onder stal met geurafsnijder 50 Pt 50 Pt 0 Pt 20 Pt Pt Gesloten mengmest opslag buiten stal(*) 50 Pt 5 Ontwerp-MER DGST BVBA 68/302

69 Mengmest buiten de stal: open opslag Mengmest buiten de stal: eenvoudige afdekking 0 Pt 30 Pt Puntentotaal per stal 153 Totaal aantal dieren : 1191 Puntentotaal : gewogen gemiddelde : 153,0 (*)beschikbare mengmestopslag voor de zeugen en de opfokzeugen 90 % onder de nieuwbouw en 10% onder de berging (achter stal 2) Aangezien de inrichting op ongeveer 270 m ligt van de hindergevoelige gebieden, wordt in de huidige situatie voldaan aan de verbods- en afstandsregels zoals opgenomen in Vlarem. Impact-modellering Bepaling geuremissies bedrijf DGST BVBA huidige situatie De totale geuremissie in de huidige situatie wordt weergegeven in Tabel 18 en wordt berekend met de emissiefactoren afkomstig uit de geactualiseerde lijst met emissiefactoren voor ammoniak, geur en fijn stof (versie 02/06/2017) als bijlage bij het Richtlijnenboek Landbouwdieren. In de huidige situatie zijn er 4 stallen aanwezig (stal 2, stal 2, stal 4a en 4b en stal 5). De totale geuremissie van het bedrijf DGST BVBA wordt vervolgens ingeschat op OUe/s in de huidig vergunde toestand. Tabel 18: Geuremissie bedrijf DGST BVBA in de huidig vergunde situatie Vergunde situatie Stalnr Dierplaats Stalsysteem # dieren Geur (OU E/s/dier) Geuremissie Totaal (OU E/s) Totaal stal (OU E/s) Stal biggen traditioneel , Stal 4a biggen traditioneel , Stal 4b biggen AEA V-1, , Stal kraamhokken combiluchtwasser , zeugen in boxen combiluchtwasser 595 4, beren combiluchtwasser 3 4,65 14 opfokzeugen combiluchtwasser 413 4, Totaal Bepaling geuremissies omliggende bedrijven De bedrijfsomgeving van het bedrijf van DGST BVBA is gekenmerkt door veeteeltactiviteiten. In dit geval spreekt men hier van een "bronnencluster" aangezien er meerdere geurbronnen dicht bij elkaar gelegen zijn. De gegevens omtrent de bedrijven die behoren tot de bronnencluster van het bedrijf werden opgevraagd bij de gemeente Lille en Kasterlee. De bedrijven behorende tot de bronnencluster worden als volgt bepaald volgens de richtlijnen van oktober 2014 van de dienst MER (zie hoger). Ontwerp-MER DGST BVBA 69/302

70 Tabel 19: Geuremissie omliggende bedrijven bronnencluster Bedrijf* X Y Straat nr. PC Gemeente Geuremissie (OUe/s) Waterstraat Lille Hoek 51 Kasterlee Wespendongen Lille Landeken 12 Kasterlee Wespendongen 2 Kasterlee - (*)De geuremissies van de omliggende bedrijven worden bepaald o.b.v. de vergunde dieraantallen Bedrijf 1 heeft een vergunning voor 154 runderen: Bedrijf 2 heeft een vergunning voor varkens en 600 biggen in twee stallen voorzien van een elk een biobed Hoek 51 (bedrijf2) Vergunde situatie Stalnr Dierplaats Stalsysteem # dieren Geur (OU E/s/dier) Geuremissie Totaal (OU E/s) Totaal stal (OU E/s) stal * biggen biobed 600 1, varkens biobed , stal2 varkens biobed , *de vergunning van het bedrijf vermeldt een geuremissie 10 % lager ligt omwille van de windsingel. Deze werd bij de impactberekening niet meegenomen.een windsingel zorgt m.n. niet voor een reductie van de geur. De singel kan echter wel een positieve impact hebben op de dispersie. Bedrijf 3 heeft een vergunning voor 369 runderen Bedrijf 4 heeft een vergunning voor 343 runderen Bedrijf 5 heeft een vergunning voor 172 runderen Van de 5 bedrijven gelegen in de cluster wordt enkel bedrijf 2 kwantitatief meegerekend, gezien cfr. specifieke richtlijnen van de dienst MER de geuremissie van rundvee niet kwantitatief mee in kaart dient gebracht te worden. Bepaling geurconcentratie Bij de evaluatie van de geurverspreiding wordt gebruik gemaakt de webtoepassing IMPACT, de opvolger voor IFDM-PC. De uitstootpunten van het bedrijf en de omliggende bedrijven worden als puntbronnen beschouwd. In onderstaande tabel worden de inputparameters weergegeven voor IMPACT in de huidige situatie. De inputparameters worden bepaald cfr. de afsprakennota i.v.m. de inputparameters bij het gebruik van IFDM-PC, IMPACT en IMPACTSCORE NH3, als bijlage bij het Richtlijnenbooek Landbouwdieren. De afsprakennota (finale versie 25/10/2016) is terug te vinden op de website van de dienst MER (Richtlijnenboek Landbouwdieren_bijlage modeleringsafspraken Voor meteo wordt in dit MER gebruik gemaakt van het meerjarig meteobestand voor de geurberekeningen cfr de afsprakennota voor het gebruik van IMPACT in MER, 24/03/2017. Ontwerp-MER DGST BVBA 70/302

71 Tabel 20: Parameters IMPACT-model in de huidig vergunde situatie Stal/bedrijf Parameter Waarde Opmerkingen Stal 2 (4 emissiepunten) Stal 4a (10 emissiepunten) Stal 4a (4 emissiepunten) Stal 4b (12 emissiepunten) Stal 5 (luchtwasser) Bedrijf 2 in cluster (stal1) Bedrijf 2 in cluster Stal 2 Hoogte uitstoot Temperatuur van de afgassen Diameter uitstootopening Volumestroom van het afgas emissiemassastroom Hoogte uitstoot Temperatuur van de afgassen Diameter uitstootopening Volumestroom van het afgas emissiemassastroom Hoogte uitstoot Temperatuur van de afgassen Diameter uitstootopening Volumestroom van het afgas emissiemassastroom Hoogte uitstoot Temperatuur van de afgassen Diameter uitstootopening Volumestroom van het afgas emissiemassastroom Hoogte uitstoot Temperatuur van de afgassen Diameter uitstootopening Volumestroom van het afgas emissiemassastroom Hoogte uitstoot Temperatuur van de afgassen Diameter uitstootopening Volumestroom van het afgas emissiemassastroom Hoogte uitstoot Temperatuur van de afgassen Diameter uitstootopening Volumestroom van het afgas ,6 0, ,4 0, ,4 0, ,4 0, ,7 20 9, , ,6 6, m C m Nm³/s g/s m C m Nm³/s g/s m C m Nm³/s g/s m C m Nm³/s g/s m C m Nm³/s g/s m C m Nm³/s g/s Hoogte emissiepunt Verticale uitstoot Per emissiepunt Hoogte emissiepunt Verticale uitstoot Per emissiepunt Hoogte emissiepunt Verticale uitstoot Per emissiepunt Hoogte emissiepunt Verticale uitstoot Per emissiepunt Mechanische ventilatie Per emissiepunt Mechanische ventilatie emissiemassastroom 8929 g/s (*): diameter berekend ahv het oppervlak van de uitlaat van de stofbak, biobed, luchtwasser: de diameter is de diameter van een cirkel met gelijke oppervlakte (**): gegevens cfr vergunningsbesluit van het bedrijf en het goedgekeurd MER rapport; inputparameters werden aangepast cfr. de bovengenoemde afsprakennota (finale versie 25/10/2016) 0, ,9 6,67 m C m Nm³/s Mechanische ventilatie Toetsing geurconcentratie De toetsing van de immissies, bekomen uit het IMPACT-model, gebeurt voor de bronnencluster volgens Tabel 15. In Tabel 24 wordt de resultatentabel weergegeven voor de clusterbeoordeling in de huidige situatie en in de nieuwe situatie. Ontwerp-MER DGST BVBA 71/302

72 Cfr. het Richtlijnenboek Landbouwdieren (juni 2017) worden in de geurmodellering met IMPACT de verspreidingswolken in de huidige situatie weergegeven in Figuur 8. Hierbij wordt eveneens de immissiegrens van 3 OUe/m³ als 98P weergegeven, waarbij enkel rekening wordt gehouden met de individuele emissie veroorzaakt door het bedrijf DGST BVBA in de huidige situatie. In Tabel 25 worden de geurimmissies als 98P op clusterniveau bij de verschillende indicatorwoningen weergegeven in de huidige en de nieuwe situatie. Ook de geurconcentraties ter hoogte van deze woningen voor de clusterberekening zonder het bedrijf van DGST BVBA worden in deze Tabel 25 weergegeven. Er dient echter wel opgemerkt te worden dat het gebruik van impactmodellen een grote onnauwkeurigheid met zich meebrengt. De actualisatie van het Richtlijnenboek Lucht vermeldt: Des te dichter bij de bron, des te onnauwkeuriger worden de resultaten van de verspreidingsberekeningen. De foutenmarge op de berekende concentraties in de nabijheid van de bron kan relatief groot worden (als gevolg van gekozen gridgrootte, gebouwinvloed en andere modelbeperkingen). Het is dan ook zinledig exacte geurconcentraties toe te kennen aan woningen die worden blootgesteld aan concentraties ver boven de bovenste toetsingswaarde van 10se of OUe/m³ als 98P. De hoogste weer te geven geurcontour is deze van 10se of OUe/m³ als 98P. De weergave van hogere contouren of concentraties ter hoogte van de dichtstbijzijnde geurgevoelige woningen heeft hooguit een indicatieve waarde, en dient dan ook als dusdanig geïnterpreteerd te worden. Cfr. het Richtlijnenboek Landbouwdieren (juni 2017), wordt in de geurmodellering met IMPACT naast de 3, 5 en 10 OUeverspreidingswolk, toch ook de zone van 20 OUe mee opgenomen. Omwille van de vergaande aannames neemt de nauwkeurigheid van de impactberekeningen verder af bij de beoordeling op clusterniveau. Voor de cumulatieve geurberekening in de huidige situatie is er geen woning met een aanzienlijk negatief effect. Voor de cumulatieve geurberekening in de huidige situatie zijn er 5 woningen met een negatief effect. Alle woningen zijn gelegen in agrarisch gebied. Van deze woningen is er 1 woning die hoort bij een bedrijf uit de cluster (varkensbedrijf). Er zijn voor de cumulatieve geurberekening in de huidige situatie 12 woningen die een beperkt negatief effect ondervinden, ze zijn allen gelegen in agrarisch gebied. Van deze woningen is er 1 woning die hoort bij een bedrijf uit de cluster (rundveebedrijf). Geplande situatie Vlarem II afstandsregels In de toekomstige situatie zullen op het bedrijf DGST BVBA 1391 varkens aanwezig zijn in 4 bestaande stallen. In de geplande situatie bekomen we varkenseenheden (ve), 822 zeugenplaatsen * 2,5 ve plaatsen voor niet-zeugen * 1 ve. Het aantal waarderingspunten voor varkens bedraagt in de toekomstige situatie 150 punten. Op basis van deze gegevens geeft Vlarem II een te respecteren afstand van respectievelijk 300 m aan. Het bedrijf voldoet niet aan de Vlarem II afstandsregels in de toekomstige situatie. Op basis hiervan werd een afwijking aangevraagd bij de minister. De afwijking werd reeds bekomen. Tabel 21: Toekomstig aantal waarderingspunten DGST BVBA Stal volgnummer Stal2 Stal5 Ontwerp-MER DGST BVBA 72/302

73 Dierenaantal / stal Spoelmestsysteem Diepstrooistal Potstal Ingestrooide volle vloer 80 Pt 80 Pt 60 Pt 30 Pt Rooster > 50% 20 Pt Rooster < 50% Volle vloer niet ingestrooid Emissiearme stal 10 Pt 10 Pt 110 Pt Ventilatie Biofilter / biobed / gaswasser 110 Pt Vertikale uitstoot > 0.5m boven nok, zonder pet Vertikale uitstoot > 0.5m boven nok, met pet Vertikale uitstoot < 0.5m boven nok, zonder pet Vertikale uitstoot < 0.5m boven nok, met pet Mech. Ventilatie zijdelingse uitstoot Natuurlijke: open nok trekschouw Natuurlijke met afdekking 50 Pt 30 Pt 40 Pt 20 Pt 10 Pt 20 Pt 10 Pt Mestopslag Opslag vaste mest mestvaalt Opslag vaste mest transportwagen Potstal Mengmest onder stalvloer of rooster zonder geurafsnijder Mengmest onder stal met geurafsnijder Gesloten mengmest opslag buiten stal Mengmest buiten de stal: open opslag Mengmest buiten de stal: eenvoudige afdekking 50 Pt 50 Pt 0 Pt 20 Pt Pt 50 Pt 0 Pt 30 Pt Puntentotaal per stal Totaal aantal dieren : 1391 Puntentotaal : gewogen gemiddelde : 150,0 IMPACT-modellering Bij de evaluatie van de geurverspreiding wordt gebruik gemaakt van de webtoepassing IMPACT, de opvolger voor IFDM-PC. Hierbij wordt voor de omliggende bedrijven aangenomen dat er op die locaties geen wijzigingen optreden. De berekeningen worden uitgevoerd voor de nieuwe situatie. Bepaling geuremissies bedrijf DGST BVBA De totale geuremissie uit de bestaande varkensstallen 4a,4b en 5 en de aan te passen stal 2 wordt voor de toekomstige situatie weergegeven in onderstaande Tabel 22 en wordt eveneens berekend met de Ontwerp-MER DGST BVBA 73/302

74 emissiefactoren afkomstig uit de geactualiseerde lijst met emissiefactoren voor ammoniak, geur en fijn stof (versie 02/06/2017) als bijlage bij het Richtlijnenboek Landbouwdieren. De totale geuremissie van het bedrijf van DGST BVBA wordt vervolgens op deze manier ingeschat op OUe/s in de toekomstige situatie, dit is een daling met 15,4 %. t.a.v. de huidige situatie. Stal 2 zal dienst doen voor de opfok van gelten. Deze aangepaste stal wordt voorzien van een biobed. Bij de afwijkingsaanvraag bij de minister werd een geurstudie toegevoegd op basis van IFDM-berekeningen. Gezien IFDM vervangen werd door IMPACT werden de berekeningen opnieuw gedaan, rekening houdend met de afsprakennota. In de geurstudie opgemaakt i.k.v. de afwijkingsaanvraag werd de restgeur afkomstig van de toegepaste techniek i.c. een biobed, afzonderlijk beoordeeld t.a.v. de effectenladder neutrale geuren (bron: Richtlijnenboek Lucht). Op vraag van LNE werd gevraagd om de geuremissie van het biobed mee op te nemen in de individuele en clustergeurberekeningen en hiervoor 95 % geurreductie te hanteren. Deze waarde is dan ook te aanzien als een fictieve waarde, waarin ook de wijziging van het geurkarakter van (zeer) onaangenaam naar neutraal vervat zit. Dit impliceert dan wel dat bij het uitvoeren van geurmetingen vóór en na het biobed de werkelijke reductie qua eenheden geur aanzienlijk lager kan liggen dan die 95% omdat de gemeten geuremissie bij olfactometrie in feite geen rekening houdt met het geurkarakter. Het is dan ook niet aangewezen om in een eventuele omgevingsvergunning een reductiepercentage van 95% op te leggen. Zeker niet wanneer rekening gehouden wordt met een zeer aanzienlijke meetonzekerheid (in Nederland wordt bvb standaard met een onzekerheidsfactor 2 gewerkt bij olfactometrie). Het (fictieve) geurreductiepercentage van 95 % werd aangehouden zoals in het afwijkingsdossier goedgekeurd door de minister. Bij de beoordeling van de geuremissie dient, zoals hierboven reeds gemeld, er eveneens op gewezen te worden dat de emissiefactoren geen onderscheid maken tussen al of niet ammoniakemissiearme stallen. De impactbeoordeling kan dan ook als een worst case benadering aanzien worden. Er dient dan ook melding gemaakt te worden van een aanzienlijke onzekerheid ten aanzien van de impactberekeningen. Bij de toegepaste worst case benadering wordt hiermee evenwel geen rekening gehouden. Tabel 22: Geuremissie bedrijf DGST BVBA in de toekomstige situatie Nieuwe situatie Stalnr Dierplaats Stalsysteem # dieren Geur (OU E/s/dier) Geuremissie Totaal (OU E/s) Totaal stal (OU E/s) Stal andere varkens biobed 95% 200 1, Stal 4a biggen traditioneel , Stal 4b biggen AEA V-1, , Stal kraamhokken combiluchtwasser , zeugen in boxen combiluchtwasser 642 4, beren combiluchtwasser 3 4,65 14 jonge gedekte zeugen combiluchtwasser 366 4, Totaal Bepaling geuremissies omliggende bedrijven Ontwerp-MER DGST BVBA 74/302

75 De geuremissies van de omliggende bedrijven werden reeds weergegeven in Tabel 19. Bepaling geurconcentratie In onderstaande tabel worden de inputparameters weergegeven van de berekeningen in het IMPACT model in de toekomstige situatie. Tabel 23: Parameters IMPACT-model in de toekomstige situatie Stal/bedrijf Parameter Waarde Opmerkingen Stal 2 (1 emissiepunt) Stal 4a (10 emissiepunten) Stal 4a (4 emissiepunten) Stal 4b (12 emissiepunten) Stal 5 (luchtwasser) Bedrijf 2 in cluster (stal1) Bedrijf 2 in cluster Stal 2 Hoogte uitstoot Temperatuur van de afgassen Diameter uitstootopening Volumestroom van het afgas emissiemassastroom Hoogte uitstoot Temperatuur van de afgassen Diameter uitstootopening Volumestroom van het afgas emissiemassastroom Hoogte uitstoot Temperatuur van de afgassen Diameter uitstootopening Volumestroom van het afgas emissiemassastroom Hoogte uitstoot Temperatuur van de afgassen Diameter uitstootopening Volumestroom van het afgas emissiemassastroom Hoogte uitstoot Temperatuur van de afgassen Diameter uitstootopening Volumestroom van het afgas emissiemassastroom Hoogte uitstoot Temperatuur van de afgassen Diameter uitstootopening Volumestroom van het afgas emissiemassastroom Hoogte uitstoot Temperatuur van de afgassen Diameter uitstootopening Volumestroom van het afgas ,3 1, ,4 0, ,4 0, ,4 0, ,7 20 9, , ,6 6, m C m Nm³/s g/s m C m Nm³/s g/s m C m Nm³/s g/s m C m Nm³/s g/s m C m Nm³/s g/s m C m Nm³/s g/s Hoogte emissiepunt Verticale uitstoot Per emissiepunt Hoogte emissiepunt Verticale uitstoot Per emissiepunt Hoogte emissiepunt Verticale uitstoot Per emissiepunt Hoogte emissiepunt Verticale uitstoot Per emissiepunt Mechanische ventilatie Per emissiepunt Mechanische ventilatie emissiemassastroom 8929 g/s (*): diameter berekend ahv het oppervlak van de uitlaat van de stofbak: de diameter is de diameter van een cirkel met gelijke oppervlakte (**): gegevens cfr vergunningsbesluit van het bedrijf en het goedgekeurd MER rapport; inputparameters werden aangepast cfr. de bovengenoemde afsprakennota (finale versie 25/10/2016) 0, ,9 6,67 m C m Nm³/s Mechanische ventilatie Toetsing geurconcentratie Ontwerp-MER DGST BVBA 75/302

76 De toetsing van de immissies, bekomen uit het IMPACT-model, gebeurt voor de bronnencluster volgens Tabel 15. In Tabel 24 wordt de resultatentabel weergegeven voor de clusterbeoordeling in de huidige situatie en in de nieuwe situatie. Cfr. het Richtlijnenboek Landbouwdieren (juni 2017) worden in de geurmodellering met IMPACT de verspreidingswolken in de nieuwe situatie weergegeven in Figuur 9. Hierbij wordt eveneens de emissiegrens van 3 OUe/m³ weergegeven, waarbij enkel rekening wordt gehouden met de individuele emissie veroorzaakt door het bedrijf DGST BVBA in de nieuwe situatie. In Tabel 25 worden de geuremissies als 98P op clusterniveau bij de verschillende indicatorwoningen weergegeven in de huidige en de nieuwe situatie. Ook de geurconcentraties ter hoogte van deze woningen voor de clusterberekening zonder het bedrijf van DGST BVBA worden in deze Tabel 25 weergegeven. Er dient echter wel opgemerkt te worden dat het gebruik van IFDM een grote onnauwkeurigheid met zich meebrengt. De actualisatie van het Richtlijnenboek Lucht vermeldt: Des te dichter bij de bron, des te onnauwkeuriger worden de resultaten van de verspreidingsberekeningen. De foutenmarge op de berekende concentraties in de nabijheid van de bron kan relatief groot worden (als gevolg van gekozen gridgrootte, gebouwinvloed en andere modelbeperkingen). Het is dan ook zinledig exacte geurconcentraties toe te kennen aan woningen die worden blootgesteld aan concentraties ver boven de bovenste toetsingswaarde van 10se of OUe/m³ als 98P. De hoogste weer te geven geurcontour is deze van 10se of OUe/m³ als 98P. De weergave van hogere contouren of concentraties ter hoogte van de dichtstbijzijnde geurgevoelige woningen heeft hooguit een indicatieve waarde, en dient dan ook als dusdanig geïnterpreteerd te worden. Cfr. het Richtlijnenboel Landbouwdieren (juni 2017), wordt in de geurmodellering met IMPACT naast de 3, 5 en 10 OUeverspreidingswolk, toch ook de zone van 20 OUe mee opgenomen. Omwille van de vergaande aannames neemt de nauwkeurigheid van de impactberekeningen verder af bij de beoordeling op clusterniveau. Tabel 24: Resultatentabel clusterbeoordeling (met inbegrip van de emissies van het bedrijf in de aanvraag) Aantal woningen Geurcontour Huidige situatie Nieuwe situatie >10 OUE/m³ als 98P Agrarisch gebied 0 0 WOLK* 0 0 WO** OUE/m³ als 98P Agrarisch gebied 5 (incl woning clusterbedrijf) 3 (inclusief woning clusterbedrijf WOLK 0 0 WO OUE/m³ als 98P Agrarisch gebied WOLK 0 0 WO 0 0 Legende 0 0 Aanzienlijk negatief effect 5 3 Negatief effect Beperkt negatief effect * WOLK = woongebied met landelijk karakter ** WO = woongebied Ontwerp-MER DGST BVBA 76/302

77 Voor de cumulatieve geurberekening in de nieuwe situatie is er geen woning met een aanzienlijk negatief effect. Voor de cumulatieve geurberekening in de huidige situatie zijn er 5 woningen met een negatief effect. Voor de cumulatieve geurberekening in de nieuwe situatie zijn er 3 woningen met een negatief effect. Alle woningen zijn gelegen in agrarisch gebied. Van deze woningen is er 1 woning die hoort bij een bedrijf uit de cluster. Er zijn voor de cumulatieve geurberekening in de nieuwe situatie 11 woningen die een beperkt negatief effect ondervinden, ze zijn allen gelegen in agrarisch gebied. Van deze woningen is er 1 woning die hoort bij een bedrijf uit de cluster (rundveebedrijf). Effecten bij de indicatorwoningen: De cumulatieve geurconcentraties als 98P ter hoogte van de indicatorwoningen wordt weergegeven in Tabel 25. Het betreft de cumulatieve geuremissie in de huidige situatie, in de nieuwe situatie en in de huidige situatie zonder het bedrijf van DGST BVBA. De ligging van de indicatorwoningen worden weergegeven in Figuur 10. In agrarisch gebied zijn geen woningen waarvan de geurconcentraties in de huidige situatie hoger ligt dan 10 OUe/m³ als 98P. Bij 4 van de 15 woningen is de geurconcentratie in de huidige situatie lager dan 3 Oue/m³, bij 9 woningen tussen de 3-5 Oue/m³ en bij 2 woningen meer dan 5 Oue/m³ als P98. De concentraties als 98P ter hoogte van alle indicatorwoningen daalt op clusterniveau in de nieuwe situatie. Bij 7 van de 15 woningen is de geurconcentratie in de nieuwe situatie lager dan 3 Oue/m³, bij 8 woningen tussen de 3-5 Oue/m³ en bij geen enkele woning meer dan 5 Oue/m³ als P98. De woningen ondervinden een invloed van het bedrijf DGST BVBA. Dit blijkt ook uit de Tabel 25, de gewogen impact ligt tussen de 0,4-0,9. Ten aanzien van de berekeningen op woningniveau dient aangegeven te worden dat de berekende geurbelasting louter als indicatieve waarden te aanzien zijn omwille van de aanzienlijke modelmatige onzekerheden. Beperkte verschillen in berekende waarden zijn in feite niet als relevant (niet onderscheidend) te aanzien. Een stijging van geurconcentratie van 0,5 OUe/m³ als 98P is te beschouwen als wetenschappelijke onzekerheid. Het verschil is niet waarneembaar, de hinder blijft status quo. Tabel 25: Gedetailleerd overzicht van de geurconcentraties in de cluster (OUe/m³) als 98P voor de huidige situatie, de nieuwe situatie én de cluster zonder het bedrijf van DGST BVBA, ter hoogte van de indicatorwoningen Geurconcentratie (OUe/m³) als 98P op clusterniveau Woning Ligging* Huidige toestand Nieuwe toestand Cluster zonder DGST 1 agr 5,5 4,7 0,4 2 agr 5,3 4,3 0,5 3 agr 4,4 3,6 0,5 4 agr 4,6 3,8 0,5 5 agr 3,8 3,3 0,6 6 agr 3,7 3,2 0,6 7 agr 3,4 2,9 0,7 8 agr 3,4 2,9 0,7 9 agr 3,1 2,6 0,8 10 (landbouwbedrijf) agr 3,2 3,0 0,7 11 agr 2,7 2,6 1,3 12 agr 2,8 2,7 1,5 Ontwerp-MER DGST BVBA 77/302

78 13 (landbouwbedrijf) agr 2,7 2,3 0,3 14 agr 2,8 2,6 1,8 15 agr 4,1 3,5 0,5 *agr = agrarisch gebied wolk = woongebied met landelijk karakter wo = woongebied Ten noorden, ten zuiden ligt een verblijfsrecreatiegebied en ten westen ligt een jeugdcamping op het gewestplan. Op basis van de CRAB gegevens zijn er 5 adressen gekend. CRAB staat voor Centraal Referentieadressenbestand. Het CRAB is de authentieke bron voor adressen in Vlaanderen. Het bevat alle officiële adressen, en hun geografische locatie. In de onderstaande tabel zullen de concentraties bij die vijf adressen in de verschillende situaties weergegeven worden. Op het terrein staan echter meerdere vakantiewoningen, die worden echter niet permanent gebruikt. De jeugdcamping omvat 56 loten in zijn totaliteit. Tabel 26: Geurconcentratie in de huidige en nieuwe situaties van de cluster voor de woningen in het recreatiegebied Woningen Ligging Vergunde situatie (OUE/m³ als P98) Vergunde situatie zonder bedrijf Nieuwe situatie (OUE/m³ als P98) a N-verblijfsrecreatie 4.4 0,2 3,9 b N-verblijfsrecreatie 3,3 0,2 2,9 c N-verblijfsrecreatie 1,3 0,1 1,1 d Z-verblijfsrecreatie 3,2 0,2 2,7 e Z-verblijfsrecreatie 3,0 0,2 2,6 Bij de geurmodellering als clusterbedrijf ligt het geurgevoelig gebied zijnde het verblijfsrecreatiegebied in de zone met een geurconcentratie van meer dan 5 OUE/m³ in meer dan 2% van de tijd. Voor de vijf gekende adressen wordt in de nieuwe situatie t.a.v. de vergunde situatie een daling vastgesteld van de geurconcentratie ter hoogte van de woningen. In de nieuwe situatie ligt de geurconcentratie bij 1 van de 5 gekende adressen tussen de 3-5 Oue/m³P98. Voor de indicatorwoningen worden tenslotte de geurconcentraties weergegeven voor de huidige situatie en voor de nieuwe situatie als 98P, die enkel door het bedrijf DGST BVBA zelf veroorzaakt worden (individuele benadering Tabel 27. In de Tabel 28 zullen de concentraties bij die vijf adressen in de gebieden voor verblijfsrecreatie in de verschillende situaties weergegeven worden. De individuele geurconcentraties t.h.v. de indicatorwoningen, gelegen in agrarisch gebied zijn lager dan 10 OUe/m³ als 98P voor en na verandering. De individuele concentraties als 98P ter hoogte van alle indicatorwoningen daalt in de nieuwe situatie. Tabel 27: Gedetailleerd overzicht van de geurimpact veroorzaakt door het bedrijf van DGST BVBA (OUe/m³) als 98P voor huidige en nieuwe situatie ter hoogte van de indicatorwoningen Ontwerp-MER DGST BVBA 78/302

79 Individuele geurconcentratie (OUe/m³) als 98P Woning Ligging* Huidige toestand Nieuwe toestand 1 agr 5,5 4,7 2 agr 5,3 4,3 3 agr 4,4 3,6 4 agr 4,6 3,8 5 agr 3,7 3,1 6 agr 3,6 3,0 7 agr 3,2 2,6 8 agr 3,2 2,6 9 agr 2,8 2,3 10 agr 3,1 2,5 11 agr 2,1 1,8 12 agr 1,8 1,5 13 agr 2,6 2,2 14 agr 1,1 0,9 15 agr 4,1 3,4 Tabel 28: Gedetailleerd overzicht van de geurimpact door het bedrijf van DGST BVBA (OUe/m³) als 98P voor huidige en nieuwe situatie ter hoogte van de adressen in het gebied voor verblijfsrecreatie Individuele geurconcentratie (OUe/m³) als 98P Woning Ligging* Huidige toestand Nieuwe toestand a N-verblijfsrecreatie 4,4 3,9 b N-verblijfsrecreatie 3,3 2,8 c N-verblijfsrecreatie 1,2 1,0 d Z-verblijfsrecreatie 3,2 2,7 e Z-verblijfsrecreatie 3,0 2,6 Bij de geurmodellering als individueel bedrijf ligt het geurgevoelig gebied zijnde het verblijfsrecreatiegebied in de zone met een geurconcentratie van meer dan 5 OUE/m³ als p98. Voor de vijf gekende adressen wordt in de nieuwe situatie t.a.v. de vergunde situatie een daling vastgesteld van de geurconcentratie ter hoogte van de woningen. In de nieuwe situatie ligt de individuele geurconcentratie bij 1 van de 5 gekende adressen tussen de 3-5 Oue/m³P98. Bij de andere adressen ligt de geuremissie lager dan 3 Oue/m³P98. De geurconcentraties in de huidige situatie ligt hoger dan de geurconcentratie in de nieuwe situatie. Er is overal een daling vast te stellen zowel op individueel als op clusterniveau. Hierdoor dringen zich geen milderende maatregelen op voor het bedrijf. STOF Momenteel wordt fijn stof gezien als één van de belangrijkste luchtverontreinigende stoffen die leiden tot nadelige gezondheidseffecten. Deze treden zowel op bij kortstondige blootstelling aan hoge concentraties als bij langdurige blootstelling aan lage concentraties. De kleinere deeltjes dringen het diepst door in de longen. De Ontwerp-MER DGST BVBA 79/302

80 afzetting van zwevend stof leidt tevens tot vervuiling en verwering van gebouwen. De grovere fractie zwevend stof is eerder in te delen als hinderlijk bij depositie. Naast primair fijn stof (deeltjes die als dusdanig geëmitteerd worden), kan nog melding gemaakt worden van secundair fijn stof, dat ontstaat bij chemische reactie tussen verschillende polluenten (bvb NH4, SOx, VOS). Bij de impactbeoordeling wordt met dit secundair gevormd fijn stof evenwel geen rekening gehouden gezien de effecten ervan zich veel minder op lokale schaal voordoen en de kwantificatie ervan niet evident is. De stofdeeltjes worden ook ingedeeld in fracties op basis van hun grootte. Een onderscheid wordt gemaakt tussen PM10, PM2,5 en PM0,1 (PM = Particulate Matter = PM). De grovere fijn stof fractie (de fractie > 2,5 µm en < PM10, deeltjes met een aërodynamische diameter (a.d.) kleiner dan 10 µm en groter dan 2,5 µm) bestaat vooral uit mechanisch gevormde deeltjes die in de lucht gebracht worden door de wind of door antropogene activiteiten, zoals opwaaiend stof bij verkeer en bij opslag en overslag van bulkgoederen De fijne fractie (PM2,5, deeltjes met een a.d. kleiner dan 2,5 µm) bestaat vooral uit deeltjes ontstaan bij verbrandingsprocessen en secundaire reacties. Ook roet behoort tot deze fractie. Momenteel bestaan er sterke aanwijzingen dat fijne deeltjes (< 2,5 µm) schadelijker zijn dan de grovere deeltjes. Daarom verschuift de aandacht dan ook meer en meer naar PM2,5 of zelfs naar de ultrafijne deeltjes (met a.d. < 0,1 µm). Het aandeel PM2,5 in de PM10 fractie is evenwel beperkt bij de stofemissies vanuit de veeteelt. De sector landbouw en visserij is één van de belangrijkste bronnen van PM10-emissie. Dit bestaat echter hoofdzakelijk uit het stof dat opwaait bij bewerking van de landbouwgronden. Deze onzekere bron van emissie is vermoedelijk minder belangrijk vanuit het oogpunt van gezondheid (VMM, 2005, VMM, 2007; Mira-T, 2006). Grof stof met een a.d. groter dan 10 μm komt o.a. in de lucht terecht door opwaaien en verwaaien bij wegverkeer, op- en overslag van ertsen, afbraakwerken, maar ook vanuit landbouwbedrijven (bvb wegwaaiend stof). Vanuit de site van veeteeltbedrijven komt het stof voornamelijk uit de stallen (via de ventilatie verwaaien van stof afkomstig van voederdeeltjes, huidschilfers, ). Anderzijds ontstaat stofemissie ten gevolge van het vullen van de voedersilo s en de transportbewegingen ten behoeve van het bedrijf. Bijkomend vindt eveneens emissie plaats van zwarte rook, gerelateerd aan de verbranding van fossiele brandstoffen (verwarming van de stallen, gebruik van landbouwvoertuigen, transporten ten behoeve van de aan- en afvoer van grondstoffen, gebruik van een noodstroomgroep, ). De stofemissie omvat in feite ook micro-organismen en celwandbestanddelen van bepaalde bacteriën (endotoxinen). Deze microbiële componenten bevinden zich vooral in de grovere fractie van zogeheten fijn stof (Nederlandse Gezondheidsraad, 2012, Gezondheidsrisico s rondom veehouderijen ). De deeltjescocktail rond veehouderijen is daarmee duidelijk anders samengesteld dan stedelijk fijn stof. Voor de beoordeling van de (gezondheids)impact van dit deelaspect wordt verwezen naar de discipline mensgezondheid. Methodiek effectbepaling Bepaling stofemissies In eerste instantie wordt de stofemissie van het bedrijf bepaald. Stofemissie uit de stallen Ontwerp-MER DGST BVBA 80/302

81 De stofemissie vanuit de stallen wordt, net als de geuremissie, kwantitatief benaderd met behulp van emissiefactoren. Voor het maken van een inschatting stofemissies vanuit de stallen (zowel PM2,5 als PM10) wordt, net als bij geur en ammoniak, gebruik gemaakt van van de lijst met geactualiseerde emissiefactoren voor ammoniak, geur en fijn stof. Voor fijn stof zijn deze gebaseerd op Nederlandse cijfers 8. Stofemissie bij vullen voedersilo s Voeder wordt op het bedrijf geleverd door voederfirma s. Via een persleiding wordt het voeder bij levering onder druk in de silo s geblazen. Om overdruk in de silo s te vermijden is er een uitlaatopening voorzien om een teveel aan statische luchtdruk in de silo te laten ontsnappen naar de buitenlucht. Via deze uitlaatopening kunnen ook stofdeeltjes in de omgevingslucht terechtkomen. Om deze stofemissie zoveel mogelijk te beperken is het gebruik van een stof zak bij het vullen een gangbare praktijk. Het gebruik van een stofzak bij het vullen van de voedersilo s wordt verplicht door de exploitant. Hierbij kan opgemerkt worden dat het vullen van de voedersilo s een zeer tijdelijke stofbron is. Diffuse emissie Diffuse emissies in de landbouwsector zijn vooral te wijten aan emissies ten gevolge van akkerbewerking en verkeer (niet-uitlaatemissies). Andere eerder incidentele stofbronnen die kunnen voorkomen op het bedrijf zijn o.a. het laden van dieren, het uitmesten van de stallen, enz. Verdere oorzaken van diffuse vormen van stofemissies zijn : aan- en afvoertransporten en de aanlegfase van het bedrijf. Door een grote reinheid van het bedrijf na te streven en het aantal nodige transporten te beperken tot het minimum tracht de exploitant de diffuse stofemissies te beperken. De emissiebronnen voor veeteelt zijn moeilijk kwantificeerbaar, enkel voor de emissielucht uit de stallen zijn er emissiefactoren van stof beschikbaar. Stofemissie uit de stookinstallatie Voor de stookinstallaties kunnen de emissies beoordeeld worden uitgaande van de wettelijk verplicht uit te voeren emissiemetingen (vanaf een vermogen van 300 kw), aantal werkingsuren en het brandstofverbruik. Bij ontstentenis van meetgegevens wordt gebruik gemaakt van de van toepassing zijnde emissiegrenswaarden. Er is 1 stookinstallatie aanwezig in de biggenstal en1 in de zeugenstal, beiden hebben een vermogen van <100 kw. Het brandstofverbruik van de installaties zal in de toekomst niet wijzigen. Gezien het lage vermogen van de verwarmingsinstallaties, het gebruik van huisbrandolie en het beperkt brandstofverbruik, kan gesteld worden dat de stofemissies van deze bronnen niet relevant zijn. Bijkomend zorgt de emissie van de verbrandingsgassen via een schouw voor een betere dispersie in de omgevingslucht. Bijkomend dient nog rekening gehouden te worden met de thermische pluimstijging, wat ook een positief effect heeft op de dispersie. Hierdoor kan de impact op omgevingsniveau dan ook als verwaarloosbaar ingeschat worden. Er zal dan verder ook niet in detail op deze emissie en de impact ervan ingegaan worden. Hoger vermelde is ook van toepassing op de emissie van de verbrandingsparameters CO, NOx en SOx.Bij gebruik van petroleum treedt zelfs geen kwantificeerbare SOx emissie op. Bepaling stofconcentratie in omgevingslucht 8 Ontwerp-MER DGST BVBA 81/302

82 In tweede instantie wordt deze stofemissie omgezet naar een stofconcentratie in de omgeving, door middel van een overdrachtsberekening met IMPACT. Naar analogie met de inschatting van de geurimissie en de ammoniakdepositie, wordt er aanbevolen om de stofconcentratie te bepalen met behulp van de webtoepassing IMPACT, de opvolger voor IFDM-PC. (zie bijlage Modelleringsafspraken bij het RLB Landbouwdieren op de invoerparameters). Voor de berekeningen PM10 en PM2,5 wordt voor het meteojaar 2012 gekozen cfr. de afsprakennota voor het gebruik van Impact in MER. In tegenstelling tot geurhinder wordt hier geen cumulatieve modellering uitgevoerd in IMPACT, aangezien stofbronnen in de omgeving, niet enkel stofbronnen zijn van veebedrijven, maar vooral van verkeer, akkerbewerkingen, verwarmingsemissies,. Daarnaast dragen ook natuurlijke bronnen bij tot stofemissies. Bij de beoordeling wordt er niet rechtstreeks getoetst t.o.v. het al dan niet overschrijden van een norm, maar t.o.v. de bijdrage aan deze norm. Toetsing stofconcentratie De EU (1999/30/EG) formuleerde in 1999 een aantal grenswaarden voor PM10 in de omgevingslucht: Jaargemiddelde grenswaarde van 40 µg/m³ Niet meer dan 35 x overschrijden per jaar van het daggemiddelde van 50 µg/m³ Volgens de geactualiseerde versie van het Richtlijnenboek Lucht wordt het toegelaten aantal overschrijdingen per jaar voor PM10 van de daggrenswaarde (35) beoordeeld t.o.v. een rekenkundige jaargemiddelde waarde waarvan aangenomen wordt dat deze statisctisch gezien gemiddeld overeen komt met 35 overschrijdingen van de daggrenswaarde van PM10. Dit rekenkundig gemiddelde bedraagt 31,3 µg/m³. Voor PM10 wordt dus getoetst t.o.v. één luchtkwaliteitsnorm, nl. deze rekenkundige gemiddelde waarde, en volgens het significantiekader Volgend significantiekader wordt gehanteerd ter beoordeling van de immissiewaarde X in functie van de richtwaarde (grenswaarde) (Richtlijnenhandboek Lucht). Tevens zal een toetsing uitgevoerd worden ten opzichte van de jaargemiddelde PM2,5-grenswaarde van 25 µg/m³, die vanaf 1/1/2015 van toepassing is (Europese richtlijn Lucht, 2008/50/EG). Indicatief kan aangegeven worden dat de PM2,5 concentraties zowat 60 à 70% van de PM10 concentraties uitmaken. Bij evaluatie kan dan ook met een achtergrond van 65% van de PM10 gerekend worden. Tevens wordt een indicatieve grenswaarde vooropgesteld van 20 µg/m³ in Tabel 29: Significantiekader PM10 en PM2,5 Toetsing Toetsing aan PM10 rekenkundig gemiddelde van 31,3 µg/m³ Toetsing aan PM2,5 jaargemiddelde van 25 µg/m³ Beoordeling X < 1% van de milieukwaliteitsnorm of richtwaarde 0,313 µg/m³ 0,25 µg/m³ Geen of verwaarloosbaar effect 1% < X <3% van de milieukwaliteitsnorm of richtwaarde >0,313 µg/m³ <0,939 µg/m³ >0,25 µg/m³ <0,75 µg/m³ Beperkt negatief effect 3% < X <10% van de milieukwaliteitsnorm of richtwaarde >0,939 µg/m³ <3,13 µg/m³ >0,75 µg/m³ < 2,5 µg/m³ Negatief effect Ontwerp-MER DGST BVBA 82/302

83 X >10% van de milieukwaliteitsnorm of richtwaarde >3,13 µg/m³ >2,5 µg/m³ Aanzienlijk negatief effect Referentiesituatie Actuele luchtkwaliteit in het studiegebied Een interpolatiekaart, opgesteld door de VMM, geeft de jaarsgemiddelde PM10-concentraties in Vlaanderen weer. Op basis van deze kaart wordt ter hoogte van het studiegebied een jaarsgemiddelde (2015) PM10- concentratie van µg/m³ en 11 overschrijdingen van de daggemiddelde PM10 grenswaarde afgeleid (bron VMM, IRCEL- Thema Lucht,meetresultaten Fijn stof, actuele waarden en overschrijdingen). Deze gegevens wijzen op het ruimschoots voldoen aan de grenswaarden. De overschrijdingen werden waargenomen ter hoogte van het dichtste meetstation Dessel. Dit sluit evenwel niet uit dat er t.h.v. een zeer belangrijke lokale bron er toch een overschrijding kan optreden, zeker bij jaren die gekenmerkt worden door een meteo situatie die leidt tot slechte dispersie (bvb langdurige perioden met weinig wind, temperatuursinversie,..). Er wordt inzake PM10 en PM2,5 dan ook ruimschoots aan de actuele en reeds vastgelegde toekomstige grenswaarden voldaan. Ook aan de jaargemiddelde NO2 grenswaarde wordt ruimschoots voldaan (in het kader van dit MER is deze parameter echter niet relevant). Tabel 30: Luchtkwaliteit in het studiegebied (gemiddelde 2015) (bron VMM, IRCEL -Lucht, interpolatiekaart van de resultaten van de meetstations in Vlaanderen voor PM10, PM2,5 en NO2) X Y PM10 jaargemiddelde PM2,5 jaargemiddelde NO2 jaargemiddelde Bepaling stofemissie De stofemissie wordt weergegeven voor de huidige situatie. In Tabel 31 wordt de stofemissie in de huidige toestand weergegeven. In de huidige situatie bedraagt de PM10-emissie uit de stallen 463 kg/jaar. De totale PM2,5-emissie uit de stallen bedraagt 16 kg/jaar. Tabel 31: Stofemissie bedrijf van DGST BVBA in de huidige situatie met vermelding van stofemissiefactoren (kg/dier/jaar) (geactualiseerde lijst emissiefactoren MER-richtlijnenboek landbouwdieren) Stalnr Dierplaats Stalsysteem # dieren PM10 (kg/dier/j) PM 2,5 (kg/dier/j) Totaal PM10 (kg/j) Totaal PM2,5 (kg/j) Stal 2 Stal 4a Stal 4b Stal 5 biggen traditioneel 960 0,074 0,002 71,0 1,8 biggen traditioneel ,074 0, ,4 4,9 biggen AEA V-1, ,056 0, ,3 5,5 Ontwerp-MER DGST BVBA 83/302

84 kraamhokken combiluchtwasser 180 0,032 0,003 5,8 0,6 zeugen in boxen combiluchtwasser 595 0,035 0,003 20,8 2,0 beren combiluchtwasser 3 0,035 0,003 0,1 0,0 opfokzeugen combiluchtwasser 413 0,035 0,003 14,5 1,4 Totaal ,9 16,2 Bepaling impact stofconcentratie in de omgevingslucht Met behulp van IFDM-modellering via de webtoepassing IMPACT wordt de stofconcentratie-bijdrage bepaald in de huidige situatie. De stofconcentratie-bijdrage voor PM10en PM2.5ten gevolge van het bedrijf in de huidige situatie wordt weergegeven in Figuur 11 en Figuur 12 in bijlage. Er dient aangegeven te worden dat de impact op de luchtkwaliteit enkel buiten de eigen perceelsgrenzen dient beoordeeld te worden. In de huidige situatie is er voor PM10 geen woning die een beperkt negatief effect, een negatief effect of een aanzienlijk negatief effect ondervind. Voor de PM2,5- concentraties stellen we vast dat geen enkele woning een bijdrage ondervindt voor de PM2,5 stofconcentratie (> 1% van 25 µg/m³) in de huidige situatie. Nieuwe situatie Bepaling stofemissie In Tabel 32 wordt de stofemissie PM10 en PM2,5 van het bedrijf DGST BVBA weergegeven in de nieuwe toestand. Omwille van de onzekerheid over de stofreductiepercentages voor het biobed, wordt geen reductie in rekening gebracht. Dit geeft dan de worstcase scenario weer gezien het feit dat voor het biobed stof wordt afgevangen door een watergordijn, en ook het biobed zelf nog stof kan capteren. Tabel 32: Stofemissie bedrijf van DGST BVBA in de nieuwe situatie met vermelding van stofemissiefactoren (kg/dier/jaar) (geactualiseerde lijst emissiefactoren MER-richtlijnenboek landbouwdieren) Staln r Dierplaats Stalsysteem # dieren PM10 (kg/dier/ja) PM 2,5 (kg/dier/ja ) Totaal PM10 (kg/j) Totaa l PM2, 5 (kg/j) Stal 2 Stal 4a Stal 4b Stal 5 andere varkens AEA S ,093 0,008 18,6 1,5 biggen traditioneel ,074 0, ,4 4,9 biggen AEA V-1, ,056 0, ,3 5,5 Ontwerp-MER DGST BVBA 84/302

85 kraamhokken combiluchtwass er 180 0,032 0,003 5,8 0,6 zeugen in boxen combiluchtwass er 642 0,035 0,003 22,5 2,2 beren combiluchtwass er 3 0,035 0,003 0,1 0,0 jonge gedekte zeugen combiluchtwass er 366 0,035 0,003 12,8 1,2 Totaa l ,5 15,9 In de nieuwe situatie bedraagt de PM10-emissie uit de stallen 411 kg/jaar. De totale PM2,5-emissie uit de stallen bedraagt dan 16 kg/jaar, waarmee de emissies lager liggen dan in de huidige situatie. Tabel 33: Relatieve stofemissie in vergelijking met de stofemissie in de referentie situatie Huidige situatie Gewenste situatie Stofemissie PM10 (kg/jaar) 462,9 410,5 Relatieve stofemissie t.o.v. referentie, in % ,7 Bepaling impact op stofconcentratie in omgevingslucht Met behulp van de webtoepassing IMPACT wordt een modellering voor het bedrijf in kwestie uitgevoerd voor de nieuwe situatie. De IMPACT-modellering van de van de bijdragen voor PM10 en PM2,5ten gevolge van het bedrijf in de nieuwe situatie wordt weergegeven in de Figuur 11 en Figuur 12 in bijlage. Tabel 34: Effectoverzicht van de impactbijdragen voor fijn stof Aantal woningen Toetsing Huidige situatie Nieuwe situatie Beoordeling PM10 - toetsing tov 31,3 µg/m³ 1% < X <3% van de milieukwaliteitsnorm of richtwaarde 3% < X <10% van de milieukwaliteitsnorm of richtwaarde X >10% van de milieukwaliteitsnorm of richtwaarde 0 0 Beperkte bijdrage (beperkt negatief effect) 0 0 Belangrijke bijdrage (negatief effect) 0 0 Zeer belangrijke bijdrage (aanzienlijk negatief effect) Toetsing Huidige situatie Nieuwe situatie Beoordeling Ontwerp-MER DGST BVBA 85/302

86 PM2.5 - toetsing tov 25 µg/m³ 1% < X <3% van de milieukwaliteitsnorm of richtwaarde* 0 0 Beperkte bijdrage (beperkt negatief effect) 3% < X <10% van de milieukwaliteitsnorm of richtwaarde 0 0 Belangrijke bijdrage (negatief effect) X >10% van de milieukwaliteitsnorm of richtwaarde 0 0 Zeer belangrijke bijdrage (aanzienlijk negatief effect) In de huidige en nieuwe situatie is er voor PM10 geen enkele woning die een beperkt negatief effect, een negatief effect of een aanzienlijk negatief effect ondervind van het bedrijf. De concentratie van PM10 met een beperkt negatief effect, m.n. tussen 1% - 3% van 31,3 µg/m³ reikt niet tot aan gebied met verblijfsrecreatie. Voor de PM2,5- concentraties stellen we vast dat geen enkele woning een bijdrage ondervindt voor de PM2,5 stofconcentratie (> 1% van 25 µg/m³) in de huidige als in de toekomstige situatie. Bij de stofemissies voor het bedrijf DGST BVBA in de nieuwe situatie, werd er geen rekening gehouden met een eventuele reductie van stof door de aanwezigheid van het biobed. Er dringen zich geen milderende maatregelen op. VERZURENDE EN VERMESTENDE IMPACT Methodiek Bij verzuring en vermesting, twee belangrijke milieubegrippen, is ammoniak in de veehouderij de belangrijkste factor. Ammoniak wordt relatief snel uit de atmosfeer verwijderd, o.a. door zijn zeer goede oplosbaarheid in water. Het belangrijkste effect dat ammoniak dan ook met zich mee brengt wordt veroorzaakt door de depositie ervan, waarbij ammoniak voor een verzurend en vermestend effect zorgt op bodem, water en fauna & flora. Bijgevolg wordt er ter inschatting van de milieu-impact van de ammoniakemissie geen immissie berekend, maar wordt de depositie beschouwd. Methodiek effectbepaling In dit hoofdstuk wordt enkel ingegaan op de berekening van de ammoniakemissie. De verzurende en vermestende gevolgen worden besproken onder de discipline Biodiversiteit. Bepaling ammoniakemissie Ammoniakemissiearme stallen: In een Vlaamse werkgroep stallen werden de stalsystemen geselecteerd die in aanmerking komen in het kader van het ammoniakreductieplan voor Vlaanderen. De systemen die wettelijk kunnen toegepast worden als ammoniakemissiearm stalsysteem voor varkens en pluimvee werden opgenomen in de Lijst van stalsystemen Ontwerp-MER DGST BVBA 86/302

87 voor ammoniakreductie (Ministerieel besluit van 19 maart 2004, bijlage 1; Belgisch Staatsblad 14/10/2004). Voor deze stalsystemen dienen de ammoniakemissiefactoren gebruikt te worden die in deze lijst zijn opgenomen. De geltenstal wordt voorzien van een ammoniakemissiearm systeem, met name systeelm S3. Dit systeem omvat een biobed. Referentiesituatie De ammoniakemissie uit de stallen van het bedrijf van DGST BVBA bedraagt in de huidige situatie 4,5 ton NH3/jaar. Tabel 35: Ammoniakemissie bij bedrijf van DGST BVBA in de huidige situatie Vergunde situatie Amoniakemissie Stalnr Dierplaats Stalsysteem # dieren NH3 (kg/j/dier) Totaal (kg/jaar) Totaal stal (kg/jaar) Stal biggen traditioneel 960 0,6 576 Stal 4a biggen traditioneel , Stal 4b 576 biggen AEA V-1, ,2 576 Stal kraamhokken combiluchtwasser 180 2,5 450 zeugen in boxen combiluchtwasser 595 1,3 774 beren combiluchtwasser 3 1,7 5 opfokzeugen in boxen combiluchtwasser 413 1,3 537 Totaal Geplande situatie In de toekomstige situatie is er een lichte daling van de ammoniakemissie tot 4,1 ton NH3/jaar. Tabel 36: Ammoniakemissie bij bedrijf van DGST BVBA in de nieuwe situatie Nieuwe situatie Stalnr Dierplaats Stalsysteem # dieren Amoniakemissie NH3 (kg/j/dier) Totaal (kg/j) Totaal (kg/j/stal) Stal andere varkens AEA S ,1 220 Stal 4a biggen traditioneel , Stal 4b 576 biggen AEA V-1, ,2 576 Stal kraamhokken combiluchtwasser 180 2,5 450 zeugen in boxen combiluchtwasser 642 1,3 835 Ontwerp-MER DGST BVBA 87/302

88 beren combiluchtwasser 3 1,7 5 jonge gedekte zeugen combiluchtwasser 366 1,3 476 Totaal ENERGIE EN BROEIKASGASSEN Methodiek De theorie van het broeikaseffect is op zich goed gekend en algemeen aanvaard. Klimaatverandering is een rechtstreeks gevolg van de oplopende concentraties aan broeikasgassen in onze atmosfeer. Die gassen laten de invallende zonnestralen door, maar houden de door de aarde teruggekaatste warmte tegen. Dit fenomeen is bekend als het broeikaseffect. Koolstofdioxide (CO2), methaan (CH4) en lachgas (N2O) zijn enkele belangrijke broeikasgassen. De emissie van broeikasgassen uit de landbouw is een gevolg van de methaanvergisting (CH4) in de dierlijke spijsvertering en in mestopslag, de productie van lachgas (N2O) uit biologische processen, het gebruik van fossiele brandstoffen (CO2- en N2O-emissie) en de emissie van koolstofdioxide (CO2) door de daling van de bodemkoolstofvoorraad. De voornaamste bronnen van broeikasgassen op het veeteeltbedrijf zijn afkomstig van geproduceerde stalgassen en van de verbranding van fossiele brandstoffen. Ook het elektriciteitsverbruik zorgt voor een zekere CO2-productie ter hoogte van de elektriciteitscentrale. De grootste energieverbruikers zijn de verwarming en de verlichting van de stallen en de ventilatoren. Tabel 37 geeft de totale emissie in Vlaanderen weer aan broeikasgasemissie, alsook het aandeel van de veeteelt (VMM, 2010b). Tabel 37: Broeikasgasemissie in Vlaanderen en aandeel veeteeltsector (VMM, 2010b) Vlaanderen Broeikasgasemissie (ton CO2-equivalenten) Totale broeikasgasemissie veeteelt Totale broeikasgasemissie al de sectoren Bij deze effectgroep dient opgemerkt te worden dat ze zich niet op lokaal niveau afspeelt, maar eerder op regionaal niveau of zelfs continentaal of mondiaal niveau. Tijdens de opmaak van een milieueffectrapport voor een project zullen ze dus zelden tot nooit op een zinvolle manier gekwantificeerd worden. Wel kunnen de atmosferische emissies van het project gekaderd worden in de beleidsmatige context (bron: Richtlijnenboek discipline Lucht). Uit Tabel 37 kan afgeleid worden dat het aandeel van de veeteeltsector in 2009 ca. 7% bedraagt van de totale broeikasgasemissies in Vlaanderen. Methodiek In wat volgt zal bijgevolg de emissie aan broeikasgassen door het bedrijf zelf ingeschat worden aan de hand van emissiefactoren die werden gepubliceerd in de IPCC Guidelines 96 en De jaarlijkse broeikasgasemissies ten gevolge van de veeteeltexploitatie wordt bepaald op basis van de vergunde dierenaantallen, het jaarlijkse verbruik aan fossiele brandstoffen en de van toepassing zijnde emissiefactoren voor methaan, lachgas en CO2. Eveneens wordt dieper ingegaan op het energieverbruik van het bedrijf, en de aanwending van hernieuwbare Ontwerp-MER DGST BVBA 88/302

89 energiebronnen. De grootste energieverbruikers zijn hier de verlichting van de stallen, de ventilatoren, het voedersysteem en de warmteheaters. Het totale energieverbruik en de eigen productie wordt vergeleken met de CO2-uitstoot van klassieke elektriciteitscentrales. Een echte beoordeling wordt hier niet aan gekoppeld. Er kunnen, indien nodig, bijkomende aanbevelingen gebeuren. Referentiesituatie Methaanemissie Op basis van de door de VMM gehanteerde emissiefactoren (IPPC, 1996), wordt een inschatting gemaakt van de totale methaanemissie ten gevolge van de dieren. Voor het pluimvee wordt enkel rekening gehouden met methaanemissie ten gevolge van de mestopslag. Merk op dat de toepassing van ammoniakemissiearme stalsystemen niet in rekening gebracht werd inzake methaanemissie, dit omdat hierover geen meer gegevens gekend zijn. Mogelijks hebben deze ook een beperkend effect op de methaanemissie. Daarnaast komt ook methaan vrij bij de verbranding van fossiele brandstoffen van o.a. de stookinstallaties. Voor de berekening van de methaanemissie wordt gebruik gemaakt van de emissiefactoren uit de 2006 IPCC Guidelines for National Greenhouse Gas Inventories. Tabel 38: Berekening methaanemissie uit de stallen bij bedrijf DGST BVBA in de huidige situatie Stal nr Stal 2 Dierplaats # diere n Emissiefact or CH4 (kg/dier/j) verteringsp roces Emissief actor CH4 (kg/dier/j) mestopsl ag Emissie CH4 (kg/jaar) verteringsp roces Emissie CH4 (kg/jaar) mestopslag Emissief actor N2O (kg/dier/j) mestopsl ag Emissie N2O (kg/jaar) mestop slag stal 4a stal 4b stal 5 biggen 960 1,5 2, , ,8 biggen ,5 2, , ,8 biggen ,5 2, , ,2 kraamzeugen 180 1,5 23, ,0238 4,3 beren 3 1,5 25, ,0356 0,1 guste en dragende zeugen 595 1,5 23, , ,1 opfokzeugen 413 1,5 23, , ,6 Totaal (kg) Totaal (ton CO2-equivalenten) *IPCC rapport 2013 GWP-waarde van CH4 = 28 Tabel 39: Berekening methaanemissie t.g.v. verbranding fossiele brandstoffen in de huidige situatie Ontwerp-MER DGST BVBA 89/302

90 Jaarlijks verbruik brandstof (l) Energievoorraad (TJ) Emissiefactor CH4 (kg/tj) (IPCC, 2006) CH4-emissie (kg/jaar) CO2- equivalenten (ton) l mazout 1, ,59 0,33 *IPCC rapport 2013 GWP-waarde van CH4 = 28 Lachgasemissie Eveneens inzake lachgasemissie wordt op basis van de door de VMM gehanteerde emissiefactoren (IPCC, 2006) een inschatting gemaakt van de totale lachgasemissie die de mestopslag veroorzaakt. Ook hier werd een eventuele reductie in emissie door toepassing van de ammoniakemissiearme stalsystemen niet in rekening gebracht. In onderstaande tabel wordt de berekening (met emissiefactoren uit IPCC, 2006) weergegeven van de lachgasemissie ten gevolge van de verbruiken aan brandstof. Tabel 40: Berekening lachgasemissie t.g.v. verbranding fossiele brandstoffen in huidige situatie Jaarlijks verbruik brandstof (l) Energievoorraad (TJ) Emissiefactor N2O (kg/tj) (IPCC, 2006) N2O-emissie (kg/jaar) CO2- equivalenten (ton) l mazout 1,6 0,6 0,94 0,29 *IPCC rapport 2013 GWP-waarde van N2O = 265 CO 2-emissie Tabel 41: Berekening CO2-emissie t.g.v. verbranding in de huidige situatie Jaarlijks verbruik brandstof (l) Energievoorraad (TJ) Emissiefactor CO2 (kg/tj) (IPCC, 2006) CO2-emissie (kg/jaar) l mazout 1,6 73,3 114,30 Nieuwe situatie Methaanemissie In de toekomstige situatie bedraagt de totale CH4-emissie uit de stallen op het bedrijf DGST BVBA in totaal kg CH4/jaar (~1195 ton CO2-equivalenten). Dit is een daling van 6 ton CO2-equivalenten t.a.v. de vergunde situatie. Tabel 42: Berekening methaan en lachgasemissies uit de stallen in de gewenste situatie Stal nr Stal 2 Dierplaats # diere n Emissiefact or CH4 (kg/dier/j) verteringsp roces Emissief actor CH4 (kg/dier/j) mestopsl ag Emissie CH4 (kg/jaar) verteringsp roces Emissie CH4 (kg/jaar) mestopslag Emissief actor N2O (kg/dier/j) mestopsl ag Emissie N2O (kg/jaar) mestop slag stal 4a andere varkens 200 1,5 17, ,0238 4,8 biggen ,5 2, , ,8 Ontwerp-MER DGST BVBA 90/302

91 stal 4b stal 5 biggen ,5 2, , ,2 kraamzeugen 180 1,5 23, ,0238 4,3 beren 3 1,5 25, ,0356 0,1 guste en dragende zeugen 595 1,5 23, , ,1 opfokzeugen 413 1,5 23, , ,6 Totaal (kg) Totaal (ton CO2-equivalenten) Het jaarlijks verbruik aan fossiele brandstoffen voor het bedrijf bedraagt in de toekomstige situatie ook liter mazout. Tabel 43: Berekening methaanemissie t.g.v. verbranding fossiele brandstoffen in toekomstige situatie Jaarlijks verbruik brandstof (l) Energievoorraad (TJ) Emissiefactor CH4 (kg/tj) (IPCC, 2066) CH4-emissie (kg/jaar) CO2- equivalenten (ton) l mazout 1, ,59 0,33 *IPCC rapport 2013 GWP-waarde van CH4 = 28 Lachgasemissie In de toekomstige situatie bedraagt de totale N2O-emissie gekoppeld aan de dieren aanwezig op het bedrijf DGST BVBA in totaal 150 kg N2O/jaar (~47 ton CO2-equivalenten). Gezien het verbruik van mazout niet stijgt in de gewenste situatie, blijft de lachgasemissie t.g.v. fossiele brandstoffen gelijk met name 0,94 kg N2O (~,029 ton CO2-equivalenten). CO 2-emissie Tabel 44: Berekening CO2-emissie t.g.v. verbranding in de toekomstige situatie Jaarlijks verbruik brandstof (l) Energievoorraad (TJ) Emissiefactor CO2 (kg/tj) (IPCC, 2006) CO2-emissie (kg/jaar) l mazout 1,6 73,3 114,3 Totale broeikasgasemissies In Tabel 45 wordt een overzicht gegeven van de totale broeikasgasemissies in de huidige en in de nieuwe situatie. Tabel 45: Totale broeikasgasemissie in de huidige en de nieuwe situatie Emissie uitgedrukt in ton CO2- equivalenten Stal Huidige situatie Nieuwe situatie CH4-emissie per jaar t.g.v. mestopslag Ontwerp-MER DGST BVBA 91/302

92 N2O-emissie per jaar t.g.v. mestopslag CH4-emissie per jaar t.g.v. verbranding van fossiele 0,3 0,3 brandstoffen N2O-emissie per jaar t.g.v. verbranding van fossiele 0,3 0,3 brandstoffen CO2-emissie per jaar t.g.v. verbranding van fossiele 114,3 114,3 brandstoffen TOTAAL 1126,9 1138,9 Door het voorliggende project stijgt de totale broeikasgasemissie ten gevolge van het bedrijf toe met 12 ton CO2- equivalenten. In Tabel 46 worden de cijfers voor Vlaanderen vergeleken met de emissie ten gevolge van voorliggend bedrijf. Tabel 46: Procentuele bijdrage bedrijf aan broeikasgasemissie in Vlaanderen t.g.v. veeteeltsector en overige sectoren Bijdrage in % Huidige situatie Nieuwe situatie Procentuele aandeel bedrijf t.o.v. veeteeltsector 0,02 0,02 Procentuele aandeel bedrijf in Vlaanderen 0,0014 0,0014 Energieverbruik en broeikasgassen In de huidige situatie bedraagt het elektriciteitsverbruik ongeveer kwh per jaar. In de toekomstige situatie zou dit toenemen tot ca kwh per jaar. Ook aan dit energieverbruik kan een zekere CO2-emissie gekoppeld worden. In klassieke elektriciteitscentrales gaat de productie van 1 kwh namelijk gepaard met ongeveer 0,687 kg CO2-uitstoot (bron: - emissies van klassieke elektriciteitscentrales in België). Door het zelf opwekken van duurzame energie, bv. d.m.v. zonnepanelen, zal het bedrijf bijdragen aan een beperking van de broeikasgassen. Algemeen geldt dat afhankelijk van de ondersteuningsmaatregelen waarvoor het bedrijf in aanmerking komt (hetgeen gekoppeld is aan het financiële statuut van het bedrijf), het plaatsen van zonnepanelen al dan niet economisch interessant is. De plaatsing van de zonnepanelen vergt eveneens een aanzienlijke startinvestering, de financiële draagkracht van het bedrijf dient voldoende groot te zijn om zulk een investering te kunnen realiseren. Wat de plaatsing van windturbines betreft, is het plaatsen van grote windturbines (diameter meter en met een vermogen > 1 MW) als financieel interessant te beschouwen. Kleinere turbines variëren in vermogen van 100 Watt tot 10 Kilowatt. Het bekomen van een vergunning voor een windturbine ligt nog steeds heel moeilijk. Het uitvoeren van een energieaudit is volgens expertinschatting economisch haalbaar voor alle veeteeltbedrijven. Hierdoor kan de bedrijfsleider een goed zicht bekomen op het energieverbruik op zijn bedrijf en kunnen veelal enkele besparende maatregelen doorgevoerd worden. Eveneens kan bij het uitvoeren van een energieaudit aandacht besteed worden aan de mogelijkheid voor het bedrijf tot het duurzaam opwekken van energie. Tot op heden werd nog geen energieaudit uitgevoerd op het bedrijf. SYNTHESE DISCIPLINE LUCHT Inzake de discipline lucht werd de impact van het bedrijf bekeken inzake geurhinder, stofhinder, ammoniakemissie en emissie broeikasgassen. Ontwerp-MER DGST BVBA 92/302

93 In de huidige situatie gaat het bedrijf gepaard met: Een geuremissie van OUe/s. Deze geuremissie veroorzaakt samen met de emissies van andere bedrijven behorende tot dezelfde bronnencluster een aanzienlijk negatief effect op geen enkele woning. Voor de cumulatieve geurberekening in de huidige situatie zijn er 5 woningen met een negatief effect. Alle woningen zijn gelegen in agrarisch gebied. Van deze woningen is er 1 woning die hoort bij een bedrijf in de cluster. Er zijn voor de cumulatieve geurberekening 12 woningen die een beperkt negatief effect ondervinden, ze zijn allen gelegen in agrarisch gebied. Van deze woningen is er 1 woning die hoort bij een bedrijf in de cluster (rundveebedrijf). Volgens de afstandsregels is er geen of verwaarloosbaar effect. De PM10-emissie bedraagt 463 kg/jaar. In de huidige situatie is er voor PM10 geen woning die een beperkt negatief effect, een negatief effect of een aanzienlijk negatief effect ondervind. De huidige PM2,5-emissie bedraagt 16 kg/jaar. Voor de PM2,5- concentraties stellen we vast dat geen enkele woning een bijdrage ondervindt voor de PM2,5 stofconcentratie (> 1% van 25 µg/m³) in de huidige situatie. In de huidige situatie is er een ammoniakemissie van kg NH3/jaar. Voor de verzurende en vermestende impact van deze emissie, wordt verwezen naar de discipline Biodiversiteit. Een broeikasgasemissie (CH4, N2O en CO2) van 1127 ton CO2-equivalenten ten gevolge van de dieren en het verbranden van fossiele brandstoffen. Hiermee heeft het bedrijf een bijdrage van 0,0014 % van de CO2-uitstoot in Vlaanderen. In de nieuwe situatie gaat het bedrijf gepaard met: Een geuremissie van OUe/s. Voor de cumulatieve geurberekening in de nieuwe situatie is geen enkele woning met een aanzienlijk negatief effect. Voor de cumulatieve geurberekening in de huidige situatie zijn er 5 woningen met een negatief effect, allen gelegen in agrarisch gebied. Voor de cumulatieve geurberekening in de nieuwe situatie zijn er 3 woningen die een negatief effect ondervinden. Alle woningen zijn gelegen in agrarisch gebied en 1 van de woningen is de woning die hoort tot een clusterbedrijf. Er zijn voor de cumulatieve geurberekening 11 woningen die een beperkt negatief effect ondervinden, ze zijn allen gelegen in agrarisch gebied. Van deze woningen is er 1 woning die hoort bij een bedrijf uit de cluster. Volgens de afstandsregels is er in de nieuwe situatie een negatief effect. Het aantal waarderingspunten voor varkens bedraagt in de toekomstige situatie 150 punten. Op basis van deze gegevens geeft Vlarem II een te respecteren afstand van respectievelijk 300 m aan. Het bedrijf voldoet niet aan de Vlarem II afstandsregels in de toekomstige situatie. Op basis hiervan werd een afwijking aangevraagd bij de minister. De afwijking werd reeds bekomen. In agrarisch gebied zijn geen woningen waarvan de geurconcentraties in de huidige situatie hoger ligt dan 10 OUe/m³ als 98P. Bij 4 van de 15 indicatorwoningen is de geurconcentratie in de huidige situatie lager dan 3 Oue/m³, bij 9 woningen tussen de 3-5 Oue/m³ en bij 2 woningen meer dan 5 Oue/m³ als Ontwerp-MER DGST BVBA 93/302

94 P98. De concentraties als 98P ter hoogte van alle indicatorwoningen daalt op clusterniveau in de nieuwe situatie. Bij 7 van de 15 woningen is de geurconcentratie in de nieuwe situatie lager dan 3 Oue/m³, bij 8 woningen tussen de 3-5 Oue/m³ als 98P. De woningen ondervinden een invloed van het bedrijf DGST BVBA. Dit blijkt ook uit de Tabel 25, de gewogen impact ligt tussen de 0,4-0,9. Voor de vijf gekende adressen in het verblijfsrecreatiegebied wordt in de nieuwe situatie t.a.v. de vergunde situatie een daling vastgesteld van de geurconcentratie ter hoogte van de woningen. In de nieuwe situatie ligt de geurconcentratie bij 1 van de 5 gekende adressen tussen de 3-5 Oue/m³P98. Bij de andere 4 adressen ligt de geuremissie lager dan 3 Oue/m³P98. De individuele geurconcentraties t.h.v. de indicatorwoningen, gelegen in agrarisch gebied zijn lager dan 10 OUe/m³ als 98P voor en na verandering. De individuele concentraties als 98P ter hoogte van alle indicatorwoningen daalt in de nieuwe situatie. Bij de geurmodellering als individueel bedrijf ligt het geurgevoelig gebied zijnde het verblijfsrecreatiegebied in de zone met een geurconcentratie van meer dan 5 OUE/m³ als p98. Voor de vijf gekende adressen wordt in de nieuwe situatie t.a.v. de vergunde situatie een daling vastgesteld van de geurconcentratie ter hoogte van de woningen. In de nieuwe situatie ligt de individuele geurconcentratie bij 1 van de 5 gekende adressen tussen de 3-5 Oue/m³P98. Bij de andere adressen ligt de individuele geuremissie lager dan 3 Oue/m³P98. Een jaarlijkse PM10-emissie van 411 kg ten gevolge van stalemissies. In de nieuwe situatie is er voor PM10 geen enkele woning die een aanzienlijk negatief, een negatief of een beperkt negateif effect ondervindt van het project van DGST BVBA. Bij de stofemissies voor het bedrijf DGST BVBA in de nieuwe situatie, werd er geen rekening gehouden met een eventuele reductie van stof door de aanwezigheid van het biobed. Een jaarlijkse PM2,5-emissie van 16 kg ten gevolge van stalemissies. Voor de PM2,5- concentraties stellen we vast dat er net zoals voor verandering, geen bijdrage wordt verwacht ter hoogte van de woningen in de omgeving van het bedrijf van DGST BVBA. Een ammoniakemissie van kg NH3/jaar. Voor de verzurende en vermestende impact van deze emissie, wordt verwezen naar de discipline Biodiversiteit. Een broeikasgasemissie (CH4, N2O en CO2) van 1138,9 ton CO2-equivalenten ten gevolge van de dieren en het verbranden van fossiele brandstoffen. Hiermee heeft het bedrijf een bijdrage van 0,0014 % van de CO2-uitstoot in Vlaanderen. Globaal gezien ligt de impact in de nieuwe situatie dan ook lager dan in de huidige situatie. Opmerking : ten aanzien van de hierboven opgenomen evaluatie dient aangegeven te worden dat de impact binnen de eigen bedrijfsgrens in feite niet dient beoordeeld te worden. Ontwerp-MER DGST BVBA 94/302

95 MILDERENDE MAATREGELEN Door het bedrijf genomen maatregelen Het bedrijf maakt in de huidige situatie reeds gebruik van een ammoniakemissiearme stalsysteem voor de bestaande zeugenstal (5), die uitgevoerd is met AEA-systeem zijnde een biologische combiluchtwasser. En stal 4b zijnde de biggenstal is gebouwd volgens het AEA-systeem V Als geurbeïnvloedende maatregelen inzake voeder en voederwijze wordt in de BBT-studie het toedienen van meerfasenvoedering aangehaald. Doordat de voeders beter afgestemd zijn op de specifieke behoefte van de dieren, daalt de stikstofexcretie in de mest. Ook toediening van eiwitarm voeder heeft een significante reductie in de stikstofexcretie in de mest tot gevolg. Het bedrijf maakt gebruik van meerfasenvoeders met verlaagd fosforgehalte en ruw eiwitgehalte. Dit effect is niet meegenomen in de berekening van de geurconcentraties. De bekomen resultaten zijn dus een worst-case scenario. Stallen en/of mestopslagplaatsen dienen binnen de bedrijfslocatie zoveel als mogelijk gelokaliseerd te worden op plaatsen waar ze de minste hinder (o.a. geur) vormen voor het milieu en omwonenden. Optimale lokalisatie is onderdeel van een goede bedrijfsvoering. Globaal genomen kan optimaliseren binnen de bedrijfslocatie als technisch haalbaar beschouwd worden voor alle nieuwe stallen en/of nieuwe mestopslagplaatsen. Bij het vullen van de silo s wordt gebruik gemaakt van stofzakken. De stallen worden op regelmatige basis intensief gereinigd. Dit resulteert in een beperking van de geuremissie. Voederverliezen in de stal worden beperkt door het regelmatig controleren van de voedersystemen en het verwijderen van gemorst voeder. Verder zijn er ook anti-morsbakken geïnstalleerd. Het aantal transporten op het bedrijf wordt geoptimaliseerd, waardoor stofopwaaiing, slijtage emissies en emissies van verbrandingsgassen door het verbruik van mazout wordt beperkt. Het bedrijfsterrein wordt zo goed als kan proper en stofvrij gehouden. Er is reeds een beperkte groenaanplanting aanwezig. Door het bedrijf geplande maatregelen De geltenstal (stal2) wordt voorzien van het ammoniak emissiearm systeem S3 Biobed. Aangezien de werking van het biobed sterk afhankelijk is van opvolging, monitoring en onderhoud, worden in kader van voorliggend MER onderstaande opvolgings-, monitorings- en onderhoudsmaatregelen opgenomen die intensief moeten worden toegepast. Deze opvolgingsmaatregelen zijn gebaseerd op de Techniekfiche biobed (emis VITO), Code van goede praktijk voor emissiearme stalsystemen in de varkenhouderij (ILVO, 2010) en de beschrijving en voorwaarden van stalsysteem S-3 in het Belgisch Staatsblad dd 08/07/2011; Opvolgings-, monitorings- en onderhoudsmaatregelen en dienen strict nageleefd te worden. Er moet een onderhoudscontract afgesloten zijn met de leverancier van het bio-bed of een andere deskundige partij. Dit onderhoudscontract bevat minimaal volgende elementen bevatten: - Minimaal eenmaal per jaar moet de leverancier of een andere deskundige partij een technisch nazicht en fysisch onderhoud van het bio-bed uitvoeren. Over het onderhoud en eventuele ondernomen acties ten gevolge van het onderhoud wordt gerapporteerd in het logboek. - Minimaal eenmaal per jaar moet de leverancier of een andere deskundige partij een controle op de goede werking van het bio-bed uitvoeren. Daarbij worden de resultaten van de wekelijkse controle door de exploitant beoordeeld om na te gaan Ontwerp-MER DGST BVBA 95/302

96 of het bio-bed op goede wijze gefunctioneerd heeft. Daarnaast worden minstens volgende punten gecontroleerd: o Continue werking van de waspomp aan de hand van de stand van de urenteller sinds de vorige jaarlijkse controle; o Hoeveelheid gebruikt bevochtigings- en spoelwater voor het vulmateriaal aan de hand van de stand van de watermeter sinds de vorige jaarlijkse controle. Deze moeten binnen de door de leverancier in de technische fiche opgegeven grenswaarden liggen; o Luchtvochtigheid in het vulmateriaal. Deze moet minstens 50% bedragen; Indien de controle aangeeft dat het bio-bed niet goed werkt of gewerkt heeft, moet de exploitant of leverancier of andere deskundige partij actie ondernemen om de werking van het biobed te optimaliseren. Over de beoordeling van de goede werking van het luchtwassysteem en eventuele ondernomen acties ten gevolge van het onderhoud van de controle wordt gerapporteerd in het logboek. - Storingen, afwijkingen of waarnemingen (bijvoorbeeld in de vorm van plotseling toenemende geuroverlast) opgemerkt door de exploitant die duiden op dreigende calamiteiten of niet optimale werking van het luchtwassysteem, moeten onmiddellijk aan de leverancier of een andere deskundige partij worden gemeld. - In geval de exploitant verplicht wordt om een rendementsmeting uit te laten voeren moet in het onderhoudscontract, wanneer dit afgesloten wordt met de leverancier, vastgelegd worden dat de leverancier voor het laten uitvoeren van deze meting verantwoordelijk is en er de kosten van draagt. Er moet een logboek bijgehouden worden met betrekking tot de wekelijkse controle op de goede werking van het bio-bed, de jaarlijkse controle en het jaarlijks onderhoud uitgevoerd door de leverancier of een andere deskundige partij en de eventuele rendementsmetingen. Zowel het resultaat van deze controles als daaraan gekoppelde acties moeten bijgehouden worden in het logboek. Het tijdstip van spoelen, opschudden en vervangen van het vulmateriaal wordt genoteerd in het logboek. Eventuele storingen, calamiteiten, afwijkingen en incidentele reinigingen en naar aanleiding daarvan ondernomen acties worden eveneens genoteerd in het logboek. Dit logboek mag onder digitale vorm bijgehouden worden. Controle van de goede werking van het bio-bed: - er moet jaarlijks een controle gebeuren van het bio-bed door de leverancier of een andere deskundige partij overeenkomstig de voorschriften opgenomen in het onderhoudscontract. Indien de controle aangeeft dat het bio-bed niet goed werkt of gewerkt heeft, moet de exploitant of leverancier of andere deskundige partij actie ondernemen om de werking van het bio-bed te optimaliseren; - De exploitant voert wekelijks een controle uit van de goede werking van het biobed door het controleren van de parameters zoals opgenomen in de bedieningshandleiding. De resultaten van de wekelijkse controle moeten binnen de in onderstaande tabel aangegeven grenzen liggen desgevallend ten opzichte van de door de leverancier opgegeven waarden in de technische fiche. Controleparameters waarvoor in onderstaande tabel geen grenzen opgenomen zijn, moeten binnen de door de leverancier in de technische fiche opgegeven grenswaarden liggen. Indien de controleresultaten buiten de grenzen opgenomen in onderstaande tabel liggen of buiten de grenzen opgegeven door de leverancier in de technische fiche liggen, moet de exploitant of leverancier of andere deskundige partij actie ondernemen om de werking van het bio-bed te optimaliseren; de resultaten van de jaarlijkse en wekelijkse controle en eventuele acties worden genoteerd in het logboek Ontwerp-MER DGST BVBA 96/302

97 Spoelen, opschudden en vervangen van het vulmateriaal: - het vulmateriaal van het bio-bed moet minstens om de zes maanden opgeschud worden om verdichting van het vulmateriaal te voorkomen. Het vulmateriaal moet minstens om de 2 jaar vervangen worden. Het opschudden of vervangen van het vulmateriaal gebeurt frequenter wanneer de drukverschilmeting de waarden zoals opgegeven in de technische fiche overschrijdt; - het vulmateriaal van het bio-bed moet overeenkomstig de frequentie opgenomen in de technische fiche regelmatig gespoeld worden om de afbraakproducten (nitraat, nitriet en gevormde zuren) uit het vulmateriaal te verwijderen; - het tijdstip van spoelen, opschudden en vervangen van het vulmateriaal wordt genoteerd in het logboek De bedieningshandleiding, de technische fiche, het logboek en het onderhoudscontract moeten op een centrale plaats bij de installatie bewaard worden en ter inzage gehouden worden van de bevoegde overheid Samen met de ruime dimensionering (waarbij ruimschoots voldaan wordt aan de wettelijke vereisten van stalsysteem S-3) van het biobed dienen deze opvolgings-, monitorings- en/of onderhoudsmaatregelen ten alle tijden de meest optimale werking van het biobed te bewerkstelligen. Het groenscherm wordt uitgebreid zoals voorzien op het bouwplan. Dit zal gebeuren op basis van het landschapsbedrijfsplan opgemaakt door de Hooibeekhoeve. Verdere mogelijkheden of aanbevelingen Onderzoek naar mogelijkheden voor reductie geurhinder In Nederland werd er in 2003 een meetcampagne uitgevoerd om de invloed van een landschapselement (windsingel) op de verspreiding van emissies (in eerste instantie voornamelijk ammoniak) uit een varkenshouderij na te gaan (Van Dijk et al., 2004). Deze meetcampagne werd uitgevoerd bij een vleesvarkenshouderij met ruim dierplaatsen. Aan de oostzijde van het stallencomplex lag op ca. 20 m afstand van de dichtstbijzijnde stal een vrij uniforme windsingel. De situering is zo, dat bij wind uit zuidwestelijke tot westelijke richting de emissiepluim vanuit de stal grotendeels door en over de windsingel verspreid werd. De begroeiing in de Ontwerp-MER DGST BVBA 97/302

98 meetcampagne bestond uit loofbomen (acacia, zomereik en berk) met struiken. De hoogte van de windsingel was ca m, en de breedte ca Als gevolg van deze Nederlandse meetcampagne werd onderzocht op welke manier landschapselementen in staat zijn om de impact van de emissies te verminderen (Van Dijk et al., 2005). Hieruit bleek dat landschapselementen zoals windsingels een fysiek obstakel vormen voor de verspreiding van stoffen en deeltjes in de atmosfeer. Het effect wordt voornamelijk bepaald door twee elkaar tegenwerkende processen: verhoogde depositie en snelheidsdemping. De resultaten uit het Nederlandse onderzoek laten zien dat een windsingel op korte afstand van een stal de ongewenste verspreiding van ammoniak, maar ook van andere agrarische emissies zoals fijn stof en geur tegengaat en dat de bomen in de windsingel een deel van de stikstof opnemen vanuit de lucht. De geurreductie door een windsingel zal op twee manieren gebeuren. Enerzijds zal geur (die zich als gas verspreidt) als gevolg van de extra turbulentie die ontstaat door de beplanting, worden gemengd en verdund met hogere luchtlagen waardoor de geurbelasting op leefniveau afneemt. Anderzijds zullen geurpartikels die geadsorbeerd worden aan stofdeeltjes gedeeltelijk door de beplanting worden gecapteerd (Van Dijk et al., 2005). Het windbrekend effect, waardoor een lagere dispersie optreedt, veroorzaakt echter een tegenovergesteld effect, en zal het verdunnend effect beperken. Hierdoor wordt de positieve impact van de hierboven vermelde elementen gedeeltelijk teniet gedaan. Ook aan de universiteit van McGill in Canada loopt momenteel eveneens een project naar het effect van natuurlijke windsingels op de verspreiding en het terugdringen van geur. Hieruit blijkt dat windsingels moeten bestaan uit minimum 2 rijen bomen of struiken, met variabele hoogtes, geplaatst loodrecht op de meest overheersende windrichting. Zij vermelden dat hoge barrières rond bvb. mestopslagplaatsen voor een geurreductie kunnen zorgen van 26 tot 92% aan de windluwe zijde (Bradshaw, 2003). Mogelijke milderende maatregelen voor het bedrijf DGST BVBA: De groenelementen zullen verder uitgebouwd te worden. Een positief effect hiervan kan zeker verwacht worden. Bij de modellering werd geen rekening gehouden met de groenelementen, zodat dit als een worst-case scenario beschouwd kan worden. De groenaanplanting zal verder uitgebreid worden langsheen stal 5 en langsheen de loods en achter de bestaande stallen. Mogelijkheden voor reductie van broeikasgasemissies Aanbevolen wordt om op het bedrijf een energieaudit te laten uitvoeren, opdat een goed zicht zou bekomen worden op het energieverbruik. Via zo n audit kunnen veelal enkele besparende maatregelen doorgevoerd worden. Eveneens kan bij het uitvoeren van een energieaudit aandacht besteed worden aan de mogelijkheid voor het bedrijf tot het duurzaam opwekken van energie. De verzurende en vermestende deposities, die gekoppeld zijn aan de ammoniakemissies, zullen verder onderzocht worden in de discipline biodiversiteit. Ontwerp-MER DGST BVBA 98/302

99 WATER Volgende figuren worden hierbij opgenomen: Figuur 13 Ecootoopkwetsbaarheidskaart Figuur 14 Kaart afstroomgebied watertoets Figuur 15 Kaart met overstromingsgevoelige gebieden Figuur 16 Waterbalans in de huidige situatie Figuur 17 Waterbalans in de toekomstige situatie AFBAKENING STUDIEGEBIED Inhoudelijke afbakening Bij de discipline water wordt de impact beoordeeld ten aanzien van: Grondwater Oppervlaktewater Afvalwater, hemelwater Effecten ten aanzien van zowel kwantiteit als kwaliteit worden hierbij beoordeeld. Geografische afbakening Grondwater Bij de afbakening van het studiegebied wordt ruim aandacht besteed aan de beschrijving van de grondwaterkwetsbaarheid, de watervoerende lagen en eventuele andere grondwaterwinningen in de ruime omgeving van het bedrijf. Deze omschrijving omvat aldus het eigenlijke projectgebied en de ruimere omgeving. Oppervlaktewater Het studiegebied beperkt zich tot de oppervlaktewateren die rechtstreeks kunnen beïnvloed worden door het project, meer bepaald door verontreiniging van oppervlaktewater door vermesting, door gebruik van reinigings- en ontsmettingsmiddelen, eventueel lekkage, Hemelwater Enkel het hemelwater dat op de huidige en toekomstige verhardingen valt wordt beoordeeld. Het geografisch studiegebied beperkt zich dan ook enkel tot deze oppervlakten en de locatie van de hemelwateropslag. TOELICHTING GEGEVENSGEBRUIK Voornaamste bronnen: Gegevens vergunde grondwaterwinningen, grondwaterkwetsbaarheidskaart en boorrapporten ( Geoloket Vlaanderen Ligging waterwingebieden en beschermingszones ( Ontwerp-MER DGST BVBA 99/302

100 Ontwikkeling van een lokaal axi-symmetrisch model op basis van de HCOV kartering ter ondersteuning van de adviesverlening van grondwaterwinningen (Lebbe & Vandenbohede, 2004) Grondwater in Vlaanderen: Het Centraal Kempisch Systeem (VMM, 2008) Grondwaterbeheer in Vlaanderen Het onzichtbare water doorgrond (Anoniem, 2006) Informatie per waterlichaam (Geoloket VMM) Zoneringsplannen (Geoloket VMM) Watertoetskaarten ( en ( BBT-studie 'Veeteelt ' (Vito, 2006) Waterwegwijzer voor de veehouderij (VMM, 2001) Opbouw van een Vlaams Grondwatervoedingsmodel. (Meyus et al., 2004) VHA-bestanden: digitale vectoriële bestanden van de Vlaamse Hydrografische Atlas ( Gegevens meetpunten VMM: (link geoloket) Stroomgebiedsbeheersplannen voor de Schelde en de Maas GRONDWATER Methodiek Methodiek analyse referentiesituatie De grondwaterkwetsbaarheidskaarten van Vlaanderen geven de risicograad aan van verontreiniging van het grondwater in de bovenste watervoerende laag door stoffen die van het aardoppervlakte de bodem in dringen. Als watervoerende laag worden de verzadigde zones met voldoende dikte en uitbreiding beschouwd, die waterwinning op een economisch verantwoorde wijze toelaten. Verdergaand op de beschrijving van het bodemtype wordt de hydrogeologie besproken. De hydrogeologische informatie wordt verkregen uit de grondwaterkwetsbaarheidskaarten opgesteld door Vlaanderen en de Geologische kaart. Hierbij wordt nagegaan waar zich de eerste watervoerende lagen bevinden en in welke mate deze eventueel worden afgeschermd door bovenliggende formaties (doorlaatbaarheid van de verschillende lagen, grondwaterkwetsbaarheid ). Verder worden de openbare drinkwatervoorzieningen en/of grondwaterwinningen die zich bevinden in het studiegebied, alsook de eventuele winningen van het bedrijf zelf, beschreven en gesitueerd. Methodiek effectbepaling - analyse geplande situatie Bij de beoordeling van de effecten in de huidige situatie worden de effecten beoordeeld van de vergunde situatie. Bij de beoordeling van de effecten in de geplande situatie worden de gecumuleerde effecten van de huidige vergunde situatie + de geplande uitbreiding beoordeeld. Bij deze beoordeling worden de effecten in feite dan ook vergeleken t.o.v. de situatie waarbij er geen exploitatie is. Waterhuishouding Verstoring grondwater: bronbemaling tijdens de geplande aanlegfase Op basis van de diepte van de grondwatertafel ter hoogte van de bedrijfslocatie en van de noodzakelijk geachte bouwdiepte, wordt berekend hoe groot de grondwaterstanddaling dient te zijn. De invloedsstraal van de bemaling R kan berekend worden met de formule van Sichardt: R = 3000.s. K Ontwerp-MER DGST BVBA 100/302

101 met: s = de gewenste grondwaterstanddaling (m) K = doorlaatbaarheidcoëfficiënt (m/s) Verstoring grondwater ten gevolge van bedrijfsuitbating De vergunde grondwaterwinning pompt water uit het grondwaterlichaam CKS_0200_GWL_1, een freatisch watervoerende laag (HCOV-code 0254) Voor de bepaling van de daling van de grondwatertafel wordt de methode van Dupuit gebruikt: ln ln Met: Q = het pompdebiet( m³/dag) K H h s R r = doorlaatbaarheidscoëfficient (m/dag) = dikte van het ongestoord watervoerend pakket (m), meestal gelijkgesteld aan 10 m aquifer (m) = de dikte van het watervoerend pakket bij grondwateronttrekking = H - h = de grondwaterdaling op r meter van de winningsput (m) = de invloedsstraal (m) = straal van de puttenring rondom de put (m) Na voldoende tijd stelt er zich een evenwicht in, zodra de infiltratie van hemelwater in de zone, beïnvloed door de winning, gelijk wordt aan het opgepompt debiet. Dit betekent dat Q = π R 2 Ne.Het evenwicht tussen neerslag en pompdebiet is het intrekgebied. De straal van het intrekgebied is ruimer dan die van een verlagingskegel en beoordeling op basis van de straal van het intrekgebied kan bijgevolg als de worst case beschouwd worden. De straal van het intrekgebied wordt bepaald met: R = Met: Q = het pompdebiet (m³/dag) Ne = effectieve neerslagoverschot (gemiddelde neerslagoverschot bedraagt in Vlaanderen 0,7 mm/d of 255 mm/j, bron: vmm, 2008) Indien er binnen het intrekgebied kritische elementen zijn, dan dient de formule van Dupuit toegepast te worden. Aangezien er weinig cijfergegevens beschikbaar zijn om de formule van Dupuit toe te passen, zal dan een ruwe simulatie gemaakt worden met de formule van Theis. De formule van Theis bepaalt op basis van de bodemkarakteristieken (dikte aquifer, doorlaatbaarheid, etc.) en het debiet van de pomp de invloedskegel: 4 4 Met: s = de grondwatertafeldaling op r meter van de winningsput (m) Ontwerp-MER DGST BVBA 101/302

102 Q K D KD W(u) u S t = het pompdebiet per put( m³/dag) = doorlaatbaarheidscoëfficient (m/dag) = de dikte van aquifer (m) = transmissiviteit van de formatie (m²/dag) = 0, = = S 0 (bergingscoëfficient bij de watertafel) = tijd sinds het begin van pompen (dag).! De invloed van de onttrekking op de grondwaterpeilen in de omgeving van het bedrijf en/of in het studiegebied wordt bepaald, alsook de daling van de grondwatertafel ter hoogte van naburige grondwaterwinningen. Tabel 47 geeft het significantiekader ter beoordeling van de onttrekking van grondwater op de omgeving weer. Tabel 47: Significantiekader ter beoordeling van de onttrekking van grondwater op de omgeving De verdrogingseffecten in de oppervlakkige bodem worden, indien relevant, onder de discipline Biodiversiteit beschouwd. Ontwerp-MER DGST BVBA 102/302

103 Waterkwaliteit Door grondwaterwinning kan verandering in de waterkwaliteit in het waterlichaam optreden afhankelijk van de oorsprong van het voedingswater van het waterlichaam en eventuele bodemverontreiniging. Verontreiniging op een veeteeltbedrijf kan ontstaan door calamiteiten bij: de opslag van gevaarlijke producten (vb brandstoffen, reinigings- en ontsmettingsmiddelen, ongediertebestrijdingsmiddelen, opslag zwavelzuur, transformatorvloeistof) de opslag van afvalwater (bvb reinigingswater, spuiwater) de opslag van mest De beoordeling gebeurt op basis van het al dan niet aanwezig zijn van een beveiligde opslag en op basis van het gebruik van erkende producten (als reinigings- en bestrijdingsmiddelen). Het gebruik van erkende producten kan namelijk de ernst van de gevolgen van eventuele calamiteiten verminderen. In Tabel 48 wordt het significantiekader ter beoordeling van de waterkwaliteit weergegeven. Tabel 48: Significantiekader ter beoordeling van de waterkwaliteit Toetsing Beoordeling Geen opslag van gevaarlijke producten verwaarloosbaar effect Geen opslag van bedrijfsafvalwater Geen mestopslag Opslag van gevaarlijke producten, voldaan aan de VLAREMwetgeving en periodieke controle, gebruik van erkende producten beperkt negatief effect Opslag van bedrijfsafvalwater, uitrijden van bedrijfsafvalwater op bedrijfseigen percelen volgens de bepalingen van het Mestdecreet Mestopslag conform Vlarem II, peilputten aanwezig met periodieke controle of peilputten niet vereist Opslag van gevaarlijke producten, voldaan aan de VLAREMwetgeving maar geen periodieke controle, gebruik van erkende producten negatief effect Opslag van bedrijfsafvalwater, uitrijden van afvalwater op bedrijfseigen percelen niet volgens de bepalingen van het Mestdecreet Mestopslag conform Vlarem II, peilputten aanwezig maar geen periodieke controle Opslag van gevaarlijke producten, niet voldaan aan de VLAREMwetgeving, gebruik van niet erkende producten aanzienlijk negatief effect Lozing van bedrijfsafvalwater in oppervlaktewater Mestopslag niet conform Vlarem II, geen peilputten aanwezig Ontwerp-MER DGST BVBA 103/302

104 Analyse van de referentiesituatie De grondwaterkwetsbaarheidskaart geeft het studiegebied aan als zijnde Ca1 zeer kwetsbaar. De deklaag is kleiner dan 5 m en of zandig en de dikte van de onverzadigde zone is kleiner dan 10 m waardoor het als zeer kwetsbaar voor verontreiniging van het grondwater wordt beschouwd. De watervoerende laag is zand. Ter hoogte van het bestaande bedrijf zijn er matig droge en matig natte zandbodem met duidelijk ijzer en/of humus B horizont (Zcg en Zdg). De bestaande stallen staan op matig droge zandgronden (Zcg). Aan de matig droge bodems wordt een gemiddelde grondwaterstand schommelend tussen 70 en 160 cm-mv (cm onder maaiveldniveau) gekoppeld. In het rapport Centraal Kempisch Systeem-grondwater in Vlaanderen (VMM, 2008) wordt er voor het grondwaterlichaam CKS_0200_GWL_1 een gemiddelde dikte van 106 m en een maximale dikte van 422 m en een doorlatendheid van 0,02-46 m/d vermeld. In het rapport 'Grondwaterbeheer in Vlaanderen - Het onzichtbare water doorgrond' (Anoniem, 2006) wordt het grondwaterlichaam CKS_0200_GWL-1 gekarakteriseerd door een maximale dikte van 433 m, een doorlatendheid van 10 m/dag en een transmissiviteit van m²/dag. Lebbe & Vandenbohede (2004) vermelden een horizontale doorlatendheid van 8 m/dag voor het Kempisch Aquifer (HCOV 0200) en een bergingscoëfficiënt nabij de watertafel S0 van 0,10 m³/m². Op basis van de watertoetskaart zijn de percelen waarop de gebouwen staan, gelegen in niet overstromingsgevoelig, matig gevoelig voor grondwaterstroming en infiltratiegevoelig. In het studiegebied bevindt zich op 940 m een beschermingszone type 3 voor grondwaterwinningen bestemd voor openbare drinkwatervoorziening. Op 500 m ten noordwesten is er een grondwaterwinning die geëxploiteerd wordt door de PIDPA. In een straal van 1 km (tabel 49) rond het bedrijf bevinden zich nog 10 vergunde grondwaterwinningen waarvan allemaal in het Kempisch Aquifer. De dichtste bedrijfsvreemde grondwaterwinning in het Mioceen Aquifer, is deze in de Wespedongen 2 op ongeveer 456 m ten zuidoosten van de grondwaterwinning. De grondwaterwinning van het bedrijf vertegenwoordigt zowel in de vergunde als de nieuwe situatie 7 % van de vergunde hoeveelheden in het studiegebied. Tabel 49: Vergunde grondwaterwinningen binnen een straal van 1 km rond het bedrijf Diersoort Adres X Y Diepte Aquifer- Vergund Vergund (m-mv) code dagdebiet jaardebiet (m³) (m³) Winning Akkerbouw en tuinbouw Walravens 1 A kampeerterreinen Poeyelheide zn Rundveehouderij Wespedongen Landbouw en aanverwant Wespedongen Ontwerp-MER DGST BVBA 104/302

105 Rundveehouderij Waterstraat Veeteelt Hoek Rundveehouderij Wespedongen Fruitteelt Loozijde Gemengd landbouwbedrijf Pootaarde De effecten die zich voordoen bij de huidige exploitatie worden, om onnodige herhalingen te vermijden, opgenomen bij de bespreking van de effectinschatting en de analyse van de geplande situatie. Op deze wijze komt onmiddellijk het verschil tussen de effecten in de huidige en de geplande situatie duidelijk tot uiting. Effectbepaling - Analyse van de geplande situatie Er wordt een effectvoorspelling en beoordeling gedaan van de geplande situatie t.o.v. de referentietoestand. Wat betreft de waterhuishouding wordt het effect van de verstoring van grondwater bestudeerd en wat betreft de grondwaterkwaliteit worden de bronnen van bodem- en grondwaterverontreiniging besproken. Waterhuishouding Verstoring grondwater: bronbemaling tijdens de geplande aanlegfase Aangezien er geen nieuwe gebouwen worden opgetrokken, zal er ook geen bronbemaling vereist zijn. Verstoring grondwater ten gevolge van bedrijfsuitbating Grondwater In de huidige situatie is er een vergunning voor het oppompen van m³/j (30 m³/d) uit de bestaande boorput op een diepte van 112 m-mv. In de toekomstige situatie wordt een gelijkaardig debiet gevraagd van m³/j (30 m³/d). De straal van het intrekgebied wordt bepaald met: R = Met: Ne = effectieve neerslagoverschot (255 mm/jaar) Q = 30 m³/d In de toekomstige situatie bedraagt de straal van het intrekgebied 117 m. De dichtste bedrijfsvreemde grondwaterwinning in dezelfde watervoerende laag is gelegen op 456 m (Wespedongen 2) van de grondwaterwinning. Ontwerp-MER DGST BVBA 105/302

106 Binnen deze straal van 117 m liggen volgens de ecotoopkwetsbaarheidskaart (Figuur 13) geen droogtegevoelige gebieden. Aangezien de straal van het intrekgebied ruimer is dan de straal van de verlagingskegel wordt dit scenario als de worst-case beschouwd. Zowel in de huidige als toekomstige situatie zijn er geen bedrijfsvreemde grondwaterwinningen gelegen binnen de straal van het intrekgebied en bijgevolg ook niet binnen de verlagingscontour van 50 cm waardoor de impact aanvaardbaar is. Binnen de straal van het intrekgebied en dus ook binnen de verlagingscontour van 5 cm liggen zowel in de bestaande als nieuwe situatie geen droogtegevoelige gebieden waardoor wordt uitgegaan dat de impact aanvaardbaar is. Grondwaterkwaliteit Opslag van gevaarlijke producten fossiele brandstoffen Er zijn 6 mazouttanks vergund op het bedrijf: 4 bovengrondse dubbelwandige tanken: 1 van l (in werkelijkheid is dit l) in stal 4 en 3 van l (waarvan 1 in werkelijkheid l en 2 in werkelijkheid l) en 2 enkelwandige ondergrondse: 1 van l voor de verwarming van de woning en 1 van l. De ondergrondse tank van l bij het werkhuis is verwijderd. De tank werd gereinigd op 28/10/2014. De bovengrondse dubbelwandige tanken van l en l werden gekeurd op 24/10/2014. De ondergrondse enkelwandige tank voor de verwarming van de woning van l werd gekeurd op 21/10/2011. De 2 bovengrondse houders van elk l in de loods zijn gekeurd op 21/12/2016. Hieruit blijkt dat de houders volledig voldoen aan de voorwaarden gesteld in Vlarem en geen lekken vertonen. Een volgende keuring voor de bovengrondse houders dient te gebeuren voor 24/10/2017 en voor deze in de loods voor 21/12/2019. In de huidige situatie zijn alle aanwezige tanken gekeurd en voldoen ze aan de voorwaarden gesteld in Vlarem II waardoor wordt uitgegaan van een beperkt negatief effect. Als in de toekomstige situatie de tanken tijdig worden gekeurd en voldoen aan de voorwaarden van Vlarem II kan eveneens uitgegaan worden van een beperkt negatief effect. reinigings- en ontsmettingsmiddelen De kraamhokken en de biggenbatterij worden na iedere ronde nat gereinigd met zeep en daarna ontsmet. De dek- en drachtstal wordt 1 maal per jaar enkel nat gereinigd. De natte reiniging gebeurt telkens met een hogedrukreiniger. Daarna worden de stallen ontsmet met waterstofperoxide. Het reinigingswater van de stallen komt terecht in de mestkelders en wordt samen met de mest uitgevoerd. De opslag van reinigings- en ontsmettingsproducten gebeurt in het werkhuis op een lekbak. De geltenstal zal in de nieuwe situatie 2 maal per jaar gekuist worden met een hogedrukreiniger. De reiniging gebeurt eveneens met zeep en daarna wordt de stal ontsmet met waterstofperoxide. Er wordt zowel in de huidige als nieuwe situatie enkel gebruik gemaakt van erkende producten die op een veilige plaats worden gestockeerd, waardoor zowel in de huidige als toekomstige situatie wordt uitgegaan van een beperkt negatief effect. Voedingszuur Om de gezondheid van de varkens te ondersteunen worden voedingszuren toegevoegd aan het voeder. Dit gebeurt zo in de bestaande toestand en zal in de toekomstige situatie ook zo blijven. De producten worden opgeslagen. De organische zuren worden opgeslagen in een enkelwandige tank van 240 l die gestockeerd is in het werkhuis. Aangezien de opslag nog niet ingekuipt is, wordt uitgegaan van een aanzienlijk negatief effect in de Ontwerp-MER DGST BVBA 106/302

107 huidige situatie. Zodra de tank ingekuipt is, wordt in de toekomstige situatie uitgegaan van een beperkt negatief effect. Er kan hier wel aan toegevoegd worden dat de opslaghoeveelheid dermate beperkt is dat zelfs bij een calamiteit de werkelijk te verwachten impact in elk geval beperkt zal zijn, ook in de actuele situatie. ongediertebestrijdingsmiddelen Ongediertebestrijding door het plaatsen van rattenvallen en bestrijdingsmiddelen wordt uitgevoerd door het bedrijf zelf, die gebruik maakt van erkende producten, die worden bijgehouden in een register. In de toekomstige situatie zal op het bedrijf dezelfde werkwijze gevolgd worden. Dit wordt beschouwd als een beperkt negatief effect. transformatorvloeistoffen De elektriciteitskabine staat op het bedrijf sinds De stedenbouwkundige vergunning werd afgeleverd. Een milieuvergunning werd nog niet aangevraagd, maar wordt opgenomen tijdens de volgende milieuvergunningsaanvraag. De transformator is beschermd tegen het binnendringen van hemelwater of grondwater. De transformator bevat geen polychloorbifenylen (PCB's) of polycloorterfenylen (PCT's). De installatie heeft een A.R.E.I. art 272 keuring ondergaan. Uit het keuringsverslag van 30/10/2016 blijkt dat de installatie voldoet aan de voorschriften. Keuringen zullen blijvend jaarlijks uitgevoerd worden. Zowel de huidige als toekomstige situatie worden beoordeeld als een beperkt negatief effect. (Ondergrondse) opslag van afvalwater spuiwater van de luchtwasser In de huidige situatie wordt het spuiwater van de biologische luchtwasser bij de zeugenstal 866 m³/j volgens het dimensioneringsplan van INNO+, opgevangen in de aparte opslag van 177 m³ en in de ondergrondse mestkelder van m³. Het spuiwater wordt samen met de mest uitgevoerd op het land. Zowel de huidige als de toekomstige situatie wordt beoordeeld als een beperkt negatief effect reinigingswater stallen Het reinigingswater van de varkensstallen wordt in de huidige situatie opgevangen in de mestkelders en wordt samen met de mest afgevoerd. Dit blijft zo in de toekomst. In de vergunde situatie wordt er m³/j reinigingswater opgevangen in de ondergrondse mestkelder. In de nieuwe situatie wordt er m³/j reinigingswater opgevangen in de ondergrondse mestkelder. Zowel in de huidige als de geplande situatie wordt door de voldoende opslagcapaciteit uitgegaan van een beperkt negatief effect. Opslag van mest varkensmest De varkens aanwezig op het bedrijf worden gehuisvest in stallen met onderliggende mestkelders. Deze stalvoorzieningen zijn lekdicht uitgerust, zodat verontreiniging van grondwater of bodem vermeden wordt. Vlarem II art schrijft een minimale mestopslagcapaciteit voor mengmest van 9 maanden voor. Aan deze bepalingen is eveneens voldaan als er kan aangetoond worden dat er op een andere reglementaire manier gedurende de beschouwde periode geen mest op cultuurgrond wordt aangebracht. In de vergunde situatie dient er m³ mengmest gestockeerd te kunnen worden. Samen met de opslag van 9 maanden reinigingswater van 850 m³ (1.133 m³/j x 9/12) en 9 maanden spuiwater van 650 m³ (866 m³/j x 9/12) is Ontwerp-MER DGST BVBA 107/302

108 dit m³. In de ondergrondse mestkelders kan er m³ opgeslagen worden waardoor er voldoende opslagcapaciteit is om de mest gedurende meer dan een jaar te stockeren. In de nieuwe situatie is er een jaarproductie van m³ mengmest, m³ reinigingswater en 866 m³ spuiproductie biologische luchtwasser opgevangen te worden. Voor 9 maanden betekent dit m³/j dat dient gestockeerd te kunnen worden. Aangezien er een opslagcapaciteit van m³ beschikbaar is, is dit ruimschoots voldoende. Het bedrijf voldoet bijgevolg ruim aan de vereiste opslagcapaciteiten zowel in de huidige als toekomstige situatie (cfr. onderstaande Tabel 50 en Tabel 51Fout! Verwijzingsbron niet gevonden.). Tabel 50: Vereiste mestopslag in de huidige situatie DIERSOORT Aantal Mengmest dieren 6 maand m³/dierpl totaal 6 maand totaal 9 maand Varkens, stallen niet ingestrooid Kraamhokken 180 2, Drachtige en lege zeugen + beren Jonge zeugen ,5 Biggen <10 weken , Biggen weken 0,4 0 0 Vleesv > 10 w, gn waterbesparing 0,8 0 0 Vleesv > 10 w, waterbesparing 0,6 0 0 totaal varkens ,5 Tabel 51: Vereiste mestopslag in de toekomstige situatie DIERSOORT Aantal Mengmest dieren 6 maand m³/dierpl totaal 6 maand totaal 9 maand Varkens, stallen niet ingestrooid Kraamhokken 180 2, Drachtige en lege zeugen + beren Jonge zeugen Biggen <10 weken , Biggen weken 0,4 0 0 Vleesv > 10 w, gn waterbesparing 0,8 0 0 Vleesv > 10 w, waterbesparing 200 0, totaal varkens Peilputten zijn volgens Vlarem II art verplicht vanaf meer dan varkens, hierbij wordt bedoelt zeugen, beren, en/of gebruiksvarkens ouder dan 10 weken. In de huidige situatie met 1191 zeugen en 6400 biggen en toekomstige situatie met 1391 zeugen en 5440 biggen zijn peilputten dan ook niet verplicht. Door voldoende mestopslagcapaciteit en het niet verplicht zijn tot het plaatsen van peilputten is voldaan aan de voorwaarden, waardoor de huidige en toekomstige situatie beschouwd worden als een beperkt negatief effect. Ontwerp-MER DGST BVBA 108/302

109 OPPERVLAKTEWATER Methodiek Inventarisatie waterlopen in het studiegebied In een hydrografische beschrijving van de bedrijfsomgeving worden de waterlopen in de nabijheid van het bedrijf weergegeven en besproken. Hiertoe wordt gebruik gemaakt van de relevante bekkenstudie uitgevoerd door de UIA (Onderzoek naar de verspreiding en de typologie van ecologisch waardevolle waterlopen in het Vlaamse Gewest) en de Vlaamse Hydrografische Atlas. De relevante waterlopen in het studiegebied worden in kaart gebracht. De kwaliteit van de waterlopen in de omgeving van het bedrijf wordt beschreven op basis van metingen van de Biotische index en de Prati index (gegevens meetpunten VMM). Naast de reguliere VMM-meetpunten wordt er ook gebruik gemaakt van eventueel aanwezige MAP-meetplaatsen voor een inschatting van de oppervlaktewaterkwaliteit (gegevens VMM). Waterhuishouding Bij de beoordeling van de effecten in de huidige situatie worden de effecten beoordeeld van de vergunde situatie. Bij de beoordeling van de effecten in de geplande situatie worden de gecumuleerde effecten van de huidige vergunde situatie + de geplande uitbreiding beoordeeld. Bij deze beoordeling worden de effecten in feite dan ook vergeleken t.o.v. de situatie waarbij er geen exploitatie is. Door de relatief grote oppervlakte die de gebouwen innemen bij een landbouwbedrijf, dient nagegaan te worden of er voor het voorliggende bedrijf door de verharding en de daaraan gekoppelde waterafvoer geen problemen zouden kunnen optreden. De reeds aanwezige en bijkomende verharding zal namelijk zorgen voor een wijziging in infiltratiehoeveelheid, gevolgd door een wijziging van de afstromingshoeveelheid. Er zal op een kwalitatieve wijze nagegaan worden of de geplande ingreep gelegen is in of effecten kan hebben op een risicozone voor overstromingen. Deze zones kunnen afgeleid worden a.d.h.v. de watertoetskaart met overstromingsgevoelige gebieden. Inzake bijkomende verharde oppervlakte en dakoppervlakte is de gewestelijke stedenbouwkundige verordening inzake hemelwaterputten, infiltratievoorzieningen en gescheiden afvoer van afvalwater en hemelwater van toepassing (Besluit van de Vlaamse Regering dd. 05/07/2013. Het besluit voorziet dat elke constructie of verharding groter dan 40 m² aan de verordening moet voldoen. Bij nieuwbouw van eengezinswoningen is de plaatsing van een hemelwaterput met een minimale inhoud van 5000 l verplicht. Voor nieuwe gebouwen groter dan 100 m², bedraagt het volume van de hemelwaterput 50 l/m² horizontaal dakoppervlakte met een maximum van 10 m³, tenzij gemotiveerd kan worden dat er een groter nuttig hergebruik mogelijk is. Op basis van het document Waterwegwijzer voor architecten (VMM, 2000) kan rekening houdende met aanwezige of geplande waterciternes en de grootte van het ontvangende dakoppervlak dat is aangesloten op de waterciterne, berekend worden hoeveel hemelwater kan aangewend worden. Hierbij wordt toevoerend dakoppervlak bepaald door de horizontale dakoppervlak x hellingscoëfficiënt x dakbedekkingcoëfficiënt x filtercoëfficiënt. Voor een symmetrisch dak is de hellingscoëfficiënt 1. De dakbedekkingcoëfficiënt voor een hellend dak bedraagt 0,9. Voor de filtercoëfficiënt wordt met 0,9 gerekend. Berekeningen worden uitgevoerd bij een leegstand van de hemelwaterput van maximum 3 % van de tijd. Ontwerp-MER DGST BVBA 109/302

110 Voor de bouw van een constructie of de aanleg van verharding is de plaatsing van een infiltratievoorziening verplicht tenzij het goed kleiner is dan 250 m². De infiltratieoppervlakte van de infiltratievoorziening bedraagt 4 m²/100 m² afwaterende oppervlakte en het buffervolume van de infiltratievoorziening betreft 25 l/m² afwaterend oppervlakte. Als in een hemelwaterput wordt voorzien, mag de afwaterende oppervlakte verminderd worden met 60 m². De plaatsing van een infiltratievoorziening is verboden in beschermingszone 1 of 2 van een drinkwatergebied. Er dient dan een buffervoorziening geplaatst te worden. Als een buffervoorziening moet aangelegd worden, bedraagt het buffervolume van de buffervoorziening minimaal 25 l/m²/afwaterend oppervlakte. Als de afwaterende oppervlakte groter is dan 2500 m², wordt de buffervoorziening uitgerust met een vertraagde afvoer met een maximaal ledigingsdebiet van 20 l/s/ha. Een afwijking van de verplichting van de verordening kan aangevraagd worden omwille van specifieke redenen met betrekking tot de mogelijkheden van hergebruik of plaatselijke terreinkenmerken. De toetsing aan de gewestelijke stedenbouwkundige verordening inzake hemelwaterputten, infiltratievoorzieningen, buffervoorzieningen en gescheiden lozing van afvalwater en hemelwater, wordt uitgevoerd volgens Tabel 52. Tabel 52: Significantiekader ter beoordeling van de gewestelijke stedenbouwkundige verordening Toetsing Voldaan aan de stedenbouwkundige verordening, ligging in nietoverstromingsgevoelig gebied Voldaan aan de stedenbouwkundige verordening, ligging in mogelijks overstromingsgevoelig gebied Voldaan aan de stedenbouwkundige verordening, ligging in overstromingsgevoelig gebied Niet voldaan aan de stedenbouwkundige verordening Beoordeling verwaarloosbaar effect beperkt negatief effect negatief effect aanzienlijk negatief effect Waterkwaliteit Mogelijke bronnen van oppervlaktewaterverontreiniging voor de inrichting werden besproken in het subdeel waterkwaliteit grondwater. Gezien het bedrijf noch in de huidige noch in de geplande situatie bedrijfsafvalwater loost wordt in dit subhoofdstuk enkel het effect van directe lozing van huishoudelijk afvalwater in het oppervlaktewater beschouwd op basis van Tabel 53. Tabel 53: Significantiekader ter beoordeling van lozing van huishoudelijk afvalwater Toetsing Geen lozing van afvalwater op oppervlaktewater Lozing van afvalwater op oppervlaktewater na verregaande zuivering (IBA of KWZI) Directe lozing van afvalwater op oppervlaktewater met beperkte zuivering (bv. septische put) Lozing van afvalwater op oppervlaktewater zonder voorafgaande zuivering Beoordeling verwaarloosbaar effect beperkt negatief effect negatief effect aanzienlijk negatief effect Ontwerp-MER DGST BVBA 110/302

111 Structuureffecten Het project gaat niet gepaard met ingrepen aan of kruisingen van een waterloop. Bijgevolg treden structuureffecten niet op. Bijgevolg wordt geen effect toegekend aan het thema structuur. Watergebruik Er dient een waterbalans opgesteld te worden. Alle stromen van de waterbalans worden kwantitatief ingeschat. Door de realisatie van het project treden wijzigingen op inzake waterverbruik. Voor de waterbehoeftecijfers wordt inzake drinkwater en reinigingswaterverbruik per dier de cijfers gebruikt, die gepubliceerd werden in de studie Waterwegwijzer in de veehouderij (VMM, 2001). Op basis van de studie Waterwegwijzer in de veehouderij (VMM, 2001) wordt het huishoudelijk waterverbruik voor gezinsleden ingeschat op 30 m³/persoon. Voor de hoeveelheid hemelwater wordt standaard gerekend met 800 l/m²/jaar. Op basis van het document Waterwegwijzer voor architecten (VMM, 2000) kan rekening houdende met aanwezige of geplande waterciternes en de grootte van het ontvangende dakoppervlak dat is aangesloten op de waterciterne, berekend worden hoeveel hemelwater kan aangewend worden. Het overmatig waterverbruik wordt beoordeeld door de toetsing van het werkelijk waterverbruik ten opzichte van de theoretische waterbehoefte volgens waterbehoeftecijfers in de BBT 'Veehouderij' telkens bepaald op basis van het vergund aantal dieren. Vervolgens wordt dieper ingegaan op de verschillende gebruikte waterbronnen.. De beoordelingscriteria worden weergegeven in Tabel 54 en Tabel 55. Bij de beoordeling van de effecten in de huidige situatie worden de effecten beoordeeld van de vergunde situatie. Bij de beoordeling van de effecten in de geplande situatie worden de gecumuleerde effecten van de huidige vergunde situatie + de geplande uitbreiding beoordeeld. Bij deze beoordeling worden de effecten in feite dan ook vergeleken t.o.v. de situatie waarbij er geen exploitatie is. Overmatig waterverbruik Tabel 54: Significantiekader ter beoordeling van het waterverbruik Toetsing Werkelijk verbruik < of = aan theoretische minimale waterbehoefte volgens de BBT 'Veehouderij' Werkelijk verbruik > theoretische minimale waterbehoefte volgens de BBT 'Veehouderij', maar < dan de gemiddelde waarde van minimale en maximale theoretische waterbehoefte volgens de BBT 'Veehouderij' Werkelijk verbruik > theoretische minimale waterbehoefte volgens de BBT 'Veehouderij', maar > dan de gemiddelde waarde van minimale en maximale theoretische waterbehoefte volgens de BBT 'Veehouderij' Werkelijk verbruik > theoretische maximale waterbehoefte volgens de BBT 'Veehouderij' Beoordeling verwaarloosbaar effect beperkt negatief effect negatief effect aanzienlijk negatief effect Waterbronnen Ontwerp-MER DGST BVBA 111/302

112 Tabel 55: Significantiekader ter beoordeling van de waterbronnen Toetsing Geen gebruik van grondwater Grondwatergebruik uit boorput voor enkel hoogwaardige toepassingen Grondwatergebruik uit boorput voor laagwaardige toepassingen waarvoor alternatieven niet wenselijk zijn Grondwatergebruik uit boorput voor laagwaardige toepassingen Beoordeling verwaarloosbaar effect beperkt negatief effect negatief effect aanzienlijk negatief effect Analyse van de referentiesituatie Hydrografisch situeert het studiegebied zich in het Netebekken, subhydrografisch in de zone 'AA tot monding Broekloop'. De percelen rond het bedrijf wateren af in een gracht die uiteindelijk uitmonden in een waterloop 1e categorie, de AA (Figuur 14). Er bevindt zich geen MAP-meetpunt in straal van 1000 m rond het bedrijf. Op 500 m ten oosten van het bedrijf bevindt zich een VMM-meetpunt in de AA-Nattenloop. De Prati-index geeft in een laatste meting van 2016 matig verontreinigd aan. De waterkwaliteit t.h.v. het besproken meetpunt wordt waarschijnlijk niet of beperkt beïnvloed door het bedrijf omdat de exploitant geen percelen heeft die gelegen zijn in de directe omgeving van het meetpunt. De effecten die zich voordoen bij de huidige exploitatie worden, om onnodige herhalingen te vermijden, opgenomen bij de bespreking van de effectinschatting en de analyse van de geplande situatie. Op deze wijze komt onmiddellijk het verschil tussen de effecten in de huidige en de geplande situatie duidelijk tot uiting. Effectinschatting - Analyse van de geplande situatie Waterhuishouding Het bedrijf bestaat in de huidige situatie uit 3 varkensstallen, een loods, een werkhuis en een woning. In de toekomstige situatie wordt er niets bijgebouwd. Volgens de kaart met overstromingsgevoelige gebieden (Fout! Verwijzingsbron niet gevonden.) is het bedrijf gelegen in niet overstromingsgevoelig gebied, infiltratiegevoelig en matig gevoelig voor grondwaterstroming. Het water van het bedrijf watert af in een categorie 1- waterloop, de AA op 420 m van de inrichting. Tussen stal 4 en 5 en tussen de woning en de voorkant van de stallen is er betonverharding aangelegd met een totale oppervlakte van m². Het hemelwater dat terechtkomt op de verharde oppervlakte stroomt in de huidige situatie af van de verhardingen naar het omliggend grasland. De waterhuishouding van de verharding in de bestaande toestand blijft ongewijzigd in de toekomstige situatie. Bovendien komt er ook geen verharding bij in de nieuwe situatie. Zowel in de huidige als de toekomstige situatie bedraagt het dakoppervlakte van de gebouwen m². Momenteel wordt het dakoppervlakte van de loods (602 m²) opgevangen in een citerne van 10 m³ en dat van de varkensstal 4 en 5 (6.325 m²) in een hemelwaterput van 600 m³ dat overloopt in de gracht vooraan het bedrijf. In de huidige situatie wordt voldaan aan de stedenbouwkundige verordening. Aangezien er in de toekomstige situatie niet wordt bijgebouwd, is automatisch ook voldaan aan de stedenbouwkundige verordening. Gezien de ligging in niet overstromingsgevoelig gebied wordt dit als geen of verwaarloosbaar negatief effect beschouwd. Ontwerp-MER DGST BVBA 112/302

113 Waterkwaliteit Het huishoudelijk afvalwater van de woning van 3 gezinsleden (ca. 90 m³ per jaar) wordt in de actuele situatie geloosd in de gracht na behandeling in een septische put. Een IBA (individuele behandeling afvalwater) werd nochtans al opgelegd in de milieuvergunning van 22 februari Gezien de ligging op het zoneringsplan in individueel te optimaliseren buitengebied en in een speerpuntgebied is niet voldaan aan de voorwaarde om zelf het afvalwater te zuiveren. In de huidige situatie wordt dan ook uitgegaan van een negatief effect. In de speerpuntgebieden wordt versneld ingezet op de onmiddellijke bouw van een IBA om versneld in te zetten op het bereiken van een goede toestand. Van zodra in de toekomstige situatie een IBA wordt aangelegd, wordt uitgegaan van een beperkt negatief effect. Overmatig waterverbruik In bijgevoegde figuren (Figuur 16en Figuur 17) wordt een overzicht gegeven van de waterbalans in de huidige en de geplande situatie. Voor de berekening van de waterbehoefte en het waterverbruik in de toekomstige situatie verwijzen we naar hoofdstuk 3.6. Volgens de huidige vergunde aantallen bedraagt de totale drinkwaterbehoefte van de dieren m³/j en de reinigingswaterbehoefte m³/j. Dit waterverbruik werd berekend op basis van de waterverbruikcijfers die gehanteerd worden door de VMM, en opgenomen zijn in de studie Waterwegwijzer voor de veehouderij (VMM, 2001). Op basis van de 3 gezinsleden is er een waterverbruik van 90 m³/j. Volgens de dimensionering van de biologische luchtwasser is er een waterverbruik van m³/j voor de luchtwasser. In de huidige situatie bedraagt het dakoppervlakte van de gebouwen m², hiervan wordt m² van de varkensstal 4 en 5 opgevangen in een hemelwaterput van 600 m³ en 602 m² van de loods in een citerne van 10 m³. Met een toevoerend dakoppervlakte van m² (6.325 m² x 0.9 dakbedekkingscoëfficient x 0.9 filtercoëfficient) en 488 m² (602 m² x 0.9 dakbedekkingscoëfficient x 0.9 filtercoëfficient) is er volgens de dimensioneringsgrrafiek maximaal m³/j hemelwater beschikbaar. Dit is voldoende voor de luchtwasser m³/j en het reinigen van de stallen m³/j. Op basis van de wateraangifte voor het bedrijf voor productiejaar 2015 en 2016 was er op basis van een geregistreerde debietmeterstand een grondwaterverbruik van respectievelijk m³ (voor biggen, 1 beer, zeugen en 344 andere varkens) en m³ (voor biggen, 1 beer, zeugen en 257 andere varkens). Volgens de BBT (biggen 0,55-0,65 m³/j big; drachtige zeugen 2,7-3,7 m³/zeug, lacterende zeug: 4,0-5,5 m³/zeug en overige varkens 2,2 m³/varken) bedraagt de totale drinkwaterbehoefte m³/j. In 2015 werd grondwater ook nog aangewend als reinigingswater en als proceswater in de luchtwasser. In 2016 werd er al gedeeltelijk hemelwater gebruikt; er was namelijk een hemelwaterverbruik van m³/j. Volgens de BBT (biggen 0,11 m³/j big; drachtige zeugen 0,05 m³/zeug, lacterende zeug: 1,20 m³/zeug en overige varkens 0,12 m³/varken) bedraagt de totale reinigingswaterbehoefte m³/j. Het totale waterverbruik (drink- en reinigingswater + proceswater luchtwasser) voor de vergunde varkens zou volgens de BBT variëren tussen m³/j. Zowel het waterverbruik in 2015 als 2016 geven een beduidend hoger waterverbruik aan, waardoor in de bestaande toestand wordt uitgegaan van een aanzienlijk negatief effect. Dit is te wijten aan het meer houden van varkens dan wettelijk vergund en omwille van de vele lekken in de waterleiding in de biggenbatterij en kraamstal. In de kraamstal zijn alle lekken opgelost, in de biggenbatterij is dit grotendeels het geval sinds mei Een andere vaststelling is dat de BBT-waarden voor waterverbruik voor de zeugen beduidend lager liggen dan de VMM cijfers. Voor drachtige zeugen en overige varkens houdt de BBT rekening met een drinkwaterverbruik van maximum 3,7 en 2,2 m³/dier/jaar. In de VMM studie bedraagt het waterverbruik voor deze diercategorie steeds 5,4 m³/zeug, wat meer aansluit bij het werkelijk waterverbruik. Aangezien het hier om een zeugenbedrijf gaat, zal er steeds een overschrijding van de BBT-cijfers zijn. Ontwerp-MER DGST BVBA 113/302

114 In de toekomstige situatie bedraagt de totale drinkwaterbehoefte van de dieren m³/j en de reinigingswaterbehoefte m³/j. Het verbruik aan proceswater voor de luchtwasser blijft m³/j. Het huishoudelijk waterverbruik blijft identiek 90 m³/j. Het waterverbruik voor het biobed bij de om te bouwen stal zal volgens het dimensioneringsplan 438 m³/j bedragen. De beschikbare hoeveelheid hemelwater blijft hetzelfde m³/j. Volgens de BBT bedraagt de totale waterbehoefte m³/j (zonder waterverbruik biobed) Met een totale drink- en reinigingswaterbehoefte van m³/j (zonder biobed) zal ook de toekomstige situatie als een aanzienlijk negatief effect moeten beschouwd worden. Deze cijfers moeten wel genuanceerd worden. Voor een zeugenbedrijf zullen de werkelijke waterverbruiken steeds hoger zijn dan de BBT-cijfers. Bij de drachtstal is sinds 7 januari 2017 een nieuwe debietmeter geplaatst waarbij kan vastgesteld worden dat het drinkwaterverbruik overeenkomt met de VMM-cijfers. Voor het biobed dient in droge periodes ook uitgegaan te worden van een beperkt waterverbruik indien er gevaar is voor uitdroging van het biobed. Het waterverbruik kan als beperkt beoordeeld worden en dient in feite niet mee beoordeeld te worden in het kader van de beoordeling inzake al of niet optreden van overmatig waterverbruik, temeer omdat hiervoor hemelwater voorzien wordt. Waterbronnen Sinds halfweg 2016 wordt grondwater uit de boorput enkel aangewend als drinkwater voor de varkens en in het huishouden en niet langer voor het reinigen van de stallen en als proceswater voor de luchtwasser. Hemelwater wordt sindsdien gebruikt voor het reinigen van de stallen en als waswater in de luchtwasser. Grondwater uit de boorput wordt dus enkel aangewend voor hoogwaardige toepassingen. In de toekomstige situatie blijft alles hetzelfde. Hemelwater zal ook ingezet worden als proceswater in het biobed. Zowel in de huidige als toekomstige situatie wordt door het gebruik van grondwater uit de boorput enkel voor hoogwaardige toepassingen uitgegaan van een beperkt negatief effect. SYNTHESE Aangezien er geen nieuwe gebouwen worden opgetrokken zal bronbemaling niet vereist zijn. Zowel in de huidige als toekomstige situatie zijn er geen bedrijfsvreemde grondwaterwinningen gelegen binnen de straal van intrekgebied en bijgevolg ook niet binnen de verlagingscontour van 50 cm waardoor de impact aanvaardbaar is. Binnen de straal van het intrekgebied en dus ook binnen de verlagingscontour van 5 cm liggen zowel in de bestaande als nieuwe situatie geen droogtegevoelige gebieden waardoor wordt uitgegaan dat de impact aanvaardbaar is. Op het bedrijf is er zowel in de huidige als toekomstige situatie opslag van bepaalde risicostoffen. In de huidige situatie zijn alle aanwezige tanken gekeurd en voldoen ze aan de voorwaarden gesteld in Vlarem II waardoor wordt uitgegaan van een beperkt negatief effect. Als in de toekomstige situatie de tanken op tijd worden gekeurd en voldoen aan de voorwaarden van Vlarem II kan eveneens uitgegaan worden van een beperkt negatief effect. De opslag van reinigings-, ontsmettings- en bestrijdingsmiddelen worden beoordeeld als een beperkt negatief effect doordat gebruik gemaakt wordt van erkende producten die op een veilige plaats worden gestockeerd. De opslag van voedingszuur gebeurt in een bovengrondse tank die nog niet ingekuipt is waardoor wordt uitgegaan van een aanzienlijk negatief effect. Zodra de tank ingekuipt is, wordt in de nieuwe situatie uitgegaan van een beperkt negatief effect. De transformator heeft een A.R.E.I. art 272 keuring ondergaan waaruit blijkt dat de installatie voldoet aan de voorschriften. Keuringen zullen eveneens jaarlijks uitgevoerd worden. Zowel de huidige als de toekomstige situatie wordt beoordeeld als een beperkt negatief effect. Ontwerp-MER DGST BVBA 114/302

115 Zowel in de huidige als toekomstige situatie is er voldoende opslag van spuitwater en reinigingswater waardoor wordt uitgegaan van een beperkt negatief effect. Door voldoende mestopslagcapaciteit en het niet verplicht zijn tot het plaatsen van peilputten is voldaan aan de voorwaarden, waardoor de huidige en toekomstige situatie beschouwd worden als een beperkt negatief effect. Zowel in de huidige als toekomstige situatie is voldaan aan de gewestelijke stedenbouwkundige verordening en aangezien het bedrijf gelegen is in niet overstromingsgevoelig gebied, wordt dit beschouwd als geen of verwaarloosbaar negatief effect. Het huishoudelijk sanitair afvalwater wordt zowel in de huidige als toekomstige situatie geloosd op het oppervlaktewater na behandeling in een septische put. Gezien de ligging op het zoneringsplan in individueel te optimaliseren buitengebied is niet voldaan aan de voorwaarde om zelf het afvalwater te zuiveren, waardoor wordt uitgegaan van een negatief effect. Van zodra een IBA wordt aangelegd, wordt uitgegaan van een beperkt negatief effect. Zowel in de huidige als in de toekomstige situatie is het totale werkelijk waterverbruik hoger dan de gemiddelde waterbehoefte volgens de BBT 'Veehouderij' waardoor wordt uitgegaan van een aanzienlijk negatief effect. Dit dient evenwel genuanceerd te worden omdat het werkelijk waterverbruik in de zeugenhouderij aanleunt bij de waterverbruikcijfers van de VMM. Grondwater wordt in de huidige en toekomstige situatie enkel gebruikt voor hoogwaardige toepassingen, nl als drinkwater voor de varkens. Dit wordt beschouwd als een beperkt negatief effect. MILDERENDE MAATREGELEN Reeds toegepast in de huidige situatie Keuring van de mazouttanken is uitgevoerd. Er wordt geen bedrijfsafvalwater geloosd. Er is voldoende opslagcapaciteit voor het opvangen van reinigingswater. Gebruik van erkende producten. De stallen worden eerst droog gereinigd alvorens nat schoon te spuiten. Periodieke reiniging verharde oppervlakten om afspoelen potentiële verontreiniging te voorkomen. Geplande maatregelen Inkuiping van het vat dat dient voor opslag van voedingszuur Tijdig nieuwe keuringen laten uitvoeren op de mazouttanken Onmiddellijk plaatsen van een IBA voor het zuiveren van huishoudelijk afvalwater Verdere mogelijkheden of aanbevelingen Volgende tips zijn belangrijk voor een duurzaam watergebruik op bedrijfsniveau: Ontwerp-MER DGST BVBA 115/302

116 Opvangen van hemelwater in hemelwaterputten om te gebruiken als reinigingswater Herstel lekken zo snel mogelijk en laat het water niet onnodig lopen Verder gebruik maken van een waterzuinige hogedrukreiniger. Hiermee kan het waterverbruik in vergelijking met een klassieke tuinslang tot de helft teruggebracht worden. De meest efficiënte hogedrukreinigers hebben een debiet van 6,5 l/min. Zowat alle types laten het gebruik van alternatieve waterbronnen vrij van bezinkbare deeltjes- toe. Bij gebruik van niet-leidingwater raden de producenten een extra voorfilter aan. Zorg bij het gebruik van een hogedrukreiniger altijd voor voldoende verluchting. Gebruik van goede drinkbakken, nippels en dergelijke. Vermijd mors- en lekverliezen door het afstellen van vlotter, BODEM Volgende figuren worden hierbij opgenomen: Figuur 18: Boorrapport Figuur 19: Kaart bodemtypes AFBAKENING STUDIEGEBIED Inhoudelijke afbakening De directe ingrepen op de bodem binnen het projectgebied kunnen veroorzaakt worden door het vergraven van de bodem in functie van de aanleg van nieuwe infrastructuren en grondverontreiniging door lekkage van opslagtanks. Depositie van verzurende stoffen zijn vnl. van belang voor de gevolgen op vegetatie en zullen dan ook in de discipline fauna & flora behandeld worden. Ook effecten op de bodem door het uitrijden van mest worden mee in rekening gebracht te worden. Geografische afbakening Het studiegebied omvat dan ook de onmiddellijke omgeving van het projectgebied en de in gebruik zijnde landbouwgronden. TOELICHTING GEGEVENSGEBRUIK De voornaamste gegevensbronnen zijn: Geologische kaart van België, Vlaams Gewest, schaal 1/ (Belgische geologische dienst) Bodemkaart van België, schaal 1/ (Instituut tot aanmoediging van het Wetenschappelijk Onderzoek in Nijverheid en Landbouw, I.W.O.N.l.) Topografische kaart Databank Ondergrond Vlaanderen Ontwerp-MER DGST BVBA 116/302

117 METHODIEK Voor de bespreking van de referentiesituatie voor de discipline bodem wordt een beschrijving gegeven van de geologie in het studiegebied. De geologische informatie (diepte Tertiair, verschillende voorkomende formaties, dikte Quartair, ) wordt afgeleid uit de Geologische kaart van België (enerzijds met kaartmateriaal, anderzijds met informatie uit het bijhorend verklarend tekstgedeelte). Op basis van de Bodemkaart van België worden de bodemseries nagegaan die typerend zijn voor het bedrijf en de omgeving. Effecten op de bodem ten gevolge van de bedrijfsuitbating, zowel in de actuele situatie als in de geplande situatie kunnen zijn: Bodemverontreiniging door opslag risicostoffen en het verplaatsen van grond Effecten op bodemprocessen door verzuring en vermesting; Bodemverstoring door aanleg verhardingen, graafwerkzaamheden, etc. Bodemverontreiniging Mogelijke puntbronnen van bodemverontreiniging op het bedrijf zijn: opslag van gevaarlijke producten (fossiele brandstoffen, reinigings-, ontsmettings-, en ongediertebestrijdingsmiddelen, opslag van voedingszuren en transformatorvloeistoffen) opslag van afvalwater (spuiwater, reinigingswater stallen) opslag van mest. Bodemverontreiniging hangt nauw samen met grondwaterverontreiniging, zoals reeds in het bovenstaande hoofdstuk 'water' werd behandeld. De potentiële effecten van hoger vermelde elementen op bodemverontreiniging kunnen als volledig gelijkaardig ingeschat worden als de effecten op potentiële grondwaterverontreiniging. Bijgevolg wordt hier niet meer op ingegaan. De afgegraven grond wordt weggevoerd en kan, indien verontreinigd, op andere plaatsen aanleiding geven tot bodemverontreiniging. Het Vlarebo regelt het afvoeren en hergebruik van grond. Bij de effectbespreking bodemverstoring in de geplande situatie wordt dan ook louter een grondbalans opgemaakt, waarbij aangegeven wordt hoeveel grond er zal worden aan- of afgevoerd. Effecten op bodemprocessen door verzuring & vermesting Vermesting en verzuring kan gebeuren door: Depositie van nutriënten die door het bedrijf werden uitgestoten: verzurende en vermestende depositie; Het uitrijden van mest op het land Calamiteiten: lek in de mestopslag Bij de effecten in de geplande situatie wordt een beschrijving gegeven op welke manier de mest wordt afgezet in de actuele en geplande situatie. Op deze manier wordt een inzicht gekregen in de werking van het bedrijf. Effecten worden hier echter niet aan gekoppeld. Hiervoor wordt verwezen naar de discipline fauna & flora. Ontwerp-MER DGST BVBA 117/302

118 Inzake effecten te wijten aan mogelijke lekken bij de mestopslag wordt verwezen naar de discipline water (grondwater). Bodemverstoring Door de aanleg van nieuwe infrastructuren kan er bodemverstoring optreden. Naast het effect op aantasting van het bodemprofiel kan dit eveneens een verstoring van het archeologisch bodemarchief veroorzaken. Voor dit laatste wordt verwezen naar de discipline Landschappen, Bouwkundig erfgoed en Archeologie. Een beoordeling is mogelijk op basis van de landbouwtyperingskaart (opgemaakt door VLM in opdracht van de afdeling Land). Deze kaart heeft als doel een eenduidige differentiatie van het agrarisch gebied te bekomen. Hiervoor wordt in een eerste deel een waardering toegekend aan individueel geregistreerde landbouwpercelen op basis van bodemgeschiktheid, bemestingsnorm, perceelskenmerken en bedrijfskenmerken. Bij de beoordeling wordt rekening gehouden dat de impact op het ruimtebeslag bij een nieuw bedrijf groter is dan bij een bestaand bedrijf (Tabel 56). Tabel 56: Significantiekader ter beoordeling van de bodemverstoring Toetsing Geen nieuwe infrastructuren; nieuwe infrastructuren enkel ter hoogte van het bestaande bedrijfsterrein en aansluitend aan bestaande gebouwen (waar geen akkerbouw plaatsvindt), uitbreiding bestaand bedrijf op aanliggend perceel ter hoogte van landbouwgrond met (zeer) lage of matige waardering; inplanting nieuw bedrijf ter hoogte van landbouwgrond met (zeer) lage waardering. Uitbreiding bestaand bedrijf ter hoogte van landbouwgrond met (zeer) hoge waardering; of inplanting nieuw bedrijf ter hoogte van landbouwgrond met matige waardering Inplanting nieuw bedrijf ter hoogte van landbouwgrond met hoge waardering Inplanting nieuw bedrijf ter hoogte van landbouwgrond met zeer hoge waardering Beoordeling verwaarloosbaar effect beperkt negatief effect negatief effect aanzienlijk negatief effect ANALYSE REFERENTIESITUATIE Voor de relevante figuren wordt verwezen naar de bijlagen. Volgende figuur wordt hierbij opgenomen: Figuur 18: boorrapport Figuur 19: kaar bodemtypes Beschrijving geologie Quartair De quartaire afzettingen bezitten in het studiegebied een dikte van m (afgeleid uit de Geologische kaart van België, kaartblad 16 Lier). Behalve in de gebieden waar er landduinen ontwikkeld zijn, bedragen de diktes van de Kwartaire afzettingen op de interfluvia slechts een paar meter en diktes die de vijf meter overschrijden worden enkel in de riviervalleien aangetroffen. Tertiair Ontwerp-MER DGST BVBA 118/302

119 Ter hoogte van het bedrijfsterrein treffen we als dagzomende Tertiaire formatie van Poederlee. Het Lid van Poederlee is bleekgrijs fijn zand, goed gesorteerd, kleihoudend, ijzerzandsteenbanken, weinig glauconiethoudend, regelmatig schelpenhorizonten. In de omgeving van de projectlocatie is er een diepe boring tot 102 m, waarvoor een boorstaat opgemaakt werd door Smet-Dessel, in opdracht van PIDPA, op 100 m ten westen van het bedrijf. In Figuur 18 wordt een overzicht gegeven van deze boorstaat. Beschrijving bodem Het bedrijf is gelegen in een gebied met bodemkenmerken Zcg en Zdg en voornamelijk omgeven door Zdc, Zbm en Zeg (Figuur 19) en (Tabel 57). Tabel 57: Omschrijving bodemtype projectgebied (bron : kaart bodemtype geopunt Vlaanderen) Bodemtype Beknopte beschrijving bodemtype Zcg Matig droge zandbodem met duidelijke ijzer en/of humus B horizont Zdg Matig natte zandbodem met duidelijke ijzer en/of humus B horizont Zdc Matig natte zandbodem met sterk gevlekte, verbrokkelde textuur B horizont Zbm Droge zandbodem met dikke antropogene humus A horizont Zeg Natte zandbodem met duidelijk ijzer en/of humus B horizont Het bedrijf en de directe omgeving liggen in een gebied van zandgronden. EFFECTBEPALING Effecten in de actuele situatie Bodemverontreiniging Opslag van gevaarlijke producten, afvalwater en mest De opslag van brandstof kan enkel in geval van een accidentele situatie verantwoordelijk zijn voor eventuele bodemverontreiniging. Voornamelijk de ondergrondse enkelwandige tank van 5000 l en die van l gebruikt voor de verwarming van de woning vormen een risico. De ondergrondse mazouttank voor de verwarming van de woning werd gekeurd op 21/10/2011 waaruit bleek dat de tank voldoet aan de voorwaarden. Een nieuwe keuring wordt zo snel mogelijk uitgevoerd. De ondergrondse enkelwandige tank van 5000 l is ondertussen verwijderd waardoor dit risico wegvalt. De andere 4 tanken op het bedrijf zijn bovengronds en dubbelwandig uitgevoerd, voor Ontwerp-MER DGST BVBA 119/302

120 deze is het risico beperkt. Bij eventuele accidentele situatie kan onmiddellijk ingegrepen worden om relevante effecten te vermijden. Door de gecontroleerde opslag van reinigings-, ontsmettings-, ongediertebestrijdingsmiddelen en opslag van voedingszuur wordt hiervan evenmin impact verwacht, behoudens bij calamiteiten. De betonstructuren vermijden uitloging naar de bodem bij toepassing van deze stoffen. De opslag van ontsmettingsmiddelen staan bovendien op een lekbak en de opslag van voedingszuur staat bovengronds en wordt zo snel mogelijk ingekuipt. De ondergrondse mengmestkelders en ondergrondse kelders voor opslag van spuiwater zijn lekdicht uitgevoerd zodat uitspoeling naar de bodem vermeden wordt. Effecten op bodemprocessen door verzuring en vermesting: wijze van mestafzet De mest geproduceerd op jaarbasis door het vergund aantal dieren wordt voor 80 % op eigen grond uitgevoerd. De overige mest wordt voor 15 % afgevoerd naar derden in de buurt en 5 % naar een externe verwerkingsinstallatie. Bodemverstoring Verharding In de bestaande situatie dient rekening gehouden te worden met de bestaande verharding tussen de bestaande varkensstallen en tussen woning en varkensstallen. Deze verharding verhindert de infiltratie van het hemelwater. Effecten in de geplande situatie T.o.v. de actuele situatie worden wijzigingen voorzien m.b.t.: Bodemverontreiniging door wijziging in opslag van brandstof,reinigings- en ontsmettingsmiddelen en opslag van voedingszuur en transformatorvloeistoffen Wijze van mestafzet Bodemverontreiniging Opslag van brandstoffen, bestrijdingsmiddelen en mest De ondergrondse enkelwandige mazouttank van 5000 l bij het werkhuis werd verwijderd, waardoor het risico op verontreinig daalt. Mits te voldoen aan de wettelijke bepalingen aangaande de opslag kan verwacht worden dat er louter bij calamiteiten een impact te verwachten is. De opslag van reinigings-, ontsmettingsproducten en opslag van voedingszuren gebeurt in de loods op beton en in een lekbak, waardoor de risico s op lekken kunnen opgevolgd worden. Er is een elektriciteitscabine geplaatst met een transformator in. De transformator is geplaatst op beton. De betonstructuren vermijden uitloging naar de bodem bij toepassing van deze stoffen. Effecten op bodemprocessen door verzuring en vermesting: wijze van mestafzet Aangezien de mestproductie min of meer gelijk blijft, zal ook de wijze van mestafzet niet wijzigen in de nieuwe situatie. Ontwerp-MER DGST BVBA 120/302

121 Bodemverstoring Gezien er geen nieuwe stallen worden gebouwd en geen bijkomende verharding wordt aangelegd, wordt er ook geen bodemverstoring verwacht. SYNTHESE Behoudens bij calamiteiten kunnen de effecten op de bodem als verwaarloosbaar tot hooguit beperkt beschouwd worden. Hierbij wordt er uiteraard van uit gegaan dat aan alle wettelijke bepalingen voldaan wordt m.b.t. o.a.: Opslag van gevaarlijke producten Mestopslag MILDERENDE MAATREGELEN. De genomen maatregelen: De bestaande stal is uitgerust met een volle betonnen vloer zodat uitspoeling van mestdeeltjes naar de bodem en het grondwater verhinderd wordt. Jaarlijks wordt een mestaangifte gedaan. De geplande maatregelen : Indien er toch calamiteiten zouden optreden die een impact kunnen hebben op de bodem of het grondwater, worden zo snel mogelijk de nodige acties ondernomen om de verontreiniging weg te nemen of om de verdere verspreiding van de verontreiniging te voorkomen, bv. door de verontreinigde grond af te voeren naar een daartoe vergunde inrichting. Uiteraard dienen hierbij de wettelijke bepalingen gevolgd te worden. De verdere mogelijkheden : Er wordt verwezen naar de disciplines Water (inzake bodem- en grondwaterverontreiniging) en de discipline Biodiversiteit ( inzake de verzurende en vermestende deposities). Ontwerp-MER DGST BVBA 121/302

122 GELUID Voor de relevante figuren wordt verwezen naar de bijlage figuren Volgende figuren worden hierbij opgenomen: Figuur 20 Woningen binnen een straal van 200 m rond de perceelsgrens AFBAKENING STUDIEGEBIED Het studiegebied geluid wordt bepaald door de op het bedrijf aanwezige geluidsproducerende infrastructuren en activiteiten (zoals de ventilatoren, het laden en lossen, ), alsook door transporten die noodzakelijk zijn voor de bedrijfsvoering. Het studiegebied strekt zich uit tot op 200 m van de perceelsgrens van het bedrijf conform de bepalingen in Vlarem II. Indien er zich eveneens kwetsbare gebieden zoals natuurgebieden, stiltegebieden, woonkernen op minder dan 500 m van het landbouwbedrijf bevinden is het aangewezen het effect tot daar te beoordelen. Geluidshinder in het kader van de aanleg- of afbraakfase wordt niet beoordeeld, aangezien het hinderniveau vergelijkbaar is met de woningbouw. De transportbewegingen kunnen naast een geluidsproductie ook zorgen voor verkeershinder. Hiervoor wordt verwezen naar de discipline mens. REFERENTIESITUATIE De voornaamste gegevensbronnen voor deze discipline zijn: Terreinbezoek Gewestplan Wegenatlas Orthofoto Topografische kaart Op basis van kaartmateriaal (topografische kaart, gewestplan, orthofoto,...) en terreinbezoek wordt een inschatting gemaakt van de voornaamste geluidsproducerende elementen in de bedrijfsomgeving. Ter beschrijving van de referentiesituatie voor de discipline geluid is het belangrijk om een inschatting te kunnen maken van het omgevingsgeluid. Geluidsmeetnetten zijn echter afwezig. De referentiesituatie bestaat dan ook voornamelijk uit een kwalitatieve beschrijving van de omgeving, waarbij voornamelijk aandacht dienst besteed te worden aan belangrijke geluidsbronnen in de omgeving (transportwegen, industrie,...). De stallen zijn volgens het gewestplan Turnhout (datum goedkeuring 30/09/1977) volledig gelegen in het landschappelijk waardevol agrarisch gebied. Op zo n 150 ten westen van het bedrijf bevindt zich een bosgebied, op zo n 270 m ten noorden van het bedrijf bevindt zich een gebied voor verblijfsrecreatie. De onmiddellijke bedrijfsomgeving wordt gekenmerkt door zijn agrarisch karakter, en door bossen in de omgeving. Deze activiteiten leveren een bijdrage aan de geluidsbelasting. Binnen een straal van 200 m van de bedrijfspercelen (Figuur 24 in bijlage), bevindt zich 1 woning ten ZO. Ontwerp-MER DGST BVBA 122/302

123 Er zijn in deze studie geen meetresultaten beschikbaar. Als referentiewaarde voor het oorspronkelijk omgevingsgeluid in stille agrarische gebieden wordt voor het LA95,1h voor de dagperiode 35 db(a), avondperiode 30 db(a) en 25 db(a) voor de nachtperiode gehanteerd. Deze waarden liggen 10 db(a) lager dan de milieukwaliteitsnormen voor agrarische gebieden. Dit zijn echter normale waarden voor het oorspronkelijke omgevingsgeluid in agrarisch gebied wanneer er geen stoorbronnen zijn in de onmiddellijke omgeving. Bijvoorbeeld voor agrarische gebieden waar er geen autosnelwegen of drukke primaire wegen binnen een straal van 2 km of geen industriegebieden binnen een straal van 500 m gelegen zijn. METHODIEK Bepalen van de geluidsemissie In eerste instantie worden alle relevante geluidsbronnen op het bedrijf aangeduid en worden deze bronnen zoveel mogelijk gekwantificeerd. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen continue bronnen en incidentele bronnen. Incidenteel geluid wordt gedefinieerd als geluid waarvan het niveau weinig frequent verhoogt ingevolge gebeurtenissen die langer dan 2 seconden duren; de niveauverhogingen worden gemeten als LAeq,1s en duren in totaal niet langer dan 10% van de duur van de desbetreffende beoordelingsperiode(n). De dagperiode is van 7u tot 19u, de avondperiode van 19u tot 22u en de nachtperiode van 22u tot 7u, zodat we met volgende tijdsduren per beoordelingsperiode moeten rekening houden voor de bepaling van incidenteel geluid : voor de dagperiode betekent dit m.a.w. minder dan 72 minuten, voor de avondperiode minder dan 18 minuten en voor de nachtperiode minder dan 54 minuten. Geluid dat niet aan bovenstaande definitie voldoet, wordt beschouwd als continu geluid. Aangezien de in Vlarem opgenomen grenswaarden (zie verder) gelden voor het specifiek geluid van de hele inrichting, dient de impact als één geheel te worden beoordeeld. Enkele geluidstechnische begrippen In deze paragraaf definiëren we enkele begrippen die van belang kunnen zijn. Verder info is terug te vinden in het richtlijnenboek geluid en trillingen. Geluidsdrukniveau (Lp) Geluidsdrukken kunnen zeer sterk uiteenlopende waarden hebben. Indien geluid zou weergegeven worden in Pascal zou dit leiden tot enorm grote en moeilijk hanteerbare getallen om mee te werken (de verhouding gehoordrempel/pijngrens is groter dan een miljoen). Geluidsdruk wordt daarom uitgedrukt aan de hand van geluidsdrukniveau (verwijzend naar een referentiewaarde). Het geluidsdrukniveau Lp wordt als volgt gedefinieerd: Lp= 10.log10(p²/p0²) (db) met p0 = 20µPa Specifieke geluid (Lsp) De getalwaarde van de akoestische grootheid die het geluid van een inrichting of een deel ervan karakteriseert en die eventueel aangepast wordt met een beoordelingsgetal. Ontwerp-MER DGST BVBA 123/302

124 LA95,T De waarde van het achtergrondgeluidsdrukniveau volgens Vlarem II (indien de waarneemperiode T = 1uur). LW, LWA Het geluidsvermogenniveau (lineair of A-gewogen). Het is een maat voor het uitgestraalde geluidsvermogen. Het is een éénduidig cijfer voor een bepaalde bron. Voor een puntbron geldt in het vrije veld volgende relatie tussen geluidsdrukniveau en geluidsvermogenniveau: LWA = LPA log r (r = afstand in m). Bepalen van de geluidsimmissie Voor de bepaling van het specifiek geluidsniveau (Lsp) in de omgeving van een veeteeltbedrijf, wordt hier een vereenvoudigde methode voorgesteld. Volgende formule berekent het geluidsniveau op een plaats op r meter van de bron (= de afstand tot aan de meest nabij gelegen bron op het bedrijf of centrum) en zonder afscherming tussen bron en immissiepunt : Lsp = Lwtot log( 4 π r² ) - 0,5 r /100 Met r de afstand tot het centrum van een deelinrichting of de afstand tot de meest nabij gelegen bron op het bedrijf De factor 0,5r/100 houdt rekening met de luchtabsorptie *. Op 500 m treedt er een reductie op van 2,5 db(a). * In principe is dit frequentie-afhankelijk. Er werd hier enkel de luchtabsorptie bepaald voor de 1000 Hz octaafband. Deze frequentie is echter meestal het meest db(a) bepalend. Beoordeling van de geluidsimmissie Continue bronnen Aangezien de in Vlarem opgenomen richtwaarden (zie verder) gelden voor het specifiek geluid van de hele inrichting, dient de impact van de continue bronnen als één geheel te worden beoordeeld. Toetsing van het continue geluid dient dus te gebeuren met alle geluidsbronnen samen die als continu kunnen worden beschouwd en samen simultaan in werking kunnen zijn. Vlarem II definieert het specifiek geluid als de getalwaarde van de akoestische grootheid die het geluid van een inrichting, of een deel ervan karakteriseert, die eventueel aangepast wordt met een beoordelingsgetal. De beoordeling gebeurt door het berekende geluidsniveau te toetsen t.o.v. richtwaarden die zijn opgenomen in Vlarem. De richtwaarden worden gehanteerd voor bestaande of te hervergunnen installaties. Voor nieuwe installaties of veranderingen (aanzienlijke uitbreidingen) worden de grenswaarden gehanteerd. Voor de definities van bestaande/nieuwe inrichtingen verwijzen we naar paragraaf van het richtlijnenboek geluid en trillingen. Richtwaarden/grenswaarden Volgens de voorschriften van Vlarem II, hoofdstuk 4.5. Beheersing van geluidshinder gelden volgende richtwaarden (RW) voor het specifiek geluidsniveau (Lsp) in open lucht. Tabel 58: Richtwaarden in db(a) voor Lsp in open lucht volgens bijlage van Vlarem II Ontwerp-MER DGST BVBA 124/302

125 Categorie Overdag (7u tot 19u) s Avonds (19u tot 22u) s Nachts (22u tot 7u) 1.Landelijke gebieden en gebieden voor verblijfsrecreatie 2.Gebieden of delen van gebieden op minder dan m van industriegebieden niet vermeld in punt 3 of van gebieden voor gemeenschapsvoorziening en openbare nutsvoorzieningen 3.Gebieden of delen van gebieden op minder dan 500m van gebieden voor ambachtelijke bedrijven en kleine en middelgrote ondernemingen, van dienstverleningsgebieden of van ontginningsgebieden tijdens de ontginning 4.Woongebieden Industriegebieden, dienstverleningsgebieden, gebieden voor gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen en ontginningsgebieden tijdens ontginning 6.Recreatiegebieden uitgezonderd gebieden voor verblijfsrecreatie 7.Alle andere gebieden, uitgezonderd : bufferzones, militaire domeinen en deze waarvoor in bijzondere besluiten richtwaarden worden vastgesteld 8.Bufferzones Gebieden of delen van gebieden op minder dan m gelegen van voor grindwinning bestemde ontginningsgebieden tijdens ontginning 10. Agrarische gebieden Opmerking : Als een gebied valt onder twee of meer punten van de tabel, dan is in dat gebied de hoogste richtwaarde van toepassing Voor nieuwe inrichtingen is de grenswaarde afhankelijk van het oorspronkelijk omgevingsgeluid. Indien het LA95,1h van het oorspronkelijk omgevingsgeluid gelijk is aan of hoger is dan de milieukwaliteitsnorm (RW), dan moet de continue component van het specifiek geluid, voortgebracht door de nieuwe inrichting beperkt worden tot het LA95,1h van het oorspronkelijk omgevingsgeluid verminderd met 5 db(a), waarbij eveneens dient voldaan te zijn aan de bovenstaande richtwaarde. Indien het oorspronkelijk omgevingsgeluid (LA95,1h) lager is dan de milieukwaliteitsnorm (RW), dan worden er voorwaarden opgelegd, afhankelijk van de ligging: Gebieden 1, 4, 6, 7: Lsp <=RW 5 én Lsp <= LA95,1h Gebieden 2, 3, 5, 8, 9 of 10: Lsp <= RW 5 Agrarische gebieden vallen onder de categorie 10 agrarische gebieden. Er is een gelijkstelling van de milieukwaliteitsnormen en richtwaarden voor geluid voor agrarische gebieden en woongebieden. Voor nieuwe Ontwerp-MER DGST BVBA 125/302

126 inrichtingen en verandering van bestaande inrichtingen in gebieden die vallen onder categorie 10 'agrarische gebieden' moet getoetst worden t.o.v. de norm RW 5. Significantiekader uit het richtlijnenboek Geluid en Trillingen Hierna geven we het significantiekader weer zoals dat is opgenomen in het RLB geluid en trillingen. De scores 0, +1, +2 en +3 krijgen respectievelijk de beoordeling geen of verwaarloosbaar effect, gering positief, matig positief en positief effect. Tabel 59: Significantiekader geluid Invloed op omgeving Eindscore na correctie Voldoet aan het Vlarem? Lna-Lvoor* tussenscore Nieuw of verandering Bestaand (effectscore ΔLAX,T ) Lsp GW Lsp>GW Lsp RW RW<Lsp RW+1 0 Lsp>RW+10 ΔLAX,T> <ΔLAX,T <ΔLAX,T ΔLAX,T /-2 ** ΔLAX,T< ΔLAX,T< ΔLAX,T< ΔLAX,T : verschil in omgevingsgeluid in db(a) voor en nadat een project zal zijn uitgevoerd Met T = duur in seconden Met X: N parameter van statistische analyse (LAN,T), in Vlarem wordt N = 95 gebruikt ter toetsing aan de milieukwaliteitsnorm ofwel eq voor het equivalente geluidsdrukniveau (LAeq,T), van het omgevingsgeluid. GW : grenswaarde volgens het beslissingsschema van Vlarem II RW : richtwaarde Lsp : specifiek geluid *bij hervergunning dient Lvoor gebruikt te worden alsof het bestaande bedrijf er niet was. Bij een hervergunning van een inrichting met een mix van bestaande & nieuwe bronnen is het oorspronkelijk omgevingsgeluid voor de nieuwe bronnen, het omgevingsgeluid met de bestaande bronnen van de inrichting in werking. ** de keuze -1 ofwel -2 is afhankelijk van de grootte van de overschrijding van de GW (al dan niet binnen het betrouwbaarheidsinterval van de berekende specifieke immissie). De uiteindelijke negatieve scores (cfr. richtlijnenboek geluid en trillingen) worden als volgt gekoppeld aan milderende maatregelen. Ontwerp-MER DGST BVBA 126/302

127 -1 (matig significant effect) -2 (significant negatief effect) -3 (zeer significant negatief effect) Onderzoek naar milderende maatregelen is minder dwingend, maar indien de juridische en beleidsmatige randvoorwaarden aangeven dat er zich een probleem kan stellen dan dient de deskundige over te gaan tot voorstellen van milderende maatregelen. Bij het ontbreken ervan dient dit gemotiveerd te worden. Er dient noodzakelijkerwijs gezocht te worden naar milderende maatregelen, te koppelen aan de langere termijn. Bij het ontbreken ervan dient dit gemotiveerd te worden. Er dient noodzakelijkerwijs gezocht te worden naar milderende maatregelen te koppelen aan de korte termijn. Bij het ontbreken ervan dient dit gemotiveerd te worden. Incidentele bronnen Het incidenteel geluid moet afzonderlijk worden getoetst aan de hiervoor in Vlarem II gehanteerde waarden. Hiervoor is het maximaal voorkomende LAeq,1s ter hoogte van de immissiepunten van de diverse activiteiten voor de effectbepaling van belang. Volgens bijlage van VLAREM II geldt als richtwaarde uitgedrukt in db(a) in open lucht van hinderlijk ingedeelde inrichtingen voor incidentele geluidsbronnen, de toepasselijke richtwaarde vermeerderd met 15 db(a) tijdens de dag en 10 db(a) s avonds en s nachts. Bij incidenteel geluid gaat het telkens om kortstondige gebeurtenissen die beschreven worden door LAeq,1s en waarvan het maximum moet worden getoetst aan de hiervoor geldende normen in Vlarem II. Tabel 60: Normen voor incidenteel geluid Richtwaarden uitgedrukt in db(a) Overdag s Avonds s Nachts Toepasselijke waarde+ 15 Toepasselijke waarde + 10 Toepasselijke waarde + 10 De toepasselijke waarde is: voor nieuwe inrichtingen: richtwaarde in Fout! Verwijzingsbron niet gevonden. verminderd met 5 db(a) (voor alle gebieden) voor bestaande inrichtingen: richtwaarde in Fout! Verwijzingsbron niet gevonden.. M.a.w. voor een nieuwe installatie in agrarisch gebied (gebied 10 - die niet voldoet aan categorie 2 of 3) dient er voor een incidentele geluidsbron overdag getoetst te worden aan: toepasselijke waarde + 15 = waarde uit Fout! Verwijzingsbron niet gevonden.' = = 55 db(a). Conclusie van de beoordeling Er zal aangegeven worden welke geluidsniveaus verwacht worden ter hoogte van de beoordelingspunten. Dit zijn in eerste instantie de meest nabijgelegen woning en/of op 200 m vanaf de perceelsgrens. Er wordt in de tabel aangegeven wat de richtwaarde of grenswaarde is per beoordelingspunt en beoordelingsperiode, en of er al dan niet een overschrijding optreedt. Voor het continu geluid wordt ook de significantie van het effect in de tabel opgenomen. Ontwerp-MER DGST BVBA 127/302

128 Bij een significant negatief of een zeer significant negatief effect (-2 of -3) dient er noodzakelijkerwijs gezocht te worden naar milderende maatregelen. Bij een matig significant negatief effect (-1) is onderzoek naar milderende maatregelen minder dwingend. Bij de beoordeling van de effecten in de geplande situatie worden zowel de effecten beoordeeld als de gecumuleerde effecten van de huidige vergunde situatie + de geplande uitbreiding. BEPALING VAN DE VERSCHILLENDE GELUIDSBRONNEN Ventilatoren De voornaamste continue geluidsbronnen zijn de ventilatoren. In de vergunde situatie zijn er 36 ventilatoren in de bestaande varkensstallen. Deze ventilatoren bevinden zich hoofdzakelijk in een koker in de nok (30 ventilatoren). Stal 5 is voorzien van een luchtwasser, waarbij de 6 ventilatoren de stallucht vanuit het centrale verzamelkanaal naar de luchtwasser leiden. In de geplande situatie zullen de 4 ventilatoren op de bestaande stal 2 vervangen worden door 1 ventilator die de stallucht van uit het centrale kanaal naar het biobed zal leiden. De ventilatoren op de overige stallen blijven gelijk. In de nieuwe situatie zullen er dus in totaal 33 ventilatoren zijn, waarvan 26 in een koker in de nok, 6 voor de lucthwasser en 1 voor het biobed. Uit technische brochures van stalventilatoren (meestal axiale ventilatoren) en op basis van emissiemetingen blijkt dat het geluidsniveau op 1 m i.f.v. het vermogen varieert van 60 tot 74 db(a). Dit betekent een geluidsvermogenniveau (Lw) van 71 à 85 db(a). Deze waarden zijn enkel indicatief en het juiste geluidsniveau hangt van een aantal factoren (aantal, geluidsemissie, spectrum) af. Hier wordt in eerste instantie gerekend met een geluidsvermogenniveau van 85 db(a) per ventilator. Voor ventilatoren gelegen in kokers wordt een demping van 3 db(a) in rekening gebracht o.w.v. de positionering onderin de koker. Voor de ventilatoren die geplaatst zijn in kokers op het dak, wordt bijgevolg 85 db(a) - 3 db(a) = 82 db(a) in rekening gebracht bij de berekeningen. Op het bronvermogen van de ventilatoren voor het luchtwasserpakket is een reductie van 10 db(a) toegepast o.w.v. de aanwezigheid van een wasserpakket achter de ventilatoren. Deze reductie vinden we terug in een Nederlands akoestisch onderzoek (Exlan Consultants BV, 2011). In een ander akoestisch onderzoek van het Milieu Adviesbureau BV, 2010 (akoestisch onderzoek rapportnummer 210-SSm51l-il-v1) geeft men een reductie aan van 11,8 db(a) voor de ventilatoren voor een luchtwasser. Uittreksels van het betreffende akoestisch onderzoek wordt in bijlage 18.4 toegevoegd. Analoog aan de luchtwasser wordt dit ook toegepast voor de ventilator voor het biobed. In de vergunde situatie worden er dus 36 ventilatoren in totaal in rekening gebracht. In de toekomstige situatie zullen er in totaal 33 ventilatoren in rekening gebracht worden. Tabel 61: Ventilatoren in de vergunde situatie Stal Aantal Type ventilator Bronvermogen Bronvermogen Geluidsbron ventilatoren db(a) db(a) met reducties Stal 2 4 nokventilatoren vergund voor 1993 Stal 4a 14 nokventilatoren vergund na 1993 Stal 4b 12 nokventilatoren vergund na 1993 Stal 5 6 Ventilatoren voor luchtwasser vergund na 1993 Ontwerp-MER DGST BVBA 128/302

129 Tabel 62: Ventilatoren in de nieuwe situatie Stal Aantal Type ventilator Bronvermogen Bronvermogen Geluidsbron ventilatoren db(a) db(a) met reducties Stal 2 1 Ventilator voor biobed vergund voor 1993, Stal 4a 14 nokventilatoren vergund na 1993 Stal 4b 12 nokventilatoren vergund na 1993 Stal 5 6 Ventilatoren voor luchtwasser vergund na 1993 Van de vergunde situatie zijn er 4 ventilatoren te beschouwen als nieuwe ventilatoren. Stal 4a, 4b en 5 zijn immers na 1993 gebouwd, waardoor deze ventilatoren als nieuwe geluidsbronnen beschouwd worden en getoetst worden aan de grenswaarde voor een nieuwe inrichting. aangezien deze stal gewijzigd wordt in de nieuwe situatie, wordt deze als nieuw beschouwd Bij koudere temperaturen (winter of s nachts) zullen de ventilatoren minder werken dan in de zomer op warme dagen. Het aantal ventilatoren die op vol vermogen in werking zijn hangt ook af van het aantal dieren die zich op dat moment in de stallen bevinden. Hier worden volgende aannames gedaan: 1/3 van het totaal aantal ventilatoren voor de dag en avondperiode (of dus 12 ventilatoren in de huidige situatie en 11 in de toekomstige situatie). 1/5 van het totaal aantal ventilatoren voor de nachtperiode (of dus 7,2 ventilatoren in de huidige situatie en 6,6 in de toekomstige situatie). Het totale geluidsvermogenniveau van de ventilatoren in werking wordt berekend als volgt: Lwtot_ventilatoren = 10 x log ( N x 10 (L wi_ventilator /10) ) Met N het totaal aantal identieke ventilatoren met dezelfde geluidsemissie Lwi_ventilator : het geluidsvermogenniveau van één ventilator of bron Lwtot_ventilatoren : het totale geluidsvermogenniveau van alle identieke ventilatoren Laden en lossen Tabel 63: Overzicht transporten in de huidige situatie en in de toekomstige situatie Grondstof Huidige situatie Toekomstige situatie Tijdstip Type Duurtijd Transporten* Transporten* transport transport Aanvoer ± 87 transporten/jaar ± 97 transporten/jaar overdag Vrachtwagen 60 min krachtvoeder Aanvoer brandstof ± 8 transporten/jaar ± 8 transporten/jaar overdag Vrachtwagen 30 min Ontwerp-MER DGST BVBA 129/302

130 Aanvoer ± 11 transporten/jaar ±11 transporten/jaar overdag Vrachtwagen 15 min ontmettingsmiddel en, voedingszuren Afvoer biggen ± 35 transporten/jaar ± 35 transporten/jaar overdag Vrachtwagen 45 min en s nachts Afvoer mest ± 180 transporten/jaar ± 180 transporten/jaar overdag Tractor 30 min Afvoer kadavers ± 100 transporten/jaar ± 100 transporten/jaar overdag Vrachtwagen 10 min 421 transporten/jaar 431 transporten/jaar 8,1 transporten/week 8,3 transporten/week Tijdens het vullen van de voedersilo s kan er geluidshinder optreden als gevolg van de compressor op de vrachtwagen die het voeder komt lossen. Afhankelijk van het type compressor (omkast, geluidsarm, ) kan een geluidsniveau van 80 à 100 db(a) voorkomen op 1 m afstand tot de compressor. Met andere woorden het geluidsvermogenniveau kan 91 à 111 db(a) bedragen. Eén voederlevering duurt gemiddeld genomen ongeveer 60 minuten (= duur effectieve geluidsproductie) en kan beschouwd worden als incidenteel geluid. Tijdens het laden en lossen van grondstoffen, eindproducten en afvalstoffen treedt de meeste geluidshinder op door de vrachtwagen zelf. De vrachtwagens rijden tot aan de stallen en worden daar op het verharde deel van het bedrijf geparkeerd. Er zal steeds gevraagd worden om de motor van de vrachtwagen af te leggen, wat de lawaaihinder sterk zal reduceren. Tijdens het laden van de dieren worden de motoren van de vrachtwagens stilgelegd. Het laden van de varkens duurt ongeveer 45 minuten voor een transport. Het laden van de dieren zal na iedere ronde gebeuren. Deze activiteit zal grotendeels overdag gebeuren, maar kan ook 's nachts gebeuren. Tijdens het laden en lossen van een aantal producten, blijft de motor van de vrachtwagen draaien. Het betreft hier volgende transporten: aanvoer van brandstof, afvoer van mest en afvoer van kadavers. Gemiddeld duurt het leveren van brandstof 15 minuten. Voor de afvoer van mest rekenen we ongeveer 30 minuten en voor de afvoer van kadavers is de duurtijd ongeveer 10 minuten. Al deze transporten gebeuren overdag. Ook het transport dat van en naar het landbouwbedrijf rijdt kan in de meeste gevallen beoordeeld worden als incidenteel geluid. In de bestaande toestand spreken we van een 8-9 transporten (met vrachtwagen) per week. In de toekomstige toestand blijft het aantal transporten nagenoeg gelijk. In totaal zijn er in de huidige situatie ca 421 transporten per jaar en in de toekomst zal dit stijgen tot 431 transporten op jaarbasis. Per uur spreken we over een gemiddelde van minder dan 1 vrachtwagenbeweging. Het uitdrukken in LAeq,1h is bijgevolg niet erg zinvol. Landbouwdieren Lawaaihinder van varkens is weinig frequent en komt enkel voor wanneer de dieren gestoord worden of bij gebrek aan voedsel. In de nabijheid van het bedrijf worden geen lawaaierige activiteiten uitgevoerd zodat externe factoren zelden verantwoordelijk zullen zijn voor het storen van de dieren. Binnen de inrichting zelf zullen de dieren door het personeel zo min mogelijk gestoord worden. De dieren zullen ad libidum gevoederd worden, waardoor deze ook minder schreeuwen om voedsel. Met uitzondering van het laden van de dieren kan er ook weinig lawaaihinder van de dieren zelf verwacht worden. Ontwerp-MER DGST BVBA 130/302

131 BESCHRIJVING EN EFFECTINSCHATTING BESTAANDE SITUATIE Continue geluidsbronnen Het totale geluidsvermogenniveau van dit landbouwbedrijf op het moment dat alle continue bronnen simultaan in werking zijn wordt dan bekomen door de geluidsniveaus op te tellen. Er zijn in de huidige situatie 36 ventilatoren aanwezig, waarvan 4 bestaande ventilatoren (van voor 1993) en 32 nieuwe ventilatoren (van na 1993). Bestaande ventilatoren (4 stuks): Dagperiode en avondperiode: 1/3 e in werking 1,3 ventilatoren op vol vermogen: Lwtot = 10 x log ( N x 10 (L wi_ventilator /10 ) ) = 83,25 db(a) Nachtperiode : 1/5 e in werking 0,8 ventilatoren op vol vermogen Lwtot = 10 x log ( N x 10 (L wi_ventilator /10 ) ) = 81,0 db(a) Nieuwe ventilatoren (32 stuks): Dagperiode en avondperiode: 1/3 e in werking 10,7 ventilatoren op vol vermogen: Lwtot = 10 x log ( N x 10 (L wi_ventilator /10 ) ) = 91,6 db(a) Nachtperiode : 1/5 e in werking 6,4 ventilatoren op vol vermogen Lwtot = 10 x log ( N x 10 (L wi_ventilator /10 ) ) = 89,4dB(A) Incidentele bronnen Volgende activiteiten, die als incidenteel kunnen beschouwd worden zijn relevant voor dit landbouwbedrijf : Lossen van veevoeder (compressor op vrachtwagen met geluidsdemper) : 111 db(a) Kortstondig draaien van vrachtwagens : 95 db(a) Een overzicht van de transporten in de huidige situatie wordt weergegeven in Tabel 63. Beoordelingspunten De beoordelingspunten zijn gelegen ter hoogte van de meest nabijgelegen woning van het bedrijf en op 200 m van de perceelsgrens. Als centrum van de geluidsemissie voor de ventilatoren wordt het centrum van het bedrijf genomen, aangezien de ventilatoren verspreid zijn over het bedrijf. Het verhandelen van de grondstoffen en eindproducten gebeurt ook op verschillende plaatsen op het bedrijf, ook hiervoor wordt het centrum van het bedrijf genomen. De kortste afstand tussen nabijgelegen woningen (bedrijfsvreemd) en de geluidsemissies (continu en incidenteel) in de bestaande situatie wordt weergegeven in onderstaande tabel. Tabel 64: Afstand geluidsbron - beoordelingspunt Ontwerp-MER DGST BVBA 131/302

132 Beoordelingspunt Afstand tot geluidsbron (m) voor continue bronnen Afstand tot geluidsbron (laad- /losplaats) (m) voor incidenteel geluid Dichtste woning 320 m 320 Dichtste woning in gebied voor verblijfsrecreatie Op 200 m van de perceelsgrens 350 m 350 m Specifiek geluid van de geluidsbronnen Ventilatoren Het specifiek geluidsniveau ter hoogte van de beoordelingspunten ten gevolge van de bedrijfsuitbating zonder afscherming tussen bronnen en immissiepunt bedraagt dan: Bestaande ventilatoren (4 stuks): Dag- en avondperiode: beoordelingspunt afstand tot geluidsbron (m) Lwtot (db(a)) Lsp (db(a)) Dichtste woning ,2 20,6 Dichtste woning in gebied voor verblijfsrecreatie ,2 18,2 200 m perceelsgrens ,2 23,0 Nachtperiode: beoordelingspunt afstand tot geluidsbron (m) Lwtot (db(a)) Lsp (db(a)) Dichtste woning ,0 18,3 Dichtste woning in gebied voor verblijfsrecreatie ,0 16,0 200 m perceelsgrens ,0 20,8 Nieuwe ventilatoren (32 stuks): Dag- en avondperiode: beoordelingspunt afstand tot geluidsbron (m) Lwtot (db(a)) Lsp (db(a)) Dichtste woning ,6 28,9 Dichtste woning in gebied voor verblijfsrecreatie ,6 26,5 200 m perceelsgrens ,6 31,4 Nachtperiode: beoordelingspunt afstand tot geluidsbron (m) Lwtot (db(a)) Lsp (db(a)) Dichtste woning ,4 26,7 Dichtste woning in gebied voor verblijfsrecreatie ,4 24,3 200 m perceelsgrens ,4 29,2 Incidentele bronnen Ontwerp-MER DGST BVBA 132/302

133 Het berekende LAeq,1s tengevolge het lossen van veevoeder bedraagt dan voor alle periodes: beoordelingspunt afstand tot geluidsbron (m) Lwtot (db(a)) Lsp (db(a)) Dichtste woning ,3 Dichtste woning in gebied voor verblijfsrecreatie ,0 200 m perceelsgrens ,8 Het berekende LAeq,1s tengevolge de overige transporten bedraagt dan voor alle periodes: beoordelingspunt afstand tot geluidsbron (m) Lwtot (db(a)) Lsp (db(a)) Dichtste woning ,3 Dichtste woning in gebied voor verblijfsrecreatie ,0 200 m perceelsgrens ,8 Beoordeling van de geluidsimmissie van de bestaande inrichting Op basis van de vereenvoudigde overdrachtsberekening wordt het specifiek geluidsniveau getoetst aan de richtwaarde voor een bestaande inrichting en het effect op het oorspronkelijk omgevingsgeluid bepaald voor de bestaande bronnen. Voor de nieuwe continue bronnen in de huidige situatie (ventilatoren na 1993) wordt getoetst aan de richtwaarde voor nieuwe inrichtingen (=grenswaarde) en het effect op het omgevingsgeluid bepaald. Het omgevingsgeluid dat echter door de bestaande bronnen ook al aanwezig is. Continue bronnen Bij de toetsing van de continue bronnen, wordt het specifiek geluid van de continue bronnen Lsp vergeleken met de richtwaarde/grenswaarde. De ventilatoren op zich zijn wel geen ingedeelde inrichtingen volgens VLAREM I. Uit onderstaande tabel blijkt dat het specifiek geluid van de bestaande ventilatoren (4 ventilatoren) in de huidige toestand tijdens alle periodes en ter hoogte van alle beoordelingspunten steeds lager is dan de richtwaarde. Via het significantiekader kan de tussenscore en de eindscore bepaald worden. Tabel 65: Toetsing bestaande continue geluidsbronnen in de huidige situatie Periode Richtwaarde (RW) Referentiewaarde oorspronkelijk omgevingsgeluid Specifiek geluid ventilatoren Lsp db(a) Huidig omgevingsgeluid Lna (*) Lna-Lvoor Tussenscore ΔL Eindscore (Lsp tov RW) (Lvoor) Meest nabijgelegen woning dag ,6 35,2 0,2 0 0 avond ,6 30,5 0,5 0 0 nacht ,3 25,8 0,8 0 0 Meest nabijgelegen woning in gebied voor verblijfsrecreatie dag ,2 35,1 0,1 0 0 avond ,2 30,3 0,3 0 0 nacht ,0 25,5 0,5 0 0 Op 200 m van de perceelsgrens Ontwerp-MER DGST BVBA 133/302

134 dag ,0 35,3 0,3 0 0 avond ,0 30,8 0,8 0 0 nacht ,8 26,4 1, *: het huidig omgevingsgeluid (Lna) wordt berekend als de som van het oorspronkelijk omgevingsgeluid Lvoor en het specifiek geluid van de ventilatoren Lsp Ook voor de nieuwe ventilatoren (32 ventilatoren) in de bestaande situatie wordt een toetsing gedaan (Tabel 66), maar nu t.o.v. de grenswaarde. Het specifiek geluid van de nieuwe ventilatoren is steeds lager dan de grenswaarde voor nieuwe inrichtingen. De eindscore wordt gegeven in onderstaande tabel. Tabel 66: Toetsing nieuwe continue geluidsbronnen in de huidige situatie Periode Grenswaarde Huidig Specifiek geluid Nieuw (GW) omgevingsgeluid ventilatoren omgevingsgeluid (Lvoor) Lsp db(a) Lna (*) Lna-Lvoor Tussenscore ΔL Meest nabijgelegen woning dag ,9 36,1 0,9 0 0 avond ,9 32,8 2, nacht ,7 29,3 3, Meest nabijgelegen woning in gebied voor verblijfsrecreatie dag ,5 35,7 0,6 0 0 avond ,5 31,8 1, nacht ,3 28,0 2, Op 200 m van de perceelsgrens dag ,4 36,8 1, avond ,4 34,1 3, nacht ,2 31,0 4, Eindscore (Lsp tov RW) *: het nieuw omgevingsgeluid (Lna) wordt berekend als de som van het huidig omgevingsgeluid Lvoor van de bestaande ventilatoren en het specifiek geluid van de nieuwe ventilatoren Lsp In de huidige situatie kan volgende geconcludeerd worden: Voor de bestaande ventilatoren is er enkel op 200 m van de perceelsgrens een matig significant negatief effect tijdens de nacht; ter hoogte van de andere beoordelingspunten is er een verwaarloosbaar effect. ; Voor de nieuwe ventilatoren is er ter hoogte van de meest nabijgelegen woning in agrarisch gebied en in gebied voor verblijfsrecreatie een verwaarloosbaar effect tijdens de dag; en een matig significant negatief effect tijdens de overige periodes; Voor de nieuwe ventilatoren is er op 200 m van de perceelsgrens een matig significant negatief effect tijdens de overige periodes. Er dient opgemerkt te worden dat er bij de bepaling van de geluidshinder geen rekening wordt gehouden met afscherming. Tussen de ventilatoren en de meest nabijgelegen woning zijn er groenaanplantingen aanwezig. In de huidige toestand wordt er voor de bestaande continue geluidsbronnen voldaan aan de richtwaarde. Bijgevolg dienen geen milderende maatregelen genomen te worden voor het bedrijf in de huidige toestand Ontwerp-MER DGST BVBA 134/302

135 (beslissingsschema Vlarem II). Voor de nieuwe continue geluidsbronnen wordt ook voldaan aan de grenswaarde. Incidentele bronnen In onderstaande tabel wordt het LAeq,1s van de incidentele bronnen vergeleken met de richtwaarde voor een bestaande inrichting, dit aangezien de varkenshouderij een bestaande inrichting betreft (basis vergunning van voor 1993). Tabel 67: Toetsing incidentele bronnen vergunde situatie lossen van veevoeders Periode Richtwaarde (RW) Specifiek geluid incidentele bronnen - lossen van veevoeders - compressor Lsp db(a) Meest nabijgelegen woning dag 60 48,3 avond 50 48,3 nacht 45 48,3 Meest nabijgelegen woning dag 55 46,0 avond 45 46,0 nacht 40 46,0 Op 200 m van de perceelsgrens dag 60 50,8 avond 50 50,8 nacht 45 50,8 Tabel 68: Toetsing incidentele bronnen vergunde situatie laden van dieren Periode Richtwaarde (RW) Specifiek geluid incidentele bronnen laden van dieren Lsp db(a) Meest nabijgelegen woning dag 60 32,3 avond 50 32,3 nacht 45 32,3 Meest nabijgelegen woning dag 55 30,0 avond 45 30,0 nacht 40 30,0 Op 200 m van de perceelsgrens dag 60 34,8 avond 50 34,8 nacht 45 34,8 Ontwerp-MER DGST BVBA 135/302

136 De meeste transporten gebeuren overdag. Voor het lossen van de veevoeders kan er geluidshinder optreden door de compressor zelf op de vrachtwagen. Het lossen van veevoeders gebeurt enkel overdag. Het lossen van veevoeders is een bestaande activiteit, in het verleden zijn er geen klachten geweest o.w.v. geluidshinder. De totale duur van lossen veevoerders op jaarbasis is ook relatief beperkt. Indien er in de toekomst toch klachten zouden komen o.w.v. geluidshinder door lossen van veevoeders, kan er overwogen worden om een compressor met omkasting te gebruiken. De overige transporten gebeuren eveneens overdag, enkel het ophalen van dieren kan s nachts gebeuren. Uit deze toetsing blijkt dat het LAeq,1s voor alle periodes voor de overige transporten (kortstondig draaien van de motor vrachtwagen) voldoet aan de richtwaarde t.h.v. de beoordelingspunten. BESCHRIJVING EN EFFECTINSCHATTING GEWENSTE SITUATIE Geluidsbronnen in de gewenste situatie In de nieuwe situatie wordt stal 2 aangepast, de 4 ventilatoren in de nok worden vervangen door 1 ventilator die de lucht uit het cetnraal kanaal naar het biobed leidt. Gezien de verandering, wordt dit ook als nieuwe bron beschouwd. Er zijn in de gewenste situatie in totaal 33 ventilatoren, die alle beschouwd worden als nieuwe ventilatoren (van na 1993). Voor het geheel van de 33 nieuwe ventilatoren geldt: Nieuwe ventilatoren (33 stuks): Dagperiode en avondperiode: 1/3 e in werking 11 ventilatoren op vol vermogen: Lwtot = 10 x log ( N x 10 (L wi_ventilator /10 ) ) = 91,6 db(a) Nachtperiode : 1/5 e in werking 6,6 ventilatoren op vol vermogen Lwtot = 10 x log ( N x 10 (L wi_ventilator /10 ) ) = 89,4 db(a) Er komen geen extra activiteiten/transporten bij (enkel de frequentie stijgt) in de nieuwe situatie. Het lossen van veevoeder, het laden en lossen van dieren en de overige transporten zijn in dit geval al bestaande activiteiten. Er zijn geen nieuwe incidentele geluidsbronnen. Er is wel een toename van een aantal van deze activiteiten. Een overzicht van het aantal transporten in de nieuwe situatie wordt weergegeven in Tabel 63. Specifiek geluid van de geluidsbronnen Het specifiek geluidsniveau ter hoogte van de meest nabij gelegen woning en op 200 m van de perceelsgrens ten gevolge van de bedrijfsuitbating zonder afscherming tussen bronnen en immissiepunt bedraagt dan voor de nieuwe bronnen in de gewenste situatie: Nieuwe ventilatoren (33 stuks): Dag- en avondperiode: beoordelingspunt afstand tot geluidsbron (m) Lwtot (db(a)) Lsp (db(a)) Ontwerp-MER DGST BVBA 136/302

137 Dichtste woning ,6 28,9 Dichtste woning in gebied voor verblijfsrecreatie ,6 26,6 200 m perceelsgrens ,6 31,4 Nachtperiode: beoordelingspunt afstand tot geluidsbron (m) Lwtot (db(a)) Lsp (db(a)) Dichtste woning ,4 26,7 Dichtste woning in gebied voor verblijfsrecreatie ,4 24,4 200 m perceelsgrens ,4 29,2 Beoordeling van de geluidsimmissie gewenste situatie Continue geluidsbronnen Op basis van de vereenvoudigde overdrachtsberekening wordt het specifiek geluidsniveau van de nieuwe continue bronnen getoetst aan de grenswaarde voor een nieuwe inrichting en wordt het effect op het omgevingsgeluid bepaald. De verandering in omgevingsgeluid wordt eveneens weergegeven, evenals de eindscore volgens het significantiekader. Het omgevingsgeluid is het geluid dat echter door de huidige vergunning ook al aanwezig is. Tabel 69: Toetsing nieuwe continue geluidsbronnen in de gewenste situatie Periode Grenswaarde Huidig Specifiek geluid Nieuw (GW) omgevingsgeluid ventilatoren omgevingsgeluid (Lvoor) Lsp db(a) Lna (*) Lna-Lvoor Tussenscore ΔL Meest nabijgelegen woning dag ,9 36,0 1,0 0 0 avond ,9 32,5 2, nacht ,7 28,9 3, Meest nabijgelegen woning in gebied voor verblijfsrecreatie dag ,6 35,0 0,6 0 0 avond ,6 30, 1, nacht ,4 25,0 2, Op 200 m van de perceelsgrens dag ,4 36,6 1, avond ,4 33,8 3, nacht ,2 30,6 5, Eindscore (Lsp tov RW) *: het nieuw omgevingsgeluid (Lna) wordt berekend als de som van het huidige omgevingsgeluid Lvoor van de bestaande ventilatoren en het specifiek geluid van de 20 nieuwe ventilatoren Lsp In de gewenste situatie kan voor de nieuwe geluidsbronnen (20 ventilatoren) volgende geconludeerd worden: Voor de nieuwe ventilatoren is er ter hoogte van de meest nabijgelegen woning in agrarisch gebied en in gebied voor verblijfsrecreatie een verwaarloosbaar effect tijdens de dag; en een matig significant negatief effect tijdens de overige periodes; Ontwerp-MER DGST BVBA 137/302

138 Voor de nieuwe ventilatoren is er op 200 m van de perceelsgrens een matig significant negatief effect tijdens de overige periodes. Er dient opgemerkt te worden dat er bij de bepaling van de geluidshinder geen rekening wordt gehouden met afscherming. Tussen de ventilatoren en de meest nabijgelegen woning zijn er groenaanplantingen aanwezig en de stallen zelf. In de gewenste toestand wordt er voor de nieuwe continue geluidsbronnen voldaan aan de grenswaarde voor een nieuwe inrichting. Bijgevolg dienen geen milderende maatregelen genomen te worden voor het bedrijf in de toekomstige toestand (beslissingsschema Vlarem II). Incidentele geluidsbronnen Er zijn geen nieuwe incidentele bronnen. De transporten die voorkomen zijn reeds bestaande activiteiten. Er is wel een toename van de frequentie van deze transporten in de nieuwe situatie. Er is een toename van 421 transporten per jaar in de huidig vergunde situatie naar 431 transporten per jaar in de nieuwe situatie. Gemiddeld zijn dit respectievelijk 8,1 transporten en 8,3 transporten per week. Het betreft de transporten voor de aanvoer van krachtvoeder, de afvoer van varkens en de afvoer van mest. Uit deze toetsing blijkt dat het LAeq,1s van de incidentele bronnen geen overschrijdingen veroorzaakt. SYNTHESE Voor de discipline geluid worden de relevante geluidsbronnen op het bedrijf bepaald, zijnde de continue geluidsbronnen (ventilatoren) en de incidentele geluidsbronnen (transporten). De beoordelingspunten zijn de dichtste woning, de dichtste woning in gebied voor verblijfsrecreatie en op 200 m van de perceelsgrens van het bedrijf. Binnen een straal van 200 m van de bedrijfspercelen, ligt 1 woning. Op zo n 270 m ten noorden van het bedrijf bevindt zich een gebied voor verblijfsrecreatie. Er zijn in deze studie geen meetresultaten beschikbaar. Als referentiewaarde voor het oorspronkelijk omgevingsgeluid in stille agrarische gebieden wordt voor het LA95,1h voor de dagperiode 35 db(a), avondperiode 30 db(a) en 25 db(a) voor de nachtperiode gehanteerd. Deze waarden liggen 10 db(a) lager dan de milieukwaliteitsnormen voor agrarische gebieden. Dit zijn echter normale waarden voor het oorspronkelijke omgevingsgeluid in agrarisch gebied wanneer er geen stoorbronnen zijn in de onmiddellijke omgeving. Bijvoorbeeld voor agrarische gebieden waar er geen autosnelwegen of drukke primaire wegen binnen een straal van 2 km of geen industriegebieden binnen een straal van 500 m gelegen zijn. In de vergunde situatie zijn er 36 ventilatoren in de varkensstallen, waarvan er 4 beschouwd worden als bestaande ventilatoren (stallen vergund voor 1993) en 32 ventilatoren als nieuwe ventilatoren (stallen vergund na 1993). 6 ventilatoren bevinden zich in het centraal kanaal voor een luchtwasser, de overige ventilatoren bevinden zicht in de nok, in kokers. In de nieuwe situatie wordt de ventilatie van stal 2 vervangen, de 4 ventilatoren worden vervangen door 1 ventilator die de lucht uit het centraal kanaal naar een biobed leidt. Alle ventilatoren in de nieuwe situatie worden beschouwd als nieuwe ventilatoren (vergund na 1993). 7 ventilatoren bevinden zich in het centraal kanaal voor een luchtwasser of biobed, de overige ventilatoren bevinden zicht in de nok, in kokers. Ontwerp-MER DGST BVBA 138/302

139 Voor ventilatoren gelegen in kokers wordt een demping van 3 db(a) in rekening gebracht o.w.v. de positionering onderin de koker. Op het bronvermogen van de ventilatoren voor het luchtwasserpakket is een reductie van 10 db(a) toegepast o.w.v. de aanwezigheid van een wasserpakket achter de ventilatoren. Deze reductie vinden we terug in een Nederlands akoestisch onderzoek (Exlan Consultants BV, 2011). In een ander akoestisch onderzoek van het Milieu Adviesbureau BV, 2010 (akoestisch onderzoek rapportnummer 210-SSm51l-il-v1) geeft men een reductie aan van 11,8 db(a) voor de ventilatoren voor een luchtwasser. Uittreksels van het betreffende akoestisch onderzoek wordt in bijlage 18.4 toegevoegd. Analoog aan de luchtwasser wordt dit ook toegepast voor de ventilator voor het biobed. Voor de bestaande continue bronnen en voor de incidentele bronnen wordt getoetst aan de richtwaarde voor bestaande inrichtingen. Dit zijn de bronnen die dateren van voor Voor de nieuwe continue bronnen (nieuwe bronnen in bestaande situatie en nieuwe bronnen in nieuwe situatie) en voor de incidentele bronnen wordt getoetst aan de richtwaarde voor nieuwe inrichtingen (=grenswaarde). In de huidig vergunde situatie geldt voor de bestaande continue bronnen volgens het significantiekader dat er een matig significant negatief effect is ter hoogte op 200 m van de perceelsgrens tijdens de nacht. Voor de overige beoordelingspunten is er tijdens alle periodes een verwaarloosbaar effect, net als tijdens de dag en avond op 200 m van de perceelsgrens. In de huidig vergunde situatie geldt voor de nieuwe continue bronnen volgens het significantiekader dat er geen tot een verwaarloosbaar effect tijdens de dag ter hoogte van de dichtstbijzijnde woningen(zowel in agrarisch als in gebied voor verblijfsrecreatie). Voor alle andere periodes en op 200 m van de perceelsgrens is er een matig segnificant negatief effect. In de geplande situatie geldt voor alle nieuwe continue bronnen volgens het significantiekader dat er geen tot een verwaarloosbaar effect tijdens de dag ter hoogte van de dichtstbijzijnde woningen(zowel in agrarisch als in gebied voor verblijfsrecreatie). Voor alle andere periodes en op 200 m van de perceelsgrens is er een matig segnificant negatief effect. In de gewenste toestand wordt er voor de nieuwe continue geluidsbronnen voldaan aan de grenswaarde voor een nieuwe inrichting. Bijgevolg dienen geen milderende maatregelen genomen te worden voor het bedrijf in de toekomstige toestand (beslissingsschema Vlarem II). De incidentele bronnen worden vergeleken met de richtwaarde voor een incidenteel geluid van een bestaande inrichting. Ter hoogte van de verschillende beoordelingspunten wordt er voldaan aan de richtwaarde voor een bestaande inrichting. De incidentele bronnen (transporten) in de huidig vergunde situatie en in de nieuwe situatie zijn dezelfde, er zijn dus geen extra nieuwe incidentele bronnen. Er is wel een stijging van de frequentie van de transporten in de nieuwe situatie. In het verleden zijn er eveneens geen klachten geweest i.v.m. geluidshinder. Voor deze berekeningen werden volgende aannames gedaan: geen afscherming. MILDERENDE MAATREGELEN Er dient opgemerkt te worden dat de berekende effecten in dit MER wellicht een overschatting zijn. Er wordt bij de berekeningen geen rekening gehouden met de aanwezige afscherming van de incidentele geluidsbronnen. Ontwerp-MER DGST BVBA 139/302

140 Project-geïntegreerde maatregelen Ventilatoren zijn computer gestuurd en frequentie gestuurd. Tijdens het laden en het lossen worden de motoren van de bedrijfsvoertuigen zoveel mogelijk stilgelegd. Er is reeds een groenaanplant voorzien. De stallen blijven in de mate van het mogelijke afgesloten. Bijkomend te nemen maatregelen In de gewenste toestand wordt er voor de nieuwe continue geluidsbronnen voldaan aan de grenswaarde voor een nieuwe inrichting. Bijgevolg dienen geen milderende maatregelen genomen te worden voor het bedrijf in de toekomstige toestand (beslissingsschema Vlarem II). Verdere mogelijkheden of aanbevelingen Tijdens de werkzaamheden dient de initiatiefnemer er op te letten dat de aannemer de geluidshinder ten gevolge van de werken zo goed mogelijk beperkt en dat het onnodig draaien van de machines en motoren voorkomen wordt. Er moet rekening gehouden worden met een schappelijk start- en einduur van de bouwwerken, enz. Dit opdat hinder naar omwonenden zoveel mogelijk beperkt wordt. Ontwerp-MER DGST BVBA 140/302

141 MENS EN GEZONDHEID Voor de relevante figuren wordt verwezen naar de bijlage figuren Volgende figuren worden hierbij opgenomen: Figuur 21 Sportvelden en speelzone in omgeving bedrijf Figuur 22 Transportroute van en naar het bedrijf via E34 AFBAKENING STUDIEGEBIED Het studiegebied voor de discipline Mens-Gezondheid wordt bepaald door de grootste gemene deler van de invloedssferen van de abiotische disciplines. Voor de gezondheidsaspecten wordt het studiegebied overgenomen uit de afbakening binnen de abiotische disciplines geluid en lucht. Concreet wordt het studiegebied voornamelijk bepaald door de grens waar relevante geurwaarneming voorkomt. Effecten zoals geluids- of stofhinder reiken immers minder ver. Hier wordt het studiegebied dus gelijk genomen aan het studiegebied van geur, zijnde een perimeter van 1 km rond het bedrijf. TOELICHTING GEGEVENSGEBRUIK Voornaamste gegevensbronnen: Eigen terreinbezoek Gewestplan Wegenatlas Orthofoto Topografische kaart Kaartlagen geopunt Literatuurstudie Op basis van kaartmateriaal (topokaart, gewestplan, orthofoto ), terreinbezoek en algemeen bekomen informatie wordt het antropogeen milieu in de nabijheid van het bedrijf beschreven. Hierbij wordt de omgeving van het bedrijf beschreven rekening houdend met de woonfunctie, recreatie, landbouw, overige bedrijven, voorname verkeersverbindingen en industrie. METHODIEK EFFECTBEPALING Voor de discipline Mens wordt aandacht besteed aan mogelijke gezondheidseffecten en mobiliteitsaspecten. De discipline Mens is een integrerende discipline, waar heel wat effectketens stoppen en het eindeffect beoordeeld moet worden; deze discipline heeft hierdoor gegevens nodig uit andere disciplines. Ontwerp-MER DGST BVBA 141/302

142 Voor de beoordeling van de effecten in de discipline Mens - Gezondheid baseren we ons op het nieuwe richtlijnenboek en doorlopen de vijf stappen (zie illustratie). Als er relevante blootstellingen zijn, worden de mogelijke gezondheidseffecten bekeken bij de blootgestelde populatie, voor zover de polluenten stressoren van toepassing zijn voor landbouwdieren. Waar nodig wordt rekening gehouden met cumulatieve aspecten door andere bronnen. Bijzondere aandacht gaat naar kwetsbare groepen (scholen, bejaardentehuizen, ). In dit hoofdstuk wordt verder ook ingegaan op eventuele klachten die ooit tegen het bedrijf geuit zijn. Indien deze klachten betrekking hebben op andere disciplines, dan worden mogelijke maatregelen in die disciplines besproken en kort herhaald in dit hoofdstuk. PM2.5&10, Ultra fine particles (UFP) en Elementair koolstof (EC) Fijn stof is een mengsel van deeltjes met uiteenlopende samenstelling en afmetingen. Een veelgebruikte indeling is deze in fracties op basis van de grootte van de deeltjes: PM10, PM2,5, PM1 en PM0,1 (PM komt van het Engels particulate matter ). PM10 staat dan bijvoorbeeld voor de fractie deeltjes met een aerodynamische diameter kleiner dan 10 mictrometer of micron (een honderdste millimeter). Hoe kleiner de stofdeeltjes, hoe dieper ze via de luchtwegen in het lichaam terecht komen. PM10 en PM2,5 zijn wat ze noemen inhaleerbare fracties die door inademing in de luchtwegen kunnen terechtkomen. PM0,1 is de laatste jaren beter bekend als Ultra fine particles (UFP). De Wereldgezondheidsorganisatie bevestigt dat er schadelijke effecten zijn van PM10 maar dat vooral PM2,5 een grote gezondheidsrisicofactor is. Er kunnen voor fijn stof geen drempelwaarden worden geïdentificeerd waaronder geen effecten optreden. Het richtlijnenboek Mens-Gezondheid stelt een pseudo-gaw (gezondheidskundige advieswaarde) voor van 15 µg/m³. Dit komt overeen met de Interim target-3 van de WHO Air Quality guidelines De eigenlijke Air Quality guideline van de WHO van 10 μg/m³ jaargemiddelde (2005), omwille van gemiddelde concentratie PM2,5 in Vlaanderen niet weerhouden. Voor PM10 is de advieswaarde 20µg/m³, de Interim target-3 van de WHO Air guidelines 2005 is 30 µg/m³ (WHO Air Quality guidelines 2005). Ontwerp-MER DGST BVBA 142/302

143 Naast de grootte van de stofdeeltjes is ook de samenstelling van groot belang. Zo zijn sommige deeltjes veel schadelijker dan andere. Elementair koolstof (EC), beter bekend als roet, is mogelijk één van de belangrijkste polluenten van het moment als het gaat over fijn stof en gezondheidseffecten. Het omvat stofdeeltjes die ontstaan bij onvolledige verbrandingsprocessen van fossiele en andere brandstoffen. Het schadelijke effect van deze component is waarschijnlijk te wijten aan de zeer kleine deeltjes (die in aantal zeer belangrijk zijn) en het feit dat ze doorgaans een coating van kankerverwekkende verbindingen hebben (bv. poly-aromatische koolwaterstoffen). In het kader van veestallen is deze parameter evenwel niet relevant. Voor de beoordeling van de gezondheidseffecten van de emissie fijn stof wordt eerst een score gemaakt op basis van de procentuele bijdrage t.a.v. de pseudo-gaw. Deze score wordt vervolgens bijgesteld plus of min één punt, al naargelang de immissie na, de GAW (gezondheidskundige advieswaarde) al dan niet benadert. Deze scoring staat rechtstreeks in verband met het adviseren tot of opleggen van milderende maatregelen. Voor de scoringstabel wordt verwezen naar het RLB Mens-Gezondheid. De stofemissie omvat in feite ook micro-organismen en celwandbestanddelen van bepaalde bacteriën (endotoxinen). Deze microbiële componenten bevinden zich vooral in de grovere fractie van zogeheten fijn stof (Nederlandse Gezondheidsraad, 2012, Gezondheidsrisico s rondom veehouderijen ). NH3, stikstof, fosfor De parameters NH3, stikstof en fosfor worden besproken in de disciplines biodiversiteit, stikstof en fosfor. Voor de beoordeling van de gezondheidseffecten zijn er geen drempelwaarden geïdentificeerd. Geur Voor de beoordeling van de gezondheidseffecten van geurcomponenten zijn er geen drempelwaarden geïdentificeerd. De geurcomponenten op zich zijn niet schadelijk voor de gezondheid. Dit houdt in dat eventuele gezondheidseffecten bij omwonenden niet direct het gevolg zijn van de geurbelasting, maar kunnen verklaard worden uit het stressmodel gekoppeld aan de geurhinder (psychosomatische effecten). Het nieuwe richtlijnenboek Mens-Gezondheid geeft geen significantiekader voor de stressor geur. Op basis van de gemoddelleerde concentraties zal een expertinschatting van het % ernstig gehinderden gemaakt worden. Geluid Qua effecten t.g.v. blootstelling aan geluid wordt er globaal een onderscheid gemaakt tussen enerzijds geluidshinder en anderzijds slaapverstoring. Het is algemeen onderkend dat een goede nachtrust een biologische noodzakelijkheid is. Verstoring van de slaap kan dan ook afhankelijk van de soort slaapverstoring en de frequentie van voorkomen aanleiding geven tot vermoeidheid, concentratiestoornissen, overgaan tot het gebruik van slaapmedicijnen,... en in meer ernstige situaties verhoogde bloeddruk, versneld hartritme,... die bij langdurig voorkomen de basis kunnen vormen voor cardiovasculaire aandoeningen, psychische aandoeningen,... In de Europese richtlijn Omgevingslawaai wordt om een inschatting te kunnen maken van het al dan niet voorkomen van hinder of slaapverstoring 2 types van geluidsbelastingsindicatoren vooropgesteld, nl. de Lden en de Lnight. Het Lden-niveau is het gewogen gemiddelde van de geluidsniveaus voor de dag ( ), de avond ( ) en de nacht ( ). De avond- en nachtniveaus krijgen daarbij een straffactor van +5 resp. +10 db aangerekend. Hierdoor wegen ze zwaarder door in het Lden-niveau, wat overeenkomt met de vaststelling dat geluidsoverlast s avonds en s nachts doorgaans als hinderlijker wordt ervaren. Uit Europees onderzoek blijkt dan ook dat een Lden een relatief goede voorspeller is van de mate waarin omwonenden hinder kunnen ondervinden. Ontwerp-MER DGST BVBA 143/302

144 Op dit ogenblik zijn er geen drempelwaarden voor de indicator Lden om te oordelen vanaf welke geluidsbelasting er effectief hinder optreedt. Het is ook niet eenvoudig om dergelijke drempelwaarden af te leiden. Uit onderzoeken blijkt dat persoonlijke kenmerken, zoals de gevoeligheid voor geluid, een sterke impact hebben op de mate waarin een bepaald geluidsniveau als storend wordt ervaren. Ook de lokale omstandigheden (optredende piekniveaus, aanwezigheid van een stille gevel of tuin,...) bepalen in grote mate de hinderlijkheid van een bepaalde geluidsbelasting. In de discipline Mens Gezondheid wordt het studiegebied voor geluidshinder door weg- spoor- en vliegverkeerbepaald door de Lden = 50 db(a) en de Lnight, outside = 40 db(a). Als de Lnight, outside = 40 db(a) in het betreffende studiegebied niet realistisch is, kan gemotiveerd worden dat er voor de interim doelstelling van de WHO van Lnight, outside = 55 db(a) gekozen wordt. In de Night Noise Guidelines wordt deze waarde van 55 db(a) voorgesteld als een tussentijdse waarde voor landen waar de richtlijn van 40 db(a) op korte termijn niet kan gerealiseerd worden, zoals voor Vlaanderen ook soms ook het geval is. Het nieuwe richtlijnenboek Mens-Gezondheid geeft geen significantiekader voor de stressor geluid, maar legt een bespreking van het % ernstig gehinderden of slaapverstoorden op in een worst case benadering. Ingeval van geluid als milieustressor wordt verder onderzoek nodig geacht bij stijging van het omgevingsgeluid met 3 db of meer en/of bij klachten in het gebied. Mobiliteitseffecten Inzake effecten op mobiliteit worden de relevante transportbewegingen i.f.v. aan- en afvoer van producten in kaart gebracht. Vervolgens wordt het aandeel van deze transportbewegingen ingeschat t.o.v. de huidige totale verkeersstromen op de voornaamste ontsluitingswegen. De transportstromen, die aan de inrichting verbonden zijn, worden besproken. Bij een landbouwbedrijf worden de belangrijkste transporten veroorzaakt door: aan- en afvoer van dieren; aanvoer van grondstoffen (voeder, fossiele brandstoffen, strooisel,...); afvoer van eindproducten (dieren,...); afvoer van afvalstoffen (mest, kadavers,...). De transportafstanden kunnen hierbij heel sterk variëren, gaande van het uitrijden van mest op aanpalende percelen, tot de afvoer van bijvoorbeeld mest op lange afstand. Het is bijgevolg bijna onmogelijk om alle aan- en afvoerroutes volledig te beschrijven. De nadruk ligt daarom voornamelijk op de afstand tussen het bedrijf en de meest nabij gelegen grote aan/afvoerroute. Voor elk transport dienen volgende zaken ingeschat te worden: type transport: zwaar verkeer (via vrachtwagens) of lichte vracht (via tractoren of via wagens); frequentie: maandelijks, wekelijks, met aanduiding of de transporten gespreid zijn over het ganse jaar of gebonden aan enkele maanden; voornaamste transportroutes; tijdstip: dag, avond, ochtend, nacht. Omdat het effect van het lichte vrachtverkeer eerder verwaarloosbaar is, wordt vooral het zwaar verkeer, met vrachtwagens, beschouwd. Het significantiekader dat van toepassing is, wordt weergegeven in onderstaande tabel. Ontwerp-MER DGST BVBA 144/302

145 Er zal een inschatting en evaluatie gemaakt worden van het aantal transporten dat noodzakelijk is in het productieproces van het bedrijf. De transportafstanden kunnen heel sterk variëren. Het is bijgevolg onmogelijk om alle aan- en afvoerroutes volledig te beschrijven. De nadruk ligt bijgevolg voornamelijk op de afstand tussen het bedrijf en de meest nabij gelegen grote afvoerroute (autostrade, gewestweg). Bij de bespreking van de weginfrastructuur van de voornaamste aan- en afvoerroute(s) wordt ook het wegtype (autosnelweg, gewestweg, ringweg, lokale ontsluitingsweg voor (niet-) doorgaand verkeer, etc.) vermeld. Bij de bepaling van de invloed van de transportstromen op de verkeersleefbaarheid is de ligging van de inrichting ten opzichte van de omgeving (nabijheid woonwijken, nabijheid ontsluitingswegen, kanalen, ), alsook de staat van de gebruikte wegen en de capaciteit en geschiktheid van de gebruikte wegen bepalend. Ook worden eventuele bewegwijzerde wandel- en fietsroutes die langs het bedrijf of de voornaamste aan- en afvoerroutes liggen aangegeven. Bijgevolg wordt voor de beoordeling van de verkeershinder/verkeersleefbaarheid de ontsluitingsinfrastructuur in de nabijheid van de inrichting onder de loep genomen. Tabel 70: Significantiekader ter beoordeling van de verkeershinder Toetsing Gemiddeld >35 transporten (zwaar verkeer) per week langsheen lokale wegen & doorheen gevoelig gebied Gemiddeld 14 tot 35 transporten per week (zwaar verkeer) langsheen lokale wegen & doorheen gevoelig gebied Gemiddeld 7 tot 14 transporten (zwaar verkeer) per week langsheen lokale wegen & doorheen gevoelig gebied Gemiddeld < 7 transporten (zwaar verkeer) per week langsheen lokale of transporten enkel langsheen hoofdwegen Beoordeling Aanzienlijk negatief effect Negatief effect Beperkt negatief effect Geen of verwaarloosbaar effect REFERENTIESITUATIE Beschrijving ruimtegebruik en betrokken populatie Het bedrijf is gelegen langs de Waterstraat 30 in Lille. De onmiddellijke bedrijfsomgeving wordt gekenmerkt door zijn agrarisch karakter een bosgebied en een recreatiegebied. Binnen een straal van 200 m rond de perceelsgrenzen (toekomstige situatie) van het bedrijf van DGST BVBA, zijn 2 woningen gelegen. De woning gelegen Waterstraat 40, is de woning van de exploitant zelf. De meest nabijgelegen woning is gesitueerd ten ZO van het bedrijf, en is gelegen in agrarisch gebied. Het is de woning gelegen Walravens 16, het betreft een particuliere woning, en is gelegen op 190 m van de perceelsgrens. Volgens het gewestplan liggen de bedrijfsgebouwen volledig in agrarisch gebied.de afstand van het bedrijf (centrum) t.o.v. andere gebieden zoals aangeduid op het gewestplan wordt weergegeven in onderstaande tabel. Tabel 71: Ligging bedrijf volgens gewestplan Gebied Afstand tot centrum bedrijf (m) Richting Bosgebied 190 N-NO Bosgebied 150 W Gebied voor verblijfsrecreatie 270 N Gebied voor verblijfsrecreatie 490 ZW Woongebied 1290 NO Ontwerp-MER DGST BVBA 145/302

146 Woonuitbreidingsgebied 1430 m NO Gebied voor jeugdcamping 950 ZW Gebied voor dagrecreatie 600 NW Onderstaande tabel vat het ruimtegebruik en betrokken populaties samen voor de referentiesituatie. Er zijn geen relevante veranderingen te verwachten ten gevolge van de ontwikkelingsscenario s. Tabel 72: Samenvattende tabel ruimtegebruik en betrokken populaties RUIMTEGEBRUIK Eenheid Aantal of % Afstand en Argumentatie van gebied windrichting tot bron Kinderdagverblijven aantal Kleuterscholen, basisschool, secundaire school Speel-, scouts-,sportterreinen, Aantal 1 (toegankelijk 290 m NW 0 vakantieverblijven, speelbos bos+ sporttereinen) Ziekenhuizen, bejaardentehuizen, Aantal woonzorgcentra, assistentiewoningen Woonzone % van 0% 0 0 studiegebied Landbouwactiviteit % van 68,7% overig 0 studiegebied Recreatiegebied (dag-verblijf) % van 10% N,Z 0 studiegebied Jeugdcamping % van het 0,3% ZW studiegebied bosgebied % van 18% N 0 studiegebied POPULATIE Eenheid Aantal of % van gebied Afstand en windrichting tot bron Argumentatie Totaal aantal wooneenheden binnen het studiegebied (1 km) Wooneenheden in recratiegebied (crabadressen) aantal 30 * aantal 4 jeugdcamping Aantal loten m ZW * Het aantal woningen werd berekend volgens GIS-analyse. Er zijn geen gegevens beschikbaar over de verdeling van de bevolkingsgroepen over de woningen in het studiegebied (aantal personen/ kinderen jonger dan 5 jaar/ kinderen ouder dan 5 jaar). In Vlaanderen is het gemiddeld aantal bewoners per wooneenheid gelijk aan 2,3 (zie richtlijnenboek Mens-Gezondheid). Verkeer Het bedrijf is gelegen langs de Waterstraat 30 in Lille, dit is een lokale weg. Op ongeveer 4 km ten noorden ligt de E34 (autostrade). De voornaamste aan- en afvoerroute van het bedrijf verloopt dan ook via de E34. Vanuit de Ontwerp-MER DGST BVBA 146/302

147 E34 gaat het transport naar het bedrijf meestal via Lille, maar het het kan ook via Gierle. De eerste mogelijkheid is via de gewestweg N143 (de Wechelsebaan) naar Lille en nadien via de Tielenbaan, via Baan naar de Waterstraat. Of van de E34 via de gewestweg N132 de Beersebaan naar Gierle, dan via de Vennestraat naar de Waterstraat. Een deel van de weg is woongebied, het gaat om de weg door de dorpskern van Lille en van Gierle zelf. De kwaliteit en capaciteit van de wegen, en de verkeersbewegingen gerelateerd aan het bedrijf worden verder besproken. De transporten die nodig zijn voor de bevoorrading van het bedrijf en de aan- en afvoer van dieren kunnen aanleiding geven tot verkeershinder. Een inschatting van het aantal verkeersbewegingen wordt weergegeven in onderstaande tabel. Tabel 73: Overzicht transporten in de huidige situatie en in de toekomstige situatie Grondstof Huidige situatie Transporten* Toekomstige situatie Transporten* Tijdstip transport Type transport Duurtijd Aanvoer krachtvoeder ± 87 transporten/jaar ± 97 transporten/jaar overdag Vrachtwagen 60 min Aanvoer brandstof ± 8 transporten/jaar ± 8 transporten/jaar overdag Vrachtwagen 30 min Aanvoer ontmettingsmiddel en, voedingszuren ± 11 transporten/jaar ±11 transporten/jaar overdag Vrachtwagen 15 min Afvoer biggen ± 35 transporten/jaar ± 35 transporten/jaar overdag en s nachts Vrachtwagen 45 min Afvoer mest ± 180 transporten/jaar ± 180 transporten/jaar overdag Tractor 30 min Afvoer kadavers ± 100 transporten/jaar ± 100 transporten/jaar overdag Vrachtwagen 10 min 421 transporten/jaar 431 transporten/jaar 8,1 transporten/week 8,3 transporten/week *Transporten/jaar, dit betreft het enkele transport van of naar het bedrijf. Voor het effectief aantal transportbewegingen, moet er vermenigvuldigd worden met 2. Uit bovenstaande tabel blijkt dat in de huidige situatie wekelijks zo n 8,1 zware transporten (met vrachtwagen) gebeuren, van of naar het bedrijf. Het bedrijf is niet gelegen langs de aan- en afvoerroute door Lille, nl. Wechelsebaan (N143) zodat hier de lokale weg gebruikt wordt. Het transport verloopt dus via de Wechelsebaan, door Lille, de Tielenbaan, via Baan naar Walraven en vandaar naar de Waterstraat. Zie Figuur 21. EFFECTINSCHATTING Identificatie stressoren Volgens het richtlijnenboek Mens-Gezondheid kan een project potentiële blootstelling veroorzaken aan drie categorieën van stressoren: chemische, fysische en/of biologische. We baseren ons op de sectorspecifieke lijst van stressoren voor Landbouw en de polluenten die in de abiotische disciplines geïdentificeerd worden, Ontwerp-MER DGST BVBA 147/302

148 aangevuld met mogelijke microbiologische aspecten. Onderstaande tabel vat de geïdentificeerde potentiële relevante milieustressoren samen voor het huidig project. Tabel 74: Samenvattende tabel stressoren Stressoren Omschrijving Argumentatie waarom stressor al dan niet wordt opgenomen Chemische stressoren NH3, Totaal stikstof, Totaal fosfor besproken in discipline Water/Bodem/Biodiversiteit PM2.5&10, Ultra fine particles besproken in discipline Lucht (UFP) en Elementair koolstof (EC) Geur besproken in discipline Lucht Fysische stressoren Geluid besproken in discipline Geluid Andere Het project geeft geen aanleiding tot veranderingen in de aspecten van wind, licht/schaduw, visuele hinder, warmte of EMstraling. Dit zijn geen relevante stressoren voor voorliggend project. Biologische stressoren Infectie, vergiftiging, toxiciteit, allergenen, ongedierte, microorganismen en endotoxines Bij de bedrijfsvoering wordt de wetgeving en regelgeving terzake gevolgd vb. registratie biociden, fytolicentie, fytolokaal, gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen, etc. Dit zal ook zo blijven in de toekomstige situatie, zodat het project geen aanleiding geeft tot verandering in deze aspecten. Micro-organismen en endotoxines worden besproken in discipline mens-gezondheid. Andere Nabijheid groene ruimte Het project geeft geen aanleiding tot een verandering in hoeveelheid of toegankelijkheid van groengebieden. Inventarisatie blootstellingsdata en beoordeling gezondheidsimpact Een blootstelling (via lucht) dient verder onderzocht te worden indien: de bestaande achtergrondimmissie boven 80% van de advieswaarde ligt; of indien de bijdrage door de beschouwde activiteit meer is dan 1% van de norm/advieswaarde, of t.o.v. de huidige toestand; of indien er lokale bezorgdheid aanwezig is of reeds bestaande klachten zijn. bij agentia waarvoor niet altijd advieswaarden beschikbaar zijn, wordt de stressor belangrijk geacht als er hinder, verstoring in gedrag/activiteit of gezondheidseffecten te verwachten zijn en/of als er bestaande gegronde en structurele klachten zijn. Ingeval van geluid als milieustressor wordt verder onderzoek nodig geacht bij stijging van het omgevingsgeluid met 3 db of meer en/of bij klachten in het gebied. M.b.t. eventuele microbiologische aspecten zijn er geen advieswaarden beschikbaar welke op een Ontwerp-MER DGST BVBA 148/302

149 éénduidige manier controleerbaar zijn. Ten aanzien van dit aspect wordt dan ook louter een beschrijvende paragraaf opgenomen gebaseerd op literatuurgegevens opgenomen. PM 2.5&10, Ultra fijn stof (UFP), Elementair koolstof (EC) en microbiologische contaminanten De gegevens worden overgenomen uit de discpline Lucht. De jaarlijkse PM2,5-emissie daalt in de nieuwe situatie van 16,2 kg naar 19,9 kg ten gevolge van stalemissies. De jaarlijkse PM10-emissie daalt van 462,9 kg naar 410,5 kg in de nieuwe situatie. Uit vergelijking met de berekende bijdragen tov WGO-beoordelingswaarden kan vastgesteld worden dat zowel in de huidige situatie als in de nieuwe situatie de totale concentratie van het bedrijf voor de PM10 ter hoogte van de dichtstbijzijnde woningen op 17,2 µg/m³ ligt, ruim onder de WGO-advieswaarde (i.c. jaargemmiddelde van 20 µg/m³ ) voor PM2,5 ligt de waarde voor en na bij de dichtste woning op 10,8 µg/m³ (i.c.jaargemiddelde van 10 µg/m³). De relatieve bijdrage van de woning met de hoogste PM 10 concentratie (woning Walraven 16) ligt op 0,3 % van de advieswaarde (nl. 20 µg/m³ als jaargemiddelde) in de huidige situatie en op 0,3 % van de advieswaarde in de nieuwe situatie. Als voor PM10 de Interim target-3 van de WHO Air guidelines 2005 getoetst wordt t.o.v. een jaargemiddelde van 30 µg/m³ (cfr. pseudo advieswaarde PM2.5) dan wordt een percentage bekomen van 0,2 % voor verandering en 0,2 % na verandering. Voor PM2,5 ligt de bijdrage ook lager dan 1% van de pseudo-gaw (gezondheidskundige advieswaarde) van 15µg/m³. De totale PM10 concentraties (met achtergrondconcentratiekaart 2015) na verandering werden met IMPACT berekend en liggen lager dan 20 µg/m³ voor de nabijgelegen woningen. Voor PM2.5 liggen de totale concentraties voor en na de uitvoering van het project net iets hoger dan 10 µg/m³. NH3, stikstof en fosfor Voor de gegevens worden verwezen naar de disciplines Bodem, Water en Biodiversiteit. Geur De gegevens worden overgenomen uit de discpline Lucht Geur waar de geurhinder op woningniveau wordt berekend voor de huidige situatie, de nieuwe situatie én de cluster als 98P. Voor alle woningen daalt de geurbelasting, alle geurconcentraties blijven binnen de geurtoetst (zie discipline Lucht). De individuele en clustergeurconcentraties t.h.v. de indicatorwoningen, gelegen in agrarisch gebied zijn lager dan 10 OUe/m³ als 98P voor en na verandering. In het woongebied zijn de individuele en clustergeurconcentraties lager dan 3 OUe/m³ als 98P voor en na verandering. Bij de geurmodellering als clusterbedrijf ligt het geurgevoelig gebied, zijnde het verblijfsrecreatiegebied, in de zone met een geurconcentratie van meer dan 5 OUE/m³ in meer dan 2% van de tijd. Voor de vijf gekende adressen wordt in de nieuwe situatie t.a.v. de vergunde situatie een daling vastgesteld van de geurconcentratie ter hoogte van de woningen. In de nieuwe situatie ligt de geurconcentratie bij 1 van de 5 gekende adressen tussen de 3-5 Oue/m³P98. Door het voorziene project wordt dus slechts een daling van de geurbelasting verwacht. Daarbovenop is de modellering een worst-case benadering die geen rekening houdt met de milderende effecten van Ontwerp-MER DGST BVBA 149/302

150 landschapselementen en meerfasenvoedering (BBT). De geurcomponenten op zich zijn onder de te verwachten concentraties niet schadelijk voor de gezondheid. Dit houdt in dat eventuele gezondheidseffecten bij omwonenden niet direct het gevolg zijn van de geurbelasting, maar kunnen verklaard worden uit het stressmodel gekoppeld aan de geurhinder (psychosomatische effecten). Er kan dan ook verwacht worden dat slechts een zeer beperkt aantal omwonenden potentieel gehinderd zijn en mogelijks onderhevig kunnen zijn aan psychosomatische klachten. Er wordt niet verwacht dat het project aanleiding zal geven tot hinder/klachten. Geluid Als de aanbevelingen van de WGO vergeleken worden met de milieukwaliteitsnormen van geluid in open lucht, zoals opgenomen in VLAREM II, wordt vastgesteld dat er voldaan wordt aan de vooropgestelde jaargemiddelde, nachtelijke omgevingsgeluidsniveaus van 40 db(a) voor de ventilatoren op het bedrijf en voor de meeste incidentele geluidsbronnen (transporten) die voorkomen op het bedrijf van DGST BVBA. Voor het laden van de dieren s nachts is er kleine overschirijding van 40 db(a) voor de meest nabijgelegen woning, met name < 3 db(a). Er wordt wel voldaan aan de richtwaarde. De stijging van het omgevingsgeluid na verandering is beperkt tot minder dan 3 db, verder onderzoek is niet noodzakelijk. De gegevens worden overgenomen uit de discipline Geluid. Klachtenbehandeling Uit navraag bij de gemeente Lille blijkt dat er in kader van de milieuvergunningsvraag noch tijdens het openbaar onderzoek van de bouwvergunning bezwaarschriften werden ingediend. Beoordeling Verkeershinder Zoals aangegeven bij de bespreking van de referentiesituatie is de E34 de voornaamste aan- en afvoerroute. In de huidige situatie vinden er jaarlijks een 421-tal transporten plaats, in de toekomstige situatie worden dit een 431-tal transporten. De verkeersbewegingen zijn in hoofdzaak zware transporten. Tot de zware transporten worden de aanvoer van mazout, strooisel, voeders, aan- en afvoer van biggen, de afvoer van krengen en de afvoer van mest gerekend. De meeste transporten gebeuren zowel in de huidige als in de geplande situatie telkens in de week overdag tussen 7u en 19u. Transporten tijdens het weekend worden steeds zoveel mogelijk vermeden. De meeste transporten gebeuren door de dag. Enkel de afvoer van de dieren kan ook s nachts gebeuren. De levering van zeugen en biggenmeel verloopt wekelijk gedurende het volledige jaar en bestaat uit 2 vrachtwagens per week. De afvoer van kadavers naar Rendac is ook 2 keer per week. De afvoer van biggen gebeurt niet wekelijks maar wel op de 4 weken. Om de vier weken gaan de biggen naar een afmestbedrijf. Dit gaat dan om max 3 vrachtwagens in die week. De overige transporten (brandstof, reinigingsmiddelen,..) komt om 20 transporten per jaar. Dit betekent dat er in een week waar er biggen afgevoerd worden, er maximaal 7,5 transporten per week zijn. In een week waar geen biggen afgevoerd worden, gaat het om 4,5 transporten per week. Dit zijn de reguliere terugkerende transporten. Daarnaast zijn er nog de 180 mesttransporten per jaar. De mesttransporten situeren zich voornamelijk in het voorjaar (maart, april, mei en na de oogst in augustus). Het bedrijf heeft 130 ha grond in gebruik. Meer dan 50 % van de mestproductie gaat op eigen grond waardoor de dorpskernen kunnen gemeden worden. Van de 180 transporten met mest zullen er nog 90 transporten gebeuren Ontwerp-MER DGST BVBA 150/302

151 door erkende vervoerders. Deze transporten met mest gaan over een langere afstand. Van de 90 zullen er ongeveer 80 in het voorjaar afgevoerd worden. 80 transporten op 12 weken. Dit zou 6,5 transporten per week betekenen. In een week waar biggen afgevoerd worden komt dit in het voorjaar maximaal op 14 transporten per week. In de weken waar geen biggen afgevoerd worden komt dit in het voorjaar op 11 transporten per week. Zowel in de huidige als in de nieuwe situatie wordt geen of een verwaarloosbaar effect toegekend aan het verkeer voor de gewestweg. Het eerste gedeelte van het transport verloopt via lokale wegen, door de verandering stijgt het aantal transporten beperkt van 8,1 naar 8,3 per week. Hierdoor wordt in de nieuwe situatie t.a.v de lokale weg een beperkt negatief effect toegekend. Bestrijding ongedierte Bestrijding van ongedierte wordt uitgevoerd door het bedrijf zelf. Op het bedrijf is een plan aanwezig met de lokatie van alle lokazen. Deze worden om de 2-3 weken gecontroleerd door de bedrijfsleider en indien nodig aangevuld met product. Er wordt gebruik maakt van erkende producten, die worden bijgehouden in een register conform de Belplume voorschriften. In de toekomstige situatie zal op het bedrijf dezelfde werkwijze gevolgd worden. Dit wordt beschouwd als een gering negatief effect. SYNTHESE Het aantal zware transporten vermeerdert in beperkte mate van 8,1 naar 8,3 per week in de toekomstige situatie. Het bedrijf is gelegen langs de Waterstraat 30 in Lille, dit is een lokale weg. Op ongeveer 4 km ten noorden ligt de E34 (autostrade). De voornaamste aan- en afvoerroute van het bedrijf verloopt dan ook via de E34. Vanuit de E34 gaat het transport naar het bedrijf meestal via Lille, maar het het kan ook via Gierle. De eerste mogelijkheid is via de gewestweg N143 (de Wechelsebaan) naar Lille en nadien via de Tielenbaan, via Baan naar de Waterstraat. Of van de E34 via de gewestweg N132 de Beersebaan naar Gierle, dan via de Vennestraat naar de Waterstraat. Een deel van de weg is woongebied, het gaat om de gewesweg door de dorpskern van Lille en van Gierle zelf. Er wordt bijgevolg uitgegaan van geen of een verwaarloosbaar effect voor de gewestweg en de lokale weg in de huidige situatie. In de nieuwe situatie wordt uitgegaan van geen of verwaarloosbaar effect voor de gewestweg en een gering negatief effect t.a.v. de lokale wegen. Er worden geen effecten verwacht op de gezondheid van de mens ten gevolge van geluids-, geur- en stofhinder. Bestrijding van ongedierte gebeurt door de exploitant zelf, en wordt beschouwd als een gering negatief effect. MILDERENDE MAATREGELEN Project-geïntegreerde maatregelen Het bedrijf tracht de transporten zoveel mogelijk overdag te laten doorgaan tussen 7u en 19u. Transporten tijdens het weekend worden steeds zoveel mogelijk vermeden. De meeste transporten gebeuren door de dag. Enkel de afvoer van de dieren kan s nachts gebeuren. Tijdens het laden en lossen worden de motoren van de bedrijfsvoertuigen zo veel mogelijk afgelegd. Wat betreft het deelaspect geluid worden volgende maatregelen genomen: ventilatoren zijn computergestuurd en frequentiegestuurd Ontwerp-MER DGST BVBA 151/302

152 realiseren van de groenaanplant Voor de deelaspecten lucht en geur worden reeds een aantal milderende maatregelen genomen door het bedrijf. Hiervoor wordt verwezen naar de discipline Lucht. Bijkomend te nemen maatregelen Voor de discipline Mens-gezondheid is het niet nodig om bijkomende maatregelen te nemen. Verdere mogelijkheden of aanbevelingen De exploitant kan het aantal benodigde transporten proberen te beperken door te vermijden dat nietvolle transporten gebeuren. Voor het deelaspect geluid wordt er aanbevolen om er tijdens de werkzaamheden op te letten dat de aannemer de geluidshinder zo veelmogelijk beperkt. Bovendien dient er rekening mee gehouden te worden dat de bouwwerken op een schappelijk uur aanvatten en eindigen. De aanbevelingen die gedaan worden voor het deelaspect lucht worden beschreven in de discipline lucht. BIODIVERSITEIT Voor de relevante figuren wordt verwezen naar de bijlage figuren Volgende figuren worden hierbij opgenomen: Figuur 23 Natura-2000 gebieden in Nederland Figuur 24 Natura-2000 SBZ-H en SBZ-V Figuur 25 Biologische waarderingskaart - versie 2 in de bedrijfsomgeving Figuur 26 Natura 2000 Habitatkaart in de bedrijfsomgeving Figuur 27 Visualisatie impactscore NH3 in de huidige en nieuwe situatie actueel habitat Figuur 28 Visualisatie impactscore NH3 in de huidige en nieuwe situatie zoekzone Figuur 29 Vermesting en verzuring in de nieuwe situatie voor habitats 9120 Figuur 30 Vermesting en verzuring in de nieuwe situatie voor habitats 4030 Figuur 31 Vermesting en verzuring in de nieuwe situatie voor habitats 6430 Figuur 32 Vermesting en verzuring in de nieuwe situatie voor habitats 91EO Figuur 33 Totale depositie in kg N/ha.jaar ter hoogte van SBZ-H actuele habitats Figuur 34 Totale depositie in kg N/ha.jaar ter hoogte van SBZ-H zoekzones AFBAKENING STUDIEGEBIED Verzuring, vermesting, verdroging, geluidshinder en direct ecotoopverlies worden beschouwd als de meest relevante potentiële invloeden door het bedrijf op de fauna en de flora. Het studiegebied voor de discipline biodiversiteit wordt bepaald door de 'grootste gemene deler' van de invloedssferen van de abiotische disciplines Lucht, Geluid en Water. Ontwerp-MER DGST BVBA 152/302

153 De beschrijving van het studiegebied houdt een algemeen overzicht in van de voorkomende ecotopen. Dit gebeurt aan de hand van de Biologische waarderingskaart. De grootste aandacht gaat hierbij naar de biologisch (zeer) waardevolle ecotopen. Daarnaast worden de gebieden met een belangrijke natuurwaarde gesitueerd (= de aandachtsgebieden). Hiervoor wordt o.a. beroep gedaan op de ruimtelijke afbakening van juridisch vastgelegde beschermde gebieden alsook beleidsmatig belangrijke gebieden, maar ook de impact op zeer waardevolle ecotopen volgens de BWK en op waardevolle kleine landschapselementen wordt in beschouwing genomen te worden. Verder binnen deze discipline blijkt dat op basis van de IMPACT berekeningen de effecten inzake verzuring en vermesting (ten aanzien van de kritische last) tot op ongeveer 1,7 km in noordoostelijke richting reiken voor de habitats met de laagste KDW. Het bedrijf van DGST BVBA is niet gelegen in SBZ. In Figuur 23 worden de SBZ-H en SBZ-V weergegeven. In de onmiddellijke omgeving van het bedrijf liggen geen beschermde natuurgebieden. TOELICHTING GEGEVENSGEBRUIK Voornaamste gegevensbronnen zijn: - Biologische Waarderingskaart (INBO) - Eigen terreinwaarnemingen - Ecosysteemkwetsbaarheidkaarten voor Vlaanderen (INBO) - Topografische kaart Het biotisch milieu in de nabijheid van het bedrijf wordt besproken op basis van informatie voortkomend uit het terreinbezoek en de Biologische Waarderingskaart. Er wordt een visuele voorstelling van de vegetatie-elementen in de nabijheid van het bedrijf weergegeven, alsook een korte bespreking van deze elementen (precieze omschrijving, BWK-beoordeling, verzuringsgevoeligheid, enz.). TOELICHTING REFERENTIESITUATIE Biologische waarderingskaart Figuur 25 in bijlage geeft de Biologische Waarderingskaart (BWK versie 2) weer van de omgeving van het bedrijf. De bedrijfsomgeving bestaat voornamelijk uit minder waardevolle elementen, nl. soortenarm permanent grasland (hp), zeer soortenarme, vaak tijdelijke graslanden (hx) en akkers op zandige bodem (bs). Er komen ook een aantal waardevolle en zeer waardevolle elementen voor (zie onderstaande tabel). De waardevolle (w) en zeer waardevolle elementen (z), alsook de complexen van minder waardevolle en waardevolle elementen (mw) en de complexen van waardevolle en zeer waardevolle elementen (wz) in de omgeving van het bedrijf (in een straal van ca. 1 km) worden in onderstaande tabel weergegeven en zijn ook weergegeven in de figuur. Tabel 75: biologische waardevolle en zeer waardevolle elementen in onmiddellijke omgeving van het bedrijf EENH1 EENH2 EVAL afstand tot bedrijfscentrum pa w 550 m O omschrijving Naaldhoutbestand (niet grove den) zonder duidelijke ondergroei Ontwerp-MER DGST BVBA 153/302

154 ppms w 12 m (is er niet meer) pa w 665 m NW ppms w 115 m ZO Naaldhoutbestand met ondergroei van bramen, varens, jonge struiken Naaldhoutbestand (niet grove den) zonder duidelijke ondergroei Naaldhoutbestand met ondergroei van bramen, varens, jonge struiken qb- z 910 m Z eiken-berkenbos Naaldhoutbestand met ondergroei van bramen, ppms w 260 m W varens, jonge struiken pmh w 545 m W Naaldhoutbestand met ondergroei van grassen Naaldhoutbestand met ondergroei van bramen, ppms w 675 m NW varens, jonge struiken pmh ppmh w 680 m ZO Naaldhoutbestand met ondergroei van grassen qb- z 910 m Z eiken-berkenbos pms w 120 m NW Naaldhoutbestand met ondergroei van bramen, varens, jonge struiken pa w 890 m Z Naaldhoutbestand (niet grove den) zonder duidelijke ondergroei qb- z 770 m NO eiken-berkenbos lhb w 930 m NO populierenaanplant met boomopslag Naaldhoutbestand met ondergroei van bramen, ppms w 790 m NW varens, jonge struiken ppi hr+ wz 880 m NO jonge naaldhoutaanplant, met soortenrijk grasland ppmh w 620 m N Naaldhoutbestand met ondergroei van grassen Naaldhoutbestand (niet grove den) zonder duidelijke pa w 230 m ZO ondergroei khq z 95 m Z houtkant met dominantie van Amerikaanse eik ppmh w 335 m ZO Naaldhoutbestand met ondergroei van grassen ppmh w 650 m ZW Naaldhoutbestand met ondergroei van grassen pms w 305 m O Naaldhoutbestand met ondergroei hrb w 570 mzw Onbeheerd grasland met verspreide opsl pmh w 165 m ZW Naaldhoutbestand met ondergroei van grassen hp+ w 920 m NO soortenrijk permanent cultuurgrasland pa w 415 m NO Naaldhoutbestand (niet grove den) zonder duidelijke ondergroei ppms w 580 m ZW Naaldhoutbestand met ondergroei van bramen, varens, jonge struiken kh(qs) z 750 m NO houtkant met dominantie van zuur eikenbomen (habitat 9120) ppmh w 235 m NO Naaldhoutbestand met ondergroei van grassen pmb pa w 585 m Z naaldhoutbestand met ondergroei van struiken qb- z 975 m NO eiken-berkenbos ha sz z 330 m NO ppms w 205 m NO ppms w 700 m NW struisgrasvegetatie, jonge, spontane opslag van loofbomen en struiken Naaldhoutbestand met ondergroei van bramen, varens, jonge struiken Naaldhoutbestand met ondergroei van bramen, varens, jonge struiken pmh w 715 m NW Naaldhoutbestand met ondergroei van grassen pmh w 910 m N Naaldhoutbestand met ondergroei van grassen qb z 615 m ZW eiken-berkenbos pms w 560 m NO Naaldhoutbestand met ondergroei van bramen, varens, jonge struiken ppms w 220 m ZW Naaldhoutbestand met ondergroei van bramen, varens, jonge struiken ppms w 315 m Z-ZW Naaldhoutbestand met ondergroei van bramen, varens, jonge struiken qb- pmb wz 305 m Z eiken-berkenbos, naaldhoutbestand Ontwerp-MER DGST BVBA 154/302

155 pa w 240 m NO Naaldhoutbestand (niet grove den) zonder duidelijke ondergroei Aandachtsgebieden (gebieden met belangrijke natuurwaarde) Volgens de kaart met de aanduiding van de Natura 2000-gebieden is in de nabije omgeving van deze inrichting geen SBZ (speciale beschermingszone) gelegen. Het meest nabijgelegen Habitatrichtlijngebied situeert zich op ongeveer 2900 m ten NO van de inrichting. Het betreft 'Bos- en heidegebieden ten Oosten van Antwerpen' (BE ) ten NO van het bedrijf. Ten ZO op 3,5 km ligt de SBZ-H Valleigebied van de kleine Nete met brongebieden, moerassen en heiden BR Het meest nabijgelegen Vogelrichtlijngebied ligt op 6,5 km ten ZO van het bedrijf 'De Zegge' (BE ). Op 2260 m ten ZW van het bedrijf ligt een VEN-gebied van het type gen (Grote eenheid natuur) zijnde 'Vallei van de kleine Nete Benedenstroom' nr 313. En op 2650 m ten NW van het bedrijf ligt een VEN-gebied van het type gen (Grote eenheid natuur). Het betreft 'Vallei van de Hollebeemdenbeek' en het nummer van het gebied is 325. In NO richting op 3660 m lig het VEN-gebied 'Vallei van de Grote Kalliebeek' met nr 315 en in W richting op 4000 m ligt het VEN-gebied 'De Kindermouw-Visbeekvallei' met nr 318. In een straal van 1,5 km rond het bedrijf (omgeving van het bedrijf) liggen een aantal waardevolle en zeer waardevolle vegetaties. Deze zijn terug te vinden in Tabel 75. De habitatkaart versie 2016, opgesteld door INBO geeft voor de meeste habitattypen van de Bijlage I van de Habitatrichtlijn een indicatie van hun voorkomen en dit zowel binnen als buiten de speciale beschermingszones. De habitatkaart bevat zowel een integratie van de Biologische Waarderingskaart als een indicatieve situering van de Natura 2000 habitats en de regionaal belangrijke biotopen. Binnen de straal van 1 km komt er één habitatwaardige vegetatie voor, het gaat om de habitatype 9120 (Atlantische zuurminnende beukenbossen met Ilex en Taxus in de ondergroei ) ten noodoosten van het bedrijf. Verder komen er, op binnen de straal van 1,5 km ten NO en ten NW van het bedrijf, nog een aantal habitats gegroepeerd voor. Het gaat voornamelijk over het habitattype 9120, 91EO-vm,91EO-va, 91EO-vn, geen van de habitats liggen in SBZ-H. Tabel 76: Habitatwaardige vegetaties in de omgeving van het bedrijf (niet gelegen in SBZ) HAB1 HAB2 voorkomen afstand tot bedrijfscentrum m NO m NO , 1020, 1495 NW EO-va m NW gn m NW 91EO-vm m NO 6430,rbbhf m NO omschrijving Atlantische zuurminnende beukenbossen met Ilex en Taxus in de ondergroei Atlantische zuurminnende beukenbossen met Ilex en Taxus in de ondergroei Atlantische zuurminnende beukenbossen met Ilex en Taxus in de ondergroei Atlantische zuurminnende beukenbossen met Ilex en Taxus in de ondergroei, Beekbegeleidend vogelkers-essenbos en essen-iepenbos Atlantische zuurminnende beukenbossen met Ilex en Taxus in de ondergroei Meso tot oligotroof elzen-en berkenbos, Atlantische zuurminnende beukenbossen met Ilex en Taxus in de ondergroei Zoomvormende ruigtes van het moerasspireaverbond m NW Droge Europese heide Ontwerp-MER DGST BVBA 155/302

156 91EO-va 6430,rbbhf m W 91EO-va m NW 91EO-vn m NW Ruigte elzenbos Beekbegeleidend vogelkers-essenbos en essen-iepenbos, Zoomvormende ruigtes van het moerasspireaverbond Beekbegeleidend vogelkers-essenbos en essen-iepenbos Binnen een straal van 1 km rond het bedrijf komen geen RBB's (Regionaal Belangrijke Biotopen) voor. Als aandachtsgebieden worden volgende habitattypes beschouwd: EO In Figuur 26 in bijlage wordt de Habitatkaart van de omgeving weergegeven met de habitatwaardige vegetaties in de omgeving van het bedrijf. Kwetsbaarheid t.a.v. verzuring en vermesting Het bedrijf zal op zich een bijdrage leveren aan de verzurende en vermestende depositie in het studiegebied. Voor Vlaanderen werden er in de opeenvolgende MINA-plannen en in Vlarem depositienormen vooropgesteld inzake verzurende depositie van SOx, NHx, en NOy, die berekend worden op basis van de overeengekomen beleidsdoelstellingen en emissieplafonds zoals opgenomen in de NEC-richtlijn (National Emission Ceillings). Het betreft hier normen voor totale depositie. De tabel geeft de berekende beleidsdoelstellingen weer voor totale depositie en per component. Tabel 77: Beleidsdoelstellingen berekend met VLOPS o.b.v. emissiedoelstellingen uit NEC-richtlijn in Zeq/ha.jaar, (VMM,2013) Doelstelling SO2 NOx NH3 Totaal MLTD (2010) LTD1 (2030) LDT2 (2030) 75 à à à à 700 MLTD: middellange termijndoelstelling LTD1: lange termijndoelstelling voor de meeste bosecosystemen LTD1: lange termijndoelstelling voor verzuringsgevoelige gebieden, zoals heide op zandgronden en kalkarme vennen In de onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de verzurende depositie (Zeq/ha.jaar) in de gemeente Lille voor het jaar 2011 (berekend op basis van VLOPS door VMM, 2013). VLOPS staat voor Vlaamse versie Operationeel Prioritaire Stoffen en berekent jaargemiddelde concentraties en deposities op basis van enerzijds emissiegegevens en anderzijds de jaarlijkse meteogegevens. De emissiegegevens worden aangeleverd door bedrijven of zijn gebaseerd op ramingen en/of emissiemodellen (bijvoorbeeld verkeer). De meteogegevens zijn afkomstig van meteomasten. De resultaten worden gevalideerd en gekalibreerd met meetgegevens en tot kaartmateriaal gevisualiseerd door middel van GIS software. Voor Lille blijkt dat de waarden hoger liggen dan de emissiedoelstellingen MLTD voor NOx en NH3. De doelstellingen werden hierdoor nog niet behaald. Ontwerp-MER DGST BVBA 156/302

157 Bij deze berekeningen dient echter wel met een zeer aanzienlijke (model)onzekerheid rekening gehouden te worden. Deze onzekerheid zit zowel vervat in de modelmatig gehanteerde emissies, bronkarakteristieken, depositiefactoren als modelmatige onzekerheden. Tabel 78: Gemiddelde gemodelleerde verzurende deposities SO2, NOx en NH3 (Zeq/ha.jaar) te Lille, 2011 (VMM,2013) SO2 NOx NH3 Totaal METHODIEK Direct ecotoopverlies is het gevolg van het directe ruimtebeslag en is dus makkelijk te kwantificeren door de oppervlakte in combinatie met het waardevolle karakter van de al dan niet permanent verloren gegane ecotoop. Het waardevol karakter van de ecotoop wordt weergegeven op de Biologische waarderingskaart. Het verlies van een biologisch (zeer) waardevol ecotoop zal dan ook zwaarder beoordeeld worden dan een minder waardevol ecotoop zoals een akker of een soortenarm ingezaaid grasland. Tabel 79: Significantiekader ter beoordeling van het ecotoopverlies Toetsing Verlies van biologisch zeer waardevol ecotoop Verlies van biologisch waardevol ecotoop (>0.5 ha) Verlies van biologisch waardevol ecotoop voor beperkte opp. (<0.5 ha) Geen nieuwe infrastructuren, of verlies van biologisch minder waardevol ecotoop Beoordeling Aanzienlijk negatief effect Negatief effect Beperkt negatief effect Verwaarloosbaar of geen effect Verzuring en vermesting door ammoniakdepositie Effectbepaling via impactscore NH3 en via IMPACT webtool In het kader van de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) dient de invloed berekend te worden van de stikstofneerslag op het realiseren van de Europese natuurdoelen binnen de speciale beschermingszones aangewezen in uitvoering van de Habitatrichtlijn (SBZ-H). Om deze invloed te kunnen berekenen onder de vorm van een "impactscore" werd de online toepassing IMPACTSCORE NH3 ontwikkeld. Deze wordt in een eerste fase gebruikt uitsluitend voor de berekening van de impactscore van veehouderijen. In een latere fase zal deze of een gelijkaardige tool uitgebreid worden om ook de stikstofneerslag vanuit andere (niet-landbouw gerelateerde) bronnen te berekenen. Het huidige resultaat van deze impacttool is dus louter indicatief en doet geen afbreuk aan de geldende wetgeving. Via de online tool kan een gedetailleerde berekening van de impactscore van de exploitatie uitgevoerd worden. De berekeningen in IMPACTSCORE NH3 zijn gebaseerd op de habitatlagen van de actueel aanwezige habitats alsook de meest recente versie van de zoekzones. Alle habitatgebieden worden zo accuraat mogelijk Ontwerp-MER DGST BVBA 157/302

158 weergegeven op de kaarten onder de vorm van polygonen met daaraan gekoppeld de meest recente informatie m.b.t. de kritische depositiewaarden voor stikstof voor de betreffende habitats. De lijst met diertypes, stalsystemen en bijhorende ammoniak emissiefactoren is gebaseerd op de meest recente informatie uit het Richtlijnenboek Landbouwdieren en daardoor volledig conform de emissiefactoren die in de milieuvergunningen gebruikt worden. Telkens worden de diertypes, dierenaantallen en stalsystemen opgegeven zoals vermeld in uw huidige milieuvergunning of voor de situatie waarvoor een milieuvergunning wordt aangevraagd. Per stal kan het ventilatiesysteem gespecificeerd worden. Naargelang de situatie op de exploitatie kunnen de stallen met natuurlijke ventilatie of mechanische ventilatie gedefinieerd worden. Voor natuurlijk ventilatie dienen de X- en Y-coördinaten van de stal worden opgegeven. Voor stallen die over een mechanisch ventilatiesysteem beschikken kunnen, indien van toepassing, meerdere ventilatieopeningen met specifieke debieten, diameters, hoogtes en aparte X- en Y-coördinaten van de verschillende ventilatieopeningen worden opgeven. Als resultaat van de berekening van de impactscore wordt een rapport verkregen waarin de gegevens vermeld worden op basis waarvan de berekening uitgevoerd werd alsook de berekende impactscore op actuele habitats alsook voor de habitats in de zoekzones. Het rapport van de berekening van de impactscore wordt als bijlage toegevoegd het resultaat van de berekening is terug te vinden onder hoofdstuk Verzuring en vermesting door ammoniakdepositie. De volgende informatie kan teruggevonden worden in de verkregen GIS bestanden t.a.v. actueel habitat en zoekzone: Significantieklasse (Sigklasse), minimum KDW (KDWallmin), depositie veroorzaakt door het bedrijf op habitats (ifdmdep), de totale depositie op habitats (totaldep) en de naam van het habitatgebied (habname): Significantieklasse (Sigklasse): impactscore: verhouding van de depositie veroorzaakt door het bedrijf en de minimale van toepassing zijnde KDW op deze locatie minimum KDW (KDWallmin): minimale van toepassing zijnde KDW op deze locatie. Bij complexen wordt de laagste KDW gehanteerd. De KDW s zijn gebaseerd op waarden van INBO depositie veroorzaakt door het bedrijf op habitats (ifdmdep): bedrijfsspecifieke N-depositie de totale depositie op habitats (totaldep): totale N-depositie (incl. bedrijfsspecifieke depositie), afkomstig van de NH3- en NOx-emissies van alle Vlaamse en niet-vlaamse (buitenlandse) bronnen de naam van het habitatgebied (habname) De ammoniakemissie van de stallen van het bedrijf van DGST BVBA werd bepaald in de discipline lucht. Voor de bijdrage van het project te berekenen, wordt eveneens berekend op basis van de nieuwe IMPACT webtool. Deze webtool IMPACT werd eerder in de discipline lucht gebruikt voor de berekeningen voor geur en stof. Meer toelichting over deze methode vindt u terug in de handleiding voor het gebruik van IMPACT. In IMPACT wordt de mogelijkheid geboden om bij het uitvoeren van een depositieberekening een koppeling te maken met de VLOPS-depositiesnelheden kaart. In dat geval wordt voor de berekening van de verzurende en vermestende depositie per gridcel van 1km x 1km de droge depositiesnelheid gebruikt zoals deze voorberekend is door het VLOPS-model. De droge depositiesnelheid wordt in VLOPS berekend gebruik makende van de DEPAC-module, die op zijn beurt rekening houdt met o.a. de landgebruiksinformatie (voor negen landgebruiktypes) en de jaargemiddelde concentratie van NH3, NO2 of SO2 op de locatie in kwestie. De droge Ontwerp-MER DGST BVBA 158/302

159 depositiesnelheden zijn dus ruimteafhankelijk op een resolutie van 1km x 1km. Deze voorberekende droge depositiesnelheden zijn wel enkel beschikbaar voor de polluenten NH3, NOx en SO2. Kritische lasten (KL/KDW) verzuring en vermesting Door lange verblijftijden in de atmosfeer (enkele dagen voor SO2 en nog langer voor NOx) kunnen de verzurende componenten al gauw over afstanden tot km getransporteerd worden. De lange-afstandstransporten brengen de verzurende stoffen via droge depositie en vooral via uitregenen tot in ver afgelegen landelijke streken en natuurgebieden. Verzuring is dan ook een grensoverschrijdend probleem dat noodzakelijkerwijze een gecoördineerde internationale aanpak vereist. Omdat NH3 sneller uit de atmosfeer verwijderd wordt, beperkt de invloed daarvan zich voornamelijk tot op enkele kilometers van de bron. Naast het verzurend effect van ammoniakemissie uit de stallen kan deze emissie eveneens een vermestende invloed veroorzaken, dit ten gevolge van de stikstofhoudende samenstelling van ammoniak. Zoals reeds gesteld is de verzurende / vermestende depositie in agrarisch gebied ten gevolge van de ammoniakuitstoot meestal verwaarloosbaar in vergelijking met de verzurende / vermestende invloed van bemesting van de akkers in de omgeving (bron: Richtlijnenboek landbouwdieren). Dit is niet het geval in gebieden met een hoge natuurwaarde, waar beperkingen gelden voor bemesting. Invloeden van de verzurende / vermestende depositie worden bijgevolg enkel uitvoerig beschouwd bij de aanwezigheid van aandachtsgebieden in het studiegebied. De ammoniakemissie werd berekend bij de discipline lucht. De omzetting van ammoniakemissie naar ammoniakdepositie wordt bepaald in de discipline Lucht m.b.v. het IMPACT-model. De verzurende depositie wordt beschouwd door omzetting van de ammoniakdepositie (uitgedrukt in kg/ha/jaar) naar zuurequivalenten, door gebruik te maken van volgende relatie van 1 Zeq = 17 g ammoniak (ofwel 14 g N). De vermestende stikstofdepositie wordt bepaald door de ammoniakdepositie om te zetten naar stikstofdepositie (in 1 g ammoniak zit 0,82 g stikstof). Om te weten hoeveel terrestrische natuur (bos, heide & soortenrijk grasland) tegen verzuring en vermesting door atmosferische depositie beschermd is, is het nodig om de draagkracht tegen verzuring / vermesting te kennen. Deze draagkracht wordt uitgedrukt als de kritische last. Dit is de maximaal toelaatbare depositie per eenheid van oppervlakte voor een bepaald ecosysteem zonder dat er - volgens de huidige kennis - schadelijke effecten optreden. De kritische last verzuring wordt uitgedrukt als zuurequivalenten per hectare en per jaar, de kritische last vermesting in kg stikstof per hectare per jaar. Effectieve verzuring / vermesting treedt pas op indien de depositie uitstijgt boven een bepaald niveau (men spreekt van critical load of duurzaam depositieniveau). Bijgevolg is de kritische last een uitstekende norm om het effect van de verzurende / vermestende depositie te beoordelen. Het concept kritische lasten, dat de gevoeligheid van ecosystemen voor verzurende en vermestende deposities bepaalt, werd in het leven geroepen in het kader van de Conventie over grensoverschrijdende luchtverontreiniging (UNECE LRTAP Convention). De berekening van kritische lasten wordt gecoördineerd door het Coordination Center for Effects (CCE) in opdracht van ICP Modelling and Mapping, wat één van de zes Internationale Cooperatieve Programma s is van de Working Group on Effects van de Conventie LRTAP. Voor de berekening van deze kritische lasten, dient dan ook gebruik gemaakt te worden van een op Europees niveau gestandaardiseerde aanpak die door deze Conventie wordt ondersteund. Ontwerp-MER DGST BVBA 159/302

160 Kritische lasten worden bepaald op basis van een statische massabalans, waarbij het aanvaardbare lange-termijn niveau van atmosferische depositie berekend wordt voor een ecosysteem dat in evenwicht is met de depositie (steady state). De kritische last wordt volgens de handleiding (Mapping Manual, 2004) berekend waarbij de kritische lastfunctie van N in zijn eenvoudigste model wordt voorgesteld als de som van (i) de netto N-immobilisatie in organisch bodemmateriaal, (ii) de netto verwijdering van N in de geoogste vegetatie, (iii) N-flux naar de atmosfeer door denitrificatie en (iv) uitspoeling van N beneden de wortelzone. Voor het MER worden de kritische depositiewaarden voor verzuring voor Natura 2000 habitattypen gebruikt volgens bijlage 2 van de praktische wegwijzer voor de Passende Beoordeling ( Passende Beoordeling praktische wegwijzer effectgroepen voor het habitatspoor Effectgroep 4 verzuring subgroep 4.1. via lucht-vastleggen huidige werkwijzen in afwachting van de ontwikkeling van PAS : overgangfase, versie 3, 29/09/2016 en Passende Beoordeling praktische wegwijzer effectgroepen voor het habitatspoor Effectgroep 3 eutrofiëring subgroep 3.1. via lucht Vastleggen huidige werkwijze in afwachting van de ontwikkeling van PAS: overgangsfase, versie 3, 04/07/2017). De kritische depositiewaarden worden weergegeven in onderstaande tabel. Deze werden afgeleid uit Hens M., Neirynck J., 2013, Kritische depositiewaarden voor stikstof voor duurzame instandhouding van Europese habitattypen in Vlaanderen, INBO, nota WBC, gebaseerd op H.F. van Dobben, Bobbink R., Bal D. & van Hinsberg A Overzicht van kritische depositiewaarden voor stikstof, toegepast op habitattypen en leefgebieden van Natura Alterra rapport Alterra, WUR, Wageningen, Nederland. De kolommen van de tabel hebben volgende betekenis: Code habitattype Code habitatsubtype Naam KDW (kg N/ha/j) van Dobben et al. (2012) KDW (zea/ha/j) Nummer van het habitattype Code van de in Vlaanderen onderscheiden subtypes, opgebouwd uit het nummer van het habitattype en een suffix met afkorting voor subtype Naam van het habitat(sub)type Kritische depositiewaarde in kg N per hectare per jaar, afgerond op hele kilogrammen, volgens van Dobben et al. (2012) Kritische depositiewaarde in zuurequivalenten per hectare per jaar, afgerond op hele kilogrammen, volgens van Dobben et al. (2012) Tabel 80: KDW-waarde van de verschillende habitattypes Code habitatsubtype Naam KDW Kg N/ha.j KDW Zeq/ha.j 1130 Estuaria > 34 > _vg De vaargeul in estuarium > 34 > Bij eb droogvallende slikwadden en zandplaten > 34 > ,1330_hpr Geheel of grotendeels Binnendijks gelegen zilte graslanden, met mogelijk een klein aandeel Zeekraalvegetaties in binnendijks gelegen zilte poldergraslanden _pol Zeekraalvegetaties in binnendijks gelegen zilte poldergraslanden _zk Pioniergemeenschappen met Zeekraal _zv Zeevetmuurverbond (Saginion maritimae) Schorren met slijkgrasvegetatie (Spartinion maritimae) _bin Binnendijks gelegen zilte graslanden Ontwerp-MER DGST BVBA 160/302

161 Code habitatsubtype Naam KDW Kg N/ha.j KDW Zeq/ha.j 1330_da Buitendijkse schorren _hpr Binnendijks gelegen zilte graslanden _hpr,gh Binnendijks gelegen zilte graslanden of geen habitattype uit de Habitatrichtlijn _mz Buitendijkse schorren met enkel heen Embryonale wandelende duinen Wandelende duinen op de strandwal met Ammophila arenaria ('witte duinen') _had Duingraslanden van kalkarme milieus _hd Duingraslanden van kalkrijke milieus EU-atlantische vastgelegde ontkalkte duinen (Calluno-Ulicetae) Duinen met Hyppophae rhamnoides ,2170 Duinen met Hyppophae rhamnoides of Duinen met Salix repens ssp. Argentea (Salicion arenaria) Duinen met Salix repens ssp. Argentea (Salicion arenaria) Beboste duinen van het Atlantische, Continentale en Boreale kustgebied Overige waterrijke vegetaties in de duinen ,bos Overige waterrijke vegetaties in de duinen, onder aanplant of met bosopslag _mp Duinpannen met kalkminnende vegetaties Psammofiele heide met Calluna en Genista ,4010 Psammofiele heide met Calluna en Genista of Noord-Atlantische vochtige heide met Erica tetralix ,bos Vastgelegde duinen met kruidvegetatie ('grijze duinen'), onder aanplant of met bosopslag ,gh Psammofiele heide met Calluna en Genista of geen habitattype uit de Habitatrichtlijn Open grasland met Corynephorus- en Agrostis-soorten op landduinen ,bos Open grasland met Corynephorus- en Agrostis-soorten op landduinen, onder aanplant of met bosopslag ,gh Open grasland met Corynephorus- en Agrostis-soorten op landduinen of geen habitattype uit de Habitatrichtlijn _bu Buntgras-verbond _dw Dwerghaver-verbond Mineraalarme oligotrofe wateren van de Atlantische zandvlakten Oligotrofe tot mesotrofe stilstaande wateren ,gh Oligotrofe tot mesotrofe stilstaande wateren of geen habitattype uit de Habitatrichtlijn _aom Oeverkruidgemeenschappen (Littorelletea) _na Oevers van tijdelijke of permanente plassen of poelen met eenjarige dwergbiezenvegetaties (Isoëto-Nanojuncetea) _rbbmr Oligotrofe tot mesotrofe stilstaande wateren met regionaal belangrijk biotoop rietland (waterriet) Ontwerp-MER DGST BVBA 161/302

162 Code habitatsubtype Naam KDW Kg N/ha.j KDW Zeq/ha.j 3140 Kalkhoudende oligo-mesotrofe stilstaande wateren met benthische Chara spp. vegetaties ,gh Kalkhoudende oligo-mesotrofe stilstaande wateren met benthische Chara spp. vegetaties of geen habitattype uit de Habitatrichtlijn Van nature eutrofe meren met vegetatie van het type Magnopotamion of Hydrocharition _rbbmr Van nature eutrofe meren met vegetatie van het type Magnopotamion of Hydrocharition met regionaal belangrijk biotoop rietland (waterriet) ,gh Van nature eutrofe meren met vegetatie van het type Magnopotamion of Hydrocharition of geen habitattype uit de Habitatrichtlijn Dystrofe natuurlijke poelen en meren _rbbmr Dystrofe natuurlijke poelen en meren met regionaal belangrijk biotoop rietland (waterriet) ,gh Van nature eutrofe meren met vegetatie van het type Magnopotamion of Hydrocharition of geen habitattype uit de Habitatrichtlijn Submontane en laagland rivieren met vegetaties behorend tot het Ranunculion fluitantis en het Callitricho-Batrachion > 34 > Rivieren met slikoevers met vegetaties behorend tot het Chenopodion rubri > 34 > Noord-Atlantische vochtige heide met Erica tetralix ,4030 Noord-Atlantische vochtige heide met Erica tetralix of Droge Europese heide ,4030,bos Noord-Atlantische vochtige heide met Erica tetralix of Droge Europese heide, onder aanplant of met bosopslag ,bos Noord-Atlantische vochtige heide met Erica tetralix, onder aanplant of met bosopslag ,rbbsm Noord-Atlantische vochtige heide met Erica tetralix of regionaal belangrijk biotoop gagelstruweel ,7150 Noord-Atlantische vochtige heide met Erica tetralix of Droge Europese heide of Slenken in veengronden met vegetatie behorend tot het Rhynchosporion Droge Europese heide ,bos Droge Europese heide, onder aanplant of met bosopslag ,gh Droge Europese heide of geen habitattype uit de Habitatrichtlijn Juniperus communis-formaties in heide of kalkgrasland ,bos Juniperus communis-formaties in heide of kalkgrasland, onder aanplant of met bosopslag Kalkminnend of basifiel grasland op rotsbodem behorend tot het Alysso-Sedion albi Kalkminnend grasland op dorre zandbodem ,bos Kalkminnend grasland op dorre zandbodem (Sedo-Cerastion), onder aanplant of met bosopslag Ontwerp-MER DGST BVBA 162/302

163 Code habitatsubtype Naam KDW Kg N/ha.j KDW Zeq/ha.j 6210_hk Kalkrijk grasland, exclusief duingrasland (kalkgrasland (Gentiano- Koelerietum)) _sk Kalkrijke zomen en struwelen Soortenrijke heischrale graslanden op arme bodems ,6410 Soortenrijke heischrale graslanden op arme bodems of Grasland met Molinia op kalkhoudende, venige of lemige kleibodem (Molinion) ,bos Soortenrijk heischraal grasland, onder aanplant of met bosopslag ,gh Soortenrijk heischraal grasland of geen habitattype uit de Habitatrichtlijn _ha Soortenrijke graslanden van het struisgrasverbond _ha,bos Soortenrijke graslanden van het struisgrasverbond, onder aanplant of met bosopslag _hmo Vochtig heischraal grasland _hmo,bos Vochtig, heischraal grasland, onder aanplant of met bosopslag _hn Droog heischraal grasland _hnk Heischraal grasland met kalkminnende soorten (Betonica- Brachypodietum) Grasland met Molinia op kalkhoudende, venige of lemige kleibodem (Molinion) ,bos Grasland met Molinia op kalkhoudende, venige of lemige kleibodem (Molinion), onder aanplant of met bosopslag ,gh Grasland met Molinia op kalkhoudende, venige of lemige kleibodem (Molinion) of geen habitattype uit de Habitatrichtlijn _mo Basenrijke Molinion-graslanden (Blauwgraslanden s.s.) _mo,bos Basenrijke Molinion-graslanden (Blauwgraslanden s.s.), onder aanplant of met bosopslag _ve Basenarme Molinion-graslanden, inclusief het Veldrustype Voedselrijke zoomvormende ruigten > 34 > ,bos Voedselrijke zoomvormende ruigten, onder aanplant of met bosopslag > 34 > ,rbbhf Voedselrijke zoomvormende ruigten of regionaal belangrijk biotoop moerasspirearuigte met graslandkenmerken > 34 > ,rbbhf,bos Voedselrijke zoomvormende ruigten of regionaal belangrijk biotoop moerasspirearuigte met graslandkenmerken, onder aanplant of met bosopslag > 34 > _bz Boszomen _hf Vochtige tot natte moerasspirearuigten > 34 > _hw Verbond van harig wilgenroosje > 34 > _mr Rietlanden met echte heemst, moeraslathyrus en/of moerasmelkdistel > 34 > _mr,rbbmr Rietlanden met echte heemst, moeraslathyrus en/of moerasmelkdistel of regionaal belangrijk biotoop rietland en andere Phragmition-vegetaties > 34 > Laaggelegen schraal hooiland: glanshaververbond Ontwerp-MER DGST BVBA 163/302

164 Code habitatsubtype Naam KDW Kg N/ha.j KDW Zeq/ha.j 6510,bos Laaggelegen schraal hooiland: glanshaververbond, onder aanplant of met bosopslag ,bos,gh Laaggelegen schraal hooiland: glanshaververbond, onder aanplant of met bosopslag of geen habitattype uit de Habitatrichtlijn ,gh Laaggelegen schraal hooiland: glanshaververbond of geen habitattype uit de Habitatrichtlijn _hu Laaggelegen schraal hooiland: glanshaververbond; excl. onderstaande types _hu,bos Laaggelegen schraal hooiland: glanshaververbond; excl. onderstaande types, onder aanplant of met bosopslag _hua Verbond van grote vossnstaart, associatie van Weidekerveltorkruid _huk Kalkrijk kamgrasland (Galio-Trifolietum) _hus Grote pimpernelgraslanden Actief hoogveen Overgangs- en trilveen ,bos Overgangs- en trilveen, onder aanplant of met bosopslag ,gh Overgangs- en trilveen of geen habitattype uit de Habitatrichtlijn ,rbbms Overgangs- en trilveen of regionaal belangrijk biotoop kleine zeggenvegetaties niet vervat in overgangsveen (7140) ,rbbms,bos Overgangs- en trilveen of regionaal belangrijk biotoop kleine zeggenvegetaties niet vervat in overgangsveen (7140), onder aanplant of met bosopslag _base Basenrijk trilveen met ronde zegge _cl Verlandingsvegetaties van draadzegge in voedselarme, zure vennen _meso Basenarm tot matig basenrijk, zuur tot circum-neutraal laagveen _mrd Moerasvaren- en/of (veen)mosrijke rietlanden op drijftillen _mrd,gh Moerasvaren- en/of (veen)mosrijke rietlanden op drijftillen, of geen habitattype van Habitatrichtlijn _oli Natte heide en venoevers met hoogveensoorten Slenken in veengronden met vegetatie behorend tot het Rhynchosporion Kalkhoudende moerassen met Cladium mariscus en soorten van het Caricion davalliana Kalktufbronnen met tufsteenformatie (Cratoneurion) Alkalisch laagveen ,bos Alkalisch laagveen, onder aanplant of met bosopslag Beukenbossen van het type Luzulo-Fagetum ,gh Beukenbossen van het type Luzulo-Fagetum of geen habitattype uit de Habitatrichtlijn Atlantische zuurminnende beukenbossen met Ilex en soms ook Taxus in de ondergroei ,gh Atlantische zuurminnende beukenbossen met Ilex en soms ook Taxus in de ondergroei of geen habitattype uit de Habitatrichtlijn Ontwerp-MER DGST BVBA 164/302

165 Code habitatsubtype Naam KDW Kg N/ha.j KDW Zeq/ha.j 9120_qb Eikenberkenbos als successiestadium van de zure eiken- en beukenbossen _qb,gh Eikenberkenbos als successiestadium van de zure eiken- en beukenbossen of geen habitattype van de Habitatrichtlijn Beukenbossen van het type Asperulo-Fagetum, subtype Atlantisch neutrofiel beukenbos _end Beukenbossen van het type Asperulo-Fagetum, subtype Atlantisch neutrofiel beukenbos _fm Beukenbossen van het type Asperulo-Fagetum, subtype Midden- Europees neutrofiel beukenbos Midden-Europese kalkrijke beukenbossen behorende tot het Cephalanthero-Fagion _sk Midden-Europese kalkrijke beukenbossen behorende tot het Cephalanthero-Fagion, struweelfase Sub-Atlantische en midden-europese wintereikenbossen of eikenhaagbeukbossen ,gh Sub-Atlantische en midden-europese wintereikenbossen of eikenhaagbeukbossen of geen habitattype uit de Habitatrichtlijn Oude zuurminnende eikenbossen op zandvlakten met Quercus robur ,gh Oude zuurminnende eikenbossen op zandvlakten met Quercus robur of geen habitattype uit de Habitatrichtlijn E0 Bossen op alluviale grond met Alnion glutinosa en Fraxinus excelsior (Alno-Padion, Alnion incanae, Salicion albae) E0,gh Bossen op alluviale grond met Alnion glutinosa en Fraxinus excelsior (Alno-Padion, Alnion incanae, Salicion albae) of geen habitattype uit de Habitatrichtlijn E0_sf Zachthoutooibos > 34 > E0_va Beekbegeleidend vogelkers-essenbos en essen-iepenbos E0_vavc Beekbegeleidend vogelkers-essenbos en essen-iepenbos, deels goudveil-essenbos E0_vc Goudveil-essenbos E0_vf Beekbegeleidend vogelkers-essenbos en essen-iepenbos E0_vfvm Beekbegeleidend vogelkers-essenbos en essen-iepenbos, deels meso- tot oligotroof elzen- en berkenbroek E0_vm Meso- tot oligotroof elzen- en berkenbroek E0_vmvo Meso- tot oligotroof elzen- en berkenbroek E0_vn Ruigte-elzenbos (Filipendulo-Alnetum) E0_vnva Ruigte-elzenbos (Filipendulo-Alnetum), deels beekbegeleidend vogelkers-essenbos en essen-iepenbos E0_vnvm Ruigte-elzenbos (Filipendulo-Alnetum), deels meso- tot oligotroof elzen- en berkenbroek E0_vo Meso- tot oligotroof elzen- en berkenbroek F0 Gemengde oeverformaties met Quercus robur, Ulmus laevis en Ulmus minor, Fraxinus excelsior of Fraxinus angustifolia, langs de grote rivieren (Ulmenion minoris) Ontwerp-MER DGST BVBA 165/302

166 *Wanneer verzuring veroorzaakt wordt door zwavelcomponenten alleen,wordt van deze tabel afgeweken. Een uitzondering wordt dan gemaakt voor de habitats op grofzandige bodems (Z) : voor droge heide (4030) wordt hier best voorlopig gewerkt met de minimale grens overeenkomstig Meykens en Vereecken (2001), meer bepaald 752,7 Zeq/ha*jaar en voor vochtige heide (4010) op zandbodem met 906,5 Zeq/ha*jaar. Atlantisch vastgelegd ontkalkte duinen (2150) en Psammofiele heide (2310) worden ook beschouwd als droge heide. Voor de regionaal belangrijke biotopen die niet kunnen afgeleid worden uit bovenstaande tabel wordt voor de kritische last verzuring voor soortenrijke graslanden beroep gedaan op Langouche et al., 2002; Janssen & Mensink, 2002; Meykens & Vereecken, 2001, deze worden weergegeven in onderstaande tabel. Tabel 81: Kritische last verzuring (zuurequivalenten/ha/jaar) voor een aantal ecosystemen (Meykens et al., Albers et al., 2001) Type ecosysteem BWK-type Mediaan (Zeq/ha.jaar) zuur grasland Ha, Hm, Hn neutraal-zuur grasland Hc, Hf, Hj, Hp+, Hu kalkgrasland Hd, Hk cultuurgrasland Hp, Hpr, Hr, Hx rietland Mr Voor naald- en loofbossen werd er, rekening houdend met het bodemtype, op basis van Staelens et al. (2006) een kritische last verzuring bepaald. Hier kunnen ook waarden aan toegevoegd worden wanneer bodemverzuring optreedt (waarden tussen haakjes in onderstaande tabel). Bodemverzuring is de fase voorafgaand aan de fase waarin haarwortels worden beschadigd en kan op langere termijn nefast zijn voor een goede bodemkwaliteit (wegens afname bufferende capaciteit op langere termijn) (waarden volgens Neirynck et al., 2004). Ter hoogte van het bestaande bedrijf zijn er matig droge en matig natte zandbodem met duidelijk ijzer en/of humus B horizont (Zcg en Zdg). De bestaande stallen staan op matig droge zandgronden (Zcg). Tabel 82: Kritische last verzuring bossen (zuurequivalenten/ha/jaar) Type ecosysteem Loofbos (F.,Q.,E.,V.,R.,L.,N) Naaldbos (P.) Zandig (Z+S) (1.500) (1.500) Lemig (P+L+A) (1.400) (1.600) Kleiig (E+U) (2.100) (2.400) Veen / ( ) waarden wanneer bodemverzuring optreedt Ontwerp-MER DGST BVBA 166/302

167 Op basis van de statische massabalansmethode (SMB) werden eveneens kritische lasten voor het vermestende effect van stikstof (kritische last vermesting) bepaald. In de Vries (2008), Kros et al. (2008) en van Dobben & van Hinsberg (2008) werden de kritische lasten voor vermesting voor verschillende vegetatietypes beschreven alsook de mogelijke gevolgen van een overschrijding van deze kritische last. De gegevens voor naaldbos werden overgenomen uit Albers et al. (2001). Een overzicht van deze gegevens wordt getoond in onderstaande tabel. Tabel 83: Kritische last vermesting (kg N/Ha.jaar) en mogelijke gevolgen voor overschrijding voor een aantal vegetatietypes Type vegetatie KL (kg Effect bij overschrijding N/ha.j) Naaldbossen 14 Achteruitgang terrestrische korstmossen en ectomycorrhiza, toename stikstofminnende soorten Verstoring nutrientenbalans, verhoogde stress voor droogte, vorst, ziekten en plagen Loofbossen: -Bos van arme zandgrond 18 Achteruitgang terrestrische korstmossen en -eiken- en beukenbos van lemige zandgronden 20 ectomycorrhiza, toename stikstofminnende soorten Verstoring nutrientenbalans, verhoogde stress voor -oud eikenbos 15 droogte, vorst, ziekten en plagen -bos van voedselrijke, vochtige gronden 29 -bos van bron en beek 26 -eiken-haagbeukenbos van zandgronden 20 -wilgenstruweel 34 -ooibos (rivierbegeleidende bossen) 35 -laagveenbos 34 -ruigten en zomen (droge bosranden) 26,2 -vochtige alluviale, beekbegeleidende bossen 26,1 -vochtige alluviale bossen (essen-iepenbos) 28 -vochtige alluviale bossen (zachthoutooibos) 33,8 Plassen: -Eutrofe plas 30 -Kranswierwateren op hogere zandgrond 5.8 -Kranswierwateren in laagveengebied 30 Graslanden: -Nat schaalgrasland 15 Vergrassing en afname diversiteit -Droog schraalgrasland 14 Vergrassing en afname diversiteit -Kalkgrasland 21,1 toename van gevinde korststeel -Bloemrijkgrasland 20 Afname diversiteit -Dotterbloemgrasland van beekdalen 20 Afname diversiteit -Dotterbloemgrasland van veen en klei 20 Afname diversiteit -Nat, matig voedselrijk grasland 22 -Heischraal grasland 11,6 -Laaggelegen schraal hooiland en glanshaver- en 20 vossenstaarthooilanden -blauwgrasland 15 In de praktische wegwijzer eutrofiëring en verzuring is een beoordelingskader opgenomen om de impact van de N-depositie als gevolg van de NH3-uitstoot in te schatten. Het betreft hier de impact van de N- depositie op habitats gelegen in een SBZ-H en op de zoekzones bepaald in het SBZ-H. Belangrijk hierbij om te vermelden is dat met de toegepaste methodiek (IFDM-berekeningen, aftoetsen en gebruikt KDW, de visualisatie, e.d.) een grote onzekerheid gepaard gaan. Elke beoordeling dient dan ook hiermee rekening te houden. Ontwerp-MER DGST BVBA 167/302

168 Op 30/11/2016 werd beslist om dit significantiekader te herzien. Vanaf 1/07/2017 het onderstaande significantiekader van kracht is voor de effectgroepen verzuring en eutrofiëring via de lucht door NH3 binnen habitatrichtlijngebieden. Tabel 84: Significantiekader ter beoordeling verzuring en eutrofiëring als gevolg NH3-uitstoot in SBZ-H Ontwerp-MER DGST BVBA 168/302

169 Ontwerp-MER DGST BVBA 169/302

170 aandeel voorziene depositie ten opzichte van KDW < 5% Indien het aandeel van de depositie ten opzichte van de kritische depositiewaarde van het getroffen habitat minder is dan 5%, dan wordt beoordeeld dat deze bijdrage niet significant is. Dit geldt zowel voor hervergunningen als voor uitbreidingen als nieuwe inplantingen. Onder de 5% van de kritische depositiewaarde mag de bijdrage van verzurende en vermestende stikstof niet hoger worden dan 5%. aandeel voorziene depositie ten opzichte van KDW 5% en < 50% Indien het aandeel van de depositie ten opzichte van de kritische depositiewaarde van het getroffen habitat groter of gelijk is aan 5%, maar kleiner dan 50% dan zijn er verschillende mogelijkheden, afhankelijk van een aanvraag tot (her)vergunning met uitbreiding van de emissies, dan wel binnen de huidige emissies. Indien het een (her)vergunning of een uitbreiding betreft, waarbij de totale emissie niet stijgt t.o.v. de huidig vergunde situatie, dan wordt beoordeeld dat de bijdrage niet significant is. Indien er evenwel een stijging plaatsvindt t.o.v. de huidig vergunde situatie of indien het een nieuwe inplanting betreft, dient de individuele passende beoordeling uitspraak te dien over de significantie. Indien blijkt dat er een risico op betekenisvolle aantasting bestaat, geldt een significant effect en kan de (her)vergunning met stijging van emissies niet gerealiseerd worden. aandeel voorziene depositie ten opzichte van KDW 50% Indien het aandeel van de depositie ten opzichte van de kritische depositiewaarde van het getroffen habitat gelijk is aan of meer is dan 50%, dan wordt beoordeeld dat deze bijdrage steeds significant is. Aanmelding/Ontwerp-MER DGST BVBA 170/302

171 In afwijking van de toepassing van de praktische wegwijzer eutrofiëring en verzuring waarin een beoordelingskader opgenomen is om de impact van de N-depositie als gevolg van de NH3-uitstoot in te schatten voor de SBZ-H (IMPACTSCORE NH3), kan worden terug gevallen op de het beoordelingskader in de MER voor verzuring en vermesting voor habitats gelegen buiten SBZ-H en/of voor habitats in SBZ-V (IMPACT). Door de vergelijking te maken van de verzurende respectievelijk vermestende depositie met de overeenstemmende kritische last/kdw kan een beoordeling gebeuren op basis van het referentiekader gebruikt in de MER-richtlijnenhandboek. Tabel 85: Significantiekader ter beoordeling van verzuring en vermesting Toetsing Deposities > 50 % van de KDW Depositie > 10% van KDW Beoordeling Significant negatief effect Belangrijke bijdrage (aanzienlijk negatief effect) 5% van KL/SW < depositie < 10% van KDW Relevante bijdrage (negatief effect) 3% van KL/SW < depositie < 5% van KDW Beperkte bijdrage (beperkt negatief effect) Depositie < 3% van KDW Geen of verwaarloosbaar effect Uit bovenstaande blijkt dat er reeds vanaf een bijdrage van 10% aan de kritische last, uitgegaan wordt van een negatief effect. Tien % wordt gekozen omdat ongeveer 50% van de depositie afkomstig is van het buitenland; en dit geeft ruimte aan 5 bedrijven (met elk een eigen bijdrage van 10%) in een gemiddeld gebied van 3 km afstand van kwetsbare gebieden (d.i. de afstand waarbinnen met name ammoniak bijna integraal wordt gedeponeerd), voordat de KL bereikt wordt. Actuele milieudruk en cumulatieve effecten In het kader van de Convention on Long-Range Transboundary Air Pollution (CLRTAP) en van de Vlaamse milieu- en natuurrapportering monitoren zowel de Vlaamse Milieumaatschappij als het INBO deposities van verzurende en vermestende stoffen in Vlaanderen. Zowel VMM als INBO gebruiken daarbij meetstations die continu atmosferische deposities verzamelen en/of de luchtkwaliteit bepalen. De meest recente meetgegevens zijn terug te vinden op Daarnaast gebruikt de VMM het atmosferisch verontreinigingsmodel VLOPS ( Vlaams Operationeel Prioritaire Stoffen -model) voor het gebiedsdekkend opvolgen van de depositie en hun ruimtelijke spreiding (Overloop 2011). Het VLOPS-model is de Vlaamse versie van het Operationeel Prioritaire Stoffen model (OPS) en wordt beheerd door de Vlaamse Milieumaatschappij. Het model berekent jaargemiddelde concentraties en deposities van onder andere vermestende en verzurende stoffen met een geografische resolutie van 1km x 1km. Invoergegevens voor het model zijn: meteorologische gegevens, emissiegegevens van punt- en oppervlaktebronnen binnen en buiten Vlaanderen en gegevens over de receptorgebieden. Grensoverschrijdend transport van emissies wordt hierbij in rekening gebracht. Via het VLOPS-model wordt dus de bestaande milieudruk weergegeven. Voor de effectgroep eutrofiëring en verzuring wordt de berekening van de cumulatieve effecten vervangen door een toets aan de actuele milieudruk door stikstofdepositie. Een berekening van cumulatieve effecten is immers weinig zinvol, gegeven de hoge achtergronddeposities en de afstand waarover effecten van individuele activiteiten doorwerken. De actuele milieudruk is zelf de resultante van de reële cumulatieve effecten en ze Aanmelding/Ontwerp-MER DGST BVBA 171/302

172 benadert deze dus veel dichter dan mogelijk is via een doorrekening van cumulatie met een selectie aan vergunningen.voor de weergave van de actuele milieudruk ter hoogte van de SBZ-H wordt gebruik gemaakt van de IMPACTSCORE NH3. De actuele milieudruk wordt gevisualiseerd t.h.v. de SBZ-H. In IMPACT wordt eveneens de mogelijkheid aangeboden om bij het uitvoeren van een depositieberekening voor de polluenten NH3, NOx en/of SO2 een koppeling te maken met de VLOPS achtergronddepoditiekaart. Dat houdt concreet in dat de berekende vermestende en verzurende depositiebijdrage van het project wordt opgeteld bij de Vlaamse achtergronddepositiewaarden voor vermesting of verzuring zoals berekend door het VLOPS-model. Hiervoor wordt verwezen naar de handleiding voor het gebruik van IMPACT. A.h.v. de situering van SBZ-H en SBZ-V of situering van belangrijke habitats kan deze berekening eveneens gebruikt worden. Verdroging Verdrogingseffecten kunnen optreden door het onttrekken van grondwater en dit zowel door bronbemaling in de aanlegfase als door grondwateronttrekking in de exploitatiefase van de grondwaterwinning. In de discipline Water werd de invloedsstraal berekend van eventueel voorkomende grondwateronttrekkingen. Het inschatten of een grondwateronttrekking zorgt voor een verdrogingseffect is sterk afhankelijk van de gevoeligheid van de voorkomende vegetatie voor verdroging. Voor verdroging zijn er geen kritische lasten bepaald. Het verdrogingseffect kan beoordeeld worden op basis van een kwetsbaarheidsbenadering. Op basis van de aanwezige ecotopen op de BWK kan er een kwetsbaarheidskaart worden opgesteld voor verdroging. Verdroging kan vervolgens beoordeeld worden volgens Tabel 86. Tabel 86: Significantiekader ter beoordeling van verdroging Toetsing Voor ecotopen binnen de invloedsstraal behorende tot de klassen kwetsbaar tot zeer kwetsbaar en zeer kwetsbaar en gelegen binnen een speciale beschermingszone (SBZ-H, SBZ-V) Voor ecotopen binnen de invloedsstraal behorende tot de klassen kwetsbaar tot zeer kwetsbaar en zeer kwetsbaar Voor ecotopen binnen de invloedsstraal behorende tot de klassen weinig kwetsbaar tot kwetsbaar en kwetsbaar Voor ecotopen binnen de invloedsstraal behorende tot de klassen niet kwetsbaar, niet kwetsbaar tot weinig kwetsbaar Beoordeling Aanzienlijk negatief effect Negatief effect Beperkt negatief effect Verwaarloosbaar of geen effect effect Rustverstoring Het voorspellen en beoordelen van effecten door rustverstoring is niet eenvoudig. Net zoals bij mensen is verstoring voor dieren een 'subjectieve' ervaring. Ook bij dieren kan gewenning optreden, en gegevens over schuwheid en aanpassingsvermogen van een diersoort zijn er nauwelijks. Reijnen en Foppen hebben een aantal studies gepubliceerd waarbij het effect van hetzij autoverkeer, hetzij treinverkeer op bos-, weide- en heidevogels zijn beschreven waaronder Reijnen en Foppen (1991) en Reijnen (1995). Uit het onderzoek bleek dat geluid boven een bepaalde drempelwaarde leidt tot een afname in de draagkracht van een gebied voor vogels. De vastgelegde drempelwaarden en de afname van de dichtheden als een functie van de geluidssterkte verschilt afhankelijk van de onderzochte soort. Voor een aantal soorten zijn dus drempelwaarden beschikbaar maar zeker niet voor alle soorten. Aanmelding/Ontwerp-MER DGST BVBA 172/302

173 De drempelwaarde algemeen geldend voor bosvogels bedraagt 42 db(a), voor weidevogels is de drempelwaarde 47 db(a). Als gemiddelde waarde kan 45 db(a) genomen worden. EFFECTINSCHATTING Direct ecotoopverlies Er is geen direct ecotoopverlies. De stallen staan er reeds, en er wordt geen nieuwe stal bijgezet. De impact wordt dan ook als verwaarloosbaar aanzien (geen of verwaarloosbaar effect). Verzuring en vermesting door ammoniakdepositie De ammoniakemissie werd reeds bepaald in de discipline lucht. De ammoniakemissie uit de stallen van het bedrijf DGST BVBA in de huidige situatie bedraagt kg NH3/jaar. In de toekomstige situatie daalt de ammoniakemissie tot kg NH3/jaar. In de nieuwe situatie wordt stal twee een opfok van gelten in plaats van een biggenstal. De opfok van gelten wordt gekoppeld aan een biobed S3. Per scenario (huidige situatie en nieuwe situatie) werd er via de impactscoreberekening een simulatie uitgevoerd om de impact te beoordelen ter hoogte van de habitats en de zoekzones in SBZ-H. Verder zijn ammoniakemissie per scenario, bepaald bij de discipline Lucht, overgenomen van het RLB (Richtlijnenhandboek Landbouwdieren), nodig als inputparameter voor de impactscoreberekening. De volgende informatie kan teruggevonden worden in de verkregen GIS bestanden t.a.v. actueel habitat en zoekzone: Significantieklasse (Sigklasse), minimum KDW (KDWallmin), depositie veroorzaakt door het bedrijf op habitats (ifdmdep), de totale depositie op habitats (totaldep) en de naam van het habitatgebied (habname). Uit bovenstaande (zie punt Kritische lasten (KL/KDW) verzuring en vermesting) kunnen voor deze MER van toepassing zijnde elementen volgende kritische depositiewaarde (KDW) afgeleid worden voor actueel habitat. Loofbos KDW habitattype 9120 KDW voor verzuring = 1429 Zeq/ha.jaar KDW voor vermesting = 20 kg N/ha.jaar Heide KDW habitattype 4030 KDW voor verzuring = 1071 Zeq/ha.jaar KDW voor vermesting = 15 kg N/ha.jaar Zoomvormende ruigtes KDW habitattype 6430 KDW voor verzuring >2400 Zeq/ha.jaar KDW voor vermesting >34 kg N/ha.jaar Loofbos KDW habitattype 91EO KDW voor verzuring = 1857 Zeq/ha.jaar KDW voor vermesting = 26 kg N/ha.jaar Aanmelding/Ontwerp-MER DGST BVBA 173/302

174 Het resultaat van de impactscoreberekening in de vergunde en de toekomstige situatie wordt hieronder weergegeven: Berekende bijdrage van de ammoniakemissies van de exploitatie of van het voorgestelde project aan de kritische depositiewaarde van het habitatgebied (impactscore) in de huidige situatie. Procentuele bijdrage van uw exploitatie of van het door u voorgestelde project aan de kritische depositiewaarde voor de actuele oppervlakten habitattypen binnen de speciale beschermingszones aangewezen in uitvoering van de Habitatrichtlijn (SBZ-H) 0,78% Dit is de bijdrage van uw exploitatie of van het door u voorgestelde project aan de milieudruk op het vlak van ammoniakemissies op het meest problematische punt in het SBZ Bos- en heidegebieden ten oosten van Antwerpen, rekening houdend met het actueel habitat dat op meter van uw exploitatie of van de locatie van het voorgestelde project ligt. Procentuele bijdrage van uw exploitatie of van het door u voorgestelde project aan de kritische depositiewaarde voor de actuele oppervlakten habitattypen binnen de speciale beschermingszones aangewezen in uitvoering van de Habitatrichtlijn (SBZ-H) én de potentiële oppervlakten habitattypen in zoekzones voor de realisatie van de instandhoudingsdoelstellingen (IHD) 0,82% Dit is de bijdrage van uw exploitatie of van het door u voorgestelde project aan de milieudruk op het vlak van ammoniakemissies op het meest problematische punt in het SBZ Bos- en heidegebieden ten oosten van Antwerpen, rekening houdend met het actueel habitat en de zoekzones voor de instandhoudingsdoelstellingen dat op meter van uw exploitatie of van de locatie van het voorgestelde project ligt. Berekende bijdrage van de ammoniakemissies van de exploitatie of van het voorgestelde project aan de kritische depositiewaarde van het habitatgebied (impactscore) in de nieuwe situatie. Procentuele bijdrage van uw exploitatie of van het door u voorgestelde project aan de kritische depositiewaarde voor de actuele oppervlakten habitattypen binnen de speciale beschermingszones aangewezen in uitvoering van de Habitatrichtlijn (SBZ-H) 0,72% Dit is de bijdrage van uw exploitatie of van het door u voorgestelde project aan de milieudruk op het vlak van ammoniakemissies op het meest problematische punt in het SBZ Bos- en heidegebieden ten oosten Aanmelding/Ontwerp-MER DGST BVBA 174/302

175 van Antwerpen, rekening houdend met het actueel habitat dat op meter van uw exploitatie of van de locatie van het voorgestelde project ligt. Procentuele bijdrage van uw exploitatie of van het door u voorgestelde project aan de kritische depositiewaarde voor de actuele oppervlakten habitattypen binnen de speciale beschermingszones aangewezen in uitvoering van de Habitatrichtlijn (SBZ-H) én de potentiële oppervlakten habitattypen in zoekzones voor de realisatie van de instandhoudingsdoelstellingen (IHD) 0,75% Dit is de bijdrage van uw exploitatie of van het door u voorgestelde project aan de milieudruk op het vlak van ammoniakemissies op het meest problematische punt in het SBZ Bos- en heidegebieden ten oosten van Antwerpen, rekening houdend met het actueel habitat en de zoekzones voor de instandhoudingsdoelstellingen dat op meter van uw exploitatie of van de locatie van het voorgestelde project ligt. De impactscore van het bedrijf van DGST BVBA is in de huidige situatie en in de nieuwe situatie < 5% voor actueel habitat en voor zoekzone in SBZ Bos- en heidegebieden ten oosten van Antwerpen. Volgens het beoordelingskader is er dus geen of een verwaarloosbaar effect te verwachten. Er is een lichte daling van de impactscore in de nieuwe situatie. Dit is logisch aangezien de ammoniakemissie van het bedrijf in de nieuwe situatie lager ligt dan in de huidige situatie. De visualisatie van de impactscoreberekening in de huidige en de nieuwe situatie, wordt weergegeven in Figuur 27 voor de actuele habitats en in Figuur 28 voor de zoekzones. Er kan geconcludeerd worden dat er voor het aandachtsgebied dat we in beschouwing nemen, nl. de habitats volgens de BWK versie 2016 kaart binnen de SBZ-H, er geen of een verwaarloosbaar effect te verwachten valt ten gevolge van de verzurende deposities van het bedrijf in de vergunde en in de nieuwe situatie. Indien het aandeel van de depositie ten opzichte van de kritische depositiewaarde van het getroffen habitat minder is dan 5%, dan wordt beoordeeld dat deze bijdrage niet significant is. Dit geldt zowel voor hervergunningen als voor uitbreidingen. Per scenario wordt eveneens via IMPACT een berekening gemaakt van de verzurende en vermestende depositie, gekoppeld aan de VLOPS-droge depositiesnelhedenkaart. Deze berekening wordt gedaan om ook ter hoogte van de habitats die niet gelegen zijn in SBZ-H een beoordeling te kunnen maken.op deze manier kan de bijdrage van het project uitgedrukt worden in een % t.a.v. de KDW van het aandachtsgebied. In onderstaande tabel wordt voor het project de vermestende depositie per habitattype en per scenario weergegeven voor de habitats die niet gelegen zijn in de SBZ-H. Dit wordt ook gedaan voor verzuring. Deze depositie wordt vervolgens uitgedrukt als een % van de KDW. De contouren voor vermesting en verzuring worden weergegeven voor habitat 9120,4030,6430 en 91EO in Figuur 29, 20 Figuur 30, Figuur 31 en Figuur 32. Aanmelding/Ontwerp-MER DGST BVBA 175/302

176 Aangezien de contouren in de bestaande en de nieuwe situatie niet erg verschillend zijn, wordt enkel de nieuwe situatie weergegeven. Tabel 87: Vermestende depositie voor de dichtste Habitatvegetaties, niet gelegen in SBZ-H Habitat Afstan d tot bedrijf (m) Vergunde situatie (N/ha.jaar) % tav KD in vergunde situatie Nieuwe situatie (N/ha.jaar) % tav KD in nieuwe situatie m NO 0,5 2,5 0, m NO 0,3 1,5 0, m NO 0,3 1,5 0, m NW 0,2 0,8 0,1 deels gh, m NW 0,1 0,6 0,1 deels 9120,91EO 1200 NW 0,1 0,5 0, m NW 0,2 0,8 0, m NW 0,1 0,4 0, m NW 0,1 0,6 0,1 deels9120,91eo 1450m NW 0,1 0,3 0,1 91EO-va 1270m NW 0,1 0,3 0,1 deels91eova, m W 0,1 0,3 0, m NO 0,2 0,6 0,2 deels91eo, m NO 0,2 0,8 0,2 2,2 1,4 1,3 0,7 0,6 0,5 0,7 0,4 0,5 0,3 0,2 0,3 0,6 0,8 Tabel 88: Verzurende depositie voor de dichtste Habitatvegetaties, niet gelegen in SBZ-H Habitat Afstand tot bedrijf (m) Vergunde situatie (Zeq/ha.jaar) % tav KD in vergunde situatie Nieuwe situatie (N/ha.jaar) % tav KD in nieuwe situatie deels gh, m NO 35,6 2,5 31,2 1330m NO 21,1 1,5 19,9 1425m NO 21,3 1,5 17,8 1020m NW 11,4 0,8 10,7 1100m NW 8,7 0,6 8,0 2,2 1,4 1,2 0,7 0,6 Aanmelding/Ontwerp-MER DGST BVBA 176/302

177 deels 9120,91EO 1200 NW 7,2 0,5 6,6 1320m 9120 NW 10,9 0,8 10,3 1495m 9120 NW 6,2 0,4 5,8 1130m 4030 NW 6,0 0,6 5,4 1450m deels9120,91eo NW 3,9 0,3 3,7 1270m 91EO-va NW 4,9 0,3 4,5 deels91eova, m W 5,1 0,3 4,7 1720m 6430 NO 15,4 0,6 14,0 1700m deels91eo,9120 NO 15,7 0,8 14,4 0,5 0,7 0,4 0,5 0,3 0,2 0,3 0,6 0,8 De bijdrage voor het dichtste habitat 9120 ten NO van het bedrijf is in de vergunde situatie 2,5% en wordt in de nieuwe situatie 2,2 % van de KDW. Beide % liggen lager dan 3%. Voor de overige habitats die ook niet gelegen zijn in de SBZ-H, is de bijdrage ook steeds < 3% van de KDW van het betreffende habitat. Deze conclusies zijn dezelfde voor vermesting en verzuring. Er is geen of een verwaarloosbaar effect te verwachten voor verzuring en vermesting van de habitats gelegen buiten habitatgebied. Actuele milieudruk Een visualisatie van de actuele milieudruk t.h.v. de SBZ Bos- en heidegebieden ten oosten van Antwerpen wordt weergegeven in Figuur 33 en Figuur 34. De actuele milieudruk wordt weergegeven als totale depositie in kg N/(ha.jaar) ter hoogte van de actuele habitats in SBZ-H en ter hoogte van de zoekzones in de SBZ-H. De totale depositie in de huidige situatie is de depositie waarin zowel de Vlaamse achtergronddepositie als de voorgronddepositie van het project zelf zijn vervat. Deze totale depositie is m.a.w. een overschatting van de depositie of nog, het worst-case scenario. Verdroging Ter hoogte van het bestaande bedrijf zijn er matig droge en matig natte zandbodem met duidelijk ijzer en/of humus B horizont (Zcg en Zdg). De bestaande stallen staan op matig droge zandgronden (Zcg). Aan de matig droge bodems wordt een gemiddelde grondwaterstand schommelend tussen 70 en 160 cm-mv (cm onder maaiveldniveau) gekoppeld. De exploitant beschikt over een bedrijfseigen grondwaterwinning in het Mioceen aquifer (code 0250). Zowel in de huidige als toekomstige situatie zijn er geen bedrijfsvreemde grondwaterwinningen gelegen binnen de straal van intrekgebied en bijgevolg ook niet binnen de verlagingscontour van 50 cm waardoor de impact aanvaardbaar is. Binnen de straal van het intrekgebied en dus ook binnen de verlagingscontour van 5 cm liggen zowel in de bestaande als nieuwe situatie geen droogtegevoelige gebieden waardoor wordt uitgegaan dat de impact aanvaardbaar is. Aanmelding/Ontwerp-MER DGST BVBA 177/302

178 Rustverstoring Het bedrijf ligt niet in het Vogelrichtlijngebied. De drempelwaarde algemeen geldend voor bosvogels bedraagt 42 db(a), voor weidevogels is de drempelwaarde 47 db(a). Als gemiddelde waarde kan de 45 db(a)-contour genomen worden. De invloedsstraal werd berekend in de discipline Geluid. Het specifieke geluid voor alle typen van transporten is lager dan de gemiddelde drempelwaarde van 45 db(a) op 630 m van het bedrijf. Voor de continue bronnen is t.h.v de meest nabijgelegen woning het nieuwe omgevingsgeluid zowel in de bestaande situatie als in de nieuwe situatie lager dan de respectievelijke richtwaarde en grenswaarde. Tijdens de dagperiode is de richtwaarde 45 db(a) en de grenswaarde 40 db(a). Er zijn binnen deze geluidscontouren geen gebieden die van bijzonder belang zijn voor vogels. Bijgevolg kan er geconcludeerd worden dat er geen tot verwaarloosbare effecten waar te nemen zijn van de geluidsbronnen op het bedrijf m.b.t. rustverstoring voor de vogels. SYNTHESE Er is geen direct ecotoopverlies. De stallen staan er reeds, en er wordt geen nieuwe stal bijgezet. De impact wordt dan ook als verwaarloosbaar aanzien (geen of verwaarloosbaar effect). Volgens de kaart met de aanduiding van de Natura 2000-gebieden is in de nabije omgeving van deze inrichting geen SBZ (speciale beschermingszone) gelegen. Het meest nabijgelegen Habitatrichtlijngebied situeert zich op ongeveer 2900 m ten NO van de inrichting. Het betreft 'Bos- en heidegebieden ten Oosten van Antwerpen' (BE ) ten NO van het bedrijf. Ten ZO op 3,5 km ligt de SBZ-H Valleigebied van de kleine Nete met brongebieden, moerassen en heiden BE Het meest nabijgelegen Vogelrichtlijngebied ligt op 6,5 km ten ZO van het bedrijf 'De Zegge' (BE ). Op 2260 m ten ZW van het bedrijf ligt een VEN-gebied van het type gen (Grote eenheid natuur) zijnde 'Vallei van de kleine Nete Benedenstroom' nr 313. En op 2650 m ten NW van het bedrijf ligt een VEN-gebied van het type gen (Grote eenheid natuur). Het betreft 'Vallei van de Hollebeemdenbeek' en het nummer van het gebied is 325. In NO richting op 3660 m lig het VEN-gebied 'Vallei van de Grote Kalliebeek' met nr 315 en in W richting op 4000 m ligt het VEN-gebied 'De Kindermouw-Visbeekvallei' met nr 318. Binnen de straal van 1 km komt er één habitatwaardige vegetatie voor, het gaat om de habitatype 9120 (Atlantische zuurminnende beukenbossen met Ilex en Taxus in de ondergroei ) ten noodoosten van het bedrijf. Verder komen er, op binnen de straal van 1,5 km ten NO en ten NW van het bedrijf, nog een aantal habitats gegroepeerd voor. Het gaat voornamelijk over het habitattype 9120, 91EO-vm,91EO-va, 91EO-vn, geen van de habitats liggen in SBZ-H. Binnen een straal van 1 km rond het bedrijf komen geen RBB's (Regionaal Belangrijke Biotopen) voor. De impactscore van het bedrijf van DGST BVBA is in de huidige situatie en in de nieuwe situatie < 5% voor actueel habitat en voor zoekzone in SBZ-H 'Bos- en heidegebieden ten Oosten van Antwerpen'. Volgens het beoordelingskader is er dus geen of een verwaarloosbaar effect te verwachten. Er is een lichte daling van de impactscore in de nieuwe situatie. Dit is logisch aangezien de ammoniakemissie van het bedrijf in de nieuwe situatie lager ligt dan in de huidige situatie. Aanmelding/Ontwerp-MER DGST BVBA 178/302

179 Er kan geconcludeerd worden dat er voor het aandachtsgebied dat we in beschouwing nemen, nl. de habitats volgens de BWK versie 2016 kaart binnen de SBZ-H, er geen of een verwaarloosbaar effect te verwachten valt ten gevolge van de verzurende deposities van het bedrijf in de vergunde en in de nieuwe situatie. Indien het aandeel van de depositie ten opzichte van de kritische depositiewaarde van het getroffen habitat minder is dan 5%, dan wordt beoordeeld dat deze bijdrage niet significant is. Dit geldt zowel voor hervergunningen als voor uitbreidingen. De bijdrage voor het dichtste habitat 9120 ten NO van het bedrijf is in de vergunde situatie 2,5% en wordt in de nieuwe situatie 2,2 % van de KDW. Beide % liggen lager dan 3%. Voor de overige habitats die ook niet gelegen zijn in de SBZ-H, is de bijdrage ook steeds < 3% van de KDW van het betreffende habitat. Deze conclusies zijn dezelfde voor vermesting en verzuring. Er is geen of een verwaarloosbaar effect te verwachten voor verzuring en vermesting van de habitats gelegen buiten habitatgebied. Zowel in de huidige als toekomstige situatie zijn er geen bedrijfsvreemde grondwaterwinningen gelegen binnen de straal van intrekgebied en bijgevolg ook niet binnen de verlagingscontour van 50 cm waardoor de impact aanvaardbaar is. Binnen de straal van het intrekgebied en dus ook binnen de verlagingscontour van 5 cm liggen zowel in de bestaande als nieuwe situatie geen droogtegevoelige gebieden waardoor wordt uitgegaan dat de impact aanvaardbaar is. Ook effecten ten gevolge van rustverstoring werden als verwaarloosbaar ingeschat. Voor de thema s direct ecotoopverlies, verdroging, rustverstoring zijn de milieueffecten op fauna en flora te verwaarlozen zodat milderende maatregelen zich niet opdringen. MILDERENDE MAATREGELEN Project-geïntegreerde maatregelen Voor door het bedrijf genomen milderende maatregelen met effect op fauna en flora wordt verwezen naar de disciplines lucht, water en geluid. De te verbouwen stal voor de opfok van gelten zullen conform de ter zake geldende wetgeving uitgerust worden als ammoniakemissie-arme stal volgens het systeem S3. Ook de bestaande zeugenstal 5 is ammoniakemissiearm uitgevoerd met een combiluchtwasser. Een van de twee biggenstallen is ammoniakemissiearm uitgevoerd volgens het systeem V-1.5. De bestaande groenaanplanting dient nog verder gerealiseerd te worden langsheen en achter de twee nieuwe pluimveestallen. De bestaande rij populieren rechts van stal 4 zal verdwijnen. Hierdoor zal ook een deel van de ammoniakuitstoot afgevangen worden, waardoor de werkelijke depositie vermoedelijk lager zal liggen. Bijkomend te nemen maatregelen Voor de discipline Biodiversiteit is het niet nodig om bijkomende maatregelen te nemen. Verdere mogelijkheden of aanbevelingen Er zijn geen verdere aanbevelingen. Aanmelding/Ontwerp-MER DGST BVBA 179/302

180 LANDSCHAP, BOUWKUNDIG ERFGOED EN ARCHEOLOGIE Voor de relevante figuren wordt verwezen naar de bijlage figuren Volgende figuren worden hierbij opgenomen: Figuur 35 Kaart erfgoed traditionele landschappen Ankerplaats Figuur 36 Kaart erfgoed met aanduiding bedrijf - Relictzones AFBAKENING STUDIEGEBIED Het studiegebied omvat vooreerst het projectgebied (= de locatie van de installatie). Het wordt dan lateraal uitgebreid om de eventuele zichtbaarheidszone rond de ingreep te vatten. Die wordt bepaald door de afstand van waarop de ingreep als dominante beelddrager in het landschapsbeeld nog zichtbaar is. Als studiegebied wordt de omgeving binnen een straal tot 1 km rondom het bedrijfscentrum beschouwd. TOELICHTING GEGEVENSGEBRUIK Voornaamste gegevensbronnen: - Eigen terreinwaarnemingen + foto s - Lijst van beschermde monumenten en landschappen (Afdeling M&L) - Landschapsatlas (GIS-Vlaanderen) - Traditionele landschappen Vlaanderen (Antrop, 2002) - Centrale Archeologische Inventaris - Topografische kaart - Luchtfoto s Agiv De referentiesituatie voor het landschap wordt besproken op basis van het terreinbezoek, topografische kaartenmateriaal, orthofoto en foto s van het bedrijf en de bedrijfsomgeving, de Landschapsatlas en de algemene literatuur, zoals onder andere: Traditionele landschappen in Vlaanderen (Antrop et al., 2002). Hierbij wordt een algemeen beeld van het landschap geschetst, alsook dieper ingegaan op eventuele ankerplaatsen, relictplaatsen, lijnelementen, enz. typerend voor de bedrijfsomgeving. METHODIEK Een veeteeltbedrijf is meestal gelegen in een agrarisch landschap, gekenmerkt door min of meer wijdse zichten. Gezien de grootschaligheid van een intensief veeteeltbedrijf, kan dit een sterke impact hebben op de omgeving. Onder landschap wordt verstaan een begrensde oppervlakte met een geringe dichtheid van bebouwing en een onderlinge samenhang waarvan de verschijningsvorm en de samenhang het resultaat zijn van natuurlijke processen en van maatschappelijke ontwikkelingen. De drie effectgroepen zoals weergegeven in het disciplinerichtlijnenboek Landschap, Bouwkundig erfgoed & Archeologie worden besproken: het landschap als relatiesysteem Aanmelding/Ontwerp-MER DGST BVBA 180/302

181 de erfgoedaspecten de perceptieve aspecten Het landschap als relatiesysteem Structuren drukken relaties tussen elementen uit. Met betrekking tot landschappen worden structuren zowel ruimtelijk, functioneel als temporeel gedefinieerd. Voorbeelden van ruimtelijke structuren zijn bewoningspatroon, wegennet, percelering. Er zal worden nagegaan of het project enige relatie- of structuurwijzigingen met zich mee brengt. Het effect is moeilijk kwantitatief uit te drukken, waardoor de beoordeling eerder gebaseerd is op deskundigenoordeel. Volgend significantiekader wordt gehanteerd: Tabel 89: Significantiekader ter beoordeling van wijzigingen die de landschappelijke structuren beïnvloeden Toetsing Grote wijziging die de bestaande landschappelijke structuren en of relaties drastisch verstoort Duidelijk waarneembare wijziging die de bestaande landschappelijke structuren en/of relaties verstoort Beperkt waarneembare wijziging die de bestaande landschappelijke structuren en of relaties verandert en/of nadelig beïnvloedt Geen wijziging van de bestaande landschappelijke structuren en/of relaties of een wijziging die niet of nauwelijks waarneembaar is Beoordeling Significant negatief effect Matig negatief effect Gering negatief effect Geen of verwaarloosbaar effect De erfgoedaspecten Er dient rekening gehouden te worden met drie soorten 'erfgoedwaarden': 1. landschap 2. bouwkundig erfgoed 3. archeologie Tot het bouwkundig erfgoed behoren de historische gebouwen. Een bijzondere categorie binnen het bouwkundig erfgoed vormen de monumenten. De term 'monument' is voorbehouden voor bij wet beschermd bouwkundig erfgoed. Ook de voorlopig beschermde monumenten vallen hieronder. Het beschermd erfgoed omvat de beschermde landschappen, beschermde archeologische monumenten en zones, beschermde monumenten en beschermde stads- en dorpsgezichten. Stads- en dorpsgezichten zijn een groepering van een of meer monumenten en/of onroerende goederen met omgevende bestanddelen zoals onder andere beplantingen, omheiningen, waterlopen, bruggen, wegen, straten en pleinen, die wegens hun artistieke, wetenschappelijke, historische, volkskundige, industrieel-archeologische of andere sociaal-culturele waarde van algemeen belang is. Hiertoe behoort ook de directe, er onmiddellijk mee verbonden visuele omgeving van een monument die door haar beeldbepalend karakter de intrinsieke waarde van het monument tot zijn recht doet Aanmelding/Ontwerp-MER DGST BVBA 181/302

182 komen dan wel door haar fysische eigenschappen de instandhouding en het onderhoud van het monument kan waarborgen. Als archeologisch erfgoed worden beschouwd alle overblijfselen, voorwerpen en andere sporen van de mens uit het verleden waarvan het behoud en de studie bijdragen tot het reconstrueren van de bestaansgeschiedenis van de mensheid en haar relatie tot de natuurlijke omgeving, en ten aanzien waarvan opgravingen of ontdekkingen en andere methoden van onderzoek betreffende de mensheid en haar omgeving de voornaamste bronnen van informatie zijn. Voorspelling van de effecten op gekende erfgoedelementen (monumenten, relicten, zichten, ensembles...) impliceert het inschatten van het mogelijke waardeverlies. Tabel 90: Significantiekader ter beoordeling van de verstoring van de erfgoedwaarde Toetsing Grote verstoring landschappelijke erfgoedwaarde en/of beschermde entiteit (vb. directe aantasting van erfgoed door vergravingen, verwijdering KLE s Matige verstoring landschappelijke erfgoedwaarde en/of beschermde entiteit (vb. erfgoedzone beïnvloed door een negatieve beelddrager in een open landschap Geringe verstoring landschappelijke erfgoedwaarde en/of beschermde entiteit (vb erfgoedwaarde beperkt beïnvloed door een negatieve beelddrager (landbouwinfrastructuur) in een gesloten landschap Geen verstoring landschappelijke erfgoedwaarde en/of beschermde entiteit Beoordeling Significant negatief effect Matig negatief effect Gering negatief effect Geen of verwaarloosbaar effect De perceptieve aspecten In de meeste MER's voor intensieve veeteeltbedrijven is het wijzigen van de perceptieve kenmerken de belangrijkste effectengroep binnen de discipline Landschap, bouwkundig erfgoed & archeologie. Landbouwbedrijven bepalen mee het karakter van het platteland. Dat platteland wordt niet alleen gebruikt door land- en tuinbouwers, maar ook door plattelandsbewoners en recreanten. Door een goede integratie van de land- en tuinbouwbedrijven kan de landbouwsector z n steentje bijdragen tot een mooi en aantrekkelijk platteland. Tabel 91: Significantiekader ter beoordeling van de perceptieve kenmerken Toetsing Drastische aantasting van integriteit op vlak van structuur, samenhang en landschapsbeeld Aantasting van integriteit op vlak van structuur, samenhang en landschapsbeeld Beperkte vermindering van integriteit op vlak van structuur, samenhang en landschapsbeeld Geen wijziging of een wijziging die niet of nauwelijks waarneembare verstoring Beoordeling Significant negatief effect Matig negatief effect Gering negatief effect Geen of verwaarloosbaar effect Aanmelding/Ontwerp-MER DGST BVBA 182/302

183 TOELICHTING REFERENTIESITUATIE Geografische situering Rekening houdend met de indeling van Vlaanderen in Traditionele Landschappen (Antrop et a., 2002) is het bedrijf gelegen in het Traditionele Landschap Land van Herentals-Kasterlee (code ). Het is een subeenheid van de Traditionele Landschappen Centrale Kempen (code ). De landschapseenheid wordt gedomineerd door vlakke, golvende open topografie met een duidelijke gerichtheid van valleien, ruggen en bewoning. Hét kenmerk van de Kempen is hun zanderige bodem, waardoor de Kempen tot omstreeks 1860 grotendeels bedekt waren met heide, eikenbos, vennen en veengebieden. Nu komen er nog een aantal bossen, vennen, heiden en weilanden voor, maar door bemesting en lintbebouwing zijn deze stilaan een eerder kleinschalig landschap geworden. De relictgebieden bevinden zich vaak op de grens tussen gemeentes of te midden van inmiddels grootschalig verkavelde landbouwgronden. Meestal omvatten ze moerassen, donken en/of heidegebieden, vaak inmiddels bebost met dennenbomen. Her en der komen nog tot meerdere tientallen hectare grote heide- en bosrelicten voor, zoals de Kalmthoutse Heide (Kalmthout), het Turnhouts Vennengebied (Turnhout), landschap De Liereman (Oud-Turnhout), natuurgebieden "De Teut" (Zonhoven), "het Hageven" (Neerpelt) en "Tenhaagdoornheide" (Houthalen- Helchteren), De Maten (Genk) en natuurlijk het Nationaal Park Hoge Kempen. Daarbij zijn er ook plaatsen waar duinen ontstaan zijn, zoals in Kasterlee en Lichtaart, "de Sahara" in Lommel en het Gruitroderbos in Opglabbeek. Er worden volgende kenmerken gegeven voor de Centrale kempen: Aanmelding/Ontwerp-MER DGST BVBA 183/302

184 Aanmelding/Ontwerp-MER DGST BVBA 184/302

185 Landschapsatlas (ankerplaatsen ) In Figuur 35 worden de ankerplaatsen, relictzones weergegeven in de omgeving van het bedrijf. Het bedrijf ligt niet in de nabijheid van een ankerplaats. De dichtste ankerplaats ligt op 2,3 km ten zuiden van het bedrijf. Het gaat om Heuvelrug tussen Herentals en Lichtaart met de Netevallei. De ankerplaats Heuvelrug Herentals-Lichtaart met Netevallei situeert zich in de centrale kempen of het Neteland op grondgebied van de gemeenten Herentals en Kasterlee (Lichtaart). De begrenzing van het gebied wordt gevormd door de Poederleeseweg in het westen, Watervoort, Hulzen, de spoorlijn Herentals-Turnhout en Achterlee in het noorden, de bewoning van Lichtaart, de Herentalsesteenweg en het gehucht Heide in het oosten en tot slot de Kleine Nete, Langendonk en Bleek in het zuiden. Het noordelijke deel van de ankerplaats betreft een aaneengesloten geheel van stuifzandduinen. Bij Ferraris (1777) en Vandermaelen (1854) herkennen we nog overwegend heide met vennen, daarna kwam de bebossing met naaldhout op gang. Het Zwarte Water of Zwart Ven ontstond waarschijnlijk op natuurlijke wijze door uitstuiving tussen twee duinruggen, maar de huidige structuur werd antropogeen bepaald door een afwisseling van turfwinning en beplanting tussen 1700 en De grachtenstructuur rond Het Zwarte Water is daar vandaag de getuige van. Het Lavendelven, ook een voormalige turfput, is vandaag een uiterst waardevol trilveentje. Het zuidelijke deel, met de Schoutenheide en Snepkesvijver, sluit aan bij het alluvium van de Kleine Nete en heeft een veel vlakkere structuur. Het wordt overheerst door een mooi paraboolduin en Snepkesvijver met omgeving. Snepkesvijver is reeds bij Ferraris te herkennen als Schoute Vijver en vervulde in het verleden de functie van turfwingebied, leverde ijzererts en werd gebruikt als lijnwaadblekerij. Rechtlijnige, twee meter brede panden, gescheiden door een vaag spoor van grachten, verticaal uitlopend op een middensloot, zijn hiervan een restant. In het alluvium van de nu rechtgetrokken Kleine Nete geven oude armen ons een idee van de oorspronkelijke loop van deze rivier. De huidige structuur van het landschap als geheel, en met name het rastervormige wegenpatroon en het grachtenstelsel, is dus nog herkenbaar en gaaf in vergelijking tot het begin van de 20ste eeuw (historische kaarten MGI, 1909) en op talrijke plaatsen treft men relicten aan van de belangrijke antropogene beïnvloeding in het verleden. In de oostelijke rand (ter hoogte van de Kruisberg) van de ankerplaats bevindt zich een kruisweg van 14 staties en 7 kapellen; vermoedelijk de oudste kruisweg van België en opklimmend tot het midden van de 15de eeuw. Deze kruisweg heeft allicht in het verleden een belangrijke rol gespeeld in de geloofsbeleving van de plaatselijke bevolking. Deze ankerplaats tussen Herentals en Lichtaart heeft een belangrijke geologische waarde als schakel in de duinenketen Nijlen-Kasterlee, met een duidelijke steilrand naar de vallei van de Kleine Nete. De afwisseling van depressies en zandruggen resulteert in een gradiënt van droog naar nat en eutrofiëring door de Boterpottenloop en een kokmeeuwenkolonie geeft een gradiënt van voedselrijk naar voedselarm. Deze wisselende abiotische condities leveren een karakteristieke en gevarieerde plantengroei op. Toch dienst de eutrofiëring onder controle te worden gehouden teneinde een te verregaande voedselaanrijking van de bodem en het oppervlaktewater te vermijden.het open water van Het Zwarte Water en Snepkesvijver in combinatie met het uitgestrekte bosgebied enerzijds en de weilanden langsheen de Kleine Nete anderzijds, biedt een geschikt habitat voor talrijke broed- en watervogels. Het hoger gelegen uitgestrekt en reliëfrijk bosgebied op de zandrug Kasterlee-Lichtaart en de lager gelegen Kleine Nete met weilanden in de vallei vormt een complex met een contrastrijke ruimtelijke structuur. Samen met de variatie in vegetatietypes, resulteert dit in een afwisselend en daarmee esthetisch aantrekkelijk landschap. Dat bovendien dankzij het sterke reliëf mooie zichten toelaat. De aantrekkelijkheid en toegankelijkheid van dit gebied gaat logischerwijze samen met een relatief hoge recreatiedruk die, teneinde de waarden van de ankerplaats te beschermen, bij voorkeur sterker gereglementeerd en gecontroleerd moet worden. Dankzij de grote reliëfverschillen en de variatie in vegetatietypes, hebben we hier te maken met een afwisselend en daarmee esthetisch aantrekkelijk landschap. Het noordelijke deel, een gaaf en groot bosgebied op een uitgesproken reliëf, biedt mooie zichten op Snepkensvijver en de vallei van de Kleine Nete. Ontwerp-MER DGST BVBA 185/302

186 Deze ankerplaats betreft enerzijds een hoger gelegen uitgestrekt en reliëfrijk bosgebied op de zandrug Kasterlee- Lichtaart, en anderzijds de lager gelegen Kleine Nete met weilanden in de vallei. Deze combinatie resulteert in een contrastrijke ruimtelijke structuur. De heuvelrug is een schakel uit de duinenketen Nijlen-Kasterlee en vormt de natuurlijke grens tussen de vallei van de Kleine Nete en de valleien van de waterlopen die uitmonden in de Aa. In Figuur 36 worden de relictzones weergegeven in de omgeving van het bedrijf. Het bedrijf is wel gelegen in de relictzone R10092 Bosgebied, Heieinde, Galgenberg, Molenberg en Zandhoevenheide. Ten oosten op 770 m ligt het beschermd cultuurhistorisch landschap Watermolen met omgeving De Zandhoevenheide wordt verstoord door sportterreinen en bebouwing; Galgeneinde door bebouwing; de relictzone ligt grotendeels in ruilverkavelingsgebied (RVK Poederlee). De Historische waarde van het gebied: Zandhoevenheide/Poelheide: bij Ferraris heide; bij Vandermaelen grotendeels heide met enkele wegen die nu nog voorkomen; bij MGI is heide bebost; nu nog grote bosrestanten (cf. MGI). Heieind te Lille: bosrestanten (cf. MGI) en schrans die reeds bij Ferraris vermeld is. Galgenberg te Lille: bij Ferraris heide; bosrestanten (cf. MGI). Molenberg te Lille: bij Ferraris nog heide; bosrestanten (cf. MGI); landbouwland tussen bosrestanten heeft perceelsrandbegroeiing verloren en heeft schaalvergroting ondergaan (cf. MGI). Beleidswenselijkheden voor het gebied is het vrijwaren van bebouwing. Ten oosten van het bedrijf op 490 m ligt het lijnrelict (L10046) Aa en ten westen op 1345 m ligt het lijnrelict (L10071) Platte Beek. Bouwkundig erfgoed In de ruime bedrijfsomgeving (straal van 1 km) komen geen beschermde dorps- of stadsgezichten. Op 770 m in oostelijke richting komt het beschermd cultuurhistorisch landschap Watermolen met omgeving voor. Binnen een straal van 1 km zijn 2 relicten opgenomen in de inventaris Bouwkundig erfgoed (de watermolen en de wegkapel). Ze worden hieronder opgesomd. - 'Watermolen (ID 5015) m ten O - Wegkapel (ID 47360) - 900m ten O Bedrijf in de referentiesituatie Volgens het gewestplan is het bedrijf van DGST BVBA volledig gelegen in landschappelijk waardevol agrarisch gebied. Het bedrijf ligt in een vlak landschap aan de rand van een aaneengesloten bosgebied. Het bosgebied ligt noordelijk van het bedrijf en is deels bestemd als verblijfsrecreatie en dagrecreatie. Ten zuiden, ten oosten en ten westen ligt in agrarisch gebied nog een aantal beboste versnipperde percelen tussen de weilanden en akkerlanden. De open ruimte ten oosten en ten westen van het bedrijf worden begrensd door de dorpen Lille en Gierle. Er zijn voornamelijk open ruimtes aanwezig naast het bosgebied. Het landschap wordt eveneens gekenmerkt door een aantal land- en tuinbouwbedrijven die verspreid voorkomen in het landschap. Ontwerp-MER DGST BVBA 186/302

187 Het bedrijf is in het straatbeeld aanwezig. Op circa m in O richting liggen twee tuinbouwbedrijven. In een straal van 1 km liggen 3 rundveebedrijven en 1 varkensbedrijf. De gebouwen staan allen geordend en compact opgesteld. Een geordende inplanting van de structuren zorgt voor rust en evenwicht in het ontwerp, alsook voor de samenhorigheid van de gebouwen op het bedrijf. De gebouwen vormen één aansluitend geheel. Er is een beperkt groenscherm aanwezig in de huidige situatie aan de voorkant van het bedrijf. Achter en naast de stallen is de groenaanplanting nog niet uitgevoerd. In het omliggende landschap zie je in de omgeving vooral bos. Er worden geen nieuwe stallen gebouwd. De bestaande biggenstal wordt omgevormd naar opfokstal voor gelten. EFFECTINSCHATTING Het landschap als relatiesysteem Het voorliggende project voorziet niet in de bouw van een nieuwe stal. Er worden geen nieuwe stallen gebouwd. De bestaande biggenstal wordt omgevormd naar opfokstal voor gelten. Hierdoor wordt de stal korter. Het gedeelte dat niet zal gebruikt worden voor de opfok zal gebruikt worden voor het biobed. De nokhoogte van de bestaande stallen is 4,3 m voor stal 2, 6,6 m voor stal 4, 9,7 m voor stal 5. De bebouwde oppervlakte in de huidige situatie bedraagt m², in de toekomstige situatie is komt er geen bebouwde oppervlakte bij. Er wordt geen bijkomende betonverharding voorzien in de toekomstige situatie. De constructies vormen één geheel. De gebouwen worden ruimtelijk gebonden tot één geheel. Er zijn geen relevante wijzigen t.a.v. de bestaande situatie. Het bestaande bedrijf is waarneembaar in het landschap. Wijziging van bestaande landschappelijke structuren en/of relaties treden niet op door het geplande project. Door de schaalgrootte wordt uitgegaan van een gering negatief effect in de bestaande en nieuwe situatie. Erfgoedaspecten Landschap De dichtste ankerplaats ligt op 2,3 km ten zuiden van het bedrijf. Het gaat om Heuvelrug tussen Herentals en Lichtaart met de Netevallei. Deze ankerplaatsen zijn evenwel nog niet definitief vastgesteld bij ministerieel besluit. Het bedrijf is wel gelegen in de relictzone R10092 Bosgebied, Heieinde, Galgenberg, Molenberg en Zandhoevenheide. Voor de huidige situatie is er een geringe verstoring van landschappelijke erfgoedwaarden of beschermde entiteiten.. Er treedt geen verdere versnippering op van de open ruimte. In de toekomstige situatie wordt er eveneens rekening gehouden met een geringe verstoring van landschappelijke erfgoedwaarden of beschermde entiteiten. Beschermd erfgoed Ontwerp-MER DGST BVBA 187/302

188 Op 770 m in oostelijke richting komt het beschermd cultuurhistorisch landschap Watermolen met omgeving voor. Bouwkundig erfgoed Binnen een straal van 1 km zijn 2 relicten opgenomen in de inventaris Bouwkundig erfgoed (de watermolen en de wegkapel). De 'Watermolen (ID 5015) m ten O en de Wegkapel (ID 47360) - 900m ten O. Hiervoor wordt uitgegaan van geen of een verwaarloosbaar effect omwille van de afstand. Er zal geen bemaling toegepast worden tijdens de aanlegfase van het biobed. Er wordt uitgegaan van geen of verwaarloosbaar effect. Archeologie Voor de bouw van het biobed zijn beperkt graafwerkzaamheden vereist, het biobed komt deels in de bestaande mestkelder.. Archeologische vondsten zijn nooit uitgesloten. Op de plaats waar het bedrijf gelegen is, of in de omgeving van het bedrijf, werden (nog) geen meldingen gedaan van archeologische vondsten ( toont geen vondsten op deze plaats. Het respecteren van de meldingsplicht bij het vinden van archeologische vondsten wordt als voldoende maatregel beschouwd om het archeologisch patrimonium te beschermen. Er wordt rekening gehouden met een potentieel gering negatief effect. Eventuele toevalsvondsten dewelke gedaan worden tijdens de werkzaamheden dienen gemeld te worden aan het Agentschap Ruimte en Erfgoed Onroerend Erfgoed. Sinds 1 juni 2016 dient bij een vergunningsaanvraag nagegaan te worden of er een archeologisch voortraject of onderzoek moet gebeuren. Een archeologienota wordt opgemaakt door een erkende archeoloog en moet bekrachtigd worden door Onroerend Erfgoed. Het bouwproject ligt niet in een beschermde zone, het perceel is groter dan 3000 m² maar de bodemingreep is kleiner dan 5000 m². Het bedrijf is niet gelegen in woon- of recreatiegebied. Er moet dus voor dit project geen archeologienota opgemaakt worden. Perceptieve aspecten De instrumenten die gehanteerd kunnen worden voor een goede integratie van bedrijfsgebouwen in de omgeving zijn voornamelijk (brochure Agrarische architectuur, technisch bekeken'; Provincie West-Vlaanderen): correcte keuze van de inplantingsplaats doordacht materiaalgebruik gepaste kleurkeuze doordachte afmetingen Inzake de keuze van de inplantingsplaats kunnen volgende aandachtspunten aangestipt worden: Streven naar gesloten, compact geheel van het bedrijf. De stallen staan compact en geordend opgesteld. Een geordende inplanting van de vormen zorgt voor rust en evenwicht in het ontwerp. Bovendien zorgt een overzichtelijke inplanting voor samenhorigheid van de bedrijfsgebouwen op het bedrijf. In de toekomstige situatie zal het bedrijf, ondanks de uitbreiding in oppervlakte, nog steeds een compact geheel vormen. Ontwerp-MER DGST BVBA 188/302

189 Op het bedrijf zijn alle gebouwen en constructies geordend en compact opgesteld. Een geordende inplanting van de structuren zorgt voor rust en evenwicht, alsook voor de samenhorigheid van de gebouwen op het bedrijf. Na de keuze van de inplantingsplaats komt de keuze van de kleurtinten en de materialen aan bod. De materiaalkeuze en kleur mogen niet storend zijn in de omgeving. Een juist kleur- en materiaalgebruik is doorslaggevend voor een goed geïntegreerd gebouw. Over het algemeen kan gesteld worden dat felle kleuren af te raden zijn. Een witte kleur levert een vergrotend effect op. Zwarte of donkere daken maken het bouwvolume optisch kleiner. De bestaande stallen bestaan allen uit muren opgetrokken uit rode bakstenen en een donker dak (zwarte golfplaten). Inzake de afmetingen werden de stallen gedimensioneerd volgens het aantal dierplaatsen. Rekening houdend met de normen voor dierenwelzijn werd de nieuwe stal correct gedimensioneerd. Het verkleinen van de stal is dan ook in deze geen optie. In tweede orde is ook de beplanting op het bedrijf belangrijk. De beplanting zal uitgebreid worden volgens het laatste bouwplan. Het bedrijf wordt goed opgenomen in het omliggende landschap. Bomen en struiken kunnen indien nodig zo aangeplant worden dat ze het zicht op de gebouwen breken en ook uitlopers vormen in de omgeving (bron: brochure Bedrijfsintegratie, Provinciebestuur van West-Vlaanderen, 2006). Voor de huidige situatie wordt uitgegaan van een gering negatief effect. De bestaande stallen zijn uitgevoerd in rode baksteen (snelbouw) of betonpanelen met baksteenmotief. Het dak bestaat uit zwarte, vezelcement golfplaten. De groenaanplanting naast en achter de stallen dient nog uitgevoerd te worden. SYNTHESE Het bedrijf ligt in een vlak landschap aan de rand van een aaneengesloten bosgebied. Het bosgebied ligt noordelijk van het bedrijf en is deels bestemd als verblijfsrecreatie en dagrecreatie. Ten zuiden, ten oosten en ten westen ligt in agrarisch gebied nog een aantal beboste versnipperde percelen tussen de weilanden en akkerlanden. De open ruimte ten oosten en ten westen van het bedrijf worden begrensd door de dorpen Lille en Gierle. Er zijn voornamelijk open ruimtes aanwezig naast het bosgebied. Het landschap wordt eveneens gekenmerkt door een aantal land- en tuinbouwbedrijven die verspreid voorkomen in het landschap. Het bedrijf is in het straatbeeld aanwezig. Op circa m in O richting liggen twee tuinbouwbedrijven. In een straal van 1 km liggen 3 rundveebedrijven en 1 varkensbedrijf. Het bedrijf is gelegen in het Traditionele Landschap Land van Herentals-Kasterlee (code ). Het is een subeenheid van de Traditionele Landschappen Centrale kempen. De dichtste ankerplaats ligt op 2,3 km ten zuiden van het bedrijf. Het gaat om Heuvelrug tussen Herentals en Lichtaart met de Netevallei. Deze ankerplaatsen zijn evenwel nog niet definitief vastgesteld bij ministerieel Ontwerp-MER DGST BVBA 189/302

190 besluit. Het bedrijf is wel gelegen in de relictzone R10092 Bosgebied, Heieinde, Galgenberg, Molenberg en Zandhoevenheide. Voor de huidige situatie is er een geringe verstoring van landschappelijke erfgoedwaarden of beschermde entiteiten. Er treedt geen verdere versnippering op van de open ruimte. In de toekomstige situatie wordt er eveneens rekening gehouden met een geringe verstoring van landschappelijke erfgoedwaarden of beschermde entiteiten. Op 770 m in oostelijke richting komt het beschermd cultuurhistorisch landschap Watermolen met omgeving voor. Binnen een straal van 1 km zijn 2 relicten opgenomen in de inventaris Bouwkundig erfgoed (de watermolen en de wegkapel). De 'Watermolen (ID 5015) m ten O en de Wegkapel (ID 47360) - 900m ten O. Hiervoor wordt uitgegaan van geen of een verwaarloosbaar effect omwille van de afstand. Er zal geen bemaling toegepast worden tijdens de aanlegfase van het biobed. Er wordt uitgegaan van geen of verwaarloosbaar effect. De gebouwen staan allen geordend en compact opgesteld. Een geordende inplanting van de structuren zorgt voor rust en evenwicht in het ontwerp, alsook voor de samenhorigheid van de gebouwen op het bedrijf. De gebouwen vormen één aansluitend geheel. Voor de huidige situatie wordt uitgegaan van een gering negatief effect. De bestaande stallen zijn uitgevoerd in rode baksteen (snelbouw) of betonpanelen met baksteenmotief. Het dak bestaat uit zwarte, vezelcement golfplaten. De groenaanplanting naast en achter de stallen dient nog uitgevoerd te worden. MILDERENDE MAATREGELEN. Project-geïntegreerde maatregelen: Het bedrijf vormt een verzorgd onderdeel van een agrarisch landschap. Er is een beperkt groenscherm aanwezig in de huidige situatie aan de voorkant van het bedrijf. Achter en naast de stallen dient het groenscherm nog aangeplant te worden volgens het laatste bouwplan. De bestaande stallen zijn uitgevoerd in rode baksteen (snelbouw) en het dak bestaat uit zwarte, vezelcement golfplaten. Bijkomend te nemen maatregelen Voor de discipline Landschap is het niet nodig om bijkomende maatregelen te nemen. De verdere mogelijkheden of aanbevelingen: Voor de discipline Landschap is het niet nodig om bijkomende maatregelen te nemen. Ontwerp-MER DGST BVBA 190/302

191 6 ELEMENTEN TEN BEHOEVE VAN DE WATERTOETS 1. De vergunningsvraag heeft betrekking op het verkavelen van een stuk grond, het oprichten van een constructie (al dan niet gedeeltelijk of volledig ondergronds), het aanleggen van een verharding. Het bedrijf bestaat in de huidige situatie uit 3 varkensstallen, een loods, een werkhuis en een woning. In de toekomstige situatie wordt er niets bijgebouwd. Het projectgebied is gelegen in niet overstromingsgevoelig gebied. De waterhuishouding van de verharding in de bestaande toestand blijft ongewijzigd in de toekomstige situatie. Bovendien komt er ook geen verharding bij in de nieuwe situatie. Zowel in de huidige als de toekomstige situatie bedraagt het dakoppervlakte van de gebouwen m². Momenteel wordt het dakoppervlakte van de loods (602 m²) opgevangen in een citerne van 10 m³ en dat van de varkensstal 4 en 5 (6.325 m²) in een hemelwaterput van 600 m³ dat overloopt in de gracht vooraan het bedrijf. In de huidige situatie wordt voldaan aan de stedenbouwkundige verordening. Aangezien er in de toekomstige situatie niet wordt bijgebouwd, is automatisch ook voldaan aan de stedenbouwkundige verordening. Dit wordt uitgebreid besproken in de effectbespreking bij de discipline Water. 2. De vergunningsvraag heeft betrekking op de opslag van, het storten van bodemvreemd materiaal of de wijziging van vegetatie. Gezien er geen nieuwe stallen worden gebouwd en geen bijkomende verharding wordt aangelegd, wordt er ook geen bodemverstoring verwacht. Behoudens bij calamiteiten kunnen de effecten op de bodem als verwaarloosbaar tot hooguit beperkt beschouwd worden. 3. De vergunningsvraag heeft betrekking op een reliëfwijziging. Niet van toepassing. 4. De vergunningsvraag heeft betrekking op het aanleggen van een buffer- of infiltratievoorziening voor de opvang van oppervlaktewater of hemelwater Zie hoger onder punt De vergunningsvraag heeft betrekking op een lozing op een rioleringsstelsel, het oppervlaktewater of het grondwater In de huidige situatie wordt 90 m³/jaar (huishoudelijk afvalwater) geloosd op het oppervlaktewater na behandeling door een septische put. In de toekomstige situatie dient een IBA aangelegd te worden, gezien dit reeds opgelegd was in de vergunning. 6. De vergunningsvraag heeft betrekking op een grondwaterwinning In de huidige situatie is er een vergunning voor het oppompen van m³/j (30 m³/d) uit de bestaande boorput op een diepte van 112 m-mv. In de toekomstige situatie wordt een gelijkaardig debiet gevraagd van m³/j (30 m³/d). Ontwerp-MER DGST BVBA 191/302

192 7. De vergunningsvraag heeft betrekking op een wijziging van de bedding en de structuurkwaliteit van de waterloop Niet van toepassing. Ontwerp-MER DGST BVBA 192/302

193 7 PASSENDE BEOORDELING -TOETS De habitatrichtlijn (Richtlijn 92/43/EEG) verplicht de lidstaten tot het nemen van alle noodzakelijke maatregelen om de achteruitgang van de natuurlijke waarde van Natura 2000-gebieden (Habitatrichtlijngebieden en Vogelrichtlijngebieden, de zgn. speciale beschermingszones) te voorkomen. Volgens Art. 36ter. van het Natuurdecreet dient de administratieve overheid in de speciale beschermingszones, ongeacht de bestemming van het betrokken gebied, de nodige instandhoudingsmaatregelen te nemen, die steeds dienen te beantwoorden aan de ecologische vereisten van de typen habitats vermeld in Bijlage I van dit decreet en de soorten vermeld in de Bijlagen II, III en IV van dit decreet. Verder stelt Art. 36ter dat de administratieve overheid in deze gebieden tevens alle nodige maatregelen dient te nemen om elke verslechtering van de natuurkwaliteit en het natuurlijk milieu van de habitats van bijlage I van dit decreet en van de habitats van de soorten vermeld in de bijlagen II, III en IV van dit decreet in een speciale beschermingszone te vermijden; elke betekenisvolle verstoring van een soort vermeld in de bijlagen II, III of IV van dit decreet in een speciale beschermingszone te vermijden. Een vergunningsplichtige activiteit, een plan of een programma waarvan kan verondersteld worden dat het toch een betekenisvolle aantasting van de natuurlijke kenmerken van een speciale beschermingszone kan veroorzaken, dient onderworpen te worden aan een zgn. Passende beoordeling wat betreft de betekenisvolle effecten voor de speciale beschermingszone. Indien een vergunningsplichtige activiteit, plan of programma onderworpen is aan de m.e.r.-plicht geschiedt de passende beoordeling in het kader van de milieueffectrapportage. Hieronder wordt de relevantie en noodzaak van een passende beoordeling in het kader van voorliggend project nagegaan. 1. Liggen er binnen het studiegebied speciale beschermingszones (SBZ-V en SBZ-H)? Zo ja, welke en op welke afstand. Volgens de kaart met de aanduiding van de natura-2000 gebieden is deze inrichting niet gelegen in een SBZ (speciale beschermingzone). Het meest nabijgelegen Habitatrichtlijngebied ligt op ongeveer 2,8 km en is het Habitatrichtlijngebied 'Bos- en heidegebieden ten oosten van Antwerpen (BE )'. Op ongeveer 6,5 km is het Vogelrichtlijngebied 'De Zegge (BE )' gelegen. 2. Werden er in het kader van de discipline Lucht gering negatieve, matig negatieve of negatieve effecten ingeschat ter hoogte van een SBZ? Neen 3. Werden er in het kader van de discipline Biodiversiteit gering negatieve, matig negatieve of negatieve effecten ingeschat ter hoogte van een SBZ? Neen 4. Werden er in het kader van de discipline Bodem gering negatieve, matig negatieve of negatieve effecten ingeschat ter hoogte van een SBZ? Neen Ontwerp-MER DGST BVBA 193/302

194 5. Werden er in het kader van de discipline Water gering negatieve, matig negatieve of negatieve effecten ingeschat ter hoogte van een SBZ? Neen 6. Werden er in het kader van de discipline Landschap gering negatieve, matig negatieve of negatieve effecten ingeschat ter hoogte van een SBZ? Neen 7. Werden er in het kader van de discipline Geluid gering negatieve, matig negatieve of negatieve effecten ingeschat ter hoogte van een SBZ? Neen De initiatiefnemer moet geen passende beoordeling opmaken. Ontwerp-MER DGST BVBA 194/302

195 8 BEST BESCHIKBARE TECHNIEKEN In onderstaande tabel wordt weergegeven of het bedrijf voldoet aan de beste beschikbare technieken. Volgens het BBT-rapport Veeteelt (Vito, 2006) zijn er een 15 technieken die steeds BBT zijn voor alle veeteeltbedrijven, en een 6-tal technieken die BBT zijn voor alle veeteeltbedrijven mits een aantal randvoorwaarden voldaan zijn. Daarnaast zijn er nog een aantal BBT s specifiek voor nieuwbouwstallen en een aantal specifiek voor bepaalde subsectoren (rundveebedrijven, varkensbedrijven of pluimveebedrijven). De BREF Intensieve varkens- en pluimveehouderij, werd gepubliceerd op 21 februari Aangezien het bedrijf van DGST BVBA een reeds bestaand GPBV-bedrijf betreft, dient er 4 jaar na publicatie van de BBT-conclusies, zijnde 21 februari 2021, voldaan te worden aan de bealingen in deze BBT-conclusies. Deze BBT-conclusies zullen grotendeels worden omgezet in titel III van het Vlarem. Ontwerp-MER DGST BVBA 195/302

196 Techniek Beschrijving techniek Toepassing op het bedrijf Verdere mogelijkheden/ milderende maatregelen Huidige situatie Geplande situatie Toepasbaar voor alle veeteeltbedrijven Opstellen waterbalans Ja, zie discipline water Ja, zie discipline water Grof vuil verwijderen door droog Wordt gedaan Blijft ongewijzigd reinigen Goed gebruik van de Mors- en lekverliezen ter hoogte van de drinkwatervoorziening kunnen voorkomen Drinkwatervoorziening Blijft ongewijzigd drinkwatervoorziening worden door de drinkwatervoorziening te optimaliseren o.a. qua uitvoering, locatie en positie (aangepaste hoogte in functie van het gewicht van het dier en aangepast debiet). Door lekken onmiddellijk te repareren en de drinkwatervoorziening regelmatig te ijken kan waterverspilling worden vermeden. gebeurt via drinknippels met lekschaal, alles wordt regelmatig gecontroleerd. Gebruik maken van alternatieve Er kan een onderscheid gemaakt worden tussen klassieke waterbronnen zoals In de huidige situatie Blijft ongewijzigd waterbronnen leiding- en grondwater, en alternatieve waterbronnen zoals hemel-, captatie- en recuperatiewater. Grondwater mag enkel gebruikt worden voor hoogwaardige toepassingen. wordt gebruik gemaakt van regenwater o.w.v. hygiëne voor de luchtwasser en om te reinigen. Er is een infiltratiegracht voorzien naast de loods. Afvalwater dat mestdeeltjes bevat opvangen en uitrijden op het land Het reinigingswater van de bestaande varkensstallen wordt opgevangen in de mestkelder. Het Blijft ongewijzigd Ontwerp-MER DGST BVBA 196/302

197 Techniek Beschrijving techniek Toepassing op het bedrijf Verdere mogelijkheden/ milderende maatregelen Huidige situatie Geplande situatie reinigingswater wordt conform het mestdecreet afgezet. Opstellen nutriëntenbalans Ja Ja Toepassen precisievoedering Om uitscheiding van nutriënten via de mest te beperken dient het voeder optimaal Het bedrijf maakt Blijft ongewijzigd afgestemd te worden op de behoefte van de dieren in de diverse productiestadia. gebruik van meerfasenvoedering voor de varkens Vloerbevuiling zoveel mogelijk Mogelijke maatregelen ter voorkoming van vloerbevuiling zijn: Nvt Nvt voorkomen Het zuiver houden van vloeren en wanden; Regelmatige afvoer van mest en urine; Manueel schoonmaken van roosters; Vaste mest verwijderen buiten de pot in een potstal Mestschuiven e.d. regelmatig gebruiken en goed onderhouden Voldoende mestopslagcapaciteit De mestopslagcapaciteit moet minstens voldoende zijn om de mest te kunnen Er is voldoende Blijft ongewijzigd voorzien opslaan tot het moment waarop deze verder kan worden be- en/of verwerkt of op het land kan worden gebracht. De minimale vereiste opslagcapaciteit is o.a. afhankelijk van de hoeveelheid mest die op het bedrijf wordt geproduceerd en de periode waarin de mest niet mag worden uitgereden. Vlarem voorzien een minimale opslag van 9 maand, tenzij er mogelijkheden zijn om mest af te voeren (zonder deze op het land te brengen). mestopslag voor 9 maand Afvloeiing van mest en/of mestsappen voorkomen bij externe mestopslag optimalisatie van de mestopslag Opslagplaatsen van vaste dierlijke mest buiten de stal moeten zo gebouwd worden dat er geen afvloeiing van mest en/of mestsappen kan optreden. Dit houdt in dat een dergelijke opslag voorzien is van een mestdichte, verharde vloer en aan drie zijden omgeven is door mestdichte wanden. De vierde zijde moet zo zijn uitgevoerd dat afspoeling van drain- en regenwater niet mogelijk is. Het drain- en hemelwater Nvt Nvt Ontwerp-MER DGST BVBA 197/302

198 Techniek Beschrijving techniek Toepassing op het bedrijf Verdere mogelijkheden/ milderende maatregelen Huidige situatie Geplande situatie moet opgevangen worden en verzameld in mestdichte gesloten opslagruimten (aalputten). Mestaanwending afstemmen op de De hoeveelheid mest en het moment van uitrijden dient maximaal afgestemd te Hieraan wordt Blijft ongewijzigd betrokken landbouwgrond, gewasbehoefte en klimatologische omstandigheden worden op o.a. bodemgesteldheid, grondsoort en helling van de betrokken landbouwgrond, de soorten en groeistadium van de gewassen, en klimatologische omstandigheden zoals neerslag, windrichting en irrigatie. Het aanwenden van de mest op het land kan enkel toegestaan worden: Indien de betrokken landbouwgrond niet drassig, ondergelopen, bevroren of met sneeuw bedekt is; Indien de betrokken landbouwgrond niet steil hellend is; Bij afwezigheid van waterlopen in de nabijheid (een onbehandelde strook land vrijlaten) Zo kort mogelijk voordat de maximale gewasgroei en opname van voedingsstoffen optreedt; In periodes waarin geen uitrijverbod geldt; Bij een gunstige windrichting ten opzichte van omwonenden. voldaan, via mestdecreet. Mest emissiearm aanwenden, nauwkeurig doseren en gelijkmatig verspreiden Emissiearm aanwenden van de mest betekent het beperken van de contacttijd van de meststof met de lucht. Bovendien dient de mest nauwkeurig gedoseerd en gelijkmatig verspreid te worden. Opgelegd via mestdecreet Opgelegd via mestdecreet Opstellen van energiebalans / uitvoeren van een energieaudit Werd nog niet uitgevoerd - Wordt aanbevolen Regelmatige controle en reiniging van leidingen en ventilatoren in mechanisch geventileerde stallen Om het ventilatiesysteem optimaal te laten werken dienen de leidingen en ventilatoren regelmatig gecontroleerd en gereinigd te worden. Dit wordt gedaan Blijft ongewijzigd Ontwerp-MER DGST BVBA 198/302

199 Techniek Beschrijving techniek Toepassing op het bedrijf Verdere mogelijkheden/ milderende maatregelen Huidige situatie Geplande situatie Afvalstromen minimaliseren en volgens de meest aangewezen opties afvoeren Het in kaart brengen van de soort en de hoeveelheid afval dat ontstaat op het bedrijf heeft tot doel de afvalstromen te minimaliseren en het gesorteerde afval via de meest aangewezen optie af te voeren. Door een goede bedrijfsvoering wordt de hoeveelheid afval beperkt. Blijft ongewijzigd Toepasbaar voor alle veeteeltbedrijven met nieuwbouwstallen Optimaliseren binnen de bedrijfslocatie Optimale lokalisatie omvat naast een technische beoordeling (b.v. inplanting van bedrijfseenheden tov elkaar, herlokaliseren of groeperen van geuremissiebronnen), de evaluatie van meteorologische omstandigheden (b.v. windrichting) en topografische gegevens (b.v. heuvels, waterlopen). Stallen en/of Dit werd nagegaan met de bouw van de nieuwe zeugenstal. Voor stal 2 zal dit gebeuren door de aanleg van het biobed. mestopslagplaatsen dienen binnen de bedrijfslocatie zoveel als mogelijk gelokaliseerd te worden op plaatsen waar ze de minste hinder (o.a. geur) vormen voor het milieu en omwonenden. Optimaliseren van het ontwerp van het ventilatiesysteem in mechanisch geventileerde stallen Door het optimaliseren van het ontwerp van het ventilatiesysteem kan een goede temperatuursbeheersing in de stallen worden bekomen en kan de mate van ventilatie geminimaliseerd worden in de winter. - Bij nieuwbouw wordt het ventilatiesysteem geoptimaliseerd. BBT voor de subsector pluimveebedrijven Toepassen ammoniakemissiearme stalsystemen bij nieuwbouwstallen De bestaande stal 4a is een traditionele stal. De zeugenstal is een stal voorzien van een combiluchtwasser. De stal 4b is een biggenstal AEA volgens het systeem V-1.5. Blijft ongewijzigd. Ontwerp-MER DGST BVBA 199/302

200 Techniek Beschrijving techniek Toepassing op het bedrijf Verdere mogelijkheden/ milderende maatregelen Huidige situatie Geplande situatie Het afzuigen van de stallucht en het Dit is BBT mits voldaan wordt aan de onderstaande 3 voorwaarden: De zeugenstal is een Plaatsing van een behandelen ervan met een Bij mechanisch geventileerde nieuwbouwstallen gaswasser Voor diercategorieën waarvoor nog geen AEA-stalsystemen in bijlage I van het MB van 19/03/2004 zijn opgenomen Indien naast de emissie vanuit de stal nog bijkomende emissiebronnen aangepakt moeten worden stal voorzien van een combiluchtwasser. biobed bij de bestaande aan te passen stal is gepland. Ontwerp-MER DGST BVBA 200/302

201 9 GRENSOVERSCHRIJDENDE TECHNIEKEN Het bedrijf is volledig gelegen op het grondgebied van Lille. Het bedrijf ligt in vogelvlucht op ongeveer 18 km van de Nederlandse grens (N). Uit de disciplines verschillende disciplines blijkt dat de effecten zich beperken tot het grondgebied van België en dat er t.h.v. Nederland geen effecten te verwachten zijn. Ontwerp-MER DGST BVBA 201/302

202 10 LEEMTEN IN KENNIS Geurimpact De inschatting van de geuremissie wordt, wegens gebrek aan Vlaamse cijfers, op basis van emissiecijfers afkomstig uit Nederlands onderzoek uitgevoerd (zoals weergegeven volgens de Regeling geurhinder en veehouderij). Hierbij is er geen onderscheid tussen conventionele en ammoniakemissiearme stalsystemen. In het milieueffectenrapport werd de geuremissie ten gevolge van het bedrijf ingeschat op basis van een maximale bezetting. Op de site van de dienst MER verscheen als bijlage bij het MER Richtlijnenboek landbouwdieren een lijst met geactualiseerde emissiefactoren voor ammoniak, geur en fijn stof. Deze geactualiseerde cijfers worden gebruikt in het MER (bijlage versie 02/06/2017 MER-Richtlijnenboek landbouwdieren). Met betrekking tot de geurnormering zelf werd een toetsing uitgevoerd aan de hand van nieuw bepaalde basisbeschermingsniveaus voor Vlaanderen. Deze beschermingsniveaus zijn echter slechts voorlopig voorgestelde niveaus (voorgesteld in het nog in opmaak zijnde visiedocument: De weg naar een duurzaam geurbeleid ) en mogen aldus nog niet als definitief vastgelegde niveaus geïnterpreteerd worden. Kwantitatieve inschatting van cumulatieve effecten is moeilijk. Op basis van informatie inzake de vergunde dierenaantallen van omliggende veeteeltbedrijven wordt getracht een ruwe inschatting te maken van de aanwezige hinder (slechts een beperkt aantal bedrijven kan binnen de scoop van de MER-studie mee in rekening worden gebracht; over deze bedrijven zijn geen detailgegevens gekend i.v.m. gebruikte stalsystemen, aantal dieren per diercategorie en aantal niet-vergunde dierenaantallen, juiste bronconfiguraties,...). Het gebruik van IMPACT brengt leemtes met zich mee. Zo treedt er een grote foutenmarge op bij geurconcentraties in de nabijheid van de bron. De actualisatie van het Richtlijnenboek Lucht vermeldt : Des te dichter bij de bron, des te onnauwkeuriger worden de resultaten van de verspreidingsberekeningen. De foutenmarge op de berekende concentraties in de nabijheid van de bron kan relatief groot worden (als gevolg van gekozen gridgrootte, gebouwinvloed en andere modelbeperkingen). Het is dan ook zinledig exacte geurconcentraties toe te kennen aan woningen die worden blootgesteld aan concentraties ver boven de bovenste toetsingswaarde van 10 se of OUE per m³ als 98P. De hoogste weer te geven geurcontour is deze van 10 se of OUE per m³ als 98P. De weergave van hogere contouren of concentraties ter hoogte van de dichtstbijzijnde geurgevoelige woningen heeft hooguit een indicatieve waarde, en dient dan ook als dusdanig geïnterpreteerd te worden. Cfr. bijkomende richtlijnen van de dienst MER van september 2013 wordt in de geurmodellering met IMPACT naast de 3, 5 en 10 OUe-contour als 98P waarde, toch ook de contour van 20 OUe als 98P waarde mee opgenomen (zowel voor de individuele berekening als voor de bronnencluster). In navolging van de open LNE Werkgroep geur van 1 juli 2014 wordt een nieuwe afbakening voor bronnenclusters voorgesteld (richtlijnen dienst MER oktober 2014). Rundveebedrijven moeten niet kwantitatief meegerekend worden in de cumulatieve geurstudie. Wel dienen ze in de bespreking van de omgeving kwalitatief in beschouwing genomen te worden. Ontwerp-MER DGST BVBA 202/302

203 Verzuring en vermesting Over de gehanteerde emissiecoëfficiënten van ammoniak bestaat nog wetenschappelijke onzekerheid. Naast de uitgestoten hoeveelheden ammoniak staan ook de depositiefactoren in functie van de afstand tot het bedrijf nog ter discussie. IFDM zou ook minder geschikt zijn om ammoniakdepositie te modelleren. Op de site van de dienst MER verscheen als bijlage bij het MER Richtlijnenboek landbouwdieren een lijst met geactualiseerde emissiefactoren voor ammoniak, geur en fijn stof. Deze geactualiseerde cijfers worden gebruikt in het MER (bijlage versie 02/06/2017 MER-Richtlijnenboek landbouwdieren). Kwantitatieve inschatting van cumulatieve effecten is moeilijk. Het inschatten van het exacte effect van groenelementen is niet mogelijk. Gezien er bij de IFDM modelberekening inzake verzurende en vermestende depositie telkens slechts één depositiefactor kan gehanteerd worden, en deze factoren sterk functie zijn van het type vegetatie, zijn de berekende deposities slechts als indicatieve waarden te aanzien. In het kader van de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) dient de invloed berekend te worden van de stikstofneerslag op het realiseren van de Europese natuurdoelen binnen de speciale beschermingszones aangewezen in uitvoering van de Habitatrichtlijn (SBZ-H). Om deze invloed te kunnen berekenen onder de vorm van een "impactscore" werd de online toepassing IMPACTSCORE NH3 ontwikkeld. Deze wordt in een eerste fase gebruikt uitsluitend voor de berekening van de impactscore van veehouderijen. In een latere fase zal deze of een gelijkaardige tool uitgebreid worden om ook de stikstofneerslag vanuit andere (niet-landbouw gerelateerde) bronnen te berekenen. Geluidshinder De geluidsniveaus van geluidsbronnen worden niet gemeten. Toch kan naar verwachting op basis van geluidsniveaus uit de literatuur, technische brochures en eerdere metingen in combinatie met mathematische wetmatigheden een vrij realistisch beeld van de geluidsniveaus bekomen worden. Bij de inschatting van de geluidsproductie door ventilatoren kan enige overschatting optreden wegens het feit dat het drempeleffect van de stal zelf niet gekend is. De gebruikte berekening is dan ook een slechtste geval benadering. Stofhinder De simulatie van de PM10- en PM2,5-emissie is eveneens gebaseerd op algemene waarden. Bedrijfsspecifieke metingen zijn niet beschikbaar. De achtergrondwaarde inzake de PM10 binnen het studiegebied kan slechts benaderend bepaald worden. Over de gehanteerde stofemissiecoëfficiënten bestaat nog wetenschappelijke onzekerheid. Ontwerp-MER DGST BVBA 203/302

204 Op de site van de dienst MER verscheen als bijlage bij het MER Richtlijnenboek landbouwdieren een lijst met geactualiseerde emissiefactoren voor ammoniak, geur en fijn stof. Deze geactualiseerde cijfers worden gebruikt in het MER (bijlage versie 02/06/2017 MER-Richtlijnenboek landbouwdieren). Het inschatten van het exacte effect van groenelementen en het gebruik van stofkasten is niet mogelijk. Mens Er zijn onvoldoende gegevens bekend m.b.t. emissies en mogelijke effecten van de emissies van microbiologische componenten en endotoxines als deel van de PM emissies. Bij de impactevaluatie deel mens wordt dan ook enkel gebruik gemaakt van literatuurgegevens. NGO s en buurtcomités ventileren de jongste tijd hun bezorgdheid over de veronderstelde negatieve invloed van (grotere) pluimvee- of varkensstallen op de gezondheid van omwonenden (vb. West-Vlaanderen, Wuustwezel, etc.). Tegelijkertijd is er nog nooit zo veel onderzoek gedaan naar de gezondheidseffecten van stal(lucht). Experten Emissie en veehouderij van het ILVO stellen dat er geen eenduidig negatief gezondheidseffect aangetoond is. Oudere onderzoeksresultaten wezen eerder in de richting van een negatief effect maar recent uitgebreid en zeer gedocumenteerd onderzoek in Nederland toont verrassend een aantal positieve naast een aantal negatieve effecten voor de volksgezondheid cf. studie Universiteit Utrecht en studie Veehouderij en gezondheid bij omwonenenden van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu in Nederland, etc. De onderzoekers stellen hierbij wel voor om verdere studies uit te voeren om het al dan niet oorzakelijk verband tussen veehouderij en effecten op de gezondheid van omwonenden te verduidelijken. Samenvattend kan gesteld worden dat de aanwezige leemten zo goed mogelijk ingevuld werden. Ingeval van onzekerheden is hiervoor uitgegaan van een worstcase scenario benadering. Deze leemten hebben echter geen wezenlijke invloed gespeeld op de algemene besluitvorming voor het voorliggende project. Ontwerp-MER DGST BVBA 204/302

205 11 MONITORING EN EVALUATIE CONTROLE Door de overheid, als mede door de geldende wetgevingen, zijn er verschillende maatregelen opgelegd en gegevens opgemeten en/of gerapporteerd, dewelke het (gedeeltelijk) mogelijk maken op te volgen hoe het bedrijf ten opzichte van bepaalde milieueffecten evolueert. Hier worden de verschillende relevante elementen aangehaald en bondig toegelicht. GEURHINDER KLACHTENOPVOLGING OP GEMEENTELIJK NIVEAU Met betrekking tot geurhinder worden eventuele klachten geregistreerd op de betreffende gemeentelijke milieudiensten. Indien noodzakelijk worden de klachten doorgegeven aan de milieu-inspectie, die deze klachten verder onderzoekt. VERZURING SECTORALE OPVOLGING OP GEWESTELIJK NIVEAU Voor de opvolging van de verzuringsproblematiek wordt specifiek op bedrijfsniveau geen monitoring voorgesteld. De verzuringsproblematiek dient eerder sectoraal en op gewestelijk niveau opgevolgd te worden (MINA-plan). VERSTORING WATERHUISHOUDING DEBIETMETER GRONDWATER Sinds 1 juli 1997 moet iedere heffingsplichtige grondwaterwinning uitgerust zijn met een debietmeter, die het opgepompte volume grondwater bepaalt. Deze teller moet geplaatst worden voor het eerste aftappunt van het gewonnen grondwater. VLAREM II bepaalt de voorwaarden waaraan deze meetinrichting moet voldoen (afdeling ). Deze maatregel en de vergunningsplicht hebben tot doel de kwaliteit en de kwantiteit van de grondwaterreserves en de omgeving van de waterwinning (waterpomp) voor schade te behoeden. Op het bedrijf is een debietmeter aanwezig op elke grondwaterwinning. Naar de toekomst toe wordt het verbruik verder opgevolgd en kan nagegaan worden hoe het bedrijf verder kan besparen op het gebruik van grondwater. BODEMVERONTREINIGING In overeenstemming met de Vlarem II-wetgeving dienen de tanken ten minste om de 3 jaar onderzocht te worden door een erkend deskundige (of door erkend technicus in geval van tank zonder verdeelslang). Dit onderzoek heeft betrekking op de inzage van het vorige rapport, de algemene staat van de installatie, de doeltreffendheid van de overvulbeveiliging en de aanwezigheid van water en slib in de houder en van verontreiniging buiten de houder. Er dient op gelet dat de tanken van het bedrijf consequent gekeurd worden. VERMESTING MAP-MEETPUNTEN De exploitant dient verder mee de evolutie van de nitraatconcentratie binnen het deelbekken waarin hij actief is op te volgen. Ontwerp-MER DGST BVBA 205/302

206 12 TEWERKSTELLINGS- EN INVESTERINGSRAPPORT TEWERKSTELLING Het bedrijf is een gezinsbedrijf. Dit blijft ook in de toekomst het geval. INVESTERINGEN In het kader van het voorliggende project voorziet de initiatiefnemer investeringen inzake de aanpassing van stal twee van biggen naar opfok van gelten. Hierbij wordt voorzien in een biobed. De verdere aanleg van groenaanplant wordt voorzien. DUURZAAM GEBRUIK VAN GRONDSTOFFEN EN GOEDEREN Alle gebouwen en inrichtingen worden geconstrueerd conform de landbouwtechniek en de geldende milieuwetgeving. De aard, hoeveelheid en herkomst van de gebruikte materialen en de aard, hoeveelheid en bestemming van de te produceren goederen wordt toegelicht in hoofdstuk 3. Het bedrijf evalueert zelf de productie en de hiervoor gebruikte methodes aan de hand van een technische boekhouding en op basis van ervaring. De resultaten hiervan laten de bedrijfsleider toe om zijn productiemethode en de keuze van de grondstoffen (dieren en voeders) te evalueren. Ontwerp-MER DGST BVBA 206/302

207 13 SYNTHESE MILIEUEFFECTEN EN MILDERENDE MAATREGELEN SYNTHESE DISCIPLINE LUCHT Inzake de discipline lucht werd de impact van het bedrijf bekeken inzake geurhinder, stofhinder, ammoniakemissie en emissie broeikasgassen. In de huidige situatie gaat het bedrijf gepaard met: Een geuremissie van OUe/s. Deze geuremissie veroorzaakt samen met de emissies van andere bedrijven behorende tot dezelfde bronnencluster een aanzienlijk negatief effect op geen enkele woning. Voor de cumulatieve geurberekening in de huidige situatie zijn er 5 woningen met een negatief effect. Alle woningen zijn gelegen in agrarisch gebied. Van deze woningen is er 1 woning die hoort bij een bedrijf in de cluster. Er zijn voor de cumulatieve geurberekening 12 woningen die een beperkt negatief effect ondervinden, ze zijn allen gelegen in agrarisch gebied. Van deze woningen is er 1 woning die hoort bij een bedrijf in de cluster (rundveebedrijf). Volgens de afstandsregels is er geen of verwaarloosbaar effect. De PM10-emissie bedraagt 463 kg/jaar. In de huidige situatie is er voor PM10 geen woning die een beperkt negatief effect, een negatief effect of een aanzienlijk negatief effect ondervind. De huidige PM2,5-emissie bedraagt 16 kg/jaar. Voor de PM2,5- concentraties stellen we vast dat geen enkele woning een bijdrage ondervindt voor de PM2,5 stofconcentratie (> 1% van 25 µg/m³) in de huidige situatie. In de huidige situatie is er een ammoniakemissie van kg NH3/jaar. Voor de verzurende en vermestende impact van deze emissie, wordt verwezen naar de discipline Biodiversiteit. Een broeikasgasemissie (CH4, N2O en CO2) van 1127 ton CO2-equivalenten ten gevolge van de dieren en het verbranden van fossiele brandstoffen. Hiermee heeft het bedrijf een bijdrage van 0,0014 % van de CO2-uitstoot in Vlaanderen. In de nieuwe situatie gaat het bedrijf gepaard met: Een geuremissie van OUe/s. Voor de cumulatieve geurberekening in de nieuwe situatie is geen enkele woning met een aanzienlijk negatief effect. Voor de cumulatieve geurberekening in de huidige situatie zijn er 5 woningen met een negatief effect, allen gelegen in agrarisch gebied. Voor de cumulatieve geurberekening in de nieuwe situatie zijn er 3 woningen die een negatief effect ondervinden. Alle woningen zijn gelegen in agrarisch gebied en 1 van de woningen is de woning die hoort tot een clusterbedrijf. Er zijn voor de cumulatieve geurberekening 11 woningen die een beperkt negatief effect ondervinden, ze zijn allen gelegen in agrarisch gebied. Van deze woningen is er 1 woning die hoort bij een bedrijf uit de cluster. Ontwerp-MER DGST BVBA 207/302

208 Volgens de afstandsregels is er in de nieuwe situatie een negatief effect. Het aantal waarderingspunten voor varkens bedraagt in de toekomstige situatie 150 punten. Op basis van deze gegevens geeft Vlarem II een te respecteren afstand van respectievelijk 300 m aan. Het bedrijf voldoet niet aan de Vlarem II afstandsregels in de toekomstige situatie. Op basis hiervan werd een afwijking aangevraagd bij de minister. De afwijking werd reeds bekomen. In agrarisch gebied zijn geen woningen waarvan de geurconcentraties in de huidige situatie hoger ligt dan 10 OUe/m³ als 98P. Bij 4 van de 15 indicatorwoningen is de geurconcentratie in de huidige situatie lager dan 3 Oue/m³, bij 9 woningen tussen de 3-5 Oue/m³ en bij 2 woningen meer dan 5 Oue/m³ als P98. De concentraties als 98P ter hoogte van alle indicatorwoningen daalt op clusterniveau in de nieuwe situatie. Bij 7 van de 15 woningen is de geurconcentratie in de nieuwe situatie lager dan 3 Oue/m³, bij 8 woningen tussen de 3-5 Oue/m³ als 98p-waarde. De woningen ondervinden een invloed van het bedrijf DGST BVBA. Dit blijkt ook uit de Tabel 25, de gewogen impact ligt tussen de 0,4-0,9. Voor de vijf gekende adressen in het verblijfsrecreatiegebied wordt in de nieuwe situatie t.a.v. de vergunde situatie een daling vastgesteld van de geurconcentratie ter hoogte van de woningen. In de nieuwe situatie ligt de geurconcentratie bij 1 van de 5 gekende adressen tussen de 3-5 Oue/m³P98. Bij de andere 4 adressen ligt de geuremissie lager dan 3 Oue/m³P98. De individuele geurconcentraties t.h.v. de indicatorwoningen, gelegen in agrarisch gebied zijn lager dan 10 OUe/m³ als 98P voor en na verandering. De individuele concentraties als 98P ter hoogte van alle indicatorwoningen daalt in de nieuwe situatie. Bij de geurmodellering als individueel bedrijf ligt het geurgevoelig gebied, zijnde het verblijfsrecreatiegebied, in de zone met een geurconcentratie van meer dan 5 OUE/m³ als p98. Voor de vijf gekende adressen wordt in de nieuwe situatie t.a.v. de vergunde situatie een daling vastgesteld van de geurconcentratie ter hoogte van de woningen. In de nieuwe situatie ligt de individuele geurconcentratie bij 1 van de 5 gekende adressen tussen de 3-5 Oue/m³P98. Bij de andere adressen ligt de individuele geuremissie lager dan 3 Oue/m³P98. Een jaarlijkse PM10-emissie van 411 kg ten gevolge van stalemissies. In de nieuwe situatie is er voor PM10 geen enkele woning die een aanzienlijk negatief, een negatief of een beperkt negateif effect ondervindt van het project van DGST BVBA. Bij de stofemissies voor het bedrijf DGST BVBA in de nieuwe situatie, werd er geen rekening gehouden met een eventuele reductie van stof door de aanwezigheid van het biobed. Een jaarlijkse PM2,5-emissie van 16 kg ten gevolge van stalemissies. Voor de PM2,5- concentraties stellen we vast dat er net zoals voor verandering, geen bijdrage wordt verwacht ter hoogte van de woningen in de omgeving van het bedrijf van DGST BVBA. Een ammoniakemissie van kg NH3/jaar. Voor de verzurende en vermestende impact van deze emissie, wordt verwezen naar de discipline Biodiversiteit. Een broeikasgasemissie (CH4, N2O en CO2) van 1096 ton CO2-equivalenten ten gevolge van de dieren en het verbranden van fossiele brandstoffen. Hiermee heeft het bedrijf een bijdrage van 0,0014 % van de CO2-uitstoot in Vlaanderen. Ontwerp-MER DGST BVBA 208/302

209 Opmerking : ten aanzien van de hierboven opgenomen evaluatie dient aangegeven te worden dat de impact binnen de eigen bedrijfsgrens in feite niet dient beoordeeld te worden. MILDERENDE MAATREGELEN Project-geïntegreerde maatregelen Het bedrijf maakt in de huidige situatie reeds gebruik van een ammoniakemissiearme stalsysteem voor de bestaande zeugenstal (5), die uitgevoerd is met AEA-systeem zijnde een biologische combiluchtwasser. En stal 4b zijnde de biggenstal is gebouwd volgens het AEA-systeem V Als geurbeïnvloedende maatregelen inzake voeder en voederwijze wordt in de BBT-studie het toedienen van meerfasenvoedering aangehaald. Doordat de voeders beter afgestemd zijn op de specifieke behoefte van de dieren, daalt de stikstofexcretie in de mest. Ook toediening van eiwitarm voeder heeft een significante reductie in de stikstofexcretie in de mest tot gevolg. Het bedrijf maakt gebruik van meerfasenvoeders met verlaagd fosforgehalte en ruw eiwitgehalte. Dit effect is niet meegenomen in de berekening van de geurconcentraties. De bekomen resultaten zijn dus een worst-case scenario. Stallen en/of mestopslagplaatsen dienen binnen de bedrijfslocatie zoveel als mogelijk gelokaliseerd te worden op plaatsen waar ze de minste hinder (o.a. geur) vormen voor het milieu en omwonenden. Optimale lokalisatie is onderdeel van een goede bedrijfsvoering. Globaal genomen kan optimaliseren binnen de bedrijfslocatie als technisch haalbaar beschouwd worden voor alle nieuwe stallen en/of nieuwe mestopslagplaatsen. Bij het vullen van de silo s wordt gebruik gemaakt van stofzakken. De stallen worden op regelmatige basis intensief gereinigd. Dit resulteert in een beperking van de geuremissie. Voederverliezen in de stal worden beperkt door het regelmatig controleren van de voedersystemen en het verwijderen van gemorst voeder. Verder zijn er ook anti-morsbakken geïnstalleerd. Het aantal transporten op het bedrijf wordt geoptimaliseerd, waardoor stofopwaaiing, slijtage emissies en emissies van verbrandingsgassen door het verbruik van mazout wordt beperkt. Het bedrijfsterrein wordt zo goed als kan proper en stofvrij gehouden. Er is reeds een beperkte groenaanplanting aanwezig. Bijkomend te nemen maatregelen De geltenstal (stal2) wordt voorzien van het ammoniak emissiearm systeem S3 Biobed. Het groenscherm wordt uitgebreid zoals voorzien op het bouwplan. Dit zal gebeuren op basis van het landschapsbedrijfsplan opgemaakt door de Hooibeekhoeve. Verdere mogelijkheden of aanbevelingen Onderzoek naar mogelijkheden voor reductie geurhinder Ontwerp-MER DGST BVBA 209/302

210 In Nederland werd er in 2003 een meetcampagne uitgevoerd om de invloed van een landschapselement (windsingel) op de verspreiding van emissies (in eerste instantie voornamelijk ammoniak) uit een varkenshouderij na te gaan (Van Dijk et al., 2004). Deze meetcampagne werd uitgevoerd bij een vleesvarkenshouderij met ruim dierplaatsen. Aan de oostzijde van het stallencomplex lag op ca. 20 m afstand van de dichtstbijzijnde stal een vrij uniforme windsingel. De situering is zo, dat bij wind uit zuidwestelijke tot westelijke richting de emissiepluim vanuit de stal grotendeels door en over de windsingel verspreid werd. De begroeiing in de meetcampagne bestond uit loofbomen (acacia, zomereik en berk) met struiken. De hoogte van de windsingel was ca m, en de breedte ca Als gevolg van deze Nederlandse meetcampagne werd onderzocht op welke manier landschapselementen in staat zijn om de impact van de emissies te verminderen (Van Dijk et al., 2005). Hieruit bleek dat landschapselementen zoals windsingels een fysiek obstakel vormen voor de verspreiding van stoffen en deeltjes in de atmosfeer. Het effect wordt voornamelijk bepaald door twee elkaar tegenwerkende processen: verhoogde depositie en snelheidsdemping. De resultaten uit het Nederlandse onderzoek laten zien dat een windsingel op korte afstand van een stal de ongewenste verspreiding van ammoniak, maar ook van andere agrarische emissies zoals fijn stof en geur tegengaat en dat de bomen in de windsingel een deel van de stikstof opnemen vanuit de lucht. De geurreductie door een windsingel zal op twee manieren gebeuren. Enerzijds zal geur (die zich als gas verspreidt) als gevolg van de extra turbulentie die ontstaat door de beplanting, worden gemengd en verdund met hogere luchtlagen waardoor de geurbelasting op leefniveau afneemt. Anderzijds zullen geurpartikels die geadsorbeerd worden aan stofdeeltjes gedeeltelijk door de beplanting worden gecapteerd (Van Dijk et al., 2005). Het windbrekend effect, waardoor een lagere dispersie optreedt, veroorzaakt echter een tegenovergesteld effect, en zal het verdunnend effect beperken. Hierdoor wordt de positieve impact van de hierboven vermelde elementen gedeeltelijk teniet gedaan. Ook aan de universiteit van McGill in Canada loopt momenteel eveneens een project naar het effect van natuurlijke windsingels op de verspreiding en het terugdringen van geur. Hieruit blijkt dat windsingels moeten bestaan uit minimum 2 rijen bomen of struiken, met variabele hoogtes, geplaatst loodrecht op de meest overheersende windrichting. Zij vermelden dat hoge barrières rond bvb. mestopslagplaatsen voor een geurreductie kunnen zorgen van 26 tot 92% aan de windluwe zijde (Bradshaw, 2003). Mogelijke milderende maatregelen voor het bedrijf DGST BVBA: De groenelementen zullen verder uitgebouwd te worden. Een positief effect hiervan kan zeker verwacht worden. Bij de modellering werd geen rekening gehouden met de groenelementen, zodat dit als een worst-case scenario beschouwd kan worden. De groenaanplanting zal verder uitgebreid worden langsheen stal 5 en langsheen de loods en achter de bestaande stallen. Mogelijkheden voor reductie van broeikasgasemissies Aanbevolen wordt om op het bedrijf een energieaudit te laten uitvoeren, opdat een goed zicht zou bekomen worden op het energieverbruik. Via zo n audit kunnen veelal enkele besparende maatregelen doorgevoerd worden. Eveneens kan bij het uitvoeren van een energieaudit aandacht besteed worden aan de mogelijkheid voor het bedrijf tot het duurzaam opwekken van energie. Ontwerp-MER DGST BVBA 210/302

211 De verzurende en vermestende deposities, die gekoppeld zijn aan de ammoniakemissies, zullen verder onderzocht worden in de discipline biodiversiteit.. SYNTHESE DISCIPLINE WATER Aangezien er geen nieuwe gebouwen worden opgetrokken zal bronbemaling niet vereist zijn. Zowel in de huidige als toekomstige situatie zijn er geen bedrijfsvreemde grondwaterwinningen gelegen binnen de straal van intrekgebied en bijgevolg ook niet binnen de verlagingscontour van 50 cm waardoor de impact aanvaardbaar is. Binnen de straal van het intrekgebied en dus ook binnen de verlagingscontour van 5 cm liggen zowel in de bestaande als nieuwe situatie geen droogtegevoelige gebieden waardoor wordt uitgegaan dat de impact aanvaardbaar is. Op het bedrijf is er zowel in de huidige als toekomstige situatie opslag van bepaalde risicostoffen. In de huidige situatie zijn alle aanwezige tanken gekeurd en voldoen ze aan de voorwaarden gesteld in Vlarem II waardoor wordt uitgegaan van een beperkt negatief effect. Als in de toekomstige situatie de tanken op tijd worden gekeurd en voldoen aan de voorwaarden van Vlarem II kan eveneens uitgegaan worden van een beperkt negatief effect. De opslag van reinigings-, ontsmettings- en bestrijdingsmiddelen worden beoordeeld als een beperkt negatief effect doordat gebruik gemaakt wordt van erkende producten die op een veilige plaats worden gestockeerd. De opslag van voedingszuur gebeurt in een bovengrondse tank die nog niet ingekuipt is waardoor wordt uitgegaan van een aanzienlijk negatief effect. Zodra de tank ingekuipt is, wordt in de nieuwe situatie uitgegaan van een beperkt negatief effect. De transformator heeft een A.R.E.I. art 272 keuring ondergaan waaruit blijkt dat de installatie voldoet aan de voorschriften. Keuringen zullen eveneens jaarlijks uitgevoerd worden. Zowel de huidige als de toekomstige situatie wordt beoordeeld als een beperkt negatief effect. Zowel in de huidige als toekomstige situatie is er voldoende opslag van spuitwater en reinigingswater waardoor wordt uitgegaan van een beperkt negatief effect. Door voldoende mestopslagcapaciteit en het niet verplicht zijn tot het plaatsen van peilputten is voldaan aan de voorwaarden, waardoor de huidige en toekomstige situatie beschouwd worden als een beperkt negatief effect. Zowel in de huidige als toekomstige situatie is voldaan aan de gewestelijke stedenbouwkundige verordening en aangezien het bedrijf gelegen is in niet overstromingsgevoelig gebied, wordt dit beschouwd als geen of verwaarloosbaar negatief effect. Het huishoudelijk sanitair afvalwater wordt zowel in de huidige als toekomstige situatie geloosd op het oppervlaktewater na behandeling in een septische put. Gezien de ligging op het zoneringsplan in individueel te optimaliseren buitengebied is niet voldaan aan de voorwaarde om zelf het afvalwater te zuiveren, waardoor wordt uitgegaan van een negatief effect. Van zodra een IBA wordt aangelegd, wordt uitgegaan van een beperkt negatief effect. Zowel in de huidige als in de toekomstige situatie is het totale werkelijk waterverbruik hoger dan de gemiddelde waterbehoefte volgens de BBT 'Veehouderij' waardoor wordt uitgegaan van een aanzienlijk negatief effect. Dit dient evenwel genuanceerd te worden omdat het werkelijk waterverbruik in de zeugenhouderij aanleunt bij de waterverbruikcijfers van de VMM. Ontwerp-MER DGST BVBA 211/302

212 Grondwater wordt in de huidige en toekomstige situatie enkel gebruikt voor hoogwaardige toepassingen, nl als drinkwater voor de varkens. Dit wordt beschouwd als een beperkt negatief effect. MILDERENDE MAATREGELEN Project-geïntegreerde maatregelen Keuring van de mazouttanken is uitgevoerd. Er wordt geen bedrijfsafvalwater geloosd. Er is voldoende opslagcapaciteit voor het opvangen van reinigingswater. Gebruik van erkende producten. De stallen worden eerst droog gereinigd alvorens nat schoon te spuiten. Periodieke reiniging verharde oppervlakten om afspoelen potentiële verontreiniging te voorkomen Geplande maatregelen Inkuiping van het vat dat dient voor opslag van voedingszuur Tijdig nieuwe keuringen laten uitvoeren op de mazouttanken Plaatsen van een IBA voor het zuiveren van huishoudelijk afvalwater Verdere mogelijkheden of aanbevelingen Volgende tips zijn belangrijk voor een duurzaam watergebruik op bedrijfsniveau: Opvangen van hemelwater in hemelwaterputten om te gebruiken als reinigingswater Herstel lekken zo snel mogelijk en laat het water niet onnodig lopen Verder gebruik maken van een waterzuinige hogedrukreiniger. Hiermee kan het waterverbruik in vergelijking met een klassieke tuinslang tot de helft teruggebracht worden. De meest efficiënte hogedrukreinigers hebben een debiet van 6,5 l/min. Zowat alle types laten het gebruik van alternatieve waterbronnen vrij van bezinkbare deeltjes- toe. Bij gebruik van niet-leidingwater raden de producenten een extra voorfilter aan. Zorg bij het gebruik van een hogedrukreiniger altijd voor voldoende verluchting. Gebruik van goede drinkbakken, nippels en dergelijke. Vermijd mors- en lekverliezen door het afstellen van vlotter, SYNTHESE DISCIPLINE BODEM Behoudens bij calamiteiten kunnen de effecten op de bodem als verwaarloosbaar tot hooguit beperkt beschouwd worden. Hierbij wordt er uiteraard van uit gegaan dat aan alle wettelijke bepalingen voldaan wordt m.b.t. o.a.: Opslag van brandstoffen Ontwerp-MER DGST BVBA 212/302

213 Elektriciteitskabine MILDERENDE MAATREGELEN. Project-geïntegreerde mogelijkheden Jaarlijks wordt een mestaangifte gedaan. De bestaande stal is uitgerust met een volle betonnen vloer zodat uitspoeling van mestdeeltjes naar de bodem en het grondwater verhinderd wordt. Bijkomend te nemen maatregelen Indien er toch calamiteiten zouden optreden die een impact kunnen hebben op de bodem of het grondwater, worden zo snel mogelijk de nodige acties ondernomen om de verontreiniging weg te nemen of om de verdere verspreiding van de verontreininging te voorkomen, bv. door de verontreinigde grond af te voeren naar een daartoe vergunde inrichting. Uiteraard dienen hierbij de wettelijke bepalingen gevolgd te worden. Verdere mogelijkheden of aanbevelingen Er wordt verwezen naar de discipline Water (inzake bodem- en grondwaterverontreiniging) en de discipline Biodiversiteit (inzake verzurende en vermestende deposities). SYNTHESE DISCIPLINE GELUID Voor de discipline geluid worden de relevante geluidsbronnen op het bedrijf bepaald, zijnde de continue geluidsbronnen (ventilatoren) en de incidentele geluidsbronnen (transporten). De beoordelingspunten zijn de dichtste woning, de dichtste woning in gebied voor verblijfsrecreatie en op 200 m van de perceelsgrens van het bedrijf. Binnen een straal van 200 m van de bedrijfspercelen, ligt 1 woning. Op zo n 270 m ten noorden van het bedrijf bevindt zich een gebied voor verblijfsrecreatie. Er zijn in deze studie geen meetresultaten beschikbaar. Als referentiewaarde voor het oorspronkelijk omgevingsgeluid in stille agrarische gebieden wordt voor het LA95,1h voor de dagperiode 35 db(a), avondperiode 30 db(a) en 25 db(a) voor de nachtperiode gehanteerd. Deze waarden liggen 10 db(a) lager dan de milieukwaliteitsnormen voor agrarische gebieden. Dit zijn echter normale waarden voor het oorspronkelijke omgevingsgeluid in agrarisch gebied wanneer er geen stoorbronnen zijn in de onmiddellijke omgeving. Bijvoorbeeld voor agrarische gebieden waar er geen autosnelwegen of drukke primaire wegen binnen een straal van 2 km of geen industriegebieden binnen een straal van 500 m gelegen zijn. In de vergunde situatie zijn er 36 ventilatoren in de varkensstallen, waarvan er 4 beschouwd worden als bestaande ventilatoren (stallen vergund voor 1993) en 32 ventilatoren als nieuwe ventilatoren (stallen vergund na 1993). 6 ventilatoren bevinden zich in het centraal kanaal voor een luchtwasser, de overige ventilatoren bevinden zicht in de nok, in kokers. Ontwerp-MER DGST BVBA 213/302

214 In de nieuwe situatie wordt de ventilatie van stal 2 vervangen, de 4 ventilatoren worden vervangen door 1 ventilator die de lucht uit het centraal kanaal naar een biobed leidt. Alle ventilatoren in de nieuwe situatie worden beschouwd als nieuwe ventilatoren (vergund na 1993). 7 ventilatoren bevinden zich in het centraal kanaal voor een luchtwasser of biobed, de overige ventilatoren bevinden zicht in de nok, in kokers. Voor ventilatoren gelegen in kokers wordt een demping van 3 db(a) in rekening gebracht o.w.v. de positionering onderin de koker. Op het bronvermogen van de ventilatoren voor het luchtwasserpakket is een reductie van 10 db(a) toegepast o.w.v. de aanwezigheid van een wasserpakket achter de ventilatoren. Deze reductie vinden we terug in een Nederlands akoestisch onderzoek (Exlan Consultants BV, 2011). In een ander akoestisch onderzoek van het Milieu Adviesbureau BV, 2010 (akoestisch onderzoek rapportnummer 210-SSm51l-il-v1) geeft men een reductie aan van 11,8 db(a) voor de ventilatoren voor een luchtwasser. Uittreksels van het betreffende akoestisch onderzoek wordt in bijlage 18.4 toegevoegd. Analoog aan de luchtwasser wordt dit ook toegepast voor de ventilator voor het biobed. Voor de bestaande continue bronnen en voor de incidentele bronnen wordt getoetst aan de richtwaarde voor bestaande inrichtingen. Dit zijn de bronnen die dateren van voor Voor de nieuwe continue bronnen (nieuwe bronnen in bestaande situatie en nieuwe bronnen in nieuwe situatie) en voor de incidentele bronnen wordt getoetst aan de richtwaarde voor nieuwe inrichtingen (=grenswaarde). In de huidig vergunde situatie geldt voor de bestaande continue bronnen volgens het significantiekader dat er een matig significant negatief effect is ter hoogte op 200 m van de perceelsgrens tijdens de nacht. Voor de overige beoordelingspunten is er tijdens alle periodes een verwaarloosbaar effect, net als tijdens de dag en avond op 200 m van de perceelsgrens. In de huidig vergunde situatie geldt voor de nieuwe continue bronnen volgens het significantiekader dat er geen tot een verwaarloosbaar effect tijdens de dag ter hoogte van de dichtstbijzijnde woningen(zowel in agrarisch als in gebied voor verblijfsrecreatie). Voor alle andere periodes en op 200 m van de perceelsgrens is er een matig segnificant negatief effect. In de geplande situatie geldt voor alle nieuwe continue bronnen volgens het significantiekader dat er geen tot een verwaarloosbaar effect tijdens de dag ter hoogte van de dichtstbijzijnde woningen(zowel in agrarisch als in gebied voor verblijfsrecreatie). Voor alle andere periodes en op 200 m van de perceelsgrens is er een matig segnificant negatief effect. In de gewenste toestand wordt er voor de nieuwe continue geluidsbronnen voldaan aan de grenswaarde voor een nieuwe inrichting. Bijgevolg dienen geen milderende maatregelen genomen te worden voor het bedrijf in de toekomstige toestand (beslissingsschema Vlarem II). De incidentele bronnen worden vergeleken met de richtwaarde voor een incidenteel geluid van een bestaande inrichting. Ter hoogte van de verschillende beoordelingspunten wordt er voldaan aan de richtwaarde voor een bestaande inrichting. De incidentele bronnen (transporten) in de huidig vergunde situatie en in de nieuwe situatie zijn dezelfde, er zijn dus geen extra nieuwe incidentele bronnen. Er is wel een stijging van de frequentie van de transporten in de nieuwe situatie. In het verleden zijn er eveneens geen klachten geweest i.v.m. geluidshinder. Voor deze berekeningen werden volgende aannames gedaan: Ontwerp-MER DGST BVBA 214/302

215 geen afscherming. MILDERENDE MAATREGELEN Er dient opgemerkt te worden dat de berekende effecten in dit MER wellicht een overschatting zijn. Er wordt bij de berekeningen geen rekening gehouden met de aanwezige afscherming van de incidentele geluidsbronnen. Project-geïntegreerde maatregelen Ventilatoren zijn computer gestuurd en frequentie gestuurd. Tijdens het laden en het lossen worden de motoren van de bedrijfsvoertuigen zoveel mogelijk stilgelegd. Er is reeds een groenaanplant voorzien. De stallen blijven in de mate van het mogelijke afgesloten. Bijkomend te nemen maatregelen In de gewenste toestand wordt er voor de nieuwe continue geluidsbronnen voldaan aan de grenswaarde voor een nieuwe inrichting. Bijgevolg dienen geen milderende maatregelen genomen te worden voor het bedrijf in de toekomstige toestand (beslissingsschema Vlarem II). Verdere mogelijkheden of aanbevelingen Tijdens de werkzaamheden dient de initiatiefnemer er op te letten dat de aannemer de geluidshinder ten gevolge van de werken zo goed mogelijk beperkt en dat het onnodig draaien van de machines en motoren voorkomen wordt. Er moet rekening gehouden worden met een schappelijk start- en einduur van de bouwwerken, enz. Dit opdat hinder naar omwonenden zoveel mogelijk beperkt wordt. SYNTHESE DISCIPLINE MENS EN GEZONDHEID Het aantal zware transporten vermeerdert in beperkte mate van 8,1 naar 8,3 per week in de toekomstige situatie. Het bedrijf is gelegen langs de Waterstraat 30 in Lille, dit is een lokale weg. Op ongeveer 4 km ten noorden ligt de E34 (autostrade). De voornaamste aan- en afvoerroute van het bedrijf verloopt dan ook via de E34. Vanuit de E34 gaat het transport naar het bedrijf meestal via Lille, maar het het kan ook via Gierle. De eerste mogelijkheid is via de gewestweg N143 (de Wechelsebaan) naar Lille en nadien via de Tielenbaan, via Baan naar de Waterstraat. Of van de E34 via de gewestweg N132 de Beersebaan naar Gierle, dan via de Vennestraat naar de Waterstraat. Een deel van de weg is woongebied, het gaat om de gewesweg door de dorpskern van Lille en van Gierle zelf. Er wordt bijgevolg uitgegaan van geen of een verwaarloosbaar effect voor de gewestweg en de lokale weg in de huidige situatie. In de nieuwe situatie wordt uitgegaan van geen of verwaarloosbaar effect voor de gewestweg en een gering negatief effect t.a.v. de lokale wegen. Er worden geen effecten verwacht op de gezondheid van de mens ten gevolge van geluids-, geur- en stofhinder. Ontwerp-MER DGST BVBA 215/302

216 Bestrijding van ongedierte gebeurt door de exploitant zelf, en wordt beschouwd als een gering negatief effect. MILDERENDE MAATREGELEN Project-geïntegreerde maatregelen Het bedrijf tracht de transporten zoveel mogelijk overdag te laten doorgaan tussen 7u en 19u. Transporten tijdens het weekend worden steeds zoveel mogelijk vermeden. De meeste transporten gebeuren door de dag. Enkel de afvoer van de dieren kan s nachts gebeuren. Tijdens het laden en lossen worden de motoren van de bedrijfsvoertuigen zo veel mogelijk afgelegd. Wat betreft het deelaspect geluid worden volgende maatregelen genomen: ventilatoren zijn computergestuurd en frequentiegestuurd realiseren van de groenaanplant Voor de deelaspecten lucht en geur worden reeds een aantal milderende maatregelen genomen door het bedrijf. Hiervoor wordt verwezen naar de discipline Lucht. Bijkomend te nemen maatregelen Voor de discipline Mens-gezondheid is het niet nodig om bijkomende maatregelen te nemen. Verdere mogelijkheden of aanbevelingen De exploitant kan het aantal benodigde transporten proberen te beperken door te vermijden dat nietvolle transporten gebeuren. Voor het deelaspect geluid wordt er aanbevolen om er tijdens de werkzaamheden op te letten dat de aannemer de geluidshinder zo veelmogelijk beperkt. Bovendien dient er rekening mee gehouden te worden dat de bouwwerken op een schappelijk uur aanvatten en eindigen. De aanbevelingen die gedaan worden voor het deelaspect lucht worden beschreven in de discipline lucht. SYNTHESE DISCIPLINE BIODIVERSITEIT Er is geen direct ecotoopverlies. De stallen staan er reeds, en er wordt geen nieuwe stal bijgezet. De impact wordt dan ook als verwaarloosbaar aanzien (geen of verwaarloosbaar effect). Volgens de kaart met de aanduiding van de Natura 2000-gebieden is in de nabije omgeving van deze inrichting geen SBZ (speciale beschermingszone) gelegen. Het meest nabijgelegen Habitatrichtlijngebied situeert zich op ongeveer 2900 m ten NO van de inrichting. Het betreft 'Bos- en heidegebieden ten Oosten van Antwerpen' (BE ) ten NO van het bedrijf. Ten ZO op 3,5 km ligt de SBZ-H Valleigebied van de kleine Nete met brongebieden, moerassen en heiden BE Het meest nabijgelegen Vogelrichtlijngebied ligt op 6,5 km ten ZO van het bedrijf 'De Zegge' (BE ). Op 2260 m ten ZW van het bedrijf ligt een VEN-gebied van het type gen (Grote eenheid natuur) zijnde 'Vallei van de kleine Nete Benedenstroom' nr 313. En op 2650 m ten NW van het bedrijf ligt een VEN-gebied van het type gen (Grote eenheid natuur). Het betreft 'Vallei van de Hollebeemdenbeek' en het nummer van het gebied is 325. Ontwerp-MER DGST BVBA 216/302

217 In NO richting op 3660 m lig het VEN-gebied 'Vallei van de Grote Kalliebeek' met nr 315 en in W richting op 4000 m ligt het VEN-gebied 'De Kindermouw-Visbeekvallei' met nr 318. Binnen de straal van 1 km komt er één habitatwaardige vegetatie voor, het gaat om de habitatype 9120 (Atlantische zuurminnende beukenbossen met Ilex en Taxus in de ondergroei ) ten noodoosten van het bedrijf. Verder komen er, op binnen de straal van 1,5 km ten NO en ten NW van het bedrijf, nog een aantal habitats gegroepeerd voor. Het gaat voornamelijk over het habitattype 9120, 91EO-vm,91EO-va, 91EO-vn, geen van de habitats liggen in SBZ-H. Binnen een straal van 1 km rond het bedrijf komen geen RBB's (Regionaal Belangrijke Biotopen) voor. De impactscore van het bedrijf van DGST BVBA is in de huidige situatie en in de nieuwe situatie < 3% voor actueel habitat en voor zoekzone in SBZ-H 'Bos- en heidegebieden ten Oosten van Antwerpen'. Volgens het beoordelingskader is er dus geen of een verwaarloosbaar effect te verwachten. Er is een lichte daling van de impactscore in de nieuwe situatie. Dit is logisch aangezien de ammoniakemissie van het bedrijf in de nieuwe situatie lager ligt dan in de huidige situatie. Er kan geconcludeerd worden dat er voor het aandachtsgebied dat we in beschouwing nemen, nl. de habitats volgens de BWK versie 2016 kaart binnen de SBZ-H, er geen of een verwaarloosbaar effect te verwachten valt ten gevolge van de verzurende deposities van het bedrijf in de vergunde en in de nieuwe situatie. Indien het aandeel van de depositie ten opzichte van de kritische depositiewaarde van het getroffen habitat minder is dan 5%, dan wordt beoordeeld dat deze bijdrage niet significant is. Dit geldt zowel voor hervergunningen als voor uitbreidingen. De bijdrage voor het dichtste habitat 9120 ten NO van het bedrijf is in de vergunde situatie 2,5% en wordt in de nieuwe situatie 2,2 % van de KDW. Beide % liggen lager dan 3%. Voor de overige habitats die ook niet gelegen zijn in de SBZ-H, is de bijdrage ook steeds < 3% van de KDW van het betreffende habitat. Deze conclusies zijn dezelfde voor vermesting en verzuring. Er is geen of een verwaarloosbaar effect te verwachten voor verzuring en vermesting van de habitats gelegen buiten habitatgebied. Ook effecten ten gevolge van rustverstoring werden als verwaarloosbaar ingeschat. Voor de thema s direct ecotoopverlies, verdroging, rustverstoring zijn de milieueffecten op fauna en flora te verwaarlozen zodat milderende maatregelen zich niet opdringen. MILDERENDE MAATREGELEN Project-geïntegreerde maatregelen Voor door het bedrijf genomen milderende maatregelen met effect op fauna en flora wordt verwezen naar de disciplines lucht, water en geluid. De te verbouwen stal voor de opfok van gelten zullen conform de ter zake geldende wetgeving uitgerust worden als ammoniakemissie-arme stal volgens het systeem S3. Ook de bestaande zeugenstal 5 is ammoniakemissiearm uitgevoerd met een combiluchtwasser. Een van de twee biggenstallen is ammoniakemissiearm uitgevoerd volgens het systeem V-1.5. Ontwerp-MER DGST BVBA 217/302

218 De bestaande groenaanplanting dient nog verder gerealiseerd te worden langsheen en achter de twee nieuwe pluimveestallen. De bestaande rij populieren rechts van stal 4 zal verdwijnen. Hierdoor zal ook een deel van de ammoniakuitstoot afgevangen worden, waardoor de werkelijke depositie vermoedelijk lager zal liggen. Bijkomend te nemen maatregelen Voor de discipline Biodiversiteit is het niet nodig om bijkomende maatregelen te nemen. Verdere mogelijkheden of aanbevelingen Er zijn geen verdere aanbevelingen. SYNTHESE DISCIPLINE LANDSCHAP, BOUWKUNDIG ERFGOED EN ARCHEOLOGIE Het bedrijf ligt in een vlak landschap aan de rand van een aaneengesloten bosgebied. Het bosgebied ligt noordelijk van het bedrijf en is deels bestemd als verblijfsrecreatie en dagrecreatie. Ten zuiden, ten oosten en ten westen ligt in agrarisch gebied nog een aantal beboste versnipperde percelen tussen de weilanden en akkerlanden. De open ruimte ten oosten en ten westen van het bedrijf worden begrensd door de dorpen Lille en Gierle. Er zijn voornamelijk open ruimtes aanwezig naast het bosgebied. Het landschap wordt eveneens gekenmerkt door een aantal land- en tuinbouwbedrijven die verspreid voorkomen in het landschap. Het bedrijf is in het straatbeeld aanwezig. Op circa m in O richting liggen twee tuinbouwbedrijven. In een straal van 1 km liggen 3 rundveebedrijven en 1 varkensbedrijf. Het bedrijf is gelegen in het Traditionele Landschap Land van Herentals-Kasterlee (code ). Het is een subeenheid van de Traditionele Landschappen Centrale kempen. De dichtste ankerplaats ligt op 2,3 km ten zuiden van het bedrijf. Het gaat om Heuvelrug tussen Herentals en Lichtaart met de Netevallei. Deze ankerplaatsen zijn evenwel nog niet definitief vastgesteld bij ministerieel besluit. Het bedrijf is wel gelegen in de relictzone R10092 Bosgebied, Heieinde, Galgenberg, Molenberg en Zandhoevenheide. Voor de huidige situatie is er een geringe verstoring van landschappelijke erfgoedwaarden of beschermde entiteiten. Er treedt geen verdere versnippering op van de open ruimte. In de toekomstige situatie wordt er eveneens rekening gehouden met een geringe verstoring van landschappelijke erfgoedwaarden of beschermde entiteiten. Op 770 m in oostelijke richting komt het beschermd cultuurhistorisch landschap Watermolen met omgeving voor. Binnen een straal van 1 km zijn 2 relicten opgenomen in de inventaris Bouwkundig erfgoed (de watermolen en de wegkapel). De 'Watermolen (ID 5015) m ten O en de Wegkapel (ID 47360) - 900m ten O. Hiervoor wordt uitgegaan van geen of een verwaarloosbaar effect omwille van de afstand. Er zal geen bemaling toegepast worden tijdens de aanlegfase van het biobed. Er wordt uitgegaan van geen of verwaarloosbaar effect. Ontwerp-MER DGST BVBA 218/302

219 De gebouwen staan allen geordend en compact opgesteld. Een geordende inplanting van de structuren zorgt voor rust en evenwicht in het ontwerp, alsook voor de samenhorigheid van de gebouwen op het bedrijf. De gebouwen vormen één aansluitend geheel. Voor de huidige situatie wordt uitgegaan van een gering negatief effect. De bestaande stallen zijn uitgevoerd in rode baksteen (snelbouw) of betonpanelen met baksteenmotief. Het dak bestaat uit zwarte, vezelcement golfplaten. De groenaanplanting naast en achter de stallen dient nog uitgevoerd te worden. MILDERENDE MAATREGELEN. Project-geïntegreerde maatregelen: Het bedrijf vormt een verzorgd onderdeel van een agrarisch landschap. Er is een beperkt groenscherm aanwezig in de huidige situatie aan de voorkant van het bedrijf. Achter en naast de stallen dient het groenscherm nog aangeplant te worden volgens het laatste bouwplan. De bestaande stallen zijn uitgevoerd in rode baksteen (snelbouw) en het dak bestaat uit zwarte, vezelcement golfplaten. Bijkomend te nemen maatregelen Voor de discipline Landschap is het niet nodig om bijkomende maatregelen te nemen. De verdere mogelijkheden of aanbevelingen: Voor de discipline Landschap is het niet nodig om bijkomende maatregelen te nemen. KLIMAATREFLEX Vlaanderen zet in op zowel mitigatie als adaptatie van klimaatverandering: - Mitigatie: tegengaan of beperken van klimaatverandering door het reduceren van de broeikasgasuitstoot. - Adaptatie: aanpassing van natuurlijke en menselijke systemen aan de huidige en de te verwachten gevolgen van klimaatverandering. Deze dubbele inzet vertaalt zich in de structuur van het huidig derde Vlaams Klimaatbeleidsplan (VKP). Dit VKP bestaat uit een overkoepelend kader en twee afzonderlijke maar onderling goed afgestemde luiken: - Het Vlaams Mitigatieplan (VMP): het doel van het VMP is het verminderen van de uitstoot van broeikasgassen in Vlaanderen tussen 2013 en 2020 om zo de klimaatverandering tegen te gaan. Daarnaast wordt er een basis gelegd voor de noodzakelijke verdere emissiereducties richting Ontwerp-MER DGST BVBA 219/302

220 - Het Vlaams Adaptatieplan (VAP): het doel van het VAP is een beeld te krijgen van hoe kwetsbaar Vlaanderen is voor klimaatverandering en vervolgens de weerbaarheid van Vlaanderen tegen klimaatverandering verhogen. In de eerste plaats worden de effecten van het project naar het klimaat toe bestudeerd, oftewel de klimaatmitigatie. In de intensieve veehouderij is vnl. de uitstoot van broeikasgassen belangrijk. De totale broeikasgasemissie in de huidige situatie bedraagt 1127 ton CO2-equivalenten. In de nieuwe situatie is er een toename naar 1139 ton CO2-equivalenten. Hierin begrepen zijn de emissies ten gevolge van de verbranding fossiele brandstoffen en ten gevolge van het houden van varkens. Voor de varkens wordt enkel rekening gehouden met methaanemissie ten gevolge van de mestopslag.. Merk op dat de toepassing van ammoniakemissiearme stalsystemen niet in rekening gebracht werd inzake methaanemissie, dit omdat hierover geen gegevens gekend zijn. Mogelijks hebben deze ook een beperkend effect op de methaanemissie. Het AEA systeem S1 en S3 geeft minder emissies t.o.v. een traditioneel systeem. Op deze manier wordt de klimaatverandering beperkt door het reduceren van de broeikasuitstoot. M.b.t. de transporten wordt er aanbevolen om de transporten i.k.v. de bedrijfsvoering te optimaliseren en overbodige transporten te vermijden. Uit bovenstaande kunnen we concluderen dat de bijdrage van het project m.b.t. de broeikasgassen geen of een verwaarloosbaar effect heeft. Hierbij geven we eveneens mee dat het aandeel van de veeteeltsector slecht 7% bedraagt van de totale broeikasgasemissies in Vlaanderen. De bijdrage van het bedrijf DGST BVBA aan de broeikasgasemissie is dus als zeer beperkt te beschouwen. Ten tweede nemen we het veranderende klimaat mee als ontwikeklingsscenario. We bestuderen concreet in welke mate het project is aangepast aan een veranderend klimaat. Gezien de ligging van het bedrijf in nietoverstromingsgevoelig gebied, wordt er een verwaarloosbaar effect verwacht voor de kwetsbaarheid van het project voor natuurrampen zoals overstromingen. Door de ligging in open-ruimtegebied met weinig bos of kleine landschapselementen is het bedrijf gevoelig aan toenemende periodes van hitte en droogte. Wat betreft de hittestress bij varkens, worden algemene voorzorgsmaatregelen genomen door de exploitant: oordeelkundige ventilatie, aangepaste debieten, voldoende kennis van het systeem. Gezien het gaat om een beperkte uitbreiding zullen de energiekosten in de toekomst maar beperkt stijgen.. Een oordeelkundige groeninrichting van het bedrijf met bomenrijen of waterpartijen kan dit effect milderen. Ontwerp-MER DGST BVBA 220/302

221 14 NIET-TECHNISCHE SAMENVATTING Voor de niet-technische samenvatting wordt verwezen naar de aparte bijlage 'Niet-technische samenvatting'. Ontwerp-MER DGST BVBA 221/302

222 15 VERKLARENDE WOORDENLIJST abiotisch milieu aërodynamische diameter alluviaal ammoniak ammonium antropogeen autonome ontwikkeling Belgische Biotische Index biotisch bodemkaart denitrificatie depositie discipline drainageklasse ecosysteem ecotoop de niet-levende materie de aerodynamische diameter van een stofdeeltje is gelijk aan de diameter van een bolvormig deeltje dat in de omgevingslucht hetzelfde gedrag vertoont als dat stofdeeltje behorend tot het alluvium, dat ontstaan is door aanslibbing van rivierklei NH3, scherpriekend gas (= ammoniakgas) het ion NH4 +, waarvan ammoniumbasen en -zouten afgeleid worden ontstaan door menselijke activiteit de ontwikkeling die het studiegebied zou doormaken zonder gestuurde beïnvloeding van buitenaf een systeem om via de bepaling van de aanwezigheid van een aantal groepen macro-invertebraten in een waterloop de biologische waterkwaliteit van deze waterloop te beoordelen met betrekking tot de levende materie geeft de verspreiding aan van bodemseries, die elk gekenmerkt wordt door hun grondsoort, natuurlijke drainageklasse en horizontenopvolging; ze geeft ook de blijvende landbouwwaarde van de verschillende bodems aan proces waarbij bepaalde micro-organismen nitraat en nitriet omzetten in vrije stikstof en distikstofoxide, veelal onder anaërobe omstandigheden afzetting vanuit de lucht naar een ecosysteem; het is een hoeveelheid per tijdseenheid per oppervlakte-eenheid (vb. 10 kg SO2/dag/ha) milieuaspect dat in het kader van milieueffectrapportage onderzocht wordt, door de regelgeving vastgelegd als de disciplines mens, fauna en flora, bodem, water, lucht, licht, warmte en straling, geluid en trillingen, klimaat, monumenten en landschappen en materiële goederen ontwateringtoestand van het bodemprofiel uitgedrukt volgens het Belgisch bodemclassificatiesysteem geheel van abiotische en biotische componenten en onderlinge relaties ruimtelijke eenheid die homogeen is ten aanzien van de vegetatie en de abiotische standplaatsfactoren (water, bodem) die voor de vegetatie bepalend zijn Ontwerp-MER DGST BVBA 222/302

223 effecten emissie g.e. geluidsdrukniveau (Lp) geurdrempel GPVB-installatie grondgebonden afzet grondverbonden afzet grondwaterkwetsbaarheid immissie indelingslijst ingreep-effect-schema initiatiefnemer kritische last veranderingen in het abiotische milieu ten gevolge van (vooral) antropogene activiteiten uitstoot van stoffen in de omgevingslucht geureenheid geeft een waarde aan de geluidsterkte (uitdrukking in decibel, db) concentratie van een gasvormige stof of van een mengsel van gasvormige stoffen die door de helft van een panel waarnemers wordt onderscheiden van geurvrije lucht; de geurdrempel heeft per definitie een geurconcentratie van één geureenheid/m³; de individuele geurdrempel is de geurdrempel die voor een individu werd vastgesteld een inrichting die als dusdanig onder de toepassing valt van de bepalingen van de titels I en II van het Vlarem inzake geïntegreerde preventie en bestijding van verontreiniging als bedoeld in de EU-richtlijn 96/61/EEG van 24/09/1996 en die de vaste technische eenheid omvat waarin de activiteiten en processen die technisch in verband staan met de op die plaats ten uitvoer gebrachte activiteiten en die gevolgen kunnen hebben voor de emissies en de verontreiniging de hoeveelheid dierlijke mest, uitgedrukt in kg difosforpentoxide; die op de in aanmerking komende tot het bedrijf behorende oppervlakte cultuurgrond mag worden opgebracht de hoeveelheid dierlijke mest, uitgedrukt in kg difosforpentoxide, waarvoor er één of meer door de Mestbank goedgekeurd(e) mestafzetovereenkomst(en) is (zijn) hiermee wordt aangegeven in welke mate een watervoerende laag beschermd is tegen verontreiniging s.l. vanaf het maaiveld de concentratie van een bepaalde stof/contaminant in de omgevingslucht de aan het VLAREM als bijlage I toegevoegde alfabetische lijst en indeling van de als hinderlijk beschouwde inrichtingen schema of netwerk dat de relaties tussen de milieueffecten onderling en met de afgeleide ingrepen van de activiteit aanduidt de natuurlijke of rechtspersoon die een vergunning voor het project wenst te bekomen de maximaal toegelaten depositiewaarde per eenheid van oppervlakte en per tijdseenheid van een bepaald ecosysteem die onbeperkt kan getolereerd worden zonder dat er nadelige effecten optreden op basis van de huidige kennis LA95,T de waarde van het geluidsdrukniveau dat wordt overschreden in 95% van de waarnemingen in de meettijd T. Ontwerp-MER DGST BVBA 223/302

224 LA,eq het constante A-gewogen (d.i. met correctie voor het menselijk oor) geluiddrukniveau dat gedurende een tijdsinterval T dezelfde geluidsenergie zou veroorzaken als het werkelijk gemeten A-gewogen geluidsdrukniveau gedurende hetzelfde tijdsinterval T. LW, LWA geluidsvermogenniveau (lineair, of A-gewogen) is de maat voor het door een bron uitgestraalde geluidsvermogen; deze eigenschap is onafhankelijk van afstand of akoestische omgeving M.e.r. M.e.r.-plicht MER MER-deskundige mestverwerking milderende maatregelen milieu olfactorisch Ontwikkelingsscenario O.O. O&V OU OVC peilbuizen milieueffectrapportage de verplichting tot het opstellen van een milieueffectrapport voor hinderlijke en andere dan hinderlijke inrichtingen milieueffectrapport natuurlijke of rechtspersonen door de Vlaamse minister bevoegd voor het leefmilieu als deskundige voor het opstellen van een milieueffectrapport in een of meerdere disciplines mens, fauna en flora, bodem, water, lucht, licht, warmte en straling, geluid en trillingen, klimaat, monumenten en landschappen en materiële goederen het behandelen en/of verwerken van dierlijke mest derwijze dat de nutriënten vervat in de dierlijke mest ofwel worden gemineraliseerd en de vaste residu s, die na de mineralisatie overblijven, niet op in het Vlaamse Gewest gelegen cultuurgrond worden opgebracht, tenzij deze residu s eerst zijn behandeld tot kunstmest; ofwel worden gerecycleerd en het gerecycleerde eindproduct niet op in het Vlaamse Gewest gelegen grond wordt gebracht maatregelen die voorgesteld worden om nadelige milieueffecten van het geplande project te vermijden, te beperken en zoveel mogelijk te verhelpen de fysieke, niet-levende en levende omgeving van de mens waarmee deze in een dynamische en wederkerige relatie staat betreft de geur beschrijft de evolutie van het studiegebied in de toekomst, rekening houdend met de autonome evolutie van het gebied en met de evolutie o.i.v. plannen en beleidsopties Openbaar onderzoek Ontvankelijkheid en volledigheid odour units Omgevingsvergunningscommissie tot op het grondwater geboorde putten, voorzien van een kunststof buis zodat hieruit grondwaterstalen genomen kunnen worden Ontwerp-MER DGST BVBA 224/302

225 percentielwaarde projectgebied percentage van de tijd dat een zekere concentratie niet wordt overschreden het gebied waarin een voorgenomen activiteit gepland is referentiesituatie specifiek geluid studiegebied de toestand van het studiegebied, waarnaar gerefereerd wordt in functie van de effectvoorspelling, omvattende: de huidige, gewijzigde en de wenselijke situatie de getalwaarde van de component van het oorspronkelijk omgevingsgeluid die eenduidig kan toegewezen worden aan een inrichting of aan een deel van een inrichting. het gebied dat bestudeerd wordt in functie van het vaststellen van de milieueffecten en afhankelijk is van de invloedssfeer van de milieueffecten vaste mest dierlijke mest met een gehalte aan droge stof hoger dan 20 % VCRO vegetatie VITO waarnemingsdrempel WGO zuurequivalent Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening ruimtelijke massa van de plantenindividuen in samenhang met de plaats waar zij groeien en in de rangschikking die zij spontaan en door onderlinge concurrentie hebben ingenomen Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek laagste gehalte of concentratie voor de betrokken parameter die kan worden waargenomen Wereldgezondheidsorganisatie eenheid om de verzuringsgraad van een polluent te meten; deze eenheid staat toe om de verschillende verzurende polluenten met elkaar te vergelijken. Eén zuurequivalent komt overeen met 32 gram zwaveldioxide, 46 gram stikstofdioxide en 17 gram ammoniak Ontwerp-MER DGST BVBA 225/302

226 16 LITERATUURLIJST Aarnink, A.J.A. en H.H. Ellen (Veehouderij). Processen en factoren bij fijn stofemissie in de veehouderij (2006). Albers R., Beck J., Bleeker A., Van Bree L., Van Dam J., Van den Eerden L., Freijer J., Van Hinsberg A., Marra M., Van de Salm C., Tonneijck A., De Vries W., Wesselink L. en Wortelboer F. (2001). Evaluatie van de verzuringsdoelstellingen: de onderbouwing. RIVM rapport , juni Aminal, Cel Lucht. Saneringsplan fijn stof voor de zones met overschrijding in 2003 en aanpak fijn stofproblematiek in Vlaanderen (december, 2005). Plan in uitvoering van de richtlijnen 96/62/EG en 1999/30/EG. Anon. Dierlijk afval: Inventarisatie en juridisch kader (1996). uitgegeven door de Openbare Afvalstoffenmaatschappij voor het Vlaamse Gewest (OVAM). Anon. Interimwet Ammoniak en veehouderij (1994). Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden, 1994/634. Anon. Uitvoeringsregeling Ammoniak en veehouderij (1994). Staatscourant 25 augustus 1994, nr Anoniem (2004). Lozingen in de lucht Vlaamse Milieumaatschappij, Aalst. 196 pp. + bijlagen Antrop M., Gulinck H., Van Looy K., De Blust G., Van Ghelue P., Melkebeke I. en Kuijken E. (1993). Structuurplan Vlaanderen. Deelfacet Open Ruimte. Eindrapport. Opdracht Plangroep Structuurplan Vlaanderen. Antrop M. (1995). Traditionele landschappen in Vlaanderen, voorlopig document van een studieopdracht, Universiteit Gent, Vakgroep geografie. -, (2001). Odour impacts and odour emission control measures for intensive agriculture. Final Report. Environmental research, R&D report series no.14. European community. Belgische Geologische Dienst ( ). Toelichtingen bij de geologische kaart van België: Vlaams Gewest. Berckmans D., Hendriks J. & Andries A. (2000). Bijdrage tot de uitbouw van beleidsmaatregelen voor de reductie van de ammoniakuitstoot door de landbouw in Vlaanderen, Deel 2: Reductietechnieken voor de ammoniakemissie. Bervoets L., Schneiders A. en Verheyen R.F. (1990). Onderzoek naar de verspreiding en de typologie van ecologisch waardevolle waterlopen in het Vlaamse Gewest, Maas- en Netebekken, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, AMINAL, Brussel. Boussery K., Calus A., Cocquyt M., Degloire T., Demeulemeester M., Desmet K., Desmyter L., Mahieu J., Martens I., Masquelin B., Storme K, Vanbecelaere D., Van Winghem J., Verhoest K., Wauters E. (2006). Agrarische architectuur, technisch bekeken. POVLT, Beitem. Calus A., Degloire T., Depraetere D., Desmyter L., Dezeure L., Storme K., Verhoest K., Mahieu J., Masquelin B., Van Winghem J. (2006). Bedrijfsintegratie, een wisselwerking tussen land- en tuinbouwbedrijven en hun omgeving. POVLT, Beitem. Chardon, W.J. (Alterra) en van der Hoek, K.W. (RIVM). Berekeningsmethode voor de emissie van fijn stof vanuit de landbouw, Wageningen. Ontwerp-MER DGST BVBA 226/302

227 Coördinatiecommissie Integraal Waterbeleid (2010). Stroomgebiedbeheerplan voor de Schelde. VMM, Aalst. 306 p. Colanbeen M., Neukermans G. (1992). Stankbestrijding van ventilatielucht door het gebruik van biofilters en biowasfilters. Universiteit Gent, Gent. CVB tabellenboek. Dams R., Moens L. & Roos P. (1994). Verzuring, Wetenschappelijk verslag, Milieu- en natuurrapport Vlaanderen. Derden A., Meynaerts E., Vercaemst P. en Vrancken, K. (2006). Best Beschikbare Technieken (BBT) voor de veeteeltsector. Eindrapport BBT Veeteelt, VITO, februari De Fré R. (1993). Geurnormen, in cursus Geurhinder, KVIV. De Fré R. & Swaans W. (1999). Screening van ammoniakconcentraties in Vlaanderen, Uitgevoerd door VITO in opdracht van de Vlaamse Milieumaatschappij. EIPPCB (European IPPC Bureau), Integrated Pollution Prevention and Control (IPPC), Reference Document on Best Available Techniques for Intensive Rearing of Poultry and Pigs, EC, JRC, EIPPC Bureau, EPA Environmental Protection Agency (2001). Odour impacts and Odour Emission Control Measures for Intensive Agriculture. Environmental research, R&D report series No. 14. Fangmeier A., Hadwiger-Fangmeier A., Vander Eerden L. & Jäger H.-J. (1994). Effects of atmospheric ammonia on vegetation a review. Environ. Pollut. 86, Feyaerts, T., Huybrechts, D. en Dijkmans, R.. Best Beschikbare Technieken (BBT) voor mestverwerking, tweede editie, oktober 2002, VITO. 363 p. Goedseels V. De evaluatie van odorantenemissie in relatie tot de infrastructuur van intensieve veebedrijven, K.U.Leuven, Faculteit Landbouwwetenschappen. Heij G.J. & Schneider T. (1991). Eindrapport tweede fase Additioneel Programma Verzuringsonderzoek, rapport nr , Rijksinstituut voor volksgezondheid en milieuhygiëne, Bilthoven. Hendriks J., Berckmans D., Vinckier C. & Vranken E. (1997). Beperking van ammoniak-emissie uit de extractielucht van stallen, studiedag : Mestproblematiek, 30 oktober 1997, Beveren. Hendriks J., Andries A., Saevels P., Libaux C., Vranken E., Vinckier C., Berckmans D., De Bruyn G., Baron M. & Van Langenhove H. (2001). Ontwikkeling van een eenvoudige procedure voor de bepaling van geur- en ammoniakemissies van agrarische constructies ten behoeve van een aangepaste milieureglementering in Vlaanderen. K.U.Leuven, U.Gent & Vlaamse Gemeenschap. IIASA (International Institute for Applied Systems Analysis) (2002). Modelling Particulate Emissions in Europe. A Framework to Estimate Reduction Potential and Control Costs. I.N. (2003). Natuurrapport 2003: Toestand van de natuur in Vlaanderen: cijfers voor het beleid. I.N., Biologische waarderingskaart van België. Verklarende tekst bij de kaartbladen. Ontwerp-MER DGST BVBA 227/302

228 I.W.O.N.L. Bodemkaart van België, verklarende tekst bij de kaartbladen, 1/ Ingelaere B., Geluidsisolatie. WTCB. Studiedag LNE 5 mei Jansen A.J.M., de Graaf M.C.C. & Roelofs J.G.M. (1996). The restoration of species-rich heathland communities in the Netherlands. Vegetatio 126, Katholieke Universiteit Leuven, Universiteit Gent, Ministerie van Middenstand en Landbouw ( ). Ontwikkeling van een eenvoudige procedure voor de bepaling van geur- en ammoniakemissies van agrarische constructies ten behoeve van een aangepaste milieureglementering in Vlaanderen. Deel I: Ammoniak- en geuremissies door de veeteelt bronnen en reductietechnieken; Deel II: Meetprocedure voor ammoniak- en geuremissies van agrarische constructies; Deel III: Voorstel beoordelingsrichtlijn. Studie uitgevoerd in opdracht van de Administratie Land en Tuinbouw. Klarenbeek J.V. & van Harrveld A.Ph. (1995). On the regulations, measurements and abatement of odours emanating from livestock housing in the Netherlands. In: New knowledge in Livestock odor, Proceedings of the International livestock odor conference Iowa State University, College of Agriculture, Ames, USA. Landbouw & Techniek, jaargang 5, 25 februari Ammoniakvervluchtiging beperken kan, p Lijst met geactualiseerde emissiefactoren voor ammoniak, geur en fijn stof, Bijlage Richtlijnenboek Landbouwdieren, versie 20/03/2015. LNE. Visiedocument de weg naar een duurzaam geurbeleid. Draftversie 2006 en versie Malants D. en Feyen J, Kwantitatieve en kwalitatieve aspecten van oppervlakte- en grondwaterstroming. Acco, Leuven. Meeus-Verdenne K, Scohart P.O., De Borger R. (1986). Vormen de zware metalen aanwezig in dierlijke afvalstoffen een risico voor het leefmilieu? Landbouwtijdschrift nr. 4, jaargang 39, MINA-plan 2 ( ). Instrument voor een milieuvriendelijke toekomst voor Vlaanderen. MINA-plan 3 ( ). Vlaams Milieubeleidsplan. Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap ( ). Kwetsbaarheidskaarten van het grondwater. Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Afdeling Ruimtelijke Planning (1998). Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen. Ministerie van Middenstand en Landbouw (1998). Water op het landbouwbedrijf. MIRA (2011). Milieurapport Vlaanderen MIRA Indicatorrapport 2011, Vlaamse Milieumaatschappij, Aalst, 171 p. MIRA (2008). Milieurapport Vlaanderen MIRA, Achtergronddocument Thema Klimaatverandering. De Nocker L., Schoeters K., Moorkens I., Jespers K., Aernouts K., Beheydt D., Vanneuville W., MOL, G. & Ogink, N.W.M. (2002). Geuremissies uit de veehouderij II Overzichtsrapportage IMAG Rapport , IMAG, Wageningen. Ontwerp-MER DGST BVBA 228/302

229 Mosquera L., Hol J.M.G., Winkel A., Huis in t Veld J.W.H., Gerrits F.A., Ogink N.W.M., Aarnink A.J.A., Fijnstofemissie uit stallen: melkvee. Rapport 296- herziene versie. Wageningen UR Livestock Research. MVG (2000). Digitale vectoriële bestanden van de Vlaamse Hydrografische Atlas, toestand 13/6/2000, op schaal 1/10.000, opgemaakt door MVG, LIN, AMINAL, Afdeling Water. MVG (2001). Deel 1: Ammoniak- en geuremissies door de veeteelt bronnen en reductietechnieken. Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, januari MVG, LIN, AROHM, M&L (2001). Landschapsatlas. Digitale vectoriële bestanden van de Vlaamse Landschapsaltas, toestand 31/03/2001 (schaal 1/ of 1/50.000). Nagels A., Schneiders A., Weiss L., Wils J., Peymen J. en Clement L. (1994). Onderzoek naar de verspreiding en de typologie van ecologisch waardevolle waterlopen in het Vlaamse Gewest, Polders en Gentse Kanalen, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, AMINAL, Brussel. Neuckermans (1991). Beperking van geurhinder, in Mengmest: implicaties voor de landbouw en het milieu, B. Van Renterghem en W. Verstraete, september 1991, IWONL-Coval publicatie, 218p. Odor Control Task Force, (1998). Control of odor emissions from animal operations, A report from the board of governors of the university of North-Carolina, 35p., 1 sept North Carolina Agriculture Research Service, College of Agriculture and Life Scineces, North Carolina State University. Ogink N.W.M. & Groot Koerkamp P.W.G. (2001). Comparison of odour emissions from animal housing systems with low ammonia emission. 1 st IWA international conference on odour and VOCs: Measurement, Regulation and Control Techniques, The university of NSW, Sydney, Australia, 25-28th Guidoh Ogink, N.W.M. & Lens, P.N. (2001). Geuremissie uit de veehouderij. Overzichtsrapportage IMAG Rapport , IMAG, Wageningen. Omzendbrief LNE 2012/1 (2012). Milderende maatregelen voor geuremissies die afkomstig zijn van bestaande varkens- en pluimveestallen in Vlaanderen. Vlaamse Overheid Leefmilieu, Natuur en Energie, 29 juni Preene M., Roberts T., Powrie W. and Dyer M., Groundwater control - design and practice. Publisher: CIRIA. Pollet I., Van Langenhove H. & Christiaens J. (1996). Onderzoeks- en ontwikkelings-overeenkomst inzake de NH3-emissies door de landbouw. Rapport in opdracht van de Vlaamse Milieumaatschappij (174M3495), 193. Project Research Gent nv, Universiteit Gent, PRA Odournet bv (2004). Voorstellen van een aanpak om beschermingsniveaus voor geurhinder vast te stellen rondom bronnencomplexen en bronnenclusters. Studie uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Aminabel. Provincie West-Vlaanderen. Plantgoed voor meer streekeigen groen. Dienst MiNaWa, Sint-Andries. Richtlijn Veehouderij en Stankhinder 1996 Schirz S. (1989). Handhabung der VDI-Richtlinien 3471 Schweine und 3472 Hühner, Kuratorium für Technik und Bauwesen in der Landwirschaft, Darmstadt. Ontwerp-MER DGST BVBA 229/302

230 Staelens, J., Neirynck, J., Genouw, G., Roskams, P. (2006). Dynamische modellering van streeflasten voor bossen in Vlaanderen. Studie uitgevoerd in opdracht van de Vlaamse Milieumaatschappij, MIRA, MIRA/2006/03. Rapport INBO.R Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, Brussel. Schrooten, L. en Van Rompaey, H. (2002). Ontwikkeling van een methodologie voor een emissie-inventaris van PM10 en PM2,5 en opstellen van een emissie-inventaris voor 1995 en Studie uitgevoerd door Vito in opdracht van de VMM. TNO (2002), CEPMEIP-databank (Co-ordinated European Programme on Particulate Matter Emission Inventories, Projections and Guidance) (2002). Databank op internet Uenk, G. H., G. J. Monteny, T. G. M. Demmers, and M. G. Hissink Luchtsamenstelling onder de overkapping van mestsilo's voor en na het mixen van de mest, IMAG-DLO, Wageningen. UG (1998). Werkdocument Traditionele landschappen in Vlaanderen, Vakgroep geografie, Afdeling regionale geografie en landschapskunde, Universiteit Gent, gent. p.17 Universiteit Gent, Project Research Gent nv, PRA Odournet bv, Eco2 bvba (2002). Voorstellen van een geschikte methode om nuleffectniveaus van geurhinder te vertalen naar normen en toepassing op 5 pilootsectoren. Deel I: Evaluatie van het Nederlandse normeringsstelsel; Deel II: Uitwerken methode toepasbaar op de Vlaamse situatie; Deel II: Formulering voorstel voor de 5 pilootsectoren. Studies uitgevoerd in opdracht van de Vlaamse Gemeenschap, Aminabel. Vandamme M. en Nechelput H. (2005). De Grondwaterproblematiek en alternatieven voor grondwater in Vlaanderen voor land- en tuinbouw. Studie en vervolmakingsdag Duurzaam watergebruik in land- en tuinbouw. TI-KVIV. Melle, 27 april Van Dijk C.J, Dueck Th.A., Wamelink G.W.W. & Mosquera J. (2005). Invloed van een landschapselement (windsingel) op de verspreiding van ammoniak uit een varkenshouderij. Eindrapport. Plant Research International Nota 333, Wageningen. Van Dijk C.J., Mosquera J., Van Alfen A.J., Hol J.M.G., Nijeboer G.M. & Dueck Th.A. (2004). Invloed van een landschapselement (windsingel) op de verspreiding van ammoniak uit een varkenshouderij. Meetcampagne. Plant Research International Nota 287, Wageningen. 25pp. Van Elst T., Philips G., Vanthournout L., Van Langenhover H., De Roo K., Bongers M., PRG nv, UGent, PRA OdourNet bv (2004). Voorstellen van aanpak om beschermingsniveaus voor geurhinder vast te stellen rondom bronnencomplexen en bronnenclusters. Project uitgevoerd door Project Research Gent in opdracht van AMINAL (TWOL2002/OL ). Van Langenhove, H. en Defoer, N. (2002). Valideren van de meetprocedure voor de bepaling van geur- en ammoniakemissies van referentiestallen als voorbereiding op de implementatie van de beoordelingsrichtlijn voor emissie-arme stalsystemen. Partim geur. Studie uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van de Vlaamse Landmaatschappij, afdeling Mestbank en van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, afdeling Aminabel. Van Geelen M. & van der Hoek K.W. (1982). Stankbestrijdingstechnieken voor stallen in de intensieve veehouderij, IMAG, publicatie 167. Ontwerp-MER DGST BVBA 230/302

231 Van Houtte E., Lebbe L., Zeuwts L. en Vanlerberghe F. (2002). Concept for development of sustainable drinking water production in the Flemish coastal plain based on integrated water management. 17th Salt Water Intrusion Meeting, Delft, The Netherlands. Van Langenhove H. & Van Broeck G. (1997). Onderzoek geurnormering. Eerste fase: Ontwikkelen van methodologie voor opstellen van geurnormering voor homogene sectoren. Opdrachtgever: Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, AMINAL, Bestuur Algemeen Milieubeleid. van Ouwerkerk E.N.J. (1996). Klimaat en energie in de veehouderij (Instituut Milieu- en Agritechniek), studiedag Techniek: Energie en Milieu, 12 maart 1996, Reehorst te Ede, p Velders, G.J.M., Aben, J.M.M., Beck, J.P., Blom, W.F., van Dam, J.D., Elzenga, H.E., Geilenkirchen, G.P., Hoen, A., Jimmink, B.A., Matthijsen, J., Peek, C.J., van Velze, K., Visser, H., de Vries, W.J., Concentratiekaarten voor grootschalige luchtverontreiniging in Nederland, Rapportage Milieu- en Natuurplanbureau (MNP), Bilthoven, 102 pagina s. Vereecken H. & Hermy M. (2000). Ammoniak en de invloed op plantengemeenschappen. Uit: Bijdrage tot de uitbouw van beleidsmaatregelen voor de reductie van de ammoniakuitstoot door de landbouw in Vlaanderen (2000), Verlinden, G. (2005). Valorisatie van resteffluenten afkomstig van de mestverwerking. Deel 2: Chemische samenstelling van de resteffluenten. Bodemkundige Dienst van België vzw. Opdrachtgever: Mestbank, VLM. Vermeersch G., Anselin A., Devos K., Herremans M., Stevens J., Gabriëls J. & Van Der Krieken B., Atlas van de Vlaamse broedvogels Mededelingen van de Instituut voor Natuurbehoud 23, Brussel, 496 p. Vlaams Coördinatiecentrum Mestverwerking (VCM), STIM-mestverwerking (2004). Mestverwerking op het landbouwbedrijf: mogelijkheden en kostprijs. VLM (2003). Landinrichtingsproject Brugse Veldzone. Richtplan. Deelstudie Landbouw. VLM (2004). Lijst van stalsystemen voor ammoniakemissiereductie. VMM (1994). Leren om te keren, Milieu- en natuurrapport Vlaanderen, Garant, Leuven/Apeldoorn. VMM (1995). Emissiejaarverslag, structuur en resultaten van de emissie-inventaris Vlaamse Regio. VMM (1996). Milieu- en natuurrapport Vlaanderen 1996, Leren om te keren, Garant, Leuven/Apeldoorn. VMM (1997). Emissiejaarverslag Vlaamse Milieumaatschappij, België. VMM (1998). Milieu- en natuurrapport Vlaanderen: thema s (MIRA-T 1998), Garant, Leuven/Apeldoorn. VMM (2000). Waterwegwijzer voor architecten. VMMa (2000). Mira-S Milieu- en natuurrapport Vlaanderen: scenario s, Garant, Leuven/Apeldoorn. VMMb (2000). MIRA-T 2000: milieu- en natuurrapport Vlaanderen: thema s, Garant, Kessel-Lo/Apeldoorn. p.503 Ontwerp-MER DGST BVBA 231/302

232 VMM (2001). VMM, waterkwaliteit Lozingen in het water 2000, Erembodegem Vlaamse milieumaatschappij, p.36 VMM (2001). Emissie-inventaris 2000 (situatie 15 mei 2000). VMM (2002). VMM, Zure regen in Vlaanderen Depositiemeetnet verzuring 2002, Erembodegem Vlaamse milieumaatschappij, p. 43 VMM (2005). MIRA-T 2005: Milieu- en natuurrapport Vlaanderen : LannooCampus, Heverlee. VMM (2006). Milieurapport Vlaanderen. MIRA-T Focusrapport. Vlaamse Milieumaatschappij en uitgeverij Lannoo nv, Heverlee. VMM (2004). Luchtkwaliteit in het Vlaamse Gewest Vlaamse Milieumaatschappij, Aalst. 270 pp. + bijlagen. VMM (2007). Luchtkwaliteit in het Vlaamse Gewest Vlaamse Milieumaatschappij, Aalst. 148 pp. + bijlagen. VMM (2008). Grondwater in Vlaanderen: het Kust- en Poldersysteem. Vlaamse Milieumaatschappij. Aalst. 93 p. VMM (2008). Grondwater in Vlaanderen: het Sokkelsysteem. Vlaamse Milieumaatschappij. Aalst. 111 p. VMM (2010b). Lozingen in de lucht (+ bijlagen). Vlaamse Milieumaatschappij, Aalst. VMM (2011). Luchtkwaliteit in het Vlaamse Gewest Jaarverslag Immissiemeetnetten Vlaamse Milieumaatschappij. Aalst. 140 p. VMM (2011). Luchtkwaliteit in het Vlaamse Gewest Jaarverslag Immissiemeetnetten Bijlagen. Vlaamse Milieumaatschappij, Aalst. 110 p. Wijziging Regeling ammoniak en veehouderij (2005). Uit:Staatscourant 13 juli 2005, nr. 133/pag.17 Ontwerp-MER DGST BVBA 232/302

233 17 OVERZICHT TABELLEN Tabel 1: Ligging bedrijf volgens gewestplan Tabel 2: Overzicht lopende milieuvergunningen Waterstraat Tabel 3: overzicht historiek milieuvergunningen Tabel 4: Overzicht afgeleverde stedenbouwkundige vergunningen Tabel 5: Overzicht vergunde en gewenste toestand Tabel 6: Overzicht stallen en bedrijfsgebouwen huidige vergunde toestand Tabel 7: Overzicht stallen en bedrijfsgebouwen gewenste toestand Tabel 8: Overzicht grondstoffengebruik in de huidige en de toekomstige situatie Tabel 9: Huidige waterbehoefte op basis van de vergunde dierenaantallen Tabel 10: Werkelijk waterverbruik volgens VMM-wateraangifte Tabel 11: Waterbehoefte in de nieuwe situatie Tabel 12: Overzicht eindproducten in de huidige en de toekomstige situatie Tabel 13: Effectbeschrijving per milieudiscipline Tabel 14: Verbods- en afstandsregels voor varkensstallen Tabel 15: Toetsingswaarden bronnencluster (Richtlijnenhandboek landbouwdieren, dec 2016) Tabel 16: Beschrijving geurgevoelige bestemmingen (Richtlijnenhandboek lucht, LNE, 2012) Tabel 17: Huidig aantal waarderingspunten DGST BVBA Tabel 18: Geuremissie bedrijf DGST BVBA in de huidig vergunde situatie Tabel 19: Geuremissie omliggende bedrijven bronnencluster Tabel 20: Parameters IMPACT-model in de huidig vergunde situatie Tabel 21: Toekomstig aantal waarderingspunten DGST BVBA Tabel 22: Geuremissie bedrijf DGST BVBA in de toekomstige situatie Tabel 23: Parameters IMPACT-model in de toekomstige situatie Tabel 24: Resultatentabel clusterbeoordeling (met inbegrip van de emissies van het bedrijf in de aanvraag) Ontwerp-MER DGST BVBA 233/302

234 Tabel 25: Gedetailleerd overzicht van de geurconcentraties in de cluster (OUe/m³) als 98P voor de huidige situatie, de nieuwe situatie én de cluster zonder het bedrijf van DGST BVBA, ter hoogte van de indicatorwoningen Tabel 26: Geurconcentratie in de huidige en nieuwe situaties van de cluster voor de woningen in het recreatiegebied Tabel 27: Gedetailleerd overzicht van de geurimpact veroorzaakt door het bedrijf van DGST BVBA (OUe/m³) als 98P voor huidige en nieuwe situatie ter hoogte van de indicatorwoningen Tabel 28: Gedetailleerd overzicht van de geurimpact door het bedrijf van DGST BVBA (OUe/m³) als 98P voor huidige en nieuwe situatie ter hoogte van de adressen in het gebied voor verblijfsrecreatie Tabel 29: Significantiekader PM10 en PM2, Tabel 30: Luchtkwaliteit in het studiegebied (gemiddelde 2015) (bron VMM, IRCEL -Lucht, interpolatiekaart van de resultaten van de meetstations in Vlaanderen voor PM10, PM2,5 en NO2) Tabel 31: Stofemissie bedrijf van DGST BVBA in de huidige situatie met vermelding van stofemissiefactoren (kg/dier/jaar) (geactualiseerde lijst emissiefactoren MER-richtlijnenboek landbouwdieren) Tabel 32: Stofemissie bedrijf van DGST BVBA in de nieuwe situatie met vermelding van stofemissiefactoren (kg/dier/jaar) (geactualiseerde lijst emissiefactoren MER-richtlijnenboek landbouwdieren) Tabel 33: Relatieve stofemissie in vergelijking met de stofemissie in de referentie situatie Tabel 34: Effectoverzicht van de impactbijdragen voor fijn stof Tabel 35: Ammoniakemissie bij bedrijf van DGST BVBA in de huidige situatie Tabel 36: Ammoniakemissie bij bedrijf van DGST BVBA in de nieuwe situatie Tabel 37: Broeikasgasemissie in Vlaanderen en aandeel veeteeltsector (VMM, 2010b) Tabel 38: Berekening methaanemissie uit de stallen bij bedrijf DGST BVBA in de huidige situatie Tabel 39: Berekening methaanemissie t.g.v. verbranding fossiele brandstoffen in de huidige situatie Tabel 40: Berekening lachgasemissie t.g.v. verbranding fossiele brandstoffen in huidige situatie Tabel 41: Berekening CO2-emissie t.g.v. verbranding in de huidige situatie Tabel 42: Berekening methaan en lachgasemissies uit de stallen in de gewenste situatie Tabel 43: Berekening methaanemissie t.g.v. verbranding fossiele brandstoffen in toekomstige situatie Tabel 44: Berekening CO2-emissie t.g.v. verbranding in de toekomstige situatie Tabel 45: Totale broeikasgasemissie in de huidige en de nieuwe situatie Ontwerp-MER DGST BVBA 234/302

235 Tabel 46: Procentuele bijdrage bedrijf aan broeikasgasemissie in Vlaanderen t.g.v. veeteeltsector en overige sectoren Tabel 47: Significantiekader ter beoordeling van de onttrekking van grondwater op de omgeving Tabel 48: Significantiekader ter beoordeling van de waterkwaliteit Tabel 49: Vergunde grondwaterwinningen binnen een straal van 1 km rond het bedrijf Tabel 50: Vereiste mestopslag in de huidige situatie Tabel 51: Vereiste mestopslag in de toekomstige situatie Tabel 52: Significantiekader ter beoordeling van de gewestelijke stedenbouwkundige verordening Tabel 53: Significantiekader ter beoordeling van lozing van huishoudelijk afvalwater Tabel 54: Significantiekader ter beoordeling van het waterverbruik Tabel 55: Significantiekader ter beoordeling van de waterbronnen Tabel 56: Significantiekader ter beoordeling van de bodemverstoring Tabel 57: Omschrijving bodemtype projectgebied (bron : kaart bodemtype geopunt Vlaanderen) Tabel 58: Richtwaarden in db(a) voor Lsp in open lucht volgens bijlage van Vlarem II Tabel 59: Significantiekader geluid Tabel 60: Normen voor incidenteel geluid Tabel 61: Ventilatoren in de vergunde situatie Tabel 62: Ventilatoren in de nieuwe situatie Tabel 63: Overzicht transporten in de huidige situatie en in de toekomstige situatie Tabel 64: Afstand geluidsbron - beoordelingspunt Tabel 65: Toetsing bestaande continue geluidsbronnen in de huidige situatie Tabel 66: Toetsing nieuwe continue geluidsbronnen in de huidige situatie Tabel 67: Toetsing incidentele bronnen vergunde situatie lossen van veevoeders Tabel 68: Toetsing incidentele bronnen vergunde situatie laden van dieren Tabel 69: Toetsing nieuwe continue geluidsbronnen in de gewenste situatie Tabel 66: Significantiekader ter beoordeling van de verkeershinder Ontwerp-MER DGST BVBA 235/302

236 Tabel 67: Ligging bedrijf volgens gewestplan Tabel 68: Samenvattende tabel ruimtegebruik en betrokken populaties Tabel 69: Overzicht transporten in de huidige situatie en in de toekomstige situatie Tabel 70: Samenvattende tabel stressoren Tabel 71: biologische waardevolle en zeer waardevolle elementen in onmiddellijke omgeving van het bedrijf Tabel 62: Habitatwaardige vegetaties in de omgeving van het bedrijf (niet gelegen in SBZ) Tabel 72: Beleidsdoelstellingen berekend met VLOPS o.b.v. emissiedoelstellingen uit NEC-richtlijn in Zeq/ha.jaar, (VMM,2013) Tabel 73: Gemiddelde gemodelleerde verzurende deposities SO2, NOx en NH3 (Zeq/ha.jaar) te Lille, 2011 (VMM,2013) Tabel 74: Significantiekader ter beoordeling van het ecotoopverlies Tabel 75: KDW-waarde van de verschillende habitattypes Tabel 76: Kritische last verzuring (zuurequivalenten/ha/jaar) voor een aantal ecosystemen (Meykens et al., Albers et al., 2001) Tabel 77: Kritische last verzuring bossen (zuurequivalenten/ha/jaar) Tabel 78: Kritische last vermesting (kg N/Ha.jaar) en mogelijke gevolgen voor overschrijding voor een aantal vegetatietypes Tabel 79: Significantiekader ter beoordeling verzuring en eutrofiëring als gevolg NH3-uitstoot in SBZ-H Tabel 80: Significantiekader ter beoordeling van verzuring en vermesting Tabel 81: Significantiekader ter beoordeling van verdroging Tabel 82: Vermestende depositie voor de dichtste Habitatvegetaties, niet gelegen in SBZ-H Tabel 83: Verzurende depositie voor de dichtste Habitatvegetaties, niet gelegen in SBZ-H Tabel 84: Significantiekader ter beoordeling van wijzigingen die de landschappelijke structuren beïnvloeden Tabel 85: Significantiekader ter beoordeling van de verstoring van de erfgoedwaarde Tabel 86: Significantiekader ter beoordeling van de perceptieve kenmerken Ontwerp-MER DGST BVBA 236/302

237 18 BIJLAGEN BIJLAGE FIGUREN IMPACT-BESTANDEN Volgende output-bestanden van IMPACT worden meegestuurd met de Aanmelding: NIET-TECHNISCHE SAMENVATTING UITTREKSELS AKOESTISCH ONDERZOEK Akoestisch onderzoek Nederland: 1) Uittreksel uit akoestisch onderzoek uitgevoerd door M&A Milieuadviesbureau BV uitgevoerd voor een pluimveebedrijf in Nederland. Hierin wordt een demping van 15 db(a) door een stofbak vermeld. Ontwerp-MER DGST BVBA 237/302

238 2) Uittreksel uit een akoestisch onderzoek uitgevoerd door Exlan Consultants BV voor een pluimveebedrijf in Nederland. Hierin wordt een demping van 3 db(a) in rekening gebracht voor ventilatoren in kokers. Ontwerp-MER DGST BVBA 238/302

239 Ontwerp-MER DGST BVBA 239/302

240 IMPACTSCORE Bestaande situatie: IMPACTSCORE NH3 Rapport 16/08/ :16 (v.2.1.7) Geachte heer, mevrouw Hierbij ontvangt u het resultaat van uw aanvraag voor berekening van de bijdrage van de ammoniakemissies van uw exploitatie of van het door u voorgestelde project aan de kritische depositiewaarde van habitatgebieden in de omgeving van uw exploitatie of de locatie van het voorgestelde project. Op basis van deze berekeningen werd de impactscore bepaald voor uw exploitatie of voor het door u voorgestelde project op de actueel aanwezige habitats alsook op de habitats gelegen in de zoekzones. De voor de berekening gebruikte gegevens vindt u eveneens terug in dit rapport. Bij deze werden twee bijlagen toegevoegd met computerbestanden die gedetailleerd kaartmateriaal bevatten in een formaat geschikt voor verwerking in een Geografisch informatiesysteem (GIS). De volgende informatie kan teruggevonden worden in de GIS bestanden: Significantieklasse (Sigklasse), minimum KDW (KDWallmin), depositie veroorzaakt door het bedrijf op habitats (ifdmdep), de totale depositie op habitats (totaldep) en de naam van het habitatgebied (habname). Deze bestanden zijn bedoeld voor specialisten, zoals de consulenten van een studiebureau die u kunnen helpen bij het opmaken van een dossier voor het aanvragen van een milieuvergunning. Geef deze bestanden samen met het rapport door aan het studiebureau in het geval u een milieuvergunning wenst aan te vragen. Voor het gedetailleerd documenteren en beschrijven van de impact van uw exploitatie in een passende beoordeling of milieuvergunningsaanvraag kan u zich wenden tot een specialist, zoals een consulent van een studiebureau. Met de meeste hoogachting Helpdesk PAS Identificatie van de exploitatie of van het voorgestelde project waarvoor de impactscore berekend werd Landbouwernummer Ontwerp-MER DGST BVBA 240/302

241 Nummer berekening Overzicht van de gebruikte gegevens (1) Stallen Naam van de stal st2 NH 3 emissie (kg NH 3/jaar) 576,00 Dieraantallen st2 Diergroep Varkens Diercategorie Biggen Staltype Traditionele systemen met hokoppervlakte 0,35 m² Vervolgsysteem Geen vervolgsysteem Luchtwassysteem bij traditionele stallen Geen luchtwassysteem PAS Hoofdmaatregel Geen maatregel Bijkomende PAS-maatregel Geen maatregel Aantal dierplaatsen 960 Emissiefactor (kg NH 3/dierplaats/jaar) 0,6 Ontwerp-MER DGST BVBA 241/302

242 NH 3 emissie (kg NH 3/jaar) 576,00 Ventilatieopeningen st2 X-coördinaat (Lambert72) Y-coördinaat (Lambert72) Type mechanische ventilatie Oriëntatie verticaal Hoogte (m) 3,80 Diameter (m) 0,60 Temperatuur ( C) 25,00 Debiet (Nm³/s) 0,80 X-coördinaat (Lambert72) Y-coördinaat (Lambert72) Type mechanische ventilatie Oriëntatie verticaal Ontwerp-MER DGST BVBA 242/302

243 Hoogte (m) 3,80 Diameter (m) 0,60 Temperatuur ( C) 25,00 Debiet (Nm³/s) 0,80 X-coördinaat (Lambert72) Y-coördinaat (Lambert72) Type mechanische ventilatie Oriëntatie verticaal Hoogte (m) 3,80 Diameter (m) 0,60 Temperatuur ( C) 25,00 Debiet (Nm³/s) 0,80 X-coördinaat (Lambert72) Ontwerp-MER DGST BVBA 243/302

244 Y-coördinaat (Lambert72) Type mechanische ventilatie Oriëntatie verticaal Hoogte (m) 3,80 Diameter (m) 0,60 Temperatuur ( C) 25,00 Debiet (Nm³/s) 0,80 Naam van de stal st4a1 NH 3 emissie (kg NH 3/jaar) 960,00 Dieraantallen st4a1 Diergroep Varkens Diercategorie Biggen Staltype Traditionele systemen met hokoppervlakte 0,35 m² Vervolgsysteem Geen vervolgsysteem Ontwerp-MER DGST BVBA 244/302

245 Luchtwassysteem bij traditionele stallen Geen luchtwassysteem PAS Hoofdmaatregel Geen maatregel Bijkomende PAS-maatregel Geen maatregel Aantal dierplaatsen 1600 Emissiefactor (kg NH 3/dierplaats/jaar) 0,6 NH 3 emissie (kg NH 3/jaar) 960,00 Ventilatieopeningen st4a1 X-coördinaat (Lambert72) Y-coördinaat (Lambert72) Type mechanische ventilatie Oriëntatie verticaal Hoogte (m) 4,00 Diameter (m) 0,40 Temperatuur ( C) 25,00 Debiet (Nm³/s) 0,53 Ontwerp-MER DGST BVBA 245/302

246 X-coördinaat (Lambert72) Y-coördinaat (Lambert72) Type mechanische ventilatie Oriëntatie verticaal Hoogte (m) 4,00 Diameter (m) 0,40 Temperatuur ( C) 25,00 Debiet (Nm³/s) 0,53 X-coördinaat (Lambert72) Y-coördinaat (Lambert72) Type mechanische ventilatie Oriëntatie verticaal Hoogte (m) 4,00 Ontwerp-MER DGST BVBA 246/302

247 Diameter (m) 0,40 Temperatuur ( C) 25,00 Debiet (Nm³/s) 0,53 X-coördinaat (Lambert72) Y-coördinaat (Lambert72) Type mechanische ventilatie Oriëntatie verticaal Hoogte (m) 4,00 Diameter (m) 0,40 Temperatuur ( C) 25,00 Debiet (Nm³/s) 0,53 X-coördinaat (Lambert72) Y-coördinaat (Lambert72) Ontwerp-MER DGST BVBA 247/302

248 Type mechanische ventilatie Oriëntatie verticaal Hoogte (m) 4,00 Diameter (m) 0,40 Temperatuur ( C) 25,00 Debiet (Nm³/s) 0,53 X-coördinaat (Lambert72) Y-coördinaat (Lambert72) Type mechanische ventilatie Oriëntatie verticaal Hoogte (m) 4,00 Diameter (m) 0,40 Temperatuur ( C) 25,00 Debiet (Nm³/s) 0,53 Ontwerp-MER DGST BVBA 248/302

249 X-coördinaat (Lambert72) Y-coördinaat (Lambert72) Type mechanische ventilatie Oriëntatie verticaal Hoogte (m) 4,00 Diameter (m) 0,40 Temperatuur ( C) 25,00 Debiet (Nm³/s) 0,53 X-coördinaat (Lambert72) Y-coördinaat (Lambert72) Type mechanische ventilatie Oriëntatie verticaal Hoogte (m) 4,00 Ontwerp-MER DGST BVBA 249/302

250 Diameter (m) 0,40 Temperatuur ( C) 25,00 Debiet (Nm³/s) 0,53 X-coördinaat (Lambert72) Y-coördinaat (Lambert72) Type mechanische ventilatie Oriëntatie verticaal Hoogte (m) 4,00 Diameter (m) 0,40 Temperatuur ( C) 25,00 Debiet (Nm³/s) 0,53 X-coördinaat (Lambert72) Y-coördinaat (Lambert72) Ontwerp-MER DGST BVBA 250/302

251 Type mechanische ventilatie Oriëntatie verticaal Hoogte (m) 4,00 Diameter (m) 0,40 Temperatuur ( C) 25,00 Debiet (Nm³/s) 0,53 Naam van de stal st4a2 NH 3 emissie (kg NH 3/jaar) 576,00 Dieraantallen st4a2 Diergroep Varkens Diercategorie Biggen Staltype Traditionele systemen met hokoppervlakte 0,35 m² Vervolgsysteem Geen vervolgsysteem Ontwerp-MER DGST BVBA 251/302

252 Luchtwassysteem bij traditionele stallen Geen luchtwassysteem PAS Hoofdmaatregel Geen maatregel Bijkomende PAS-maatregel Geen maatregel Aantal dierplaatsen 960 Emissiefactor (kg NH 3/dierplaats/jaar) 0,6 NH 3 emissie (kg NH 3/jaar) 576,00 Ventilatieopeningen st4a2 X-coördinaat (Lambert72) Y-coördinaat (Lambert72) Type mechanische ventilatie Oriëntatie verticaal Hoogte (m) 4,00 Diameter (m) 0,40 Temperatuur ( C) 25,00 Debiet (Nm³/s) 0,80 Ontwerp-MER DGST BVBA 252/302

253 X-coördinaat (Lambert72) Y-coördinaat (Lambert72) Type mechanische ventilatie Oriëntatie verticaal Hoogte (m) 4,00 Diameter (m) 0,40 Temperatuur ( C) 25,00 Debiet (Nm³/s) 0,80 X-coördinaat (Lambert72) Y-coördinaat (Lambert72) Type mechanische ventilatie Oriëntatie verticaal Hoogte (m) 4,00 Ontwerp-MER DGST BVBA 253/302

254 Diameter (m) 0,40 Temperatuur ( C) 25,00 Debiet (Nm³/s) 0,80 X-coördinaat (Lambert72) Y-coördinaat (Lambert72) Type mechanische ventilatie Oriëntatie verticaal Hoogte (m) 4,00 Diameter (m) 0,40 Temperatuur ( C) 25,00 Debiet (Nm³/s) 0,80 Naam van de stal st4b NH 3 emissie (kg NH 3/jaar) 576,00 Ontwerp-MER DGST BVBA 254/302

255 Dieraantallen st4b Diergroep Varkens Diercategorie Biggen Staltype Systeem V-1.5. Volledig rooster met water-en mestkanalen, eventueel voorzien van schuine putwanden, emitterend mestoppervlak kleiner dan 0,1 m² Vervolgsysteem Geen vervolgsysteem Luchtwassysteem bij traditionele stallen Geen luchtwassysteem PAS Hoofdmaatregel Geen maatregel Bijkomende PAS-maatregel Geen maatregel Aantal dierplaatsen 2880 Emissiefactor (kg NH 3/dierplaats/jaar) 0,2 NH 3 emissie (kg NH 3/jaar) 576,00 Ventilatieopeningen st4b X-coördinaat (Lambert72) Ontwerp-MER DGST BVBA 255/302

256 Y-coördinaat (Lambert72) Type mechanische ventilatie Oriëntatie verticaal Hoogte (m) 4,00 Diameter (m) 0,40 Temperatuur ( C) 25,00 Debiet (Nm³/s) 0,80 X-coördinaat (Lambert72) Y-coördinaat (Lambert72) Type mechanische ventilatie Oriëntatie verticaal Hoogte (m) 4,00 Diameter (m) 0,40 Temperatuur ( C) 25,00 Ontwerp-MER DGST BVBA 256/302

257 Debiet (Nm³/s) 0,80 X-coördinaat (Lambert72) Y-coördinaat (Lambert72) Type mechanische ventilatie Oriëntatie verticaal Hoogte (m) 4,00 Diameter (m) 0,40 Temperatuur ( C) 25,00 Debiet (Nm³/s) 0,80 X-coördinaat (Lambert72) Y-coördinaat (Lambert72) Type mechanische ventilatie Oriëntatie verticaal Ontwerp-MER DGST BVBA 257/302

258 Hoogte (m) 4,00 Diameter (m) 0,40 Temperatuur ( C) 25,00 Debiet (Nm³/s) 0,80 X-coördinaat (Lambert72) Y-coördinaat (Lambert72) Type mechanische ventilatie Oriëntatie verticaal Hoogte (m) 4,00 Diameter (m) 0,40 Temperatuur ( C) 25,00 Debiet (Nm³/s) 0,80 X-coördinaat (Lambert72) Ontwerp-MER DGST BVBA 258/302

259 Y-coördinaat (Lambert72) Type mechanische ventilatie Oriëntatie verticaal Hoogte (m) 4,00 Diameter (m) 0,40 Temperatuur ( C) 25,00 Debiet (Nm³/s) 0,80 X-coördinaat (Lambert72) Y-coördinaat (Lambert72) Type mechanische ventilatie Oriëntatie verticaal Hoogte (m) 4,00 Diameter (m) 0,40 Temperatuur ( C) 25,00 Ontwerp-MER DGST BVBA 259/302

260 Debiet (Nm³/s) 0,80 X-coördinaat (Lambert72) Y-coördinaat (Lambert72) Type mechanische ventilatie Oriëntatie verticaal Hoogte (m) 4,00 Diameter (m) 0,40 Temperatuur ( C) 25,00 Debiet (Nm³/s) 0,80 X-coördinaat (Lambert72) Y-coördinaat (Lambert72) Type mechanische ventilatie Oriëntatie verticaal Ontwerp-MER DGST BVBA 260/302

261 Hoogte (m) 4,00 Diameter (m) 0,40 Temperatuur ( C) 25,00 Debiet (Nm³/s) 0,80 X-coördinaat (Lambert72) Y-coördinaat (Lambert72) Type mechanische ventilatie Oriëntatie verticaal Hoogte (m) 4,00 Diameter (m) 0,40 Temperatuur ( C) 25,00 Debiet (Nm³/s) 0,80 X-coördinaat (Lambert72) Ontwerp-MER DGST BVBA 261/302

262 Y-coördinaat (Lambert72) Type mechanische ventilatie Oriëntatie verticaal Hoogte (m) 4,00 Diameter (m) 0,40 Temperatuur ( C) 25,00 Debiet (Nm³/s) 0,80 X-coördinaat (Lambert72) Y-coördinaat (Lambert72) Type mechanische ventilatie Oriëntatie verticaal Hoogte (m) 4,00 Diameter (m) 0,40 Temperatuur ( C) 25,00 Ontwerp-MER DGST BVBA 262/302

263 Debiet (Nm³/s) 0,80 Naam van de stal st5 NH 3 emissie (kg NH 3/jaar) 1.723,23 Dieraantallen st5 Diergroep Varkens Diercategorie Kraamzeugen Staltype Traditionele systemen. Individuele huisvesting. Vervolgsysteem Geen vervolgsysteem Luchtwassysteem bij traditionele stallen Gecombineerd luchtwassysteem Reductiepercentage luchtwassysteem 70,00 PAS Hoofdmaatregel Geen maatregel Bijkomende PAS-maatregel Geen maatregel Aantal dierplaatsen 180 Emissiefactor (kg NH 3/dierplaats/jaar) 2,49 Ontwerp-MER DGST BVBA 263/302

264 NH 3 emissie (kg NH 3/jaar) 448,20 Diergroep Varkens Diercategorie Guste en dragende zeugen Staltype Traditionele systemen. Individuele huisvesting. Vervolgsysteem Geen vervolgsysteem Luchtwassysteem bij traditionele stallen Gecombineerd luchtwassysteem Reductiepercentage luchtwassysteem 70,00 PAS Hoofdmaatregel Geen maatregel Bijkomende PAS-maatregel Geen maatregel Aantal dierplaatsen 413 Emissiefactor (kg NH 3/dierplaats/jaar) 1,26 NH 3 emissie (kg NH 3/jaar) 520,38 Diergroep Varkens Ontwerp-MER DGST BVBA 264/302

265 Diercategorie Guste en dragende zeugen Staltype Traditionele systemen. Individuele huisvesting. Vervolgsysteem Geen vervolgsysteem Luchtwassysteem bij traditionele stallen Gecombineerd luchtwassysteem Reductiepercentage luchtwassysteem 70,00 PAS Hoofdmaatregel Geen maatregel Bijkomende PAS-maatregel Geen maatregel Aantal dierplaatsen 595 Emissiefactor (kg NH 3/dierplaats/jaar) 1,26 NH 3 emissie (kg NH 3/jaar) 749,70 Diergroep Varkens Diercategorie Dekberen 7 maanden en ouder Staltype Traditionele systemen. Vervolgsysteem Geen vervolgsysteem Ontwerp-MER DGST BVBA 265/302

266 Luchtwassysteem bij traditionele stallen Gecombineerd luchtwassysteem Reductiepercentage luchtwassysteem 70,00 PAS Hoofdmaatregel Geen maatregel Bijkomende PAS-maatregel Geen maatregel Aantal dierplaatsen 3 Emissiefactor (kg NH 3/dierplaats/jaar) 1,65 NH 3 emissie (kg NH 3/jaar) 4,95 Ventilatieopeningen st5 X-coördinaat (Lambert72) Y-coördinaat (Lambert72) Type mechanische ventilatie Oriëntatie verticaal Hoogte (m) 4,70 Diameter (m) 9,70 Temperatuur ( C) 20,00 Ontwerp-MER DGST BVBA 266/302

267 Debiet (Nm³/s) 10,00 Totaal NH 3 emissie (kg NH 3/jaar) 4.411,23 (2) Versienummers Significantiekader Significantiekader zoals van toepassing vanaf 1/7/2017 VLOPS kaarten VLOPS16 gebaseerd op OPS4.5.0, gebruik makend van emissies 2012, meteojaar 2012, versie 2 en aangepaste kalibratiefactoren (0.97 voor de droge depositie van NHx, 1.24 voor de natte depositie van NHx, 1.00 voor de droge depositie van NOy, 0.88 voor de natte depositie van NOy, en een bijtelling van 150 mol/(ha.jaar) voor de depositie van DON) PAS-lijst Juni 2017 Habitatkaarten Habitatkaarten gebaseerd op de nieuwe zoekzones vs. 0.2, met inbegrip van de laatste aanpassingen aan actuele habitats, natuurdoelen en zowel aanstuurbare als niet-aanstuurbare zoekzones, d.d. 08/09/2015, met aangepaste KDW voor zoekzone '4010_7150' van 17 kgn/ha/jaar IFDM Emissiefactoren Richtlijnenboek Landbouwdieren, Bijlage Lijst met geactualiseerde emissiefactoren voor ammoniak, geur en fijn stof (versie 20/10/2016) Ontwerp-MER DGST BVBA 267/302

268 IMPACTSCORE NH Berekende bijdrage van de ammoniakemissies van de exploitatie of van het voorgestelde project aan de kritische depositiewaarde van het habitatgebied (impactscore) Procentuele bijdrage van uw exploitatie of van het door u voorgestelde project aan de kritische depositiewaarde voor de actuele oppervlakten habitattypen binnen de speciale beschermingszones aangewezen in uitvoering van de Habitatrichtlijn (SBZ-H) 0,78% Dit is de bijdrage van uw exploitatie of van het door u voorgestelde project aan de milieudruk op het vlak van ammoniakemissies op het meest problematische punt in het SBZ Bos- en heidegebieden ten oosten van Antwerpen, rekening houdend met het actueel habitat dat op meter van uw exploitatie of van de locatie van het voorgestelde project ligt. Procentuele bijdrage van uw exploitatie of van het door u voorgestelde project aan de kritische depositiewaarde voor de actuele oppervlakten habitattypen binnen de speciale beschermingszones aangewezen in uitvoering van de Habitatrichtlijn (SBZ-H) én de potentiële oppervlakten habitattypen in zoekzones voor de realisatie van de instandhoudingsdoelstellingen (IHD) 0,82% Dit is de bijdrage van uw exploitatie of van het door u voorgestelde project aan de milieudruk op het vlak van ammoniakemissies op het meest problematische punt in het SBZ Bos- en heidegebieden ten oosten van Antwerpen, rekening houdend met het actueel habitat en de zoekzones voor de instandhoudingsdoelstellingen dat op meter van uw exploitatie of van de locatie van het voorgestelde project ligt. Dit getal is de impactscore van uw exploitatie. De beoordeling van een hervergunningsaanvraag voor uw exploitatie of van een vergunningsaanvraag voor het voorgestelde project zal onder andere gebeuren op basis van de berekende bijdrage van ammoniakemissies aan deze gebieden. Afhankelijk van de uiteindelijke lokalisatie van de instandhoudingsdoelstellingen kan de bijdrage van uw exploitatie of van het door u voorgestelde project verminderen. Ook de oppervlakte van de zoekzones (dit zijn de zones waarin de instandhoudingsdoelstellingen zullen worden gerealiseerd) zal naarmate de instandhoudingsdoelen worden gelokaliseerd, verkleinen. De onderstaande beoordeling van uw impactscore gebeurt volgens de huidige regels en voorwaarden zoals die geldig zijn in deze fase van de Programmatische Aanpak Stikstof: Regels en voorwaarden Ontwerp-MER DGST BVBA 268/302

269 zoals van toepassing vanaf 1/7/2017. Opgelet: bij de beoordeling van de passende beoordeling en de milieuvergunningsaanvraag zal er uitgegaan worden van het op die datum geldende beoordelingskader. Als een (her)vergunningsaanvraag wordt ingediend op basis van de gegevens die u bij de berekening hebt ingevoerd, dan toont deze berekening aan dat uw exploitatie geen relevante bijdrage levert aan de stikstofneerslag op Europees te beschermen habitats in SBZ-H. Een (her)vergunning is mogelijk. Een toekomstige milieuvergunning voor een aanvraag met uitbreiding is mogelijk, op voorwaarde dat de berekende impactscore onder 5% blijft. Als een vergunningsaanvraag wordt ingediend voor een nieuw voorgesteld project op basis van de gegevens die u bij de berekening hebt ingevoerd, dan toont deze berekening aan dat het door u voorgestelde project een bijdrage van minder dan 5% zou leveren aan de stikstofneerslag op Europees te beschermen habitats in SBZ-H. De vergunning is mogelijk voor het aspect stikstofneerslag op Europees te beschermen habitats in SBZ-H. Meer informatie Voor meer informatie kunt u terecht op de PAS-webpagina's op de Natura 2000-website Als u vragen hebt, kunt u via contact opnemen met de betrokkenen administraties. Vragen over de ondersteuning door de overheid richt u aan één van de volgende contactpersonen bij de Vlaamse Landmaatschappij (VLM): West- en Oost-Vlaanderen: Els Goethals (els.goethals@vlm.be) Antwerpen, Limburg en Vlaams-Brabant: Stan Forier (stan.forier@vlm.be) Vragen over de beoordeling van het effect richt u aan één van de volgende contactpersonen bij het Agentschap voor Natuur en Bos (ANB): West-Vlaanderen: Indra Lamoot (indra.lamoot@vlaanderen.be) Oost-Vlaanderen: Delphine de Hemptinne (delphine.dehemptinne@vlaanderen.be) Antwerpen: Karolien Van Kerckhove (karolien.vankerckhove@vlaanderen.be) Vlaams-Brabant: Sara Heerinckx (sara.heerinckx@vlaanderen.be) Limburg: Anja Delief (anja.delief@vlaanderen.be) Nieuwe situatie: Ontwerp-MER DGST BVBA 269/302

270 IMPACTSCORE NH3 Rapport 16/08/ :36 (v.2.1.7) Geachte heer, mevrouw Hierbij ontvangt u het resultaat van uw aanvraag voor berekening van de bijdrage van de ammoniakemissies van uw exploitatie of van het door u voorgestelde project aan de kritische depositiewaarde van habitatgebieden in de omgeving van uw exploitatie of de locatie van het voorgestelde project. Op basis van deze berekeningen werd de impactscore bepaald voor uw exploitatie of voor het door u voorgestelde project op de actueel aanwezige habitats alsook op de habitats gelegen in de zoekzones. De voor de berekening gebruikte gegevens vindt u eveneens terug in dit rapport. Bij deze werden twee bijlagen toegevoegd met computerbestanden die gedetailleerd kaartmateriaal bevatten in een formaat geschikt voor verwerking in een Geografisch informatiesysteem (GIS). De volgende informatie kan teruggevonden worden in de GIS bestanden: Significantieklasse (Sigklasse), minimum KDW (KDWallmin), depositie veroorzaakt door het bedrijf op habitats (ifdmdep), de totale depositie op habitats (totaldep) en de naam van het habitatgebied (habname). Deze bestanden zijn bedoeld voor specialisten, zoals de consulenten van een studiebureau die u kunnen helpen bij het opmaken van een dossier voor het aanvragen van een milieuvergunning. Geef deze bestanden samen met het rapport door aan het studiebureau in het geval u een milieuvergunning wenst aan te vragen. Voor het gedetailleerd documenteren en beschrijven van de impact van uw exploitatie in een passende beoordeling of milieuvergunningsaanvraag kan u zich wenden tot een specialist, zoals een consulent van een studiebureau. Met de meeste hoogachting Helpdesk PAS Identificatie van de exploitatie of van het voorgestelde project waarvoor de impactscore berekend werd Landbouwernummer Nummer berekening Ontwerp-MER DGST BVBA 270/302

271 Overzicht van de gebruikte gegevens (1) Stallen Naam van de stal st2nw NH 3 emissie (kg NH 3/jaar) 210,00 Dieraantallen st2nw Diergroep Varkens Diercategorie Vleesvarkens Staltype Traditionele systemen met hokoppervlakte > 0,8 m² Vervolgsysteem Geen vervolgsysteem Luchtwassysteem bij traditionele stallen Systeem S-3. Biobed luchtbehandelingssysteem met 70% of hogere emissiereductie PAS Hoofdmaatregel Geen maatregel Bijkomende PAS-maatregel Geen maatregel Aantal dierplaatsen 200 Emissiefactor (kg NH 3/dierplaats/jaar) 1,05 Ontwerp-MER DGST BVBA 271/302

272 NH 3 emissie (kg NH 3/jaar) 210,00 Ventilatieopeningen st2nw X-coördinaat (Lambert72) Y-coördinaat (Lambert72) Type mechanische ventilatie Oriëntatie verticaal Hoogte (m) 0,00 Diameter (m) 8,30 Temperatuur ( C) 20,00 Debiet (Nm³/s) 1,72 Naam van de stal st4a1 NH 3 emissie (kg NH 3/jaar) 960,00 Dieraantallen st4a1 Diergroep Varkens Ontwerp-MER DGST BVBA 272/302

273 Diercategorie Biggen Staltype Traditionele systemen met hokoppervlakte 0,35 m² Vervolgsysteem Geen vervolgsysteem Luchtwassysteem bij traditionele stallen Geen luchtwassysteem PAS Hoofdmaatregel Geen maatregel Bijkomende PAS-maatregel Geen maatregel Aantal dierplaatsen 1600 Emissiefactor (kg NH 3/dierplaats/jaar) 0,6 NH 3 emissie (kg NH 3/jaar) 960,00 Ventilatieopeningen st4a1 X-coördinaat (Lambert72) Y-coördinaat (Lambert72) Type mechanische ventilatie Oriëntatie verticaal Hoogte (m) 4,00 Ontwerp-MER DGST BVBA 273/302

274 Diameter (m) 0,40 Temperatuur ( C) 25,00 Debiet (Nm³/s) 0,53 X-coördinaat (Lambert72) Y-coördinaat (Lambert72) Type mechanische ventilatie Oriëntatie verticaal Hoogte (m) 4,00 Diameter (m) 0,40 Temperatuur ( C) 25,00 Debiet (Nm³/s) 0,53 X-coördinaat (Lambert72) Y-coördinaat (Lambert72) Ontwerp-MER DGST BVBA 274/302

275 Type mechanische ventilatie Oriëntatie verticaal Hoogte (m) 4,00 Diameter (m) 0,40 Temperatuur ( C) 25,00 Debiet (Nm³/s) 0,53 X-coördinaat (Lambert72) Y-coördinaat (Lambert72) Type mechanische ventilatie Oriëntatie verticaal Hoogte (m) 4,00 Diameter (m) 0,40 Temperatuur ( C) 25,00 Debiet (Nm³/s) 0,53 Ontwerp-MER DGST BVBA 275/302

276 X-coördinaat (Lambert72) Y-coördinaat (Lambert72) Type mechanische ventilatie Oriëntatie verticaal Hoogte (m) 4,00 Diameter (m) 0,40 Temperatuur ( C) 25,00 Debiet (Nm³/s) 0,53 X-coördinaat (Lambert72) Y-coördinaat (Lambert72) Type mechanische ventilatie Oriëntatie verticaal Hoogte (m) 4,00 Ontwerp-MER DGST BVBA 276/302

277 Diameter (m) 0,40 Temperatuur ( C) 25,00 Debiet (Nm³/s) 0,53 X-coördinaat (Lambert72) Y-coördinaat (Lambert72) Type mechanische ventilatie Oriëntatie verticaal Hoogte (m) 4,00 Diameter (m) 0,40 Temperatuur ( C) 25,00 Debiet (Nm³/s) 0,53 X-coördinaat (Lambert72) Y-coördinaat (Lambert72) Ontwerp-MER DGST BVBA 277/302

278 Type mechanische ventilatie Oriëntatie verticaal Hoogte (m) 4,00 Diameter (m) 0,40 Temperatuur ( C) 25,00 Debiet (Nm³/s) 0,53 X-coördinaat (Lambert72) Y-coördinaat (Lambert72) Type mechanische ventilatie Oriëntatie verticaal Hoogte (m) 4,00 Diameter (m) 0,40 Temperatuur ( C) 25,00 Debiet (Nm³/s) 0,53 Ontwerp-MER DGST BVBA 278/302

279 X-coördinaat (Lambert72) Y-coördinaat (Lambert72) Type mechanische ventilatie Oriëntatie verticaal Hoogte (m) 4,00 Diameter (m) 0,40 Temperatuur ( C) 25,00 Debiet (Nm³/s) 0,53 Naam van de stal st4a2 NH 3 emissie (kg NH 3/jaar) 576,00 Dieraantallen st4a2 Diergroep Varkens Diercategorie Biggen Ontwerp-MER DGST BVBA 279/302

280 Staltype Traditionele systemen met hokoppervlakte 0,35 m² Vervolgsysteem Geen vervolgsysteem Luchtwassysteem bij traditionele stallen Geen luchtwassysteem PAS Hoofdmaatregel Geen maatregel Bijkomende PAS-maatregel Geen maatregel Aantal dierplaatsen 960 Emissiefactor (kg NH 3/dierplaats/jaar) 0,6 NH 3 emissie (kg NH 3/jaar) 576,00 Ventilatieopeningen st4a2 X-coördinaat (Lambert72) Y-coördinaat (Lambert72) Type mechanische ventilatie Oriëntatie verticaal Hoogte (m) 4,00 Diameter (m) 0,40 Ontwerp-MER DGST BVBA 280/302

281 Temperatuur ( C) 25,00 Debiet (Nm³/s) 0,80 X-coördinaat (Lambert72) Y-coördinaat (Lambert72) Type mechanische ventilatie Oriëntatie verticaal Hoogte (m) 4,00 Diameter (m) 0,40 Temperatuur ( C) 25,00 Debiet (Nm³/s) 0,80 X-coördinaat (Lambert72) Y-coördinaat (Lambert72) Type mechanische ventilatie Ontwerp-MER DGST BVBA 281/302

282 Oriëntatie verticaal Hoogte (m) 4,00 Diameter (m) 0,40 Temperatuur ( C) 25,00 Debiet (Nm³/s) 0,80 X-coördinaat (Lambert72) Y-coördinaat (Lambert72) Type mechanische ventilatie Oriëntatie verticaal Hoogte (m) 4,00 Diameter (m) 0,40 Temperatuur ( C) 25,00 Debiet (Nm³/s) 0,80 Ontwerp-MER DGST BVBA 282/302

283 Naam van de stal st4b NH 3 emissie (kg NH 3/jaar) 576,00 Dieraantallen st4b Diergroep Varkens Diercategorie Biggen Staltype Systeem V-1.5. Volledig rooster met water-en mestkanalen, eventueel voorzien van schuine putwanden, emitterend mestoppervlak kleiner dan 0,1 m² Vervolgsysteem Geen vervolgsysteem Luchtwassysteem bij traditionele stallen Geen luchtwassysteem PAS Hoofdmaatregel Geen maatregel Bijkomende PAS-maatregel Geen maatregel Aantal dierplaatsen 2880 Emissiefactor (kg NH 3/dierplaats/jaar) 0,2 NH 3 emissie (kg NH 3/jaar) 576,00 Ontwerp-MER DGST BVBA 283/302

284 Ventilatieopeningen st4b X-coördinaat (Lambert72) Y-coördinaat (Lambert72) Type mechanische ventilatie Oriëntatie verticaal Hoogte (m) 4,00 Diameter (m) 0,40 Temperatuur ( C) 25,00 Debiet (Nm³/s) 0,80 X-coördinaat (Lambert72) Y-coördinaat (Lambert72) Type mechanische ventilatie Oriëntatie verticaal Hoogte (m) 4,00 Ontwerp-MER DGST BVBA 284/302

285 Diameter (m) 0,40 Temperatuur ( C) 25,00 Debiet (Nm³/s) 0,80 X-coördinaat (Lambert72) Y-coördinaat (Lambert72) Type mechanische ventilatie Oriëntatie verticaal Hoogte (m) 4,00 Diameter (m) 0,40 Temperatuur ( C) 25,00 Debiet (Nm³/s) 0,80 X-coördinaat (Lambert72) Y-coördinaat (Lambert72) Ontwerp-MER DGST BVBA 285/302

286 Type mechanische ventilatie Oriëntatie verticaal Hoogte (m) 4,00 Diameter (m) 0,40 Temperatuur ( C) 25,00 Debiet (Nm³/s) 0,80 X-coördinaat (Lambert72) Y-coördinaat (Lambert72) Type mechanische ventilatie Oriëntatie verticaal Hoogte (m) 4,00 Diameter (m) 0,40 Temperatuur ( C) 25,00 Debiet (Nm³/s) 0,80 Ontwerp-MER DGST BVBA 286/302

287 X-coördinaat (Lambert72) Y-coördinaat (Lambert72) Type mechanische ventilatie Oriëntatie verticaal Hoogte (m) 4,00 Diameter (m) 0,40 Temperatuur ( C) 25,00 Debiet (Nm³/s) 0,80 X-coördinaat (Lambert72) Y-coördinaat (Lambert72) Type mechanische ventilatie Oriëntatie verticaal Hoogte (m) 4,00 Ontwerp-MER DGST BVBA 287/302

288 Diameter (m) 0,40 Temperatuur ( C) 25,00 Debiet (Nm³/s) 0,80 X-coördinaat (Lambert72) Y-coördinaat (Lambert72) Type mechanische ventilatie Oriëntatie verticaal Hoogte (m) 4,00 Diameter (m) 0,40 Temperatuur ( C) 25,00 Debiet (Nm³/s) 0,80 X-coördinaat (Lambert72) Y-coördinaat (Lambert72) Ontwerp-MER DGST BVBA 288/302

289 Type mechanische ventilatie Oriëntatie verticaal Hoogte (m) 4,00 Diameter (m) 0,40 Temperatuur ( C) 25,00 Debiet (Nm³/s) 0,80 X-coördinaat (Lambert72) Y-coördinaat (Lambert72) Type mechanische ventilatie Oriëntatie verticaal Hoogte (m) 4,00 Diameter (m) 0,40 Temperatuur ( C) 25,00 Debiet (Nm³/s) 0,80 Ontwerp-MER DGST BVBA 289/302

290 X-coördinaat (Lambert72) Y-coördinaat (Lambert72) Type mechanische ventilatie Oriëntatie verticaal Hoogte (m) 4,00 Diameter (m) 0,40 Temperatuur ( C) 25,00 Debiet (Nm³/s) 0,80 X-coördinaat (Lambert72) Y-coördinaat (Lambert72) Type mechanische ventilatie Oriëntatie verticaal Hoogte (m) 4,00 Ontwerp-MER DGST BVBA 290/302

291 Diameter (m) 0,40 Temperatuur ( C) 25,00 Debiet (Nm³/s) 0,80 Naam van de stal st5 NH 3 emissie (kg NH 3/jaar) 1.723,23 Dieraantallen st5 Diergroep Varkens Diercategorie Kraamzeugen Staltype Traditionele systemen. Individuele huisvesting. Vervolgsysteem Geen vervolgsysteem Luchtwassysteem bij traditionele stallen Gecombineerd luchtwassysteem Reductiepercentage luchtwassysteem 70,00 PAS Hoofdmaatregel Geen maatregel Bijkomende PAS-maatregel Geen maatregel Ontwerp-MER DGST BVBA 291/302

292 Aantal dierplaatsen 180 Emissiefactor (kg NH 3/dierplaats/jaar) 2,49 NH 3 emissie (kg NH 3/jaar) 448,20 Diergroep Varkens Diercategorie Guste en dragende zeugen Staltype Traditionele systemen. Individuele huisvesting. Vervolgsysteem Geen vervolgsysteem Luchtwassysteem bij traditionele stallen Gecombineerd luchtwassysteem Reductiepercentage luchtwassysteem 70,00 PAS Hoofdmaatregel Geen maatregel Bijkomende PAS-maatregel Geen maatregel Aantal dierplaatsen 366 Emissiefactor (kg NH 3/dierplaats/jaar) 1,26 NH 3 emissie (kg NH 3/jaar) 461,16 Ontwerp-MER DGST BVBA 292/302

293 Diergroep Varkens Diercategorie Guste en dragende zeugen Staltype Traditionele systemen. Individuele huisvesting. Vervolgsysteem Geen vervolgsysteem Luchtwassysteem bij traditionele stallen Gecombineerd luchtwassysteem Reductiepercentage luchtwassysteem 70,00 PAS Hoofdmaatregel Geen maatregel Bijkomende PAS-maatregel Geen maatregel Aantal dierplaatsen 642 Emissiefactor (kg NH 3/dierplaats/jaar) 1,26 NH 3 emissie (kg NH 3/jaar) 808,92 Diergroep Varkens Diercategorie Dekberen 7 maanden en ouder Ontwerp-MER DGST BVBA 293/302

294 Staltype Traditionele systemen. Vervolgsysteem Geen vervolgsysteem Luchtwassysteem bij traditionele stallen Gecombineerd luchtwassysteem Reductiepercentage luchtwassysteem 70,00 PAS Hoofdmaatregel Geen maatregel Bijkomende PAS-maatregel Geen maatregel Aantal dierplaatsen 3 Emissiefactor (kg NH 3/dierplaats/jaar) 1,65 NH 3 emissie (kg NH 3/jaar) 4,95 Ventilatieopeningen st5 X-coördinaat (Lambert72) Y-coördinaat (Lambert72) Type mechanische ventilatie Oriëntatie verticaal Hoogte (m) 4,70 Ontwerp-MER DGST BVBA 294/302

295 Diameter (m) 9,70 Temperatuur ( C) 20,00 Debiet (Nm³/s) 10,00 Totaal NH 3 emissie (kg NH 3/jaar) 4.045,23 (2) Versienummers Significantiekader Significantiekader zoals van toepassing vanaf 1/7/2017 VLOPS kaarten VLOPS16 gebaseerd op OPS4.5.0, gebruik makend van emissies 2012, meteojaar 2012, versie 2 en aangepaste kalibratiefactoren (0.97 voor de droge depositie van NHx, 1.24 voor de natte depositie van NHx, 1.00 voor de droge depositie van NOy, 0.88 voor de natte depositie van NOy, en een bijtelling van 150 mol/(ha.jaar) voor de depositie van DON) PAS-lijst Juni 2017 Habitatkaarten Habitatkaarten gebaseerd op de nieuwe zoekzones vs. 0.2, met inbegrip van de laatste aanpassingen aan actuele habitats, natuurdoelen en zowel aanstuurbare als niet-aanstuurbare zoekzones, d.d. 08/09/2015, met aangepaste KDW voor zoekzone '4010_7150' van 17 kgn/ha/jaar IFDM Ontwerp-MER DGST BVBA 295/302

296 Emissiefactoren Richtlijnenboek Landbouwdieren, Bijlage Lijst met geactualiseerde emissiefactoren voor ammoniak, geur en fijn stof (versie 20/10/2016) IMPACTSCORE NH Berekende bijdrage van de ammoniakemissies van de exploitatie of van het voorgestelde project aan de kritische depositiewaarde van het habitatgebied (impactscore) Procentuele bijdrage van uw exploitatie of van het door u voorgestelde project aan de kritische depositiewaarde voor de actuele oppervlakten habitattypen binnen de speciale beschermingszones aangewezen in uitvoering van de Habitatrichtlijn (SBZ-H) 0,72% Dit is de bijdrage van uw exploitatie of van het door u voorgestelde project aan de milieudruk op het vlak van ammoniakemissies op het meest problematische punt in het SBZ Bos- en heidegebieden ten oosten van Antwerpen, rekening houdend met het actueel habitat dat op meter van uw exploitatie of van de locatie van het voorgestelde project ligt. Procentuele bijdrage van uw exploitatie of van het door u voorgestelde project aan de kritische depositiewaarde voor de actuele oppervlakten habitattypen binnen de speciale beschermingszones aangewezen in uitvoering van de Habitatrichtlijn (SBZ-H) én de potentiële oppervlakten habitattypen in zoekzones voor de realisatie van de instandhoudingsdoelstellingen (IHD) 0,75% Dit is de bijdrage van uw exploitatie of van het door u voorgestelde project aan de milieudruk op het vlak van ammoniakemissies op het meest problematische punt in het SBZ Bos- en heidegebieden ten oosten van Antwerpen, rekening houdend met het actueel habitat en de zoekzones voor de instandhoudingsdoelstellingen dat op meter van uw exploitatie of van de locatie van het voorgestelde project ligt. Dit getal is de impactscore van uw exploitatie. De beoordeling van een hervergunningsaanvraag voor uw exploitatie of van een vergunningsaanvraag voor het voorgestelde project zal onder andere gebeuren op basis van de berekende bijdrage van ammoniakemissies aan deze gebieden. Afhankelijk van de uiteindelijke lokalisatie van de instandhoudingsdoelstellingen kan de bijdrage van uw exploitatie of van het door u voorgestelde project verminderen. Ook de oppervlakte van de zoekzones (dit zijn de zones waarin Ontwerp-MER DGST BVBA 296/302

297 de instandhoudingsdoelstellingen zullen worden gerealiseerd) zal naarmate de instandhoudingsdoelen worden gelokaliseerd, verkleinen. De onderstaande beoordeling van uw impactscore gebeurt volgens de huidige regels en voorwaarden zoals die geldig zijn in deze fase van de Programmatische Aanpak Stikstof: Regels en voorwaarden zoals van toepassing vanaf 1/7/2017. Opgelet: bij de beoordeling van de passende beoordeling en de milieuvergunningsaanvraag zal er uitgegaan worden van het op die datum geldende beoordelingskader. Als een (her)vergunningsaanvraag wordt ingediend op basis van de gegevens die u bij de berekening hebt ingevoerd, dan toont deze berekening aan dat uw exploitatie geen relevante bijdrage levert aan de stikstofneerslag op Europees te beschermen habitats in SBZ-H. Een (her)vergunning is mogelijk. Een toekomstige milieuvergunning voor een aanvraag met uitbreiding is mogelijk, op voorwaarde dat de berekende impactscore onder 5% blijft. Als een vergunningsaanvraag wordt ingediend voor een nieuw voorgesteld project op basis van de gegevens die u bij de berekening hebt ingevoerd, dan toont deze berekening aan dat het door u voorgestelde project een bijdrage van minder dan 5% zou leveren aan de stikstofneerslag op Europees te beschermen habitats in SBZ-H. De vergunning is mogelijk voor het aspect stikstofneerslag op Europees te beschermen habitats in SBZ-H. Meer informatie Voor meer informatie kunt u terecht op de PAS-webpagina's op de Natura 2000-website Als u vragen hebt, kunt u via contact opnemen met de betrokkenen administraties. Vragen over de ondersteuning door de overheid richt u aan één van de volgende contactpersonen bij de Vlaamse Landmaatschappij (VLM): West- en Oost-Vlaanderen: Els Goethals (els.goethals@vlm.be) Antwerpen, Limburg en Vlaams-Brabant: Stan Forier (stan.forier@vlm.be) Vragen over de beoordeling van het effect richt u aan één van de volgende contactpersonen bij het Agentschap voor Natuur en Bos (ANB): West-Vlaanderen: Indra Lamoot (indra.lamoot@vlaanderen.be) Oost-Vlaanderen: Delphine de Hemptinne (delphine.dehemptinne@vlaanderen.be) Antwerpen: Karolien Van Kerckhove (karolien.vankerckhove@vlaanderen.be) Vlaams-Brabant: Sara Heerinckx (sara.heerinckx@vlaanderen.be) Limburg: Anja Delief (anja.delief@vlaanderen.be) Ontwerp-MER DGST BVBA 297/302

298 FOTOREPORTAGE Foto 1: Bestaande stallen 4 en 2 Ontwerp-MER DGST BVBA 298/302

299 Foto 2 : stal 4 biggenstal en stal 5 (zeugenstal) Foto 3: Vooraanzicht loods Ontwerp-MER DGST BVBA 299/302

300 Foto 4: Laadplaats stal 4 Foto 5: Bedrijfstoegang met elektriciteitscabine Ontwerp-MER DGST BVBA 300/302

301 Foto 6: Zicht op luchtwasser aan de achterkant van de stal Foto 7: zicht naar voor tussen stal4 en stal5 Ontwerp-MER DGST BVBA 301/302

302 Foto 8: stal 2 de te veranderen stal (eerste deel voor opfokgelten en achterste deel wordt biobed Ontwerp-MER DGST BVBA 302/302

AMV/ /1001/B. Ministerieel besluit houdende uitspraak over een aanvraag tot afwijking

AMV/ /1001/B. Ministerieel besluit houdende uitspraak over een aanvraag tot afwijking ^\ Vlaamse Regering AMV/00015605/1001/B Ministerieel besluit houdende uitspraak over een aanvraag tot afwijking van artikel 5.9.4.4 van titel II van het VLAREM, ingediend door de bvba DGST, Waterstraat

Nadere informatie

AANMELDING ONTWERP-MILIEUEFFECTRAPPORT DESCAMPS MARC Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij MENEN

AANMELDING ONTWERP-MILIEUEFFECTRAPPORT DESCAMPS MARC Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij MENEN AANMELDING ONTWERP-MILIEUEFFECTRAPPORT DESCAMPS MARC Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij MENEN Opmaak en begeleiding: SBB Accountants & Adviseurs Milieubureau Joveco bvba Diestsevest 32

Nadere informatie

AANMELDING/ONTWERP-MILIEUEFFECTRAPPORT DEPOORTER FREDERIK / DE RODE POORT BVBA. Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij DIKSMUIDE

AANMELDING/ONTWERP-MILIEUEFFECTRAPPORT DEPOORTER FREDERIK / DE RODE POORT BVBA. Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij DIKSMUIDE AANMELDING/ONTWERP-MILIEUEFFECTRAPPORT DEPOORTER FREDERIK / DE RODE POORT BVBA Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij DIKSMUIDE Opmaak en begeleiding: SBB Accountants & Adviseurs Milieubureau

Nadere informatie

Scopingsadvies Project-MER Verandering van een varkenshouderij DGST BVBA in Lille

Scopingsadvies Project-MER Verandering van een varkenshouderij DGST BVBA in Lille Vlaamse Overheid Departement Omgeving Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT VAN GASTEL LV

KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT VAN GASTEL LV KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT VAN GASTEL LV Hernieuwing en uitbreiding van een pluimveehouderij tot een totaal van 160.000 stuks pluimvee WUUSTWEZEL Opmaak en begeleiding: SBB Accountants

Nadere informatie

MILIEUEFFECTRAPPORT MESSELY KLAAS Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij KORTRIJK

MILIEUEFFECTRAPPORT MESSELY KLAAS Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij KORTRIJK MILIEUEFFECTRAPPORT MESSELY KLAAS Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij KORTRIJK Opmaak en begeleiding: SBB Accountants & Adviseurs Milieubureau Joveco bvba Diestsevest 32 bus 1a Kriesberg

Nadere informatie

Vormen van milieueffectrapportage in Vlaanderen

Vormen van milieueffectrapportage in Vlaanderen Vormen van milieueffectrapportage in Vlaanderen Pascal Van Ghelue Geograaf - Diensthoofd Dienst Begeleiding Gebiedsgerichte Planprocessen Inhoud 1. Doel milieueffectrapportage 2. Regelgeving 3. Rapportagevormen

Nadere informatie

AANMELDING MILIEUEFFECTRAPPORT ROOSE JEROEN Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij JABBEKE

AANMELDING MILIEUEFFECTRAPPORT ROOSE JEROEN Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij JABBEKE AANMELDING MILIEUEFFECTRAPPORT ROOSE JEROEN Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij JABBEKE Opmaak en begeleiding: SBB Accountants & Adviseurs Milieubureau Joveco bvba Diestsevest 32 bus 1a

Nadere informatie

MER MILIEUEFFECTRAPPORT VULSTEKE STEFAAN. Hernieuwing en uitbreiding van een varkenshouderij KORTEMARK

MER MILIEUEFFECTRAPPORT VULSTEKE STEFAAN. Hernieuwing en uitbreiding van een varkenshouderij KORTEMARK MER MILIEUEFFECTRAPPORT VULSTEKE STEFAAN Hernieuwing en uitbreiding van een varkenshouderij KORTEMARK Opmaak en begeleiding: SBB Accountants & Adviseurs Milieubureau Joveco bvba Diestsevest 32 bus 1a Kriesberg

Nadere informatie

Vormen van milieueffectrapportage in Vlaanderen. Pascal Van Ghelue Geograaf Dienst Begeleiding Gebiedsgerichte Planprocessen

Vormen van milieueffectrapportage in Vlaanderen. Pascal Van Ghelue Geograaf Dienst Begeleiding Gebiedsgerichte Planprocessen Vormen van milieueffectrapportage in Vlaanderen Pascal Van Ghelue Geograaf Dienst Begeleiding Gebiedsgerichte Planprocessen Inhoud 1. Doel milieueffectrapportage 2. Regelgeving 3. Rapportagevormen (4)

Nadere informatie

Goedkeuringsverslag milieueffectrapport

Goedkeuringsverslag milieueffectrapport Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Goedkeuringsverslag

Nadere informatie

KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT VULSTEKE STEFAAN. Hernieuwing en uitbreiding van een varkenshouderij KORTEMARK

KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT VULSTEKE STEFAAN. Hernieuwing en uitbreiding van een varkenshouderij KORTEMARK KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT VULSTEKE STEFAAN Hernieuwing en uitbreiding van een varkenshouderij KORTEMARK Opmaak en begeleiding: SBB Accountants & Adviseurs Milieubureau Joveco bvba Diestsevest

Nadere informatie

KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT BRUNEEL KOEN. Hervergunning en verandering van een bedrijf voor varkens en fruitteelt RIJKEVORSEL

KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT BRUNEEL KOEN. Hervergunning en verandering van een bedrijf voor varkens en fruitteelt RIJKEVORSEL KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT BRUNEEL KOEN Hervergunning en verandering van een bedrijf voor varkens en fruitteelt RIJKEVORSEL Opmaak en begeleiding: SBB Accountants & Adviseurs Joveco bvba

Nadere informatie

KENNISGEVING/ONTWERP-MER BIJLAGE FIGUREN FLAVIEHOEVE GCV. Hernieuwing en uitbreiding van een pluimveehouderij VEURNE

KENNISGEVING/ONTWERP-MER BIJLAGE FIGUREN FLAVIEHOEVE GCV. Hernieuwing en uitbreiding van een pluimveehouderij VEURNE KENNISGEVING/ONTWERP-MER BIJLAGE FIGUREN FLAVIEHOEVE GCV Hernieuwing en uitbreiding van een pluimveehouderij VEURNE Opdrachtgever Flaviehoeve GCV Noordmoerstraat 5 8630 Veurne KBO-nummer 0828.449.185 Vestigingseenheidsnummer

Nadere informatie

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding en vroegtijdige hernieuwing milieuvergunning van slachtkuikenbedrijf Pollo NV te Oud-Turnhout

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding en vroegtijdige hernieuwing milieuvergunning van slachtkuikenbedrijf Pollo NV te Oud-Turnhout Vlaamse Overheid Departement Omgeving Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

Varkensbedrijf Kodeva te Torhout

Varkensbedrijf Kodeva te Torhout Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Mer Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Project-MER-Verslag

Nadere informatie

Scopingsadvies Project-MER Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij : Messely Klaas te Kortrijk

Scopingsadvies Project-MER Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij : Messely Klaas te Kortrijk Vlaamse Overheid Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

Milieueffectrapport voor het uitbreiden van een varkensbedrijf

Milieueffectrapport voor het uitbreiden van een varkensbedrijf Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Mer Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Project-MER-Verslag

Nadere informatie

KENNISGEVING/ONTWERP MILIEUEFFECTRAPPORT LEEMANS LV. Hervergunning en verandering van een pluimveehouderij RIJKEVORSEL

KENNISGEVING/ONTWERP MILIEUEFFECTRAPPORT LEEMANS LV. Hervergunning en verandering van een pluimveehouderij RIJKEVORSEL KENNISGEVING/ONTWERP MILIEUEFFECTRAPPORT LEEMANS LV Hervergunning en verandering van een pluimveehouderij RIJKEVORSEL Opmaak en begeleiding: SBB Accountants & Adviseurs Milieubureau Joveco bvba Diestsevest

Nadere informatie

KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT VAN DE LOCHT GUY. Hernieuwing en uitbreiding van een gemengde veeehouderij met pluimvee en rundvee

KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT VAN DE LOCHT GUY. Hernieuwing en uitbreiding van een gemengde veeehouderij met pluimvee en rundvee KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT VAN DE LOCHT GUY Hernieuwing en uitbreiding van een gemengde veeehouderij met pluimvee en rundvee WUUSTWEZEL Opmaak en begeleiding: SBB Accountants & Adviseurs

Nadere informatie

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding van een veeteeltbedrijf : De Lindehoeve/Carrebrouck Koen te Diksmuide

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding van een veeteeltbedrijf : De Lindehoeve/Carrebrouck Koen te Diksmuide Vlaamse Overheid Departement Omgeving Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT VAN EYNDE-VAN RAEMDONCK LV. Hernieuwing en uitbreiding van een varkenshouderij STEKENE

KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT VAN EYNDE-VAN RAEMDONCK LV. Hernieuwing en uitbreiding van een varkenshouderij STEKENE KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT VAN EYNDE-VAN RAEMDONCK LV Hernieuwing en uitbreiding van een varkenshouderij STEKENE Opmaak en begeleiding: SBB Accountants & Adviseurs Milieubureau Joveco

Nadere informatie

MILIEUEFFECTRAPPORT VAN SCHIL LV. Hernieuwing en uitbreiding van een pluimveehouderij die behoort tot een milieutechnische eenheid LILLE

MILIEUEFFECTRAPPORT VAN SCHIL LV. Hernieuwing en uitbreiding van een pluimveehouderij die behoort tot een milieutechnische eenheid LILLE MILIEUEFFECTRAPPORT VAN SCHIL LV Hernieuwing en uitbreiding van een pluimveehouderij die behoort tot een milieutechnische eenheid LILLE Opmaak en begeleiding: SBB Accountants & Adviseurs Milieubureau Joveco

Nadere informatie

MILIEUEFFECTRAPPORT MERTENS POULTRY LV. Hernieuwing en uitbreiding van een pluimveehouderij tot een totaal van stuks pluimvee WUUSTWEZEL

MILIEUEFFECTRAPPORT MERTENS POULTRY LV. Hernieuwing en uitbreiding van een pluimveehouderij tot een totaal van stuks pluimvee WUUSTWEZEL MILIEUEFFECTRAPPORT MERTENS POULTRY LV Hernieuwing en uitbreiding van een pluimveehouderij tot een totaal van 111.333 stuks pluimvee WUUSTWEZEL Opmaak en begeleiding: SBB Accountants & Adviseurs Milieubureau

Nadere informatie

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding en vroegtijdige hernieuwing milieuvergunning van een slachtkuikenbedrijf. Aerts Kristof te Beerse

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding en vroegtijdige hernieuwing milieuvergunning van een slachtkuikenbedrijf. Aerts Kristof te Beerse Vlaamse Overheid Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT VAN GASTEL GERT LV

KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT VAN GASTEL GERT LV KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT VAN GASTEL GERT LV Hernieuwing en uitbreiding van een pluimveehouderij tot een totaal van 160.000 stuks pluimvee WUUSTWEZEL Opmaak en begeleiding: SBB Accountants

Nadere informatie

MER in de omgevingsvergunning

MER in de omgevingsvergunning MER in de omgevingsvergunning Inhoud Wat zijn de grote veranderingen? Wat is er nieuw in het algemeen? Welke wetgeving is er? Toelichting over de project-mer-procedure Handleiding voor INI/deskundigen

Nadere informatie

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van het gemengd veeteeltbedrijf Danny Delcroix

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van het gemengd veeteeltbedrijf Danny Delcroix Vlaamse Overheid Departement Omgeving Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

Ontheffing tot het opstellen van een MER. ontheffingsbeslissing. Project: Omvorming en Samenvoeging van 2 veeteeltbedrijven.

Ontheffing tot het opstellen van een MER. ontheffingsbeslissing. Project: Omvorming en Samenvoeging van 2 veeteeltbedrijven. administratie Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer afdeling Algemeen Milieu- en Natuurbeleid, cel Mer Graaf de Ferrarisgebouw Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75

Nadere informatie

OVER DE MEDEDELING VAN VERANDERING VAN DE BVBA VEVAR MET BETREKKING TOT EEN VARKENSBEDRIJF, GELEGEN IN 2321 HOOGSTRATEN (MEER), SLUISKENSWEG 10.

OVER DE MEDEDELING VAN VERANDERING VAN DE BVBA VEVAR MET BETREKKING TOT EEN VARKENSBEDRIJF, GELEGEN IN 2321 HOOGSTRATEN (MEER), SLUISKENSWEG 10. Besluit /hs. Departement Leefmilieu Dienst Milieuvergunningen BESLUIT VAN DE DEPUTATIE VAN DE PROVINCIE ANTWERPEN OVER DE MEDEDELING VAN VERANDERING VAN DE BVBA VEVAR MET BETREKKING TOT EEN VARKENSBEDRIJF,

Nadere informatie

INFORMATIEVERGADERING 19/06/2012

INFORMATIEVERGADERING 19/06/2012 INFORMATIEVERGADERING 19/06/2012 Milieuvergunningsaanvraag KL1 VAMO BVBA Ter Poperenweg 9 8560 Moorsele (Wevelgem) OVERZICHT INFOVERGADERING 1. Beknopte beschrijving project 2. MER-plicht 3. Situering

Nadere informatie

Wiga NV: uitbreiding van een varkenshouderij tot varkens te Heuvelland

Wiga NV: uitbreiding van een varkenshouderij tot varkens te Heuvelland Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Mer Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Goedkeuring

Nadere informatie

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding en vroegtijdige hernieuwing van een gemengd veeteeltbedrijf in Poperinge (Watou)

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding en vroegtijdige hernieuwing van een gemengd veeteeltbedrijf in Poperinge (Watou) Vlaamse Overheid Departement Omgeving Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

Milieueffectrapport voor een varkensbedrijf met varkensplaatsen in de toekomstige situatie te Heuvelland

Milieueffectrapport voor een varkensbedrijf met varkensplaatsen in de toekomstige situatie te Heuvelland Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Mer Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Project-MER-Verslag

Nadere informatie

Scopingsadvies Project-MER Modernisering van het Albertkanaal tussen de Noorderlaanbrug en de sluis van Wijnegem

Scopingsadvies Project-MER Modernisering van het Albertkanaal tussen de Noorderlaanbrug en de sluis van Wijnegem Vlaamse Overheid Departement Omgeving Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

De Omgevingsvergunning

De Omgevingsvergunning De Omgevingsvergunning Een overzicht Rita Agneessens 09.02.2017 1. Doelstelling 2. Wetgevend kader 3. Toepassingsgebied 4. Bevoegde overheid 5. Vergunningsprocedures 2 procedures Eerste aanleg Beroep Overzicht

Nadere informatie

MILIEUEFFECTRAPPORT PPS BVBA. Hernieuwing en uitbreiding van een varkenshouderij HOOGSTRATEN

MILIEUEFFECTRAPPORT PPS BVBA. Hernieuwing en uitbreiding van een varkenshouderij HOOGSTRATEN MILIEUEFFECTRAPPORT PPS BVBA Hernieuwing en uitbreiding van een varkenshouderij HOOGSTRATEN Opmaak en begeleiding: SBB Accountants & Adviseurs Joveco bvba Diestsevest 32 bus 1a Kriesberg 29b 3000 Leuven

Nadere informatie

Doel van het formulier

Doel van het formulier TOELICHTING BIJ HET INVULLEN VAN HET FORMULIER VOOR HET VERZOEK TOT BIJSTELLING OF DE VRAAG TOT AFWIJKING VAN DE MILIEUVOORWAARDEN DIE GELDEN VOOR EEN INGEDEELDE INRICHTING OF ACTIVITEIT Dit document geeft

Nadere informatie

Richtlijnen voor het Project-MER Oiltanking AGT

Richtlijnen voor het Project-MER Oiltanking AGT Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Mer Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 BRUSSEL Tel: 02/553.80.79 e-mail: mer@vlaanderen.be

Nadere informatie

HANDLEIDING. Overzicht van de procedurele en inhoudelijke wijzigingen n.a.v. de omzetting van de Europese projectm.e.r.- richtlijn (2014/52/EU)

HANDLEIDING. Overzicht van de procedurele en inhoudelijke wijzigingen n.a.v. de omzetting van de Europese projectm.e.r.- richtlijn (2014/52/EU) Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Mer Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 BRUSSEL Tel: 02/553.80.79 e-mail: mer@vlaanderen.be

Nadere informatie

Scopingsadvies Project-MER Hervergunning en verandering van pluimveehouderij Bart Bax LV in Weelde

Scopingsadvies Project-MER Hervergunning en verandering van pluimveehouderij Bart Bax LV in Weelde Vlaamse Overheid Departement Omgeving Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN

PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN Vergadering van 25 september 2014 Verslag van de deputatie Bevoegd deputatielid: Luk Lemmens Telefoon: 03 240 52 65 Agenda nr. 2/2 Uitvoering RSPA : PRUP Oude kanaalarm Puurs

Nadere informatie

Besluit van de Vlaamse Regering betreffende nadere regels voor de milieueffectrapportage over projecten en voor de omgevingsveiligheidsrapportage

Besluit van de Vlaamse Regering betreffende nadere regels voor de milieueffectrapportage over projecten en voor de omgevingsveiligheidsrapportage Besluit van de Vlaamse Regering betreffende nadere regels voor de milieueffectrapportage over projecten en voor de omgevingsveiligheidsrapportage DE VLAAMSE REGERING, Gelet op het decreet van 5 april 1995

Nadere informatie

VLAAMSE GEMEENSCHAP AMV/ /1000

VLAAMSE GEMEENSCHAP AMV/ /1000 VLAAMSE GEMEENSCHAP AMV/00068315/1000 BESLUIT VAN DE VLAAMSE MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR, HOUDENDE UITSPRAAK OVER HET BEROEP AANGETEKEND TEGEN DE BESLISSING NR. D/PMVC/05L07/05262

Nadere informatie

Scopingsadvies project-mer Verandering / herstructurering varkensbedrijf Suin bvba te Kruishoutem

Scopingsadvies project-mer Verandering / herstructurering varkensbedrijf Suin bvba te Kruishoutem Vlaamse Overheid Departement Omgeving Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding van een bestaande varkenshouderij en exploitatie van een nieuwe pluimveehouderij te Borgloon.

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding van een bestaande varkenshouderij en exploitatie van een nieuwe pluimveehouderij te Borgloon. Vlaamse Overheid Departement Omgeving Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

2 Overzicht figuren Lijst van afkortingen... 13

2 Overzicht figuren Lijst van afkortingen... 13 Inhoud 1. Inhoud... 3 2 Overzicht figuren... 11 3 Lijst van afkortingen... 13 4 Inleidende bepalingen... 15 4.1 Voorwoord... 15 4.2 Regelgeving... 16 4.3 Invloed hebbende regelgeving... 17 4.4 Inwerkingtreding...

Nadere informatie

Bezwaarschrift aanvraag pluimveehouderij Yvan Moonen, Kriekelswarande zn Diest

Bezwaarschrift aanvraag pluimveehouderij Yvan Moonen, Kriekelswarande zn Diest Bezwaarschrift aanvraag pluimveehouderij Yvan Moonen, Kriekelswarande zn Diest Middels dit bezwaarschrift wens ik bezwaar in te dienen tegen de voormelde milieuvergunningsaanvraag op gronde van volgende

Nadere informatie

Een overzicht van de mer-procedure en bespreking van de terinzagelegging van de kennisgeving

Een overzicht van de mer-procedure en bespreking van de terinzagelegging van de kennisgeving WOORD VOORAF: Een overzicht van de mer-procedure en bespreking van de terinzagelegging van de kennisgeving De bedoeling van dit voorwoord is om een kort overzicht te geven van de mer-procedure. Tevens

Nadere informatie

Gelet op het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning (Milieuvergunningsdecreet), zoals gewijzigd bij latere decreten;

Gelet op het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning (Milieuvergunningsdecreet), zoals gewijzigd bij latere decreten; Besluit MLVER/07-56/mavb. Departement Leefmilieu Dienst Milieuvergunningen BESLUIT VAN DE DEPUTATIE VAN DE PROVINCIE ANTWERPEN OVER DE MEDEDELING VAN VERANDERING VAN DE HEER LEENAERTS JAN MET BETREKKING

Nadere informatie

PROVINCIE ANTWERPEN STAD HERENTALS GEMEENTE GROBBENDONK RUIMTELIJK UITVOERINGSPLAN HAZENPAD VERZOEK TOT RAADPLEGING BIJLAGE BUNDELING ADVIEZEN

PROVINCIE ANTWERPEN STAD HERENTALS GEMEENTE GROBBENDONK RUIMTELIJK UITVOERINGSPLAN HAZENPAD VERZOEK TOT RAADPLEGING BIJLAGE BUNDELING ADVIEZEN PROVINCIE ANTWERPEN STAD HERENTALS GEMEENTE GROBBENDONK RUIMTELIJK UITVOERINGSPLAN HAZENPAD VERZOEK TOT RAADPLEGING BIJLAGE BUNDELING ADVIEZEN bvba Advies Ruimtelijke Kwaliteit (bvba ARK) Augustijnenlaan

Nadere informatie

Juridische aspecten. Ansy Poelman VCB

Juridische aspecten. Ansy Poelman VCB Ansy Poelman VCB OMGEVINGSVERGUNNING - Regelgeving - Procedures - Werven OMGEVINGSVERGUNNING - Regelgeving - Procedures - Werven Omgevingsvergunningendecreet BVBB en besluit Waarom? Snelle en eenvoudige

Nadere informatie

Constructeur/fabrikant: CBgroep Opvolgteam: MIRCON bvba

Constructeur/fabrikant: CBgroep Opvolgteam: MIRCON bvba De Luchtwasser Constructeur/fabrikant: CBgroep Opvolgteam: MIRCON bvba Ik plaats een nieuwe varkensstal en neem mee Aanvraag omgevingsvergunning/milieuvergunning 1. WAAR Ruimtelijke structuurplannen. 2.

Nadere informatie

Besluit van de Deputatie

Besluit van de Deputatie directie Leefmilieu dienst Milieu- en natuurvergunningen Gelet op de mededeling van kleine verandering op 23 september 2011 ingediend door de heer Zaman Jan, Eeckbergstraat 64 te 9170 Sint-Gillisvergadering

Nadere informatie

Besluit van de Deputatie

Besluit van de Deputatie 8e Directie Dienst 82 Milieuhygiëne aanwezig André Denys, gouverneur-voorzitter Alexander Vercamer, Marc De Buck, Peter Hertog, Jozef Dauwe, Eddy Couckuyt, Hilde Bruggeman, leden Albert De Smet, provinciegriffier

Nadere informatie

Besluit van de Vlaamse Regering betreffende nadere regels voor de milieueffectrapportage over projecten en voor de omgevingsveiligheidsrapportage

Besluit van de Vlaamse Regering betreffende nadere regels voor de milieueffectrapportage over projecten en voor de omgevingsveiligheidsrapportage Besluit van de Vlaamse Regering betreffende nadere regels voor de milieueffectrapportage over projecten en voor de omgevingsveiligheidsrapportage DE VLAAMSE REGERING, Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus

Nadere informatie

Uitdagingen en oplossingen milieu pluimveesector

Uitdagingen en oplossingen milieu pluimveesector Uitdagingen en oplossingen milieu pluimveesector Symposium Innoplus Het Kippenparadijs Patrick Herijgers 14/11/2017 Geel Carl De Braeckeleer 21/11/2017 Tielt Grote veranderingen omgevingsvergunning? Bepaalde

Nadere informatie

VLAAMSE REGERING AMV/ /1001

VLAAMSE REGERING AMV/ /1001 VLAAMSE REGERING AMV/000151017/1001 BESLUIT VAN DE VLAAMSE MINISTER VAN LEEFMILIEU, NATUUR EN CULTUUR HOUDENDE UITSPRAAK OVER EEN AANVRAAG TOT AFWIJKING VAN ARTIKEL 5.9.2.1BIS, 1 EN 2, VAN TITEL 11 VAN

Nadere informatie

Bijlage 8 bij het ministerieel besluit houdende wijziging van een aantal formulieren naar aanleiding van inwerkingtreding van

Bijlage 8 bij het ministerieel besluit houdende wijziging van een aantal formulieren naar aanleiding van inwerkingtreding van Bijlage 8 bij het ministerieel besluit houdende wijziging van een aantal formulieren naar aanleiding van de inwerkingtreding van de omgevingsvergunning Bijlage 19 bij het besluit van de Vlaamse Regering

Nadere informatie

Ontheffing tot het opstellen van een MER. Ontheffingsbeslissing. Project: Gemengd Regionaal Bedrijventerrein Veedijk te Turnhout.

Ontheffing tot het opstellen van een MER. Ontheffingsbeslissing. Project: Gemengd Regionaal Bedrijventerrein Veedijk te Turnhout. Vlaamse Overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Graaf de Ferrarisgebouw Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Ontheffing tot het opstellen van een

Nadere informatie

Het inrichtingenbegrip in Vlaanderen. Naam: Steven Betz Functie:Adviseur milieu & ruimtelijke ordening Datum: 22 april 2016

Het inrichtingenbegrip in Vlaanderen. Naam: Steven Betz Functie:Adviseur milieu & ruimtelijke ordening Datum: 22 april 2016 Het inrichtingenbegrip in Vlaanderen Naam: Steven Betz Functie:Adviseur milieu & ruimtelijke ordening Datum: 22 april 2016 Juridische kader BELGIË 8 augustus 1980 : Bijzondere wet tot hervorming van de

Nadere informatie

De omgevingsvergunning

De omgevingsvergunning De omgevingsvergunning FORUM ADVOCATEN BVBA Nassaustraat 34 A 2000 Antwerpen T 03 369 95 65 F 03 369 95 66 E info@forumadvocaten.be W www.forumadvocaten.be Problematiek Het realiseren van belangrijke investeringsprojecten

Nadere informatie

HOE REAGEREN OP DE KENNISGEVING VAN EEN PLAN- MILIEUEFFECTRAPPORT?

HOE REAGEREN OP DE KENNISGEVING VAN EEN PLAN- MILIEUEFFECTRAPPORT? HOE REAGEREN OP DE KENNISGEVING VAN EEN PLAN- MILIEUEFFECTRAPPORT? 1. Wat is een milieueffectrapport? Er wordt een bepaald project of plan opgevat in uw gemeente. De uitvoering daarvan zal mogelijk effecten

Nadere informatie

Eenheid Klant - Bouwen, Wonen & Ondernemen. Vormvrije Mer beoordeling

Eenheid Klant - Bouwen, Wonen & Ondernemen. Vormvrije Mer beoordeling Eenheid Klant - Bouwen, Wonen & Ondernemen Datum : 17 september 2013 Onderwerp : Vormvrije Mer beoordeling Opsteller : Arie Johannes Vormvrije Mer beoordeling Inleiding Op 2 september 2013 is een aanvraag

Nadere informatie

Project-m.e.r.-screening

Project-m.e.r.-screening Project-m.e.r.-screening Aan het college van burgemeester en schepenen de deputatie van de provincieraad straat en nummer postnummer en gemeente LNE-MER-01-120913 In te vullen door de behandelende afdeling

Nadere informatie

Gelet op het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning (Milieuvergunningsdecreet), zoals gewijzigd bij latere decreten;

Gelet op het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning (Milieuvergunningsdecreet), zoals gewijzigd bij latere decreten; Besluit Departement Leefmilieu Dienst Milieuvergunningen MLVER-2011-0104/ELSL/kadc BESLUIT VAN DE DEPUTATIE VAN DE PROVINCIE ANTWERPEN OVER DE MEDEDELING VAN VERANDERING VAN NV COLOMBUS-HTC, BVBA AFVALSTOFFEN

Nadere informatie

Melding van de exploitatie of verandering van een inrichting van uitsluitend klasse 3

Melding van de exploitatie of verandering van een inrichting van uitsluitend klasse 3 Melding van de exploitatie of verandering van een inrichting van uitsluitend klasse 3 Aan het college van burgemeester en schepenen VLAREM-03-140917 In te vullen door de behandelende afdeling dossiernummer

Nadere informatie

Scopingsadvies Project-MER Productie en bewerking van glas AGC Glass Europe NV in Mol Hervergunning en uitbreiding/wijziging

Scopingsadvies Project-MER Productie en bewerking van glas AGC Glass Europe NV in Mol Hervergunning en uitbreiding/wijziging Vlaamse Overheid Departement Omgeving Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

E R K E N N I N G M E R - D E S K U N D I G E A A N V R A A G F O R M U L I E R

E R K E N N I N G M E R - D E S K U N D I G E A A N V R A A G F O R M U L I E R Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap Departement Leefmilieu en Infrastructuur Administratie Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer Afdeling Algemeen Milieu- en Natuurbeleid, Milieueffectrapportage Graaf

Nadere informatie

Wordt ook gepubliceerd in de BVDA nieuwsbrief jaargang 11 nr 1

Wordt ook gepubliceerd in de BVDA nieuwsbrief jaargang 11 nr 1 Wordt ook gepubliceerd in de BVDA nieuwsbrief jaargang 11 nr 1 Voor in de inhoudstafel: Speciaal voor dit Jubileumnummer werd door twee gespecialiseerde advocaten een juridisch tweeluik samengesteld waarbij

Nadere informatie

OVER DE MEDEDELING VAN VERANDERING VAN DE N.V. BP CHEMBEL MET BETREKKING TOT EEN CHEMISCH BEDRIJF, GELEGEN TE 2440 GEEL, AMOCOLAAN.

OVER DE MEDEDELING VAN VERANDERING VAN DE N.V. BP CHEMBEL MET BETREKKING TOT EEN CHEMISCH BEDRIJF, GELEGEN TE 2440 GEEL, AMOCOLAAN. Besluit Departement Leefmilieu Dienst Milieuvergunningen /gvda. BESLUIT VAN DE BESTENDIGE DEPUTATIE VAN DE PROVINCIERAAD OVER DE MEDEDELING VAN VERANDERING VAN DE N.V. BP CHEMBEL MET BETREKKING TOT EEN

Nadere informatie

Goedkeuring milieueffectrapport. Kerncentrale van Doel hernieuwing van de Vlarem-vergunning

Goedkeuring milieueffectrapport. Kerncentrale van Doel hernieuwing van de Vlarem-vergunning Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Mer Graaf de Ferrarisgebouw Koning Albert II-laan 20 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Goedkeuring

Nadere informatie

Omgevingsvergunning. Hoe wordt de MER/VR-procedure geïntegreerd? DEPARTEMENT RUIMTE VLAANDEREN DEPARTEMENT LEEFMILIEU, NATUUR & ENERGIE

Omgevingsvergunning. Hoe wordt de MER/VR-procedure geïntegreerd? DEPARTEMENT RUIMTE VLAANDEREN DEPARTEMENT LEEFMILIEU, NATUUR & ENERGIE Omgevingsvergunning Hoe wordt de MER/VR-procedure geïntegreerd? DEPARTEMENT LEEFMILIEU, NATUUR & ENERGIE DEPARTEMENT RUIMTE VLAANDEREN Inhoud 1. De MER-procedure 2. De VR-procedure 3. Overgangsregeling

Nadere informatie

Beslissing over het verzoek tot ontheffing van de project-mer-plicht. Duurzaam Beheerplan Boven-Zeeschelde

Beslissing over het verzoek tot ontheffing van de project-mer-plicht. Duurzaam Beheerplan Boven-Zeeschelde Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Mer Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 BRUSSEL Tel: 02/553.80.79 e-mail: mer@vlaanderen.be

Nadere informatie

Project-MER-Verslag. Goedkeuring milieueffectrapport. Project: MER Prayon te Ruisbroek. Initiatiefnemer: Prayon NV Gansbroekstraat Ruisbroek

Project-MER-Verslag. Goedkeuring milieueffectrapport. Project: MER Prayon te Ruisbroek. Initiatiefnemer: Prayon NV Gansbroekstraat Ruisbroek !"# $"""%&'(( )"!*++,-#"-./0)"!*++,-#"-.+ Project-MER-Verslag Goedkeuring milieueffectrapport Project: MER Prayon te Ruisbroek Initiatiefnemer: Prayon NV Gansbroekstraat 31 2870 Ruisbroek 6 augustus 2007

Nadere informatie

Omgevingsvergunning - meldingsakte

Omgevingsvergunning - meldingsakte Gemeentebestuur Dienst milieu Kasteelstraat 1-8920 Langemark-Poelkapelle tel 057 49 09 0 milieu@langemark-poelkapelle.be www.langemark-poelkapelle.be Omgevingsvergunning - meldingsakte Besluit van het

Nadere informatie

Ontheffing tot het opstellen van een MER

Ontheffing tot het opstellen van een MER Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid, Dienst Mer Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL Tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Ontheffing

Nadere informatie

THEMADAG VAN DE VAKGROEP LANDBOUW EUREGIO SCHELDEMOND VERGUNNINGEN VAN GRENSBOEREN, WELKE MANIER VAN AANPAK?

THEMADAG VAN DE VAKGROEP LANDBOUW EUREGIO SCHELDEMOND VERGUNNINGEN VAN GRENSBOEREN, WELKE MANIER VAN AANPAK? THEMADAG VAN DE VAKGROEP LANDBOUW EUREGIO SCHELDEMOND WORKSHOP: VERGUNNINGEN VAN GRENSBOEREN, WELKE MANIER VAN AANPAK? RAF BARZEELE PROVINCIE OOST-VLAANDEREN 10 JUNI 2016 Dieren - criteria Indeling volgens

Nadere informatie

Scopingsadvies Project-MER Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij tot 7241 andere varkens te Wuustwezel

Scopingsadvies Project-MER Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij tot 7241 andere varkens te Wuustwezel Vlaamse Overheid Departement Omgeving Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN

PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN Vergadering van 26 januari 2017 Verslag van de deputatie Bevoegd deputatielid: Luk Lemmens Telefoon: 03 240 52 65 Agenda nr. 2/1 Uitvoering RSPA : PRUP De Beunt Lier voorlopige

Nadere informatie

college van burgemeester en schepenen Zitting van 26 februari 2016

college van burgemeester en schepenen Zitting van 26 februari 2016 beraadslaging/proces verbaal Kopie college van burgemeester en schepenen Zitting van 26 februari 2016 Besluit A-punt GOEDGEKEURD stadsontwikkeling / vergunningen Samenstelling de heer Bart De Wever, burgemeester

Nadere informatie

BETREFT: plan MER screening

BETREFT: plan MER screening Vlaamse overheid Adviezen en Vergunningen Antwerpen Lange Kievitstraat 111-113 bus 63 2018 ANTWERPEN T 03 224 63 14 aves.ant.anb@lne.vlaanderen.be Stad Antwerpen Bedrijfseenheid Stadsontwikkeling Francis

Nadere informatie

Richtlijnen milieueffectrapportage. Uitbreiding en hernieuwing van een varkenshouderij tot varkens te Beveren- Waas

Richtlijnen milieueffectrapportage. Uitbreiding en hernieuwing van een varkenshouderij tot varkens te Beveren- Waas Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Mer Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Richtlijnen

Nadere informatie

BRONNEN VAN HET MILIEURECHT BEVOEGDHEIDSVERDELING INZAKE MILIEUBELEID HOOFDSTUK I. INLEIDING 3

BRONNEN VAN HET MILIEURECHT BEVOEGDHEIDSVERDELING INZAKE MILIEUBELEID HOOFDSTUK I. INLEIDING 3 INHOUDSOPGAVE DEEL I. BRONNEN VAN HET MILIEURECHT BEVOEGDHEIDSVERDELING INZAKE MILIEUBELEID HOOFDSTUK I. INLEIDING 3 HOOFDSTUK II. DE BRONNEN VAN HET (MILIEUHYGIËNE) RECHT 4 1. Overzicht 4 2. Kenbronnen

Nadere informatie

AKTENAME MELDING. Het college van burgemeester en schepenen heeft de melding ingediend door Ghys bvba, Kamiel Wautersstraat 4, 9140 Temse ontvangen.

AKTENAME MELDING. Het college van burgemeester en schepenen heeft de melding ingediend door Ghys bvba, Kamiel Wautersstraat 4, 9140 Temse ontvangen. Gemeentelijk dossiernummer: 2019/419 OMG referentie: OMV_2019063944 Inrichtingsnummer: 20190514-0060 AKTENAME MELDING Het college van burgemeester en schepenen heeft de melding ingediend door Ghys bvba,

Nadere informatie

MLVER/9800000164/PAG/sdv

MLVER/9800000164/PAG/sdv MLVER/9800000164/PAG/sdv HOUDENDE GEDEELTELIJKE AKTENEMING VAN EEN MELDING VAN N.V. EEG SLACHTHUIS VOOR HET VERANDEREN VAN EEN INRICHTING, GELEGEN TE 2800 MECHELEN, SLACHTHUISLAAN 1. De bestendige deputatie

Nadere informatie

Passende beoordeling Voortoets. Carl De Schepper De Europese natuurdoelen in vraag en antwoord 09 september 2014

Passende beoordeling Voortoets. Carl De Schepper De Europese natuurdoelen in vraag en antwoord 09 september 2014 Passende beoordeling Voortoets Carl De Schepper De Europese natuurdoelen in vraag en antwoord 09 september 2014 1 1. Sinds of vanaf wanneer moet er een passende beoordeling gemaakt worden? 2. Is het resultaat

Nadere informatie

college van burgemeester en schepenen Zitting van 9 januari 2015

college van burgemeester en schepenen Zitting van 9 januari 2015 beraadslaging/proces verbaal Kopie college van burgemeester en schepenen Zitting van 9 januari 2015 Besluit GOEDGEKEURD A-punten stadsontwikkeling / vergunningen Samenstelling De heer Bart De Wever, burgemeester

Nadere informatie

Ontbossing en bouw en exploitatie van een nieuwe elektriciteitscentrale van Electrabel op de terreinen van Arcelor Gent te Gent

Ontbossing en bouw en exploitatie van een nieuwe elektriciteitscentrale van Electrabel op de terreinen van Arcelor Gent te Gent Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Dienst Mer Graaf de Ferrarisgebouw Koning Albert II-laan 20 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Project-MER verslag Goedkeuring milieueffectrapport

Nadere informatie

Vlaamse Regering : ~ AMV /1 004/B

Vlaamse Regering : ~ AMV /1 004/B J' Vlaamse Regering : ~............ AMV1000143935/1 004/B Besluit van de Vlaamse minister van Leefmilieu, Natuur en Cultuur houdende uitspraak over het beroep aangetekend tegen het besluit van de deputatie

Nadere informatie

De mededeling met de vraag tot omzetting kan alleen ingediend worden tussen de 48e en de 36e maand voor het verstrijken van de milieuvergunning.

De mededeling met de vraag tot omzetting kan alleen ingediend worden tussen de 48e en de 36e maand voor het verstrijken van de milieuvergunning. TOELICHTING BIJ HET INVULLEN VAN DE MEDEDELING MET DE VRAAG TOT OMZETTING VAN EEN MILIEUVERGUNNING DIE WERD VERLEEND VOOR EEN TERMIJN VAN TWINTIG JAAR NAAR EEN OMGEVINGSVERGUNNING VAN ONBEPAALDE DUUR Dit

Nadere informatie

Wanneer is een plan of programma plan-m.e.r.- plichtig?

Wanneer is een plan of programma plan-m.e.r.- plichtig? Wanneer is een plan of programma plan-m.e.r.- plichtig? SCHEMA GEEN PLANMER GEEN PLAN-MER Fase 1: DEFINITIE? Neen Ja Fase 2: TOEPASSINGSGEBIED? Neen Ja Fase 3: VAN RECHTSWEGE? Neen Ja SCREENING PLAN-MER

Nadere informatie

Deel 10. Niet-technische samenvatting PRMER-0018

Deel 10. Niet-technische samenvatting PRMER-0018 Deel 10. Niet-technische samenvatting PRMER-0018 10.1 Ruimtelijke situering Het bedrijf is gelegen aan de Statiestraat 56 te Dentergem. Volgens het kadastraal plan bevindt het bedrijf zich op volgende

Nadere informatie

Besluit van de Deputatie

Besluit van de Deputatie 8e Directie Dienst 82 Milieuhygiëne aanwezig André Denys, gouverneur-voorzitter Besluit van de Deputatie Alexander Vercamer, Peter Hertog, Jozef Dauwe, leden Frans Van Gaeveren toegevoegd lid referte betreft

Nadere informatie

Melding van de exploitatie of verandering van een inrichting van uitsluitend klasse 3

Melding van de exploitatie of verandering van een inrichting van uitsluitend klasse 3 Melding van de exploitatie of verandering van een inrichting van uitsluitend klasse 3 VLAREM-03-140917 In te vullen door de behandelende afdeling dossiernummer indieningsdatum Waarvoor dient dit formulier?

Nadere informatie

PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN

PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN Vergadering van 22 februari 2018 Verslag van de deputatie Bevoegd deputatielid: Luk Lemmens Telefoon: 03 240 52 65 Agenda nr. 2/1 Uitvoering RSPA : PRUP Afbakening kleinstedelijk

Nadere informatie

college van burgemeester en schepenen Zitting van 30 januari 2015

college van burgemeester en schepenen Zitting van 30 januari 2015 beraadslaging/proces verbaal Kopie college van burgemeester en schepenen Zitting van 30 januari 2015 Besluit GOEDGEKEURD A-punten stadsontwikkeling / vergunningen Samenstelling De heer Bart De Wever, burgemeester

Nadere informatie

Aanvullende nota milieuscreening PRUP 'Reconversie verblijfsrecreatie Stekene fase 1'

Aanvullende nota milieuscreening PRUP 'Reconversie verblijfsrecreatie Stekene fase 1' directie Ruimte dienst Ruimtelijke Planning Aanvullende nota milieuscreening PRUP 'Reconversie verblijfsrecreatie Stekene fase 1' 1. Inleiding Deze nota behandelt de adviezen die zijn binnengekomen in

Nadere informatie

Aanbevelingen voor het opstellen van een kennisgevingsdossier. MER-forum 10 juni 2004

Aanbevelingen voor het opstellen van een kennisgevingsdossier. MER-forum 10 juni 2004 Aanbevelingen voor het opstellen van een kennisgevingsdossier MER-forum 10 juni 2004 Inleiding MER-forum 10 juni 2004 Aanbevelingen voor het opstellen van een kennisgeving (project-m.e.r.) Inhoud van de

Nadere informatie

Melding van de exploitatie of verandering van een inrichting van uitsluitend klasse 3

Melding van de exploitatie of verandering van een inrichting van uitsluitend klasse 3 Melding van de exploitatie of verandering van een inrichting van uitsluitend klasse 3 Aan het college van burgemeester en schepenen VLAREM-03-03022009 In te vullen door de behandelende afdeling dossiernummer

Nadere informatie