MILIEUEFFECTRAPPORT VAN SCHIL LV. Hernieuwing en uitbreiding van een pluimveehouderij die behoort tot een milieutechnische eenheid LILLE

Maat: px
Weergave met pagina beginnen:

Download "MILIEUEFFECTRAPPORT VAN SCHIL LV. Hernieuwing en uitbreiding van een pluimveehouderij die behoort tot een milieutechnische eenheid LILLE"

Transcriptie

1 MILIEUEFFECTRAPPORT VAN SCHIL LV Hernieuwing en uitbreiding van een pluimveehouderij die behoort tot een milieutechnische eenheid LILLE Opmaak en begeleiding: SBB Accountants & Adviseurs Milieubureau Joveco bvba Diestsevest 32 bus 1a Kriesberg 29b 3000 Leuven 3221 Holsbeek Tel Tel Uitvoering Fax meet en 28 inspectiewerk Tel

2 Colofon Titel Opdrachtgever MER Van Schil LV Hemeldonk Lille KBO-nummer Vestigingseenheidsnummer Projectlocatie Groesaard Lille Uitvoering meet- en inspectiewerk Datum 10 september 2015 Deskundigen- Studiebureaus SBB Accountants & Adviseurs Milieubureau Joveco bvba Diestsevest 32 bus 1a Kriesberg 29b 3000 Leuven 3221 Holsbeek Tel Tel Uitvoering Fax meet en 28 inspectiewerk Tel Erkende MER deskundigen coördinaten Handtekening Lucht Bodem (deeldomein pedologie) Water (deeldomein oppervlaktewater) Johan Versieren Kriesberg 29b 3221 Holsbeek tel joveco@scarlet.be Coördinator Johan Versieren Uitvoering Deskundigen meet- en inspectiewerk Fauna en Flora Annick Van de Walle Oostveldstraat Eeklo annick.van.de.walle@sbb.be Water An Maes Witte Molenstraat 45 bus Brugge an.maes@sbb.be Geluid Mens Landschap Sara Kelchtermans Diestsevest 32 bus 1a 3000 Leuven Sara.kelchtermans@sbb.be Lucht Isabelle Rommens Diksmuidseweg Ieper isabelle.rommens@sbb.be Initiatiefnemer Van Schil LV Hemeldonk Lille tel kristofvanschil@telenet.be MER Van Schil LV 2/258

3 INHOUDSOPGAVE COLOFON 3 INHOUDSOPGAVE 5 1 IDENTIFICATIE VAN HET BEDRIJF BEKNOPTE PROJECTBESCHRIJVING TOETSING MER-PLICHT RELEVANTE GEGEVENS UIT VORIGE RAPPORTAGES GEGEVENS INITIATIEFNEMER EN DESKUNDIGE MER initiatiefnemer uitbater Samenstelling en taakverdeling van team van deskundigen SITUERING PROJECT LIGGING EXPLOITATIE ADMINISTRATIEVE VOORGESCHIEDENIS Overzicht afgeleverde milieuvergunningen Overzicht afgeleverde stedenbouwkundige vergunningen JURIDISCHE EN BELEIDSMATIGE VOORGESCHIEDENIS Juridische randvoorwaarden Beleidsmatige randvoorwaarden BESCHRIJVING PROJECT ALGEMENE DOELSTELLING EN VERANTWOORDING PROJECT OVERZICHT VERGUNDE EN GEWENSTE TOESTAND BESCHRIJVING BEDRIJFSINFRASTRUCTUUR INRICHTING Huidige bedrijfsinfrastructuur Van Schil LV-Verswijvel Jozef Beschrijving huidige bedrijfsinfrastructuur Van Schil LV Beschrijving toekomstige bedrijfsinfrastructuur Van Schil LV AFBRAAK- EN AANLEGFASE BESCHRIJVING EXPLOITATIECYCLUS VAN SCHIL LV Huidige exploitatiecyclus Toekomstige exploitatiecyclus PRODUCTIEBEHEER EN GRONDSTOFFENVERBRUIK Productiebeheer Grondstoffenverbruik Eindproducten Residuen en emissies BESCHRIJVING ALTERNATIEVEN Nulalternatief Doelstellingsalternatieven Locatiealternatieven Uitvoeringsalternatieven METHODIEK EN ONTWIKKELINGSSCENARIO S EFFECTBESCHRIJVING PER MILIEUDISCIPLINE MER Van Schil LV 3/258

4 4.2 METHODIEK ONTWIKKELINGSSCENARIO S Autonome ontwikkeling Gestuurde ontwikkeling Ruimtelijke ordening Mestdecreet AFBAKENING STUDIEGEBIED, METHODIEK, BESCHRIJVING REFERENTIESITUATIE & ONTWIKKELINGSSCENARIO S LUCHT Afbakening studiegebied Toelichting gegevensgebruik Geur Methodiek Methodiek effectbepaling Vlarem II afstandsregels IFDM-modellering Referentiesituatie Vlarem II afstandsregels IFDM-modellering Geplande situatie Vlarem II afstandsregels IFDM-modellering Stof Methodiek effectbepaling Bepaling stofemissies Bepaling stofconcentratie in omgevingslucht Toetsing stofconcentratie Referentiesituatie Actuele luchtkwaliteit in het studiegebied Bepaling stofemissie Bepaling impact stofconcentratie in de omgevingslucht Geplande situatie Bepaling stofemissie Bepaling impact op stofconcentratie in omgevingslucht Verzurende en vermestende impact Methodiek Methodiek effectbepaling Bepaling ammoniakemissie Referentiesituatie Geplande situatie Energie en broeikasgassen Methodiek Methodiek effectbepaling Referentiesituatie Methaanemissie MER Van Schil LV 4/258

5 Lachgasemissie CO 2 -emissie Nieuwe situatie Methaanemissie Lachgasemissie CO 2 -emissie Totale broeikasgasemissies Energieverbruik en broeikasgassen Synthese discipline lucht Milderende maatregelen Door het bedrijf genomen maatregelen Door het bedrijf geplande maatregelen Verdere mogelijkheden of aanbevelingen WATER Afbakening studiegebied Inhoudelijke afbakening Geografische afbakening Toelichting gegevensgebruik Grondwater Methodiek Methodiek analyse referentiesituatie Methodiek effectbepaling - analyse geplande situatie Analyse van de referentiesituatie Effectbepaling - Analyse van de geplande situatie Oppervlaktewater Methodiek Analyse van de referentiesituatie Effectinschatting - Analyse van de geplande situatie Synthese discipline Water Milderende maatregelen Reeds toegepast in de huidige situatie Geplande maatregelen Verdere mogelijkheden of aanbevelingen BODEM Afbakening studiegebied Inhoudelijke afbakening Geografische afbakening Toelichting gegevensgebruik Methodiek Analyse referentiesituatie Beschrijving geologie Beschrijving bodem Effectbepaling Effecten in de actuele situatie Effecten in de geplande situatie MER Van Schil LV 5/258

6 5.3.6 Conclusie GELUID Afbakening studiegebied Referentiesituatie Gevolgen van geluidshinder Methodiek Bepalen van de geluidsemissie Bepalen van de geluidsimmissie Beoordeling van de geluidsimmissie Continue bronnen Richtwaarden/Grenswaarden Significantiekader uit het richtlijnenboek geluid en trillingen Incidentele bronnen Conclusie van de beoordeling Bepaling van de verschillende geluidsbronnen Ventilatoren Laden en lossen Landbouwdieren Effectinschatting - Bestaande situatie Geluidsemissie van de bestaande inrichting Continue geluidsbronnen Incidentele bronnen Geluidsimmissie van de bestaande inrichting Continue bronnen Incidentele bronnen Beoordeling van de geluidsimmissie van de bestaande inrichting Continue bronnen Incidentele bronnen Effectinschatting - Geplande situatie Geluidsemissie van de geplande inrichting Geluidsemissie nieuwe bronnen Geluidsimmissie van de nieuwe bronnen Beoordeling van de geluidsimmissie van de nieuwe bronnen Continue geluidsbronnen Incidentele bronnen Beoordeling van de geluidsimmissie van de uitbreiding op zich Beoordeling van de geluidsimmissie van de gewenste situatie in zijn geheel Samenvatting effecten geplande situatie Beoordeling effecten rekening houdend met positief effect afscherming stofbakken Synthese Milderende maatregelen Door het bedrijf genomen maatregelen Door het bedrijf geplande maatregelen Verdere mogelijkheden of aanbevelingen MENS MER Van Schil LV 6/258

7 5.5.1 Afbakening studiegebied Toelichting gegevensgebruik Methodiek Methodiek effectbepaling Referentiesituatie Effectinschatting Klachtenbehandeling Verkeershinder Geplande situatie Effectinschatting Verkeershinder Geluidshinder Geurhinder Stofhinder Bestrijding ongedierte Synthese Milderende maatregelen Door het bedrijf genomen maatregelen Door het bedrijf geplande maatregelen Verdere mogelijkheden of aanbevelingen FAUNA EN FLORA Afbakening studiegebied Toelichting gegevensgebruik Toelichting referentiesituatie Biologische waarderingskaart Aandachtsgebieden (gebieden met belangrijke natuurwaarde) Kwetsbaarheid t.a.v. verzuring en vermesting Methodiek Verzuring en vermesting door ammoniakdepositie Verdroging Rustverstoring Effectinschatting Direct ecotoopverlies Verzuring en vermesting door ammoniakdepositie Verdroging Rustverstoring Synthese Milderende maatregelen Door het bedrijf genomen maatregelen Door het bedrijf geplande maatregelen Verdere mogelijkheden of aanbevelingen LANDSCHAP, BOUWKUNDIG ERFGOED EN ARCHEOLOGIE Afbakening studiegebied Toelichting gegevensgebruik Methodiek MER Van Schil LV 7/258

8 Het landschap als relatiesysteem De erfgoedaspecten De perceptieve aspecten Toelichting referentiesituatie Geografische situering Landschapsatlas (ankerplaatsen ) Bouwkundig erfgoed Bedrijf in de referentiesituatie Effectinschatting Het landschap als relatiesysteem Erfgoedaspecten Perceptieve aspecten Synthese Milderende maatregelen De genomen maatregelen: De geplande maatregelen : De verdere mogelijkheden : ELEMENTEN TEN BEHOEVE VAN DE WATERTOETS PASSENDE BEOORDELING -TOETS BESTE BESCHIKBARE TECHNIEKEN GRENSOVERSCHRIJDENDE EFFECTEN LEEMTEN IN KENNIS MONITORING EN EVALUATIE CONTROLE Geurhinder klachtenopvolging op gemeentelijk niveau Verzuring sectorale opvolging op gewestelijk niveau Verstoring waterhuishouding debietmeter grondwater Bodemverontreiniging Vermesting MAP-meetpunten TEWERKSTELLINGS- EN INVESTERINGSRAPPORT TEWERKSTELLING INVESTERINGEN DUURZAAM GEBRUIK VAN GRONDSTOFFEN EN GOEDEREN SYNTHESE MILIEUEFFECTEN EN MILDERENDE MAATREGELEN GEUR EN LUCHT WATER BODEM GELUID MENS FAUNA EN FLORA LANDSCHAP, BOUWKUNDIG ERFGOED EN ARCHEOLOGIE MER Van Schil LV 8/258

9 14 NIET-TECHNISCHE SAMENVATTING VERKLARENDE WOORDENLIJST LITERATUURLIJST OVERZICHT TABELLEN BIJLAGEN IFDM-PARAMETERS FOTOREPORTAGE MER Van Schil LV 9/258

10 VOORAF Milieueffectrapportage (m.e.r.) Milieueffectrapportage (m.e.r.) is een instrument om de doelstellingen en beginselen van het milieubeleid te helpen realiseren, nl. het voorzorgsbeginsel en het beginsel van preventief handelen. Milieueffectrapportage is een juridisch-administratieve procedure waarbij alvorens een activiteit of een ingreep (projecten, beleidsvoornemens zoals plannen en programma's) plaatsvindt, de milieugevolgen ervan op een wetenschappelijk verantwoorde wijze worden bestudeerd, besproken en geëvalueerd. Om een vergunning voor een bepaald project te bekomen, is soms een milieueffectrapport (MER) vereist. Dit MER rapporteert de milieueffecten van het onderwerp van de vergunningsaanvraag (zowel milieu-, als bouwvergunning), en dient als ondersteunend document voor de vergunningverlener. De wettelijke eisen van de inhoud van het MER zijn omschreven in het MER - VR decreet van 18 december De projecten en/of activiteiten waarvoor een MER dient te worden opgesteld, worden vastgelegd in het uitvoeringsbesluit van 10 december 2004 van de Vlaamse Regering houdende vaststelling van de categorieën van projecten onderworpen aan milieueffectrapportage (B.S. 17/02/2005). M.e.r.-procedure Het m.e.r.-proces is toegankelijk voor publieke inspraak. Dit gebeurt in de beginfase van het m.e.r.-proces door middel van een kennisgevingsdossier. Het kennisgevingsdossier bevat naast een beschrijving van het project zelf, eveneens een beschrijving van de ruimtelijke situering, van de bestaande vergunningstoestand en van de toestand zoals die zal worden aangevraagd. Mogelijke alternatieven met hun voor- en nadelen worden onderzocht en er wordt aangegeven welke alternatieven in het MER verder onderzocht zullen worden. Een laatste luik van het kennisgevingsdossier betreft de inhoudelijke aanpak die bij de opmaak van het milieueffectrapport zal gevolgd worden. Na het kennisgevingsdossier wordt het eigenlijke MER opgesteld. Deze fase is niet toegankelijk voor publieke inspraak. De m.e.r.-makers zullen evenwel voor hun informatieverzameling beroep doen op de kennis en inventarisaties van milieuverenigingen, gemeenten, De rol van de aangesproken instanties is in deze fase meestal passief en beperkt zich tot het verstrekken van de gevraagde gegevens. In het huidige rapport wordt er voor geopteerd om de kennisgevingsfase te koppelen aan het eigenlijke MER. Deze fase wordt gebundeld dat 1 procedurestap. Nadat het MER goedgekeurd verklaard is, wordt het rapport openbaar gemaakt. Vanaf dan kunnen het project- MER, het project-mer-verslag, de beslissing omtrent de volledigverklaring van de kennisgeving en in voorkomend geval de aanvullende bijzondere richtlijnen, ten allen tijde geraadpleegd worden bij LNE, Dienst Mer. Na het doorlopen van de m.e.r.-procedure is inspraak opnieuw mogelijk. Ter verduidelijking wordt volgend schematisch overzicht (met vermelding van de wettelijk vastgelegde termijnen) van de gehele m.e.r.-procedure weergegeven: Uitgebreid kennisgevingsdossier (kennisgeving/ontwerp-mer) De Dienst MER geeft de mogelijkheid om een kennisgeving/ontwerp-mer op te maken hetgeen de vroegere kennisgeving en de ontwerptekst vervangt. Deze kennisgeving/ontwerp-mer onderzoekt reeds de te verwachte MER Van Schil LV 10/258

11 effecten en stelt milderende maatregelen voor. Dit document wordt dan aan de adviesverlenende instanties voorgelegd en ter inzage gelegd. Schematisch verloop van de m.e.r.-procedure voor een project, ingeval geen grensoverschrijdende effecten van belang zijn: MER Van Schil LV 11/258

12 Richtlijnenboek Sinds september 1997 beschikken de deskundigen over een belangrijk hulpmiddel. Op initiatief van de cel Milieueffectrapportage werd namelijk een Richtlijnenboek opgesteld. De elf boekdelen (variërend van zo'n 20 tot 250 bladzijden geven een stand van zaken uit de periode van de kennis, de informatiebronnen, richtlijnen over MER in het algemeen, de algemene methodologie en de methodologie per MER-discipline. Het "Richtlijnenboek voor het opstellen en beoordelen van milieueffectrapporten" beantwoordt aan een uit de m.e.r.-praktijk gegroeide behoefte. Het biedt geen kant-en-klare recepten maar basisrichtlijnen over hoe een kwaliteitsvol MER kan opgesteld worden. Het richtlijnenboek bundelt heel wat kennis, zowel procedureel als methodologisch, op het gebied van milieueffectrapportage. Het is nuttig voor initiatiefnemers van een MER-plichtige activiteit, de MER-maker, de administratie, de vergunningverlenende en de controlerende overheden en de bevolking. Specifiek voor de veehouderij werd een richtlijnenboek uitgewerkt. De meest recente versie van het richtlijnenboek landbouwdieren dateert van juni Het milieueffectrapport gaat ter zake dan ook van dit richtlijnenboek uit. Procedure milieuvergunningsaanvraag Indien een milieuvergunningsaanvraag wordt ingediend onderzoekt de provincie of de aanvraag volledig en ontvankelijk kan verklaard worden. Indien dit kan gebeuren, dan moet ze dit binnen de 30 dagen (Besluit van de Vlaamse Regering van 01/03/2013) per aangetekend schrijven laten weten. Zoniet, dan krijgt u ook een, niet aangetekend, bericht. De datum van volledig en ontvankelijk verklaren is van belang. Vanaf dan heeft de provincie 4 maanden de tijd (eventueel 6 maanden) om het dossier te beslissen. Alle dossiers worden dan naar de verschillende adviesverlenende diensten verstuurd. Aan de gemeente wordt eveneens de opdracht gegeven om een openbaar onderzoek (gedurende 30 dagen) uit te voeren. Voor bepaalde hernieuwingsaanvragen kan de Deputatie afwijken van deze termijnen. De adviesverlenende overheidsorganen zijn: het College van Burgemeester en Schepenen, de Afdeling Milieuvergunningen van LNE, de Afdeling grondwater van VMM (niet voor elke inrichting), het Agentschap Ruimtelijke Ordening, het Agentschap Zorg en Gezondheid (niet voor elke inrichting), de Vlaamse Milieumaatschappij (niet voor elke inrichting), MER Van Schil LV 12/258

13 Alle adviezen worden gegroepeerd door de Provinciale Milieuvergunningcommissie, die zelf ook een globaal advies geeft, dat overgemaakt wordt aan de Deputatie. Op verzoek kan de aanvrager door deze commissie gehoord worden. Het is aan te bevelen u hierin te laten bijstaan. Het openbaar onderzoek omvat: mogelijkheid tot inzage van het dossier gedurende 30 dagen, aanplakking gedurende 30 dagen, kennisgeving van de aanvraag aan eigenaars en gebruikers binnen 100 m rond perceel, bekendmaking in de pers, informatievergadering (verplicht in het kader van een MER-plichtig bedrijf). De Deputatie dient een beslissing te nemen binnen de gestelde periode. Zij zendt deze binnen de 10 kalenderdagen naar de bevoegde burgemeester, die belast wordt met de bekendmaking. Dit houdt in: aanplakking gedurende 30 dagen van de beslissing, ter inzage leggen van de beslissing gedurende 30 dagen. Indien er geen beslissing is gevallen binnen de gestelde periode wordt de aanvraag als geweigerd beschouwd. Schematisch verloop van een Milieuvergunningsaanvraag voor een inrichting KLASSE 1 : Indienen Milieuvergunningsaanvraag klasse 1 Volledig en ontvankelijk (30 dagen) Openbaar onderzoek (30 dagen) met informatievergadering Advies Provinciale Milieuvergunningscommissie (+ hoorzitting) (90 dagen) Advies CBS (50 dagen) Adviesverlenende instanties (LNE, VMM,...) (60 dagen) MER Van Schil LV 13/258

14 Beslissing Deputatie (4 maanden of evt. na verlenging 6 maanden) Bekendmaking Beroep bij Minister (30 dagen) Procedure stedenbouwkundige vergunning De aanvraag voor stedenbouwkundige vergunning dient ingediend te worden bij het college van burgemeester en schepenen van de gemeente. Binnen 75 of 105 dagen na ontvangst van de aanvraag neemt het college van burgemeester en schepenen een beslissing. Tegen de beslissing is beroep mogelijk. Dit beroep moet gebeuren (binnen de 30 dagen na ontvangst van de beslissing) bij de bestendige deputatie van de provincieraad. MER Van Schil LV 14/258

15 1 IDENTIFICATIE VAN HET BEDRIJF 1.1 BEKNOPTE PROJECTBESCHRIJVING Het bedrijf van Jozef Verswijvel en Van Schil LV is gelegen Groesaard 10 en Groesaard 8 te 2275 Lille. De huidige vergunning is opgesplitst tot 2 apart vergunde inrichtingen die een milieutechnische eenheid (MTE) vormen: Een gemengd veebedrijf op naam van Jozef Verswijvel, gelegen Groesaard 10: vleeskippen en 92 runderen Een pluimveehouderij op naam van de LV Van Schil, gelegen Groesaard 8: vleeskippen Voor de inrichting Groesaard 10 is het nodige toebehoren voorzien zoals bijvoorbeeld het stallen van voertuigen, koelinstallatie, opslag mazout/petroleum, verdeelslang, opslag hooi en stro, opslag dierlijke mest, opslag melk en een grondwaterwinning. Voor de inrichting gelegen Groesaard 8 is eveneens het nodige toebehoren voorzien nl. opslag petroleum, noodstroomgenerator, warmeluchtblazers en een grondwaterwinning. De huidige milieuvergunning heeft een looptijd tot 30/05/2033. Het doel is om een uitbreiding te realiseren in het pluimveebedrijf op de Groesaard 8 door de bouw van een nieuwe vleeskippenstal voor stuks pluimvee. Deze stal zal conform de ter zake geldende wetgeving uitgerust worden als ammoniakemissie-arme stal. De huidige bezetting in de bestaande stal op Groesaard 8 zal eveneens verhoogd worden van vleeskippen naar vleeskippen. In de nieuwe situatie zal dus op de Groesaard 8 een vergunning gevraagd worden voor vleeskippen in twee stallen. Het debiet van de grondwaterwinning zal verhoogd worden. Op de Groesaard 10 zijn er geen veranderingen gepland. Gelet op de belangrijke verandering wordt ook een vroegtijdige hernieuwing gevraagd. De initiatiefnemer is Van Schil LV. Van Schil LV laat een milieueffectrapport opstellen om deze toe te voegen aan de milieuvergunningsaanvraag en de stedenbouwkundige aanvraag, die noodzakelijk zijn ter uitvoering van het hier voorliggend project. 1.2 TOETSING MER-PLICHT Het besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2004 houdende vaststelling van de categorieën van projecten onderworpen aan milieueffectrapportage vermeldt de categorieën van projecten die aan de projectm.e.r. worden onderworpen of waarvoor de initiatiefnemer een gemotiveerd verzoek tot ontheffing kan indienen. De initiatiefnemer vraagt een uitbreiding aan van de milieuvergunning. De inrichtingen gelegen Groesaard 10 en Groesaard 8 vormen een milieutechnische eenheid. In de gewenste situatie wordt een vergunning gevraagd voor in totaal stallen met plaatsen voor vleeskippen en 92 runderen op de Groesaard 10 en Groesaard 8 samen. Dit project valt in rubriek 21a) Installaties voor intensieve pluimvee- of varkenshouderij met meer dan: plaatsen voor mesthoenders" van de bijlage I lijst van bovenvermeld besluit en is bijgevolg m.e.r. -plichtig. MER Van Schil LV 15/258

16 1.3 RELEVANTE GEGEVENS UIT VORIGE RAPPORTAGES Voor het betrokken bedrijf werd er in het verleden geen MER opgesteld. 1.4 GEGEVENS INITIATIEFNEMER EN DESKUNDIGE MER INITIATIEFNEMER UITBATER De uitbaters van het gemengd bedrijf gelegen Groesaard 10 en het pluimveebedrijf gelegen Groesaard 8, zijn Verswijvel Jozef en Van Schil LV met volgende gegevens: Verswijvel Jozef: KBO-nummer Vestigingseenheidsnummer Van Schil LV: KBO-nummer Vestigingseenheidsnummer De initiatiefnemer voor het opstellen van het MER is Van Schil LV SAMENSTELLING EN TAAKVERDELING VAN TEAM VAN DESKUNDIGEN Conform artikel van het MER-decreet van 18 december 2002 moet de initiatiefnemer een beroep doen op een team van erkende MER-deskundigen onder leiding van een MER-coördinator. De initiatiefnemer stelt aan de MER-coördinator alle relevante informatie ter beschikking die voorhanden is. Hij verleent alle medewerking opdat de MER-coördinator zijn taak naar behoren kan vervullen. De initiatiefnemer kiest de deskundigen uit een lijst van erkende onafhankelijke specialisten in één of andere milieudiscipline, derwijze dat in de werkgroep de milieueffecten, eigen aan het geplande project, doeltreffend onderzocht kunnen worden. Voor dit project werd een erkende deskundige voor de disciplines bodem (pedologie), water (oppervlaktewater) en lucht in het team van deskundigen opgenomen. Volgende MER-deskundigen zullen hun medewerking aan dit milieueffectrapport verlenen: Erkende MER deskundigen coördinaten Lucht Bodem (deeldomein pedologie) Water (deeldomein oppervlaktewater) Johan Versieren Erkenningsnr. MB/MER/EDA/059/V-5 Einddatum erkenning: onbepaalde duur Kriesberg 29b 3221 Holsbeek tel Coördinator Johan Versieren Uitvoering meet- en inspectiewerk MER Van Schil LV 16/258

17 Verder wordt dit team van deskundigen bijgestaan door volgende medewerkers van SBB: Deskundigen Water An Maes Witte Molenstraat 45 bus Brugge an.maes@sbb.be Geluid Mens Landschap Sara Kelchtermans Diestsevest 32 bus 1a 3000 Leuven Sara.kelchtermans@sbb.be Lucht Isabelle Rommens Diksmuidseweg Ieper isabelle.rommens@sbb.be Fauna en Flora Annick Van de Walle Oostveldstraat Eeklo annick.van.de.walle@sbb.be MER Van Schil LV 17/258

18 2 SITUERING PROJECT 2.1 LIGGING EXPLOITATIE De inrichtingen (MTE) zijn gelegen aan de Groesaard 10 en Groesaard 8 te 2275 Lille. De kadastrale gegevens zijn 4 e afdeling, sectie C, kadastrale percelen 163D, 163E en 164C. De ligging volgens het kadaster wordt weergegeven in Figuur 1 in bijlage. De stallen zijn volgens het gewestplan Turnhout (B.S. 28/07/1978) volledig gelegen in agrarisch gebied (zie Figuur 2 in bijlage). De afstand van het bedrijf t.o.v. andere gebieden zoals aangeduid op het gewestplan wordt weergegeven in onderstaande tabel. Tabel 1: Ligging bedrijf volgens gewestplan Gebied Afstand tot het centrum van Richting het bedrijf Woongebied 930 m NW Woonuitbreidingsgebied 440 m W Woongebied met landelijk karakter 1150 m ZW Ambachtelijke bedrijven en kmo s 970 m ZW Bosgebied 570 m Z Gebieden voor verblijfrecreatie 1070 m NO Gebieden voor dagrecreatie 1500 m ZW Volgens de kaart met de aanduiding van de Natura 2000-gebieden is deze inrichting gelegen op ca m van een SBZ (speciale beschermingszone), nl. het Habitatrichtlijngebied 'Valleigebied van de Kleine Nete met brongebieden, moerassen en heiden'. Het meest nabijgelegen Vogelrichtlijngebied ligt op ongeveer 6 km ten ZO van het bedrijf. De inrichting is ook niet gelegen in of in de nabijheid van een Ramsar-gebied (Figuur 3 in bijlage). Op 570 m van het bedrijf ligt een VEN-gebied van het type gen (Grote eenheid natuur). Het betreft 'De Vallei van de Kleine Nete benedenstroom' en het nummer van het gebied is 313 (Figuur 4 in bijlage). Het bedrijf is gedeeltelijk gelegen in een afgebakend gebied als beschermingszone (zone 3) voor grondwaterwinning zoals bedoeld in het decreet van 24/01/1984 houdende maatregelen inzake het grondwaterbeheer. Het betreft het waterwingebied Poederlee. Dit wordt weergegeven in Figuur 5 in bijlage. MER Van Schil LV 18/258

19 2.2 ADMINISTRATIEVE VOORGESCHIEDENIS OVERZICHT AFGELEVERDE MILIEUVERGUNNINGEN In onderstaande tabel is een overzicht gegeven van de beslissingen genomen door de Deputatie. Tabel 2: Overzicht lopende milieuvergunningen Datum beslissing Refertenummer Overheid Naam exploitant 30/05/2013 MLAV Bestendige Deputatie Verswijvel Jozef 14/11/2013 MLOV Bestendige Deputatie Van Schil LV 10/04/2014 MLVER Bestendige Deputatie Verswijvel Jozef en Van Schil LV In onderstaand overzicht zijn alle oude milieuvergunningen terug te vinden die met de beslissing van 30/05/2013 hernieuwd werden. Tabel 3: overzicht historiek milieuvergunningen Datum beslissing Refertenummer Overheid Onderwerp 19/08/1991 College van Burgemeester en Schepenen Basisvergunning runderen, vleeskippen en mestopslag 06/07/1993 College van Burgemeester en Schepenen Melding mazout en petroleum 08/03/1999 College van Burgemeester en Schepenen Vergunning grondwaterwinning OVERZICHT AFGELEVERDE STEDENBOUWKUNDIGE VERGUNNINGEN In onderstaande tabel is een overzicht gegeven van de beslissingen in het kader van een stedenbouwkundige aanvraag genomen door het College van Burgemeester en Schepenen, de Deputatie of de Minister. Op de percelen werden onderstaande vergunningen afgeleverd. Tabel 4: Overzicht afgeleverde stedenbouwkundige vergunningen Datum beslissing Overheid Onderwerp 02/06/1986 CBS Bouwen van een mestkuikenstal 09/03/1987 CBS Regulariseren van een bestaande mestkuikenstal en regulariseren van een woonhuis 12/12/1988 CBS Bouwen van een garage 12/02/1990 CBS Bouwen van een koestal met loods 17/04/2000 CBS Leggen van een mestkelder 27/11/2000 CBS Leggen van een sleufsilo 02/05/2013 CBS Bouw van een kippenstal, een loods en een vaste mestopslag, ohogen terrein en aanleggen van verharding MER Van Schil LV 19/258

20 2.3 JURIDISCHE EN BELEIDSMATIGE VOORGESCHIEDENIS JURIDISCHE RANDVOORWAARDEN Juridische randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Bespreking relevantie // (locatie bespreking MER) ALGEMEEN Gewestplan Geeft de bestemming en het ja Zie hoofdstuk 2.1.(Beknopte beschrijving project) // ( referentiesituatie, discipline lucht en mens) gebruik van de gronden in Vlaanderen weer. Vlarem I Bepaalt de modaliteiten met ja zie hoofdstuk 2.2. (Vergunningstoestand) // (vergunningstoestand) betrekking tot exploitatie en/of verandering van meldings- en vergunningsplichtige inrichtingen. Vlarem II Bevat milieukwaliteitsnormen en ja Voor het bedrijf zijn volgende voorwaarden belangrijk: artikels en (milieukwaliteitsnormen voor geluid en algemene en sectorale bodem), artikel (BBT), (Hygiëne, risico- en hinderbeheersing), (algemene emissiegrenswaarden), milieuvoorwaarden met voorwaarden met betrekking tot veeteeltstallen en mestopslagplaatsen (artikels , , , 5.9.4, 5.9.7, betrekking tot o.a. ligging en en 5.9.9), (algemene bepalingen voor opslag van gevaarlijke producten), (opslag van gevaarlijke vloeistoffen exploitatie van inrichtingen. in bovengrondse houders), (bepalingen met betrekking tot dierlijke mest) // (algemeen relevant: disciplines lucht, bodem, geluid, enz..) Wet betreffende bescherming en Verdeelt dieren in 5 categorieën, Ja Het bedrijf dient zich te houden aan de verplichtingen opgenomen in deze wetgeving (voldoende bewegingsvrijheid voorzien, welzijn van dieren en betreffende met hieraan verbonden een aantal goede klimaatregeling, goede voedingswijze, ) // (beschrijving bedrijf, ontwikkelingsscenario s). bescherming van voor voorwaarden voor bescherming landbouwdoeleinden gehouden van dierenwelzijn dieren LUCHT MER Van Schil LV 20/258

21 Juridische randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Bespreking relevantie // (locatie bespreking MER) IPPC (96/61/EC en 2008/1/EG) Deze Europese Richtlijn ja Algemeen relevant // (alle disciplines) IED (Richtlijn 2010/75/EU van 24 (2008/1/EG en 96/61/EC), schrijft Het bedrijf wenst in de toekomstige situatie meer dan plaatsen voor pluimvee te houden, en is bijgevolg een IPPC- november 2010) de lidstaten voor op volgende twee bedrijf. Volgens artikel 41bis van Vlarem I gelden bijkomend volgende bepalingen: pijlers te steunen bij het vastleggen 1 de vergunningsvoorwaarden worden door de bevoegde overheden geregeld getoetst en zo nodig ambtshalve van overeenkomstig de procedure vermeld in artikel 45 bijgesteld; voor de bestaande GPBV-installaties gebeurt een eerste milieuvergunningsvoorwaarden: toetsing uiterlijk vóór 30 oktober 2007; de BBT dienen toegepast te 2 een toetsing vindt in ieder geval plaats als : worden; a) de door de installatie veroorzaakte verontreiniging van dien aard is dat de bestaande emissiegrenswaarden in de de resterende milieueffecten vergunning gewijzigd of nieuwe emissiegrenswaarden opgenomen moeten worden mogen geen afbreuk doen aan b) belangrijke veranderingen in de beste beschikbare technieken een significante beperking van de emissies zonder de vooropgestelde buitensporige kosten mogelijk maken; milieukwaliteitsdoelstellingen c) bedrijfsveiligheid van het proces of de activiteit de toepassing van andere technieken vereist De IED richtlijn 2010/75/EU is d) nieuwe wettelijke bepalingen zulks vereisen. van toepassing vanaf 6 januari 2011 en moet tegen 7 januari 2013 geïmplementeerd zijn in nationale wetgeving. EU kaderrichtlijn 96/62 inzake Vormt de basis voor nieuw ja Het vullen van voedersilo s en de ventilatie uit de stallen kunnen bronnen zijn van stofhinder. // (discipline lucht en mens) beoordeling en beheer van luchtkwaliteitsbeleid binnen de luchtkwaliteit + dochterrichtlijnen Europese Unie. Globaal kader 1999/30, 2000/69, 2002/3 en waarmee de EU luchtkwaliteit 2004/107 + richtlijn2008/50/eg beoordeelt en beheert betreffende de luchtkwaliteit Vlaams stofplan Is opgesteld om te voldoen aan ja Veestallen kunnen aanzienlijke stofemissies met zich meebrengen. In het MER zal nagegaan worden in welke mate er de verplichtingen van de eerste stofhinder ten gevolge van het voorliggende bedrijf te verwachten valt. // (discipline lucht en mens) dochterrichtlijn lucht en de Vlarem II-reglementering. MER Van Schil LV 21/258

22 Juridische randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Bespreking relevantie // (locatie bespreking MER) NEC-richtlijn (2001/81/EG) Impliceert het opnemen van ja De emissies ten gevolge van het bedrijf zullen specifiek beschouwd worden in het dossier. // (disciplines lucht) bindende emissieplafonds voor SO 2, NO x, VOS en NH 3 in Vlarem II. (emissie-reductieprogramma s, zie Vlarem II). De Lijst van stalsystemen voor Geeft een lijst weer van de ja Er wordt 1 nieuwe pluimveestal gebouwd // (disciplines lucht en mens) ammoniakreductie (Ministerieel toegelaten stalsystemen bij besluit van 31/05/2011; Belgisch nieuwbouw Staatsblad 08/07/ wijzigingen MB van 26/03/2012, 16/08/2012 en van 19/07/2013) MER Van Schil LV 22/258

23 Juridische randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Bespreking relevantie // (locatie bespreking MER) Richtlijn Industriële Emissies De Richtlijn Industriële Emissies ja Een van de kernelementen van de nieuwe richtlijn is een betere toepassing van de best beschikbare technieken (BBT's), vervangt en actualiseert zeven waardoor het gebruik van die technieken het referentiepunt wordt in het vergunningsproces. Met de wetgeving wordt de verschillende bestaande Europese uitstoot van een hele reeks vervuilende stoffen in de lucht, het water en de bodem aan banden gelegd. De regels hebben wetgevende bepalingen, onder meer betrekking op zwavel- en stikstofhoudende stoffen, fijn stof, asbest en zware metalen. Voor de industriële uitstoot waaronder de IPPC-richtlijn en de van CO2, de voornaamste oorzaak van het broeikaseffect, is echter geen beperking voorzien. De uitbaters van installaties die richtlijn betreffende grote onder de richtlijn vallen krijgen tot 2016 de tijd om hun installaties aan de nieuwe wetgeving aan te passen, maar de verbrandingsinstallaties en is Europese lidstaten die dat wensen kunnen deze transitieperiode verlengen tot bedoeld om duidelijkere, beter te handhaven regels en een betere luchtkwaliteit te bekomen. De omzetting in nationale wetgeving gebeurde o.a. via het Decreet van 25 mei 2012 tot wijziging van het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning, het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid en het decreet van 27 oktober 2006 betreffende de bodemsanering en de bodembescherming met het oog op de omzetting van de Richtlijn 2010/75/EU van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging) MER Van Schil LV 23/258

24 Juridische randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Bespreking relevantie // (locatie bespreking MER) Omzendbrief LNE 2012/1 De omzendbrief vormt een ja De omzendbrief biedt de kans geurhinder tegen te gaan a.d.h.v. een aantal algemene en bijkomende maatregelen. betreffende de milderende beoordelingskader voor de Algemene maatregelen zijn standaardmaatregelen die vooral gericht zijn op goede managementpraktijken en bijkomende maatregelen voor geuremissies vergunningsverlenende overheden maatregelen zijn maatregelen die verder gaan dan het toepassen van goede managementpraktijken Aan elk van deze die afkomstig zijn van bestaande en bevat een aantal maatregelen (combinatie van) maatregelen is een geurreductiepercentage gekoppeld en biedt hierdoor een vormt van rechtszekerheid varkens- en pluimveestallen in voor bestaande bedrijven ter voor de landbouwer. Vlaanderen vermindering van de geurhinder. WATER Decreet Integraal Waterbeleid Heeft als doel de bescherming ja Voorliggend bedrijf kan een risico inhouden naar verdroging, vermesting en oppervlaktewaterverontreiniging. Het MER biedt van 18 juli 2003, met inbegrip van oppervlaktewater en hiervan een analyse en evaluatie aan als nodige elementen voor het uitvoeren van een watertoets // (discipline water) van het eerste uitvoeringsbesluit grondwater en de bescherming (9 september 2005) en het en verbetering van het aquatisch uitvoeringsbesluit watertoets (20 milieu te bewerkstelligen. Besluit juli 2006, B.S. 3 november 2006) B.S. 3 nov 2006 geeft de lokale, provinciale en gewestelijke overheden, die een vergunning moeten afleveren, richtlijnen voor de toepassing van de watertoets. Op basis van o.a. de bijlagen bij dit besluit kan aangegeven worden of er schadelijke effecten te verwachten zijn. Nitraatrichtlijn Heeft als doel ja Het bedrijf dient zich te houden aan de richtlijnen gesteld in het Mestdecreet. // (discipline water en bodem). waterverontreiniging veroorzaakt door nitraten uit agrarische bronnen, te verminderen en verdere verontreiniging van die aard te voorkomen. MER Van Schil LV 24/258

25 Juridische randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Bespreking relevantie // (locatie bespreking MER) Decreet van 22 december 2006 Het decreet houdende de ja Ten gevolge van het nieuwe mestdecreet wijzigen er een aantal elementen inzake forfaitaire normen, mestafzet, houdende de bescherming van bescherming van water tegen mestverwerking, enz. Het bedrijf dient zich te houden aan deze nieuwe wetgeving. // (discipline water en bodem) water tegen de verontreiniging verontreiniging van nitraten uit door nitraten uit agrarische agrarische bronnen moet ervoor bronnen (Mestdecreet) en zorgen dat er in heel Vlaanderen Decreet houdende wijziging van minder mest uitgereden wordt, het Mestdecreet van 22 zodat de waterkwaliteit verbetert. december 2006 Het Vlaams Parlement heeft op 4 mei 2011 Decreet houdende wijziging van het mestdecreet goedgekeurd (MAP-4). Dit decreet werd op 13 mei 2011 gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad. Het omvat een aantal wijzigingen ten opzichte van het bestaande mestdecreet. Een aantal van deze zaken worden verder uitgewerkt via uitvoeringsbesluiten.. Het nieuwe mestdecreet trad op 1 januari 2007 in werking. De tekst van het decreet werd gepubliceerd in het Belgische Staatsblad op 29 december Wetgeving grondwater (sinds 1999 opgenomen in ja Er zijn op het bedrijf twee grondwaterwinningen aanwezig // (discipline water) VLAREM-wetgeving) Bescherming oppervlaktewater (waterkwaliteitsdoelstellingen en ja Voorliggend bedrijf kan een risico inhouden naar oppervlaktewaterverontreiniging // (discipline water) lozingsvoorwaarden opgenomen in VLAREM II) MER Van Schil LV 25/258

26 Juridische randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Bespreking relevantie // (locatie bespreking MER) Bestemming en Duidt bestemming neen Er is geen lozing naar oppervlaktewater. // (discipline water) milieukwaliteitsnormen oppervlaktewater aan oppervlaktewater (milieukwaliteitsnormen zie VLAREM II) Besluit van de Vlaamse Regering Bevat minimale voorschriften ja Deze verordening is van toepassing bij de aanvraag van een stedenbouwkundige vergunning waarbij daken of van 1 oktober 2004 houdende voor de lozing van niet- verhardingen worden gepland. Voor de bouw van de nieuwe pluimveestal zal dienen rekening gehouden te worden met vaststelling van een gewestelijke verontreinigd hemelwater, deze verordening. // ((discipline water) stedenbouwkundige verordening afkomstig van verharde inzake hemelwaterputten, oppervlakken. infiltratievoorzieningen, buffervoorzieningen en gescheiden lozing van afvalwater en hemelwater (BS 8/11/04, gewijzigd BS 22/08/06) Besluit van de Vlaamse Regering Dit besluit geeft de lokale, ja Het project moet getoetst worden aan de bepalingen opgenomen in de watertoets (art. 8) (discipline water) tot vaststelling van nadere regels provinciale en gewestelijke voor de toepassing van de overheden, die een vergunning watertoets, tot aanwijzing van de moeten afleveren, richtlijnen van adviesinstanties en tot de watertoets vaststelling van nadere regels voor de adviesprocedure bij de watertoets (31/10/2006 gewijzigd 14/10/2011) Waterbeleidsnota (4/2005) Legt de visie van de Vlaamse ja Algemeen relevant // (discipline water) regering op integraal waterbeleid vast via krachtlijnen. Deze nota vormt het uitgangspunt voor de (toekomstige) opstelling van bekkenbeheersplannen en stroomgebied-beheersplannen. MER Van Schil LV 26/258

27 Juridische randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Bespreking relevantie // (locatie bespreking MER) FAUNA EN FLORA Natuurbeheersrecht - Decreet betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu Centraal staan een planmatige aanpak (natuurbeleidsplan), een horizontaal beleid ( stand-still principe) en een gebiedsgericht beleid - Vlaamse en/of erkende Terreinen, van belang voor natuurreservaten behoud en ontwikkeling van natuur(lijk milieu), die aangewezen of erkend zijn door de Vlaamse regering - Vogelrichtlijngebieden Heeft als doel de instandhouding van alle natuurlijke in het wild levende vogelsoorten en hun leefgebieden; er werden speciale beschermingszones (SBZ-V) afgebakend - Ramsargebieden Overeenkomst inzake watergebieden die van internationale betekenis zijn, in het bijzonder als woongebied voor watervogels - Habitatrichtlijngebieden Heeft als doel de instandhouding van soorten en natuurlijke habitats; er werden speciale beschermingszones (SBZ-H) afgebakend ja neen neen neen neen Speciale beschermingszones en Vlaamse en/of erkende natuurreservaten doen zich niet voor in de ruime omgeving van het bedrijf. Rekening houdend met de BWK-aanduidingen bevinden er zich binnen het studiegebied wel enkele waardevolle eenheden (zie hoofdstuk 5.6.). Op 570 m ten Z van het bedrijf ligt een VEN-gebied van het type gen (Grote eenheid natuur). Het betreft 'De Vallei van de Kleine Nete benedenstroom' en het nummer van het gebied is 313. // (discipline fauna en flora) In de ruime omgeving van het bedrijf ligt geen Vlaams en/of erkend natuurreservaat. In de ruime omgeving van het bedrijf ligt geen vogelrichtlijngebied. Er is geen Ramsar gebied gelegen in de ruime omgeving rond het bedrijf. Er is geen Habitatrichtlijn gelegen in de ruime omgeving rond het bedrijf. MER Van Schil LV 27/258

28 Juridische randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Bespreking relevantie // (locatie bespreking MER) Bosdecreet Het Bosdecreet heeft tot doel het behoud, de bescherming, de aanleg en het beheer van de bossen te regelen. Het behandelt alle bossen in Vlaanderen. LANDSCHAP, BOUWKUNDIG ERFGOED, ARCHEOLOGIE ja Volgens het Gewestplan bevindt er zich op 570 m een bosgebied. Dit bosgebied overlapt met het VEN-gebied ten zuiden van het bedrijf m.n. 'De Vallei van de Kleine Nete benedenstroom'' (nummer 313)' (type GEN). // (discipline fauna en flora) Regionale landschappen Duurzaam samenwerkingsverband gericht op behoud van streekeigen karakter, bevorderen natuureducatie, recreatief medegebruik, ontwikkeling KLE, ja Decreet van 3 maart 1976 tot Ter bescherming van monumenten neen bescherming van Monumenten en en stads- en/of dorpsgezichten en Stads- en Dorpsgezichten, landschappen; instandhouding, gewijzigd bij de decreten van 18 herstel en beheer van beschermde december 1992, 22 februari 1995, landschappen. 22 december 1995, 8 december 1998, 18 mei 1999, 7 december 2001, 21 november 2003 en 30 april 2004 Beschermde monumenten, Ter bescherming van neen landschappen en/of stads- of monumenten en stads- en/of dorpsgezichten dorpsgezichten en landschappen; instandhouding, herstel en beheer van beschermde landschappen. Het bedrijf is gelegen in het Regionaal Landschap 'Kleine en Grote Nete' (discipline Landschap, Bouwkundig erfgoed en Archeologie). In de ruime omgeving (> 2 km) van het bedrijf komen geen beschermde dorps- of stadsgezichten, landschappen of monumenten voor. (discipline Landschap, Bouwkundig erfgoed en Archeologie). In de ruime omgeving (> 2 km) van het bedrijf komen geen beschermde dorps- of stadsgezichten, landschappen of monumenten voor. (discipline Landschap, Bouwkundig erfgoed en Archeologie). MER Van Schil LV 28/258

29 Juridische randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Bespreking relevantie // (locatie bespreking MER) Het decreet dd 16/04/1996 ter bescherming van de in het ja Op ongeveer 1600 m van het bedrijf bevindt zich een ankerplaats 'Heuvelrug tussen Herentals en Lichtaart met de betreffende de landschapszorg, Vlaamse Gewest gelegen Netevallei'. // ((discipline Landschap, Bouwkundig erfgoed en Archeologie). gewijzigd bij decreet van 18 mei landschappen, de instandhouding, 1999, 8 december 2000, 21 het herstel en het beheer van december 2001, 19 juli 2002 en 13 beschermde landschappen, februari 2004 ankerplaatsen en erfgoedlandschappen en stelt maatregelen vast voor de bevordering van de algemene landschapszorg Decreet erfgoedlandschap Doel van het decreet is vooral een ja Op ongeveer 1600 m van het bedrijf bevindt zich een ankerplaats 'Heuvelrug tussen Herentals en Lichtaart met de juridische basis te creëren voor het Netevallei'. // ((discipline Landschap, Bouwkundig erfgoed en Archeologie). behoud en de zorg van landschapskenmerken en - waarden van ankerplaatsen en erfgoedlandschappen. Decreet op het archeologisch Doel van het decreet is de ja Dit wordt verder besproken in het hoofdstuk landschap. // (discipline bodem) patrimonium bescherming, het behoud en de instandhouding, het herstel en + het beheer van archeologisch patrimonium ratificering van Verdrag van Behandelt de bescherming van Malta door Vlaamse Regering op archeologisch erfgoed in het 12/10/2011 bijzonder betreffende ruimtelijke planning en financiering BODEM MER Van Schil LV 29/258

30 Juridische randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Bespreking relevantie // (locatie bespreking MER) Decreet van 30 juni 1993 Dit decreet regelt de ja Het bedrijf dient zich tijdens de graafwerken voor de nieuwe stallen te houden aan de regels met betrekking tot de houdende bescherming van het bescherming, het behoud, de meldingsplicht. // (discipline bodem) archeologisch patrimonium (B.S. instandhouding, het herstel en , en het beheer van het archeologisch ) patrimonium, alsmede de organisatie en de reglementering van de archeologische opgravingen. Materialendecreet Decreet ter voorkoming, beheer ja Het bedrijf dient de regels met betrekking tot de opslag en de ophaling van afvalstoffen en krengen na te leven. // (discipline en verwijdering of nuttige lucht) toepassing van afvalstoffen, met als doel de gezondheid van mens en milieu te vrijwaren tegen schadelijke invloeden van afvalstoffen en verspilling van grondstoffen en energie tegen te gaan. Bodemsaneringdecreet, incl. Decreet dat moet toelaten ja Rekening houdend met Vlarebo Artikel 4 dient al dan niet, rekening houdend met de categorie waarin de inrichting Ministerieel besluit houdende beslissingen inzake ingedeeld wordt, een oriënterend bodemonderzoek uitgevoerd te worden. Verdere bedrijfsspecifieke uitwerking vindt plaats vaststelling van de lijst van bodemsanering op systematische in het MER bij de bespreking van de milieueffecten. // (disciplines water en bodem) bouwkundig bodemgebruik van wijze te treffen, prefinanciering uitgegraven bodem en van de ervan te verzekeren en kosten lijst van vormvaste toepassingen daarvan te verhalen. van uitgegraven bodem van (B.S , in werking vanaf ) MER Van Schil LV 30/258

31 Juridische randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Bespreking relevantie // (locatie bespreking MER) Gezondheidsvoorschriften inzake Verordening met als doel ja Implementatie via mestdecreet en materialendecreet niet voor menselijke consumptie vaststelling van bestemde dierlijke bijproducten gezondheidsvoorschriften voor niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten, dit met het oog op het verzekeren van een hoog niveau van gezondheid en veiligheid in de gehele voedselketen BELEIDSMATIGE RANDVOORWAARDEN Beleidsmatige randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Bespreking relevantie // (locatie bespreking MER) Ruimtelijk Structuurplan Geeft een visie op de ruimtelijke ja Algemeen relevant // (alle milieuthema s) Vlaanderen ontwikkeling van Vlaanderen en legt de krachtlijnen vast van het ruimtelijk beleid naar de toekomst. Provinciaal Ruimtelijk Geeft een visie op de ruimtelijke ja Algemeen relevant // (alle milieuthema s) Structuurplan ontwikkeling van de provincie en legt de krachtlijnen vast van het ruimtelijk beleid naar de toekomst. Gemeentelijk Ruimtelijk Beschrijft de ruimtelijke structuur ja Algemeen relevant // (alle milieuthema s) Structuurplan en visie op de gewenste ruimtelijke ontwikkeling, enz. op gemeentelijk niveau. MER Van Schil LV 31/258

32 Beleidsmatige randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Bespreking relevantie // (locatie bespreking MER) Vlaams Milieubeleidsplan Bepaalt het milieubeleid dat het ja Algemeen relevant, voornamelijk thema s vermesting, verzuring en verstoring door geurhinder // (algemeen relevant) 2015 (MINA-plan 4) + Vlaams Gewest, alsmede milieujaarprogramma's provincies en gemeenten in aangelegenheden van gewestelijk belang, dient te voeren. Provinciaal Milieubeleidsplan Bepaalt het milieubeleid dat de ja Algemeen relevant // (alle disciplines) provincie dient te voeren, binnen de beleidslijnen van het gewestelijk plan. Gemeentelijk Milieubeleidsplan Bepaalt het milieubeleid dat de ja Een Gemeentelijk milieubeleidsplan werd opgemaakt voor de periode Algemeen relevant // (alle disciplines) gemeente dient te voeren, binnen de beleidslijnen van het gewestelijk en provinciaal plan. Gemeentelijk Natuurontwikkelingsplan Beoogt een doorgedreven natuurbeleid in de gemeente op zowel korte als lange termijn; het actieplan vormt daarbij de uitvoering. ja Het gemeentelijk natuurontwikkelingsplan dateert van Het bosbeheerplan Lille is geldig voor 20 jaar ( ) // (discipline fauna & flora) Gemeentelijk zoneringsplan Het zoneringsplan geeft weer op ja De inrichting is volgens de zoneringsplannen gelegen in individueel te optimaliseren buitengebied. Het huishoudelijk welke manier en wie moet afvalwater zal in de toekomst aangesloten worden op een IBA. // (discipline water) instaan voor de zuivering van het huishoudelijk afvalwater. Hiervoor werden door de VMM in overleg met de gemeenten verschillende zuiveringszones afgebakend. MER Van Schil LV 32/258

33 Beleidsmatige randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Bespreking relevantie // (locatie bespreking MER) Natuurinrichtingsproject Het doel is een gebied optimaal neen In de ruime omgeving van het bedrijf (< 2km) komen geen natuurinrichtingsprojecten voor. inrichten in functie van behoud van bestaande natuur, maar ook herstel en ontwikkeling van natuur en het beheer nadien (zie natuurdecreet). Landinrichtingsproject Het doel is de inrichting van neen In de ruime omgeving van het bedrijf (< 2km) komen geen landinrichtingsprojecten voor. landelijke gebieden te realiseren overeenkomstig de bestemmingen toegekend door ruimtelijke ordening. Ruilverkavelingsproject Ruilverkavelingsprojecten neen In de ruime omgeving van het bedrijf (< 2km) komen geen geplande ruilverkavelingsprojecten voor. Het bedrijf is gelegen in beogen meer dan een het ruilverkavelingsproject nummer 4013 'Poederlee' (uitgevoerd 1981). eenvoudige perceelshergroepering. Zij zorgen voor de herstructurering van het landbouw-gebied passend in een multi-functionele inrichting van het buitengebied. Landschapsatlas Geeft aan waar historisch ja Voor beschrijving: zie referentiesituatie landschap // (discipline Landschap, Bouwkundig erfgoed en Archeologie). gegroeide landschapstructuur tot op vandaag herkenbaar gebleven is en duidt deze aan als relicten en/of ankerplaatsen. Beleidsbrief landbouw Beschrijft de toekomstige visie op ja Algemeen relevant // (alle disciplines) landbouw in Vlaanderen en tracht ze te concretiseren in een aantal acties. MER Van Schil LV 33/258

34 Beleidsmatige randvoorwaarden Inhoudelijk Relevant Bespreking relevantie // (locatie bespreking MER) BBT en BREF Geven op Vlaams en Europees ja Er wordt rekening gehouden met de BBT en BREF studies voor de veeteeltsector (o.a. BBT Veeteelt en BREF Intensive niveau weer, welk de best Livestock Farming) beschikbare technieken zijn vanuit milieuoogpunt voor specifieke sectoren Vlaams Programma Economische haalbaarheid, ja Met betrekking tot landbouw: investering in voldoen aan normering, concurrentiekrachtverhoging, tewerkstelling op het Plattelandsontwikkeling voor de sociale aanvaardbaarheid en platteland, bijdrage aan de kaderrichtlijn water en Natura 2000 periode imago, normen in en multifunctionaliteit van de landbouw; en Natura 2000 Visiedocument voor administratief Dit visiedocument (momenteel in ja Veeteeltbedrijven geven door de aanwezige dieren een geuremissie die eventueel hinder kan veroorzaken voor overleg: De weg naar een ontwerpfase) geeft een omwonenden. In het MER (onderdeel geurhinder) zal nagegaan worden hoe het bedrijf voldoet aan de duurzaam geurbeleid versie samenvatting van de beschermingsniveaus die in dit visiedocument worden voorgedragen. // (disciplines lucht en mens) september 2008 voor belangrijkste beleidshiaten en maatschappelijk overleg van de voorstellen die in het + Advies van de Minaraad van 29 april 2009 bij het Visiedocument kader van het geurbeleid door de Afdeling Milieu en Natuurbeleid worden geïdentificeerd. duurzaam geurbeleid Omzendbrief LNE 2012/1. In deze brief worden een aantal ja Veeteeltbedrijven geven door de aanwezigde dieren een geuremissie die eventueel hinder kan veroorzaken voor Milderende maatregelen voor mogelijke geurreducerende omwonenden. In het MER (onderdeel geurhinder) zal nagegaan worden welke maatregelen geïmplementeerd kunnen geuremissies die afkomstig zijn maatregelen opgesomd om te worden. // (disciplines lucht en mens) van bestaande varkens- en implementeren in bestaande pluimveestallen in Vlaanderen stallen. MER Van Schil LV 34/258

35 3 BESCHRIJVING PROJECT 3.1 ALGEMENE DOELSTELLING EN VERANTWOORDING PROJECT De exploitanten van de inrichtingen (MTE) gelegen Groesaard 10 en Groesaard 8 zijn respectievelijk Verswijvel Jozef en Van Schil LV. De huidige vergunning loopt tot 30/05/2033 en is opgesplitst tot 2 apart vergunde inrichtingen die een milieutechnische eenheid (MTE) vormen. Verswijvel Jozef heeft een vergunning, gelegen Groesaard 10, voor een gemengd veebedrijf met plaatsen voor vleeskippen en 92 runderen, het stallen van 9 voertuigen, een koelinstallatie van 5 kw, opslag van l mazout en l petroleum, een verdeelslang, opslag van 200 m³ hooi en stro, opslag van kg melk en een grondwaterwinning met een debiet van 11 m³/dag en m³/jaar. Van Schil LV heeft een vergunning, gelegen Groesaard 8, voor een stal met plaatsen voor vleeskippen, opslag van l petroleum, noodstroomgroep met nominaal vermogen van 30 kw (50%), warmeluchtblazers met totaal warmtevermogen van 372 kw (4 x 93) en een grondwaterwinning met een debiet van 11 m³/dag en m³/jaar. De doelstelling is een uitbreiding van de inrichting gelegen Groesaard 8 op naam van Van Schil LV door het oprichten van een nieuwe pluimveestal en een verhoging van de bezetting in de bestaande pluimveestal. Er wordt vergunning gevraagd voor in totaal stuks pluimvee (slachtkippen) op Groesaard 8. Aan de inrichting gelegen Groesaard 10 op naam van Verswijvel Jozef, wordt niets veranderd. In totaal zal er op de MTE een vergunning zijn voor het stallen van stuks pluimvee en 92 stuks rundvee en dient er bijgevolg een MER opgemaakt te worden. De nieuwe pluimveestal zal voorzien worden van het systeem P-6.4 zoals opgenomen in het Ministriëel Besluit m.b.t. ammoniakemissie-arme stallen. Dit systeem P-6.4 omvat een warmtewisselaar met luchtmengsysteem voor droging van de strooisellaag. Voor de exploitatie van de nieuwe pluimveestal (en verhoging van de bezetting van de bestaande stal) zal er een verhoging van het debiet van de grondwaterwinning aangevraagd worden en zullen er bijkomend 4 nieuwe warmeluchtblazers met bijkomend een totaal warmtevermogen van 372 kw (4 x 93kW) geplaatst worden. Er wordt bijkomend een transformator voorzien. Gelet op de belangrijke verandering wordt ook een vroegtijdige hernieuwing gevraagd voor de volledige inrichting. De initiatiefnemer wenst door de uitvoering van het project de economische draagkracht van de inrichting te optimaliseren. Dit om zo een rendabel en concurrentiewaardig bedrijf te bestendigen naar de toekomst. De uitbreiding vraagt een belangrijke financiële inspanning en brengt een grote verandering en reorganisatie teweeg op het bedrijf. Vandaar zal een hernieuwing voor 20 jaar aangevraagd worden. Bovendien zullen er conform de bepalingen van het mestdecreet ook de nodige nutriëntenemissierechten (NER- D) moeten voorzien worden. De wetgever heeft hier 2 mogelijkheden voorzien: Enerzijds via de overname van NER-D van een ander bedrijf; Anderzijds via het systeem van bedrijfsontwikkeling door middel van bewezen mestverwerking Aan beide mogelijkheden zijn een aantal voorwaarden verbonden. Momenteel beschikt de inrichting van Verswijvel Jozef over ,00 NER-D en de LV Van Schil over ,98 NER-D en ,00 NER-MVW. De benodigde NER-D voor de geplande uitbreiding zullen via het systeem van bedrijfsontwikkeling bekomen worden. MER Van Schil LV 35/258

36 3.2 OVERZICHT VERGUNDE EN GEWENSTE TOESTAND Het doel is om te komen tot een uitbreiding van het bedrijf met een nieuwe pluimveestal. Tevens wordt, gelet op de belangrijke verandering, ook een vroegtijdige hernieuwing voorzien. Het bedrijf is een klasse 1-inrichting. Een milieuvergunningsaanvraag dient bij de Deputatie van de provincie Antwerpen te gebeuren. In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de vergunde rubrieken van de milieutechnische eenheid (MTE), met name van de inrichting gelegen Groesaard 10 en de inrichting op Groesaard 8. Ook de rubrieken in de gewenste toestand worden weergegeven. Het betreft twee apart vergunde inrichtingen die een milieutechnische eenheid (MTE) vormen. MER Van Schil LV 36/258

37 Tabel 5: Overzicht vergunde en gewenste toestand Rubriek nr rubriekomschrijving Vergunde toestand Gewenste toestand Verswijvel Jozef (Groesaard 10) Van Schil LV (Groesaard 8) Verswijvel Jozef (Groesaard 10) Van Schil LV (Groesaard 8) c.2 Kippenstal, stal voor pluimvee en/of niet onder rubriek f) en begrepen gevogelte, waaronder verstaan wordt, één of meer gebouwen en/of installaties waarin leghennen en mestkippen respectievelijk pluimvee en/of gevogelte gefokt of gehouden worden, duiventillen met geringde duiven voor wedstrijddoeleinden uitgezonderd; met inbegrip van: - de installatie(s) voor de bewerking of verwerking van dierlijke mest afkomstig van de op die plaats geproduceerde dierlijke mest, zonder bijmenging van afval - de installatie(s) voor de compostering van dierlijke mest afkomstig van de op die plaats geproduceerde dierlijke mest met groenafval afkomstig van de eigen inrichting en de bij de inrichting horende gronden. c) in een agrarisch gebied : / Plaatsen voor het houden van vleeskippen / Plaatsen voor het houden van vleeskippen 2 met plaatsen voor meer dan kippen, stuks pluimvee of gevogelte ouder dan 1 week. (klasse 1) d Kippenstal, stal voor pluimvee en/of niet onder rubriek f) en begrepen gevogelte, waaronder verstaan wordt, één of meer gebouwen en/of installaties waarin leghennen en mestkippen respectievelijk pluimvee en/of gevogelte gefokt of gehouden worden, duiventillen met geringde duiven voor wedstrijddoeleinden uitgezonderd; met inbegrip van: - de installatie(s) voor de bewerking of verwerking van dierlijke mest afkomstig van de op die plaats geproduceerde dierlijke mest, zonder bijmenging van afval / Plaatsen voor het houden van vleeskippen / Plaatsen voor het houden van vleeskippen MER Van Schil LV 37/258

38 - de installatie(s) voor de compostering van dierlijke mest afkomstig van de op die plaats geproduceerde dierlijke mest met groenafval afkomstig van de eigen inrichting en de bij de inrichting horende gronden. d) intensieve pluimveehouderij met meer dan plaatsen voor pluimvee.(klasse 1) 9.5.c.2 Gemengde inrichting : Stallen met plaatsen voor dieren, waaronder verstaan Plaatsen voor het / Plaatsen voor het houden / één of meer gebouwen en/of installaties waarin dieren zoals bedoeld in houden van van vleeskippen rubrieken en 9.4. gezamelijk gefokt of gehouden worden. vleeskippen en 92 en 92 runderen waarvan Voor de toepassing van deze rubriek wordt verstaan onder : runderen waarvan runderen < 1 jaar, 20 A. het aantal stuks gevogelte (cfr ) runderen < 1 jaar, 20 runderen 1-2 jaar, 38 B. het aantal varkens ouder dan 10 weken (cfr.9.4.1) runderen 1-2 jaar, 38 melkkoeien, 2 andere C. het aantal mestkalveren (cfr ) melkkoeien, 2 andere runderen en 10 D. het aantal inheemse grote zoogdieren (cfr ) runderen en 10 zoogkoeien met inbegrip van: zoogkoeien - de installatie(s) voor de bewerking of verwerking van dierlijk mest afkomstig van de op die plaats geproduceerde dierlijke mest, zonder bijmenging van afval - de installatie(s) voor de compostering van dierlijk mest afkomstig van de op die plaats geproduceerde dierlijke mest met groenafval afkomstig van de eigen inrichting en de bij de inrichting horende gronden. c) gelegen in een agrarisch gebied : 2 inrichtingen waarbij de som ((A/20.000) + (B/1.000) + (C/500) + (D/200)) > 1 (klasse 1) Transformatoren (gebruik van) met een individueel nominaal vermogen van: / / / Transformator 160 kva MER Van Schil LV 38/258

39 1 100 kva tot en met kva (klasse 3) Al dan niet overdekte ruimte, andere dan deze bedoeld in rubriek 15.5 en rubriek 19.8, waarin gestald worden : 1 3 tot en met 25 autovoertuigen en/of aanhangwagens, andere dan personenwagens (klasse 3) 9 voertuigen / 9 voertuigen / Inrichtingen voor het fysisch behandelen van gassen (samenpersen ontspannen): Koelinstallaties voor het bewaren van producten, luchtcompressoren, warmtepompen en airconditioning-installaties, met een totale geïnstalleerde drijfkracht van : (uitzonderingen: luchtcompressoren tijdelijk ingezet bij wegenis-, bouw- en sloopactiviteiten zijn niet ingedeeld; de installaties vallend onder de toepassing van rubriek 15.5 en rubriek 19.8 zijn niet ingedeeld in onderhavige rubriek 16.3) 1 5kW tot en met 200 kw (klasse 3) Koelinstallatie 5 KW / Koelinstallatie 5 KW / b Opslagplaatsen voor vloeistoffen met een ontvlammingspunt hoger dan 55 C, Opslag van l Opslag van l Opslag van l Opslag van l maar dat 100 C niet overtreft, met een uitzondering van deze bedoeld onder mazout en l petroleum mazout en l petroleum en opslag van rubriek 48, met een totaal inhoudsvermogen van 100 l tot en met l petroleum petroleum l mazout voor andere sub a) bedoelde inrichtingen (klasse 3) Brandstofverdeelinstallaties voor motorvoertuigen, zijnde installaties voor het 1 verdeelslang op / 1 verdeelslang op houder / vullen van brandstoftanks van motorvoertuigen met vloeibare houder voor mazout voor mazout koolwaterstoffen bestemd voor de voeding van de erop geïnstalleerde motor(en) : inrichtingen voor de verdeling van de in rubriek of in rubriek bedoelde vloeistoffen met maximaal 1 verdeelslang (klasse 3) MER Van Schil LV 39/258

40 a Opslagplaatsen van hout (hout, houtschors, riet, vlas (houtachtig gedeelte), stro of soortgelijke producten), met uitzondering van deze bedoeld onder rubriek 48 en rubriek 19.8, met een capaciteit van: 200 m³ hooi en stro / 200 m³ hooi en stro / Wanneer de inrichting volledig of gedeeltelijk is gelegen in een gebied ander dan industriegebied: a) meer dan 20 ton tot en met 100 ton of meer dan 40 m 3 tot en met 200 m 3 in een lokaal (klasse 3) 28.2.c.1 Opslagplaatsen voor dierlijke mest, waaronder verstaan door vee uitgescheiden natuurlijke afvalstoffen of een mengsel van strooisel en door vee uitgescheiden natuurlijke afvalstoffen ongeacht of het vee wordt geweid of op intensieve veehouderij wordt gehouden, alsmede natuurlijke afvalstoffen van visteeltbedrijven, in een agrarisch gebied : van meer dan 10 m3 tot en met m3 (klasse 3) 895,6 m³ dierlijke mest / 895,6 m³ dierlijke mest / b Motoren met inwendige verbranding : Vast opgestelde motoren met een / Noodstroom generator 30 / Noodstroom generator 30 nominaal vermogen van: Voor de vast opgestelde motoren met minder dan kw (60 kw x 50%) kw (60 kw x 50%) 360 bedrijfsuren per kalenderjaar die noodgeneratoren of bluswaterpompen aandrijven, moet het nominaal vermogen maar voor 50% in rekening worden gebracht voor het bepalen van het totaal nominaal vermogen(de motoren, vallend onder toepassing van rubriek 15.5 en rubriek 19.8 zijn niet ingedeeld in onderhavige rubriek) b) 10 kw tot en met 100 kw, wanneer de inrichting volledig of gedeeltelijk is gelegen in een gebied ander dan industriegebied (klasse 3) b Verbrandingsinrichtingen zonder elektriciteitsproductie (stookinstallatie e.d.) met een totaal warmtevermogen van : (De stookinstallaties, vallend onder de Warmeluchtblazers: Warmeluchtblazers: Warmeluchtblazers: Warmeluchtblazers: MER Van Schil LV 40/258

41 toepassing van rubriek 15.5 en rubriek 19.8, zijn niet ingedeeld in onderhavige rubriek.) 2 x 74 kw 4 x 93 kw 2 x 74 kw 8 x 93 kw b) meer dan 500 kw tot en met 5000 kw, in de gevallen andere dan vermeld in sub 1 a) (klasse 2) 45.4.e.1 Inrichtingen voor het behandelen van andere producten van dierlijke oorsprong: e) Opslagplaatsen voor producten van dierlijke oorsprong met uitzondering van de producten vermeld in rubriek 48, van 1 1 ton tot en met 50 ton (klasse 3) kg melk / kg melk / Boren van grondwaterwinningsputten en grondwaterwinning andere dan deze Grondwaterwinning 11 Grondwaterwinning 11 Grondwaterwinning 11 Grondwaterwinning 30 bedoeld in rubriek 53.1 tot en met 53.7 met een opgepompt debiet van 500 m³/dag en m³/dag en m³/jaar m³/dag en m³/jaar m³/dag en m³/jaar m3/jaar tot m3/jaar (klasse 2) m³/jaar MER Van Schil LV 41/258

42 3.3 BESCHRIJVING BEDRIJFSINFRASTRUCTUUR INRICHTING HUIDIGE BEDRIJFSINFRASTRUCTUUR VAN SCHIL LV-VERSWIJVEL JOZEF De inplanting van de verschillende bedrijfsgebouwen en de detailplannen van de huidige bedrijfsinfrastructuur zijn weergegeven in Figuur 6 in bijlage. Op basis van de fotoreportage in bijlage wordt ook een visueel overzicht gegeven van de bedrijfsgebouwen en omgeving. In onderstaande tabellen wordt een overzicht gegeven van de stallen en gebouwen in de huidige situatie. Tabel 6: Overzicht stallen en bedrijfsgebouwen Groesaard 10 (Jozef Verswijvel) in de huidige toestand Stal Diercategorie Beschrijving stal Staltype 1 Pluimvee vleeskippen Natuurlijke ventilatie 2 Runderen 92 runderen: Natuurlijke ventilatie * 22 rund < 1 jaar *20 rund tss 1-2 jaar *38 melkkoeien *10 zoogkoeien Opslag mengmest 805,6 m³ Mestvaalt 90 m³ Ondergrondse mestopslag 805,6 m³ mengmest Mestvaalt 90 m³ vaste mest Loods Berging Tabel 7: Overzicht stallen en bedrijfsgebouwen Groesaard 8 (Van Schil LV) in de huidige toestand Stal Diercategorie Beschrijving stal Staltype 3 Pluimvee vleeskippen Mechanische ventilatie, systeem P BESCHRIJVING HUIDIGE BEDRIJFSINFRASTRUCTUUR VAN SCHIL LV Stallen In de huidige situatie is er op de Groesaard 8 één pluimveestal in gebruik. Hier zijn slachtkuikens gehuisvest. Deze stal is gebouwd volgens het ammoniakemissiearm systeem P-6.4. Dit systeem omvat een warmtewisselaar met luchtmengsysteem voor droging van de strooisellaag. De bestaande stal is achteraan voorzien van een stofbak. Mestopslag De kippenmest wordt na elke ronde onmiddellijk door een erkende ophaler opgehaald en geëxporteerd. Het reinigingswater van de bestaande pluimveestallen wordt op vandaag opgevangen in 2 citernes van 10 m³ (aanwezig bij de kippenstal van kippen) en in de mestkelder onder de rundveestal (Verswijvel Jozef). Voederopslag De voederopslag gebeurt in 3 voedersilo's naast de bestaande pluimveestal van elk 50 m³. Watervoorziening MER Van Schil LV 42/258

43 De inrichting beschikt over een grondwaterwinning op een diepte van 106 m met een opgepompt debiet van 11 m³/dag en m³/jaar. Er wordt water opgepompt uit 0254 Zand van Berchem. Regenwater van de loods en pluimveestal wordt opgevangen in een regenwaterciterne van 140 m³ onder stofbak achter de bestaande pluimveestal. Opslag fosiele brandstoffen Er is een tank aanwezig naast de bestaande pluimveestal voor de opslag van l petroleum. Het betreft een bovengrondse, dubbelwandige houder. Een noodstroomgenerator is voorzien in het voederlokaal van 30 kw (50%). Terreinverharding Er is een betonverharding aanwezig vooraan de stal. Kadaveropslag Er is een gekoelde kadaveropslag aanwezig vooraan bij de inrichting Groesaard 10 aan de straatkant. Groenscherm en materialen Er is een groenscherm aanwezig. Het erfbeplantingsplan is opgemaakt door de Hooibeekhoeve. De stal is uitgevoerd in betonpanelen met baksteenmotief en geprofileerde staalplaat, in combinatie met zwarte golfplaten als dakbedekking BESCHRIJVING TOEKOMSTIGE BEDRIJFSINFRASTRUCTUUR VAN SCHIL LV De inplanting van de stallen en gebouwen in de gewenste situatie wordt weeregegeven in Figuur 7 in bijlage. Tabel 8: Overzicht stallen en bedrijfsgebouwen Groesaard 8 in de gewenste toestand Stal Diercategorie Beschrijving stal Staltype 3 Pluimvee vleeskippen Mechanische ventilatie, systeem P Pluimvee vleeskippen Mechanische ventilatie, systeem P-6.4 Stallen Er wordt een nieuwe pluimveestal voorzien naast de bestaande pluimveestal. Deze pluimveestal wordt eveneens voorzien van het AEA-systeem P-6.4. Deze stal wordt op dezelfde manier uitgevoerd als de bestaande stal, met dezelfde afmetingen. Er wordt eveneens een stofbak voorzien achter de nieuw te bouwen stal. Mestopslag De kippenmest wordt na elke ronde onmiddellijk door een erkende ophaler opgehaald en geëxporteerd. MER Van Schil LV 43/258

44 In de nieuwe situatie wordt het reinigingswater van het reinigen van de nieuwe te bouwen kippenstal opgevangen in 3 citernes van 10 m³ en zullen er bij de kippenstal van kippen 3 citernes van 5 m³ voorzien worden. Ook in de mestkelder onder de rundveestal zal reinigingswater worden opgevangen. Voederopslag De voederopslag blijft ongewijzigd. Watervoorziening Het debiet van de grondwaterwinning zal in de toekomst verhoogd worden. Voor de nieuwe stal zal een hemelwaterput van 10 m³ aangelegd worden, waarna het overloopt in een buffer van 45 m³. Een put van 5 m³ hemelwater wordt aangelegd bij de nieuwe woning. Opslag fosiele brandstoffen De bestaande tank voor de opslag van l petroleum wordt verplaatst en er komt een bijkomende tank voor de opslag van l mazout. Er wordt een transformator geplaatst. Een noodstroomgenerator wordt eveneens verplaatst en komt bij deze transformator te staan. Terreinverharding Er is een bijkomende betonverharding voorzien vooraan de nieuwe stal. Kadaveropslag Bovendien wordt er op de inrichting in de nieuwe situatie een bijkomende gekoelde kadaveropslag voorzien. Groenscherm en materialen Het erfbeplantingsplan wordt opgemaakt door de Hooibeekhoeve. De stal wordt in dezelfde materialen uitgevoerd als de bestaande pluimveestal. MER Van Schil LV 44/258

45 3.4 AFBRAAK- EN AANLEGFASE De nieuwe stal zal in 1 fase aangelegd worden. De belangrijkste deelaspecten in deze fase zijn: Bemaling (indien noodzakelijk) Terrein bouwklaar maken, uitgraven kelders, enz. Transport: aanvoer grondstoffen ten behoeve van de bouwwerken Eigenlijk bouwproces en de daarmee gepaard gaande geluidsproductie en aanleg van verharding Afwerking: plaatsen van omheiningen, groenscherm, erfbeplanting, enz. Voor de plaatsing van de nieuwe stal zal slechts beperkt grond moeten uitgegraven worden. Het aantal transporten voor de aanlevering van de bouwmaterialen voor de stal wordt ingeschat op een 85-tal transporten (aanlevering beton, bovenbouw dak, afwerking, enz.). De werkzaamheden voor de plaatsing van de nieuwe stal zal gebeuren door een erkend aannemer. De totale duur van de werkzaamheden wordt ingeschat op een 6-tal maanden. 3.5 BESCHRIJVING EXPLOITATIECYCLUS VAN SCHIL LV HUIDIGE EXPLOITATIECYCLUS De pluimveehouderij is een slachtkippenhouderij. De infrastructuur voor het uitbaten van een slachtkippenbedrijf is vrij eenvoudig. De slachtkippen worden in één grote ruimte ondergebracht waarin de dieren vrij rondlopen. De vloer is gebetonneerd, al dan niet gepolierd. Op deze vloer wordt een strooisellaag van vlas aangebracht. De kuikens worden op het bedrijf gebracht als ééndagskuikens. Normaal worden de slachtrijpe dieren na zes weken van het bedrijf afgevoerd. De dieren worden niet meer omgehokt. Om hygiënische redenen wordt er voor gezorgd dat alle dieren bij de opzet van de stallen dezelfde ouderdom hebben. Normaal gezien worden de stallen gelijk opgevuld. Op deze manier kan, wanneer zich een besmettelijke ziekte zou voordoen, deze snel onder controle gebracht worden en is een blijvende besmetting op het bedrijf uitgesloten. Teneinde de arbeidspiek aan het einde van iedere toom tot een redelijk niveau te beperken, wordt de opzet en de afvoer van de slachtrijpe dieren met een paar dagen verschoven per stal. Op week 5 wordt er 20 % van de kippen tussentijds uitgeladen. Tussen iedere ronde wordt de stal zorgvuldig gereinigd. Vooreerst wordt de aanwezige mest uit de stal verwijderd. Vervolgens wordt de stal geborsteld. Daarna wordt de stal verder met water gereinigd en grondig ontsmet. Het reinigingswater wordt opgevangen. De mest van de dieren wordt gedurende de opkweek opgevangen in de strooisellaag en wordt na elke ronde afgevoerd van het bedrijf. Alle mest uit de stallen gaat naar een mestverwerkingsinstallatie of wordt geëxporteerd. Gedurende deze periode is de stal gedurende één week leeg. Op deze wijze worden ongeveer 7 ronden per jaar afgemest. Er wordt gewerkt volgens het Belplume-kwaliteitssysteem. MER Van Schil LV 45/258

46 3.5.2 TOEKOMSTIGE EXPLOITATIECYCLUS In de toekomstige situatie zal er een nieuwe pluimveestal gebouwd worden en de plaatsen in de bestaande pluimveestal zullen geoptimaliseerd worden. Op de inrichting Groesaard 8 zullen in de gewenste situatie slachtkuikens gehuisvest worden. Er zullen dus in de toekomst meer dieren op hetzelfde bedrijf afgemest worden. Er zal op dezelfde manier gewerkt worden als in de huidige situatie. 3.6 PRODUCTIEBEHEER EN GRONDSTOFFENVERBRUIK PRODUCTIEBEHEER Aan de hand van de technische en bedrijfseconomische boekhouding wordt de productie en productiemethode van het bedrijf geëvalueerd. In deze evaluatie spelen een aantal technische kenmerken een rol: groei per dag, voederconversie, percentage uitval, productiegetal, e.d. De sturing van voeder, ventilatie, verwarming zijn gelet op de kostprijs bedrijfskritische sturingsfactoren. Een gedegen opvolging ervan is dan ook noodzakelijk GRONDSTOFFENVERBRUIK In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van het grondstoffengebruik van de inrichting van Van Schil LV. Tabel 9: Overzicht grondstoffengebruik in de huidige en de toekomstige situatie Van Schil LV Huidige situatie Nieuwe situatie Grondstof Omschrijving Verbruik Transporten (per jaar) Verbruik Transporten (per jaar) Eendagskuikens stuks 7 transporten stuks 14 transporten Krachtvoeder meerfasen ton/jaar 50 transporten ton/jaar 100 transporten slachtkuikens Strooisel Vlas 14 ton 7 transporten 29 ton 7 transporten Water zie discipline water Petroleum verwarming l 5 transporten l 7 transporten Mazout l Electriciteit ventilatoren, licht kwh kwh - Bestrijdings- en ontsmettingsmiddelen laag - laag - Het waterverbruik werd berekend op basis van de waterverbruikcijfers die gehanteerd worden door de VMM, en opgenomen zijn in de studie Waterwegwijzer voor de veehouderij (VMM, 2001) en/of in de BBT-studie Veeteelt (VITO, 2006). Tabel 10: Huidige waterbehoefte op basis van de vergunde dierenaantallen Van Schil LV Diersoort Aantal dieren Drinkwater per dier (m³/j) Reinigingswater per dier (m³/j) Drinkwater (m³/jaar) Reinigingswater (m³/jaar) slachtkuikens ,072 0, Personen Totaal In Tabel 10 wordt de waterbehoefte weergegeven in de huidige toestand, op basis van de vergunde dierenaantallen. Het werkelijke waterverbruik voor de productiejaren 2013 en 2014, volgens de respectievelijke MER Van Schil LV 46/258

47 VMM-wateraangiftes, wordt weergegeven in Tabel 11. Dit verbruik wijkt af van de theoretische waterbehoefte. Dit is te verklaren door het feit dat de pluimveestal voor plaatsen van slachtkuikens pas in gebruik genomen werd eind Net voor de kippen voor het eerst opgezet werden, was er een lek in de hoofdleiding waardoor de kippenstal onder water stond. Dit blijkt ook uit de geregistreerde debietmeterstand van 703 m³j, voor slechts 5277 kippen (0,13 m³/j). Dit waterverbruik kan bijgevolg niet als referentieverbruik gebruikt worden. In 2014 was er een grondwaterverbruik van m³. Er is een grondwatervergunning voor het oppompen van maximaal m³/j. Ook dit drinkwater- en reinigingswaterverbruik wordt niet afzonderlijk geregistreerd. Tabel 11: Werkelijk waterverbruik volgens VMM-wateraangifte Grondwater 703 m³ m³ Hemelwater Leidingwater Tabel 12: Waterbehoefte in de nieuwe situatie Diersoort Aantal dieren Drinkwater per dier (m³/j) Reinigingswater per dier (m³/j) Drinkwater (m³/jaar) Reinigingswater (m³/jaar) slachtkuikens ,072 0, Personen Totaal Voor de waterbalans wordt verwezen naar hoofdstuk EINDPRODUCTEN Het bedrijf is moment gespecialiseerd in de productie van slachtkippen. In de huidige situatie worden zo n slachtkippen afgezet en in de toekomst zullen er ongeveer slachtkippen afgeleverd worden. Tabel 13: Overzicht eindproducten in de huidige en de toekomstige situatie Huidige situatie Nieuwe situatie Eindproduct Productie Transporten (per jaar) Productie Transporten (per jaar) Slachtkuikens stuks 49 transporten stuks 100 transporten Mest 400 ton 14 transporten 880 ton 29 transporten RESIDUEN EN EMISSIES De voornaamste residuen en emissies ten gevolge van een veeteeltbedrijf zijn over het algemeen: Afvalwater; Mestproductie; Emissie fijn stof; Ammoniakuitstoot; Geurproductie; MER Van Schil LV 47/258

48 Geluidsproductie; Kadavers. Op het bedrijf wordt geen afvalwater geloosd. Reinigingswater van de stallen worden opgevangen. Door de exploitant werd de keuze gemaakt om het met mest verontreinigd water afkomstig van de stallen op het land te brengen, met respect van de betreffende bepalingen van het mestdecreet. Lozingen van bedrijfsafvalwater komen dus niet voor. In de toekomstige situatie zal vooraan de nieuwe stal een extra ondergrondse opslag voorzien worden voor reinigingswater. Alle mest van de pluimveestallen worden door een erkende mestvervoerder opgehaald en naar de mestverwerking gereden of geëxporteerd naar het buitenland. Elk jaar wordt een prognose gemaakt van de af te voeren hoeveelheden dierlijke mest. Deze prognose is gebaseerd op de te verwachten gemiddelde veebezetting en de forfaitaire mestproductiecijfers zoals zij in het mestdecreet zijn gedefinieerd. Op basis van deze prognose wordt gezorgd dat een mestafzet in navolging van het mestdecreet mogelijk is. In de loop van het jaar wordt in het oog gehouden of deze prognose correct is, hoewel grote afwijkingen vrijwel uitgesloten zijn, aangezien de hoeveelheid geproduceerde en dus af te zetten nutriënten recht evenredig is met het aantal dieren. Aan het einde van het jaar wordt tenslotte de mestbalans opgemaakt, waarin wordt nagegaan of aan de mestafzetplicht voldaan werd. De jaarlijkse ammoniakuitstoot wordt in dit dossier voor de huidige en de toekomstige situatie ingeschat op basis van het staltype, en komt verder aanbod. Ventilatielucht uit de stallen bevat een aantal componenten die geurhinder kunnen veroorzaken. De effectieve geurproductie uit de stallen is voornamelijk afhankelijk van het aantal dieren, het type dieren, het stalsysteemtype en de bedrijfsvoering. Een specifieke inschatting van de geurproductie veroorzaakt door het bedrijf zal worden weergegeven onder de discipline lucht (effectbespreking). Bij de uitbating van het bedrijf komt ook zwevend stof vrij. Een deel van het geëmitteerde stof slaat neer in de onmiddellijke omgeving van het bedrijf. De stofconcentratie uit de stallen wordt in de buitenlucht snel verdund, zodat mogelijke stofconcentraties in de omgevingslucht beperkt blijven tot de onmiddellijke omgeving van de stallen. De voornaamste bronnen van fijn stof op een veeteeltbedrijf zijn het voeder, de mest, huidschilfers, enz. De bespreking van de effecten zal verder aan bod komen. De belangrijkste bronnen met betrekking tot geluidsproductie zijn de ventilatoren, vrachtwagens, verkeer, de dieren, enz. De bespreking van de effecten zal verder aan bod komen. De krengen worden bewaard in een gekoelde kadaveropslag en opgehaald door Rendac. MER Van Schil LV 48/258

49 3.7 BESCHRIJVING ALTERNATIEVEN NULALTERNATIEF Het nulalternatief is het scenario waarbij geen vergunning verleend wordt. In dit scenario wordt het bedrijf verder uitgebaat tot de bestaande vergunningen verlopen zijn DOELSTELLINGSALTERNATIEVEN Doelstellingsalternatieven (andere activiteiten) worden niet in beschouwing genomen. De bestaande inrichting is gespecialiseerd in het afmesten van slachtkuikens. De initiatiefnemer wenst aldus de productie van deze bedrijfstak verder te zetten na de uitbreiding van het bedrijf LOCATIEALTERNATIEVEN Met betrekking tot het voorliggende project doen zich geen locatiealternatieven voor. De nieuwe stal wordt zo goed mogelijk op het bedrijfsterrein ingepland, rekening houdende met de reeds bestaande stallen en gebouwen, zodat het bedrijf een compact en ordelijk geheel vormt. De inplanting van de nieuwe pluimveestal wordt gekozen naast de bestaande pluimveestal UITVOERINGSALTERNATIEVEN Onder uitvoeringsalternatieven wordt verstaan: technische ingrepen of maatregelen op vlak van bedrijfsvoering. In het MER zullen de gebruikte stalsystemen op basis van beschikbare gegevensbronnen geëvalueerd worden. Nagegaan zal worden of de gebruikte systemen beschouwd kunnen worden als BBT (Best Beschikbare Techniek), zie hoofdstuk 8. Nieuwe stallen dienen ammoniakemissiearm uitgevoerd te worden voor zover er ammoniakemissiearme stalsystemen op de lijst van stalsystemen voor ammoniakemissiereductie zijn opgenomen. Voor vleeskippen zijn er een 6-tal systemen opgenomen in de lijst. Voor de nieuw te bouwen pluimveestal wordt geopteerd voor de plaatsing van een warmtewisselaar (stalsysteem P-6.4 volgens de lijst van ammoniakemissiearme stalsystemen). De bestaande stal is reeds voorzien van dit systeem. Het systeem P-6.4 omvat een warmtewisselaar met luchtmengsysteem voor droging van de strooisellaag. Naast aandacht voor het type stalsysteem zal verder eveneneens ingegaan worden op andere mogelijke milderende maatregelen mogelijk toepasbaar op het bedrijf. Een inschatting van de relevantie voor deze toepassingen zal gemaakt worden, rekening houdend met de significantie van de in dit MER bepaalde effecten en de geschiktheid van de maatregel als Best Beschikbare Techniek (BBT). De Europese Richtlijn 96/61/EG van 24 september 1996 inzake Geïntegreerde Preventie en Bestrijding van Verontreiniging (de IPPC- of GPBV-richtlijn) vraagt dat alle annex-1 bedrijven (GPBV-bedrijven volgens Vlarem I) ten laatste in 2007 werken volgens vergunningsvoorwaarden gebaseerd op BBT. Deze verplichting is overgenomen in titel I van Vlarem, Artikel 41bis. Het bedrijf valt onder deze richtlijn. De gebruikte en geplande processen en installaties (stallen) zullen geëvalueerd worden ten opzichte van alle relevante passages uit de studie van VITO Beste Beschikbare Technieken voor de veeteeltsector en de Europese BREF Intensive Livestock Farming. Alle alternatieven of emissiereducerende technieken die deze bronnen als BBT beschouwen zullen in het MER opgelijst worden. MER Van Schil LV 49/258

50 4 METHODIEK EN ONTWIKKELINGSSCENARIO S 4.1 EFFECTBESCHRIJVING PER MILIEUDISCIPLINE De mogelijke effecten die door het voorliggende project verwacht kunnen worden zullen in het MER besproken worden. Hieruit zal een onderscheid gemaakt worden tussen de aanlegfase en de exploitatiefase. De aanlegfase houdt als voornaamste elementen in: Voorbereidingswerkzaamheden (terrein bouwklaar maken, uitgraven kelders, enz.) Transport: afvoer grond en aanvoer grondstoffen ten behoeve van de bouwwerken Eigenlijk bouwproces + geluidsproductie Afwerkingsfase De exploitatiefase kan opgedeeld worden in een aantal deelfasen: Transport: aanvoer grondstoffen en afvoer eindproducten Eigenlijke productieproces : productie van vleeskippen Opslag en verwerking reststoffen: in hoofdzaak mest Elke deelfase heeft zijn specifieke emissies, residuen en gevolgen voor de onderscheiden deelcomponenten van het milieu. De ingreep-effectenmatrix (Tabel 14) geeft een elementair overzicht van het verband tussen de verschillende projectactiviteiten (of ingrepen) en mogelijke relevante effecten op de verschillende milieucomponenten. De relevante effecten zullen per milieu- en natuurthema besproken worden. Bij de beschrijving en beoordeling van de effecten, zal ook de inrichting van Verswijvel Jozef gelegen Groesaard 10 mee in rekening worden gebracht aangezien de effecten van de hele milieutechnische eenheid dienen beoordeeld te worden. MER Van Schil LV 50/258

51 Tabel 14: Effectbeschrijving per milieudiscipline Activiteit Mogelijke effecten Lucht Water Bodem Geluid Mens Landschap Fauna en flora AANLEGFASE Bouw nieuwe stal Profielverstoring Geluidshinder Verkeershinder Visuele hinder Verstoring biodiversiteit EXPLOITATIEFASE Aanvoer en afvoer (grondstoffen, eindproducten, nevenproducten) Verspreiding stof Geluidshinder Verkeershinder Stofhinder Productieproces Verspreiding stof en ammoniak (verzuring) Verdroging Verzuring Vermesting Geluidshinder Stofhinder Geurhinder Verdroging Visuele hinder Verzuring Vermesting Verdroging Opslag en afvoer mest Verspreiding stof en ammoniak (verzuring) Vermesting vermesting geluidshinder Geurhinder Verkeershinder Verzuring Vermesting Onderhoud: reiniging en ontsmetting en opslag brandstoffen Verspreiding broeikasgassen Verontreiniging verontreiniging MER Van Schil LV 51/258

52 4.2 METHODIEK In overeenstemming met het Richtlijnenhandboek Landbouwdieren, wordt voor de beschrijving van de mogelijke effecten een indeling volgens discipline gevolgd. Bij de effectbespreking wordt voor elke discipline de methodiek verder verduidelijkt. Hierbij worden telkens volgende aspecten onderscheiden: Afbakening studiegebied Referentiesituatie Methodiek effectbeschrijving Effectbeschrijving Milderende maatregelen 4.3 ONTWIKKELINGSSCENARIO S AUTONOME ONTWIKKELING Er zijn geen aanwijzingen om te veronderstellen dat het karakter van het studiegebied op korte tot middellange termijn sterke wijzigingen zal ondergaan. Volgens de autonome en gestuurde ontwikkeling worden dezelfde effecten van toepassing geacht zoals deze in het MER worden beschreven voor de huidge en de toekomstige situatie GESTUURDE ONTWIKKELING Ruimtelijke ordening De basisprincipes van de ruimtelijke ordening voro de toekomst worden momenteel uitgezet in het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen (RSV). Stedelijke gebieden dienen selectief uitgebouwd te worden om de uitgroei van kernen in het buitengebied af te remmen. Het buitengebied dient verder beschermd te worden tegen versnippering en afkalving. Daarvoor dienen de kenmerkende funties van het buitengebied: landbouw, bos, natuur en in zeker mate ook wonen en verkeer gevrijwaard te worden Mestdecreet In 1991 werd de Europese Nitraatrichtlijn van kracht voor alle lidstaten van de Europese Unie (Richtlijn 91/676/EEG van de Raad van 12 december 1991). In deze richtlijn werd onder andere een basiskwaliteitsnorm voor het grond- en oppervlaktewater vastgelegd op maximum 50 mg nitraat per liter. Net als in andere lidstaten werd ook in Vlaanderen deze norm niet overal gehaald en moesten hieromtrent maatregelen genomen worden. Eén van de oorzaken van de te hoge nitraatgehaltes in het grond- en oppervlaktewater is de mate waarin dierlijke mest werd toegediend op de Vlaamse landbouwgronden. Om deze toediening te reglementeren werd voor Vlaanderen het mestdecreet opgesteld. Dit decreet werd goedgekeurd op 23 januari 1991 en is sindsdien een aantal keren grondig aangepast. In 2010 werd het Vlaamse Mestbeleid opnieuw geëvalueerd door Europa. Zij oordeelde dat de geleverde inspanningen onvoldoende waren, vooral op het gebied van fosfaten, en eiste dat in het nieuwe actieprogramma, MAP 4, de inspanningen zouden worden opgedreven en de bemestingsnormen aangescherpt (vooral voor fosfaten). MER Van Schil LV 52/258

53 5 AFBAKENING STUDIEGEBIED, METHODIEK, BESCHRIJVING REFERENTIESITUATIE & ONTWIKKELINGSSCENARIO S 5.1 LUCHT AFBAKENING STUDIEGEBIED Het studiegebied wordt bepaald door de zones die rechtstreeks beïnvloed kunnen worden door de emissies uit de stallen, de activiteiten van de dieren en het vullen van de voedersilo s. Deze effecten beperken zich meestal tot 1 à 2 km, hoewel verdere effecten niet uit te sluiten zijn. Voortgaand op de berekende impact inzake geur en verzurende/vermestende depositie wordt het studiegebied afgebakend tot op 1 km voor geur en stof, en tot op 2 km voor de verzurende/vermestende depositie TOELICHTING GEGEVENSGEBRUIK Voor de referentiesituatie wordt een algemeen beeld geschetst op basis van informatie uit de milieu- en natuurrapporten: VMM-rapporten (Lozingen in de lucht , Luchtkwaliteit in het Vlaamse Gewest 2012,...). Aangezien voor veeteeltbedrijven voornamelijk de toestand met betrekking tot de ammoniakemissie (en de daarmee samenhangende verzurende luchtverontreiniging) van belang is, wordt het aandeel van ammoniak in de verzuring van het milieu meer in detail besproken. Hierbij wordt de algemene ammoniakproblematiek geschetst, alsook het belang van de landbouw. Bij de eigenlijke effectbespreking wordt dieper ingegaan op de effectieve verzurende belasting en de geurhinder van het voorliggende bedrijf op de omgeving. De voornaamste gegevensbronnen zijn: MINA-plan 4 MIRA-T 2003 MIRA-S Emissie van fijn stof door de landbouw (Vlaanderen, , VMM) Immissie Frequentie Distributie Model (IFDM) van het VITO Luchtkwaliteit in het Vlaamse Gewest, 2011 (VMM) Luchtkwaliteit in Vlaanderen - Zure regen in Vlaanderen in 2011 (VMM, 2013) Luchtkwaliteit in het Vlaamse Gewest - Jaarverslag immissiemeetnetten kalenderjaar 2012 (VMM, 2013) Luchtkwaliteit in Vlaanderen - Verzurende en vermestende luchtverontreiniging in Vlaanderen - jaarrapport 2013 (VMM, 2014) Jaarverslag lozingen in de lucht (VMM, 2012) Modelling Particulate Emissions in Europ. A Framework to Estimate Reduction Potential and Control Costst, 2002 (IIASA) MER Van Schil LV 53/258

54 De berekende ammoniakdepositie (Zeq/ha.jaar) per gemeente (VMM, 2002) Verzurende en vermestende luchtverontreiniging in Vlaanderen - jaarrapport 2012 (VMM, 2014) Regeling ammoniak in de veehouderij (Staatsecretariaat Infrastructuur en Milieu, Nl, laatste wijziging 31 december 2013) GEUR Methodiek Het vrijkomen van geurcomponenten (geuremissie) tijdens de uitbating van veestallen wordt voornamelijk veroorzaakt door microbiële afbraak van proteïne bevattende afvalproducten. Deze proteïne bevattende afvalproducten worden teruggevonden in de faeces, urine, huid, haar, voedsel en indien deze aanwezig is, de bodembedekkende onderlaag. De geuremissie op veeteeltbedrijven wordt voornamelijk bepaald door de diersoort, de diercategorie, het aantal dieren, het stalsysteem, mestopslag, het voeder en de aanwezigheid van een al dan niet gekoelde kadaveropslag Methodiek effectbepaling De inschatting van de effecten naar geurimpact wordt op twee manieren bepaald. Enerzijds wordt er een IFDMmodellering uitgevoerd, anderzijds wordt er gebruik gemaakt van de Vlarem II afstandsregels. Deze effectbepaling wordt op een gelijkaardige wijze uitgevoerd voor zowel de actuele als de geplande situatie Vlarem II afstandsregels Ter beperking van de hindereffecten stelt Vlarem II afstandsregels voor varkens en pluimvee voorop. Hierbij wordt in functie van de aanwezige dierenaantallen en het gebruikte stalsysteem een bepaalde te respecteren afstand opgelegd (te meten vanaf de meest nabij gelegen staluiteinde tot de grens van het meest nabijgelegen gevoelig gebied). Deze afstandsregels bieden echter geen garantie voor het correct inschatten van de geurkwaliteit. Bepaalde versoepelingen zijn toegepast bij het vaststellen van de afstandsregels en afstandsregels zijn een sterke vereenvoudiging van het de reëel optredende effecten. De afhankelijkheid van geurverspreiding met betrekking tot klimatologische parameters, zoals de windrichting, wordt niet in rekening gebracht. Niettemin kunnen deze afstandsregels aanvullend en nuancerend werken. Modellering en toetsing aan (voorstel van) normen is soms streng in beoordeling en hier kunnen afstandsregels dus nuanceren. De beoordeling gebeurt dan ook door het al dan niet overschrijden van afstandsregels. In een eerste stap wordt aan de inrichting een aantal waarderingspunten toegekend, volgens stalsysteem, stalverluchtingssysteem en de opslag van dierlijke mest. In Tabel 15 worden de verbods- en afstandsregels voor pluimveestallen weergegeven. Dit is de minimumafstand tussen elke stal en een aantal op het gewestplan aangegeven gevoelige gebieden (woonuitbreidingsgebied, natuurgebied met wetenschappelijk waarde of natuurreservaat, gebied voor verblijfsrecreatie en woongebied ander dan woongebied met landelijk karakter). Tabel 15: Verbods- en afstandsregels voor pluimveestallen in agrarisch gebied Waarderingspunten, minimale afstand in meter bij aantal stuks gevogelte MER Van Schil LV 54/258

55 toegekend aan de inrichting tot van tot van tot van tot van tot van tot meer dan < verbod Verbod Verbod Verbod > IFDM-modellering In eerste instantie wordt getracht de geuremissie van het bedrijf te bepalen. Deze wordt zoveel mogelijk kwantitatief benaderd met behulp van de emissiefactoren. In tweede instantie wordt deze emissie omgezet in een geurconcentratie in de omgeving, door middel van een overdrachtsberekening. Hierbij wordt, niettegenstaande de aanzienlijke beperkingen van het model, gebruik gemaakt van het programma IFDM, gezien het gebruik van dit model voorgeschreven wordt in de van toepassing zijnde Richtlijnenboeken. Bovendien werd IFDM eveneens aangewend in beleidsstudies inzake geur, waarbij voorstellen van potentiële grenswaarden werden vastgesteld. Ook voor de beoordeling van de impact inzake geur wordt er in de code van goede praktijk "Bepalen van de geurverspreiding door middel van snuffelploegmetingen" door VITO voor de Vlaamse overheid het gebruik van IFDM voorgeschreven (VITO, 2008). Bepaling geuremissies Veestallen kunnen onderverdeeld worden in ammoniakemissiearme stallen en conventionele stallen, op basis van het al dan niet voorkomen op de lijst van stalsystemen voor ammoniakreductie. Ook al is er geen eenduidige algemeen geldende relatie tussen geur- en ammoniakemissie bij veestallen en mest, toch blijkt uit de praktijk dat door het implementeren van ammoniakreducerende maatregelen in veel gevallen ook een reductie van geur kan worden bekomen. Op Vlaams niveau zijn er de deskundige tot op heden geen algemeen aanvaarde geuremissiewaarden voor pluimvee gekend. De inschatting van de geuremissie voor pluimveebedrijven wordt, wegens gebrek aan Vlaamse cijfers, op basis van emissiecijfers afkomstig uit Nederlands onderzoek uitgevoerd (zoals weergegeven volgens de Regeling geurhinder en veehouderij). Hierbij is er geen onderscheid tussen conventionele en ammoniakemissiearme stalsystemen. In de Nederlandse Regeling geurhinder & veehouderij, worden volgende geurcijfers weergegeven: Tabel 16: geuremissiecijfer pluimvee op basis van Regeling geur en veehouderij diercategorie Opfokpoeljen van legkippen Legkippen incl. (groot-)ouderdieren van legrassen kooi- of batterijsystemen Legkippen incl. (groot-)ouderdieren van legrassen geen kooisystemen Slachtkuikens Slachtkuikenouderdieren geuremissie 0,18 OUe/s per dier 0,35 OUe/s per dier 0,34 OUe/s per dier 0,24 OUe/s per dier 0,93 OUe/s per dier MER Van Schil LV 55/258

56 De inschatting van de geuremissie voor rundveebedrijven wordt, wegens gebrek aan onderzoeksresultaten ter zake in Vlaanderen, op basis van emissiecijfers afkomstig uit Nederlands onderzoek uitgevoerd. Hierbij wordt verwezen naar de Nederlandse Regeling geurhinder & veehouderij. Ook hier wordt maar opgave gedaan van de geuremissiefactor voor drie categorieën: Diercategorie vleeskalveren tot 8 maanden Diercategorie vleesstierkalveren tot 6 maanden Diercategorie vleesstieren en overig vleesvee van 6 tot 24 maanden Voor deze drie categorieën wordt een geuremissiefactor van 35,6 OUe/s per dier weergegeven. Andere bronnen van geuremissies in de veehouderij zijn: Geuremissie uit de kadaveropslag: kwantitatieve gegevens voor geuremissies uit de kadaveropslag op veeteeltbedrijven zijn niet voorhanden. Praktijkervaring leert dat geuremissie uit gekoelde kadaveropslag te verwaarlozen valt. In geval van een niet gekoelde kadaveropslag zijn bijkomende geuremissies niet uit te sluiten. T.o.v. de globale geuremissies kunnen deze evenwel als beperkt beschouwd worden. Snelle afvoer van de kadavers kan uiteraard de impact sterk beperken. Er is een gekoelde kadaveropslag voorzien op het bedrijf. Bijkomende geuremissies vanuit deze opslag zijn dus te verwaarlozen. Externe mestopslag buiten de stal: er zijn geen kwantitatieve gegevens beschikbaar voor geuremissies uit externe mestopslag. Op het bedrijf is er geen externe mestopslag aanwezig voor de kippenmest. De kippenmest wordt rechtstreeks vanuit de stal naar de mestverwerking afgevoerd. Voor de mestopslag van runderen op de Groesaard 10, is er een externe opslag van vaste mest van 90 m³. Het betreft een beperkte opslag van rundermest, er vallen geen bijkomende relevante geuremissies te verwachten. Bepaling geurconcentratie Met behulp van een verspreidingsmodel (IFDM) wordt in voorliggend dossier een inschatting gemaakt van de geurimmissie in de omgeving van het bedrijf voor de huidige en de toekomstige situatie. Kenmerkend voor een veeteeltbedrijf is dat dit (meestal) gelegen is in agrarisch gebied, waar diverse gelijksoortige geurbronnen verspreid liggen in de omgeving van de te onderzoeken inrichting. Voor dergelijke inrichtingen, gelegen in een bronnencluster, worden minder strenge normen gehanteerd dan voor geïsoleerd gelegen bedrijven. Twee (of meer) bronnen vormen een cluster wanneer de ene bron binnen het 98-percentiel voor het nuleffectniveau van de andere bron is gelegen. Inrichtingen met minder dan 5 % van de geuremissie van de inrichting onder studie kunnen als achtergrondgeur worden beschouwd en dienen dus niet mee in rekening te worden gebracht (of benaderd als minder dan 5 % van de geuremissie). Een aanpak voor cumulatie situaties werd uitgewerkt in het onderzoeksproject "Voorstellen van een aanpak om beschermingsniveaus voor geurhinder vast te stellen rondom bronnencomplexen en bronnenclusters (2004)" dat door PRG Odournet in opdracht van de Dienst Lucht & Klimaat van LNE werd uitgevoerd (zie ook risicos/geurhinder/onderzoek). Dit onderzoek had tot doel beschermingsniveaus voor te stellen voor zowel in- als omwonenden van bronnenclusters als bronnencomplexen. Met name voor stallen werden reeds toetsingswaarden voor beoordeling van cumulatieve impacten uitgewerkt (zie verder). Er zijn namelijk verschillende toetsingswaarden afgebakend voor geïsoleerde bedrijven en voor de gecumuleerde impact van een bronnencluster. Voor bedrijven gelegen in een bronnencluster dient dus steeds de geuruitstoot van de omliggende veeteeltbedrijven mee in beschouwing genomen te worden. MER Van Schil LV 56/258

57 In IFDM wordt als bron dus niet enkel het bedrijf zelf, maar ook omliggende bedrijven ingegeven. De (theoretische) geuremissies van de omliggende bedrijven wordt afgeleid uit de milieuvergunningen van deze bedrijven, die werden opgevraagd bij de gemeente. Hierbij worden de vergunde aantallen dieren (ongeacht of deze effectief gerealiseerd zijn of niet), dan vermenigvuldigd met een geuremissiefactor volgens diertype. Hierbij dient wel aangehaald te worden dat dit een inschatting betreft, aangezien er voor de omliggende bedrijven geen uitspraak kan gedaan worden van staltype en van de aanwezige niet-vergunde dieren (zoals biggen). Benaderend wordt daarom uitgegaan van conventionele stalsystemen. Het is bovendien evenmin bekend in hoever de vergunde aantallen dieren effectief gerealiseerd werden. Bij de beoordeling van de impact als bronnencluster dient dan ook met een aanzienlijk verhoogde onzekerheid rekening gehouden te worden. In navolging van de open LNE WG geur van 1 juli 2014 wordt een nieuwe afbakening voor bronnenclusters voorgesteld als volgt (richtlijnen dienst MER oktober 2014): De bedrijven behorende tot de bronnencluster worden als volgt bepaald: cirkel vanuit het middelpunt/geurzwaartepunt van het bedrijf met een straal die overeenstemt met de afstand van het bedrijf tot het verste punt waar er nog een immissie van 2 oue/m3 (veroorzaakt door het individuele bedrijf in de huidige situatie) is. De straal mag echter niet kleiner zijn dan 750 m. Binnen een straal van 750 m wordt rekening gehouden met bedrijven met een totale geuremissie van 2500 OU E/s of meer. Indien de 2 OU E/m3-contour een grotere straal heeft dan 750 m, dienen buiten de cirkel van 750 m enkel de bedrijven in rekening gebracht te worden die meer dan 5% van de geuremissie van het bedrijf in de huidige situatie uitstoten. Rundveebedrijven moeten niet kwantitatief meegerekend worden in de cumulatieve geurstudie. Wel dienen ze in de bespreking van de omgeving kwalitatief in beschouwing genomen te worden. De cumulatieve geurimmissies worden berekend voor elke relevante woning in de huidige vergunde situatie, de huidige vergunde situatie zonder het bedrijf en de aangevraagde situatie. Toetsing geurconcentratie Aangezien het bedrijf deel uitmaakt van een bronnencluster, wordt de geurmodellering getoetst aan de normen voor een bedrijf dat deel uitmaakt van een bronnencluster. Volgende normering wordt in het visiedocument vooropgesteld: 10 OU e/m³ als 98-percentiel: wordt voorgesteld als grenswaarde voor een varkenscluster, waarbij dient getoetst te worden t.o.v. verspreide woningen in agrarisch gebied (hierbij worden geen woningen gerekend van andere, naburige veehouderijen). 3 OU e/m³ als 98-percentiel: wordt voorgesteld als richtwaarde voor een varkenscluster, waarbij dient te worden getoetst t.o.v. hoog geurgevoelige bestemmingen (woongebied volgens gewestplan, ziekenhuizen, scholen, winkelcentra, kampeerterreinen). De tussenwaarde van 5 OUe/m³ als 98-percentiel werd in vroegere versies van het visiedocument voorgesteld als richtwaarde (3 OUe/m³ werd toen voorgesteld als streefwaarde i.p.v. richtwaarde). Deze waarde is in de laatste versie van het visiedocument niet meer voorzien. Nochtans, om ook woongebieden met landelijk karakter enige bescherming te kunnen bieden, is een tussenliggende toetsingswaarde aangewezen. Woongebieden met landelijk karakter dienen getoetst te worden ten opzichte van deze waarde van 5 OUe/m³ als 98-percentiel. MER Van Schil LV 57/258

58 Voor bedrijven met kippen zijn geen specifieke toetsingswaarden opgenomen, en bij ontstentenis hiervan zullen de beoordelingscriteria voor varkensstallen gebruikt worden. Het RLB merkt immers op dat strikt genomen bovenstaande beoordeling werd ontwikkeld voor varkensbedrijven, maar dat deze werkmethode echter aangeraden wordt voor alle veehouderijen. Volgende beoordeling wordt gekoppeld aan de toetsing van de geuremissie en de geldende normen: Tabel 17: Toetsingswaarden bronnencluster (Richtlijnenhandboek landbouwdieren, Willems et. al, 2009) Verspreide woningen in agrarisch gebied Woongebied met landelijk karakter Woongebied (woongebied s.s., woonuitbreidingsgebied, reservegebied voor woonuitbreiding) >10 OUe/m³ als 98P 5-10 OUe/m³ als 98P Matig negatief effect Significant negatief effect 3-5 OUe/m³ als 98P Gering negatief effect Matig negatief effect Gezien de aanvaardbaarheid van geurbelasting functie is van de geurgevoeligheid van de beoordelingspunten wordt bij het vastleggen van de aanvaardbaarheidscriteria gebruik gemaakt van de beoordeling opgenomen in het begin 2012 aangepaste richtlijnenboek lucht bij opmaak van MER s. Deze beoordelingswijze is afgestemd op het Vlaamse geurbeleid zoals opgenomen in het zgn. 'Visiedocument geur' van LNE. Een overzicht van de indeling wordt in onderstaande Tabel 18 opgenomen. Tabel 18: Beschrijving geurgevoelige bestemmingen (Richtlijnenhandboek lucht, LNE, 2012) Hoog geurgevoelige bestemmingen Matig geurgevoelige bestemmingen Beschrijving Waar grote aantallen mensen langdurig verblijven of waar recreatieve buitenactiviteiten plaatsvinden: woongebieden, ziekenhuizen, scholen, winkelcentra, kampeerterreinen, speelterreinen Mensen kunnen hier op alle momenten van de dag of nacht aanwezig zijn, zowel binnen als buiten Gebieden gekenmerkt door lage bevolkingsdichtheid: agrarische en op bedrijventerreinen gelegen bedrijfwoningen, natuurterreinen, sportterreinen,. dergelijke bedrijventerreinen worden gekenmerkt door activiteiten als handel, retail, productie voedingsmiddelen. Mensen kunnen hier op alle momenten van de dag of nacht aanwezig zijn, zowel binnen als buiten. Typische gebiedseigen achtergrondgeur (bvb. Van landbouwactiviteiten in landbouwgebied) kan aanwezig zijn Bestemming volgens gewestplan Woongebieden, woonuitbreidingsgebieden, woongebieden met landelijk karakter (ingeval toetsing aan niet-landbouweigen geuren), woonparken, dienstverleningsgebieden, gebieden hoofdzakelijk bestemd voor de vestiging van grootwinkelbedrijven, recreatiegebieden, gebieden voor gemeenschapvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen, Woongebieden met landelijk karakter (ingeval toetsing aan landbouweigen geuren), agrarische gebieden, (ingeval toetsing aan nietlandbouweigen geuren), gebieden voor ambachtelijke bedrijven en gebieden voor KMO s, parkgebieden, gebieden voor gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen, gemengde woon- en industriegebieden, MER Van Schil LV 58/258

59 Laag geurgevoelige bestemmingen Tolerantie ten aanzien van gebiedsvreemde geuren kan laag zijn Industriegebieden, openbare wegen Industriegebieden, gebieden voor milieubelastende industrieën, gebieden voor ambachtelijke bedrijven en KMO s, agrarische gebieden (ingeval toetsing aan landbouweigen geuren), bosgebieden, natuurgebieden, groengebieden, bufferzones, waterwegen, luchtvaartterreinen, Gezien de aard/herkomst van de geur (landbouweigen geuren) wordt bij de beoordeling van de geurimpact t.h.v. bewoning dan ook rekening gehouden met volgende indelingswijze: Hoog geurgevoelige bestemmingen: woongebied en woonuitbreidingsgebied Matig geurgevoelige bestemmingen: woongebieden met landelijk karakter Laag geurgevoelige bestemmingen : agrarische gebieden Volgens het nieuwe maatregelenkader van LNE wordt als basisbeschermingsniveau 10/5/3 OUe/m³ als 98P waarde gehanteerd (achtergronddocument bij het visiedocument en het MER-Richtlijnenboek landbouwdieren) voor respectievelijk laag, matig en hoog geurgevoelige gebieden. Voor de individuele toetsing wordt er geen toename van de geurimmissies toegestaan ten aanzien van de huidige geurimmissie indien de huidige geurimmissie (in OUe/m³ als 98P) bij bedrijfsvreemde woningen hoger is dan 10/5/3 OUe/m³ (als 98P) in functie van de geurgevoeligheid van de bestemming. Als de huidige geurimmissie hoger is dan 20/10/6 OUe/m³ als 98P waarde (in functie van de geurgevoeligheid van de bestemming), dan moet bij nieuwbouw en verbouwing, het gedeelte van de huidige geurimmissie van het totale bedrijf boven de 20/10/6 OUe/m³ als 98P waarde, onmiddellijk met minimaal 50% verminderd worden, waarbij de nieuwe geurimmissie ook de 25/15/9 OUe/m³ als 98P waarde niet mag overschrijden. Als de huidige geurimmissie lager is dan 10/5/3 OUe/m³ als 98P waarde, dan mag er nog een toename zijn van de geurimmissies ter hoogte van de bedrijfsvreemde woningen. Deze toename wordt beperkt tot max. 50% van het verschil tussen de huidige geurimmissie en 10/5/3 OUe/m³ (als 98P). Voor de cumulatieve toetsing wordt er geen toename van de geurimmissies toegestaan ten aanzien van de huidige geurimmissie indien de huidige geurimmissie (in OUe/m³ als 98P) bij bedrijfsvreemde woningen hoger is dan 10/5/3 OUe/m³ (als 98P). Als de huidige geurimmissie hoger is dan 20/10/6 OUe/m³ als 98P waarde, dan moet, bij nieuwbouw en verbouwing, het gedeelte van de huidige geurimmissie van het totale bedrijf boven de 20/10/6 OUe/m³ als 98P waarde, onmiddellijk met minimaal 50% gewogen verminderd worden, waarbij de nieuwe geurimmissie ook de 30/15/9 OUe/m³ als 98P waarde gewogen niet mag overschrijden. Als de huidige geurimmissie lager is dan 10/5/3 OUe/m³ als 98P waarde, dan mag er nog een toename zijn van de geurimmissies ter hoogte van de bedrijfsvreemde woningen. Deze toename wordt beperkt tot max. 50% van het verschil tussen de huidige geurimmissie en 10/5/3 OUe/m³ (als 98P). Volgens het maatregelenkader van LNE (zoals in de praktijk toegepast dd. 15/12/2014) dienen bijgevolg saneringsmaatregelen genomen te worden als de geurimmissie > 20/10/6 OUe/m³ (als 98P) ter hoogte van de indicator woningen. Als het berekende immissieniveau in de gewenste situatie minder dan 1 OUe/m³ als 98P MER Van Schil LV 59/258

60 waarde verschilt van de waarde die volgens het maatregelenkader moet gehaald worden, is dit nog aanvaardbaar. Deze marge bedraagt 0,5 OUe/m³ als 98P waarde als de huidige geurimmissie tussen 10/5/3 en 20/10/6 ligt. Deze marge kan slechts éénmalig toegepast worden Referentiesituatie Het bedrijf Jozef Verswijvel-Van Schil LV is gelegen Groesaard 10-8 te 2275 Lille, in agrarisch gebied. De bedrijfsomgeving wordt gekenmerkt door zijn agrarisch karakter. In de nabije omgeving zijn nog een aantal veeteeltbedrijven aanwezig Vlarem II afstandsregels De 2 pluimveestallen aanwezig op het bedrijf huisvesten in de huidige situatie stuks slachtkuikens. Het aantal waarderingspunten voor pluimvee in de huidige situatie bedraagt 181,72 punten. Op basis van deze gegevens geeft Vlarem II (cfr. Tabel 15) een te respecteren afstand van 200 meter aan. Tabel 19: Huidig aantal waarderingspunten Jozef Verswijvel-Van Schil LV Stal volgnummer Stal1 Stal2 Dierenaantal / stal Stalsysteem Strooiselvloer (droge mest) 60 Pt 60 Roostervloer (dunne mest) 20 Pt Batterij zonder geforceerde mestdrogerij: - open mestopslag onder de batterij 20 Pt - regelmatige mestafvoer naar een afgesloten put 40 Pt - dagelijkse mestafvoer naar een afgesloten put 80 Pt batterij met geforceerde mestdroging door middel van ventilatoren, plafondwaaiers, of een vergelijkbaar systeem (bv. Deeppit-of highrisestal,kanalenstal, mestbandbatterij met mestdroging) 110 Pt Ammoniakemissiearme stal 110 Pt 110 Stalverluchtingssystemen Biofilter / biobed / gaswasser 110 Pt Vertikale uitstoot > 0.5m boven nok, zonder pet 50 Pt 47,5 Vertikale uitstoot > 0.5m boven nok, met pet 30 Pt Vertikale uitstoot < 0.5m boven nok, zonder pet 40 Pt 2 Vertikale uitstoot < 0.5m boven nok, met pet Mechanische ventilatie zijdelingse uitstoot Natuurlijke: open nok trekschouw 20 Pt 10 Pt 20 Pt Natuurlijke met afdekking 10 Pt 10 Opslag van vaste dierlijke mest Geen opslag van mest (onmiddellijke afvoer) 50 Pt Gesloten opslag 40 Pt MER Van Schil LV 60/258

61 Eenvoudige afdekking Open opslag, open mestgoten 30 Pt 0 Pt Puntentotaal per stal ,5 Totaal aantal dieren : Puntentotaal : gewogen gemiddelde : 182 (*): max. 5 % van de stallucht van de emissiearme stal wordt afgevoerd via een verticale uitstoot < 0,5 m boven de nok zonder pet Aangezien de inrichting op ongeveer 440 m ligt van de hindergevoelige gebieden, wordt in de huidige situatie ruimschoots voldaan aan de verbods- en afstandsregels zoals opgenomen in Vlarem IFDM-modellering Bepaling geuremissies bedrijf Jozef Verswijvel-Van Schil LV De totale geuremissie in de huidige situatie wordt weergegeven in Tabel 20 en wordt berekend met de geuremissie-eenheden volgens de Nederlandse Regeling geur en veehouderij. In de huidige situatie zijn er 2 pluimveestallen aanwezig (stal 1 en stal 3) en 1 rundveestal (stal 2). Zoals aangegeven in de richtlijnen van de dienst MER van oktober 2014 dienen runderen niet kwantitatief meegerekend te worden in de geurstudie. Wel dienen ze in de bespreking van de omgeving kwalitatief in beschouwing genomen te worden. In stal 2 is er plaats voor 92 runderen, waarvan 22 rund < 1 jaar, 20 rund tss 1-2 jaar, 38 melkkoeien en 10 zoogkoeien. De totale geuremissie van het bedrijf Jozef Verswijvel-Van Schil LV wordt voor het pluimvee vervolgens ingeschat op OUe/s in de huidige toestand. Indien rekening zou gehouden worden met de Nederlandse emissiekengetallen voor runderen, en ervan uitgaande dat de geurwaarden voor pluimvee en runderen 1/1 kunnen samengeteld worden, dan zou de geuremissie met zowat 24% toenemen. Tabel 20: Geuremissie bedrijf Jozef Verswijvel-Van Schil LV in de huidige situatie Vergunde situatie Geuremissie Stalnr Dierplaats Stalsysteem # dieren Geur (OU E/s/dier) Totaal (OU E/s) Totaal stal (OU E/s) stal slachtkippen traditioneel , stal 2 - Melkkoeien traditioneel Runderen < 2 jaar traditioneel Zoogkoeien traditioneel Andere runderen traditioneel Stal Slachtkippen P , Bepaling geuremissies omliggende bedrijven De bedrijfsomgeving van het bedrijf van Jozef Verswijvel-Van Schil LV is gekenmerkt door veeteeltactiviteiten. In dit geval spreekt men hier van een "bronnencluster" aangezien er meerdere geurbronnen dicht bij elkaar gelegen zijn. De gegevens omtrent de bedrijven die behoren tot de bronnencluster van het bedrijf werden opgevraagd bij de gemeente Lille. De bedrijven behorende tot de bronnencluster worden als volgt bepaald volgens de richtlijnen MER Van Schil LV 61/258

62 van oktober 2014 van de dienst MER: cirkel vanuit het middelpunt/geurzwaartepunt van het bedrijf met een straal die overeenstemt met de afstand van het bedrijf tot het verste punt waar er nog een immissie van 2 OU E/m 3 als 98P (veroorzaakt door het individuele bedrijf in de huidige situatie) is. De straal mag echter niet kleiner zijn dan 750 m. Binnen een straal van 750 m wordt rekening gehouden met bedrijven met een totale geuremissie van 2500 OU E/s of meer. Indien de 2 OU E/m 3 -contour een grotere straal heeft dan 750 m, dienen buiten de cirkel van 750 m enkel de bedrijven in rekening gebracht te worden die meer dan 5% van de geuremissie van het bedrijf in de huidige situatie uitstoten. Hierbij moeten rundveebedrijven niet kwantitatief meegerekend worden in de cumulatieve geurstudie. Wel dienen ze in de bespreking van de omgeving kwalitatief in beschouwing genomen te worden. Tabel 21: Geuremissie omliggende bedrijven bronnencluster Bedrijf X Y Straat nr. PC Gemeente Geuremissie (OUe/s) Groesaard zn 2275 Lille Groesaard Lille * Groesaard Lille (19250) *: Bedrijf 3 wordt niet in rekening gebracht in de bronnencluster, aangezien er al meer dan 2 jaar geen dieren meer gehouden worden op het bedrijf. Bepaling geurconcentratie Bij de evaluatie van de geurverspreiding wordt gebruik gemaakt van IFDM-model. De uitstootpunten van het bedrijf en de omliggende bedrijven worden als puntbronnen beschouwd. In onderstaande tabel worden de inputparameters weergegeven van de berekeningen in het IFDM model in de huidige situatie. Tabel 22: Parameters IFDM-model Stal/bedrijf Parameter Waarde Opmerkingen Stal 1: pluimvee Hoogte uitstoot Temperatuur van de afgassen Diameter uitstootopening Volumestroom van het afgas 4,5 25 0,5 0,1 m C m Nm³/s Hoogte stal Natuurlijke ventilatie emissiemassastroom * g/s Stal 3: pluimvee via stofbak Hoogte uitstoot Temperatuur van de afgassen Diameter uitstootopening Volumestroom van het afgas 6, ,1 3,4 m C m Nm³/s Hoogte stofbak Verticale uitstoot emissiemassastroom * g/s Stal 3: pluimvee via warmtewisselaar* Hoogte uitstoot Temperatuur van de afgassen Diameter uitstootopening Volumestroom van het afgas ,5 2,3 m C m Nm³/s Hoogte uitlaat warmtewisselaar Verticale uitstoot emissiemassastroom * g/s Bedrijf 1 in cluster Hoogte uitstoot Temperatuur van de afgassen Diameter uitstootopening Volumestroom van het afgas 8, ,4 m C m Nm³/s Luchtwasser MER Van Schil LV 62/258

63 emissiemassastroom * g/s Bedrijf 2 in cluster Hoogte uitstoot Temperatuur van de afgassen Diameter uitstootopening Volumestroom van het afgas emissiemassastroom 8, ,4 * m C m Nm³/s g/s *: max. 5% van de lucht wordt afgevoerd via de warmtewisselaar Luchtwasser Toetsing geurconcentratie De toetsing van de immissies, bekomen uit het IFDM-model, gebeurt volgens Tabel 17. De verschillende zones (> 10 OUe/m³; 5-10 OUe/m³; 3-5 OUe/m³ als 98P) worden weergegeven in Figuur 8. In Tabel 26 wordt het aantal woningen weergegeven in de verschillende zones, en dit zowel voor de huidige situatie als voor de toekomstige situatie. Hierbij wordt de impact t.h.v. de bedrijven (de bedrijven 1-2-3) niet mee beoordeeld, aangezien er geen bedrijfswoningen bij deze bedrijven horen. De bedrijven en de woningen worden weergegeven in Figuur 9 in bijlage. Er dient echter wel opgemerkt te worden dat het gebruik van IFDM een grote onnauwkeurigheid met zich meebrengt. De actualisatie van het Richtlijnenboek Lucht vermeldt: Des te dichter bij de bron, des te onnauwkeuriger worden de resultaten van de verspreidingsberekeningen. De foutenmarge op de berekende concentraties in de nabijheid van de bron kan relatief groot worden (als gevolg van gekozen gridgrootte, gebouwinvloed en andere modelbeperkingen). Het is dan ook zinledig exacte geurconcentraties toe te kennen aan woningen die worden blootgesteld aan concentraties ver boven de bovenste toetsingswaarde van 10se of OUe/m³ als 98P. De hoogste weer te geven geurcontour is deze van 10se of OUe/m³ als 98P. De weergave van hogere contouren of concentraties ter hoogte van de dichtstbijzijnde geurgevoelige woningen heeft hooguit een indicatieve waarde, en dient dan ook als dusdanig geïnterpreteerd te worden. Cfr. bijkomende richtlijnen van de dienst MER van september 2013 wordt in de geurmodellering met IFDM naast de 98P van 3, 5 en 10 OUecontour, toch ook de contour van 20 OUe als 98P mee opgenomen (zowel voor de individuele berekening als voor de bronnencluster). Omwille van de vergaande aannames neemt de nauwkeurigheid van de impactberekeningen nog verder af bij de beoordeling op clusterniveau. In de huidige situatie zijn er 4 vreemde particuliere woningen, allen gelegen in agrarisch gebied, die een negatief effect ondervinden van het bedrijf. Binnen de zone van negatief effect bevinden zich, naast het bedrijf Verswijvel- Van Schil LV, nog 3 andere bedrijven/stallen. Bedrijf/stal 3 is echter al 2 jaar niet meer in gebruik en wordt verder buiten beschouwing gelaten. Het effect blijft beperkt tot woningen in agrarisch effect, en reikt niet tot de woningen in het woonuitbreidingsgebied ten westen van het bedrijf Geplande situatie Vlarem II afstandsregels In de toekomstige situatie zullen op het bedrijf Jozef Verswijvel-Van Schil LV slachtkuikens aanwezig zijn in 3 stallen. Er wordt een nieuwe pluimveestal stal 4 gebouwd en de aantallen in de bestaande stal 3 zullen opgetrokken worden. Wat betreft het rundvee zal er in de toekomst niets wijzigen. De 92 runderen blijven gehuisvest in stal 2. MER Van Schil LV 63/258

64 Het aantal waarderingspunten voor pluimvee bedraagt in de toekomstige situatie 194 punten. Op basis van deze gegevens geeft Vlarem II een te respecteren afstand van respectievelijk 300 m aan. Het bedrijf voldoet aan de Vlarem II afstandsregels, zowel in de bestaande situatie als in de toekomstige situatie. Op basis hiervan kan bijgevolg uitgegaan worden van geen of verwaarloosbaar effect. Tabel 23: Toekomstig aantal waarderingspunten Jozef Verswijvel-Van Schil LV Stal volgnummer Stal1 Stal2 Stal3 Dierenaantal / stal Stalsysteem Strooiselvloer (droge mest) 60 Pt 60 Roostervloer (dunne mest) 20 Pt Batterij zonder geforceerde mestdrogerij: - open mestopslag onder de batterij 20 Pt - regelmatige mestafvoer naar een afgesloten put 40 Pt - dagelijkse mestafvoer naar een afgesloten put 80 Pt batterij met geforceerde mestdroging door middel van ventilatoren, plafondwaaiers, of een vergelijkbaar systeem (bv. Deeppit-of highrisestal,kanalenstal, mestbandbatterij met mestdroging) 110 Pt Ammoniakemissiearme stal 110 Pt Stalverluchtingssystemen Biofilter / biobed / gaswasser 110 Pt Vertikale uitstoot > 0.5m boven nok, zonder pet 50 Pt 47,5 47,5 Vertikale uitstoot > 0.5m boven nok, met pet 30 Pt Vertikale uitstoot < 0.5m boven nok, zonder pet 40 Pt 2 2 Vertikale uitstoot < 0.5m boven nok, met pet Mechanische ventilatie zijdelingse uitstoot Natuurlijke: open nok trekschouw 20 Pt 10 Pt 20 Pt Natuurlijke met afdekking 10 Pt 10 Opslag van vaste dierlijke mest Geen opslag van mest (onmiddellijke afvoer) 50 Pt Gesloten opslag Eenvoudige afdekking Open opslag, open mestgoten 40 Pt 30 Pt 0 Pt Puntentotaal per stal ,5 209,5 Totaal aantal dieren : Puntentotaal : gewogen gemiddelde : IFDM-modellering MER Van Schil LV 64/258

65 M.b.v. het model IFDM wordt de geurimpact in de omgeving berekend. Hierbij wordt voor de omliggende bedrijven aangenomen dat er op die locaties geen wijzigingen optreden. De berekeningen worden uitgevoerd voor de toekomstige situatie. De resultaten van de berekening worden opgenomen in een overzichtstabel (Tabel 26) alsook in de figuren in bijlage. Bepaling geuremissies bedrijf Jozef Verswijvel-Van Schil LV De totale geuremissie uit de bestaande pluimveestallen stal 1 en stal 3 en de nieuwe pluimveestal stal 4 in de toekomstige situatie wordt weergegeven in onderstaande tabel en wordt eveneens berekend met de geuremissie-eenheden volgens de Nederlandse Regeling geur en veehouderij. Ook hier worden de runderen niet kwantitatief meegerekend. De totale geuremissie van het bedrijf van Jozef Verswijvel-Van Schil LV wordt vervolgens op deze manier ingeschat op OUe/s in de toekomstige situatie, dit is een stijging met ongeveer 83 % t.a.v. de huidige situatie. Indien rekening zou gehouden worden met de Nederlandse emissiekengetallen voor runderen, en ervan uitgaande dat de geurwaarden voor pluimvee en runderen 1/1 kunnen samengeteld worden, dan zou de geuremissie met zowat 13% toenemen. De nieuwe stal wordt ammoniakemissiearm uitgevoerd. Als systeem wordt gekozen voor P-6.4. De stal wordt eveneens voorzien van een stofbak. Bij de beoordeling van de geuremissie dient, zoals hierboven reeds gemeld, er wel op gewezen te worden dat de emissiefactoren geen onderscheid maken tussen al of niet ammoniakarme stallen. De impactbeoordeling kan dan ook als een worst case benadering aanzien worden. Er dient dan ook melding gemaakt te worden van een aanzienlijke onzekerheid ten aanzien van de impactberekeningen. Dat voor de geplande situatie in principe zou kunnen uitgegaan worden van lagere geuremissies kan indirect afgeleid worden van de ammoniakemissiefactoren die later in deze studie zullen toegepast worden. Stalsysteem NH 3 (kg/j/dier) Traditioneel stalsysteem 0,08 Ammoniakemissiearm stalsysteem AEA P-6.4 0,045 Bij de toegepaste worst case benadering wordt hiermee evenwel geen rekening gehouden. MER Van Schil LV 65/258

66 Tabel 24: Geuremissie bedrijf Jozef Verswijvel-Van Schil LV in de toekomstige situatie Nieuwe situatie Geuremissie Stalnr Dierplaats Stalsysteem # dieren Geur (OU E/s/dier) Totaal (OU E/s) Totaal stal (OU E/s) stal Slachtkippen traditioneel , stal 2 - Melkkoeien traditioneel Runderen < 2 jaar traditioneel Zoogkoeien traditioneel Andere runderen traditioneel Stal Slachtkippen P , Stal slachtkippen P , Bepaling geuremissies omliggende bedrijven De geuremissies van de omliggende bedrijven werd weergegeven onder Bepaling geurconcentratie In onderstaande tabel worden de inputparameters weergegeven van de berekeningen in het IFDM model in de toekomstige situatie. Tabel 25: Parameters IFDM-model Stal/bedrijf Parameter Waarde Opmerkingen Stal 1: pluimvee Hoogte uitstoot Temperatuur van de afgassen Diameter uitstootopening Volumestroom van het afgas 4,5 25 0,5 0,1 m C m Nm³/s Hoogte stal Natuurlijke ventilatie emissiemassastroom * g/s Stal 3: pluimvee via stofbak Hoogte uitstoot Temperatuur van de afgassen Diameter uitstootopening Volumestroom van het afgas 6, ,1 3,4 m C m Nm³/s Hoogte stofbak Verticale uitstoot emissiemassastroom * g/s Stal 3: pluimvee via warmtewisselaar* Hoogte uitstoot Temperatuur van de afgassen Diameter uitstootopening Volumestroom van het afgas ,5 2,3 m C m Nm³/s Hoogte uitlaat ww Warmtewisselaar Verticale uitstoot emissiemassastroom * g/s Stal 4: pluimvee via warmtewisselaar* Hoogte uitstoot Temperatuur van de afgassen Diameter uitstootopening Volumestroom van het afgas emissiemassastroom ,5 2,3 * m C m Nm³/s g/s Hoogte uitlaat ww Warmtewisselaar Verticale uitstoot MER Van Schil LV 66/258

67 Stal 4: pluimvee via stofbak Hoogte uitstoot Temperatuur van de afgassen Diameter uitstootopening Volumestroom van het afgas emissiemassastroom 6, ,1 3,4 * Bedrijf 1 in cluster Hoogte uitstoot 8,2 Temperatuur van de afgassen 25 Diameter uitstootopening 10 Volumestroom van het afgas 0,4 emissiemassastroom * Bedrijf 2 in cluster Hoogte uitstoot 8,5 Temperatuur van de afgassen 25 Diameter uitstootopening 10 Volumestroom van het afgas 0,4 emissiemassastroom * *: max. 5% van de lucht wordt afgevoerd via de warmtewisselaar m C m Nm³/s g/s m C m Nm³/s g/s m C m Nm³/s g/s Hoogte stofbak Verticale uitstoot Luchtwasser Luchtwasser Toetsing geurconcentratie De toetsing van de immissies, bekomen uit het IFDM-model, gebeurt volgens Tabel 17. De verschillende zones (> 10 OUe/m³; 5-10 OUe/m³; 3-5 OUe/m³ als 98P) worden weergegeven in de Figuur 10 in bijlage. Cfr. bijkomende richtlijnen van de dienst MER van september 2013 wordt in de geurmodellering met IFDM naast de 3, 5 en 10 OUe-contour, toch ook de contour van 20 OUe als 98P mee opgenomen (zowel voor de individuele berekening als voor de bronnencluster). In de onderstaande tabel wordt de resultatentabel weergegeven voor de clusterbeoordeling. Hierbij wordt de impact t.h.v. de bedrijven (de bedrijven 1-2-3) niet mee beoordeeld, aangezien er geen bedrijfswoningen bij deze bedrijven horen. De bedrijven en de woningen worden weergegeven in de figuren in bijlage. Tabel 26: Resultatentabel clusterbeoordeling (met inbegrip van de emissies van het bedrijf in de aanvraag) Aantal woningen Geurcontour Huidige situatie Toekomstige situatie >10 OU E/m³ als 98P Agrarisch gebied OU E/m³ als 98P Agrarisch gebied OU E/m³ als 98P Agrarisch gebied 8 6 Legende Negatief effect Matig negatief effect Gering negatief effect MER Van Schil LV 67/258

68 Door de uitbreiding van het bedrijf zijn er geen bijkomende woningen die een significant negatief effect ondervinden wat betreft het aspect geur voor de bronnencluster. Er zijn 3 woningen die verschuiven van een gering negatief effect in de huidige situatie naar een matig negatief effect in de nieuwe situatie. Er is 1 bijkomende woning met een gering negatief effect in de nieuwe situatie. Alle woningen met een gering tot significant negatief effect zijn gelegen in agrarisch gebied. Ter hoogte van het woongebied en woonuitbreidingsgebied ten westen van het bedrijf Verswijvel/Van Schil LV daalt de geurconcentratie als 98P tot < 3 OU E/m³, of een verwaarloosbaar effect. In de huidige situatie en in de toekomstige situatie zijn er in totaal 4 woningen met een significant negatief effect, met een geurconcentratie hoger dan 10 OU E/m³ als 98P. Deze woningen liggen alle in agrarisch gebied. De woning van de exploitant is hier niet bij gerekend. De geurconcentratie als 98P op clusterniveau ter hoogte van deze 4 woningen voor verandering en na verandering, wordt weergegeven in Tabel 27. In deze tabel wordt ook de geurconcentratie als 98P weergegeven van de woningen met een matig tot gering negatief effect. Voor de 4 woningen met een significant negatief effect zien we een status quo tot geringe stijging van de geurconcentratie als 98P. de stijging blijft beperkt tot 0,4 OUe/m³ of minder. Deze woningen liggen immers ook dichter binnen de invloedssfeer van de overige bedrijven in de bronnencluster. Voor de woningen die verder van het bedrijf Van Schil gelegen zijn, blijft de geurconcentratie als 98P lager dan 10 Oue/m³ als 98P. Hier worden ook beperkte stijgingen waargenomen, die beperkt blijven tot minder dan de helft van het verschil tussen de huidige geurimmissie en 10 OUe/m³ als 98P in agrarisch gebied. Ten aanzien van de berekeningen op woningniveau dient aangegeven te worden dat de berekende geurbelasting louter als indicatieve waarden te aanzien zijn omwille van de aanzienlijke modelmatige onzekerheden, welke bij clusterbeoordeling nog toenemen. Beperkte verschillen in berekende waarden zijn in feite niet als relevant (niet onderscheidend) te aanzien. Tabel 27: Gedetailleerd overzicht van de geurconcentraties in de cluster (OUe/m³) als 98P voor de huidige en de geplande situatie ter hoogte van de dichtstbijzijnde woningen Geurconcentratie (OUe/m³) als 98P op clusterniveau Woning Huidige situatie Nieuwe toestand 1 Varkensbedrijf Bastiaens Liesbet * Varkensbedrijf Bastiaens LV * (voormalig leghennenbedrijf) * woning 11,4 11,6 5 woning 11,9 12,3 6 (woning bij voormalig leghennenbedrijf) 10,2 10,2 7 woning 15,8 16,1 8 woning 7,4 7,7 9 woning 5,6 6,1 10 woning 4,9 5,3 11 woning 4,7 5,1 12 woning 4,6 5,0 13 woning 4,2 4,7 14 woning 3,9 4,4 15 woning 3,7 4,2 16 woning 3,5 3,8 17 woning 5,1 5,5 MER Van Schil LV 68/258

69 18 woning 6,3 7,0 *: Bij de bedrijven hoort geen bedrijfswoning, deze worden buiten beschouwing gelaten Voor de meest relevante individuele woningen worden in onderstaande tabel eveneens de geurconcentraties weergegeven in de cluster (OUe/m³) als 98P zonder het bedrijf van Jozef Verswijvel-Van Schil LV zelf. Uit deze tabel blijkt dat de gewogen impact van het bedrijf Verswijvel-Van Schil op de cluster beperkt is en minder dan 10% bedraagt ter hoogte van de dichtstbijzijnde woningen (woningen ). Voor de woningen verderaf varieert de impact van 8 tot 18%. Tabel 28: Gedetailleerd overzicht van de geurconcentraties in de cluster (OUe/m³) als 98P zonder het bedrijf van Jozef Verswijvel-Van Schil LV ter hoogte van de dichtstbijzijnde woningen Geurconcentratie (OUe/m³) als 98P Woning Cluster zonder bedrijf Verswijvel-Van Schil LV 1 Varkensbedrijf Bastiaens Liesbet * - 2 Varkensbedrijf Bastiaens LV * - 3 (voormalig leghennenbedrijf) * - 4 woning 11,2 5 woning 11,6 6 (woning bij voormalig leghennenbedrijf) 9,6 7 woning 14,7 8 woning 6,5 9 woning 5 10 woning 4,3 11 woning 4,1 12 woning 3,9 13 woning 3,7 14 woning 3,4 15 woning 3,4 16 woning 2,9 17 woning 4,2 18 woning 5,4 Op individueel niveau ligt de geurconcentratie als 98P van deze woningen uit de tabel lager dan 10 OUe/m³. De verschillende zones (> 10 OUe/m³; 5-10 OUe/m³; 3-5 OUe/m³ als 98P) worden weergegeven in de figuren 8 en 10 in bijlage. Voor deze woningen worden tenslotte de geurconcentraties weergegeven voor de huidige situatie en voor de gewenste situatie als 98P, die enkel door het bedrijf zelf veroorzaakt worden (individuele benadering). De individuele geurconcentraties t.h.v. de meest nabijgelegen woningen, gelegen in agrarisch gebied zijn lager dan 10 OUe/m³. Wat betreft de individuele benadering zijn er dus geen negatieve effecten ter hoogte van de nabijgelegen woningen. MER Van Schil LV 69/258

70 Tabel 29: Gedetailleerd overzicht van de geurimpact veroorzaakt door het bedrijf van Jozef Verswijvel- Van Schil LV (OUe/m³) als 98P voor de huidige en de geplande situatie ter hoogte van de dichtstbijzijnde woningen Individuele geurconcentratie (OUe/m³) als 98P Woning Huidige situatie Nieuwe toestand 1 Varkensbedrijf Bastiaens Liesbet * Varkensbedrijf Bastiaens LV * (voormalig leghennenbedrijf) * woning 3,9 6,2 5 woning 2,2 3,6 6 (woning bij voormalig leghennenbedrijf) 1,7 2,8 7 woning 1,4 2,5 8 woning 1,0 1,8 9 woning 0,8 1,5 10 woning 0,8 1,4 11 woning 0,7 1,3 12 woning 0,7 1,3 13 woning 0,7 1,2 14 woning 0,6 1,1 15 woning 0,6 1,1 16 woning 0,6 1,1 17 woning 0,8 1,4 18 woning 0,8 1, STOF Momenteel wordt fijn stof gezien als één van de belangrijkste luchtverontreinigende stoffen die leiden tot nadelige gezondheidseffecten. Deze treden zowel op bij kortstondige blootstelling aan hoge concentraties als bij langdurige blootstelling aan lage concentraties. De kleinere deeltjes dringen het diepst door in de longen. De afzetting van zwevend stof leidt tevens tot vervuiling en verwering van gebouwen. De grovere fractie zwevend stof is eerder in te delen als hinderlijk bij depositie. Naast primair fijn stof (deeltjes die als dusdanig geëmitteerd worden), kan nog melding gemaakt worden van secundair fijn stof, dat ontstaat bij chemische reactie tussen verschillende polluenten (bvb NH4, SOx, VOS). Bij de impactbeoordeling wordt met dit secundair gevormd fijn stof evenwel geen rekening gehouden gezien de effecten ervan zich veel minder op lokale schaal voordoen en de kwantificatie ervan niet evident is. De stofdeeltjes worden ook ingedeeld in fracties op basis van hun grootte. Een onderscheid wordt gemaakt tussen PM10, PM2,5 en PM0,1 (PM = Particulate Matter = PM). De grovere fijn stof fractie (de fractie > 2,5 µm en < PM10, deeltjes met een aërodynamische diameter (a.d.) kleiner dan 10 µm en groter dan 2,5 µm) bestaat vooral uit mechanisch gevormde deeltjes die in de lucht gebracht worden door de wind of door antropogene activiteiten, zoals opwaaiend stof bij verkeer en bij opslag en overslag van bulkgoederen De fijne fractie (PM2,5, deeltjes met een a.d. kleiner dan 2,5 µm) bestaat vooral uit deeltjes ontstaan bij verbrandingsprocessen en secundaire reacties. Ook roet behoort tot deze fractie. Momenteel bestaan er sterke aanwijzingen dat fijne deeltjes (< 2,5 µm) schadelijker zijn dan de grovere deeltjes. Daarom verschuift de aandacht dan ook meer en meer naar PM2,5 of zelfs naar de ultrafijne deeltjes (met a.d. < 0,1 µm). MER Van Schil LV 70/258

71 De sector landbouw en visserij is één van de belangrijkste bronnen van PM10-emissie. Dit bestaat echter hoofdzakelijk uit het stof dat opwaait bij bewerking van de landbouwgronden. Deze onzekere bron van emissie is vermoedelijk minder belangrijk vanuit het oogpunt van gezondheid (VMM, 2005, VMM, 2007; Mira-T, 2006). Grof stof met een a.d. groter dan 10 μm komt o.a. in de lucht terecht door opwaaien en verwaaien bij wegverkeer, op- en overslag van ertsen, afbraakwerken, maar ook vanuit landbouwbedrijven (bvb wegwaaiend stof). Vanuit de site van veeteeltbedrijven komt het stof voornamelijk uit de stallen (via de ventilatie verwaaien van stof afkomstig van voederdeeltjes, huidschilfers, ). Anderzijds ontstaat stofemissie ten gevolge van het vullen van de voedersilo s en de transportbewegingen ten behoeve van het bedrijf. Bijkomend vindt eveneens emissie plaats van zwarte rook, gerelateerd aan de verbranding van fossiele brandstoffen (verwarming van de stallen, gebruik van landbouwvoertuigen, transporten ten behoeve van de aan- en afvoer van grondstoffen, gebruik van een noodstroomgroep, ) Methodiek effectbepaling Bepaling stofemissies In eerste instantie wordt de stofemissie van het bedrijf bepaald. De stofemissie vanuit de stallen wordt, net als de geuremissie, kwantitatief benaderd met behulp van emissiefactoren. Voor de stookinstallaties kunnen de emissies beoordeeld worden uitgaande van de wettelijk verplicht uit te voeren emissiemetingen, aantal werkingsuren en het brandstofverbruik. Bij ontstentenis van meetgegevens wordt gebruik gemaakt van de van toepassing zijnde emissiegrenswaarden. Stofemissie uit de stallen Voor het maken van een inschatting stofemissies vanuit de stallen (zowel PM2,5 als PM10) wordt, net als bij geur en ammoniak, gebruik gemaakt van studies uit Nederland, en dit tot er Vlaamse cijfers beschikbaar zullen zijn. Voor de emissie van PM10 wordt voortgegaan op recente emissiefactoren afkomstig van het VROM (Ministerie van Infrastructuur en Milieu van maart 2011 ( Voor PM2,5 wordt bij gebrek aan emissiefactoren gebruik gemaakt van de verhouding tussen PM10 en PM2,5 via volgende formule voorgesteld door Chardon en van der Hoeck (2002) : PM2,5 = 8/45 * PM10. Stofemissie bij vullen voedersilo s Voeder wordt op het bedrijf geleverd door voederfirma s. Via een persleiding wordt het voeder bij levering onder druk in de silo s geblazen. Om overdruk in de silo s te vermijden is er een uitlaatopening voorzien om een teveel aan statische luchtdruk in de silo te laten ontsnappen naar de buitenlucht. Via deze uitlaatopening kunnen ook stofdeeltjes in de omgevingslucht terechtkomen. Om deze stofemissie zoveel mogelijk te beperken is het gebruik van een stof zak bij het vullen een gangbare praktijk. Het gebruik van een stofzak bij het vullen van de voedersilo s wordt verplicht door de exploitant. Hierbij kan opgemerkt worden dat het vullen van de voedersilo s een zeer tijdelijke stofbron is. Diffuse emissie Diffuse emissies in de landbouwsector zijn vooral te wijten aan emissies ten gevolge van akkerbewerking en verkeer (niet-uitlaatemissies). Andere eerder incidentele stofbronnen die kunnen voorkomen op het bedrijf zijn MER Van Schil LV 71/258

72 o.a. het laden van dieren, het uitmesten van de stallen, enz. Verdere oorzaken van diffuse vormen van stofemissies zijn : aan- en afvoertransporten en de aanlegfase van het bedrijf. Door een grote reinheid van het bedrijf na te streven en het aantal nodige transporten te beperken tot het minimum tracht de exploitant de diffuse stofemissies te beperken. De emissiebronnen voor veeteelt zijn moeilijk kwantificeerbaar, enkel voor de emissielucht uit de stallen zijn er emissiefactoren van stof beschikbaar. Stofemissie uit de stookinstallaties Gezien het lage vermogen van de verwarmingsinstallaties, het gebruik van petroleum en huisbrandolie, en het beperkt brandstofverbruik, kan gesteld worden dat de stofemissies van deze bronnen niet relevant zijn (verbranding van petroleum resulteert zelfs nauwelijks in stofvorming). De impact op omgevingsniveau kan als verwaarloosbaar ingeschat worden. Er zal dan verder ook niet in detail op deze emissie en de impact ervan ingegaan worden. Hoger vermelde is ook van toepassing op de emissie van de verbrandingsparameters CO, NOx en SOx (bij gebruik van petroleum treedt zelfs geen kwantificeerbare SOx emissie op) Bepaling stofconcentratie in omgevingslucht In tweede instantie wordt deze stofemissie omgezet naar een stofconcentratie in de omgeving, door middel van een overdrachtsberekening met het IFDM-model. In tegenstelling tot geurhinder wordt hier geen cumulatieve modellering uitgevoerd in IFDM, aangezien stofbronnen in de omgeving, niet enkel stofbronnen zijn van veebedrijven, maar vooral van verkeer, akkerbewerkingen, verwarmingsemissies,. Bij de beoordeling wordt er niet rechtstreeks getoetst t.o.v. het al dan niet overschrijden van een norm, maar t.o.v. de bijdrage aan deze norm Toetsing stofconcentratie De EU (1999/30/EG) formuleerde in 1999 een aantal grenswaarden voor PM10 in de omgevingslucht: Jaargemiddelde grenswaarde van 40 µg/m³ Niet meer dan 35 x overschrijden per jaar van het daggemiddelde van 50 µg/m³ Volgens de geactualiseerde versie van het Richtlijnenboek Lucht wordt het toegelaten aantal overschrijdingen per jaar voor PM10 van de daggrenswaarde (35) herrekend naar een rekenkundige jaargemiddelde waarde. Dit rekenkundig gemiddelde bedraagt 31,3 µg/m³. Voor PM10 wordt dus getoetst t.o.v. één luchtkwaliteitsnorm, nl. deze rekenkundige gemiddelde waarde, en volgens het significantiekader Volgend significantiekader wordt gehanteerd ter beoordeling van de immissiewaarde X in functie van de richtwaarde (grenswaarde) (Richtlijnenhandboek Lucht). Tevens zal een toetsing uitgevoerd worden ten opzichte van de jaargemiddelde PM2,5-grenswaarde van 25 µg/m³, die uiterlijk in 2015 dient gerespecteerd te worden (Europese richtlijn Lucht, 2008/50/EG). Indicatief kan aangegeven worden dat de PM2,5 concentraties zowat 60 à 70% van de PM10 concentraties uitmaken. Bij evaluatie kan dan ook met een achtergrond van 65% van de PM10 gerekend worden. Tevens wordt een indicatieve grenswaarde vooropgesteld van 20 µg/m³ in MER Van Schil LV 72/258

73 Tabel 30: Significantiekader PM10 en PM2,5 Toetsing Toetsing aan PM10 rekenkundig gemiddelde van 31,3 µg/m³ Toetsing aan PM2,5 jaargemiddelde van 25 µg/m³ Beoordeling X < 1% van de milieukwaliteitsnorm of richtwaarde 0,313µg/m³ 0,25 µg/m³ Geen of verwaarloosbaar effect 1% < X <3% van de milieukwaliteitsnorm of richtwaarde >0,313 µg/m³ <0,939 µg/m³ >0,25 µg/m³ <0,75 µg/m³ Beperkte bijdrage 3% < X <10% van de milieukwaliteitsnorm of richtwaarde >0,939 µg/m³ <3,13 µg/m³ >0,75 µg/m³ < 2,5 µg/m³ Belangrijke bijdrage X >10% van de milieukwaliteitsnorm of richtwaarde >3,13 µg/m³ >2,5 µg/m³ Zeer belangrijke bijdrage Referentiesituatie Actuele luchtkwaliteit in het studiegebied Het bedrijf bevindt zich op ongeveer 21 km ten W van het meetstation Dessel 42N016 (PM10) en op ongeveer 51 km ten NW van het meetstation Retie 90RT01 (PM2.5). De jaargemiddelde PM10- en PM2,5-concentraties voor het station wordt weergegeven in Tabel 31 (VMM, 2014, Luchtkwaliteit in het Vlaamse Gewest - Jaarverslag Immissiemeetnetten 2013). Deze waarden zijn, gezien de afstand tot het bedrijf, louter als indicatief te aanzien voor het studiegebied. Tabel 31: Jaargemiddelde PM10- en PM2,5-concentratie (µg/m³) voor 2013 van het dichtstbijzijnde VMMmeetpunt Plaats VMM-code Jaargemiddelde PM10- concentratie (µg/m³) Jaargemiddelde PM2,5-concentratie (µg/m³) Dessel 42N Retie 90RT01-15 Een interpolatiekaart, opgesteld door de VMM, geeft de meerjaarsgemiddelde PM10-concentraties in Vlaanderen weer. Op basis van deze kaart wordt ter hoogte van het studiegebied een meerjaarsgemiddelde ( ) PM10-concentratie van 23 µg/m³ en 16 overschrijdingen van de daggemiddelde PM10 grenswaarde afgeleid (bron VMM, Geoloket Advisering RUP Thema Lucht)). Rekening houdend met een gemiddeld aandeel van 65% van PM2,5 in PM10 kan inzake PM2,5 een concentratie van 15 µg/m³ voorop gesteld worden. Er wordt inzake PM10 en PM2,5 dan ook ruimschoots aan de actuele en reeds vastgelegde toekomstige grenswaarden voldaan. Ook aan de jaargemiddelde NO2 grenswaarde wordt ruimschoots voldaan (in het kader van dit MER is deze parameter echter niet relevant). MER Van Schil LV 73/258

74 Tabel 32: Luchtkwaliteit in het studiegebied (gemiddelde ) (bron VMM, Geoloket Advisering RUP Thema Lucht) X Y PM10 jaargemiddelde Aantal overschrijdingen norm PM10 daggemiddelde NO 2 jaargemiddelde (2012) Bepaling stofemissie In Tabel 33 wordt de stofemissie in de huidige toestand weergegeven. In de huidige situatie bedraagt de PM10- emissie uit de stallen kg/jaar. De totale PM2,5-emissie uit de stallen bedraagt 180 kg/jaar in de huidige situatie. Stal 3 is voorzien van een stofbak achter de stal. Een stofbak zorgt voor de reductie van de stofuitstoot. Dit steunt op het principe om lucht af te buigen. De horizontale luchtstroom wordt omgebogen naar een verticale luchtstroom, waardoor de emissies hoger zullen uitgestoten worden. Een bijkomend voordeel valt te verwachten doordat er meer stof ter plekke zal neerslaan. Er kan dus vanuit gegaan worden dat dit een reducerend effect heeft op de stofemissies van het bedrijf (vnl. ten aanzien van de grovere fracties). Er zijn evenwel geen gegevens bekend m.b.t. het emissiereducerend effect inzake PM10. Een stofbak werkt met het principe van impactie en inertiedepositie. De uitstromende lucht wordt sterk van richting veranderd (horizontaal naar verticaal). Kleinere deeltjes zullen geneigd zijn de luchtstroom te volgen, terwijl grotere deeltjes uit de bocht vliegen en botsen tegen de wand van de stofbak. Door de zwaartekracht vallen de deeltjes vervolgens naar beneden en worden uit de lucht verwijderd. Een deel van het stof blijft ook aan de wand kleven. In het rapport BBT fijnstof van de Wageningen Universiteit wordt het verwijderingsrendement van een droogfilterwand ingeschat op 20-40% (bij een droogfilterwand wordt ook gebruik gemaakt van impact om tot een emissie reducerend effect te komen). Voor de berekeningen in dit MER werd geopteerd om de ondergrens van 20% reductie van een droogfilterwand te hanteren voor de stallen met een stofbak. Dit is louter een zeer indicatieve schatting. Voor PM 10 hebben we voor verandering een emissie van 1012 kg/j. Ook voor PM 2,5 werd de ondergrens van 20% gehanteerd. We bekomen een stofemissie van 180 kg/j. Voor PM 2,5 is een reductie van 20% waarschijnlijk een overschatting. Indien we de 20 % reductie voor PM 2,5 niet doorrekenen, bekomen we voor verandering een totale stofemissie van 213 kg/j voor PM 2,5. MER Van Schil LV 74/258

75 Tabel 33: Stofemissie bedrijf van Jozef Verswijvel-Van Schil LV in de huidige situatie met vermelding van stofemissiefactoren (kg/dier/jaar) (VROM, Ministerie van Infrastructuur en Milieu, maart 2013 ( Vergunde situatie Stofemissie Stalnr Dierplaats Stalsysteem stal 1 stal 2 Stal 3 # dieren PM10 (kg/dier/j) PM 2,5 (kg/dier/j) PM 2,5 (geen reductie) Totaal PM10 (kg/j) Totaal PM2,5 (kg/j) slachtkippen traditioneel ,022 0, melkkoeien traditioneel 38 0,148 0, R<2 j traditioneel 42 0,038 0, zoogkoeien traditioneel 10 0,086 0, andere runderen traditioneel 2 0,17 0, Totaal PM 2,5 (geen reductie) slachtkippen P ,0152 0,003 0, Volgens de nieuwe lijst met emissiefactoren (versie 20/03/2015) horende bij het MER-Richtlijnenboek landbouwdieren is de totale stofemissie van het bedrijf Jozef Verswijvel - Van Schil LV in de huidige situatie voor PM10 gelijk aan kg/jaar. Voor PM2,5 is de emissie 95 kg/jaar volgens de berekening met de geactualiseerde emissiefactoren voor fijn stof PM2,5 (bijlage versie 20/03/2015 MER- Richtlijnenboek landbouwdieren) Bepaling impact stofconcentratie in de omgevingslucht De IFDM-modellering van de jaargemiddelde PM10-concentratie en de jaargemiddelde PM2.5-concentratie in de vergunde situatie wordt weergegeven in Figuur 11 in bijlage. Hier dient aangegeven te worden dat de impact op de luchtkwaliteit enkel buiten de eigen perceelsgrenzen dient beoordeeld te worden. In de huidige situatie is er voor PM10 enkel de bedrijfswoning die een zeer belangrijke bijdrage ondervindt. De impact ter hoogte van de bedrijfswoning zelf dient echter niet beoordeeld te worden. Er zijn 3 woningen die een beperkte bijdrage ondervinden met name tussen 1% en 3% van 31,3 µg/m³. Voor de PM2,5- concentraties ondervindt geen enkele woning een bijdrage (< 1% van 25 µg/m³). Ook zonder de 20% reductie ondervindt geen enkele woning een bijdrage voor PM 2,5. Bijgevolg is er eveneens geen bijdrage van de PM2,5 emissies bij gebruik van de geactualiseerde emissiefactoren PM2,5 (bijlage versie 20/03/2015 MER-Richtlijnenboek landbouwdieren) Geplande situatie Bepaling stofemissie In Tabel 34 wordt de stofemissie weergegeven in de nieuwe toestand. MER Van Schil LV 75/258

76 Tabel 34: Stofemissie bedrijf van Jozef Verswijvel-Van Schil LV in de nieuwe situatie Nieuwe situatie Stofemissie Stalnr Dierplaats Stalsysteem stal 1 stal 2 Stal 3 Stal 4 # dieren PM10 (kg/dier/ja) PM 2,5 (kg/dier/ja) PM 2,5 (geen reductie) Totaal PM10 (kg/j) Totaal PM2,5 (kg/j) slachtkippen traditioneel ,022 0, melkkoeien traditioneel 38 0,148 0, R<2 j traditioneel 42 0,038 0, zoogkoeien traditioneel 10 0,086 0, andere runderen traditioneel 2 0,17 0, Totaal PM 2,5 (geen reductie) slachtkippen P ,0152 0,003 0, slachtkippen P ,0152 0,003 0, In de nieuwe situatie bedraagt de PM10-emissie uit de stallen kg/jaar. De totale PM2,5-emissie uit de stallen bedraagt dan 310 kg/jaar. Ook de nieuwe stal wordt voorzien van een stofbak, hierbij wordt een reductiepercentage van 20% voor de emissie van fijn stof. Indien we de 20 % reductie voor PM 2,5 niet doorrekenen, bekomen we na de uitvoering van het project een totale stofemissie van 385 kg/j voor PM 2,5. Volgens de nieuwe lijst met emissiefactoren (versie 20/03/2015) horende bij het MER-Richtlijnenboek landbouwdieren is de totale stofemissie van het bedrijf Jozef Verswijvel - Van Schil LV in de nieuwe situatie voor PM10 gelijk aan kg/jaar. Voor PM2,5 is de emissie 171 kg/jaar volgens de berekening met de geactualiseerde emissiefactoren voor fijn stof PM2,5 (bijlage versie 20/03/2015 MER- Richtlijnenboek landbouwdieren). Tabel 35 : Relatieve stofemissie in vergelijking met de stofemissie in de referentie situatie Referentiesituatie Gewenste situatie Stofemissie PM10 (kg/jaar) Relatieve stofemissie t.o.v. referentie, in % Bepaling impact op stofconcentratie in omgevingslucht Op basis van IFDM zal een modellering voor het bedrijf in kwestie uitgevoerd worden. De IFDM-modellering van de jaargemiddelde PM10-concentratie en de jaargemiddelde PM2,5-concentratie door het bedrijf in de nieuwe situatie wordt weergegeven in Figuur 12 in bijlage. In de gewenste situatie is er voor PM10 geen enkele woning die een zeer belangrijke bijdrage ondervindt van het project van Jozef Verswijvel-Van Schil LV, uitgezonderd de bedrijfswoning. De impact ter hoogte van de bedrijfswoning zelf dient echter niet beoordeeld te worden. Er is 1 woning die een belangrijke bijdrage ondervindt ( tussen 3% - 10% ) van de beoordelingswaarde voor de beoordeling van het aantal dagen met overschrijding van MER Van Schil LV 76/258

77 de daggrenswaarde inzake PM10; t.o.v. de jaargemiddelde PM10 grenswaarde is de bijdrage echter veel beperkter. Er zijn 3 woningen met een beperkte bijdrage, m.n. tussen 1% - 3% van 31,3 µg/m³. Voor PM10 is er 1 bijkomende woning met een belangrijke bijdrage tussen 3% en 10% van 31,3 µg/m³. Rekening houdend met het beperkt aantal overschrijdingen van de daggemiddelde PM10 grenswaarde in het studiegebied wordt niet verwacht dat de extra bijdrage zal leiden tot een overschrijding van het toegelaten aantal dagen waarop de daggemiddelde grenswaarde mag overschreden worden. Voor de PM2,5- concentraties wordt geen relevante bijdrage verwacht ter hoogte van de woningen in de omgeving van het bedrijf. Bijgevolg is er eveneens geen bijdrage van de PM2,5 emissies bij gebruik van de geactualiseerde emissiefactoren PM2,5 (bijlage versie 20/03/2015 MER-Richtlijnenboek landbouwdieren). Tabel 36: Effectoverzicht impact fijn stof Toetsing PM10 - toetsing tov 31,3 µg/m³ 1% < X <3% van de milieukwaliteitsnorm of richtwaarde 3% < X <10% van de milieukwaliteitsnorm of richtwaarde X >10% van de milieukwaliteitsnorm of richtwaarde Toetsing PM2.5 - toetsing tov 25 µg/m³ 1% < X <3% van de milieukwaliteitsnorm of richtwaarde* 3% < X <10% van de milieukwaliteitsnorm of richtwaarde X >10% van de milieukwaliteitsnorm of richtwaarde Aantal woningen huidige situatie Aantal woningen nieuwe situatie Beoordeling 3 3 Beperkte bijdrage 0 1 Belangrijke bijdrage 0 0 Zeer belangrijke bijdrage Aantal woningen Aantal woningen Beoordeling huidige situatie nieuwe situatie 0 0 Beperkte bijdrage 0 0 Belangrijke bijdrage 0 0 Zeer belangrijke bijdrage VERZURENDE EN VERMESTENDE IMPACT Methodiek Bij verzuring en vermesting, twee belangrijke milieubegrippen, is ammoniak in de veehouderij de belangrijkste factor. Ammoniak wordt relatief snel uit de atmosfeer verwijderd, o.a. door zijn zeer goede oplosbaarheid in water. Het belangrijkste effect dat ammoniak dan ook met zich mee brengt wordt veroorzaakt door de depositie ervan, waarbij ammoniak voor een verzurend en vermestend effect zorgt op bodem, water en fauna & flora. Bijgevolg wordt er ter inschatting van de milieu-impact van de ammoniakemissie geen immissie berekend, maar wordt de depositie beschouwd Methodiek effectbepaling In dit hoofdstuk wordt enkel ingegaan op de berekening van de ammoniakemissie. De verzurende en vermestende gevolgen worden besproken onder de discipline Fauna & Flora. MER Van Schil LV 77/258

78 Bepaling ammoniakemissie Ammoniakemissiearme stallen: In een Vlaamse werkgroep stallen werden de stalsystemen geselecteerd die in aanmerking komen in het kader van het ammoniakreductieplan voor Vlaanderen. De systemen die wettelijk kunnen toegepast worden als ammoniakemissiearm stalsysteem voor varkens en pluimvee werden opgenomen in de Lijst van stalsystemen voor ammoniakreductie (Ministerieel besluit van 19 maart 2004, bijlage 1; Belgisch Staatsblad 14/10/2004). Voor deze stalsystemen dienen de ammoniakemissiefactoren gebruikt te worden die in deze lijst zijn opgenomen. De nieuwe stal 4 wordt voorzien van een ammoniakemissiearm systeem. Het systeem is P-6.4., dit systeem omvat een warmtewisselaar met luchtmengsysteem voor droging van de strooisellaag. De bestaande stal 3 is eveneens voorzien van het ammoniakemissiearm systeem P-6.4. Beide stallen zijn achteraan voorzien van een stofbak Referentiesituatie De ammoniakemissie uit de stallen van het bedrijf van Jozef Verswijvel-Van Schil LV bedraagt in de huidige situatie 3,8 ton NH 3/jaar. Tabel 37: Ammoniakemissie bij bedrijf van Jozef Verswijvel-Van Schil LV in de huidige situatie Vergunde situatie Stalnr Dierplaats Stalsysteem # dieren Amoniakemissie NH 3 (kg/j/dier) Totaal (kg/jaar) Totaal stal (kg/jaar) stal slachtkippen traditioneel , stal melkkoeien traditioneel 38 9,5 361 R<2 j traditioneel 42 3,9 164 zoogkoeien traditioneel 10 5,3 53 andere runderen traditioneel 2 9,5 19 Stal slachtkippen P , Geplande situatie In de toekomstige situatie bedraagt de ammoniakemissie 6 ton NH 3/jaar. MER Van Schil LV 78/258

79 Tabel 38: Ammoniakemissie bij bedrijf van Jozef Verswijvel-Van Schil LV in de geplande situatie Nieuwe situatie Stalnr Dierplaats Stalsysteem # dieren Amoniakemissie NH 3 (kg/j/dier) Totaal (kg/j) Totaal (kg/j/stal) stal slachtkippen traditioneel , stal melkkoeien traditioneel 38 9,5 361 R<2 j traditioneel 42 3,9 164 zoogkoeien traditioneel 10 5,3 53 andere runderen traditioneel 2 9,5 19 Stal slachtkippen P , Stal slachtkippen P , ENERGIE EN BROEIKASGASSEN Methodiek De theorie van het broeikaseffect is op zich goed gekend en algemeen aanvaard. Klimaatverandering is een rechtstreeks gevolg van de oplopende concentraties aan broeikasgassen in onze atmosfeer. Die gassen laten de invallende zonnestralen door, maar houden de door de aarde teruggekaatste warmte tegen. Dit fenomeen is bekend als het broeikaseffect. Koolstofdioxide (CO2), methaan (CH4) en lachgas (N2O) zijn enkele belangrijke broeikasgassen. De emissie van broeikasgassen uit de landbouw is een gevolg van de methaanvergisting (CH4) in de dierlijke spijsvertering en in mestopslag, de productie van lachgas (N2O) uit biologische processen, het gebruik van fossiele brandstoffen (CO2- en N2O-emissie) en de emissie van koolstofdioxide (CO2) door de daling van de bodemkoolstofvoorraad. De voornaamste bronnen van broeikasgassen op het veeteeltbedrijf zijn afkomstig van geproduceerde stalgassen en van de verbranding van fossiele brandstoffen. Ook het elektriciteitsverbruik zorgt voor een zekere CO2-productie ter hoogte van de elektriciteitscentrale. De grootste energieverbruikers zijn de verwarming en de verlichting van de stallen en de ventilatoren. Tabel 39 geeft de totale emissie in Vlaanderen weer aan broeikasgasemissie, alsook het aandeel van de veeteelt (VMM, 2010b). Tabel 39: Broeikasgasemissie in Vlaanderen en aandeel veeteeltsector (VMM, 2010b) Vlaanderen Broeikasgasemissie (ton CO 2-equivalenten) Totale broeikasgasemissie veeteelt Totale broeikasgasemissie al de sectoren Bij deze effectgroep dient opgemerkt te worden dat ze zich niet op lokaal niveau afspeelt, maar eerder op regionaal niveau of zelfs continentaal of mondiaal niveau. Tijdens de opmaak van een milieueffectrapport voor een project zullen ze dus zelden tot nooit op een zinvolle manier gekwantificeerd worden. Wel kunnen de MER Van Schil LV 79/258

80 atmosferische emissies van het project gekaderd worden in de beleidsmatige context (bron: Richtlijnenboek discipline Lucht). Uit Tabel 39 kan afgeleid worden dat het aandeel van de veeteeltsector in 2009 ca. 7% bedraagt van de totale broeikasgasemissies in Vlaanderen Methodiek effectbepaling In wat volgt zal bijgevolg de emissie aan broeikasgassen door het bedrijf zelf ingeschat worden aan de hand van emissiefactoren die werden gepubliceerd in de IPCC Guidelines 96 en De jaarlijkse broeikasgasemissies ten gevolge van de veeteeltexploitatie wordt bepaald op basis van de vergunde dierenaantallen, het jaarlijkse verbruik aan fossiele brandstoffen en de van toepassing zijnde emissiefactoren voor methaan, lachgas en CO 2. Eveneens wordt dieper ingegaan op het energieverbruik van het bedrijf, en de aanwending van hernieuwbare energiebronnen. De grootste energieverbruikers zijn hier de verlichting van de stallen, de ventilatoren, het voedersysteem en de warmteheaters. Het totale energieverbruik en de eigen productie wordt vergeleken met de CO 2-uitstoot van klassieke elektriciteitscentrales. Een echte beoordeling wordt hier niet aan gekoppeld. Er kunnen, indien nodig, bijkomende aanbevelingen gebeuren Referentiesituatie Methaanemissie Op basis van de door de VMM gehanteerde emissiefactoren (IPPC, 1996), wordt een inschatting gemaakt van de totale methaanemissie ten gevolge van de dieren. Voor het pluimvee wordt enkel rekening gehouden met methaanemissie ten gevolge van de mestopslag. Voor rundvee is er een methaanemissie uit de stallen als gevolg van methaanvergisting in zowel de dierlijke spijsvertering als in de mestopslag. Merk op dat de toepassing van ammoniakemissiearme stalsystemen niet in rekening gebracht werd inzake methaanemissie, dit omdat hierover geen meer gegevens gekend zijn. Mogelijks hebben deze ook een beperkend effect op de methaanemissie. Daarnaast komt ook methaan vrij bij de verbranding van fossiele brandstoffen. Voor de berekening van de methaanemissie wordt gebruik gemaakt van de emissiefactoren uit de 2006 IPCC Guidelines for National Greenhouse Gas Inventories. MER Van Schil LV 80/258

81 Tabel 40: Berekening methaanemissie uit de stallen bij bedrijf Jozef Verswijvel-Van Schil LV in de huidige situatie Stalnr Dierplaats # dieren Emissiefactor CH 4 (kg/dier/j) verteringsproces Emissiefactor CH 4 (kg/dier/j) mestopslag Emissie CH 4 (kg/dier/j) verteringsproces Emissie CH 4 (kg/dier/j) mestopslag Stal 1 Slachtkippen , Stal 2 Melkkoeien Runderen < 1 jaar Runderen 1-2 jaar Zoogkoeien Andere runderen Stal 3 Slachtkippen , Totaal (kg) Totaal (ton CO 2-equivalenten) Tabel 41: Berekening methaanemissie t.g.v. verbranding fossiele brandstoffen in de huidige situatie Jaarlijks verbruik brandstof (l) Energievoorraad (TJ) Emissiefactor CH 4 (kg/tj) (IPCC, 2066) CH 4-emissie (kg/jaar) CO 2- equivalenten (ton) l petroleum 0,37 3,4 1,26 0, Lachgasemissie Eveneens inzake lachgasemissie wordt op basis van de door de VMM gehanteerde emissiefactoren (IPCC, 2006) een inschatting gemaakt van de totale lachgasemissie die de mestopslag veroorzaakt. Voor kippen bedraagt de lachgasemissie 0,001 kg N2O-N per kg uitgescheiden N. In de huidige situatie bedraagt de totale N2O-emissie gekoppeld aan de dieren aanwezig op het bedrijf van Jozef Verswijvel-Van Schil LV in totaal 237 kg N2O/jaar (~74 ton CO2-equivalenten). Ook hier werd een eventuele reductie in emissie door toepassing van de ammoniakemissiearme stalsystemen niet in rekening gebracht. In onderstaande tabel wordt de berekening (met emissiefactoren uit IPCC, 2006) weergegeven van de lachgasemissie ten gevolge van de verbruiken aan brandstof. Tabel 42: Berekening lachgasemissie t.g.v. verbranding fossiele brandstoffen in huidige situatie Jaarlijks verbruik brandstof (l) Energievoorraad (TJ) Emissiefactor N 2O (kg/tj) (IPCC, 2006) N 2O-emissie (kg/jaar) CO 2- equivalenten (ton) l petroleum 0,37 0,6 0,22 0, CO 2 -emissie MER Van Schil LV 81/258

82 Tabel 43: Berekening CO 2-emissie t.g.v. verbranding in de huidige situatie Jaarlijks verbruik brandstof (l) Energievoorraad (TJ) Emissiefactor CO 2 (kg/tj) (IPCC, 2066) CO 2-emissie (kg/jaar) l petroleum 0,37 73,3 27, Nieuwe situatie Methaanemissie In de toekomstige situatie bedraagt de totale CH4-emissie gekoppeld aan de dieren aanwezig op het bedrijf Verswijvel-Van Schil LV in totaal 9,6 ton CH4/jaar (~201 ton CO2-equivalenten). Het jaarlijks verbruik aan fossiele brandstoffen voor het bedrijf bedraagt in de toekomstige situatie L mazout en l petroleum. Dit brandstofverbruik brengt een emissie 2,42 kg CH4/jaar (= 0,06 ton CO2-equivalenten) met zich mee. Tabel 44: Berekening methaanemissie t.g.v. verbranding fossiele brandstoffen in toekomstige situatie Jaarlijks verbruik brandstof (l) Energievoorraad (TJ) Emissiefactor CH 4 (kg/tj) (IPCC, 2006) CH 4-emissie (kg/jaar) CO 2- equivalenten (ton) 3000 l mazout 0, ,16 0, l petroleum 0,37 3,4 1,26 0, Lachgasemissie In de toekomstige situatie bedraagt de totale N2O-emissie gekoppeld aan de dieren aanwezig op het bedrijf Verswijvel Jozef - Van Schil LV in totaal 267 kg N2O/jaar (~83 ton CO2-equivalenten). In onderstaande tabel wordt de berekening (met emissiefactoren uit IPCC, 2006) weergegeven van de lachgasemissie ten gevolge van de verbruiken aan brandstof. Tabel 45: Berekening lachgasemissie t.g.v. verbranding fossiele brandstoffen in toekomstige situatie Jaarlijks verbruik brandstof (l) Energievoorraad (TJ) Emissiefactor N 2O (kg/tj) (IPCC, 2006) N 2O-emissie (kg/jaar) CO 2- equivalenten (ton) 3000 l mazout 0,12 0,6 0,07 0, l petroleum 0,37 0,6 0,22 0, CO 2 -emissie Tabel 46: Berekening CO 2-emissie t.g.v. verbranding in de toekomstige situatie Jaarlijks verbruik brandstof (l) Energievoorraad (TJ) Emissiefactor CO 2 (kg/tj) (IPCC, 2066) CO 2-emissie (kg/jaar) 3000 l mazout 0,12 73,3 8, l petroleum 0,37 73,3 27,13 MER Van Schil LV 82/258

83 Totale broeikasgasemissies In Tabel 47 wordt een overzicht gegeven van de totale broeikasgasemissies in de huidige en in de nieuwe situatie. Tabel 47: Totale broeikasgasemissie in de huidige en de nieuwe situatie Emissie uitgedrukt in ton CO 2- equivalenten Stal Huidige situatie Nieuwe situatie CH 4-emissie per jaar t.g.v. mestopslag N 2O-emissie per jaar t.g.v. mestopslag CH 4-emissie per jaar t.g.v. verbranding van fossiele 0,03 0,06 brandstoffen N 2O-emissie per jaar t.g.v. verbranding van fossiele 0,07 0,09 brandstoffen CO 2-emissie per jaar t.g.v. verbranding van fossiele 27,1 35,6 brandstoffen TOTAAL Door het voorliggende project neemt de totale broeikasgasemissie ten gevolge van het bedrijf toe met 31 ton CO 2-equivalenten. In Tabel 48 worden de cijfers voor Vlaanderen vergeleken met de emissie ten gevolge van voorliggend bedrijf. Tabel 48: Procentuele bijdrage bedrijf aan broeikasgasemissie in Vlaanderen t.g.v. veeteeltsector en overige sectoren Bijdrage in % Huidige situatie Nieuwe situatie Procentuele aandeel bedrijf t.o.v. veeteeltsector 0,005 0,006 Procentuele aandeel bedrijf in Vlaanderen 0,0004 0, Energieverbruik en broeikasgassen In de huidige situatie bedraagt het elektriciteitsverbruik ongeveer kwh per jaar. In de toekomstige situatie zou dit toenemen tot ca kwh per jaar. Ook aan dit energieverbruik kan een zekere CO2-emissie gekoppeld worden. In klassieke elektriciteitscentrales gaat de productie van 1 kwh namelijk gepaard met ongeveer 0,687 kg CO2-uitstoot (bron: - emissies van klassieke elektriciteitscentrales in België). Door het zelf opwekken van duurzame energie, bv. d.m.v. zonnepanelen, kan het bedrijf bijdragen aan een beperking van de broeikasgassen. Algemeen geldt dat afhankelijk van de ondersteuningsmaatregelen waarvoor het bedrijf in aanmerking komt (hetgeen gekoppeld is aan het financiële statuut van het bedrijf), het plaatsen van zonnepanelen al dan niet economisch interessant is. De plaatsing van de zonnepanelen vergt eveneens een aanzienlijke startinvestering, de financiële draagkracht van het bedrijf dient voldoende groot te zijn om zulk een investering te kunnen realiseren. MER Van Schil LV 83/258

84 Wat de plaatsing van windturbines betreft, is het plaatsen van grote windturbines (diameter meter en met een vermogen > 1 MW) als financieel interessant te beschouwen. Kleinere turbines variëren in vermogen van 100 Watt tot 10 Kilowatt. Het bekomen van een vergunning voor een windturbine ligt nog steeds heel moeilijk. Het uitvoeren van een energieaudit is volgens expertinschatting economisch haalbaar voor alle veeteeltbedrijven. Hierdoor kan de bedrijfsleider een goed zicht bekomen op het energieverbruik op zijn bedrijf en kunnen veelal enkele besparende maatregelen doorgevoerd worden. Eveneens kan bij het uitvoeren van een energieaudit aandacht besteed worden aan de mogelijkheid voor het bedrijf tot het duurzaam opwekken van energie. Tot op heden werd nog geen energieaudit uitgevoerd op het bedrijf SYNTHESE DISCIPLINE LUCHT Inzake de discipline lucht werd de impact van het bedrijf bekeken inzake geurhinder, stofhinder, ammoniakemissie en emissie broeikasgassen. In de huidige situatie gaat het bedrijf gepaard met: Een geuremissie van OU E/s. Deze geuremissie veroorzaakt samen met de emissies van andere bedrijven behorende tot dezelfde bronnencluster een negatief effect op 4 particuliere woningen. Deze woningen zijn allen gelegen in agrarisch gebied. Er is een matig negatief effect voor 4 woningen, ook gelegen in agrarisch gebied. Voor 8 woningen in agrarisch gebied is er tenslotte een gering negatief effect. Volgens de afstandsregels is er geen of verwaarloosbaar effect. De huidige PM10-emissie bedraagt kg. Er zijn 3 woningen in de huidige situatie die een beperkte bijdrage ondervinden. De bedrijfswoning van de exploitant Verswijvel Jozef- Van Schil LV zelf, ondervindt een zeer belangrijke bijdrage (maar effecten op eigen terrein vallen in feite buiten het beoordelingskader). De huidige PM2,5-emissie bedraagt 180 kg. In de huidige situatie ondervindt er enkel de bedrijfswoning van de exploitant een zeer belangrijke bijdrage (gezien deze impact zich binnen de eigen perceelsgrenzen voordoet is dit evenwel niet relevant). Voor PM2,5 is de emissie 95 kg/jaar volgens de berekening met de geactualiseerde emissiefactoren voor fijn stof PM2,5 (bijlage versie 20/03/2015 MER-Richtlijnenboek landbouwdieren). In de huidige situatie is er een ammoniakemissie van kg N H3/jaar. Voor de verzurende en vermestende impact van deze emissie, wordt verwezen naar de discipline Fauna en Flora. Een broeikasgasemissie (CH 4, N 2O en CO 2) van 289 ton CO 2-equivalenten ten gevolge van de dieren en het verbranden van fossiele brandstoffen. Hiermee heeft het bedrijf een bijdrage van 0,0004% van de CO 2-uitstoot in Vlaanderen. In de nieuwe situatie gaat het bedrijf gepaard met: Een geuremissie van OU E/s. Deze geuremissie veroorzaakt samen met de emissies van andere bedrijven behorende tot dezelfde bronnencluster een negatief effect op 4 woningen. Deze woningen zijn allen gelegen in agrarisch gebied. Er is een matig negatief effect voor 7 woningen, allen gelegen in agrarisch gebied. Voor 6 woningen in agrarisch gebied, is er een gering negatief effect. Er is dus een MER Van Schil LV 84/258

85 verschuiving van 3 woningen van gering negatief effect naar matig negatief effect, en een toename van 1 woning met gering negatief effect. Volgens de afstandsregels is er geen of verwaarloosbaar effect. Er is nagenoeg geen verschil in geurconcentraties vóór en na verandering voor de 4 woningen met een negatief effect op clusterniveau. Er is een status quo tot geringe stijging van de geurconcentratie als 98P voor deze woningen, de stijging is echter beperkt tot 0,4 OUe/m³ of minder. Voor de woningen die verder van het bedrijf gelegen zijn, blijven de geurconcentraties lager dan 10 OUe/m³. De stijgingen in geurconcentratie die hier waargenomen worden, blijven beperkt tot minder dan de helft van het verschil tussen de huidige geurimmissie en 10 OUe/m³. Een jaarlijkse PM10-emissie van kg ten gevolge van stalemissies. In de nieuwe situatie is er 1 bijkomende woning die een belangrijke bijdrage ondervindt van fijn stof. Een jaarlijkse PM2,5-emissie van 310 kg ten gevolge van stalemissies. Net zoals voor verandering is er geen enkele woning die een bijdrage ondervindt van fijn stof. De eigen woning van de exploitant heeft een belangrijke bijdrage (gezien deze impact zich binnen de eigen perceelsgrenzen voordoet is dit evenwel niet relevant). Voor PM2,5 is de emissie 171 kg/jaar volgens de berekening met de geactualiseerde emissiefactoren voor fijn stof PM2,5 (bijlage versie 20/03/2015 MER-Richtlijnenboek landbouwdieren). Een ammoniakemissie van kg NH 3/jaar. Voor de verzurende en vermestende impact van deze emissie, wordt verwezen naar de discipline Fauna en Flora. Een broeikasgasemissie (CH 4, N 2O en CO 2) van 320 ton CO 2-equivalenten ten gevolge van de dieren en het verbranden van fossiele brandstoffen. Hiermee heeft het bedrijf een bijdrage van 0,0004% van de CO 2-uitstoot in Vlaanderen. Opmerking : ten aanzien van de hierboven opgenomen evaluatie dient aangegeven te worden dat de impact binnen de eigen bedrijfsgrens in feite niet dient beoordeeld te worden MILDERENDE MAATREGELEN Door het bedrijf genomen maatregelen Het bedrijf maakt in de huidige situatie reeds gebruik van het ammoniakemissiearme stalsysteem P-6.4. Warmtewisselaar met luchtmengsysteem voor droging strooisellaag' voor stal 3. De bestaande stal 3 is ook voorzien van een stofbak achteraan de stal. Een stofbak zorgt voor de reductie van de stofuitstoot. Dit steunt op het principe om lucht af te buigen. De horizontale luchtstroom wordt omgebogen naar een verticale luchtstroom, waardoor de emissies hoger zullen uitgestoten worden. Een bijkomend voordeel valt te verwachten doordat er meer stof ter plekke zal neerslaan. Er kan dus vanuit gegaan worden dat dit een reducerend effect heeft op de stofemissies van het bedrijf. Dit werd reeds in rekening gebracht in de berekeningen. Als geurbeïnvloedende maatregelen inzake voeder en voederwijze wordt in de BBT-studie het toedienen van meerfasenvoedering aangehaald. Doordat de voeders beter afgestemd zijn op de specifieke behoefte van de dieren, daalt de stikstofexcretie in de mest. Ook toediening van eiwitarm voeder heeft een significante reductie in de stikstofexcretie in de mest tot gevolg. Het bedrijf maakt gebruik van MER Van Schil LV 85/258

86 meerfasenvoeders met verlaagd fosforgehalte en ruw eiwitgehalte. Dit effect is niet meegenomen in de berekening van de geurconcentraties, De bekomen resultaten zijn dus een worst-case scenario. Bij het vullen van de silo s wordt gebruik gemaakt van stofzakken. De stallen worden op regelmatige basis intensief gereinigd. Dit resulteert in een beperking van de geuremissie. Op het bedrijf is reeds een gekoelde kadaveropslag voorzien. Het aantal transporten op het bedrijf wordt geoptimaliseerd, waardoor stofopwaaiing, slijtage emissies en emissies van verbrandingsgassen door het verbruik van mazout wordt beperkt. Het bedrijfsterrein wordt zo goed als kan proper en stofvrij gehouden. Er is een groenscherm aanwezig, opgemaakt door de Hooibeekhoeve Door het bedrijf geplande maatregelen De nieuwe stal wordt eveneens voorzien, net als de bestaande stal 3, van een ammoniakemissiearm systeem. Het systeem is idem aan dat van de bestaande stal, nl. P-6.4 Warmtewisselaar met luchtmengsysteem voor droging strooisellaag'. De nieuwe stal 4 wordt ook voorzien van een stofbak achteraan de stal, analoog aan stal 3. Hiervoor werd met een stofreductie rekening gehouden van 20%. Er wordt een bijkomende gekoelde kadaveropslag voorzien. De exploitant voorziet in een aanvulling van het bestaande groenscherm rondom de bedrijfsgebouwen. Het erfbeplantingsplan wordt opgemaakt door de Hooibeekhoeve Verdere mogelijkheden of aanbevelingen Onderzoek naar mogelijkheden voor reductie geurhinder In Nederland werd er in 2003 een meetcampagne uitgevoerd om de invloed van een landschapselement (windsingel) op de verspreiding van emissies (in eerste instantie voornamelijk ammoniak) uit een varkenshouderij na te gaan (Van Dijk et al., 2004). Deze meetcampagne werd uitgevoerd bij een vleesvarkenshouderij met ruim dierplaatsen. Aan de oostzijde van het stallencomplex lag op ca. 20 m afstand van de dichtstbijzijnde stal een vrij uniforme windsingel. De situering is zo, dat bij wind uit zuidwestelijke tot westelijke richting de emissiepluim vanuit de stal grotendeels door en over de windsingel verspreid werd. De begroeiing in de meetcampagne bestond uit loofbomen (acacia, zomereik en berk) met struiken. De hoogte van de windsingel was ca m, en de breedte ca Als gevolg van deze Nederlandse meetcampagne werd onderzocht op welke manier landschapselementen in staat zijn om de impact van de emissies te verminderen (Van Dijk et al., 2005). Hieruit bleek dat landschapselementen zoals windsingels een fysiek obstakel vormen voor de verspreiding van stoffen en deeltjes in de atmosfeer. Het effect wordt voornamelijk bepaald door twee elkaar tegenwerkende processen: verhoogde depositie en snelheidsdemping. De resultaten uit het Nederlandse onderzoek laten zien dat een windsingel op korte afstand van een stal de ongewenste verspreiding van ammoniak, maar ook van andere agrarische emissies zoals fijn stof en geur tegengaat en dat de bomen in de windsingel een deel van de stikstof opnemen vanuit de lucht. MER Van Schil LV 86/258

87 De geurreductie door een windsingel zal op twee manieren gebeuren. Enerzijds zal geur (die zich als gas verspreidt) als gevolg van de extra turbulentie die ontstaat door de beplanting, worden gemengd en verdund met hogere luchtlagen waardoor de geurbelasting op leefniveau afneemt. Anderzijds zullen geurpartikels die geadsorbeerd worden aan stofdeeltjes gedeeltelijk door de beplanting worden gecapteerd (Van Dijk et al., 2005). Het windbrekend effect, waardoor een lagere dispersie optreedt, veroorzaakt echter een tegenovergesteld effect, en zal het verdunnend effect beperken. Hierdoor wordt de positieve impact van de hierboven vermelde elementen gedeeltelijk teniet gedaan. Ook aan de universiteit van McGill in Canada loopt momenteel eveneens een project naar het effect van natuurlijke windsingels op de verspreiding en het terugdringen van geur. Hieruit blijkt dat windsingels moeten bestaan uit minimum 2 rijen bomen of struiken, met variabele hoogtes, geplaatst loodrecht op de meest overheersende windrichting. Zij vermelden dat hoge barrières rond bvb. mestopslagplaatsen voor een geurreductie kunnen zorgen van 26 tot 92% aan de windluwe zijde (Bradshaw, 2003). Mogelijke milderende maatregelen voor het bedrijf VerswijvelJozef Van Schil LV: De aanwezige groenelementen dienen dus zeker behouden te blijven en kunnen mogelijks verder uitgebouwd worden. Een positief effect hiervan kan zeker verwacht worden. Bij de modellering werd geen rekening gehouden met de groenelementen, zodat dit als een worst-case scenario beschouwd kan worden. Onderzoek naar mogelijkheden voor reductie fijn stof Niettegenstaande de impact van het bedrijf op de fijn stof belasting in de omgeving globaal gezien als beperkt beschouwd kan worden, en geen overschrijdingen van de grenswaarden aangetoond worden in het studiegebied, wordt in wat volgt toch aandacht geschonken aan mogelijke milderende maatregelen. Implementatie hiervan is, cfr. het beoordelingskader van het RLB-lucht van LNE, en de hierin opgenomen koppeling met milderende maatregelen evenwel niet vereist op korte of middellange termijn. In Nederland wordt ook onderzoek uitgevoerd naar de mogelijkheden om specifiek de uitstoot van fijn stof uit de veehouderij te beperken. In de Buisonjé & Aarnink (2008) werden de opties voor reductie van stofemissies uit pluimveestallen onderzocht. Voor elk gangbaar staltype met een hoge emissie van fijn stof, zoals rondhuisvesting en volière, werden maatregelen geïnventariseerd die de fijnstofemissie kunnen reduceren. Daarbij is aangegeven of deze maatregelen op de korte termijn (implementatierijp in 2009) of op de langere termijn implementatierijp in 2011) toegepast kunnen worden in de praktijk. In dit onderzoek worden de mogelijke technieken in categorieën opgedeeld: 1) Stofreductie door aanpak van de bron Volgende zaken kunnen een invloed hebben op de stofemissie: - de eigenschappen van het strooiselmateriaal: houtkrullen geven bijvoorbeeld minder stof dan gehakseld stro (Aarnink e.a., 2004). Daarnaast is het mogelijk strooisel vooraf te ontstoffen. - de frequentie van bijstrooien of vervanging van strooisel - de dikte van de strooisellaag: in de varkenshouderij zou een dikke laag stro(oisel) mogelijks zorgen voor lagere stofconcentratie, of dit voor pluimvee een vergelijkbaar effect heeft, is nog niet gekend - het vochtgehalte van de strooisellaag De geschatte haalbare emissiereductie door aangepast strooiselmanagement bedraagt 10 50%. 2) Stofreductie door het voorkómen van stofvorming MER Van Schil LV 87/258

88 Volgende maatregelen vallen hieronder: - verbeterde, gesloten transportsystemen voor voer en strooiselmateriaal in de stal. - korrelkwaliteit van het voer: zodat de korrels tijdens het transport en in de stal niet uit elkaar vallen en verstoffen. Gezien in de pluimveehouderij gesloten voersystemen gangbaar zijn en aan de korrelkwaliteit reeds veel aandacht geschonken wordt, hebben dergelijke maatregelen echter minder perspectieven. 3) Stofreductie door het voorkómen van stofopname in de lucht - het bevorderen van rustig gedrag van de dieren (bijvoorbeeld door een extra schemerperiode of een langere donkerperiode te geven) geeft naar verwachting een reductie van de stofemissie (10 30%), maar is eenvoudig te realiseren, vooral op (vlees)pluimveebedrijven die (semi)continu verlichting toepassen. Wel moet men naar een optimum zoeken tussen het lichtschema, vigerende welzijnseisen en de productie van de dieren. - het aanbrengen van een film van plantaardige olie in de stal (waardoor het stof wordt gebonden aan alle oppervlakken in de stal, met name in het strooisel) lijkt perspectief te bieden op een hoge reductie met % en is in principe bij alle ventilatiesystemen toepasbaar. Momenteel wordt nog onderzoek uitgevoerd naar een systeem voor het aanbrengen van een oliefilm in vleeskuikenstallen. Te vochtig strooisel kan problemen leveren met de voetzolen van de dieren. - i.p.v. plantaardige olie kan ook water gebruikt worden, hierbij zijn wisselende resultaten verkregen. Aangezien water snel verdampt, moet er regelmatig worden verneveld. Bovendien moet naar een optimaal vochtgehalte van het strooisel gestreefd worden, aangezien te vochtig strooisel een negatief effect heeft op de ammoniakemissie en problemen kan geven met de voetzolen van de dieren. De hoeveelheid water die tijdens zeer warme dagen verneveld wordt in de inkomende lucht op veel pluimveebedrijven om de temperatuur in de stal te verlagen, komt niet in het strooisel terecht, doordat dit water snel in de lucht verdampt, en heeft bijgevolg geen effect op de stofproductie. Voor een effectieve stofreductie moet meer water worden gebruikt, zodat het strooisel vochtig wordt, wat een aanpassing van het vernevelsysteem vergt. 4) Stofreductie door middel van luchtbehandeling Luchtwassers kunnen zorgen voor een reductie van de fijnstofemissie op vrij korte termijn bij stallen met mechanische ventilatie. Stallen met lengteventilatie zijn hiervoor het meest geschikt. Het toepassen van luchtwassers op pluimveebedrijven met alternatieve huisvesting (leghennen) en grondhuisvesting (vleeskuikens, kalkoenen) ligt echter moeilijker. De hoge stofconcentraties op deze bedrijven stellen hoge eisen aan de capaciteit van de luchtwasser. Er kan snel vervuiling en verstopping van het waspakket kan optreden. Conclusie: De Buisonjé en Aarnink (2008) vermelden als meest geschikte technieken voor een substantiële reductie van de fijnstofemissie uit pluimveestallen op de korte termijn luchtwassers of het aanbrengen van een plantaardige oliefilm over het strooisel in de stal, vanwege het grote reductiepotentieel. Eenvoudiger maatregelen, maar met een geringer reductiepotentieel, zijn verbetering van het strooiselmanagement en toepassing van relatief eenvoudige watergordijnen en nevelgordijnen. Voor vleeskuikens wordt ook het bevorderen van rustig diergedrag door aangepaste lichtschema s als eenvoudig toepasbare reductietechniek beschouwd. Ook ionisatie van lucht zou een vrij snel inpasbare techniek zijn. Voor alle reductietechnieken is echter nog bijkomend onderzoek nodig, voor deze systemen breed in de praktijk kunnen worden geïmplementeerd. Mogelijke milderende maatregelen voor het bedrijf Verswijvel Jozef Van Schil LV: Gezien luchtwassers op pluimveestallen met grondhuisvesting moeilijk toepasbaar zijn, lijken volgende maatregelen op het bedrijf best inpasbaar: MER Van Schil LV 88/258

89 - goed strooiselmanagement -> mogelijke reductie: 10-50% Mogelijkheden voor reductie van broeikasgasemissies Aanbevolen wordt om op het bedrijf een energieaudit te laten uitvoeren, opdat een goed zicht zou bekomen worden op het energieverbruik. Via zo n audit kunnen veelal enkele besparende maatregelen doorgevoerd worden. Eveneens kan bij het uitvoeren van een energieaudit aandacht besteed worden aan de mogelijkheid voor het bedrijf tot het duurzaam opwekken van energie. MER Van Schil LV 89/258

90 5.2 WATER AFBAKENING STUDIEGEBIED Inhoudelijke afbakening Bij de discipline water wordt de impact beoordeeld ten aanzien van: Grondwater Oppervlaktewater Bedrijfsafvalwater, hemelwater en sanitair afvalwater Effecten ten aanzien van zowel kwantiteit als kwaliteit worden hierbij beoordeeld Geografische afbakening Grondwater Bij de afbakening van het studiegebied wordt ruim aandacht besteed aan de beschrijving van de grondwaterkwetsbaarheid, de watervoerende lagen en eventuele andere grondwaterwinningen in de ruime omgeving van het bedrijf. Deze omschrijving omvat aldus het eigenlijke projectgebied en de ruimere omgeving. Oppervlaktewater Het studiegebied beperkt zich tot de oppervlaktewateren die rechtstreeks kunnen beïnvloed worden door het project, meer bepaald door verontreiniging van oppervlaktewater door vermesting, door gebruik van reinigings- en ontsmettingsmiddelen, eventueel lekkage, Hemelwater Enkel het hemelwater dat op de huidige en toekomstige verhardingen valt wordt beoordeeld. Het geografisch studiegebied beperkt zich dan ook enkel tot deze oppervlakten en de locatie van de hemelwateropslag TOELICHTING GEGEVENSGEBRUIK Voornaamste bronnen: Gegevens vergunde grondwaterwinningen, grondwaterkwetsbaarheidskaart en boorrapporten ( Kwetsbaarheidskaart van het grondwater in Antwerpen (Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, 1986) Ligging waterwingebieden en beschermingszones ( Ontwikkeling van een lokaal axi-symmetrisch model op basis van de HCOV kartering ter ondersteuning van de adviesverlening van grondwaterwinningen (Lebbe & Vandenbohede, 2004) Grondwater in Vlaanderen: Het Centraal Kempisch Systeem (VMM, 2008) Grondwaterbeheer in Vlaanderen Het onzichtbare water doorgrond (Anoniem, 2006) Informatie per waterlichaam (Geoloket VMM) Zoneringsplannen (Geoloket VMM) Watertoetskaarten ( MER Van Schil LV 90/258

91 Ontwikkeling van regionale modellen ten behoeve van het Vlaams Grondmodel (VGM) in GMS/MODFLOW. Perceel 1. Het Centraal Kempisch model. Deelrapport 1: Basisgegevens en conceptueel model (VUB, 16 juni 2004) BBT-studie 'Veeteelt ' (Vito, 2006) Waterwegwijzer voor de veehouderij (VMM, 2001) Opbouw van een Vlaams Grondwatervoedingsmodel. Deelrapport 1. Centraal Vlaams Grondwatersysteem (Meyus et al., 2004) Schatting van de elastische bergingscoëfficient van zandige watervoerende pakketten: Delft, jaarverslag 1979 TNO dienst waterverkenning (Van Der Gun, 1979) VHA-bestanden: digitale vectoriële bestanden van de Vlaamse Hydrografische Atlas ( Gegevens meetpunten VMM: (link geoloket) GRONDWATER Methodiek Methodiek analyse referentiesituatie De grondwaterkwetsbaarheidskaarten van Vlaanderen geven de risicograad aan van verontreiniging van het grondwater in de bovenste watervoerende laag door stoffen die van het aardoppervlakte de bodem in dringen. Als watervoerende laag worden de verzadigde zones met voldoende dikte en uitbreiding beschouwd, die waterwinning op een economisch verantwoorde wijze toelaten. Verdergaand op de beschrijving van de geologie (bodem) wordt de hydrogeologie besproken. De hydrogeologische informatie wordt verkregen uit de grondwaterkwetsbaarheidskaarten opgesteld door Vlaanderen en de Geologische kaart. Hierbij wordt nagegaan waar zich de eerste watervoerende lagen bevinden en in welke mate deze eventueel worden afgeschermd door bovenliggende formaties (doorlaatbaarheid van de verschillende lagen, grondwaterkwetsbaarheid ). Verder worden de openbare drinkwatervoorzieningen en/of grondwaterwinningen die zich bevinden in het studiegebied, alsook de eventuele winningen van het bedrijf zelf, beschreven en gesitueerd Methodiek effectbepaling - analyse geplande situatie Bij de beoordeling van de effecten in de huidige situatie worden de effecten beoordeeld van de vergunde situatie. Bij de beoordeling van de effecten in de geplande situatie worden de gecumuleerde effecten van de huidige vergunde situatie + de geplande uitbreiding beoordeeld. Bij deze beoordeling worden de effecten in feite dan ook vergeleken t.o.v. de situatie waarbij er geen exploitatie is. Waterhuishouding Verstoring grondwater: bronbemaling tijdens de geplande aanlegfase Op basis van de diepte van de grondwatertafel ter hoogte van de bedrijfslocatie en van de noodzakelijk geachte bouwdiepte, wordt berekend hoe groot de grondwaterstanddaling dient te zijn. De invloedsstraal van de bemaling R kan berekend worden met de formule van Sichardt: MER Van Schil LV 91/258

92 met: s = de gewenste grondwaterstanddaling K = doorlaatbaarheidcoëfficiënt (m/s) Verstoring grondwater ten gevolge van bedrijfsuitbating Aangezien het hier gaat om een freatische laag, dient in principe de formule van Dupuit toegepast te worden. Wegens gebrek aan gegevens (er is geen meting beschikbaar van d drawdown op een bepaalde afstand r de gemiddelde straal van de puttenring rondom de bouwput) wordt hier echter de formule van Theis gebruikt. Hierdoor wordt een sterke abstractie gemaakt doordat o.a. de verzadigde zone e.d. als constante wordt bekeken. Jacob (1950) toonde aan dat de formule ook toepasbaar is in freatische lagen indien de grondwatertafeldaling relatief klein is ten opzichte van de verzadigde dikte van de watervoerende laag (Ritzema, 1994). De formule van Theis bepaalt op basis van de bodemkarakteristieken (dikte aquifer, doorlaatbaarheid, etc.) en het debiet van de pomp de invloedskegel: Met: s = de grondwatertafeldaling op r meter van de winningsput (m) Q K D KD = het pompdebiet per put( m³/dag) = doorlaatbaarheidscoëfficient (m/dag) = dikte van aquifer (m) of de hoogte van de watertafel ten opzichte van de ondoorlatende basis in geval van freatische laag = transmissiviteit van de formatie (m²/dag) W(u) = u = S t = S 0 in het geval van een freatische laag (bergingscoëfficient bij de watertafel) = tijd sinds het begin van pompen (dag) De invloedsstraal R, is de straal waarbij vanaf deze afstand geen invloed meer waar te nemen is op de grondwaterstand. In praktijk stijgt de afpompingskegel heel snel, om dan uiteindelijk heel traag toe te nemen op lange afstand van de boorput. In praktijk wordt daarom eerder gerekend met een straal, waarop d (de drawdown of de daling van de watertafel) 10 cm bedraagt. De invloed van de onttrekking op de grondwaterpeilen in de omgeving van het bedrijf en/of in het studiegebied wordt bepaald, alsook de daling van de grondwatertafel ter hoogte van naburige grondwaterwinningen. In Tabel 50 wordt het significantiekader ter beoordeling van de onttrekking van grondwater op de omgeving weergegeven. Tabel 49: Significantiekader ter beoordeling van de ontrekking van grondwater op de omgeving Toetsing Beoordeling MER Van Schil LV 92/258

93 Afstand waaarop een daling van de watertafel van 10 cm < of = afstand van de dichtste bedrijfsvreemde grondwaterwinning/groengebied Afstand waaarop een daling van de watertafel van 10 cm > 10 % van de afstand van de dichtste bedrijfsvreemde grondwaterwinning/groengebied Afstand waaarop een daling van de watertafel van 10 cm tussen 10 %- 30 % van de afstand van de dichtste bedrijfsvreemde grondwaterwinning/groengebied Afstand waaarop een daling van de watertafel van 10 cm > 30 % van de afstand van de dichtste bedrijfsvreemde grondwaterwinning/groengebied Geen of verwaarloosbaar effect Gering negatief effect Matig negatief effect Negatief effect De verdrogingseffecten in de oppervlakkige bodem worden, indien relevant, onder de discipline Fauna & Flora beschouwd. Waterkwaliteit Door grondwaterwinning kan verandering in de waterkwaliteit in het waterlichaam optreden afhankelijk van de oorsprong van het voedingswater van het waterlichaam en eventuele bodemverontreiniging. Verontreiniging op een veeteeltbedrijf kan ontstaan door calamiteiten bij: de opslag van gevaarlijke producten (vb brandstoffen, reinigings- en ontsmettingsmiddelen, ongediertebestrijdingsmiddelen) de opslag van afvalwater (bvb reinigingswater, perssappen) de opslag van mest De beoordeling gebeurt op basis van het al dan niet aanwezig zijn van een beveiligde opslag en op basis van het gebruik van erkende producten (als reinigings- en bestrijdingsmiddelen). Het gebruik van erkende producten kan namelijk de ernst van de gevolgen van eventuele calamiteiten verminderen. In Tabel 50 wordt het significantiekader ter beoordeling van de waterkwaliteit weergegeven. Tabel 50: Significantiekader ter beoordeling van de waterkwaliteit Toetsing Beoordeling Geen opslag van gevaarlijke producten Geen of verwaarloosbaar effect Geen opslag van bedrijfsafvalwater Geen mestopslag Wel opslag van gevaarlijke producten, voldaan aan de VLAREMwetgeving en periodieke controle, gebruik van erkende producten Gering negatief effect Opslag van bedrijfsafvalwater, uitrijden van bedrijfsafvalwater op bedrijfseigen percelen volgens de bepalingen van het Mestdecreet Mestopslag conform Vlarem II, peilputten aanwezig met periodieke MER Van Schil LV 93/258

94 controle of peilputten niet vereist Wel opslag van gevaarlijke producten, voldaan aan de VLAREMwetgeving maar geen periodieke controle, gebruik van erkende producten Matig negatief effect Opslag van bedrijfsafvalwater, uitrijden van afvalwater op bedrijfseigen percelen niet volgens de bepalingen van het Mestdecreet Mestopslag conform Vlarem II, peilputten aanwezig maar geen periodieke controle Wel opslag van gevaarlijke producten, niet voldaan aan de VLAREMwetgeving, gebruik van niet erkende producten Negatief effect Lozing van bedrijfsafvalwater in oppervlaktewater Mestopslag niet conform Vlarem II, geen peilputten aanwezig Analyse van de referentiesituatie De grondwaterkwetsbaarheidskaart geeft het studiegebied aan als zijnde Ca1 zeer kwetsbaar', d.w.z. een winbare watervoerende laag bestaande uit zand, zonder deklaag en met een onverzadigde zone van maximaal 10 m dikte. Ter hoogte van het bestaande bedrijf zijn er natte lemige zandgronden (Sec 3) en zeer natte licht zandleembodems (s-pfp 3). Aan de natte bodems wordt een gemiddelde grondwaterstand schommelend tussen 15 en 100 cm-mv (cm onder maaiveldniveau) gekoppeld, aan de zeer natte bodems een gemiddelde grondwaterstand schommelend tussen 5 en 65 cm-mv (cm onder maaiveldniveau). De nieuw te bouwen kippenstal komt op dezelfde bodemtypes als de bestaande stallen. De exploitanten, Van Schil LV-Verswijvel Jozef, beschikken over een bedrijfseigen grondwaterwinning in het Kempens aquifer, meer specifiek in het Mioceen Aquifer (HCOV 0250) met name in de Zanden van Berchem en/of Voort (HCOV 0254) met een diepte van de boorput van respectievelijk 106 m-mv en 104 m-mv met een jaarlijks debiet van respectievelijk m³/j (11 m³/d) en m³/j (11 m³/d). In het rapport Grondwater in Vlaanderen Het Centraal Kempisch Systeem (VMM, 2008) wordt er voor de Zanden van Berchem en/of Voort een gemiddelde doorlatendheid van 6 m/dag (range 0,03-18 m/dag) en een gemiddelde en maximale dikte van respectievelijk 27 en 170 m vermeld. In het rapport 'Grondwaterbeheer in Vlaanderen - Het onzichtbare water doorgrond' (Anoniem, 2006) wordt het grondwaterlichaam CKS_0200_GWL_1 gekarakteriseerd door een maximale dikte van 433 m, een doorlatendheid van 10m/dag en een transmissiviteit van m²/dag. Lebbe & Vandenbohede (2004) vermelden een horizontale doorlatendheid van 0,8 m/dag voor het Kempens aquifersysteem en een bergingscoëfficiënt nabij de watertafel S 0 van 0,08 m³/m². Op basis van de watertoetskaart zijn de percelen waarop de bestaande en nieuw te bouwen stallen komen, gelegen in niet overstromingsgevoelig en mogelijk overstromingsgevoelig gebied, matig gevoelig en zeer gevoelig voor grondwaterstroming en niet-infiltratiegevoelig. In het studiegebied bevinden zich 6 grondwaterwinningen op een diepte van 100 m voor openbare drinkwatervoorziening voor een vergund jaardebiet van m³. Deze winningen zijn gelegen in het Mioceen Aquifersysteem (hoofdeenheid 0250) en bevinden zich op 780 m van de winning van het bedrijf. In een straal van 1 km (Tabel 51) rond het bedrijf bevinden zich nog vergunde grondwaterwinningen waarvan allemaal in het Kempisch aquifer, met uitzondering van één winning in het Boom aquifer (hoofdeenheid 300). De dichtste MER Van Schil LV 94/258

95 grondwaterwinning is deze in Groesaard zn op ongeveer 40 m ten noordoosten van de grondwaterwinning van Van Schil LV en 31 m van het bedrijf van Verswijvel. Deze winning is nog niet aangelegd. Van de reeds aangelegde grondwaterwinningen is de dichtste grondwaterwinning op 260m gelegen van de grondwaterwinning van Van Schil LV en op 240 m van het bedrijf van Verswijvel. De grondwaterwinningen van het bedrijf Van Schil en Verswijvel vertegenwoordigen samen in de huidige situatie 0,27 % en in de nieuwe situatie 0,43 % van de vergunde hoeveelheden in het studiegebied. De effecten die zich voordoen bij de huidige exploitatie worden, om onnodige herhalingen te vermijden, opgenomen bij de bespreking van de effectinschatting en de analyse van de geplande situatie. Op deze wijze komt onmiddellijk het verschil tussen de effecten in de huidige en de geplande situatie duidelijk tot uiting. Tabel 51: Vergunde grondwaterwinningen binnen een straal van 1 km rond het bedrijf Diersoort Adres X Y Diepte Aquifer- Vergund Vergund (m-mv) code dagdebiet jaardebiet (m³) (m³) Pluimveebedrijf Groesaard Rundveehouderij Groesaard Rundveehouderij Groesaard Landbouw, jacht en aanverwante diensten Groesaard Gemengd landouwbedrijf Wespedongen zn Varkenshouderij Groesaard Akkerbouw en tuinbouw Zielestraat Watermaatschappij Zielestraat zn Akkerbouw en tuinbouw Zielestraat zn Rundveehouderij Zielestraat Varkenshouderij Groesaard zn Effectbepaling - Analyse van de geplande situatie Hierbij wordt een effectvoorspelling en beoordeling gedaan van de geplande situatie t.o.v. de referentietoestand. Wat betreft de waterhuishouding wordt het effect van de verstoring van grondwater bestudeerd en wat betreft de grondwaterkwaliteit worden de bronnen van bodem- en grondwaterverontreiniging besproken. Waterhuishouding Verstoring grondwater: bronbemaling tijdens de geplande aanlegfase MER Van Schil LV 95/258

96 Onder de nieuw te bouwen kippenstal komt er geen mestkelder maar bij hoge grondwaterstand zal bronbemaling bij de aanlegfase van de stal toch noodzakelijk kunnen zijn omwille van de aanleg van een 2 m diepe hemelwaterput, bufferput en citernes voor de opvang van reinigingswater. Bronbemaling zal enkel nodig zijn tijdens de aanlegfase van de stal gedurende maximaal 3 maanden en dit gedurende ongeveer 8 uur/dag met een dompelpomp van 2 m³/u. Er zal maximaal m³/j bemaald worden. Het bemalingwater infiltreert op 50 m van de stal in de grond. De nieuwe stal komt op natte lemige zandbodem en zeer natte licht zandleembodem. Aan de hand van de indicatieve gegevens inzake grondwaterpeilen in het studiegebied en op basis van de geplande diepte van de hemelwaterput, kan de te verwachten verlagingsdiepte (= diepte waarover het grondwater verlaagd dient te worden door bemaling) bepaald worden. indicatieve huidige grondwaterdiepte: drainageklasse e, diepte grondwater: 0,15-1,00 m-mv drainageklasse f, diepte grondwater: 0,05-0,65 m-mv onderkant stal bij hemelwaterput: 2 m-mv vereiste zone tussen onderkant hemelwaterput en grondwatertafel: 0,50 m de verlagingsdiepte bedraagt worstcase 2,35 m (bij de hoogste grondwaterstand) in de natte lemige zandbodem en 2,45 m (bij de hoogste grondwaterstand) in de zeer natte licht zandleembodem Op basis van de bepaalde verlagingsdiepte kan met de formule van Sichardt de invloedssfeer van de bemaling met verlaging van het grondwaterpeil t.o.v. de afstand tot de bouwput en het bemalingdebiet berekend worden. Bij de berekening worden volgende aannames gedaan: Er wordt uitgegaan van een doorlatendheidscoëfficiënt K van 1, m/s (Meyus et al., 2004) voor een lemige zandbodemtextuur en 7, m/s (Meyus et al., 2004) voor een lichte zandleembodem Er wordt rekening gehouden met de hoogste grondwaterstand van 0,05 m onder het maaiveld voor de lichte zandleembodem en 0,15 m onder het maaiveld voor een lemige zandbodem (worst-case-senario) Op basis van bovenstaande gegevens wordt een invloedsstraal van 19 m in de lemige zandbodem en 28 m in de lichte zandleembodem bekomen. De invloedssfeer van de bemaling reikt enkel tot binnen het bedrijfsterrein zelf. Binnen deze straal liggen geen bedrijfsvreemde grondwaterwinningen. Er wordt dus geen of verwaarloosbaar effect verwacht. Verstoring grondwater ten gevolge van bedrijfsuitbating Grondwater Het grondwaterlichaam is niet-freatisch. In de huidige situatie is er een vergunning voor het oppompen van m³/j (11 m³/d) uit een filterput (diepte 106 m, code 254, op naam van Van Schil LV) en m³/j (11 m³/d) uit een andere filterput (diepte 104 m, code 254, op naam van Verswijvel Jozef). In de toekomstige situatie zal er m³/j (22 m³/d) opgepompt worden uit de filterput van Van Schil LV en een identiek debiet voor de grondwaterwinning van Verswijvel Jozef. Allebei de pompen hebben een pompcapaciteit van 6 m³/u. De formule van Theis bepaalt op basis van de bodemkarakteristieken (dikte aquifer, doorlaatbaarheid, etc.) en het debiet van de pomp de invloedskegel: MER Van Schil LV 96/258

97 Rekening houdende met: Q = 11 m³/d (huidige situatie Van Schil LV en huidige en toekomstige situatie voor Verswijvel) en 22 m³/d (toekomstige situatie Van Schil LV) K = 0,8 m/dag (Lebbe en Vandenbohede, 2004) D = 342 m (Anoniem, 2006)Deze waarde is niet representatief ter hoogte van de beschouwde winning. D is daarom gelijk aan het verschil tussen e hoogte van de watertafel en de ondoorlatende basis HCOV 0254 = 433 m 91 m S 0 = 0.08 m³/m² Zowel in de huidige als de toekomstige situatie wordt een daling van de watertafel van 10 cm bereikt op 8 m voor de grondwaterwinning van 104 m diepte (Verswijvel Jozef). Voor de grondwaterwinning van 106 m diepte (Van Schil LV) wordt in de huidige situatie een daling van de watertafel van 10 cm bereikt op 8 m en in de toekomstige situatie van 11 m. De dichtste bedrijfsvreemde grondwaterwinning bevindt zich volgens DOV Bodemverkenner ( op 40 m. Deze grondwaterwinning is echter nog niet aangelegd. Binnen deze afstand bevinden zich geen groengebieden (bosgebied op meer dan 650 m). De grondwaterwinningen aanwezig op het bedrijf Van Schil LV-Verswijvel Jozef veroorzaken in de huidige en toekomstige situatie geen relevant effect op de dichtste naburige grondwaterwinning. Op de groengebieden worden er geen relevante effecten van de grondwaterwinningen veroorzaakt. Er wordt dus geen of verwaarloosbaar effect begroot. Grondwaterkwaliteit Opslag van gevaarlijke producten fossiele brandstoffen Op de milieutechnische eenheid (bedrijf Van Schil en Verswijvel) zijn er 2 bovengrondse petroleumtanken: l en l. De petroleumtank van l is enkelwandig en ingekuipt, de petroleumtank van l is dubbelwandig. In de huidige situatie worden de stallen verwarmd met petroleumbranders (2 van 74 kw en 4 van 93 kw). In de nieuwe situatie wordt de nieuwe stal ook verwarmd door middel van petroleumbranders (4 x 93 kw). Hiervoor wordt een nieuwe bovengrondse dubbelwandige petroleumtank van l geplaatst. Daarnaast wordt er nog een bovengrondse tank van l met verdeelinstallatie voorzien voor de opslag van diesel die gebruikt wordt als brandstof voor de traktor. Het keuringsattest van de petroleumtank van l en l dateren respectievelijk van 21/11/2012 en 23/09/2014. Ten minste om de 3 jaar moeten de tanks onderworpen worden aan een beperkt onderzoek. De volgende periodieke controles worden in 2017 en 2019 uitgevoerd. De nieuw te plaatsen tanken zullen voorzien zijn van een conformiteitsattest. Zowel de huidige situatie als de toekomstige situatie (beveiligde opslag + periodieke controle) wordt beoordeeld als een gering negatief effect. reinigings- en ontsmettingsmiddelen Reinigingsproducten die gebruikt worden om de melkmachine en de melkkoeltank te reinigen en ontsmettingsproducten die gebruikt worden voor de voetbaden (ontsmettingsbaden) en de drinkwaterleidingen MER Van Schil LV 97/258

98 worden zowel in de huidige als de toekomstige situatie gestockeerd op een veilige plaats in een afgesloten ruimte. Er wordt enkel gebruik gemaakt van erkende producten. Het ontsmetten van de pluimveestallen na de ronde wordt uitgevoerd door een gespecialiseerde firma. Deze producten zijn niet in opslag op het bedrijf. De huidige en toekomstige situatie wordt beoordeeld als gering negatief effect. ongediertebestrijdingsmiddelen Ongediertebestrijding gebeurt door de exploitant zelf die gebruik maakt van erkende producten, die worden bijgehouden in een register. In de toekomstige situatie zal op het bedrijf dezelfde werkwijze gevolgd worden. Dit wordt beschouwd als een gering negatief effect. (Ondergrondse) opslag van afvalwater reinigingswater stallen De volledige rundveestal wordt 1 maal per jaar in de zomer (wanneer de dieren op de weide staan) nat gereinigd. Het reinigingswater van het schoonspuiten van de stal en van de melkinstallatie/melkhuisje wordt opgevangen in de mestkelder. Volgens de waterbehoeftecijfers die gepubliceerd werden in de BBT-studie Veeteelt (Vito, 2006), wordt er in de rundveehouderij 202 m³ reinigingswater per jaar geproduceerd. Om dit afvalwater gedurende 6 maanden te kunnen opslaan, is er bijgevolg een capaciteit van 101 m³ vereist. Dit afvalwater wordt opgevangen in een onderliggende mestkelder (806 m³). Om de mest gedurende 6 maanden te kunnen stockeren is er een capaciteit van 510 m³ vereist, dit betekent dat er 296 m³ reinigingswater kan opgevangen worden. De kippenstallen worden na iedere ronde eerste droog gereinigd. Daarna wordt steeds een natte reiniging uitgevoerd. Na de nodige inweektijd worden de stallen onder hoge druk schoon gespoten. Om de stal van kippen schoon te spuiten wordt er gedurende 13 uur met een hogedrukreiniger 1 m³/u water verbruikt. Om de stal van kippen schoon te spuiten, wordt er 16 uur gereinigd met dezelfde hogedrukreiniger. Per ronde ontstaat er bijgevolg 13 m³ + 16 m³ reinigingswater. In de huidige situatie wordt het reinigingswater volgens de regels van het Mestdecreet uitgevoerd op het veld. Dit betekent dat het reinigingswater van maximaal 3 rondes (26 weken dat het reinigingswater niet op het veld mag gebracht worden) dient opgevangen te worden. In totaal is dit 29 m³ x 3 = 87 m³. Het reinigingswater van de bestaande pluimveestallen wordt op vandaag opgevangen in 2 citernes van 10 m³ (aanwezig bij de kippenstal van kippen) en in de mestkelder onder de rundveestal. Onder de rundveestal kan er 806 m³ mest gestockeerd worden, 510 m³ dient om de mest gedurende 6 maanden op te slaan, 101 m³ om het reinigingswater van de rundveestal en de resterende 195 m³ om het reinigingswater van de kippenstallen op te slaan. In de huidige situatie is er bijgevolg voldoende opslagcapaciteit. In de nieuwe situatie wordt het reinigingswater van het reinigen van de nieuwe te bouwen kippenstal opgevangen in 3 citernes van 10 m³ en zullen er bij de kippenstal van kippen 3 citernes van 5 m³ voorzien worden. Door een optimale bezetting, zullen er in de bestaande stal kippen gehouden worden. Aangezien de oppervlakte van de stal niet wijzigt, zal het verbruikte reinigingswater identiek blijven. De nieuwe te bouwen stal zal quasi even groot zijn als de bestaande stal, waardoor er evenveel reinigingswater geproduceerd wordt, nl 16 m³/ronde. De totale productie aan reinigingswater voor de kippenstallen dat dient opgevangen te worden (3 rondes) is: 87 m³ + 48 m³ = 135 m³. Dit wordt opgevangen in citernes: 3 x 5 m³ en 5 x 10 m³ en het gedeelte mestkelder (195 m³) dat niet gebruikt wordt voor het opvangen van mengmest en reinigingswater van de rundveehouderij. In de toekomstige situatie wordt het reinigingswater eveneens volgens de regels van het Mestdecreet uitgevoerd worden. Zowel in de huidige als de geplande situatie wordt door de voldoende opslagcapaciteit uitgegaan van een gering negatief effect. MER Van Schil LV 98/258

99 perssappen, afkomstig van groenvoederopslag Het groenvoeder wordt gestockeerd op een sleufsilo van 25.4 m op 7.4 m en maximaal 2.2 m hoog. Het groenvoeder wordt zoveel mogelijk in droge omstandigheden geoogst opdat de sapverliezen zo beperkt mogelijk zouden zijn. Mochten er toch perssappen ontstaan, dan worden deze opgevangen in een opvangput van 3 m³ en uitgevoerd volgens de regels van het Mestdecreet. Dit blijft ongewijzigd in de toekomstige situatie. Dit wordt beschouwd als een gering negatief effect. Opslag van mest kippenmest De mest, bestaande uit een mengsel van houtkrullen enerzijds en uitwerpselen anderzijds, wordt verwijderd en onmiddellijk afgevoerd van het bedrijf na elke ronde. De mest wordt momenteel door een erkende mestvervoerder (Dams Handel en transport) opgehaald en geëxporteerd naar Nederland. De mest wordt dus afgezet conform de regels van het Mestdecreet. Omwille van de onmiddellijke afvoer van mest na iedere ronde, is een afzonderlijke mestopslagplaats buiten de stal niet vereist, en is er hier bijgevolg geen impact van te verwachten op de grondwaterkwaliteit. In de geplande situatie wijzigt dit niet. Peilputten zijn volgens Vlarem II art verplicht voor inrichtingen met mengmest waarin meer dan stuks gevogelte kunnen gehouden worden of inrichtingen die geheel of gedeeltelijk gelegen zijn binnen de beschermingszone van een grondwaterwinning. Aangezien er in de inrichting van Van Schil LV geen mengmest wordt opgeslagen zijn zowel in de huidige als toekomstige situatie peilputten niet verplicht. Aangezien er geen opslag van kippenmest is en peilputten niet vereist zijn, is zowel in de huidige als de toekomstige situatie uitgegaan van geen negatief effect. rundveemest De runderen aanwezig op het bedrijf worden in de huidige situatie en geplande situatie op dezelfde manier gehuisvest. Er worden 14 runderen minder dan 1 jaar en 2 anderen runderen in ingestrooide loopstallen gehouden en er worden 76 runderen op rooster gestald. De mestkelder is lekdicht uitgerust, zodat verontreiniging van grondwater of bodem vermeden wordt. Vlarem II art schrijft voor runderen een minimale mestopslagcapaciteit voor mengmest van 6 maanden voor dieren die niet permanent op stal gehouden worden en voor stalmest een mestopslagcapaciteit van 3 maanden. Aangezien het staltype waarin de runderen gehuisvest worden in de huidige situatie identiek is aan het staltype in de toekomstige situatie wordt er slecht één tabel (onderstaand) met vereiste mestopslag weergegeven. MER Van Schil LV 99/258

100 Tabel 52: Vereiste mestopslag in de huidige en toekomstige situatie Rundvee, niet ingestrooide stallen DIERSOORT Aantal Mengmest Stalmest dieren 6 maand m³/dierpl totaal 6 maand totaal 9 maand 3 maand m³/dierpl totaal 3 maand Melkvee Runderen < 2 jaar 28 3, Andere runderen Rundvee, volledig ingestrooide loopstal (potstal) Zoog, reforme en > 2 jaar 2 5,85 11,6 Runderen <1 jaar 14 1,5 21 totaal rundvee ,6 TOTAAL ,6 Er dient 510 m³ mengmest en 32,6 m³ vaste mest gestockeerd te kunnen worden. Het bedrijf beschikt in de huidige en toekomstige situatie over een vergunde opslagcapaciteit van 895,6 m³ mestopslag (805,6 m³ mengmest en 90 m³ vaste mestopslag). Door voldoende opslagcapaciteit van rundveemest zowel in de huidige als de toekomstige situatie, wordt uitgegaan van een gering negatief effect OPPERVLAKTEWATER Methodiek Inventarisatie waterlopen in het studiegebied In een hydrografische beschrijving van de bedrijfsomgeving worden de waterlopen in de nabijheid van het bedrijf weergegeven en besproken. Hiertoe wordt gebruik gemaakt van de relevante bekkenstudie uitgevoerd door de UIA (Onderzoek naar de verspreiding en de typologie van ecologisch waardevolle waterlopen in het Vlaamse Gewest) en de Vlaamse Hydrografische Atlas. De relevante waterlopen in het studiegebied worden in kaart gebracht. De kwaliteit van de waterlopen in de omgeving van het bedrijf wordt beschreven op basis van metingen van de Biotische index en de Prati index (gegevens meetpunten VMM). Naast de reguliere VMM-meetpunten wordt er ook gebruik gemaakt van eventueel aanwezige MAP-meetplaatsen voor een inschatting van de oppervlaktewaterkwaliteit (gegevens VMM). Waterhuishouding Bij de beoordeling van de effecten in de huidige situatie worden de effecten beoordeeld van de vergunde situatie. Bij de beoordeling van de effecten in de geplande situatie worden de gecumuleerde effecten van de huidige vergunde situatie + de geplande uitbreiding beoordeeld. Bij deze beoordeling worden de effecten in feite dan ook vergeleken t.o.v. de situatie waarbij er geen exploitatie is. MER Van Schil LV 100/258

101 Door de relatief grote oppervlakte die de gebouwen innemen bij een landbouwbedrijf, dient nagegaan te worden of er voor het voorliggende bedrijf door de verharding en de daaraan gekoppelde waterafvoer geen problemen zouden kunnen optreden. De reeds aanwezige en bijkomende verharding zal namelijk zorgen voor een wijziging in infiltratiehoeveelheid, gevolgd door een wijziging van de afstromingshoeveelheid. Er zal op een kwalitatieve wijze nagegaan worden of de geplande ingreep gelegen is in of effecten kan hebben op een risicozone voor overstromingen. Deze zones kunnen afgeleid worden a.d.h.v. de watertoetskaart met overstromingsgevoelige gebieden. Inzake bijkomende verharde oppervlakte en dakoppervlakte is de gewestelijke stedenbouwkundige verordening inzake hemelwaterputten, infiltratievoorzieningen en gescheiden afvoer van afvalwater en hemelwater van toepassing (Besluit van de Vlaamse Regering dd. 01/10/2004). Het besluit voorziet dat elke constructie of verharding groter dan 40 m² aan de verordening moet voldoen. Bij nieuwbouw van eengezinswoningen is de plaatsing van een hemelwaterput met een minimale inhoud van 5000 l verplicht. Voor nieuwe gebouwen groter dan 100 m², bedraagt het volume van de hemelwaterput 50 l/m² horizontaal dakoppervlakte met een maximum van 10 m³, tenzij gemotiveerd kan worden dat er een groter nuttig hergebruik mogelijk is. Op basis van het document Waterwegwijzer voor architecten (VMM, 2000) kan rekening houdende met aanwezige of geplande waterciternes en de grootte van het ontvangende dakoppervlak dat is aangesloten op de waterciterne, berekend worden hoeveel hemelwater kan aangewend worden. Hierbij wordt toevoerend dakoppervlak bepaald door de horizontale dakoppervlak x hellingscoëfficiënt x dakbedekkingcoëfficiënt x filtercoëfficiënt. Voor een symmetrisch dak is de hellingscoëfficiënt 1. De dakbedekkingcoëfficiënt voor een hellend dak bedraagt 0,9. Voor de filtercoëfficiënt wordt met 0,9 gerekend. Berekeningen worden uitgevoerd bij een leegstand van de hemelwaterput van maximum 5 % van de tijd. Voor de bouw van een constructie of de aanleg van verharding is de plaatsing van een infiltratievoorziening verplicht tenzij het goed kleiner is dan 250 m². De infiltratieoppervlakte van de infiltratievoorziening bedraagt 4 m²/100 m² afwaterende oppervlakte en het buffervolume van de infiltratievoorziening betreft 25 l/m² afwaterend oppervlakte. Als in een hemelwaterput wordt voorzien, mag de afwaterende oppervlakte verminderd worden met 60 m². De plaatsing van een infiltratievoorziening is verboden in beschermingszone 1 of 2 van een drinkwatergebied. Er dient dan een buffervoorziening geplaatst te worden. Als een buffervoorziening moet aangelegd worden, bedraagt het buffervolume van de buffervoorziening minimaal 25 l/m²/afwaterend oppervlakte. Als de afwaterende oppervlakte groter is dan 2500 m², wordt de buffervoorziening uitgerust met een vertraagde afvoer met een maximaal ledigingsdebiet van 20 l/s/ha. Een afwijking van de verplichting van de verordening kan aangevraagd worden omwille van specifieke redenen met betrekking tot de mogelijkheden van hergebruik of plaatselijke terreinkenmerken. De toetsing aan de nieuwe gewestelijke stedenbouwkundige verordening inzake hemelwaterputten, infiltratievoorzieningen, buffervoorzieningen en gescheiden lozing van afvalwater en hemelwater, wordt uitgevoerd volgens Tabel 53. Tabel 53: Significantiekader ter beoordeling van bijkomende verharding Toetsing Geen bijkomende verharding; ofwel Bijkomende verharding in niet overstromingsgevoelig gebied, voldaan aan de stedenbouwkundige verordening Bijkomende verharding in mogelijks overstromingsgevoelig gebied, voldaan aan de stedenbouwkundige verordening, Bijkomende verharding in overstromingsgevoelig gebied, voldaan aan Beoordeling Geen of verwaarloosbaar effect Gering negatief effect Matig negatief effect MER Van Schil LV 101/258

102 de stedenbouwkundige verordening Bijkomend verharding niet voldaan aan de stedenbouwkundige verordening Negatief effect Waterkwaliteit Mogelijke bronnen van oppervlaktewaterverontreiniging voor de inrichting werden besproken in het subdeel waterkwaliteit grondwater. Gezien het bedrijf noch in de huidige noch in de geplande situatie bedrijfsafvalwater loost wordt in dit subhoofdstuk enkel het effect van directe lozing van huishoudelijk afvalwater in het oppervlaktewater beschouwd op basis van Tabel 54. Tabel 54: Significantiekader ter beoordeling van lozing van afvalwater Toetsing Geen lozing van afvalwater op oppervlaktewater Lozing van afvalwater op oppervlaktewater na verregaande zuivering (IBA of KWZI) Directe lozing van afvalwater op oppervlaktewater met beperkte zuivering (bv. septische put) Lozing van afvalwater op oppervlaktewater zonder voorafgaande zuivering Beoordeling Geen of verwaarloosbaar effect Gering negatief effect Matig negatief effect Negatief effect Structuureffecten Het project gaat niet gepaard met ingrepen aan of kruisingen van een waterloop. Bijgevolg treden structuureffecten niet op. Bijgevolg wordt geen effect toegekend aan het thema structuur. Watergebruik Er dient een waterbalans opgesteld te worden. Alle stromen van de waterbalans worden kwantitatief ingeschat. Door de realisatie van het project treden wijzigingen op inzake waterverbruik. Voor de waterbehoeftecijfers wordt inzake drinkwater en reinigingswaterverbruik per dier de cijfers gebruikt, die gepubliceerd werden in de BBT-studie Veeteelt (Vito, 2006). Op basis van de studie Waterwegwijzer in de veehouderij (VMM, 2001) wordt het huishoudelijk waterverbruik ingeschat op 30 m³/persoon. Voor de hoeveelheid hemelwater wordt standaard gerekend met 800 l/m².jaar. Op basis van het document Waterwegwijzer voor architecten (VMM, 2000) kan rekening houdende met aanwezige of geplande waterciternes en de grootte van het ontvangende dakoppervlak dat is aangesloten op de waterciterne, berekend worden hoeveel hemelwater kan aangewend worden. Het waterverbruik wordt op twee verschillende manieren beoordeeld. In eerste instantie wordt er voor de bestaande situatie op basis van het werkelijk gemeten waterverbruik nagegaan of er sprake is van overmatig waterverbruik door toetsing ten opzichte van een theoretische waterverbruikbehoefte op basis van het vergund MER Van Schil LV 102/258

103 aantal dieren. Ten tweede wordt voor de geplande situatie het theoretisch verbruik vergeleken met het verbruik in de actueel vergunde situatie. Tevens wordt dieper ingegaan op de verschillende gebruikte waterbronnen. De beoordelingscriteria worden weergegeven in Tabel 55. Bij de beoordeling van de effecten in de huidige situatie worden de effecten beoordeeld van de vergunde situatie. Bij de beoordeling van de effecten in de geplande situatie worden de gecumuleerde effecten van de huidige vergunde situatie + de geplande uitbreiding beoordeeld. Bij deze beoordeling worden de effecten in feite dan ook vergeleken t.o.v. de situatie waarbij er geen exploitatie is. Overmatig waterverbruik Tabel 55: Significantiekader ter beoordeling van het waterverbruik Toetsing Werkelijk verbruik < of = aan theoretische waterbehoefte Werkelijk verbruik> theoretische waterbehoefte, maar < 10 % van de theoretische waterbehoefte Werkelijk verbruik tussen 10 à 30 % van de theoretische waterbehoefte Werkelijk verbruik > 30 % van de theoretische waterbehoefte Beoordeling Geen of verwaarloosbaar effect Gering negatief effect Matig negatief effect Negatief effect Waterbronnen Tabel 56: Significantiekader ter beoordeling van de waterbronnen Toetsing Geen gebruik van grondwater of enkel gebruik van ondiep grondwater waarbij alternatieve waterbronnen niet wenselijk zijn Er wordt ondiep grondwater gebruikt, waarvoor alternatieven mogelijk zijn Er wordt diep grondwater gebruikt, maar enkel voor hoogwaardige toepassingen; alternatieven zijn niet wenselijk/mogelijk Grondwater wordt eveneens gebruikt voor laagwaardige toepassingen Beoordeling Geen of verwaarloosbaar effect Gering negatief effect Matig negatief effect Negatief effect Analyse van de referentiesituatie Hydrografisch situeert het studiegebied zich in het Netebekken, subhydrografisch in de zone AA van monding broekloop tot monding in kleine Nete'. Het bedrijf water af naar achter toe in de Laakbeek, een waterloop van 2 de categorie, die uitmondt in de AA, een waterloop van 1 e categorie. Aan de voorkant van het bedrijf aan de overkant van de straat is de Werdongenloop, 3 de categorie waterloop, gelegen die eveneens uitmondt in de AA. Op 500 m ten noordwesten van het bedrijf bevindt zich een VMM-meetpunt (04/05/2010) in Poederlee ter hoogte van de Zielestraat. Bij de fysische componenten werd enkel voor koper een sterke verontreiniging vastgesteld; de overige parameters zijn niet verontreinigd tot licht verontreinigd. Een MAP-meetpunt bevindt zich niet in het studiegebied. MER Van Schil LV 103/258

104 De effecten die zich voordoen bij de huidige exploitatie worden, om onnodige herhalingen te vermijden, opgenomen bij de bespreking van de effectinschatting en de analyse van de geplande situatie. Op deze wijze komt onmiddellijk het verschil tussen de effecten in de huidige en de geplande situatie duidelijk tot uiting Effectinschatting - Analyse van de geplande situatie Waterhuishouding De milieutechnische eenheid bestaat in de huidige situatie uit een rundveestal, 2 kippenstallen, een loods en een woning. In de toekomstige situatie wordt er 1 nieuwe kippenstal bijgebouwd (2.174 m²) en een tweede woning (160 m²). Het bedrijf kan dus aanzien worden als een infrastructuurcomplex. Volgens de kaart met overstromingsgevoelige gebieden (zie Figuur 13 in bijlage) is het bedrijf gelegen in mogelijks overstromingsgevoelig gebied en niet overstromingsgevoelig gebied. Vooraan de bestaande stallen is er betonverharding aangelegd met een totale oppervlakte van m². De stallen zijn te bereiken langs de bestaande betonverharding. Het hemelwater dat terechtkomt op de verharde oppervlakte stroomt in de huidige situatie af van de verhardingen en infiltreert in het omliggende grasland. Tussen de loods en de kippenstal werden waterdoorlatende klinkers aangelegd. De waterhuishouding van de verharding in de bestaande toestand blijft ongewijzigd in de toekomstige situatie. Het hemelwater dat valt op de bijkomende verharding van 360 m² die aangelegd wordt om de nieuw te bouwen kippenstal te kunnen bereiken, zal eveneens infiltreren in het nabije grasland. Problemen inzake wateroverlast hebben zich in het verleden ter hoogte van het terrein éénmaal voorgedaan, vlakbij de Laakbeek. Nu is de beek pas gereinigd en bij felle regen is er geen wateroverlast geweest. In de huidige situatie bedraagt het dakoppervlakte van de gebouwen m². Momenteel wordt het dakoppervlakte van de loods en van de bestaande kippenstal met kippen (320 m² m²) opgevangen in een ondergrondse hemelwaterput van 140 m³ zoals opgelegd in de stedenbouwkundige vergunning. Het water van de andere daken infiltreert in de bodem. In de huidige situatie wordt dan ook uitgegaan van een gering negatief effect. In de toekomstige situatie wordt er een nieuwe kippenstal gebouwd met een oppervlakte van m². De percelen waarop de nieuwe stal gebouwd wordt, zijn niet- infiltratiegevoelig. De hoogste grondwatertafel bevindt zich op 5 cm onder het maaiveld op de zeer natte licht zandleembodem en op 15 cm onder het maaiveld op de natte lemige zandbodem, waar de overgrote meerderheid van de nieuw te bouwen stal op komt. Dergelijke percelen zijn minder tot niet geschikt voor infiltratie. Op basis van bovenstaande gegevens betreffende de diepte van het grondwater wordt geopteerd om het hemelwater te bufferen in plaats van te infiltreren. Volgens de stedenbouwkundige verordening dient er een buffervolume van 53 m³ geplaatst te worden berekend op basis van een afwaterend oppervlakte dat rekening houdt met een horizontale dakoppervlakte van m² van de nieuwbouw. Er wordt een citerne van 10 m³ geplaatst, waarna het overloopt in een bufferput van 53 m³, om dan vertraagd afgevoerd te worden in de Laak Mocht blijken dat in de werkelijkheid het grondwater niet zo hoog is (zal bepaald worden op het bedrijf) dan dient er volgens de dienst waterlopen van de provincie Antwerpen een oppervlakkige infiltratievoorziening met met een buffervolume van 25 l/m² afwaterende oppervlakte (53 m³) gevolgd door een extra buffervoorzien met een buffervolume van 10 l /m² afwaterend oppervlakte (22 m³) en vertraagde afvoer van max 20 l/s/ha (max. 4,5 l/s) geplaatst te worden. Er zal ook een nieuwe woning gebouwd worden van 160 m². Hierbij wordt een hemelwaterput van 5 m³ geplaatst met overloop op de Laakbeek, waardoor voldaan is aan gewestelijke stedenbouwkundige verordening. MER Van Schil LV 104/258

105 Door het plaatsen van een buffervoorziening of infiltratievoorziening gecombineerd met een buffervoorziening, is in de toekomstige situatie voldaan aan de stedenbouwkundige verordening hemelwater. Het bedrijf is gelegen in niet overstromingsgevoelig gebied en mogelijks overstromingsgevoelig gebied waardoor er sprake is van een gering negatief effect. Waterkwaliteit Het huishoudelijk afvalwater van de woning (ca. 60 m³ per jaar) wordt in de actuele situatie geloosd in de gracht na behandeling in een septische put. In de toekomstige situatie zou er nog een gezinswoning voor 4 personen bijgebouwd worden, dit betekent een lozing van 120 m³/j huishoudelijk afvalwater. Bij de bouw van een nieuwe woning, zal er een kleinschalige waterzuiveringsinstallatie geplaatst worden. Gezien de ligging op het zoneringsplan in individueel te optimaliseren buitengebied is een individuele zuiveringsinstallatie een vereiste. Zowel in de huidige als de toekomstige situatie wordt er uitgegaan van een matig negatief effect. Waterbronnen Het bedrijf maakte tot nu toe hoofdzakelijk gebruik van grondwater zowel voor reiniging van de stallen, als voor drinkwater en huishoudelijk water. Enkel voor de reiniging van de rundveestallen, wordt er hemelwater gebuikt. Omwille van de hoge ziektedruk wordt er geen hemelwater aangewend om de kippenstallen te reinigen. Hiervoor wordt er grondwater gebruikt. Bij de bestaande kippenstal van kippen is er een hemelwateropvang van 140 m³ voorzien. De kippenstal heeft een oppervlakte van m² waardoor er maximaal m³/j hemelwater (toevoerend dakoppervlakte van m² x 0.8 m³/m²/j) beschikbaar is. Aangezien er slechts maximaal 202 m³/j water nodig is voor het reinigen van de rundveestallen en melkstand, is er voldoende hemelwater beschikbaar. In de huidige situatie wordt grondwater ingezet voor hoogwaardige en laagwaardige toepassingen, waardoor kan uitgegaan worden van een negatief effect. In de toekomstige situatie zullen dezelfde waterbronnen voor dezelfde watertoepassingen gebruikt worden als in de huidige situatie. Er wordt een hemelwaterput van 10 m³ voorzien voor de opvang van het hemelwater van de nieuw te bouwen kippenstal. Dit hemelwater zal pas aangewend worden als de hemelwaterput van 140 m³ leeg is. Bij de nieuw te bouwen woning zal een hemelwaterput van 5 m³ beschikbaar zijn; dit water zal gebruikt worden in het huishouden. In de toekomstige situatie wordt er omwille van het gebruik van grondwater voor zowel hoogwaardige als laagwaardige toepassingen uitgegaan van een matig negatief effect. Overmatig waterverbruik In bijgevoegde figuren (Figuur 14 en Figuur 15 in bijlage) wordt een overzicht gegeven van de waterbalans in de huidige en de geplande situatie. Voor de berekening van de waterbehoefte en het waterverbruik in de toekomstige situatie verwijzen we naar hoofdstuk 3.6. Volgens de huidige vergunde aantallen bedraagt de totale drinkwaterbehoefte van de dieren op de milieutechnische eenheid m³/j en de reinigingswaterbehoefte 898 m³/j: 202 m³ voor de rundveestallen en 696 m³ voor de kippenstallen. Voor de inrichting van Verswijvel is er een totale waterbehoefte van m³ m³ = m³. Op basis van de 2 gezinsleden is er een waterverbruik van 60 m³/j. Hemelwater van de kippenstal wordt opgevangen in een ondergrondse hemelwaterput van 140 m³ en wordt gebruikt om de rundveestallen schoon te spuiten. Er is m³/j hemelwater beschikbaar. Het verbruik aan hemelwater wordt niet gemeten. Voor het overige wordt grondwater gebruikt als drinkwater voor de dieren en om de kippenstallen schoon te spuiten. Op basis van de wateraangifte voor het bedrijf van Verswijvel voor productiejaar 2011, 2012 en 2013 was er op basis van een geregistreerde debietmeterstand een grondwaterverbruik van respectievelijk m³, m³ en m³. Er is een grondwatervergunning voor het oppompen van maximaal m³/j. Aangezien MER Van Schil LV 105/258

106 het drinkwater- en reinigingswaterverbruik niet afzonderlijk worden geregistreerd, kunnen ze niet afzonderlijk beoordeeld worden. Voor de inrichting van Van Schil LV bedraagt de totale waterbehoefte: m³ m² = m³. De kippenstal van Van Schil LV is eind 2013 in gebruik genomen. Net voor de kippen voor het eerst opgezet werden, was er een lek in de hoofdleiding waardoor de kippenstal onder water stond. Dit blijkt ook uit de geregistreerde debietmeterstand van 703 m³j, voor slechts 5277 kippen (0,13 m³/j). Dit waterverbruik kan bijgevolg niet als referentieverbruik gebruikt worden. In 2014 was er een grondwaterverbruik van m³. Er is een grondwatervergunning voor het oppompen van maximaal m³/j. Ook dit drinkwater- en reinigingswaterverbruik wordt niet afzonderlijk geregistreerd. Uit bovenstaande gegevens blijkt dat het totale werkelijke waterverbruik lager is dan de theoretische waterbehoefte, waardoor er uitgegaan wordt van geen of verwaarloosbaar effect. In de toekomstige situatie wijzigt er niets aan het waterverbruik voor de inrichting Verswijvel. Voor de inrichting van Van Schil wordt de drinkwaterbehoefte voor de dieren geschat op m³/j en de reinigingswaterbehoefte op m³/j. Dit waterverbruik werd berekend op basis van de waterverbruikcijfers die gehanteerd worden door de VMM, en opgenomen zijn in de studie Waterwegwijzer voor de veehouderij (VMM, 2001) en/of in de BBTstudie Veeteelt (VITO, 2006). In de praktijk wordt het reinigingswater voor één kippenstal geschat op 16 m³/ronde. Aangezien er 7 rondes zijn en 2 stallen, wordt het totale reinigingswaterverbruik geschat op 224 m³. De waterbehoefte voor het huishoudelijk gebruik is 120 m³/j. Hemelwater van de nieuw te bouwen kippenstal wordt opgevangen in een citerne van 10 m³, waardoor er 238 m³/j beschikbaar is. Dit hemelwater wordt slechts aangewend als er een tekort aan hemelwater is in de hemelwaterput van 140 m³. Hemelwater van de nieuw te bouwen woning zal opgevangen worden in een hemelwaterput van 5 m³, waardoor er 60 m³/j beschikbaar is. Dit water wordt aangewend in het huishouden. Er wordt een grondwatervergunning aangevraagd voor m³/j als drinkwater voor de dieren, voor gebruik in het huishouden (60 m³/j) en voor het reinigen van de kippenstallen. Gezien de werkelijke verbruiken zowel voor grondwater- als hemelwatergebruik steeds lager zullen zijn in de toekomstige situatie dan de theoretische waterbehoefte kan er uitgegaan worden van geen of een verwaarloosbaar effect SYNTHESE DISCIPLINE WATER De bouw van de nieuwe stal vereist een bronbemaling gedurende de aanlegfase. De invloedssfeer van de bemaling reikt enkel tot binnen het bedrijfsterrein zelf, waardoor wordt uitgegaan van geen of een verwaarloosbaar effect. Inzake de eigen grondwaterwinning wordt er zowel in de huidige als de toekomstige situatie geen of een verwaarloosbaar effect op naburige grondwaterwinningen veroorzaakt. Op het bedrijf is er zowel in de huidige als toekomstige situatie opslag van bepaalde risicostoffen. Door de beveiligde opslag en de periodiek uitgevoerde controles wordt dit beoordeeld als een gering negatief effect. Opslag van reinigings-, ontsmettings-, en ongediertebestrijdingsmiddelen worden beoordeeld als een gering negatief effect doordat gebruik gemaakt wordt van erkende producten die op een veilige plaats worden gestockeerd. Zowel in de huidige als de toekomstige situatie is er voldoende opslag van reinigingswater en perssappen afkomstig van de opslag van groenvoeder, hierdoor wordt uitgegaan van een gering negatief effect. MER Van Schil LV 106/258

107 Aangezien er geen opslag is van kippenmest en peilputten niet vereist zijn, wordt zowel in de huidige situatie als in de toekomstige situatie uitgegaan van geen negatief effect. Door voldoende opslagcapaciteit van rundveemest wordt zowel in de huidige als toekomstige situatie uitgegaan van een gering negatief effect. In de huidige situatie infiltreert het hemelwater dat valt op de verharding in de bodem rond het bedrijf. Enkel het hemelwater dat valt op de dakoppervlakte van de loods en de bestaande kippenstal met kippen wordt opgevangen zoals vastgesteld in de stedenbouwkundige vergunning. In de huidige situatie wordt dan ook uitgegaan van een gering negatief effect. In de toekomstige situatie blijft de waterhuishouding van de bestaande toestand behouden. Het hemelwater van de nieuw aan te leggen betonverharding, infiltreert in de nabij liggende bodem. Het hemelwater dat valt op de nieuw te bouwen kippenstal wordt opgevangen in een hemelwaterput van 10 m³, waarna het overloopt in een bufferput van 53 m³. Mocht blijken dat in de werkelijkheid het grondwater niet zo hoog is (zal bepaald worden op het bedrijf) dan dient er volgens de dienst waterlopen van de provincie Antwerpen een oppervlakkige infiltratievoorziening met met een buffervolume van 25 l/m² afwaterende oppervlakte (53 m³) gevolgd door een extra buffervoorzien met een buffervolume van 10 l /m² afwaterend oppervlakte (22 m³) en vertraagde afvoer van max 20 l/s/ha (max. 4,5 l/s)geplaatst te worden.er wordt ook een nieuwe woning gebouwd. Hierbij wordt een hemelwaterput van 5 m³ voorzien. Door het plaatsen van een buffervoorziening of infiltratievoorziening gecombineerd met een buffervoorziening, is in de toekomstige situatie voldaan aan de stedenbouwkundige verordening waardoor er wordt uitgegaan van een gering negatief effect. Het huishoudelijk afvalwater van de ene woning wordt in de huidige situatie geloosd op het oppervlaktewater na behandeling in een septische put. In de toekomstige situatie wordt er bij de nieuw te bouwen tweede woning een kleinschalige waterzuivering geplaatst. Er wordt uitgegaan van een matig negatief effect zowel in de huidige als de toekomstige situatie. Zowel in de huidige als in de toekomstige situatie is het totale werkelijk waterverbruik < of = de theoretische waterbehoefte waardoor wordt uitgegaan van geen of verwaarloosbaar effect inzake waterverbruik. Door het beperkt gebruik van hemelwater en het gebruik van grondwater voor laagwaardige toepassingen in de huidige en de toekomstige situatie wordt er uitgegaan van een negatief effect MILDERENDE MAATREGELEN Reeds toegepast in de huidige situatie Er wordt geen bedrijfsafvalwater geloosd Gebruik van erkende producten De stallen worden eerst droog gereinigd alvorens nat schoon te spuiten Periodieke reiniging verharde oppervlakten om afspoelen potentiële verontreiniging te voorkomen Geplande maatregelen Het hemelwater van de nieuw te bouwen kippenstal en de tweede woning zal opgevangen. Hemelwater van de woning zal hergebruikt worden. Het hemelwater dat valt op de nieuw te bouwen kippenstal zal gebufferd worden vooraleer het vertraagd afgevoerd wordt naar de gracht. MER Van Schil LV 107/258

108 Verdere mogelijkheden of aanbevelingen Volgende tips zijn belangrijk voor een duurzaam watergebruik op bedrijfsniveau: Herstel lekken zo snel mogelijk en laat het water niet onnodig lopen Verder gebruik maken van een waterzuinige hogedrukreiniger. Hiermee kan het waterverbruik in vergelijking met een klassieke tuinslang tot de helft teruggebracht worden. De meest efficiënte hogedrukreinigers hebben een debiet van 6,5 l/min. Zowat alle types laten het gebruik van alternatieve waterbronnen vrij van bezinkbare deeltjes- toe. Bij gebruik van niet-leidingwater raden de producenten een extra voorfilter aan. Zorg bij het gebruik van een hogedrukreiniger altijd voor voldoende verluchting. Gebruik van goede drinkbakken, nippels en dergelijke. Vermijd mors- en lekverliezen door het afstellen van vlotter, MER Van Schil LV 108/258

109 5.3 BODEM AFBAKENING STUDIEGEBIED Inhoudelijke afbakening De directe ingrepen op de bodem binnen het projectgebied kunnen veroorzaakt worden door het vergraven van de bodem in functie van de aanleg van nieuwe infrastructuren en grondverontreiniging door lekkage van opslagtanks. Depositie van verzurende stoffen zijn vnl. van belang voor de gevolgen op vegetatie en zullen dan ook in de discipline fauna & flora behandeld worden. Ook effecten op de bodem door het uitrijden van mest worden mee in rekening gebracht te worden, niettegenstaande het uitrijden van mest in feite geen directe link heeft met MER-plichtig project (zelfs zonder de uitbating van de stallen dienen de landbouwgronden bemest te worden) Geografische afbakening Het studiegebied omvat dan ook de onmiddellijke omgeving van het projectgebied en de in gebruik zijnde landbouwgronden TOELICHTING GEGEVENSGEBRUIK De voornaamste gegevensbronnen zijn: Geologische kaart van België, Vlaams Gewest, schaal 1/ (Belgische geologische dienst) Bodemkaart van België, schaal 1/ (Instituut tot aanmoediging van het Wetenschappelijk Onderzoek in Nijverheid en Landbouw, I.W.O.N.l.) Topografische kaart Databank Ondergrond Vlaanderen METHODIEK Voor de bespreking van de referentiesituatie voor de discipline bodem wordt er dieper ingegaan op de geologie en de pedologie in het studiegebied. Er wordt een beschrijving gegeven van de geologie ter hoogte van het studiegebied. De geologische informatie (diepte Tertiair, verschillende voorkomende formaties, dikte Quartair, ) wordt afgeleid uit de Geologische kaart van België (enerzijds met kaartmateriaal, anderzijds met informatie uit het bijhorend verklarend tekstgedeelte). Op basis van de Bodemkaart van België worden de bodemseries nagegaan die typerend zijn voor het bedrijf en de omgeving. Effecten op de bodem ten gevolge van de bedrijfsuitbating, zowel in de actuele situatie als in de geplande situatie kunnen zijn: Bodemverontreiniging door opslag risicostoffen en gebruik bestrijdingsmiddelen; Effecten op bodemprocessen door verzuring en vermesting; MER Van Schil LV 109/258

110 Bodemverstoring door aanleg verhardingen, graafwerkzaamheden, etc. (in de geplande situatie) Bodemverontreiniging Mogelijke puntbronnen van bodemverontreiniging op het bedrijf zijn: opslag van gevaarlijke producten (fossiele brandstoffen, reinigings-, ontsmettings- en ongediertebestrijdingsmiddelen) opslag van afvalwater (reinigingswater stallen, perssappen) opslag van mest. Bodemverontreiniging hangt nauw samen met grondwaterverontreiniging, zoals reeds in het bovenstaande hoofdstuk 'water' werd behandeld. De potentiële effecten van hoger vermelde elementen op bodemverontreiniging kunnen als volledig gelijkaardig ingeschat worden als de effecten op potentiële grondwaterverontreiniging. Bijgevolg wordt hier niet meer op ingegaan. Bodembalans De afgegraven grond wordt weggevoerd en kan, indien verontreinigd, op andere plaatsen aanleiding geven tot bodemverontreiniging. Het Vlarebo regelt het afvoeren en hergebruik van grond. Bij de effectbespreking wordt dan ook louter een grondbalans opgemaakt, waarbij aangegeven wordt hoeveel grond er zal worden aan- of afgevoerd. Effecten op bodemprocessen door verzuring & vermesting Vermesting en verzuring kan gebeuren door: Depositie van nutriënten die door het bedrijf werden uitgestoten: verzurende en vermestende depositie; Het uitrijden van mest op het land Calamiteiten: lek in de mestopslag Er zal een beschrijving gegeven worden op welke manier de mest werd afgezet in de actuele en geplande situatie. Op deze manier wordt een inzicht gekregen in de werking van het bedrijf. Effecten worden hier echter niet aan gekoppeld. Hiervoor wordt verwezen naar de discipline fauna & flora. Inzake effecten te wijten aan mogelijke lekken bij de mestopslag wordt verwezen naar de discipline water (grondwater). Bodemverstoring Door de aanleg van nieuwe infrastructuren kan er bodemverstoring optreden. Naast het effect op aantasting van het bodemprofiel kan dit eveneens verstoring van het archeologisch bodemarchief veroorzaken. Voor dit laatste wordt verwezen naar de discipline Landschappen, Bouwkundig erfgoed en Archeologie. Een beoordeling is mogelijk op basis van de landbouwtyperingskaart (opgemaakt door VLM in opdracht van de afdeling Land). Deze kaart heeft als doel een eenduidige differentiatie van het agrarisch gebied te bekomen. Hiervoor wordt in een eerste deel een waardering toegekend aan individueel geregistreerde landbouwpercelen op basis van bodemgeschiktheid, bemestingsnorm, perceelskenmerken en bedrijfskenmerken. MER Van Schil LV 110/258

111 Bij de beoordeling wordt rekening gehouden dat de impact op het ruimtebeslag bij een nieuw bedrijf groter is dan bij een bestaand bedrijf. Tabel 57: Significantiekader ter beoordeling van de bodemverstoring Toetsing Geen nieuwe infrastructuren; nieuwe infrastructuren enkel ter hoogte van het bestaande bedrijfsterrein en aansluitend aan bestaande gebouwen (waar geen akkerbouw plaatsvindt), uitbreiding bestaand bedrijf op aanliggend perceel ter hoogte van landbouwgrond met (zeer) lage of matige waardering; inplanting nieuw bedrijf ter hoogte van landbouwgrond met (zeer) lage waardering. Uitbreiding bestaand bedrijf ter hoogte van landbouwgrond met (zeer) hoge waardering; of inplanting nieuw bedrijf ter hoogte van landbouwgrond met matige waardering Inplanting nieuw bedrijf ter hoogte van landbouwgrond met hoge waardering Inplanting nieuw bedrijf ter hoogte van landbouwgrond met zeer hoge waardering Beoordeling Geen of verwaarloosbaar effect Gering negatief effect Matig negatief effect Negatief effect ANALYSE REFERENTIESITUATIE Voor de relevante figuren wordt verwezen naar de bijlagen. Volgende figuren worden hierbij opgenomen: Kaart bodemtypes Figuur 16 Kaart bodemtextuur Belgische bodemclassificatie Figuur 17 Landbouwgebruik percelen 2013 Figuur Beschrijving geologie Ter hoogte van de milieutechnische eenheid en de percelen zijn de Zanden van Kasterlee de dagzomende laag. Deze formatie wordt gevormd door bleekgroen tot bruin fijn zand, paarse klei-horizonten, licht glauconiethoudend, micahoudend, onderaan kleine zwarte silexkeitjes. Voor verdere informatie m.b.t. de geologie van het gebied kan verwezen worden naar een boringsprofiel van een diepe boring, uitgevoerd in de omgeving van het bedrijf Beschrijving bodem Het bedrijf is gelegen in een gebied met bodemkenmerken Sec3, vnl. omgeven door bodemsoorten Pfp3. Tabel 58: Omschrijving bodemtype projectgebied (bron : kaart bodemtype geopunt Vlaanderen) bodemtype Sec3 Omschrijving bodemtype Natte lemige zandbodem met sterk gevlekte, verbrokkelde textuur B horizont textuurklasse Lemig zand MER Van Schil LV 111/258

112 drainageklasse nat, sterk gleyig met reductiehorizont Verdere omschrijving Deze natte grondwatergronden met reductiehorizont hebben allen gemeenschappelijke draineringskenmerken met roestverschijnselen welke zich aftekenen in het benedengedeelte van de humeuze bovengrond en een blauwgrijs reductie horizont welke begint tussen 100 en 120 cm diepte. Het zijn derhalve permanent natte bodems met winterwaterstand nabij het maaiveld (20-30 cm) en zomerwaterstand rond de 100 cm diepte. Soms zijn ze enkele weken overstroomd in de winter. Deze natte depressie- en beekvalleigronden zijn goed voor weiland. Mits rationele ontwatering en drainering kunnen ze voor akkerland in aanmerking komen voor de verbouwing van zomergewassen. Ze zijn ongeschikt voor tuinbouw. De productiviteit hangt nauw samen met de dikte van de humeuze bovengrond. De bodems met dunne humeuze bovengrond liggen onder bos (naaldhout en eik); de betere gronden (... 3 ) met dikke humeuze bovengrond worden als landbouwgrond uitgebaat, vooral weide. In deze reeks bodems liggen deze zonder profielontwikkeling iets lager en zijn daarom moeilijker te ontwateren. Voor bosbouw lijken ze iets te nat voor Pinus sylvesteris; meer aangepaste naaldhoutsoorten zijn Picea excelsa, Picea sitkaensis en Larix leptoletis. Het bedrijf ligt in een gebied van lemig zand (S), omgeven door zones van lichte zandleem (P). De meeste landbouwpercelen rondom het bedrijf werden in 2013 gebruikt voor akkerbouw, meer in het bijzonder voor het telen van maïs. De gronden rondom het bedrijf worden sedert de grondige ruiming van de nabij gelegen beek momenteel beter gedraineerd. In een periode met zeer veel neerslag in de winter staan de omliggende percelen nauwelijks of niet onder water, in tegenstelling met andere gebieden rondom het studiegebied. De meeste landbouwpercelen rondom het bedrijf werden in 2013 gebruikt voor akkerbouw, meer in het bijzonder voor het telen van maïs. Op het perceel ten noorden van het bedrijf wordt thans door een andere exploitant een varkensstal gebouwd, parallel met de bestaande stallen van het bedrijf EFFECTBEPALING Effecten in de actuele situatie Voor de effecten van ondergrondse opslag mest en verzurende en vermestende depositie wordt verwezen naar respectievelijk de disciplines (grond)water en fauna & flora. Verharding In de bestaande situatie dient rekening gehouden te worden met de bestaande verharding omwille van de aanwezigheid van het bedrijfswoning, de bestaande stallen en de verharding rondom en tussen de bestaande stallen. Deze verharding verhindert de infiltratie van het hemelwater. MER Van Schil LV 112/258

113 Opslag van brandstoffen, bestrijdingsmiddelen en mest De opslag van brandstof kan enkel in geval van een accidentele situatie verantwoordelijk zijn voor eventuele bodemverontreiniging. Gezien dubbelwandig en bovengronds uitgevoerd is het risico hierop beperkt. Bij eventuele accidentele situatie kan onmiddellijk ingegrepen worden om relevante effecten te vermijden. Door de gecontroleerde opslag van bestrijdingsmiddelen (ontsmettingsproducten) wordt hiervan evenmin impact verwacht, behoudens bij calamiteiten. De betonstructuren vermijden uitloging naar de bodem bij toepassing van deze stoffen. Bijkomend is er aangepaste opslag voorzien van het reinigingswater zodat ook op dit punt geen impact te verwachten is behoudens bij calamiteiten. De opslag van voeder in betonnen sleufsilo s vermijdt uitspoeling van perssappen naar de bodem Effecten in de geplande situatie T.o.v. de actuele situatie worden wijzigingen voorzien m.b.t.: Bodemverstoring (door aanleg nieuwe stal en verharding) Wijziging opslag van brandstof, voeder en mest (inclusief reinigingswater) Bodemverstoring De aanleg van de nieuwe stal leidt tot extra verharding. Effecten op infiltratie/afvoer van hemelwater worden bij de discipline water besproken. Door de bouwactiviteiten dient wel rekening gehouden te worden met compactie van de bodem t.h.v. de werfzone (dit is inherent aan de bouwactiviteiten). Gezien de opvang van het hemelwater dat op deze zone valt, en gezien het beperkte oppervlak, zijn van deze compactie dan ook nauwelijks effecten te verwachten. Voor de aanleg dient rekening gehouden te worden met een uitgraving van grootte orde m³ bodem, waardoor een technisch verslag nodig is. Bij toepassen van het Vlarebo wordt terzake nauwelijks een effect verwacht. Opslag van brandstoffen, bestrijdingsmiddelen en mest In de geplande situatie wordt een uitbreiding van de opslag voor brandstoffen voorzien. Mits te voldoen aan de wettelijke bepalingen aangaande de opslag kan verwacht worden dat er louter bij calamiteiten een impact te verwachten is. De totaal voorziene opslaghoeveelheden zijn dermate beperkt dat er qua impact nauwelijks een relevant effect te verwachten is in vergelijking met de actuele situatie. Van de extra opslag van reinigingswater die voorzien wordt is ook enkel bij calamiteit een mogelijke impact te verwachten. De extra opslag van voeder leidt evenmin tot effecten op de bodem (behoudens ten aanzien van het aspect verharding/compactie van de bodem). MER Van Schil LV 113/258

114 5.3.6 CONCLUSIE Behoudens bij calamiteiten kunnen de effecten op de bodem als verwaarloosbaar tot hooguit beperkt beschouwd worden. Hierbij wordt er uiteraard van uit gegaan dat aan alle wettelijke bepalingen voldaan wordt m.b.t. o.a.: Opslag van brandstoffen Bodemverzet MER Van Schil LV 114/258

115 5.4 GELUID AFBAKENING STUDIEGEBIED Het studiegebied geluid wordt bepaald door de op het bedrijf aanwezige geluidsproducerende infrastructuren en activiteiten (zoals de ventilatoren, het laden en lossen, ). Het studiegebied strekt zich uit tot op 200 m van de perceelsgrens van het bedrijf conform de bepalingen in Vlarem II. Indien er zich eveneens kwetsbare gebieden zoals natuurgebieden, stiltegebieden, woonkernen op minder dan 500 m van het landbouwbedrijf bevinden is het aangewezen het effect tot daar te beoordelen. De stallen zijn volgens het gewestplan Turnhout (B.S. 28/07/1978) volledig gelegen in agrarisch gebied. Er is woonuitbreidingsgebied gelegen op 440 m ten W van het bedrijf. Het effect op dit gebied zal ook beoordeeld worden. Andere kwetsbare gebieden zijn op meer dan 500 m gelegen. In het schriftelijk leefomgevingonderzoek (SLO-2, 2008) werd gesteld dat de bronnen van lawaaihinder vanuit de landbouw landbouwwerktuigen, vee en ventilatoren van stallen zijn. In het kader van de activiteitengroep Landbouwdieren zijn dan ook de bronnen vee en ventilatoren belangrijk. Hieraan kunnen nog de vrachtwagens en landbouwvoertuigen toegevoegd worden die grondstoffen, eindproducten en afvalstoffen komen laden en lossen. Naast deze algemeen voorkomende bronnen dient voor de veeteelt ook in verschillende gevallen rekening gehouden te worden met mogelijke geluidshinder door mestverwerkingsinstallaties, bedrijfsactiviteiten zoals het vullen van silo s, enz. Geluidshinder in het kader van de aanleg- of afbraakfase wordt niet beoordeeld, aangezien het hinderniveau vergelijkbaar is met de woningbouw. De transportbewegingen kunnen naast een geluidsproductie ook zorgen voor verkeershinder. Hiervoor wordt verwezen naar de discipline mens REFERENTIESITUATIE Op basis van de gegevens die afgeleid kunnen worden van de topografische kaart, orthofoto, het terreinbezoek wordt een inschatting gemaakt van de voornaamste geluidsproducerende elementen in de bedrijfsomgeving. De onmiddellijke bedrijfsomgeving wordt gekenmerkt door zijn agrarisch karakter. Deze activiteiten leveren een bijdrage aan de geluidsbelasting. In de nabije omgeving zijn nog een aantal veeteeltbedrijven aanwezig. Binnen een straal van ongeveer 200 m van de bedrijfspercelen ligt slechts 1 bedrijfsvreemde woning ten NO. Deze woning (Groesaard 7) is in vogelvlucht gelegen op ongeveer 190 m van het bedrijfscentrum van Groesaard 8 (Figuur 19 in bijlage). Op 440 m is een woonuitbreidingsgebied gelegen. Overige kwetsbare gebieden zijn op meer dan 500 m gelegen. Er zijn in deze studie geen meetresultaten beschikbaar. Als referentiewaarde voor het oorspronkelijk omgevingsgeluid in stille agrarische gebieden kan dan voor het L A95,1h voor de dagperiode 35 db(a), avondperiode 30 db(a) en 25 db(a) voor de nachtperiode gehanteerd worden. Deze waarden liggen bijgevolg 10 db(a) lager dan de milieukwaliteitsnormen voor agrarische gebieden. Dit zijn echter normale waarden voor het oorspronkelijke omgevingsgeluid in agrarisch gebied wanneer er geen stoorbronnen zijn in de onmiddellijke omgeving. Bijvoorbeeld voor agrarische gebieden waar er geen autosnelwegen of drukke primaire wegen binnen een straal van 2 km of geen industriegebieden binnen een straal van 500 m gelegen zijn. MER Van Schil LV 115/258

116 5.4.3 GEVOLGEN VAN GELUIDSHINDER Geluidshinder en/of een verhoging van het omgevingsgeluid kan effecten hebben op de volgende gebieden: mentale en fysische gezondheidsproblemen van de mens; rustverstoring van de mens (slaapstoornissen, verminderd gebruik van woongedeelten,...); negatieve invloed op de kwaliteitsbeleving van het milieu; rustverstoring van fauna (o.a. populatiewijzigingen). Naast een beoordeling volgens Vlarem zal de discipline Geluid informatie aanreiken voor de discipline Mens en Fauna en Flora METHODIEK Bepalen van de geluidsemissie In eerste instantie worden alle relevante geluidsbronnen op het bedrijf aangeduid en worden deze bronnen zoveel mogelijk gekwantificeerd. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen continue bronnen en incidentele bronnen. Incidenteel geluid wordt gedefinieerd als geluid waarvan het niveau weinig frequent verhoogt ingevolge gebeurtenissen die langer dan 2 seconden duren; de niveauverhogingen worden gemeten als LAeq,1s en duren in totaal niet langer dan 10% van de duur van de desbetreffende beoordelingsperiode(n). De dagperiode is van 7u tot 19u, de avondperiode van 19u tot 22u en de nachtperiode van 22u tot 7u, zodat we met volgende tijdsduren per beoordelingsperiode moeten rekening houden voor de bepaling van incidenteel geluid : voor de dagperiode betekent dit m.a.w. minder dan 72 minuten, voor de avondperiode minder dan 18 minuten en voor de nachtperiode minder dan 54 minuten. Geluid dat niet aan bovenstaande definitie voldoet, wordt beschouwd als continu geluid. Aangezien de in Vlarem opgenomen grenswaarden (zie verder) gelden voor het specifiek geluid van de hele inrichting, dient de impact als één geheel te worden beoordeeld. Enkele geluidstechnische begrippen In deze paragraaf definiëren we enkele begrippen die van belang kunnen zijn. Verder info is terug te vinden in het richtlijnenboek geluid en trillingen. Geluidsdrukniveau (L p) Geluidsdrukken kunnen zeer sterk uiteenlopende waarden hebben. Indien geluid zou weergegeven worden in Pascal zou dit leiden tot enorm grote en moeilijk hanteerbare getallen om mee te werken (de verhouding gehoordrempel/pijngrens is groter dan een miljoen). Geluidsdruk wordt daarom uitgedrukt aan de hand van geluidsdrukniveau (verwijzend naar een referentiewaarde). Het geluidsdrukniveau Lp wordt als volgt gedefinieerd: Lp= 10.log 10(p²/p 0²) (db) met p 0 = 20µPa Specifieke geluid De getalwaarde van de akoestische grootheid die het geluid van een MER Van Schil LV 116/258

117 (Lsp) inrichting of een deel ervan karakteriseert en die eventueel aangepast wordt met een beoordelingsgetal. L A95,T De waarde van het achtergrondgeluidsdrukniveau volgens Vlarem II (indien de waarneemperiode T = 1uur). L W, L WA Het geluidsvermogenniveau (lineair of A-gewogen). Het is een maat voor het uitgestraalde geluidsvermogen. Het is een éénduidig cijfer voor een bepaalde bron. Voor een puntbron geldt in het vrije veld volgende relatie tussen geluidsdrukniveau en geluidsvermogenniveau: LWA = LPA log r (r = afstand in m) Bepalen van de geluidsimmissie Voor de bepaling van het specifiek geluidsniveau (Lsp) in de omgeving van een veeteeltbedrijf, wordt hier een vereenvoudigde methode voorgesteld. Volgende formule berekent het geluidsniveau op een plaats op r meter van de bron (= de afstand tot aan de meest nabij gelegen bron op het bedrijf of centrum) en zonder afscherming tussen bron en immissiepunt : L sp = L wtot log( 4 r² ) - 0,5 r /100 Met r de afstand tot het centrum van een deelinrichting of de afstand tot de meest nabij gelegen bron op het bedrijf De factor 0,5r/100 houdt rekening met de luchtabsorptie *. Op 500 m treedt er een reductie op van 2,5 db(a). * In principe is dit frequentie-afhankelijk. Er werd hier enkel de luchtabsorptie bepaald voor de 1000 Hz octaafband. Deze frequentie is echter meestal het meest db(a) bepalend Beoordeling van de geluidsimmissie Continue bronnen Aangezien de in Vlarem opgenomen richtwaarden (zie verder) gelden voor het specifiek geluid van de hele inrichting, dient de impact van de continue bronnen als één geheel te worden beoordeeld. Toetsing van het continue geluid dient dus te gebeuren met alle geluidsbronnen samen die als continu kunnen worden beschouwd en samen simultaan in werking kunnen zijn. Vlarem II definieert het specifiek geluid als de getalwaarde van de akoestische grootheid die het geluid van een inrichting, of een deel ervan karakteriseert, die eventueel aangepast wordt met een beoordelingsgetal. De beoordeling gebeurt door het berekende geluidsniveau te toetsen t.o.v. richtwaarden die zijn opgenomen in Vlarem. De richtwaarden worden gehanteerd voor bestaande of te hervergunnen installaties. Voor nieuwe installaties of veranderingen (aanzienlijke uitbreidingen) worden de grenswaarden gehanteerd. Voor de definities van bestaande/nieuwe inrichtingen verwijzen we naar paragraaf van het richtlijnenboek geluid en trillingen Richtwaarden/Grenswaarden MER Van Schil LV 117/258

118 Volgens de voorschriften van Vlarem II, hoofdstuk 4.5. Beheersing van geluidshinder gelden volgende richtwaarden (RW) voor het specifiek geluidsniveau (Lsp) in open lucht. Tabel 59: Richtwaarden in db(a) voor Lsp in open lucht volgens bijlage van Vlarem II Categorie Overdag s Avonds s Nachts (7u tot 19u) (19u tot 22u) (22u tot 7u) 1.Landelijke gebieden en gebieden voor verblijfsrecreatie 2.Gebieden of delen van gebieden op minder dan 500 m van industriegebieden niet vermeld in punt 3 of van gebieden voor gemeenschapsvoorziening en openbare nutsvoorzieningen 3.Gebieden of delen van gebieden op minder dan 500m van gebieden voor ambachtelijke bedrijven en kleine en middelgrote ondernemingen, van dienstverleningsgebieden of van ontginningsgebieden tijdens de ontginning Woongebieden Industriegebieden, dienstverleningsgebieden, gebieden voor gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen en ontginningsgebieden tijdens ontginning bis. Agrarische gebieden Recreatiegebieden uitgezonderd gebieden voor verblijfsrecreatie 7.Alle andere gebieden, uitgezonderd : bufferzones, militaire domeinen en deze waarvoor in bijzondere besluiten richtwaarden worden vastgesteld Bufferzones Gebieden of delen van gebieden op minder dan 500 m gelegen van voor grindwinning bestemde ontginningsgebieden tijdens ontginning Opmerking : Als een gebied valt onder twee of meer punten van de tabel, dan is in dat gebied de hoogste richtwaarde van toepassing Voor nieuwe inrichtingen is de grenswaarde afhankelijk van het oorspronkelijk omgevingsgeluid. Indien het L A95,1h van het oorspronkelijk omgevingsgeluid gelijk is aan of hoger is dan de milieukwaliteitsnorm (RW), dan moet de continue component van het specifiek geluid, voortgebracht door de nieuwe inrichting beperkt worden tot het L A95,1h van het oorspronkelijk omgevingsgeluid verminderd met 5 db(a), waarbij eveneens dient voldaan te zijn aan de bovenstaande richtwaarde. Indien het oorspronkelijk omgevingsgeluid (L A95,1h) lager is dan de milieukwaliteitsnorm (RW), dan worden er voorwaarden opgelegd, afhankelijk van de ligging: MER Van Schil LV 118/258

119 Gebieden 1, 4, 6, 7 (of 5bis): Lsp <=RW 5 én Lsp <= L A95,1h Gebieden 2, 3, 5 of 8: Lsp <= RW 5 Als gevolg van de Vlarem-actualisatietrein in werking getreden op 1 maart 2009, werd de categorie 5bis agrarische gebieden toegevoegd. Deze toevoeging beoogde de gelijkstelling van de milieukwaliteitsnormen en richtwaarden voor geluid voor agrarische gebieden en woongebieden. De toetsing voor agrarische gebieden moet bijgevolg gebeuren zoals deze voor de gebieden onder 1, 4, 6 en 7, tenzij ze in categorie 2 of 3 vallen. Er dient opgemerkt te worden dat er in het kader van projecten binnen het toepassingsgebied van dit Richtlijnenboek zelden kwantitatieve gegevens voorhanden zijn voor het L A95,1h van het oorspronkelijk omgevingsgeluid. In dit geval is een correcte toetsing aan Vlarem niet altijd mogelijk ( indien voor gebied 5bis geldt dat Lsp <= L A95,1h). Toch wordt in dit Richtlijnenboek een vereenvoudigde methode voorgesteld om de geluidseffecten in te schatten. Voor nieuwe inrichtingen en verandering van bestaande inrichtingen kan dan getoetst worden t.o.v. de norm RW Significantiekader uit het richtlijnenboek geluid en trillingen Hierna geven we het significantiekader weer zoals dat is opgenomen in het RLB geluid en trillingen. De scores 0, +1, +2 en +3 krijgen respectievelijk de beoordeling geen of verwaarloosbaar effect, gering positief, matig positief en positief effect. Tabel 60: Significantiekader geluid Invloed op omgeving Eindscore na correctie Voldoet aan het Vlarem? Lna-Lvoor* tussenscore Nieuw of verandering Bestaand ΔLAX,T (effectscore) Lsp GW Lsp>GW Lsp RW RW<Lsp RW+10 Lsp>RW+10 ΔLAX,T> <ΔLAX,T <ΔLAX,T ΔLAX,T /-2 ** ΔLAX,T< ΔLAX,T< ΔLAX,T< ΔLAX,T : verschil in omgevingsgeluid in db(a) voor en nadat een project zal zijn uitgevoerd Met T = duur in seconden Met X: ofwel N parameter van statistische analyse (LAN,T), in Vlarem wordt N = 95 gebruikt ter toetsing aan de milieukwaliteitsnorm MER Van Schil LV 119/258

120 eq voor het equivalente geluidsdrukniveau (LAeq,T), van het omgevingsgeluid. GW : grenswaarde volgens het beslissingsschema van Vlarem II RW : richtwaarde Lsp : specifiek geluid *bij hervergunning dient Lvoor gebruikt te worden alsof het bestaande bedrijf er niet was. Bij een hervergunning van een inrichting met een mix van bestaande & nieuwe bronnen is het oorspronkelijk omgevingsgeluid voor de nieuwe bronnen, het omgevingsgeluid met de bestaande bronnen van de inrichting in werking. ** de keuze -1 ofwel -2 is afhankelijk van de grootte van de overschrijding van de GW (al dan niet binnen het betrouwbaarheidsinterval van de berekende specifieke immissie). De uiteindelijke negatieve scores worden als volgt gekoppeld aan milderende maatregelen. -1 (gering negatief effect) Onderzoek naar milderende maatregelen is minder dwingend, maar indien de juridische en beleidsmatige randvoorwaarden aangeven dat er zich een probleem kan stellen dan dient de deskundige over te gaan tot voorstellen van milderende maatregelen. Bij het ontbreken ervan dient dit gemotiveerd te worden. -2 (matig negatief effect) Er dient noodzakelijkerwijs gezocht te worden naar milderende maatregelen, te koppelen aan de langere termijn. Bij het ontbreken ervan dient dit gemotiveerd te worden. -3 (negatief effect) Er dient noodzakelijkerwijs gezocht te worden naar milderende maatregelen te koppelen aan de korte termijn. Bij het ontbreken ervan dient dit gemotiveerd te worden Incidentele bronnen Het incidenteel geluid moet afzonderlijk worden getoetst aan de hiervoor in Vlarem II gehanteerde waarden. Hiervoor is het maximaal voorkomende L Aeq,1s ter hoogte van de immissiepunten van de diverse activiteiten voor de effectbepaling van belang. Volgens bijlage van VLAREM II geldt als richtwaarde uitgedrukt in db(a) in open lucht van hinderlijk ingedeelde inrichtingen voor incidentele geluidsbronnen, de toepasselijke richtwaarde vermeerderd met 15 db(a) tijdens de dag en 10 db(a) s avonds en s nachts. Bij incidenteel geluid gaat het telkens om kortstondige gebeurtenissen die beschreven worden door L Aeq,1s en waarvan het maximum moet worden getoetst aan de hiervoor geldende normen in Vlarem II. Tabel 61: Normen voor incidenteel geluid Richtwaarden uitgedrukt in db(a) Overdag s Avonds s Nachts Toepasselijke waarde+ 15 Toepasselijke waarde + 10 Toepasselijke waarde + 10 De toepasselijke waarde is: voor nieuwe inrichtingen: richtwaarde in Tabel 59 verminderd met 5 db(a) (voor alle gebieden) voor bestaande inrichtingen: richtwaarde in Tabel 59. MER Van Schil LV 120/258

121 M.a.w. voor een nieuwe installatie in agrarisch gebied (gebied 5 bis - die niet voldoet aan categorie 2 of 3) dient er voor een incidentele geluidsbron overdag getoetst te worden aan: toepasselijke waarde + 15 = waarde uit Tabel 59' = = 55 db(a) Conclusie van de beoordeling Er zal aangegeven worden welke geluidsniveaus verwacht worden ter hoogte van de beoordelingspunten. Dit zijn in eerste instantie de meest nabijgelegen woning en/of op 200 m vanaf de perceelsgrens. Het woonuitbreidingsgebied op 440 m gelegen wordt eveneens beoordeeld. Er wordt in de tabel aangegeven wat de richtwaarde of grenswaarde is per beoordelingspunt en beoordelingsperiode, en of er al dan niet een overschrijding optreedt. Voor het continu geluid wordt ook de significantie van het effect in de tabel opgenomen. Bij een matig negatief of negatief effect (-2 of -3) dient er nooodzakelijkerwijs gezocht te worden naar milderende maatregelen. Bij een gering negatief effecte (-1) is onderzoek naar milderende maatregelen minder dwingend. Bij de beoordeling van de effecten in de geplande situatie worden zowel de effecten beoordeeld van de uitbreiding op zich (t.o.v. de huidige vergunde situatie) als de gecumuleerde effecten van de huidige vergunde situatie + de geplande uitbreiding. Bij deze laatste beoordeling worden de effecten in feite dan ook vergeleken t.o.v. de situatie waarbij er geen exploitatie is. Gezien de actuele vergunning pas in 2033 afloopt kan de beoordeling van de effecten van de uitbreiding op zich als meest relevant aanzien worden BEPALING VAN DE VERSCHILLENDE GELUIDSBRONNEN Ventilatoren De voornaamste continue geluidsbronnen zijn de ventilatoren. In de huidige situatie zijn er 13 ventilatoren aanwezig in de bestaande pluimveestal stal 3 op Groesaard 8. De ventilatoren zijn allen geplaatst aan de achterkant van de stal. Achter de stal is een stofbak aanwezig. De bestaande pluimveestal stal 1 en de rundveestal gelegen Groesaard 10 worden op een natuurlijke manier verlucht. In de toekomstige situatie zullen er eveneens 13 nieuwe ventilatoren geplaatst worden in de nieuwe pluimveestal 4 op Groesaard 8. Deze ventilatoren zullen eveneens geplaatst worden in de achtergevel. In totaal zijn er dus 26 ventilatoren aanwezig in de toekomstige situatie. Ook bij de nieuwe stal is aan de achterkant een stofbak voorzien. Uit technische brochures van stalventilatoren (meestal axiale ventilatoren) en op basis van emissiemetingen blijkt dat het geluidsniveau op 1 m i.f.v. het vermogen varieert van 60 tot 74 db(a). Dit betekent een geluidsvermogenniveau (L w) van 71 à 85 db(a). Deze waarden zijn enkel indicatief en het juiste geluidsniveau hangt van een aantal factoren (aantal, geluidsemissie, spectrum) af. Hier wordt in eerste instantie gerekend met een geluidsvermogenniveau van 85 db(a) per ventilator. De ventilatoren zijn geplaatst aan de achterkant van de stallen, en bijgevolg wordt het geluid ervan afgeschermd door de stal zelf. Bovendien zijn alle ventilatoren geplaatst in een stofbak. Deze stofbak is volledig afgesloten, met een opening naar boven. Hierdoor zal het geluid van de ventlatoren gedempt worden. De stofbak achter het luchtkanaal zorgt immers voor een demping van het geluid van de ventilatoren. De ventilatoren zitten a.h.w. in een afgesloten kast. Daarom rekenen we eveneens voor deze ventilatoren met een geluidsvermogenniveau van 75 db(a) i.p.v. met 85 db(a). Dit is een meer realistische aanname voor ventilatoren geplaatst in een stofbak. Een demping van 10 db(a) voor de ventilatoren kan verantwoord worden. MER Van Schil LV 121/258

122 We zullen de berekeningen en de beoordeling bij de effectbespreking maken voor de ventilatoren met een geluidsvermogenniveau van 85 db(a) en voor de ventilatoren met geluidsvermogenniveau 75 db(a), rekening houdend met het positief effect door afscherming o.w.v. de aanwezigheid van stofbakken. Bij koudere temperaturen (winter of s nachts) zullen de ventilatoren minder werken dan in de zomer op warme dagen. Het aantal ventilatoren die op vol vermogen in werking zijn hangt ook af van het aantal dieren die zich op dat moment in de stallen bevinden. Hier worden volgende aannames gedaan : 1/3 van het totaal aantal ventilatoren voor de dag en avondperiode (of dus 4,3 ventilatoren in de huidige situatie en 8,7 in de toekomstige situatie). 1/5 van het totaal aantal ventilatoren voor de nachtperiode (of dus 2,6 ventilatoren in de huidige situatie en 5,2 in de toekomstige situatie) Het totale geluidsvermogenniveau van de ventilatoren in werking wordt berekend als volgt: L wtot_ventilatoren = 10 x log ( N x 10 (L wi_ventilator /10) ) Met N het totaal aantal identieke ventilatoren met dezelfde geluidsemissie Lwi_ventilator : het geluidsvermogenniveau van één ventilator of bron Lwtot_ventilatoren : het totale geluidsvermogenniveau van alle identieke ventilatoren Laden en lossen Tabel 62: Transporten in de huidige en de toekomstige situatie Van Schil LV - Verswijvel Jozef Grondstof Huidige situatie Toekomstige situatie Tijdstip Type transport Transporten Transporten transport Aanvoer ± 50 transporten / jaar ± 100 transporten / jaar overdag Vrachtwagen krachtvoeder (pluimvee) ± 5 transporten / jaar (runderen) ± 5 transporten / jaar Aanvoer ± 5 transporten/jaar ± 7 transporten/jaar overdag Vrachtwagen brandstof Aanvoer ± 7 transporten / jaar ± 14 transporten / jaar overdag Vrachtwagen pluimvee Aanvoer ± 7 transport/jaar ± 7 transport/jaar overdag Vrachtwagen strooisel Afvoer ± 49 transporten/jaar ± 100 transporten/jaar 's nachts Vrachtwagen pluimvee Afvoer ± 25 transporten/jaar ± 25 transporten/jaar Overdag vrachtwagen runderen Afvoer mest ± 14 transporten/jaar ± 29 transporten/jaar overdag Vrachtwagen Afvoer melk ± 1 x om de 3 dagen ± 1 x om de 3 dagen Overdag vrachtwagen transporten/jaar Afvoer Tweewekelijks, of op afroep Tweewekelijks, of op overdag Vrachtwagen kadavers afroep 309 transporten/jaar 434 transporten/jaar MER Van Schil LV 122/258

123 6 transporten/week 8 transporten/week Tijdens het vullen van de voedersilo s kan er geluidshinder optreden als gevolg van de compressor op de vrachtwagen die het voeder komt lossen. Afhankelijk van het type compressor (omkast, geluidsarm, ) kan een geluidsniveau van 80 à 100 db(a) voorkomen op 1 m afstand tot de compressor. Met andere woorden het geluidsvermogenniveau kan 91 à 111 db(a) bedragen. Eén voederlevering duurt gemiddeld genomen ongeveer 60 minuten (= duur effectieve geluidsproductie) en kan beschouwd worden als incidenteel geluid. Tijdens het laden en lossen van grondstoffen, eindproducten en afvalstoffen treedt de meeste geluidshinder op door de vrachtwagen zelf. De vrachtwagens worden op het verharde deel van het bedrijf geparkeerd. Voor een stationair draaiende motor wordt rekening gehouden met een geluidsvermogenniveau van ± 95 db(a). Tijdens het ophalen van de melk, blijft de motor draaien. Deze ophaling gebreurt overdag en duurt gemiddeld een 15 tal minuten. Tijdens het laden en lossen van dieren worden de motoren van de vrachtwagens stilgelegd. Het laden van een vracht duurt ongeveer 30 minuten. Lossen van een vracht eendagskuikens duurt ongeveer 1 u. Het kortstondig draaien van de motoren kan als incidenteel geluid worden beschouwd. Ook tijdens het leveren van het strooisel wordt de vrachtwagen stilgelegd. Tijdens het laden en lossen van overige producten, blijft de motor van de vrachtwagen draaien. We rekenen voor deze transporten met een geluidsvermogenniveau van 95 db(a). Het betreft hier volgende transporten: aanvoer van brandstof, afvoer van mest en afvoer van kadavers. Gemiddeld duren de mesttransporten een 30 tal minuten alsook het leveren van brandstof. Voor de afvoer van de kadavers is de duurtijd ongeveer 15 minuten. Al deze transporten gebeuren normaal gezien overdag. Ook het transport dat van en naar het landbouwbedrijf rijdt kan in de meeste gevallen beoordeeld worden als incidenteel geluid. In de bestaande toestand spreken we van een 6 transporten (met vrachtwagen) per week. In de toekomstige toestand is er een toename van het aantal tot 8 transporten per week. In totaal zijn er in de huidige situatie een 309 transporten per jaar en in de toekomst zal dit stijgen tot 434 transporten op jaarbasis. Per uur spreken we over een gemiddelde van minder dan 1 vrachtwagenbeweging. Het uitdrukken in L Aeq,1h is bijgevolg niet erg zinvol Landbouwdieren De geluidsproductie door de dieren is in de meeste gevallen weinig frequent en komt vooral voor wanneer de dieren gestoord worden, zoals bij het laden of lossen van de dieren, wachten op voeder,... Algemeen kan gezegd worden dat het laden van pluimvee meestel heel rustig verloopt. De heftruck die de vrachtwagens laad kan wel voor geluidshinder zorgen. Voor runderen zijn er geen gegevens beschikbaar EFFECTINSCHATTING - BESTAANDE SITUATIE Geluidsemissie van de bestaande inrichting Continue geluidsbronnen Het totale geluidsvermogenniveau van dit landbouwbedrijf op het moment dat alle continue bronnen simultaan in werking zijn wordt dan bekomen door de geluidsniveaus op te tellen. Voor de dag- en avondperiode bekomen we dan (ventilatoren 85 db(a)): MER Van Schil LV 123/258

124 Dagperiode en avondperiode : enkel de ventilatoren worden als continue geluidsbronnen beschouwd (1/3 e in werking) : L wtot = 10 x log ( N x 10 (L wi_ventilator /10 ) ) = 10 x log (4,3 x 10 8,5 ) = 91,3 db(a) Nachtperiode : enkel de ventilatoren worden als continue geluidsbronnen beschouwd (1/5 e in werking) : L wtot = 10 x log ( N x 10 (L wi_ventilator /10 ) ) = 10 x log (2,6 x 10 8,5 ) = 89,1 db(a) Incidentele bronnen Volgende activiteiten, die als incidenteel kunnen beschouwd worden zijn relevant voor dit landbouwbedrijf : Lossen van veevoeder (compressor op vrachtwagen) : 111 db(a) Kortstondig draaien van vrachtwagens : 95 db(a) Een overzicht van de transporten in de huidige situatie wordt weergegeven in Tabel Geluidsimmissie van de bestaande inrichting De beoordelingspunten zijn gelegen ter hoogte van de meest nabijgelegen woning op 190 m en op 200 m van de perceelsgrens. Eveneens wordt het woonuitbreidingsgebied op 440 m gelegen eveneens beoordeeld. Als centrum van de geluidsemissie voor de ventilatoren wordt de achterkant van de bestaande stal genomen, aangezien de ventilatie via de achtergevel gebeurt. De ventilatoren zijn op 225 m gelegen van de meest nabijgelegen woning (Groesaard 7) en op 475 m van het woonuitbreidingsgebied. Het beoordelingspunt op 200 m van de perceelsgrens is op 245 m gelegen van de ventilatoren. Het verhandelen van de grondstoffen en eindproducten gebeurt voornamelijk aan de voorkant van de stallen, voor het berekenen van de effecten van deze incidentele bronnen nemen we dus deze locatie aangezien dit een goede aanname is. Tabel 63: Afstand geluidsbron-beoordelingspunt Beoordelingspunt Afstand tot geluidsbron (m) voor continue bronnen Afstand tot geluidsbron (laad-/losplaats voorkant stallen) (m) voor incidenteel geluid Dichtste woning 225 m 150 m Op 200 m van de perceelsgrens 245 m 235 m Woonuitbreidingsgebied 475 m 570 m Continue bronnen Het specifiek geluidsniveau ter hoogte van de meest nabij gelegen woning, op 200 m van de perceelsgrens en ter hoogte van woonuitbreidingsgebied ten gevolge van de bedrijfsuitbating zonder afscherming tussen bronnen en immissiepunt bedraagt dan: MER Van Schil LV 124/258

125 Dag- en avondperiode: beoordelingspunt afstand tot geluidsbron (m) Lwtot Lsp (db(a)) (db(a)) Dichtste woning ,3 32,2 200 m perceelsgrens ,3 31,3 Woonuitbreidingsgebied ,3 24,4 Nachtperiode: beoordelingspunt afstand tot geluidsbron (m) Lwtot Lsp (db(a)) (db(a)) Dichtste woning ,1 30,0 200 m perceelsgrens ,1 29,1 Woonuitbreidingsgebied ,1 22, Incidentele bronnen Het lossen van veevoeder voldoet aan de definities van een incidentele bron, omdat de duurtijd van het lossen voldoende kort is. Dit vindt normaal gezien overdag plaats, zodat ten opzichte van de norm voor overdag getoetst zal worden. Het lossen van de dieren gebeurt ook overdag, de motor wordt stilgelegd. Het kortstondig draaien van de motoren kan als incidenteel geluid beschouwd worden. Het laden van de dieren gebeurt 's nachts, zodat hiervoor getoetst wordt aan de strengere norm die 's nachts wordt gehanteerd. Het lossen van veevoeder veroorzaakt een geluidsemissie van 111 db(a), voor overige laad- en losactiviteiten kan een bronvermogen van 95 db(a) beschouwd worden voor draaien van een motor. Het berekende L Aeq,1s tengevolge het lossen van veevoeder bedraagt dan voor alle periodes: beoordelingspunt afstand tot geluidsbron (m) Lwtot Lsp (db(a)) (db(a)) Dichtste woning ,7 200 m perceelsgrens ,4 Woonuitbreidingsgebied ,0 Het berekende L Aeq,1s tengevolge de overige transporten bedraagt dan voor alle periodes: beoordelingspunt afstand tot geluidsbron (m) Lwtot Lsp (db(a)) (db(a)) Dichtste woning ,7 200 m perceelsgrens ,4 Woonuitbreidingsgebied , Beoordeling van de geluidsimmissie van de bestaande inrichting Op basis van de vereenvoudigde overdrachtsberekening wordt het specifiek geluidsniveau getoetst aan de richtwaarde en het effect op het oorspronkelijk omgevingsgeluid bepaald. Voor de continue bronnen wordt getoetst aan de richtwaarde voor nieuwe inrichtingen (=grenswaarde) en voor de incidentele bronnen wordt er getoetst aan de richtwaarde voor bestaande inrichtingen Continue bronnen MER Van Schil LV 125/258

126 In onderstaande tabel wordt het Lsp geluid van de continue bronnen vergeleken met de grenswaarde voor een nieuwe inrichting. In principe worden de richtwaarden voor bestaande inrichtingen gehanteerd voor bestaande of te hervergunnen installaties. Het bedrijf Van Schil LV-Jozef Verswijvel is een bestaande inrichting nl. een bestaand gemengd bedrijf met basisvergunning van voor 1 januari Het gaat hier eveneens over een hervergunning. De huidige vergunning is opgesplitst tot 2 aparte vergunningen die een MTE vormen. Aangezien de pluimveestal 3 een stal is van 2013 beschouwen we de ventilatoren als nieuwe geluidsbronnen en toetsen we onmiddellijk aan de richtwaarde voor nieuwe inrichtingen, m.n. de grenswaarde. De ventilatoren op zich zijn geen ingedeelde inrichtingen volgens VLAREM I. Tabel 64: Lsp continue bronnen-richtwaarde Immissiepunt Lsp van de continue bronnen Grenswaarde nieuwe inrichting Dag Avond Nacht Dag Avond Nacht Dichtste woning 32,2 32,2 30, voldaan voldaan voldaan 200 m perceelsgrens 31,3 31,3 29, voldaan voldaan voldaan Woonuitbreidingsgebied 24,4 24,4 22, voldaan voldaan voldaan In onderstaande tabel wordt het Lsp geluid van de continue bronnen vergeleken met de referentiewaarde voor het oorspronkelijk omgevingsgeluid. Tabel 65: Lsp continue bronnen-referentiewaarde Immissiepunt Lsp van de continue bronnen Referentiewaarde voor oorspronkelijk omgevingsgeluid Dag Avond Nacht Dag Avond Nacht Dichtste woning 32,2 32,2 30, lager hoger hoger 200 m perceelsgrens 31,3 31,3 29, lager hoger hoger Woonuitbreidingsgebied 24,4 24,4 22, lager lager lager Op basis van deze gegevens kunnen we stellen dat er voor het specifiek geluid van de continue bronnen geen overschrijding is van de grenswaarde voor nieuwe inrichtingen voor alle beoordelingsperiodes en ter hoogte van de verschillende beoordelingspunten. Er is een verhoging van het oorspronkelijke omgevingsgeluid tijdens de dag-, avond- en nachtperiode ter hoogte van de beoordelingspunten. MER Van Schil LV 126/258

127 Ter hoogte van de dichtste woning is er een verhoging van het oorspronkelijke omgevingsgeluid van > 1 db(a) tijdens alle periodes. Er wordt voldaan aan de grenswaarde voor een nieuwe inrichting, volgens het significantiekader geeft dit een scoren van -1. Er is m.a.w. een gering negatief effect van de ventilatoren van de bestaande pluimveestal tijdens alle periodes. Op 200 m van de perceelsgrens is er een verhoging van het oorspronkelijke omgevingsgeluid van > 1 db(a) tijdens alle periodes. Hier wordt ook voldaan aan de grenswaarde voor een nieuwe inrichting. Er is volgens het significantiekader een gering negatief effect tijdens alle periodes. Ter hoogte van het woonuitbreidingsgebied is er een verhoging van het omgevingsgeluid. Tijdens de dagperiode is de verhoging < 1 db(a) en tijdens de avond- en nachtperiode is die > 1 db(a). Er wordt voldaan aan de grenswaarde voor een nieuwe inrichting. Voor de dagperiode wordt er volgens het significantiekader geen of verwaarloosbaar effect begroot (0). Voor de avond- en nachtperiode is een gering nagatief effect begroot (-1). Hier dient wel opgemerkt te worden dat er bij de bepaling van de geluidshinder geen rekening wordt gehouden met afscherming en dat de aanname van het oorspronkelijk omgevingsgeluid van een stil agrarisch gebied een worst-case scenario is. Tussen het bedrijf en de dichtste woning is reeds groenaanplant aanwezig. Op basis van deze waarden, kan uit het significantiekader volgende beoordeling afgeleid worden: Tabel 66: Beoordeling continue bronnen Immissiepunt Score Dag Avond Nacht Dichtste woning m perceelsgrens Woonuitbreidingsgebied In de huidige toestand wordt er voor de continue geluidsbronnen voldaan aan de grenswaarde voor een nieuwe inrichting. Bijgevolg dienen geen milderende maatregelen genomen te worden voor het bedrijf in de huidige toestand (beslissingsschema Vlarem II) Incidentele bronnen In onderstaande tabel wordt het L Aeq,1s van de incidentele bronnen vergeleken met de richtwaarde voor een incidenteel geluid van een bestaande inrichting. Dit aangezien de transporten bestaande incidentele geluidsbronnen zijn. MER Van Schil LV 127/258

128 Tabel 67: Lsp incidentele bronnen-richtwaarde Immissiepunt L Aeq,1s van het incidenteel geluid Voor lossen van veevoeder en overige transporten Richtwaarde bestaande inrichting Dag Avond Nacht Dag Avond Nacht Dichtste woning 55,7/39,7 - -/39, m perceelsgrens Woonuitbreiding sgebied 51,4/35,4 - -/35, /26 - -/ Uit deze toetsing blijkt dat het L Aeq,1s van de incidentele bronnen ter hoogte van de verschillende beoordelingspunten tijdens de dag, avond en nacht voldoet aan de richtwaarde voor een bestaande inrichting. De transporten gebeuren overdag, het laden van de dieren kan 's nachts gebeuren. In het verleden zijn er eveneens geen klachten geweest i.v.m. geluidshinder. Er moeten geen bijkomende milderende maatregelen genomen worden (beslissingsschema Vlarem II) EFFECTINSCHATTING - GEPLANDE SITUATIE Geluidsemissie van de geplande inrichting Geluidsemissie nieuwe bronnen De nieuwe pluimveestal 4 wordt voorzien van 13 nieuwe ventilatoren in de achtergevel. Er komen geen extra activiteiten/transporten bij (enkel de frequentie stijgt) in de nieuwe situatie. Het lossen van veevoeder, het laden en lossen van dieren en de overige transporten zijn in dit geval al bestaande activiteiten. Er zijn geen nieuwe incidentele geluidsbronnen. Er is wel een toename van een aantal van deze activiteiten. Een overzicht van het aantal transporten in de nieuwe situatie wordt weergegeven in Tabel 62. Rekening houdende met 1/3 e van de nieuwe ventilatoren (85 db(a)) die overdag en s avonds simultaan draaien op vol vermogen, bekomen we een totaal L w van 91,3 db(a) (4,3 ventilatoren). s Nachts draaien slechts 1/5 e van de ventilatoren (2,6 ventilatoren) op vol vermogen zodat het geluidsvermogenniveau 89,1 db(a) bedraagt. De afstand tot de meest nabijgelegen woning t.o.v. de nieuwe ventilatoren (achteraan nieuwe pluimveestal 4) is 240 m. De afstand voor de incidentele geluidsbronnen tot de beoordelingspunten wordt behouden in de nieuwe situatie Geluidsimmissie van de nieuwe bronnen De specifieke bijdrage van deze nieuwe continue bronnen (85 db(a)) bedraagt dan: MER Van Schil LV 128/258

129 Dag- en avondperiode: beoordelingspunt afstand tot geluidsbron (m) Lwtot Lsp (db(a)) (db(a)) Dichtste woning ,3 31,5 200 m perceelsgrens ,3 31,3 Woonuitbreidingsgebied ,3 24,4 Nachtperiode: beoordelingspunt afstand tot geluidsbron (m) Lwtot Lsp (db(a)) (db(a)) Dichtste woning ,1 29,4 200 m perceelsgrens ,1 29,1 Woonuitbreidingsgebied ,1 22, Beoordeling van de geluidsimmissie van de nieuwe bronnen Op basis van de vereenvoudigde overdrachtsberekening wordt het specifiek geluidsniveau van de nieuwe continue bronnen getoetst aan de grenswaarde voor een nieuwe inrichting en wordt het effect op het omgevingsgeluid bepaald. Het omgevingsgeluid is het geluid dat echter door de huidige vergunning ook al aanwezig is Continue geluidsbronnen In onderstaande tabel wordt het L sp geluid van de nieuwe continue bronnen vergeleken met de grenswaarde voor een nieuwe inrichting. Tabel 68: Lsp continue bronnen-grenswaarde nieuwe inrichting Immissiepunt Lsp van de continue bronnen Grenswaarde nieuwe inrichting Dag Avond Nacht Dag Avond Nacht Dichtste woning 31,5 31,5 29, voldaan voldaan voldaan 200 m perceelsgrens 31,3 31,3 29, voldaan voldaan voldaan Woonuitbreidingsgebied 24,4 24,4 22, voldaan voldaan voldaan Het specifieke geluid van deze nieuwe continue bronnen (13 ventilatoren op de nieuwe pluimveestal 4) ligt voor alle periodes onder de grenswaarde voor nieuwe inrichtingen. Zowel t.h.v. de dichtste woning, als op 200 m van de perceelsgrens en ter hoogte van woonuitbreidingsgebied worden de grenswaarden niet overschreden Incidentele bronnen Er zijn geen nieuwe incidentele bronnen. MER Van Schil LV 129/258

130 Beoordeling van de geluidsimmissie van de uitbreiding op zich In onderstaande tabel wordt het Lsp geluid van de nieuwe continue bronnen (13 nieuwe ventilatoren op stal 4) vergeleken met het huidige omgevingsgeluid (= geluid aanwezig in de bestaande toestand met in totaal 13 ventilatoren op stal 3). Tabel 69: Lsp continue bronnen-huidig omgevingsgeluid (= omgevingsgeluid voor verandering) Immissiepunt Lsp van de continue nieuwe bronnen Huidige omgevingsgeluid (Bestaand specifiek geluid + referentiewaarden) Dag Avond Nacht Dag Avond Nacht Dichtste woning 31,5 lager 31,5 lager 29,4 lager 36,8 34,2 31,2 200 m perceelsgrens 31,3 lager 31,3 lager 29,1 lager 36,6 33,7 30,6 Woonuitbreidi ngsgebied 24,4 lager 24,4 lager 22,2 lager 34,4 31,1 26,8 In onderstaande tabel is het nieuwe omgevingsgeluid na de uitbreiding op zich weergegeven. Dit nieuwe omgevingsgeluid houdt enkel rekening met een toename van 13 nieuwe ventilatoren t.o.v. de bestaande situatie. Tabel 70: Nieuw omgevingsgeluid ( = omgevingsgeluid na verandering) Immissiepunt Nieuw omgevingsgeluid Delta L = Lna-Lvoor Dag Avond Nacht Dag Avond Nacht Dichtste woning 200 m perceelsgrens Woonuitbreidi ngsgebied 37,9 36,1 33,4 +1,1 +1,9 +2,2 37,7 35,7 32,9 +1,1 +2,0 +2,4 35,7 31,9 28,1 +0,3 +0,9 +1,3 Op basis van deze waarden, kan uit het significantiekader volgende beoordeling afgeleid worden: MER Van Schil LV 130/258

131 Tabel 71: Beoordeling nieuwe situatie continue bronnen Immissiepunt Score Dag Avond Nacht Dichtste woning m perceelsgrens Woonuitbreidingsgebied Er is ter hoogte van de meest nabijgelegen woning en op 200 m van de perceelsgrens een gering negatief effect tijdens de dag-, avond- en nachtperiode van de nieuwe ventilatoren van pluimveestal 4. Ter hoogte van het woonuitbreidingsgebied is er tijdens de nachtperiode ook een gering negatief effect. Tijdens de dag- en avondperiode is er geen tot verwaarloosbaar effect vanwege de nieuwe ventilatoren van stal 4. In de nieuwe toestand wordt er voor de continue geluidsbronnen voldaan aan de grenswaarde voor een nieuwe inrichting. Bijgevolg dienen geen milderende maatregelen genomen te worden voor het bedrijf in de toekomstige toestand (beslissingsschema Vlarem II) Beoordeling van de geluidsimmissie van de gewenste situatie in zijn geheel Tot slot wordt de beoordeling gemaakt voor de gewenste situatie in zijn geheel. Hierbij worden de ventilatoren van stal 3 en stal 4 samen in beschouwing genomen als continue nieuwe bronnen (85 db(a)) en afgetoetst t.o.v. de grenswaarde voor nieuwe inrichtingen. Het oorspronkelijk omgevingsgeluid is het geluid dat aanwezig was zonder het bedrijf Van Schil LV-Jozef Verswijvel. Volgens het significantiekader kan dan volgende beoordeling afgeleid worden: Tabel 72: Beoordeling gewenste situatie continue bronnen Immissiepunt Score Dag Avond Nacht Dichtste woning m perceelsgrens Woonuitbreidingsgebied Voor het geheel is er tijdens de nacht een negatief effect ter hoogte van de meest nabijgelegen woning en ter hoogte van de perceelsgrens. Ter hoogte van het woonuitbreidingsgebied is er geen effect tijdens de dag. Voor de overige beoordelingspunten en -periodes wordt er een gering negatief effect begroot. Wanneer we de incidentele geluidsbronnen gaan aftoetsen t.o.v. de grenswaarde voor nieuwe bronnen, dan kunnen we concluderen dat er enkel voor het lossen van veevoeders t.h.v. de meest nabijgelegen woning, MER Van Schil LV 131/258

132 overdag een beperkte overschrijding is van deze grenswaarde. Er is een overschrijding van 0,7 db(a) tijdens de dagperiode Samenvatting effecten geplande situatie Bij de beoordeling van de effecten in de geplande situatie worden zowel de effecten beoordeeld van de uitbreiding op zich (t.o.v. de huidige vergunde situatie) als de gecumuleerde effecten van de huidige vergunde situatie + de geplande uitbreiding. Bij deze laatste beoordeling worden de effecten in feite dan ook vergeleken t.o.v. de situatie waarbij er geen exploitatie is. Gezien de actuele vergunning pas in 2033 afloopt kan de beoordeling van de effecten van de uitbreiding op zich als meest relevant aanzien worden BEOORDELING EFFECTEN REKENING HOUDEND MET POSITIEF EFFECT AFSCHERMING STOFBAKKEN Indien we rekenen met een geluidvermogenniveau van 75 db(a) voor de ventilatoren, komen we volgende beoordelingsschema's: Huidige situatie - ventilatoren stal 3 afgetoetst t.o.v. grenswaarde nieuwe inrichting: Immissiepunt Score Dag Avond Nacht Dichtste woning m perceelsgrens Woonuitbreidingsgebied Toekomstige situatie - nieuwe ventilatoren stal 4 afgetoetst t.o.v. grenswaarde nieuwe inrichting: Immissiepunt Score Dag Avond Nacht Dichtste woning m perceelsgrens Woonuitbreidingsgebied Toekomstige situatie t.o.v. geen exploitatie - ventilatoren stal 3 en stal 4 t.o.v. grenswaarde nieuwe inrichting: Immissiepunt Score Dag Avond Nacht Dichtste woning m perceelsgrens MER Van Schil LV 132/258

133 Woonuitbreidingsgebied SYNTHESE Voor de discipline geluid worden de relevante geluidsbronnen op het bedrijf bepaald, zijnde de continue geluidsbronnen (ventilatoren) en de incidentele geluidsbronnen (transporten). De beoordelingspunten zijn de dichtste woning, 200 m van de perceelsgrens en het woonuitbreidingsgebied ten W van het bedrijf. De onmiddellijke bedrijfsomgeving wordt gekenmerkt door zijn agrarisch karakter. Deze activiteiten leveren een bijdrage aan de geluidsbelasting. In de nabije omgeving zijn nog een aantal veeteeltbedrijven aanwezig. Binnen een straal van ongeveer 200 m van de bedrijfspercelen ligt slechts 1 bedrijfsvreemde woning ten NO. Deze woning (Groesaard 7) is in vogelvlucht gelegen op ongeveer 190 m van het bedrijfscentrum van Groesaard 8. Op 440 m is een woonuitbreidingsgebied gelegen. Overige kwetsbare gebieden zijn op meer dan 500 m gelegen. Er zijn in deze studie geen meetresultaten beschikbaar. Als referentiewaarde voor het oorspronkelijk omgevingsgeluid in stille agrarische gebieden kan dan voor het L A95,1h voor de dagperiode 35 db(a), avondperiode 30 db(a) en 25 db(a) voor de nachtperiode gehanteerd worden. De aanname van het oorspronkelijk omgevingsgeluid van een stil agrarisch gebied is een worst-case scenario. De voornaamste continue geluidsbronnen zijn de ventilatoren. In de huidige situatie zijn er 13 ventilatoren aanwezig in de bestaande pluimveestal stal 3 op Groesaard 8. De ventilatoren zijn allen geplaatst aan de achterkant van de stal. Achter de stal is een stofbak aanwezig. De bestaande pluimveestal stal 1 en de rundveestal gelegen Groesaard 10 worden op een natuurlijke manier verlucht. In de toekomstige situatie zullen er eveneens 13 nieuwe ventilatoren geplaatst worden in de nieuwe pluimveestal 4 op Groesaard 8. Deze ventilatoren zullen eveneens geplaatst worden in de achtergevel. In totaal zijn er dus 26 ventilatoren aanwezig in de toekomstige situatie. Ook bij de nieuwe stal is aan de achterkant een stofbak voorzien. In principe worden de richtwaarden voor bestaande inrichtingen gehanteerd voor bestaande of te hervergunnen installaties. Het bedrijf Van Schil LV-Jozef Verswijvel is een bestaande inrichting nl. een bestaand gemengd bedrijf met basisvergunning van voor 1 januari Het gaat hier eveneens over een hervergunning. De huidige vergunning is opgesplitst tot 2 aparte vergunningen die een MTE vormen. Aangezien de pluimveestal 3 een stal is van 2013 beschouwen we de ventilatoren als nieuwe geluidsbronnen en toetsen we onmiddellijk aan de richtwaarde voor nieuwe inrichtingen, m.n. de grenswaarde. In de huidige situatie geldt voor de continue bronnen volgend significantiekader: Immissiepunt Score Dag Avond Nacht Dichtste woning MER Van Schil LV 133/258

134 200 m perceelsgrens Woonuitbreidingsgebied In de huidige toestand wordt er voor de continue geluidsbronnen voldaan aan de grenswaarde voor een nieuwe inrichting. Bijgevolg dienen geen milderende maatregelen genomen te worden voor het bedrijf in de huidige toestand (beslissingsschema Vlarem II). De incidentele bronnen vergeleken met de richtwaarde voor een incidenteel geluid van een bestaande inrichting. Dit aangezien de transporten bestaande incidentele geluidsbronnen zijn. Uit deze toetsing blijkt dat het L Aeq,1s van de incidentele bronnen ter hoogte van de verschillende beoordelingspunten tijdens de dag, avond en nacht voldoet aan de richtwaarde voor een bestaande inrichting. De transporten gebeuren overdag, het laden van de dieren kan 's nachts gebeuren. In het verleden zijn er eveneens geen klachten geweest i.v.m. geluidshinder. Er moeten geen bijkomende milderende maatregelen genomen worden (beslissingsschema Vlarem II). Voor deze berekeningen werden volgende aannames gedaan: ventilatoren met een bronvermogen van 85 db(a) geen afscherming. In de toekomstige situatie is er ter hoogte van de meest nabijgelegen woning en op 200 m van de perceelsgrens een gering negatief effect te verwachten tijdens de dag-, avond- en nachtperiode van de nieuwe ventilatoren van pluimveestal 4. Ter hoogte van het woonuitbreidingsgebied is er tijdens de nachtperiode ook een gering negatief effect. Tijdens de dag- en avondperiode is er geen tot verwaarloosbaar effect vanwege de nieuwe ventilatoren van stal 4. In de nieuwe toestand wordt er voor de continue geluidsbronnen voldaan aan de grenswaarde voor een nieuwe inrichting. Bijgevolg dienen geen milderende maatregelen genomen te worden voor het bedrijf in de toekomstige toestand (beslissingsschema Vlarem II). Immissiepunt Score Dag Avond Nacht Dichtste woning m perceelsgrens Woonuitbreidingsgebied Wat betreft de incidentele bronnen komen er in de toekomstige situatie geen extra activiteiten bij (de frequentie stijgt wel). De beoordeling van de effecten van de incidentele bronnen in de bestaande situatie blijven gewoon onveranderd gelden in de gewenste toestand. MER Van Schil LV 134/258

135 Voor de beoordeling van de gewenste situatie in zijn geheel geldt het volgende: Tot slot wordt de beoordeling gemaakt voor de gewenste situatie in zijn geheel. Hierbij worden de ventilatoren van stal 3 en stal 4 samen in beschouwing genomen als continue nieuwe bronnen en afgetoetst t.o.v. de grenswaarde voor nieuwe inrichtingen. Het oorspronkelijk omgevingsgeluid is het geluid dat aanwezig was zonder het bedrijf Van Schil LV- Jozef Verswijvel. Voor het geheel is er zijdens de nacht een negatief effect ter hoogte van de meest nabijgelegen woning en ter hoogte van de perceelsgrens. Ter hoogte van het woonuitbreidingsgebied is er geen effect tijdens de dag. Voor de overige beoordelingspunten en -periodes wordt er een gering negatief effect begroot. Wanneer we de incidentele geluidsbronnen gaan aftoetsen t.o.v. de grenswaarde voor nieuwe bronnen, dan kunnen we concluderen dat er enkel voor het lossen van veevoeders t.h.v. de meest nabijgelegen woning, overdag een beperkte overschrijding is van deze grenswaarde. Er is een overschrijding van 0,7 db(a) tijdens de dagperiode. Bij de beoordeling van de effecten in de geplande situatie worden zowel de effecten beoordeeld van de uitbreiding op zich (t.o.v. de huidige vergunde situatie) als de gecumuleerde effecten van de huidige vergunde situatie + de geplande uitbreiding. Bij deze laatste beoordeling worden de effecten in feite dan ook vergeleken t.o.v. de situatie waarbij er geen exploitatie is. Gezien de actuele vergunning pas in 2033 afloopt kan de beoordeling van de effecten van de uitbreiding op zich als meest relevant aanzien worden. De ventilatoren zijn geplaatst aan de achterkant van de stallen, en bijgevolg wordt het geluid ervan afgeschermd door de stal zelf. Bovendien zijn alle ventilatoren geplaatst in een stofbak. Deze stofbak is volledig afgesloten, met een opening naar boven. Hierdoor zal het geluid van de ventlatoren gedempt worden. De stofbak achter het luchtkanaal zorgt immers voor een demping van het geluid van de ventilatoren. De ventilatoren zitten a.h.w. in een afgesloten kast. Daarom rekenen we eveneens voor deze ventilatoren met een geluidsvermogenniveau van 75 db(a) i.p.v. met 85 db(a). Dit is een meer realistische aanname voor ventilatoren geplaatst in een stofbak. Een demping van 10 db(a) voor de ventilatoren kan verantwoord worden. Bij de aanname van 75 db(a) als geluidsvermogenniveau krijgen we volgende beoordeling: Huidige situatie - ventilatoren stal 3 afgetoetst t.o.v. grenswaarde nieuwe inrichting: Immissiepunt Score Dag Avond Nacht Dichtste woning m perceelsgrens Woonuitbreidingsgebied Toekomstige situatie - nieuwe ventilatoren stal 4 afgetoetst t.o.v. grenswaarde nieuwe inrichting: Immissiepunt Score Dag Avond Nacht Dichtste woning MER Van Schil LV 135/258

136 200 m perceelsgrens Woonuitbreidingsgebied Toekomstige situatie t.o.v. geen exploitatie - ventilatoren stal 3 en stal 4 t.o.v. grenswaarde nieuwe inrichting: Immissiepunt Score Dag Avond Nacht Dichtste woning m perceelsgrens Woonuitbreidingsgebied MILDERENDE MAATREGELEN Er dient opgemerkt te worden dat de berekende effecten in dit MER wellicht een overschatting zijn. Er wordt bij de berekeningen geen rekening gehouden met de aanwezige afscherming van de incidentele geluidsbronnen. Zo gebeurt het laden en het lossen van de verschillende grondstoffen en eindproducten vooraan het bedrijf, maar tussen de woning is er een afscherming door groenaanplant Door het bedrijf genomen maatregelen Ventilatoren zijn computergestuurd en frequentiegestuurd. Tijdens het laden en het lossen worden de motoren van de bedrijfsvoertuigen zoveel mogelijk stilgelegd. Achter de bestaande stallen is reeds een groenaanplant aangeplant. Stofbak op de bestaande pluimveestal 3 die zorgt voor een demping van het geluid van de ventilatoren Door het bedrijf geplande maatregelen De exploitant voorziet in een aanvulling van het bestaande groenaanplant. Er wordt een stofbak geplaatst op de nieuwe stal Verdere mogelijkheden of aanbevelingen Tijdens de werkzaamheden dient de initiatiefnemer er op te letten dat de aannemer de geluidshinder ten gevolge van de werken zo goed mogelijk beperkt en dat het onnodig draaien van de machines en motoren voorkomen wordt. Er moet rekening gehouden worden met een schappelijk start- en einduur van de bouwwerken, enz. Dit opdat hinder naar omwonenden zoveel mogelijk beperkt wordt. MER Van Schil LV 136/258

137 5.5 MENS AFBAKENING STUDIEGEBIED Het studiegebied voor de discipline mens wordt bepaald door de grootste gemene deler van de invloedssferen van de abiotische disciplines. Dit wordt voornamelijk bepaald door de grens waar relevante geurwaarneming voorkomt. Effecten zoals geluids- of stofhinder reiken minder ver. De effecten van verkeer kunnen zich echter verder uitstrekken, zodat de voornaamste antropogene elementen in de ruimere omgeving worden beschreven. Hier wordt het studiegebied gelijk genomen aan het studiegebied van geur met name tot op ongeveer 1 km van het bedrijf TOELICHTING GEGEVENSGEBRUIK Voornaamste gegevensbronnen: Eigen terreinbezoek Gewestplan Wegenatlas Orthofoto Topografische kaart Op basis van kaartmateriaal (topokaart, gewestplan, orthofoto ), terreinbezoek en algemeen bekomen informatie wordt het antropogeen milieu in de nabijheid van het bedrijf beschreven. Hierbij wordt de omgeving van het bedrijf beschreven rekening houdend met de woonfunctie, recreatie, landbouw, overige bedrijven, voorname verkeersverbindingen en industrie METHODIEK Voor de discipline Mens wordt aandacht besteed aan mogelijke gezondheidseffecten, mogelijke hindereffecten en mobiliteitsaspecten. Voor de beoordeling van de effecten in de discipline Mens - gezondheid wordt onderscheid gemaakt tussen de hinder- en de gezondheidsaspecten. Opdat er sprake zou zijn van hinder dienen de effecten op de ene of andere wijze zintuiglijk waarneembaar te zijn. Het hinderaspect wordt dus gekoppeld aan zintuiglijke waarneembaarheid. Wijzigingen die hierin optreden als gevolg van de realisatie van het project spelen hierin dus een rol. Opdat er sprake zou zijn van gezondheidseffecten, dient er vooreerst een effectieve, realistische kans te bestaan voor: ingestie (inslikken); inhalatie (inademen); dermaal contact (contact met de huid); blootstelling aan fysische agentia (bv. geluid). MER Van Schil LV 137/258

138 Inzake gezondheidseffecten wordt nagegaan of er enig risico bestaat voor de menselijke gezondheid. De aard en de dosis van de effectieve blootstelling wordt vergeleken met de wettelijke normen of met wetenschappelijke advieswaarden ter zake. Als er relevante blootstellingen zijn, worden de mogelijke gezondheidseffecten bekeken bij de blootgestelde populatie. Waar nodig wordt rekening gehouden met cumulatieve aspecten door andere bronnen. Bijzondere aandacht gaat naar kwetsbare groepen (scholen, bejaardentehuizen, ). Voor geur en geluid wordt nagegaan of de emissies in de omgeving van die aard zijn dat psychosomatische effecten kunnen ontstaan. Wat de hindereffecten betreft wordt het belang van geluidshinder en geurhinder ingeschat. Dit gebeurt enerzijds op basis van gegevens aangereikt vanuit de disciplines lucht en geluid en anderzijds op basis van de klachtenregistraties van de afgelopen jaren. Inzake effecten op mobiliteit worden de relevante transportbewegingen i.f.v. aan- en afvoer van producten in kaart gebracht. Vervolgens wordt het aandeel van deze transportbewegingen ingeschat t.o.v. de huidige totale verkeersstromen op de voornaamste ontsluitingswegen. De discipline Mens is een integrerende discipline, waar heel wat effectketens stoppen en het eindeffect beoordeeld moet worden; deze discipline heeft hierdoor gegevens nodig uit andere disciplines. Effectgroep Benodigde gegevens Te betrekken uit discipline Geluidshinder Invloedsstraal geluid Geluid Geurhinder Geurimmissie Lucht Stofhinder Stofimmissie Lucht Naast de beoordeling van de klachtenregistratie, zal in dit hoofdstuk voornamelijk ingegaan worden op het aspect verkeer. De transportstromen, die aan de inrichting verbonden zijn, worden besproken. Bij een landbouwbedrijf worden de belangrijkste transporten veroorzaakt door: aan- en afvoer van dieren; aanvoer van grondstoffen (voeder, fossiele brandstoffen, strooisel,...); afvoer van eindproducten (dieren,...); afvoer van afvalstoffen (mest, kadavers,...). De transportafstanden kunnen hierbij heel sterk variëren, gaande van het uitrijden van mest op aanpalende percelen, tot de afvoer van bijvoorbeeld mest op lange afstand. Het is bijgevolg bijna onmogelijk om alle aan- en afvoerroutes volledig te beschrijven. De nadruk ligt daarom voornamelijk op de afstand tussen het bedrijf en de meest nabij gelegen grote aan/afvoerroute METHODIEK EFFECTBEPALING In dit hoofdstuk wordt verder ingegaan op eventuele klachten die ooit tegen het bedrijf geuit zijn. Indien deze klachten betrekking hebben op andere disciplines, dan worden mogelijke maatregelen in die disciplines besproken en kort herhaald in dit hoofdstuk. MER Van Schil LV 138/258

139 Voor elk transport dienen volgende zaken ingeschat te worden: type transport: zwaar verkeer (via vrachtwagens) of lichte vracht (via tractoren of via wagens); frequentie: maandelijks, wekelijks, met aanduiding of de transporten gespreid zijn over het ganse jaar of gebonden aan enkele maanden; voornaamste transportroutes; tijdstip: dag, avond, ochtend, nacht. Omdat het effect van het lichte vrachtverkeer eerder verwaarloosbaar is, wordt vooral het zwaar verkeer, met vrachtwagens, beschouwd. Het significantiekader dat van toepassing is, wordt weergegeven in Tabel 73. Tabel 73: Significantiekader ter beoordeling van de verkeershinder Toetsing Gemiddeld >35 transporten (zwaar verkeer) per week langsheen lokale wegen & doorheen gevoelig gebied Gemiddeld 14 tot 35 transporten per week (zwaar verkeer) langsheen lokale wegen & doorheen gevoelig gebied Gemiddeld 7 tot 14 transporten (zwaar verkeer) per week langsheen lokale wegen & doorheen gevoelig gebied Gemiddeld < 7 transporten (zwaar verkeer) per week langsheen lokale of transporten enkel langsheen hoofdwegen Beoordeling Significant negatief effect Matig negatief effect Gering negatief effect Geen of verwaarloosbaar effect Ook de bestrijding van ongedierte wordt besproken. De effecten van geurhinder en geluidshinder worden uitvoerig besproken in de disciplines Lucht en Geluid. Daarnaast zijn er nog andere mogelijke effecten van geluidshinder, geur- en stofhinder naar de mens zoals niettoxische fysiologische reacties, invloed aërosoldeeltjes, gehoorbeschadiging, slapeloosheid,...). Bij de impactbeoordeling ten aanzien van eventuele geurhinder wordt beoordeeld rekening houdend met de hinderniveaus zoals gehanteerd in de discipline lucht. Er zijn voldoende consistente bewijzen dat de heersende concentraties fijn stof een negatieve impact hebben op de volksgezondheid. Er is een breed scala aan gezondheidseffecten, maar de voornaamste situeren zich ter hoogte van het ademhalings- en cardiovasculair systeem. De individuele gevoeligheid kan verschillen naargelang de gezondheidstoestand of leeftijd. Het risico neemt toe met de blootstelling. Er kunnen geen drempelwaarden worden geïdentificeerd waaronder geen effecten optreden. Er zijn gegevens die erop wijzen dat langdurige blootstelling aan lage concentraties geassocieerd is met hogere mortaliteit en andere chronische effecten, zoals het verhoogd voorkomen van bronchitis en verminderde longfunctie. Gezien er onvoldoende kwantitatieve gegevens zijn voor het afleiden van richtlijnen voor PM 10, werden door de WGO richtlijnen voorgesteld voor PM 2,5 en werden hieruit richtlijnen voor PM 10 afgeleid (PM 2,5-richtwaarde x 2 op basis van een minimale fractie van 50 % PM 2,5 ten opzichte van PM 10). De WGO-advieswaarden voor PM 2,5 zijn 10 µg/m³ als jaargemiddelde en 25 µg/m³ als 24-uursgemiddelde (en bijgevolg 20 µg/m³ als jaargemiddelde en 50 µg/m³ als 24-uursgemiddelde voor PM 10). MER Van Schil LV 139/258

140 Qua effecten t.g.v. blootstelling aan geluid wordt er globaal een onderscheid gemaakt tussen enerzijds geluidshinder en anderzijds slaapverstoring (*). (*) Het is algemeen onderkend dat een goede nachtrust een biologische noodzakelijkheid is. Verstoring van de slaap kan dan ook afhankelijk van de soort slaapverstoring en de frequentie van voorkomen aanleiding geven tot vermoeidheid, concentratiestoornissen, overgaan tot het gebruik van slaapmedicijnen,... en in meer ernstige situaties verhoogde bloeddruk, versneld hartritme,... die bij langdurig voorkomen de basis kunnen vormen voor cardiovasculaire aandoeningen, psychische aandoeningen,... In de Europese richtlijn Omgevingslawaai wordt om een inschatting te kunnen maken van het al dan niet voorkomen van hinder of slaapverstoring 2 types van geluidsbelastingsindicatoren vooropgesteld, nl. de L den en de L night. Het L den-niveau is het gewogen gemiddelde van de geluidsniveaus voor de dag ( ), de avond ( ) en de nacht ( ). De avond- en nachtniveaus krijgen daarbij een straffactor van +5 resp. +10 db aangerekend. Hierdoor wegen ze zwaarder door in het L den-niveau, wat overeenkomt met de vaststelling dat geluidsoverlast s avonds en s nachts doorgaans als hinderlijker wordt ervaren. Uit Europees onderzoek blijkt dan ook dat een L den een relatief goede voorspeller is van de mate waarin omwonenden hinder kunnen ondervinden. Op dit ogenblik zijn er nog geen drempelwaarden voor de indicator L den om te oordelen vanaf welke geluidsbelasting er effectief hinder optreedt. Het is ook niet eenvoudig om dergelijke drempelwaarden af te leiden. Uit onderzoeken blijkt dat persoonlijke kenmerken, zoals de gevoeligheid voor geluid, een sterke impact hebben op de mate waarin een bepaald geluidsniveau als storend wordt ervaren. Ook de lokale omstandigheden (optredende piekniveaus, aanwezigheid van een stille gevel of tuin,...) bepalen in grote mate de hinderlijkheid van een bepaalde geluidsbelasting. In een door de WGO uitgevoerde studie, is getracht om een verband te leggen tussen tijdens de nacht optredende omgevingsgeluidsniveaus L night-outside en de risico s op het optreden van slaapverstoringen. Uit dit onderzoek is gebleken dat blootstelling aan jaargemiddelde omgevingsgeluidsniveaus i (geluidsbelastingindicator voor slaapverstoringen tijdens de nachtperiode = L nacht = het A-gewogen gemiddelde geluidsniveau over lange termijn (bvb. L A95), vastgesteld over alle nachtperioden van een jaar) tijdens de nacht van: 40 db(a) het laagste niveau is waarbij slaapverstoringen aan de hand van onderzoeken zijn vastgesteld geweest; 40 à 55 db(a) een zeker risico inhouden tot het voorkomen slaapverstoringen zoals het moeilijk aanvatten van de slaap, het tijdens de nacht wakker worden, het vervroegd wakker worden... en hieraan gekoppelde vermoeidheid, concentratiestoornissen, het gebruik van medicatie, gevoel van onbehagen,... Het feit of de personen die tijdens de nacht blootgesteld worden aan dergelijke omgevingsgeluidsniveaus, effectief hiervan gevolgen ondervinden m.b.t. hun slaappatroon is gerelateerd aan gevalspecifieke randvoorwaarden zoals de aard van het geluid (bvb. optredende piekgeluiden vs. een continue achtergrondgeluid), de mate van gewenning aan het geluid, individuele perceptie van het geluid,... Met andere woorden in deze gevallen zal het van geval tot geval afhangen of er al dan niet sprake is van een (on)aanvaardbare impact. 55 db(a) of meer leiden tot het frequent voorkomen van diverse vormen van (ernstige) slaapverstoring dit bij een groot deel van de blootgestelde bevolking, onafhankelijk van de gevalspecifieke randvoorwaarden. Aansluitend kan ook gesteld worden dat bij langdurige blootstelling tijdens de nacht MER Van Schil LV 140/258

141 aan dergelijke geluidsniveaus er op termijn een verhoogd risico is voor het optreden van ernstige gezondheidseffecten zoals cardiovasculaire en psychische aandoeningen. De WGO stelt dan ook finaal dat er op termijn globaal dient gestreefd te worden naar jaargemiddelde, nachtelijke omgevingsgeluidsniveaus van maximaal 40 db(a). Jaargemiddelde, nachtelijke omgevingsgeluidsniveaus tussen 40 db(a) en 55 db(a) kunnen beschouwd worden als tijdelijk, aanvaardbare targets. Jaargemiddelde, nachtelijke omgevingsgeluidsniveaus van meer dan 55 db(a) zijn niet aanvaardbaar wegens het te groot risico op het optreden van frequente slaapverstoring en de hieruit voortvloeiende gezondheidseffecten (op korte en lange termijn) REFERENTIESITUATIE Woonfunctie en recreatie Het bedrijf van Jozef Verswijvel en Van Schil LV is gelegen Groesaard 10 en Groesaard 8 te 2275 Lille op zo n 930 m van het dichtstbijzijnde woongebied (NW).. De bedrijfsomgeving wordt gekenmerkt door zijn agrarisch karakter. In de nabije omgeving zijn nog een aantal veeteeltbedrijven aanwezig. Binnen een straal van ongeveer 200 m van de bedrijfspercelen ligt slechts 1 bedrijfsvreemde woning ten NO. Deze woning (Groesaard 7) is in vogelvlucht gelegen op ongeveer 190 m van het bedrijfscentrum van Groesaard 8. Op 440 m is een woonuitbreidingsgebied gelegen. Overige kwetsbare gebieden zijn op meer dan 500 m gelegen. Tabel 74: Ligging bedrijf t.a.v. woonfunctie en recreatie Gebied Afstand tot het centrum van Richting het bedrijf Woongebied 930 m NW Woonuitbreidingsgebied 440 m W Woongebied met landelijk karakter 1150 m ZW Gebieden voor verblijfrecreatie 1070 m NO Gebieden voor dagrecreatie 1500 m ZW Op m bevindt zich een recreatiezone met name gebied voor verblijfsrecreatie, zoals bedoeld volgens het gewestplan en op m een gebied voor dagrecreatie. In de omgeving van het bedrijf is een toeristisch knooppunt gelegen, m.n. het "Land van Playsantiën". Landbouw De omgeving van het bedrijf wordt gekenmerkt door een agrarisch grondgebruik. In de omgeving vinden we een afwisseling van akkers en weiden terug. Verspreid binnen het studiegebied bevinden er zich een aantal andere landbouwbedrijven (Figuur 20 in bijlage). Verkeer Het bedrijf is gelegen langs Groesaard in Lille, dit is een lokale weg. Op ongeveer 1 km ten Z - ZW van het bedrijf is de gewestweg N134 Lichtaartsesteenweg gelegen. In het N is de gewestweg N 140 gelegen, Gierlebaan. MER Van Schil LV 141/258

142 Deze zijn ook de voornaamste aan- en afvoerroute van het bedrijf. Langsheen de lokale wegen vooraleer men op een gewestweg komt, liggen een aantal landbouwbedrijven en een aantal particuliere woningen, hoewel een zeer beperkt aantal woningen. Het betreft agrarisch gebied. Langsheen de gewestwegen zelf zijn meerdere woningen gelegen. Langsheen de gewestwegen treft men dan ook woongebied en woongebied landelijk karakter aan, en ook bosgebied. De transporten voor het bedrijf gebeuren niet door een dorpskern, de route richting Lille passeert wel doorheen woonuitbreidingsgebied alvorens we op de gewestweg komen. De verkeersbewegingen gerelateerd aan het bedrijf worden verder besproken. Industrie en bedrijven Er bevinden zich in de nabije omgeving van het bedrijf geen industriezones, zoals bedoeld volgens het gewestplan. Wel is er op 970 m gebied voor ambachtelijke bedrijven en kmo' s gelegen Effectinschatting Klachtenbehandeling Uit navraag bij de gemeente Lille blijkt dat er in het verleden geen officiële klachten ingediend werden (algemeen )ten opzichte van het bedrijf van Van Schil LV-Verswijvel Jozef. Op 11 april 2013 werd een milieuvergunning klasse 1 afgeleverd aan Jozef Verswijvel, Groesaard 10 te 2275 Lille. Tijdens het openbaar onderzoek inzake deze aanvraag werden 10 schriftelijke bezwaren, waarvan 7 identieke, ingediend, omvattende: geurhinder, grootschaligheid van het project, concentratie van meerdere grote landbouwbedrijven in de buurt, schade aan leefmilieu door verspreiding van fijn stof en ongedierteplagen, waardevermindering woningendeze werden allen in de Provinciale Milieuvergunningscomissie behandeld Verkeershinder De transporten die nodig zijn voor de bevoorrading van het bedrijf en de aan- en afvoer van dieren kunnen aanleiding geven tot verkeershinder. Een inschatting van het aantal verkeersbewegingen wordt weergegeven in onderstaande Tabel 75. Tabel 75: Overzicht transporten in de huidige situatie Soort transport Transporten (per jaar) Uren Tijdstip transport Type transport Aanvoer voeders ± 50 transporten / jaar 1 overdag Vrachtwagen (pluimvee) ± 5 transporten / jaar (rundvee) Aanvoer brandstof ± 5 transporten/jaar 0,5 overdag Vrachtwagen Aanvoer pluimvee ± 7 transporten / jaar 1 overdag Vrachtwagen Aanvoer strooisel ± 7 transport/jaar 1 overdag Vrachtwagen Afvoer pluimvee ± 49 transporten/jaar 0,5 's nachts Vrachtwagen Afvoer runderen ± 25 transporten/jaar 0,25 overdag Vrachtwagen Afvoer mest ± 14 transporten/jaar 0,5 overdag Vrachtwagen MER Van Schil LV 142/258

143 Afvoer kadavers Tweewekelijks, of op afroep 0,25 overdag Vrachtwagen Afvoer melk 1 x om de drie dagen 0,25 Overdag Vrachtwagen Totaal per jaar 309 transporten Gemiddeld per week 6 transporten Uit bovenstaande tabel blijkt dat in de huidige situatie wekelijks zo n 6 zware transporten (met vrachtwagen) gebeuren, van of naar het bedrijf. Het bedrijf is niet gelegen langs de aan- en afvoerroute, nl. de gewestwegen zodat hier ook locale wegen gebruikt worden alvorens de gewestwegen te bereiken. De verschillende transportroutes worden weergegeven in Figuur 21 in bijlage GEPLANDE SITUATIE Effectinschatting Verkeershinder Tabel 76: Overzicht transporten in de toekomstige situatie Soort transport Transporten (per jaar) Uren Tijdstip transport Type transport Aanvoer voeders ± 100 transporten / jaar 1 overdag Vrachtwagen (pluimvee) ± 5 transporten / jaar (rundvee) Aanvoer brandstof ± 7 transporten/jaar 0,5 overdag Vrachtwagen Aanvoer pluimvee ± 14 transporten / jaar 1 overdag Vrachtwagen Aanvoer strooisel ± 7 transport/jaar 1 overdag Vrachtwagen Afvoer pluimvee ± 100 transporten/jaar 0,5 's nachts Vrachtwagen Afvoer runderen ± 25 transporten/jaar 0,25 Overdag vrachtwagen Afvoer mest ± 29 transporten/jaar 0,5 overdag Vrachtwagen Afvoer kadavers Tweewekelijks, of op afroep 0,25 overdag Vrachtwagen Afvoer melk 1 x om de drie dagen 0.25 Overdag Vrachtwagen Totaal per jaar 434 transporten Gemiddeld per week 8 transporten In de bestaande situatie vinden er jaarlijks een 309-tal transporten plaats, in de toekomstige situatie worden dit een 434-tal transporten. De verkeersbewegingen zijn in hoofdzaak zware transporten. In een aantal gevallen wordt er materiaal e.d. aan- of afgevoerd via de tractor. Tot de zware transporten worden de aanvoer van mazout, strooisel, voeders, aan- en afvoer van kippen, de afvoer van krengen en de afvoer van mest gerekend, alsook de afvoer van de melk. De meeste transporten gebeuren zowel in de huidige als in de geplande situatie telkens in de week overdag tussen 7u en 19u. Transporten tijdens het weekend worden steeds zoveel mogelijk vermeden. Enkel de afvoer van de dieren kan 's nachts gebeuren. MER Van Schil LV 143/258

144 De transporten in het kader van de aanlegwerken voor de geplande uitbreiding zullen overdag gebeuren. Omdat de hinder ten gevolge van deze transporten beperkt blijft tot de duur van de werken, wordt hier niet dieper op ingegaan. Zowel in de huidige als in de nieuwe situatie wordt geen of een verwaarloosbaar effect toegekend aan het verkeer Geluidshinder Als we de aanbevelingen van de WGO vergelijken met de milieukwaliteitsnormen van geluid in open lucht, zoals opgenomen in VLAREM II, wordt vastgesteld dat er voldaan wordt aan de vooropgestelde jaargemiddelde, nachtelijke omgevingsgeluidsniveaus van 40 db(a). Tijdens de nacht is er voor de beoordelingspunten geen overschrijding van 40 db(a), niet door de continue geluidsbronnen, en niet door de incidentele geluidsbronnen. Voor een detailbeoordeling wordt verwezen naar de discipline geluid Geurhinder De geurcomponenten op zich zijn onder de te verwachten concentraties niet schadelijk voor de gezondheid. Dit houdt in dat eventuele gezondheidseffecten bij omwonenden niet direct het gevolg zijn van de geurbelasting, maar kunnen verklaard worden uit het stressmodel gekoppeld aan de geurhinder (psychosomatische effecten). Voor een detailbeoordeling wordt verwezen naar de bespreking opgenomen in de discipline lucht. De berekende blootstellingniveaus zijn dermate dat slechts een zeer beperkt aantal woningen zich situeren in de maatgevende contouren van hinder en ernstige hinder. Er kan dan ook verwacht worden dat slechts een zeer beperkt aantal omwonenden potentieel gehinderd zijn en mogelijks onderhevig kunnen zijn aan psychosomatische klachten. Door het voorziene project wordt slechts een verwaarloosbare toename van de geurbelasting verwacht. Er wordt niet verwacht dat het project aanleiding zal geven tot hinder/klachten Stofhinder Uit vergelijking met de berekende bijdragen tov WGO-beoordelingswaarden kan vastgesteld worden dat zowel in de huidige situatie als in de nieuwe situatie de PM10 en de PM2,5 bijdragen ruim onder de WGO-advieswaarden liggen ter hoogte van de dichtstbijzijnde woningen. De relatieve bijdrage van de woning met de hoogste PM 10 concentratie ligt lager dan 5% van de advieswaarde in de huidige situatie en na verandering lager dan 15 % van de advieswaarde voor PM10 (advieswaarde van 20 µg/m³ als jaargemiddelde) Bestrijding ongedierte Bestrijding van ongedierte wordt door de exploitant zelf uitgevoerd en hij gebruikt hiervoor enkel erkende producten, die worden bijgehouden in een register. De exploitant past de producten volgens de gebruiksvoorschriften toe. In de toekomstige situatie zal op het bedrijf dezelfde werkwijze gevolgd worden. Dit wordt beschouwd als een gering negatief effect SYNTHESE In de bestaande situatie vinden er jaarlijks een 309-tal transporten plaats, in de toekomstige situatie worden dit een 434-tal transporten. De verkeersbewegingen zijn in hoofdzaak zware transporten. In een aantal gevallen wordt er materiaal e.d. aan- of afgevoerd via de tractor. De meeste transporten gebeuren zowel in de huidige als MER Van Schil LV 144/258

145 in de geplande situatie telkens in de week overdag tussen 7u en 19u. Transporten tijdens het weekend worden steeds zoveel mogelijk vermeden. Enkel de afvoer van de dieren kan 's nachts gebeuren. Het bedrijf is gelegen langs Groesaard in Lille, dit is een lokale weg. Op ongeveer 1 km ten Z - ZW van het bedrijf is de gewestweg N134 Lichtaartsesteenweg gelegen. In het N is de gewestweg N 140 gelegen, Gierlebaan. Deze zijn ook de voornaamste aan- en afvoerroute van het bedrijf. Langsheen de lokale wegen vooraleer men op een gewestweg komt, liggen een aantal landbouwbedrijven en een aantal particuliere woningen, hoewel een zeer beperkt aantal woningen. Het betreft agrarisch gebied. Langsheen de gewestwegen zelf zijn meerdere woningen gelegen. Langsheen de gewestwegen treft men dan ook woongebied en woongebied landelijk karakter aan, en ook bosgebied. De transporten voor het bedrijf gebeuren niet door een dorpskern, de route richting Lille passeert wel doorheen woonuitbreidingsgebied alvorens we op de gewestweg komen. Er wordt bijgevolg uitgegaan van geen of een verwaarloosbaar effect. Er worden geen effecten verwacht op de gezondheid van de mens ten gevolge van geluids-, geur- en stofhinder. Bestrijding van ongedierte gebeurt door de exploitant zelf, en wordt beschouwd als een gering negatief effect MILDERENDE MAATREGELEN Door het bedrijf genomen maatregelen Het bedrijf tracht de transporten zoveel mogelijk overdag te laten doorgaan tussen 7u en 19u. Transporten tijdens het weekend worden steeds zoveel mogelijk vermeden. De meeste transporten gebeuren door de dag. Enkel de afvoer van de dieren kan ' s nachts gebeuren. Tijdens het laden en lossen worden de motoren van de bedrijfsvoertuigen zo veel mogelijk afgelegd. Wat betreft het deelaspect geluid worden volgende maatregelen genomen: ventilatoren zijn computergestuurd en frequentiegestuurd er is een stofbak op de pluimveestal 3 die zorgt voor een demping van het geluid groenaanplant achter de bestaande stallen Voor het deelaspect lucht worden reeds een aantal milderende maatregelen genomen door het bedrijf. Hiervoor wordt verwezen naar de discipline lucht Door het bedrijf geplande maatregelen Wat betreft het deelaspect geluid worden volgende maatregelen gepland: aanvulling van de bestaande groenaanplant stofbak is voorzien op de nieuwe stal 4 Er worden een aantal maatregelen gepland voor het deelaspect lucht, hiervoor wordt verwezen naar de discipline lucht Verdere mogelijkheden of aanbevelingen De exploitant kan het aantal benodigde transporten proberen te beperken door te vermijden dat nietvolle transporten gebeuren. MER Van Schil LV 145/258

146 Voor het deelaspect geluid wordt er aanbevolen om tijdens de werkzaamheden er op te letten dat de aannemer de geluidshinder zo goed mogelijk wordt beperkt en dat er dient rekening gehouden te worden met een schappelijk start- en eindduur van de bouwwerken. De aanbevelingen die gedaan worden voor het deelaspect lucht worden beschreven in de discipline lucht. MER Van Schil LV 146/258

147 5.6 FAUNA EN FLORA AFBAKENING STUDIEGEBIED Verzuring, vermesting, verdroging, geluidshinder en direct ecotoopverlies worden beschouwd als de meest relevante potentiële invloeden door het bedrijf op de fauna en de flora. Het studiegebied voor de discipline Fauna & Flora wordt bepaald door de 'grootste gemene deler' van de invloedssferen van de abiotische disciplines Lucht, Geluid en Water. De beschrijving van het studiegebied houdt een algemeen overzicht in van de voorkomende ecotopen. Dit gebeurt aan de hand van de Biologische waarderingskaart. De grootste aandacht gaat hierbij naar de biologisch (zeer) waardevolle ecotopen. Daarnaast worden de gebieden met een belangrijke natuurwaarde gesitueerd (= de aandachtsgebieden). Hiervoor wordt o.a. beroep gedaan op de ruimtelijke afbakening van juridisch vastgelegde beschermde gebieden alsook beleidsmatig belangrijke gebieden, maar ook de impact op zeer waardevolle ecotopen volgens de BWK en op waardevolle kleine landschapselementen wordt in beschouwing genomen te worden. Verder binnen deze discipline blijkt dat de effecten inzake vermesting op loofbos het verst reiken, met name 1,73 km in noordoostelijke richting ten aanzien van de kritische last in de nieuwe situatie TOELICHTING GEGEVENSGEBRUIK Voornaamste gegevensbronnen zijn: - Biologische Waarderingskaart (INBO) - Eigen terreinwaarnemingen - Ecosysteemkwetsbaarheidkaarten voor Vlaanderen (INBO) - Topografische kaart Het biotisch milieu in de nabijheid van het bedrijf wordt besproken op basis van informatie voortkomend uit het terreinbezoek en de Biologische Waarderingskaart. Er wordt een visuele voorstelling van de vegetatie-elementen in de nabijheid van het bedrijf weergegeven, alsook een korte bespreking van deze elementen (precieze omschrijving, BWK-beoordeling, verzuringsgevoeligheid, enz.) TOELICHTING REFERENTIESITUATIE Biologische waarderingskaart Figuur 22 geeft de Biologische Waarderingskaart (BWK) weer ter hoogte van het studiegebied. De bedrijfsomgeving bestaat voornamelijk uit minder waardevolle elementen, nl. soortenarm permanent cultuurgrasland (hp), zeer soortenarme, ingezaaide graslanden (vaak tijdelijk) (hx) en akkers op zandiglemige bodem (bs). Ten zuiden van het bedrijf bevinden zich een aantal waardevolle vegetaties (qb en qs) en naaldhoutaanplantingen (ppmb). Dit stemt overeen met het vengebied nr 313 : De Vallei van de Kleine Nete benedenstrooms, gelegen op 570 m van het bedrijf. Geen van de vegetaties behoort tot een speciale beschermingszone habitatgebied of vogelrichtlijngebied. MER Van Schil LV 147/258

148 Binnen een straal van ongeveer 1 km rondom het bedrijf komen een aantal waardevolle (w) elementen voor. Eveneens zien we een aantal complexen van minder waardevolle en waardevolle elementen (mw) voorkomen. Tabel 77: biologische waardevolle en zeer waardevolle elementen Nr BWK Eenheid/complex van eenheden waarde Afstand tot bedrijfscentrum Omschrijving 1 lhi w 125 m (W) Populieraanplant in moerasspirearuigte 2 lhi w 450 m (NW) Populieraanplant in moerasspirearuigte 3 pa w 560 m (NW) naaldhoutaanplant 4 Qs (9120) z 885 m (NW) Zuur eikenbos 5 lhi w 390 m (ZW) Populieraanplant in moerasspirearuigte 6 Hr w 390 m (ZW) Geruderaliseerd, verlaten mesofiel grasland 7 Qs,(9120) ppmb wz 625 m (Z) Zuur eikenbos Aanplant grove den met ondergroei bomen en struiken 8 Qb, qs,(9190-doel) ppmb wz 915m (Z) Eiken-berkenbos Aanplant grove den met ondergroei bomen en struiken 9 Qb (9120-qb) pmb wz 1025 m (Z) Eikenberkenbos Naaldhout met ondergroei 10 Qs (9120), Vm- z 650 m (Z) Vochtige venige eikenbossen 11 ppmb w 780 m (Z) Aanplant van Grove den met ondergroei van bomen en struiken 12 N Hp hr w 1000 m (Z) Loofhoutaanplant Soortenarm permanent cultuurgrasland Geruderaliseerd, verlaten mesofiel grasland 13 Qb z 1140 m (Z) Eikenberkenbos 14 Qs (9120) pins z 1200 m (Z) Zuur eikenbos Grove den 15 Qs,(9120) qaz 1340 m (Z) Zuur eikenbos Eiken-hagenbeukbos 16 Hakbq w 755 m (N) Struisgrasvegetatie op zure bodem Bomenrij met dominantie van Zomereik (Quercus Robur) 17 pa w 815 m (N) naaldhoutaanplant 18 pa w 860 m (N) naaldhoutaanplant Daarnaast zijn in de omgeving een aantal elementen aangeduid als minder waardevol. Dit zijn soortenarm permanent cultuurgrasland (hp), zeer soortenarme, ingezaaide graslanden (vaak tijdelijk) (hx) en akkers op zandige bodem (bs). MER Van Schil LV 148/258

149 Aandachtsgebieden (gebieden met belangrijke natuurwaarde) Het bedrijf ligt niet in een SBZ. Volgens de kaart met de aanduiding van de natura-2000 gebieden is deze inrichting gelegen op ca m van een SBZ (speciale beschermingszone), nl. het habitatrichtlijngebied 'Valleigebied van de Kleine Nete met brongebieden, moerassen en heiden'. Het meest nabijgelegen Vogelrichtlijngebied ligt op ongeveer 6 km ten ZO van het bedrijf. De inrichting is ook niet gelegen in of nabij een Ramsargebied. In de omgeving van het bedrijf, op 570 m ten zuiden ligt het VEN-gebied 'De Vallei van de Kleine Nete benedenstroom'' (nummer 313)' (type GEN). Op 570 m in zuidelijke richting ten opzichte van het bedrijf ligt een bosgebied dat overlapt met het Vengebied. In een straal van 1 km rond het bedrijf liggen een beperkt aantal waardevolle vegetaties. Deze zijn terug te vinden in Tabel 77. Aan de noordwestkant van het bedrijf bevinden zich een aantal waardevolle populieraanplanten (lhi) en naaldhoutaanplantingen (pa) evenals een zeer waardevolle element, met name een zuur eikenbos (qs). Ten zuiden liggen een aantal complexen met waardevolle en zeer waardevolle elementen gelegen in het vengebied. Het gaat om zuur eikenbos, eikenberkenbos. De habitatkaart versie 5.2, opgesteld door INBO d.d geeft voor de meeste habitattypen van de Bijlage I van de Habitatrichtlijn een indicatie van hun voorkomen en dit zowel binnen als buiten de speciale beschermingszones. De habitatkaart versie 5.2 bevat zowel een integratie van de Biologische Waarderingskaart als een indicatieve situering van de Natura 2000 habitats en de regionaal belangrijke biotopen. In Tabel 77 werd vermeld welke vegetaties ook vertaald werden naar habitattypes (zie ook Figuur 23). Het gaat om de habitatypes 9120 (Atlantische zuurminnende beukenbossen met Ilex en soms ook Taxus in de ondergroei), 9190_doel (Oude zuurminnende eikenbossen op zandvlakten). In meer noordelijke richting liggen nog een aantal vegetaties, die gekarteerd zijn als habittattype. We vermelding hierbij 4030 (Droge Europese heide) en 91EO (Bossen op alluviale grond met Alnion glutinosa en Fraxinus excelsior (Alno-Padion, Alnion incanae, Salicion albae). De overige vegetaties weergegeven in Tabel 77 werden niet gekarteerd als habitattype. Ze worden dan ook niet weerhouden als aandachtsgebieden. Figuur 24 geeft de Natuur- en bosgebieden weer in de omgeving van het bedrijf. Als aandachtsgebied wordt het volgende habitattype beschouwd (gelegen in het vengebied) : 9190_doel: Oude zuurminnende eikenbossen op zandvlakten met Quercus robur 9120 : Atlantische zuurminnende beukenbossen met Ilex en soms ook Taxus in de ondergroei Als aandachtsgebied wordt het volgende habitattype beschouwd (niet gelegen in het vengebied) : 4030 : (Droge Europese heide) 91EO : (Bossen op alluviale grond met Alnion glutinosa en Fraxinus excelsior (Alno-Padion, Alnion incanae, Salicion albae) Kwetsbaarheid t.a.v. verzuring en vermesting Binnen het studiegebied ligt één aandachtsgebied. Het bedrijf zal op zich een bijdrage leveren aan de verzurende en vermestende depositie in het studiegebied. MER Van Schil LV 149/258

150 Voor Vlaanderen werden er in de opeenvolgende MINA-plannen en in Vlarem depositienormen vooropgesteld inzake verzurende depositie van SO x, NH x, en NO y, die berekend worden op basis van de overeengekomen beleidsdoelstellingen en emissieplafonds zoals opgenomen in de NEC-richtlijn (National Emission Ceillings). Het betreft hier normen voor totale depositie. De tabel geeft de berekende beleidsdoelstellingen weer voor totale depositie en per component. Tabel 78: Beleidsdoelstellingen berekend met VLOPS o.b.v. emissiedoelstellingen uit NEC-richtlijn in Zeq/ha.jaar, (VMM,2013) Doelstelling SO 2 NO x NH 3 Totaal MLTD (2010) LTD1 (2030) LDT2 (2030) 75 à à à à 700 MLTD: middellange termijndoelstelling LTD1: lange termijndoelstelling voor de meeste bosecosystemen LTD1: lange termijndoelstelling voor verzuringsgevoelige gebieden, zoals heide op zandgronden en kalkarme vennen In de onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de verzurende depositie (Zeq/ha.jaar) in de gemeente Lille voor het jaar 2011 (berekend op basis van VLOPS door VMM, 2011). VLOPS staat voor Vlaamse versie Operationeel Prioritaire Stoffen en berekent jaargemiddelde concentraties en deposities op basis van enerzijds emissiegegevens en anderzijds de jaarlijkse meteogegevens. De emissiegegevens worden aangeleverd door bedrijven of zijn gebaseerd op ramingen en/of emissiemodellen (bijvoorbeeld verkeer). De meteogegevens zijn afkomstig van meteomasten. De resultaten worden gevalideerd en gekalibreerd met meetgegevens en tot kaartmateriaal gevisualiseerd door middel van GIS software. Voor Lille blijkt dat de waarden hoger liggen dan de emissiedoelstellingen MLTD voor SO 2 en NO x. De doelstellingen werden hierdoor nog niet behaald. Bij deze berekeningen dient echter wel met een zeer aanzienlijke (model)onzekerheid rekening gehouden te worden. Deze onzekerheid zit zowel vervat in de modelmatig gehanteerde emissies, bronkarakteristieken, depositiefactoren als modelmatige onzekerheden. Tabel 79: Gemiddelde gemodelleerde verzurende deposities SO2, NOx en NH3 (Zeq/ha.jaar) te Lille, 2011 (VMM,2013) SO 2 NO x NH 3 Totaal METHODIEK Direct ecotoopverlies is het gevolg van het directe ruimtebeslag en is dus makkelijk te kwantificeren door de oppervlakte in combinatie met het waardevolle karakter van de al dan niet permanent verloren gegane ecotoop. Het waardevol karakter van de ecotoop wordt weergegeven op de Biologische waarderingskaart. Het verlies van MER Van Schil LV 150/258

151 een biologisch (zeer) waardevol ecotoop zal dan ook zwaarder beoordeeld worden dan een minder waardevol ecotoop zoals een akker of een soortenarm ingezaaid grasland. Tabel 80: Significantiekader ter beoordeling van het ecotoopverlies Toetsing Verlies van biologisch zeer waardevol ecotoop Verlies van biologisch waardevol ecotoop (>0.5 ha) Verlies van biologisch waardevol ecotoop voer beperkte opp (<0.5 ha) Geen nieuwe infrastructuren, of verlies van biologisch minder waardevol ecotoop Beoordeling Negatief effect Matig negatief effect Gering negatief effect Geen of verwaarloosbaar effect Verzuring en vermesting door ammoniakdepositie Door lange verblijftijden in de atmosfeer (enkele dagen voor SO2 en nog langer voor NOx) kunnen de verzurende componenten al gauw over afstanden tot km getransporteerd worden. De lange-afstandstransporten brengen de verzurende stoffen via droge depositie en vooral via uitregenen tot in ver afgelegen landelijke streken en natuurgebieden. Verzuring is dan ook een grensoverschrijdend probleem dat noodzakelijkerwijze een gecoördineerde internationale aanpak vereist. Omdat NH3 sneller uit de atmosfeer verwijderd wordt, beperkt de invloed daarvan zich voornamelijk tot op enkele kilometers van de bron. Naast het verzurend effect van ammoniakemissie uit de stallen kan deze emissie eveneens een vermestende invloed veroorzaken, dit ten gevolge van de stikstofhoudende samenstelling van ammoniak. Zoals reeds gesteld is de verzurende / vermestende depositie in agrarisch gebied ten gevolge van de ammoniakuitstoot meestal verwaarloosbaar in vergelijking met de verzurende / vermestende invloed van bemesting van de akkers in de omgeving (bron: Richtlijnenboek landbouwdieren). Dit is niet het geval in gebieden met een hoge natuurwaarde, waar beperkingen gelden voor bemesting. Invloeden van de verzurende / vermestende depositie worden bijgevolg enkel uitvoerig beschouwd bij de aanwezigheid van aandachtsgebieden in het studiegebied. De ammoniakemissie werd berekend bij de discipline lucht. De omzetting van ammoniakemissie naar ammoniakdepositie wordt bepaald in de discipline Lucht op basis van IFDM. De verzurende depositie wordt beschouwd door omzetting van de ammoniakdepositie (uitgedrukt in kg/ha/jaar) naar zuurequivalenten, door gebruik te maken van volgende relatie van 1 Zeq = 17 g ammoniak (ofwel 14 g N). De vermestende stikstofdepositie wordt bepaald door de ammoniakdepositie om te zetten naar stikstofdepositie (in 1 g ammoniak zit 0,82 g stikstof). Om te weten hoeveel terrestrische natuur (bos, heide & soortenrijk grasland) tegen verzuring en vermesting door atmosferische depositie beschermd is, is het nodig om de draagkracht tegen verzuring / vermesting te kennen. Deze draagkracht wordt uitgedrukt als de kritische last. Dit is de maximaal toelaatbare depositie per eenheid van oppervlakte voor een bepaald ecosysteem zonder dat er - volgens de huidige kennis - schadelijke effecten optreden. De kritische last verzuring wordt uitgedrukt als zuurequivalenten per hectare en per jaar, de kritische last vermesting in kg stikstof per hectare per jaar. Effectieve verzuring / vermesting treedt pas op indien de depositie uitstijgt boven een bepaald niveau (men spreekt van critical load of duurzaam depositieniveau). Bijgevolg is de kritische last een uitstekende norm om het effect van de verzurende / vermestende depositie te beoordelen. MER Van Schil LV 151/258

152 Het concept kritische lasten, dat de gevoeligheid van ecosystemen voor verzurende en vermestende deposities bepaalt, werd in het leven geroepen in het kader van de Conventie over grensoverschrijdende luchtverontreiniging (UNECE LRTAP Convention). De berekening van kritische lasten wordt gecoördineerd door het Coordination Center for Effects (CCE) in opdracht van ICP Modelling and Mapping, wat één van de zes Internationale Cooperatieve Programma s is van de Working Group on Effects van de Conventie LRTAP. Voor de berekening van deze kritische lasten, dient dan ook gebruik gemaakt te worden van een op Europees niveau gestandaardiseerde aanpak die door deze Conventie wordt ondersteund. Kritische lasten worden bepaald op basis van een statische massabalans, waarbij het aanvaardbare lange-termijn niveau van atmosferische depositie berekend wordt voor een ecosysteem dat in evenwicht is met de depositie (steady state). De kritische last wordt volgens de handleiding (Mapping Manual, 2004) berekend waarbij de kritische lastfunctie van N in zijn eenvoudigste model wordt voorgesteld als de som van (i) de netto N-immobilisiatie in organisch bodemmateriaal, (ii) de netto verwijdering van N in de geoogste vegetatie, (iii) N-flux naar de atmosfeer door denitrificatie en (iv) uitspoeling van N beneden de wortelzone. De kritische last verzuring voor heide en soortenrijke graslanden (naar Langouche et al., 2002,; Janssen & Mensink, 2002; Meykens & Vereecken, 2001) wordt weergegeven in onderstaande tabel. Bijkomend wordt eveneens de kritische last voor rietland vermeld (Albers et al., 2001 buitenlandse studie). Tabel 81: Kritische last verzuring (zuurequivalenten/ha/jaar) voor een aantal ecosystemen (Meykens et al., Albers et al., 2001) Type ecosysteem BWK-type Mediaan (Zeq/ha.jaar) zuur grasland Ha, Hm, Hn neutraal-zuur grasland Hc, Hf, Hj, Hp+, Hu kalkgrasland Hd, Hk cultuurgrasland Hp, Hpr, Hr, Hx rietland Mr Voor naald- en loofbossen werd er, rekening houdend met het bodemtype, op basis van Staelens et al. (2006) een kritische last verzuring bepaald. Hier kunnen ook waarden aan toegevoegd worden wanneer bodemverzuring optreedt (waarden tussen haakjes in onderstaande tabel). Bodemverzuring is de fase voorafgaand aan de fase waarin haarwortels worden beschadigd en kan op langere termijn nefast zijn voor een goede bodemkwaliteit (wegens afname bufferende capaciteit op langere termijn) (waarden volgens Neirynck et al., 2004). In de omgeving van het bedrijf treffen we zeer Natte lemig zandbodem met sterk gevlekte, verbrokkelde textuur B horizont (Sec3) en zeer natte licht zandleembodem zonder profiel s-pfp3.in de omgeving van het bos treffen we volgende bodemtype aan Zec (Natte zandbodem met sterk gevlekte, verbrokkelde textuur B horizont). MER Van Schil LV 152/258

153 Tabel 82: Kritische last verzuring bossen (zuurequivalenten/ha/jaar) Type ecosysteem Loofbos (F.,Q.,E.,V.,R.,L.,N) Naaldbos (P.) Zandig (Z+S) (1.500) (1.500) Lemig (P+L+A) (1.400) (1.600) Kleiig (E+U) (2.100) (2.400) Veen / ( ) waarden wanneer bodemverzuring optreedt Op basis van de statische massabalansmethode (SMB) werden eveneens kritische lasten voor het vermestende effect van stikstof (kritische last vermesting) bepaald. In de Vries (2008), Kros et al. (2008) en van Dobben & van Hinsberg (2008) werden de kritische lasten voor vermesting voor verschillende vegetatietypes beschreven alsook de mogelijke gevolgen van een overschrijding van deze kritische last. De gegevens voor naaldbos werden overgenomen uit Albers et al. (2001). Een overzicht van deze gegevens wordt getoond in onderstaande Tabel 83. Tabel 83: Kritische last vermesting (kg N/Ha.jaar) en mogelijke gevolgen voor overschrijding voor een aantal vegetatietypes Type vegetatie KL (kg N/ha.j) Effect bij overschrijding Naaldbossen 14 - Achteruitgang terrestrische korstmossen en ectomycorrhiza, toename stikstofminnende soorten - Verstoring nutrientenbalans, verhoogde stress voor droogte, vorst, ziekten en plagen Loofbossen: -Bos van arme zandgrond 18 -eiken- en beukenbos van lemige zandgronden 20 - Achteruitgang terrestrische korstmossen en ectomycorrhiza, toename stikstofminnende soorten - Verstoring nutrientenbalans, verhoogde stress voor droogte, vorst, ziekten en plagen -oud eikenbos 15 -bos van voedselrijke, vochtige gronden 29 -bos van bron en beek 26 MER Van Schil LV 153/258

154 -eiken-haagbeukenbos van zandgronden 20 -wilgenstruweel 34 -ooibos (rivierbegeleidende bossen) 35 -laagveenbos 34 -ruigten en zomen (droge bosranden) 26,2 -vochtige alluviale, beekbegeleidende bossen 26,1 -vochtige alluviale bossen (essen-iepenbos) 28 -vochtige alluviale bossen (zachthoutooibos) 33,8 Plassen: -Eutrofe plas 30 -Kranswierwateren op hogere zandgrond 5.8 -Kranswierwateren in laagveengebied 30 Graslanden: -Nat schaalgrasland 15 -Droog schraalgrasland 14 -Kalkgrasland 21,1 -Bloemrijkgrasland 20 -Dotterbloemgrasland van beekdalen 20 - Vergrassing en afname diversiteit - Vergrassing en afname diversiteit - toename van gevinde korststeel - Afname diversiteit - Afname diversiteit MER Van Schil LV 154/258

155 -Dotterbloemgrasland van veen en klei 20 - Afname diversiteit -Nat, matig voedselrijk grasland 22 -Heischraal grasland 11,6 -Laaggelegen schraal hooiland en glanshaver- en vossenstaarthooilanden 20 -blauwgrasland 15 In Vlarem II bijlage zijn er tevens een aantal streefwaarden opgenomen voor de verzurende depositie, weergegeven in Tabel 84. Tabel 84: Streefwaarde verzurende depositie opgenomen in Vlarem-II Ecosysteem Naaldbossen en heide op zandgronden Loofbossen op arme gronden Loofbossen op rijkere gronden Loofbossen (stikstof) Meer natuurlijke soortensamenstelling in naaldbos, heide op zandgrond en vennen (stikstof) Streefwaarde zeq/ha.j zeq/ha.j zeq/ha.j 14 kg N/ha.j 2.6 kg N/ha.j In het MINA-plan 3 wordt gestreefd naar een waarde van Zeq/ha.jaar als maximale gemiddelde waarde tegen 2030 (depositie waarmee voor de meeste bosecosystemen een duurzame toestand bereikt wordt). Voor de meest verzuringsgevoelige ecosystemen (vennen en heiden op kalkarme zandgronden) worden waarden tussen 300 en 700 Zeq/ha.jaar vermeld en een gebiedsgericht verder terugdringen van de depositie tot onder deze kritische last van kwetsbare ecosystemen (MIRA-T, 2005). Voor verzuring en vermesting geldt dus een dubbel toetsing: zowel ten opzichte van de kritische last (KL), als ten opzichte van de streefwaarde (SW). Door een vergelijking te maken van de verzurende resp. vermestende depositie met de overeenstemmende kritische last / streefwaarde, kan een beoordeling gebeuren: Tabel 85: Significantiekader ter beoordeling van verzuring en vermesting Toetsing Deposities > 50 % van de KL/SW Depositie > 10% van KL/SW Beoordeling Significant negatief effect Belangrijke bijdrage MER Van Schil LV 155/258

156 5% van KL/SW < depositie < 10% van KL/SW Relevante bijdrage 3% van KL/SW < depositie < 5% van KL/SW Beperkte bijdrage Depositie < 3% van KL/SW Geen of verwaarloosbaar effect Uit bovenstaande blijkt dat er reeds vanaf een bijdrage van 10% aan de kritische last, uitgegaan wordt van een negatief effect. Tien % wordt gekozen omdat ongeveer 50% van de depositie afkomstig is van het buitenland; en dit geeft ruimte aan 5 bedrijven (met elk een eigen bijdrage van 10%) in een gemiddeld gebied van 3 km afstand van kwetsbare gebieden (d.i. de afstand waarbinnen met name ammoniak bijna integraal wordt gedeponeerd), voordat de KL bereikt wordt Verdroging Verdrogingseffecten kunnen optreden door het onttrekken van grondwater en dit zowel door bronbemaling in de aanlegfase als door grondwateronttrekking in de exploitatiefase van de grondwaterwinning. In de discipline Water werd de invloedsstraal berekend van eventueel voorkomende grondwateronttrekkingen. Het inschatten of een grondwateronttrekking zorgt voor een verdrogingseffect is sterk afhankelijk van de gevoeligheid van de voorkomende vegetatie voor verdroging. Voor verdroging zijn er geen kritische lasten bepaald. Het verdrogingseffect kan beoordeeld worden op basis van een kwetsbaarheidsbenadering. Op basis van de aanwezige ecotopen op de BWK kan er een kwetsbaarheidskaart worden opgesteld voor verdroging. Verdroging kan vervolgens beoordeeld worden volgens Tabel 86. Tabel 86: Significantiekader ter beoordeling van verdroging Toetsing Voor ecotopen binnen de invloedsstraal behorende tot de klassen kwetsbaar tot zeer kwetsbaar en zeer kwetsbaar en gelegen binnen een speciale beschermingszone (SBZ-H, SBZ-V) Voor ecotopen binnen de invloedsstraal behorende tot de klassen kwetsbaar tot zeer kwetsbaar en zeer kwetsbaar Voor ecotopen binnen de invloedsstraal behorende tot de klassen weinig kwetsbaar tot kwetsbaar en kwetsbaar Voor ecotopen binnen de invloedsstraal behorende tot de klassen niet kwetsbaar, niet kwetsbaar tot weinig kwetsbaar Beoordeling Significant negatief effect Matig negatief effect Gering negatief effect verwaarloosbaar effect Rustverstoring. Het voorspellen en beoordelen van effecten door rustverstoring is niet eenvoudig. Net zoals bij mensen is verstoring voor dieren een 'subjectieve' ervaring. Ook bij dieren kan gewenning optreden, en gegevens over schuwheid en aanpassingsvermogen van een diersoort zijn er nauwelijks. Reijnen en Foppen hebben een aantal studies gepubliceerd waarbij het effect van hetzij autoverkeer, hetzij treinverkeer op bos-, weide- en heidevogels zijn beschreven waaronder Reijnen en Foppen (1991) en Reijnen (1995). Uit het onderzoek bleek dat geluid boven een bepaalde drempelwaarde leidt tot een afname in de draagkracht van een gebied voor vogels. De vastgelegde drempelwaarden en de afname van de dichtheden als MER Van Schil LV 156/258

157 een functie van de geluidssterkte verschilt afhankelijk van de onderzochte soort. Voor een aantal soorten zijn dus drempelwaarden beschikbaar maar zeker niet voor alle soorten. De drempelwaarde algemeen geldend voor bosvogels bedraagt 42 db(a), voor weidevogels is de drempelwaarde 47 db(a). Als gemiddelde waarde kan 45 db(a) genomen worden EFFECTINSCHATTING Direct ecotoopverlies Het perceel waar de nieuwe stal komt, staat aangeduid als biologisch minder waardevol akkerland op natte tot zeer natte lemige zandbodem zonder profiel. De impact wordt dan ook als verwaarloosbaar aanzien (geen of verwaarloosbaar effect). De inplanting van de nieuwe stal, naast de bestaande stallen is op dit vlak dan ook goed gekozen Verzuring en vermesting door ammoniakdepositie De verzurende/vermestende depositie in agrarisch gebied ten gevolge van de ammoniakuitstoot is meestal verwaarloosbaar in vergelijking met de verzurende/vermestende invloed van bemesting van de akkers in de omgeving. Dit is niet het geval in gebieden met een hoge natuurwaarde, waar beperkingen gelden voor bemesting. Invloeden van de verzurende/vermestende depositie worden bijgevolg hoofdzakelijk beschouwd voor de aanwezige aandachtsgebieden in het studiegebied. De ammoniakemissie werd reeds bepaald in de discipline lucht. De ammoniakemissie uit de stallen van het bedrijf Verswijfel-Van Schil LV bedraagt in de huidige situatie 3837 kg NH3/jaar. In de toekomstige situatie neemt dit toe tot 5997 kg NH3/jaar (een toename van ongeveer 52 %). De verzurende depositie wordt beschouwd door omzetting van de ammoniakdepositie (uitgedrukt in kg/ha/jaar) naar zuurequivalenten, door gebruik te maken van volgende relatie van 1 Zeq = 17 g ammoniak. De vermestende stikstofdepositie wordt bepaald door de ammoniakdepositie om te zetten naar stikstofdepositie (in 1 g ammoniak zit 0,82 g stikstof). Uit bovenstaande kunnen voor deze MER van toepassing zijnde elementen volgende kritische lasten afgeleid worden: Loofbos Kritische last voor verzuring = Zeq/ha.jaar Kritische last voor vermesting habitat 9120= 20 kg N/ha.jaar, habitat 9190-doel = 15 kg N/ha.jaar, habitat 91EO = 26 kg N/ha.jaar Naast toetsing aan de kritische lasten kan ook getoetst aan de streefwaarde voor verzuring, nl Zeq/ha.jaar voor loofbos op arme gronden volgens Vlarem en Zeq/ha.jaar volgens het MINA-plan (lange termijndoelstelling voor 2030). De streefwaarde voor vermesting is 14 kg N/ha.jaar. Heide Kritische last voor verzuring voor habitat 4030 = Zeq/ha.jaar Kritische last voor vermesting voor habitat 4030 = 15 kg N/ha.jaar MER Van Schil LV 157/258

158 Per scenario (huidige situatie, geplande situatie) werden er een aantal simulaties uitgevoerd volgens de aanwezige vegetatietypes binnen een straal van ongeveer 1 km rond het bedrijf. Van deze vegetatie-eenheden werd de relatieve ligging ten opzichte van het bedrijf bepaald, uitgedrukt in Lambert-coördinaten. Verder zijn ammoniakemissie per scenario, bepaald bij de discipline Lucht, en de gemiddelde depositiesnelheid per vegetatietype, overgenomen van het RLB (Richtlijnenhandboek Landbouwdieren), nodig als inputparameter voor het IFDM-model. Zodoende kon per vegetatie-eenheid en per scenario de ammoniakdepositie bepaald worden. In onderstaande tabel werd de ammoniakdepositie omgezet naar verzurende depositie. Onderstaande tabel geeft de aldus bekomen verzurende depositie per vegetatie-eenheid en per scenario weer. Dit wordt ook gedaan voor vermesting. Tabel 87: Verzurende depositie per vegetatie-eenheid (voor de Habitatvegetaties) X,Y coord Eenheid /comple x van eenhed en waar de habitat Afstand tot bedrijf Huidige situatie (Zeq/ha.j aar) % tav KL in huidige situatie Nieuwe situatie (Zeq/ha.j aar) % tav KL in nieuwe situatie , Qs z m (NW) , Qs, wz m ppmb (Z) , Qb, qs wz 9190_d 915m ppmb oel (Z) , Qb pmb wz 9120-qb 1025 m (Z) , Qs, Vm- z m (Z) , Qs z m pins (Z) , Qs, z m qa- (Z) , Vn 91EO 1900 m (N) , Cgb m (N) , Va,hf,mr 91EO 1870 m (N) 32,9 1,7 48,2 2,5 26,5 1,4 39,4 2,1 17,6 0,9 27,1 1,4 11,2 0,6 16,5 0,9 46,5 2,4 72,9 3,8 12,9 0,7 20,0 1,0 45,3 2,4 15,3 0,8 10,0 0,5 15,3 0,8 8,8 0,4 12,9 0,6 9,4 0,5 13,5 0,7 De bijdrage van de kritische last voor verzuring, die de verschillende vegetaties ondervinden van het bedrijf stijgt in de nieuwe situatie t.a.v. de vergunde situatie. Voor 9190_doel stijgt de bijdrage van 17,6 ZEQ naar 27,1 ZEQ in de nieuwe situatie. De bijdrage van 0,9 % van de KL in de vergunde situatie wordt een bijdrage van 1,4 % van de KL in de nieuwe situatie. Er is een vegetatie die in de nieuwe situatie een bijdrage van meer dan 3% van de kritische last ondervindt. De toename inzake verzurende depositie voor het habitattype kan dan ook als niet significant aanzien worden. MER Van Schil LV 158/258

159 Tabel 88: Vermestende depositie per vegetatie-eenheid (voor de habitatvegetaties) X,Y coord Eenheid /comple x van eenhed en waar de habitat Afstand tot bedrijf Huidige situatie (kg N/ha.jaar) % tav KL in huidige situatie Nieuwe situatie (kg N/ha.jaar) % tav KL in nieuwe situatie , Qs z m (NW) , Qs, wz m ppmb (Z) , Qb, qs wz 9190_d 915m ppmb oel (Z) , Qb pmb wz 9120-qb 1025 m (Z) , Qs, Vm- z m (Z) , Qs z m pins (Z) , Qs, z m qa- (Z) , Vn 91EO 1900 m (N) , Cgb m (N) , Va,hf,mr 91EO 1870 m (N) 0,5 2,3 0,7 3,4 0,4 1,8 0,5 2,7 0,2 1,6 0,4 2,5 0,2 0,8 0,2 1,1 0,6 3,2 1,0 5,1 0,2 0,9 0,3 1,4 0,6 3,2 0,2 1,1 0,1 0,5 0,2 0,8 0,1 0,8 0,2 1,2 0,1 0,5 0,2 0,7 De bijdrage van de kritische last voor vermesting, die de verschillende vegetaties ondervinden van het bedrijf stijgt in de nieuwe situatie t.a.v. de vergunde situatie. Voor 9120, (de dichtste habitatvegetatie) stijgt de bijdrage van 0,6 kgn/ha.jaar naar 1,0 kgn/ha.jaar in de nieuwe situatie. De bijdrage van 3,2 % van de KL in de vergunde situatie wordt een bijdrage van 5,1 % van de KL in de nieuwe situatie. Daarnaast wordt de oppervlakte berekend waarop het bedrijf een bijdrage levert van > 50%, 10-50%, 5-10% en 3-5% ten aanzien van de kritische last, en dit zowel voor het aspect verzuring als vermesting. Dit is terug te vinden in de onderstaande tabellen. De vegetatie eenheden zijn dezelfde als in bovenstaande tabel. Ze worden onderverdeeld in twee groepen. De eerste groep van elementen zijn de vegetatie-eenheden (habitattypen) die gelegen zijn in het vengebied. De tweede groep van elementen zijn de aanwezige habitats volgens de BKW kaart versie 5.2, die niet gelegen zijn in het vengebied. MER Van Schil LV 159/258

160 Tabel 89: Oppervlakte (ha) van de habitats waarop het bedrijf een bijdrage levert voor verzuring t.a.v. de KL (=KDW) (Figuur 25 en Figuur 26 in bijlage) Vegetatieeenheid Overschrijding 3-5 % (beperkte bijdrage) Overschrijding 5-10 % (relevante bijdrage) Overschrijding % (belangrijke bijdrage) Overschrijding >50 % (significant negatief effect) Totale oppervlakte (ha) Habitatvegetatie volgens BWK 5.2- in VEN-GEBIED (groep 1) 9120 habitat en in VEN Huidig Nieuw 1, ,2 9190_doel habitat en VEN Huidig Nieuw Habitat volgens BWK niet in VENGEBIED (groep 2) 91EO habitat en niet VEN Huidig Nieuw habitat en niet in VEN Huidig Nieuw Het habitatype 9120 ondervindt een bijdrage van het bedrijf van < 3 % van de kritische last voor verzuring in de vergunde situatie. In de nieuwe situatie door de stijging in ammoniakproductie ondervindt een klein deel (1,2 ha) van de vegetatie een bijdrage tussen de 3-5 %. De overige gekarteerde habitattypes ondervinden zowel in de vergunde als de nieuwe situatie een bijdrage van < 3 % van de kritische last. Uit de voorgestelde contouren blijkt duidelijk de verschillen tussen de bestaande situatie en de toekomstige situatie. De uitbreiding van de contouren voornamelijk richting noordoosten heeft te maken met de ligging de meest voorkomende windrichting. Er kan geconcludeerd worden dat er voor het aandachtsgebied dat we in beschouwing nemen, nl. de habitats volgens de BWK 5.2 kaart geen negatieve effecten te verwachten zijn ten gevolge van de verzurende deposities van het bedrijf in de huidige situatie en in de toekomstige situatie. Daarnaast wordt eveneens de oppervlakte berekend waarop het bedrijf een bijdrage levert van > 50%,10-50%, 5-10% en 3-5% ten aanzien van de streefwaarde voor verzuring voor het loofbos en de heide. MER Van Schil LV 160/258

161 Tabel 90: Oppervlakte (ha) van de habitats waarop het bedrijf een bijdrage levert voor verzuring t.a.v de streefwaarde van loofbos (1800 ZEQ/ha.jaar) en heide (1600 ZEQ/ha.jaar) (Figuur 27 en Figuur 28 in bijlage) Vegetatieeenheid Overschrijding 3-5 % (beperkte bijdrage) Overschrijding 5-10 % (relevante bijdrage) Overschrijding % (belangrijke bijdrage) Overschrijding >50 % (significant negatief effect) Totale oppervlakte (ha) Habitatvegetatie volgens BWK 5.2- in VEN-GEBIED (groep 1) 9120 habitat en in VEN Huidig Nieuw 1, ,4 9190_doel habitat en VEN Huidig Nieuw Habitat volgens BWK niet in VENGEBIED (groep 2) 91EO habitat en niet VEN Huidig Nieuw habitat en niet in VEN Huidig Nieuw De verschuiving van de contouren t.a.v. de streefwaarde voor loofbos wordt weergegeven in de figuren. De contouren die het verst reiken zijn die in de nieuwe situatie. De wijzing in oppervlaktes die een invloed ondervinden van het bedrijf ten aanzien van de streefwaarde ten opzichte van de kritische last is merkbaar. Het habitatype 9120 ondervindt een bijdrage van het bedrijf van < 3 % van de streefwaarde voor verzuring in de vergunde situatie. In de nieuwe situatie ondervindt een klein deel van de vegetatie, door de stijging in ammoniakproductie, een bijdrage tussen de 3-5 % van de streefwaarde. De overige gekarteerde habitattypes ondervinden zowel in de vergunde als de nieuwe situatie een bijdrage van < 3 % van de streefwaarde. De gronden in de omgeving van het bedrijf zijn niet kwetsbaar voor verzuring (grijze stukken). De licht gele stukken zijn niet kwetsbaar voor verzuring (Figuur 29). MER Van Schil LV 161/258

162 Tabel 91: Oppervlakte (ha) van de habitats waarop het bedrijf een bijdrage levert voor vermesting t.a.v. KL (Figuur 30, Figuur 31en Figuur 32 in bijlage) Vegetatieeenheid Overschrijding 3-5 % (beperkte bijdrage) Overschrijding 5-10 % (relevante bijdrage) Overschrijding % (belangrijke bijdrage) Overschrijding >50 % (significant negatief effect) Totale oppervlakte (ha) Habitatvegetatie volgens BWK 5.2- in VEN-GEBIED (groep 1) 9120 habitat en in VEN Huidig 0, ,4 Nieuw 2,8 0, ,0 9190_doel habitat en VEN Huidig Nieuw Habitat volgens BWK niet in VENGEBIED (groep 2) 91EO,912 0 habitat en niet VEN Huidig Nieuw 0, , habitat en niet in VEN Huidig Nieuw Het habitatype 9120 ondervindt een bijdrage van het bedrijf van 3-5 % van de kritische last voor vermesting voor een oppervlakte van 0,4 ha in de vergunde situatie. In de nieuwe situatie door de stijging in ammoniakproductie ondervindt een 2,8 ha van de vegetatie een bijdrage tussen 3-5 % en 0,2 ha een bijdrage voor vermesting tussen de 5-10 % van de KL. De overige gekarteerde habitattypes ondervinden zowel in de vergunde als de nieuwe situatie een bijdrage van < 3 % van de kritische last, met uitzondering van een 1 vegetatie 9120 van 0,2 ha die niet gelegen is in het vengebied dat in de nieuwe situatie een bijdrage ondervindt van 3-5 %. Uit de voorgestelde contouren blijkt duidelijk de verschillen tussen de bestaande situatie en de toekomstige situatie. De uitbreiding van de contouren voornamelijk richting noordoosten heeft te maken met de ligging de meest voorkomende windrichting. Er kan geconcludeerd worden dat er voor het aandachtsgebied dat we in beschouwing nemen, nl. de habitats volgens de BWK 5.2 kaart geen negatieve effecten te verwachten zijn ten gevolge van de vermestende deposities van het bedrijf in de huidige situatie en in de toekomstige situatie. Daarnaast wordt eveneens de oppervlakte berekend waarop het bedrijf een bijdrage levert van > 50%,10-50%, 5-10% en 3-5% ten aanzien van de streefwaarde voor vermesting voor loofbos. MER Van Schil LV 162/258

163 Tabel 92: Oppervlakte (ha) van de habitats waarop het bedrijf een bijdrage levert voor vermesting t.a.v. de streefwaarde van loofbos (14 kg N/ha.jaar) (Figuur 33 in bijlage) Vegetatieeenheid Overschrijding 3-5 % (beperkte bijdrage) Overschrijding 5-10 % (relevante bijdrage) Overschrijding % (belangrijke bijdrage) Overschrijding >50 % (significant negatief effect) Totale oppervlakte (ha) Habitatvegetatie volgens BWK 5.2- in VEN-GEBIED (groep 1) 9120 habitat en in VEN Huidig 2, ,5 Nieuw 3,5 1, ,4 9190_doel habitat en VEN Huidig Nieuw 0, ,3 Habitat volgens BWK niet in VENGEBIED (groep 2) 91EO,912 0 habitat en niet VEN Huidig Nieuw 0, ,2 De verschuiving van de contouren t.a.v. de streefwaarde voor loofbos wordt weergegeven in de figuren. De contouren die het verst reiken zijn die in de nieuwe situatie. De wijzing in oppervlaktes die een invloed ondervinden van het bedrijf ten aanzien van de streefwaarde ten opzichte van de kritische last is merkbaar maar blijft beperkt. De kwetsbaarheidskaart voor vermesting in de omgeving van het bedrijf wordt weergegeven in Figuur Verdroging Ter hoogte van het bestaande bedrijf zijn er natte lemige zandgronden (Sec 3) en zeer natte licht zandleembodems (s-pfp 3). Aan de natte bodems wordt een gemiddelde grondwaterstand schommelend tussen 15 en 100 cm-mv (cm onder maaiveldniveau) gekoppeld, aan de zeer natte bodems een gemiddelde grondwaterstand schommelend tussen 5 en 65 cm-mv (cm onder maaiveldniveau). De nieuw te bouwen kippenstal komt op dezelfde bodemtypes als de bestaande stallen. In de huidige situatie wordt een daling van de watertafel van 10 cm bereikt op 23 m (zie discipline water). In de toekomstige situatie wordt een daling van de watertafel van 10 cm bereikt op 25 m. Binnen deze afstand bevinden zich geen bedrijfsvreemde grondwaterwinningen (dichtste op 145 m) en groengebieden (bosgebied op ca 600 m). De grondwaterwinning aanwezig op het bedrijf in de huidige en toekomstige situatie veroorzaakt geen relevante effecten op naburige grondwaterwinningen. Er wordt dus geen of verwaarloosbaar effect begroot. Gezien een verlaging van het waterniveau van 10 cm bereikt wordt op 25 m in de nieuwe situatie voor de diepe winning, en rekening houdend met het feit dat de vegetatie in de onmiddellijke omgeving weinig tot niet kwetsbaar zijn voor verdroging kan ervan uitgegaan worden dat er geen of verwaarloosbaar effect is ten aanzien van verdroging. MER Van Schil LV 163/258

164 De kaart voor verdroging in de omgeving van het bedrijf wordt weergegeven in Figuur Rustverstoring Het bedrijf ligt niet in het Vogelrichtlijngebied. De drempelwaarde algemeen geldend voor bosvogels bedraagt 42 db(a), voor weidevogels is de drempelwaarde 47 db(a). Als gemiddelde waarde kan de 45 db(a)-contour, genomen worden. De invloedsstraal werd berekend in de discipline Geluid. Het specifieke geluid werd berekend op 200 m van het bedrijf. Op deze afstand is het specifieke geluid van de ventilatoren en van de incidentele bronnen lager dan de gemiddelde drempelwaarde van 45 db(a). Dit is zo in de bestaande situatie en in de toekomstige situatie. Bijgevolg kan er geconcludeerd worden dat er op geen effecten waar te nemen zijn van de geluidsbronnen op het bedrijf t.a.v. vegetaties die van belang zijn voor de vogels in het vogelrichtlijngebied. De onmiddellijke omgeving bestaat uit grasland en akkerland. De habitatvegetatie 9120l ligt op 625 m van het bedrijf SYNTHESE Direct ecotoopverlies ten gevolge van de nieuwe infrastructuren werd als geen of verwaarloosbaar effect beschouwd, aangezien de nieuwe stal op een akkerland komt (bs), dat aangeduid staat als biologisch minder waardevol. Het bedrijf ligt niet in een SBZ. Volgens de kaart met de aanduiding van de natura-2000 gebieden is deze inrichting gelegen op ca m van een SBZ (speciale beschermingzone), nl. het habitatrichtlijngebied 'Valleigebied van de Kleine Nete met brongebieden, moerassen en heiden'. De inrichting is ook niet gelegen in of nabij een Ramsargebied. In de omgeving van het bedrijf, op 570 m ten zuiden ligt het VEN-gebied 'De Vallei van de Kleine Nete benedenstroom'' (nummer 313)' (type GEN). Op 570 m in zuidelijke richting ten opzichte van het bedrijf ligt een bosgebied dat overlapt met het Vengebied. In een straal van 1 km rond het bedrijf liggen een beperkt aantal waardevolle vegetaties. Aan de noordwestkant van het bedrijf bevinden zich een aantal waardevolle populieraanplanten (lhi) en naaldhoutaanplantingen (pa) evenals een zeer waardevolle elementen, met name een zuur eikenbos (qs). Ten zuiden liggen een aantal complexen met waardevolle en zeer waardevolle elementen gelegen in het vengebied. Het gaat om zuur eikenbos, eikenberkenbos. Het gaat om de habitatypes 9120 (Atlantische zuurminnende beukenbossen met Ilex en soms ook Taxus in de ondergroei), 9190_doel (Oude zuurminnende eikenbossen op zandvlakten). In meer noordelijke richting liggen nog een aantal vegetaties, die gekarteerd zijn als habittattype. We vermelden hierbij 4030 (Droge Europese heide) en 91EO (Bossen op alluviale grond met Alnion glutinosa en Fraxinus excelsior (Alno-Padion, Alnion incanae, Salicion albae). Als aandachtsgebied wordt het volgende habitattype beschouwd (gelegen in het vengebied) : 9190_doel: Oude zuurminnende eikenbossen op zandvlakten met Quercus robur en 9120 : Atlantische zuurminnende beukenbossen met Ilex en soms ook Taxus in de ondergroei. Eveneens als aandachtsgebied wordt het volgende habitattype beschouwd (niet gelegen in het vengebied) : 4030 : (Droge Europese heide),9120 en 91EO : (Bossen op alluviale grond met Alnion glutinosa en Fraxinus excelsior (Alno-Padion, Alnion incanae, Salicion albae). Uit de voorgestelde contouren blijkt duidelijk de verschillen tussen de bestaande situatie en de toekomstige situatie. De uitbreiding van de contouren voornamelijk richting noordoosten heeft te maken met de ligging de meest voorkomende windrichting. MER Van Schil LV 164/258

165 Er kan geconcludeerd worden dat er voor het aandachtsgebied dat we in beschouwing nemen, nl. de habitats volgens de BWK 5.2 kaart geen negatieve effecten te verwachten zijn ten gevolge van de verzurende en vermestende deposities van het bedrijf in de huidige situatie en in de toekomstige situatie. Het habitatype 9120 ondervindt een bijdrage van het bedrijf van 3-5 % van de kritische last voor vermesting voor een oppervlakte van 0,4 ha in de vergunde situatie. In de nieuwe situatie door de stijging in ammoniakproductie ondervindt een 2,8 ha van de vegetatie een bijdrage tussen 3-5 % en 0,2 ha een bijdrage voor vermesting tussen de 5-10 % van de KL. De overige gekarteerde habitattypes ondervinden zowel in de vergunde als de nieuwe situatie een bijdrage van < 3 % van de kritische last, met uitzondering van een 1 vegetatie 9120 van 0,2 ha die niet gelegen is in het vengebied dat in de nieuwe situatie een bijdrage ondervindt van 3-5 %. Voor verzuring zijn de effecten kleiner. Het habitatype 9120 ondervindt een bijdrage van het bedrijf van < 3 % van de kritische last voor verzuring in de vergunde situatie. In de nieuwe situatie door de stijging in ammoniakproductie ondervindt een klein deel (1,2 ha) van de vegetatie een bijdrage tussen de 3-5 %. De overige gekarteerde habitattypes ondervinden zowel in de vergunde als de nieuwe situatie een bijdrage van < 3 % van de kritische last. Inzake het gebruik van de eigen grondwaterwinning wordt er in de huidige en toekomstige situatie uitgegaan van geen of verwaarloosbaar effect rekening houdend met het feit dat de vegetatie in de onmiddellijke omgeving weinig tot niet kwetsbaar is voor verdroging, gezien de verlaging van het waterniveau (drawdown) van 10 cm in de huidige en nieuwe situatie bereikt wordt op respectievelijk 23 m en 25 m. Ook effecten ten gevolge van rustverstoring werden als verwaarloosbaar ingeschat. Voor de thema s direct ecotoopverlies, verdroging, rustverstoring zijn de milieueffecten op fauna en flora te verwaarlozen zodat milderende maatregelen zich niet opdringen MILDERENDE MAATREGELEN Door het bedrijf genomen maatregelen Voor door het bedrijf genomen milderende maatregelen met effect op fauna en flora wordt verwezen naar de disciplines lucht, water en geluid Door het bedrijf geplande maatregelen De nieuwe stal wordt ammoniakemissiearm uitgevoerd. Als systeem wordt gekozen voor P-6.4, idem aan 1 van de bestaande stallen. Het systeem P-6.4 betreft : Warmtewisselaar met luchtmengsysteem voor droging strooisellaag. De ammoniakemissie wordt beperkt door het drogen en verwarmen van de mest-strooisellaag door middel van een warmtewisselaar en continu draaiende circulatieventilatoren. De warmtewisselaar zorgt ervoor dat warme ventilatielucht vanuit de stal verse lucht opwarmt. Bij lengteventilatie wordt de opgewarmde verse ventilatielucht door circulatieventilatoren vermengd met de warme stallucht boven in de stal en naar het staluiteinde gedreven dat zich tegenover de ventilatoren bevindt. Via de topgevelwand(en) wordt de lucht terug over de strooisellaag geleid. Door het mengen van de stallucht wordt een gelijkmatige temperatuur in de gehele stal bereikt. De mest-strooisellaag wordt gedroogd en de zware CO2 wordt bij de dieren verdreven. Voor verdere door het bedrijf geplande milderende maatregelen met effect op fauna en flora wordt verwezen naar de disciplines lucht, water en geluid. MER Van Schil LV 165/258

166 Verdere mogelijkheden of aanbevelingen Er wordt evenwel de aandacht op gevestigd dat wat ammoniakdepositie betreft, het hier om een worst-casescenario gaat, en dat een goed ontwikkeld groenscherm rond het bedrijf een deel van de ammoniakuitstoot zou kunnen opvangen, waardoor de werkelijke depositie vermoedelijk lager zal liggen. Dit kan afgeleid worden uit o.a. Nederlands onderzoek. Windsingel: In Nederland werd er in 2003 een meetcampagne uitgevoerd om de invloed van een landschapselement (windsingel) op de verspreiding van emissies (in eerste instantie voornamelijk ammoniak) uit een varkenshouderij na te gaan (Van Dijk et.al.,2004). Deze meetcampagne werd uitgevoerd bij een vleesvarkenshouderij met ruim dierplaatsen. Aan de oostzijde van het stallencomplex lag op ca. 20 m afstand van de dichtstbijzijnde stal een vrij uniforme windsingel. De situering is zo, dat bij wind uit zuidwestelijke tot westelijke richting de emissiepluim vanuit de stal grotendeels door en over de windsingel verspreid werd. De begroeiing in de meetcampagne bestond uit loofbomen (acacia, zomereik en berk) met stuiken. De hoogte van de windsingel was ca m, en de breedte ca In de studie werden op korte afstand van de bron, voor de windsingel, tot 6 maal hogere concentraties ammoniakconcentraties gemeten dan voorspeld voor een situatie zonder windsingel. De ammoniak wordt als het ware bij de bron gehouden. Als gevolg hiervan was het gebied waar er een verzurende depositie kan optreden kleiner. Om een grootteorde te geven, bleek uit de meetcampagne dat de afstand van het bedrijf tot waar de ammoniakemissie het achtergrondniveau van de omgeving bereikte ongeveer 485 m bedroeg, terwijl deze afstand in het geval dat er geen windsingel zou aanwezig geweest zijn (berekening op basis van een verspreidingsmodel) ongeveer 815 m zou bedragen. M.a.w. is er in dit rekenvoorbeeld een afname van 40% van de invloedsstraal. Vanzelfsprekend zal veel afhankelijk zijn van de precieze klimatologische omstandigheden windrichting, windsterkte, neerslag, ), alsook van de morfologie van de windsingel zelf. Uit de meetcampagne bleek dat windsingels wel degelijk in staat zijn om de verspreiding van emissies te verminderen. Een aanvullende studie (Van Dijk et. al., 2005) moest duidelijkheid brengen op welke manier ze dit doen. Landschapselementen zoals windsingels vormen een fysiek opstakel voor de verspreiding van stoffen en deeltjes in de atmosfeer. Het effect wordt voornamelijk bepaald door twee processen: filtering en snelheidsdemping. De filterende werking is een gevolg van de gasuitwisseling tussen blad en atmosfeer waarvoor een zekere turbulentie rond het blad nodig is. Om de luchtbeweging in een beplanting in stand te houden moet deze een zekere openheid (optische porositeit) hebben. De structuur van een windsingel is bepalend voor het effect op de verspreiding van agrarische emissies. Eenduidige criteria voor het ontwerpen van een optimaal functionerende windsingel zijn nog niet voorhanden. De resultaten uit het Nederlandse onderzoek laten zien dat een windsingel op korte afstand van een stal de ongewenste verspreiding van ammoniak (maar ook van andere agrarische emissies zoals fijn stof en geur) tegengaat en dat de bomen in de windsingel een deel van de stikstof opnemen vanuit de lucht. Voor NO2 bleek dat de filterende werking als gevolg van opname door de planten in de windsingel geschat kan worden op maximaal 10%. Voor ammoniak zou dit percentage hoger liggen. Precieze cijfers zijn niet voor handen. In het kader van de effectbeoordeling ten aanzien van het aandachtsgebied is de uitbouw van een windsingel niet noodzakelijk. Verlagen van ruw eiwit in het voeder Deze maatregel is gericht op het verlagen van de stikstofuitscheiding van pluimvee en daarmee de ammoniakemissie. Eiwitten in het voer bestaan uit aminozuren, waarvan stikstof een belangrijke component is. Na het opnemen van het rantsoen scheidt het pluimvee stikstof uit via mest en urinezuur. Door de behoefte en MER Van Schil LV 166/258

167 het aanbod van stikstof beter op elkaar af te stemmen, is het overschot aan stikstof te verminderen. Het terugbrengen van het ruw eiwitgehalte in het voer is hiervoor een goede maatregel. Door de behoefte en aanbod van eiwit en aminozuren beter af te stemmen op de groeicurve van het kuiken, is de uitscheiding van urinezuur te verminderen en daardoor het risico op vorming van ammoniak. Met het overstappen van vierfasen voedering naar minimaal zes voerfasen is een betere afstemming te bereiken. De volgende indicatie geeft het percentage eiwitgehalte per week aan: Week Ruw eiwit 22% 20% 19% 18% 17% 16% Uit onderzoek blijkt dat de overstap van vier naar zes voerfasen leidt tot een vermindering van de ammoniakemissie met 20 procent. Daarnaast zorgt droger strooisel voor minder voetzoollaesies en lagere mestafzetkosten. Door geleidelijk over te schakelen van de ene naar de andere fasenvoedering zijn stressmomenten voor de dieren grotendeels te voorkomen. Wel brengt het dichter werken bij de behoeftegrens van het dier risico s met zich mee. De aminozuursamenstelling van het voeder dient goed uitgebalanceerd te zijn, als garantie voor de eiwitvoorziening. Voor de verdere aanbevelingen met effect op fauna en flora wordt verwezen naar de disciplines lucht, water en geluid. MER Van Schil LV 167/258

168 5.7 LANDSCHAP, BOUWKUNDIG ERFGOED EN ARCHEOLOGIE AFBAKENING STUDIEGEBIED Het studiegebied omvat vooreerst het projectgebied (= de locatie van de installatie). Het wordt dan lateraal uitgebreid om de eventuele zichtbaarheidszone rond de ingreep te vatten. Die wordt bepaald door de afstand van waarop de ingreep als dominante beelddrager in het landschapsbeeld nog zichtbaar is. Als studiegebied wordt de omgeving binnen een straal tot 1 km rondom het bedrijfscentrum beschouwd TOELICHTING GEGEVENSGEBRUIK Voornaamste gegevensbronnen: - Eigen terreinwaarnemingen + foto s - Lijst van beschermde monumenten en landschappen (Afdeling M&L) - Landschapsatlas (GIS-Vlaanderen) - Traditionele landschappen Vlaanderen (Antrop, 2002) - Topografische kaart - Luchtfoto s Agiv De referentiesituatie voor het landschap wordt besproken op basis van het terreinbezoek, topografische kaartenmateriaal, orthofoto en foto s van het bedrijf en de bedrijfsomgeving, de Landschapsatlas en de algemene literatuur, zoals onder andere: Traditionele landschappen in Vlaanderen (Antrop et al., 2002). Hierbij wordt een algemeen beeld van het landschap geschetst, alsook dieper ingegaan op eventuele ankerplaatsen, relictplaatsen, lijnelementen, enz. typerend voor de bedrijfsomgeving METHODIEK Een veeteeltbedrijf is meestal gelegen in een agrarisch landschap, gekenmerkt door min of meer wijdse zichten. Gezien de grootschaligheid van een intensief veeteeltbedrijf, kan dit een sterke impact hebben op de omgeving. Onder landschap wordt verstaan een begrensde oppervlakte met een geringe dichtheid van bebouwing en een onderlinge samenhang waarvan de verschijningsvorm en de samenhang het resultaat zijn van natuurlijke processen en van maatschappelijke ontwikkelingen. De drie effectgroepen zoals weergegeven in het disciplinerichtlijnenboek Landschap, Bouwkundig erfgoed & Archeologie worden besproken: het landschap als relatiesysteem de erfgoedaspecten de perceptieve aspecten MER Van Schil LV 168/258

169 Het landschap als relatiesysteem Structuren drukken relaties tussen elementen uit. Met betrekking tot landschappen worden structuren zowel ruimtelijk, functioneel als temporeel gedefinieerd. Voorbeelden van ruimtelijke structuren zijn bewoningspatroon, wegennet, percelering. Er zal worden nagegaan of het project enige relatie- of structuurwijzigingen met zich mee brengt. Het effect is moeilijk kwantitatief uit te drukken, waardoor de beoordeling eerder gebaseerd is op deskundigenoordeel. Volgend significantiekader wordt gehanteerd: Tabel 93: Significantiekader ter beoordeling van wijzigingen die de landschappelijke structuren beïnvloeden Toetsing Grote wijziging die de bestaande landschappelijke structuren en of relaties drastisch verstoort Duidelijk waarneembare wijziging die de bestaande landschappelijke structuren en/of relaties verstoort Beperkt waarneembare wijziging die de bestaande landschappelijke structuren en of relaties verandert en/of nadelig beïnvloedt Geen wijziging van de bestaande landschappelijke structuren en/of relaties of een wijziging die niet of nauwelijks waarneembaar is Beoordeling Significant negatief effect Matig negatief effect Gering negatief effect Geen of verwaarloosbaar effect De erfgoedaspecten Er dient rekening gehouden te worden met drie soorten 'erfgoedwaarden': 1. landschap 2. bouwkundig erfgoed 3. archeologie Tot het bouwkundig erfgoed behoren de historische gebouwen. Een bijzondere categorie binnen het bouwkundig erfgoed vormen de monumenten. De term 'monument' is voorbehouden voor bij wet beschermd bouwkundig erfgoed. Ook de voorlopig beschermde monumenten vallen hieronder. Het beschermd erfgoed omvat de beschermde landschappen, beschermde archeologische monumenten en zones, beschermde monumenten en beschermde stads- en dorpsgezichten. Stads- en dorpsgezichten zijn een groepering van een of meer monumenten en/of onroerende goederen met omgevende bestanddelen zoals onder andere beplantingen, omheiningen, waterlopen, bruggen, wegen, straten en pleinen, die wegens hun artistieke, wetenschappelijke, historische, volkskundige, industrieel-archeologische of andere sociaal-culturele waarde van algemeen belang is. Hiertoe behoort ook de directe, er onmiddellijk mee verbonden visuele omgeving van een monument die door haar beeldbepalend karakter de intrinsieke waarde van het monument tot zijn recht doet komen dan wel door haar fysische eigenschappen de instandhouding en het onderhoud van het monument kan waarborgen. Als archeologisch erfgoed worden beschouwd alle overblijfselen, voorwerpen en andere sporen van de mens uit het verleden waarvan het behoud en de studie bijdragen tot het reconstrueren van de bestaansgeschiedenis van MER Van Schil LV 169/258

170 de mensheid en haar relatie tot de natuurlijke omgeving, en ten aanzien waarvan opgravingen of ontdekkingen en andere methoden van onderzoek betreffende de mensheid en haar omgeving de voornaamste bronnen van informatie zijn. Voorspelling van de effecten op gekende erfgoedelementen (monumenten, relicten, zichten, ensembles...) impliceert het inschatten van het mogelijke waardeverlies. Tabel 94: Significantiekader ter beoordeling van de verstoring van de erfgoedwaarde Toetsing Grote verstoring landschappelijke erfgoedwaarde en/of beschermde entiteit (vb. directe aantasting van erfgoed door vergravingen, verwijdering KLE s Matige verstoring landschappelijke erfgoedwaarde en/of beschermde entiteit (vb. erfgoedzone beïnvloed door een negatieve beelddrager in een open landschap Geringe verstoring landschappelijke erfgoedwaarde en/of beschermde entiteit (vb erfgoedwaarde beperkt beïnvloed door een negatieve beelddrager (landbouwinfrastructuur) in een gesloten landschap Geen verstoring landschappelijke erfgoedwaarde en/of beschermde entiteit Beoordeling Significant negatief effect Matig negatief effect Gering negatief effect Geen of verwaarloosbaar effect De perceptieve aspecten In de meeste MER's voor intensieve veeteeltbedrijven is het wijzigen van de perceptieve kenmerken de belangrijkste effectengroep binnen de discipline Landschap, bouwkundig erfgoed & archeologie. Landbouwbedrijven bepalen mee het karakter van het platteland. Dat platteland wordt niet alleen gebruikt door land- en tuinbouwers, maar ook door plattelandsbewoners en recreanten. Door een goede integratie van de land- en tuinbouwbedrijven kan de landbouwsector z n steentje bijdragen tot een mooi en aantrekkelijk platteland. Tabel 95: Significantiekader ter beoordeling van de perceptieve kenmerken Toetsing Drastische aantasting van integriteit op vlak van structuur, samenhang en landschapsbeeld Aantasting van integriteit op vlak van structuur, samenhang en landschapsbeeld Beperkte vermindering van integriteit op vlak van structuur, samenhang en landschapsbeeld Geen wijziging of een wijziging die niet of nauwelijks waarneembare verstoring Beoordeling Significant negatief effect Matig negatief effect Gering negatief effect Geen of verwaarloosbaar effect MER Van Schil LV 170/258

171 5.7.4 TOELICHTING REFERENTIESITUATIE Geografische situering Rekening houdend met de indeling van Vlaanderen in Traditionele Landschappen (Antrop et a., 2002) is het bedrijf gelegen in het Traditionele Landschap 'Vallei van de Kleine Nete (921011)'. Het is een subeenheid van de 'Vallei van de Nete (code )'. Voor de Traditionele Landschappen de 'Vallei van de Nete (code )' worden volgende kenmerken gegeven: MER Van Schil LV 171/258

172 MER Van Schil LV 172/258

KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT VULSTEKE STEFAAN. Hernieuwing en uitbreiding van een varkenshouderij KORTEMARK

KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT VULSTEKE STEFAAN. Hernieuwing en uitbreiding van een varkenshouderij KORTEMARK KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT VULSTEKE STEFAAN Hernieuwing en uitbreiding van een varkenshouderij KORTEMARK Opmaak en begeleiding: SBB Accountants & Adviseurs Milieubureau Joveco bvba Diestsevest

Nadere informatie

KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT VAN GASTEL GERT LV

KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT VAN GASTEL GERT LV KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT VAN GASTEL GERT LV Hernieuwing en uitbreiding van een pluimveehouderij tot een totaal van 160.000 stuks pluimvee WUUSTWEZEL Opmaak en begeleiding: SBB Accountants

Nadere informatie

MILIEUEFFECTRAPPORT MERTENS POULTRY LV. Hernieuwing en uitbreiding van een pluimveehouderij tot een totaal van stuks pluimvee WUUSTWEZEL

MILIEUEFFECTRAPPORT MERTENS POULTRY LV. Hernieuwing en uitbreiding van een pluimveehouderij tot een totaal van stuks pluimvee WUUSTWEZEL MILIEUEFFECTRAPPORT MERTENS POULTRY LV Hernieuwing en uitbreiding van een pluimveehouderij tot een totaal van 111.333 stuks pluimvee WUUSTWEZEL Opmaak en begeleiding: SBB Accountants & Adviseurs Milieubureau

Nadere informatie

MER MILIEUEFFECTRAPPORT VULSTEKE STEFAAN. Hernieuwing en uitbreiding van een varkenshouderij KORTEMARK

MER MILIEUEFFECTRAPPORT VULSTEKE STEFAAN. Hernieuwing en uitbreiding van een varkenshouderij KORTEMARK MER MILIEUEFFECTRAPPORT VULSTEKE STEFAAN Hernieuwing en uitbreiding van een varkenshouderij KORTEMARK Opmaak en begeleiding: SBB Accountants & Adviseurs Milieubureau Joveco bvba Diestsevest 32 bus 1a Kriesberg

Nadere informatie

KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT VAN DE LOCHT GUY. Hernieuwing en uitbreiding van een gemengde veeehouderij met pluimvee en rundvee

KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT VAN DE LOCHT GUY. Hernieuwing en uitbreiding van een gemengde veeehouderij met pluimvee en rundvee KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT VAN DE LOCHT GUY Hernieuwing en uitbreiding van een gemengde veeehouderij met pluimvee en rundvee WUUSTWEZEL Opmaak en begeleiding: SBB Accountants & Adviseurs

Nadere informatie

AANMELDING MILIEUEFFECTRAPPORT BIJLAGE FIGUREN DE MEIBOOM BVBA. Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij ZWEVEZELE

AANMELDING MILIEUEFFECTRAPPORT BIJLAGE FIGUREN DE MEIBOOM BVBA. Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij ZWEVEZELE AANMELDING MILIEUEFFECTRAPPORT BIJLAGE 18.1. FIGUREN DE MEIBOOM BVBA Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij ZWEVEZELE Opmaak en begeleiding: SBB Accountants & Adviseurs Milieubureau Joveco

Nadere informatie

KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT VAN GASTEL LV

KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT VAN GASTEL LV KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT VAN GASTEL LV Hernieuwing en uitbreiding van een pluimveehouderij tot een totaal van 160.000 stuks pluimvee WUUSTWEZEL Opmaak en begeleiding: SBB Accountants

Nadere informatie

AANMELDING ONTWERP-MILIEUEFFECTRAPPORT DESCAMPS MARC Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij MENEN

AANMELDING ONTWERP-MILIEUEFFECTRAPPORT DESCAMPS MARC Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij MENEN AANMELDING ONTWERP-MILIEUEFFECTRAPPORT DESCAMPS MARC Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij MENEN Opmaak en begeleiding: SBB Accountants & Adviseurs Milieubureau Joveco bvba Diestsevest 32

Nadere informatie

Goedkeuringsverslag milieueffectrapport

Goedkeuringsverslag milieueffectrapport Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Goedkeuringsverslag

Nadere informatie

KENNISGEVING/ONTWERP-MER BIJLAGE FIGUREN FLAVIEHOEVE GCV. Hernieuwing en uitbreiding van een pluimveehouderij VEURNE

KENNISGEVING/ONTWERP-MER BIJLAGE FIGUREN FLAVIEHOEVE GCV. Hernieuwing en uitbreiding van een pluimveehouderij VEURNE KENNISGEVING/ONTWERP-MER BIJLAGE FIGUREN FLAVIEHOEVE GCV Hernieuwing en uitbreiding van een pluimveehouderij VEURNE Opdrachtgever Flaviehoeve GCV Noordmoerstraat 5 8630 Veurne KBO-nummer 0828.449.185 Vestigingseenheidsnummer

Nadere informatie

KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT VAN EYNDE-VAN RAEMDONCK LV. Hernieuwing en uitbreiding van een varkenshouderij STEKENE

KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT VAN EYNDE-VAN RAEMDONCK LV. Hernieuwing en uitbreiding van een varkenshouderij STEKENE KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT VAN EYNDE-VAN RAEMDONCK LV Hernieuwing en uitbreiding van een varkenshouderij STEKENE Opmaak en begeleiding: SBB Accountants & Adviseurs Milieubureau Joveco

Nadere informatie

MILIEUEFFECTRAPPORT MESSELY KLAAS Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij KORTRIJK

MILIEUEFFECTRAPPORT MESSELY KLAAS Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij KORTRIJK MILIEUEFFECTRAPPORT MESSELY KLAAS Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij KORTRIJK Opmaak en begeleiding: SBB Accountants & Adviseurs Milieubureau Joveco bvba Diestsevest 32 bus 1a Kriesberg

Nadere informatie

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding van een veeteeltbedrijf : De Lindehoeve/Carrebrouck Koen te Diksmuide

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding van een veeteeltbedrijf : De Lindehoeve/Carrebrouck Koen te Diksmuide Vlaamse Overheid Departement Omgeving Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

Varkensbedrijf Kodeva te Torhout

Varkensbedrijf Kodeva te Torhout Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Mer Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Project-MER-Verslag

Nadere informatie

Scopingsadvies Project-MER Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij : Messely Klaas te Kortrijk

Scopingsadvies Project-MER Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij : Messely Klaas te Kortrijk Vlaamse Overheid Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

KENNISGEVING/ONTWERP MILIEUEFFECTRAPPORT LEEMANS LV. Hervergunning en verandering van een pluimveehouderij RIJKEVORSEL

KENNISGEVING/ONTWERP MILIEUEFFECTRAPPORT LEEMANS LV. Hervergunning en verandering van een pluimveehouderij RIJKEVORSEL KENNISGEVING/ONTWERP MILIEUEFFECTRAPPORT LEEMANS LV Hervergunning en verandering van een pluimveehouderij RIJKEVORSEL Opmaak en begeleiding: SBB Accountants & Adviseurs Milieubureau Joveco bvba Diestsevest

Nadere informatie

AANMELDING/ONTWERP-MILIEUEFFECTRAPPORT DEPOORTER FREDERIK / DE RODE POORT BVBA. Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij DIKSMUIDE

AANMELDING/ONTWERP-MILIEUEFFECTRAPPORT DEPOORTER FREDERIK / DE RODE POORT BVBA. Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij DIKSMUIDE AANMELDING/ONTWERP-MILIEUEFFECTRAPPORT DEPOORTER FREDERIK / DE RODE POORT BVBA Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij DIKSMUIDE Opmaak en begeleiding: SBB Accountants & Adviseurs Milieubureau

Nadere informatie

KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT BRUNEEL KOEN. Hervergunning en verandering van een bedrijf voor varkens en fruitteelt RIJKEVORSEL

KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT BRUNEEL KOEN. Hervergunning en verandering van een bedrijf voor varkens en fruitteelt RIJKEVORSEL KENNISGEVING/ONTWERP-MER MILIEUEFFECTRAPPORT BRUNEEL KOEN Hervergunning en verandering van een bedrijf voor varkens en fruitteelt RIJKEVORSEL Opmaak en begeleiding: SBB Accountants & Adviseurs Joveco bvba

Nadere informatie

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding en vroegtijdige hernieuwing milieuvergunning van slachtkuikenbedrijf Pollo NV te Oud-Turnhout

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding en vroegtijdige hernieuwing milieuvergunning van slachtkuikenbedrijf Pollo NV te Oud-Turnhout Vlaamse Overheid Departement Omgeving Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding en vroegtijdige hernieuwing milieuvergunning van een slachtkuikenbedrijf. Aerts Kristof te Beerse

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding en vroegtijdige hernieuwing milieuvergunning van een slachtkuikenbedrijf. Aerts Kristof te Beerse Vlaamse Overheid Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

AANMELDING MILIEUEFFECTRAPPORT ROOSE JEROEN Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij JABBEKE

AANMELDING MILIEUEFFECTRAPPORT ROOSE JEROEN Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij JABBEKE AANMELDING MILIEUEFFECTRAPPORT ROOSE JEROEN Hervergunning en uitbreiding van een varkenshouderij JABBEKE Opmaak en begeleiding: SBB Accountants & Adviseurs Milieubureau Joveco bvba Diestsevest 32 bus 1a

Nadere informatie

MILIEUEFFECTRAPPORT PPS BVBA. Hernieuwing en uitbreiding van een varkenshouderij HOOGSTRATEN

MILIEUEFFECTRAPPORT PPS BVBA. Hernieuwing en uitbreiding van een varkenshouderij HOOGSTRATEN MILIEUEFFECTRAPPORT PPS BVBA Hernieuwing en uitbreiding van een varkenshouderij HOOGSTRATEN Opmaak en begeleiding: SBB Accountants & Adviseurs Joveco bvba Diestsevest 32 bus 1a Kriesberg 29b 3000 Leuven

Nadere informatie

Milieueffectrapport voor het uitbreiden van een varkensbedrijf

Milieueffectrapport voor het uitbreiden van een varkensbedrijf Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Mer Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Project-MER-Verslag

Nadere informatie

Een overzicht van de mer-procedure en bespreking van de terinzagelegging van de kennisgeving

Een overzicht van de mer-procedure en bespreking van de terinzagelegging van de kennisgeving WOORD VOORAF: Een overzicht van de mer-procedure en bespreking van de terinzagelegging van de kennisgeving De bedoeling van dit voorwoord is om een kort overzicht te geven van de mer-procedure. Tevens

Nadere informatie

AANMELDING/ONTWERP-MILIEUEFFECTRAPPORT DGST BVBA. Verandering van een varkenshouderij LILLE

AANMELDING/ONTWERP-MILIEUEFFECTRAPPORT DGST BVBA. Verandering van een varkenshouderij LILLE AANMELDING/ONTWERP-MILIEUEFFECTRAPPORT DGST BVBA Verandering van een varkenshouderij LILLE Opmaak en begeleiding: SBB Accountants & Adviseurs Milieubureau Joveco bvba Diestsevest 32 bus 1a Kriesberg 29b

Nadere informatie

Vormen van milieueffectrapportage in Vlaanderen

Vormen van milieueffectrapportage in Vlaanderen Vormen van milieueffectrapportage in Vlaanderen Pascal Van Ghelue Geograaf - Diensthoofd Dienst Begeleiding Gebiedsgerichte Planprocessen Inhoud 1. Doel milieueffectrapportage 2. Regelgeving 3. Rapportagevormen

Nadere informatie

Vormen van milieueffectrapportage in Vlaanderen. Pascal Van Ghelue Geograaf Dienst Begeleiding Gebiedsgerichte Planprocessen

Vormen van milieueffectrapportage in Vlaanderen. Pascal Van Ghelue Geograaf Dienst Begeleiding Gebiedsgerichte Planprocessen Vormen van milieueffectrapportage in Vlaanderen Pascal Van Ghelue Geograaf Dienst Begeleiding Gebiedsgerichte Planprocessen Inhoud 1. Doel milieueffectrapportage 2. Regelgeving 3. Rapportagevormen (4)

Nadere informatie

Besluit van de Deputatie

Besluit van de Deputatie 8e Directie Dienst 82 Milieuhygiëne aanwezig André Denys, gouverneur-voorzitter Alexander Vercamer, Marc De Buck, Peter Hertog, Jozef Dauwe, Eddy Couckuyt, Hilde Bruggeman, leden Albert De Smet, provinciegriffier

Nadere informatie

Project-m.e.r.-screening

Project-m.e.r.-screening Project-m.e.r.-screening Aan het college van burgemeester en schepenen de deputatie van de provincieraad straat en nummer postnummer en gemeente LNE-MER-01-120913 In te vullen door de behandelende afdeling

Nadere informatie

Scopingsadvies Project-MER Verandering van een varkenshouderij DGST BVBA in Lille

Scopingsadvies Project-MER Verandering van een varkenshouderij DGST BVBA in Lille Vlaamse Overheid Departement Omgeving Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

Scopingsadvies Project-MER Hervergunning en verandering van pluimveehouderij Bart Bax LV in Weelde

Scopingsadvies Project-MER Hervergunning en verandering van pluimveehouderij Bart Bax LV in Weelde Vlaamse Overheid Departement Omgeving Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

AMV/ /1001/B. Ministerieel besluit houdende uitspraak over een aanvraag tot afwijking

AMV/ /1001/B. Ministerieel besluit houdende uitspraak over een aanvraag tot afwijking ^\ Vlaamse Regering AMV/00015605/1001/B Ministerieel besluit houdende uitspraak over een aanvraag tot afwijking van artikel 5.9.4.4 van titel II van het VLAREM, ingediend door de bvba DGST, Waterstraat

Nadere informatie

PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN

PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN Vergadering van 25 september 2014 Verslag van de deputatie Bevoegd deputatielid: Luk Lemmens Telefoon: 03 240 52 65 Agenda nr. 2/2 Uitvoering RSPA : PRUP Oude kanaalarm Puurs

Nadere informatie

BRONNEN VAN HET MILIEURECHT BEVOEGDHEIDSVERDELING INZAKE MILIEUBELEID HOOFDSTUK I. INLEIDING 3

BRONNEN VAN HET MILIEURECHT BEVOEGDHEIDSVERDELING INZAKE MILIEUBELEID HOOFDSTUK I. INLEIDING 3 INHOUDSOPGAVE DEEL I. BRONNEN VAN HET MILIEURECHT BEVOEGDHEIDSVERDELING INZAKE MILIEUBELEID HOOFDSTUK I. INLEIDING 3 HOOFDSTUK II. DE BRONNEN VAN HET (MILIEUHYGIËNE) RECHT 4 1. Overzicht 4 2. Kenbronnen

Nadere informatie

college van burgemeester en schepenen Zitting van 9 januari 2015

college van burgemeester en schepenen Zitting van 9 januari 2015 beraadslaging/proces verbaal Kopie college van burgemeester en schepenen Zitting van 9 januari 2015 Besluit GOEDGEKEURD A-punten stadsontwikkeling / vergunningen Samenstelling De heer Bart De Wever, burgemeester

Nadere informatie

college van burgemeester en schepenen Zitting van 26 februari 2016

college van burgemeester en schepenen Zitting van 26 februari 2016 beraadslaging/proces verbaal Kopie college van burgemeester en schepenen Zitting van 26 februari 2016 Besluit A-punt GOEDGEKEURD stadsontwikkeling / vergunningen Samenstelling de heer Bart De Wever, burgemeester

Nadere informatie

Besluit van de Deputatie

Besluit van de Deputatie directie Leefmilieu dienst Milieu- en natuurvergunningen Gelet op de mededeling van kleine verandering op 23 september 2011 ingediend door de heer Zaman Jan, Eeckbergstraat 64 te 9170 Sint-Gillisvergadering

Nadere informatie

college van burgemeester en schepenen Zitting van 30 januari 2015

college van burgemeester en schepenen Zitting van 30 januari 2015 beraadslaging/proces verbaal Kopie college van burgemeester en schepenen Zitting van 30 januari 2015 Besluit GOEDGEKEURD A-punten stadsontwikkeling / vergunningen Samenstelling De heer Bart De Wever, burgemeester

Nadere informatie

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van het gemengd veeteeltbedrijf Danny Delcroix

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding, wijziging en hernieuwing van het gemengd veeteeltbedrijf Danny Delcroix Vlaamse Overheid Departement Omgeving Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding van een bestaande varkenshouderij en exploitatie van een nieuwe pluimveehouderij te Borgloon.

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding van een bestaande varkenshouderij en exploitatie van een nieuwe pluimveehouderij te Borgloon. Vlaamse Overheid Departement Omgeving Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

E R K E N N I N G M E R - D E S K U N D I G E A A N V R A A G F O R M U L I E R

E R K E N N I N G M E R - D E S K U N D I G E A A N V R A A G F O R M U L I E R Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap Departement Leefmilieu en Infrastructuur Administratie Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer Afdeling Algemeen Milieu- en Natuurbeleid, Milieueffectrapportage Graaf

Nadere informatie

MLAV1/ /MV/bd

MLAV1/ /MV/bd MLAV1/9900000064/MV/bd HOUDENDE VERGUNNING AAN DE N.V. BAYER ANTWERPEN VOOR HET VERANDEREN VAN EEN CHEMISCH BEDRIJF (XIV-KRACHTCENTRALE MIDDEN), GELEGEN TE 2040 ANTWERPEN, HAVEN 507- SCHELDELAAN 420. De

Nadere informatie

Project-m.e.r.-screening

Project-m.e.r.-screening Project-m.e.r.-screening Aan het college van burgemeester en schepenen de deputatie van de provincieraad straat en nummer postnummer en gemeente LNE-MER-01-120913 In te vullen door de behandelende afdeling

Nadere informatie

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding en vroegtijdige hernieuwing van een gemengd veeteeltbedrijf in Poperinge (Watou)

Scopingsadvies Project-MER Uitbreiding en vroegtijdige hernieuwing van een gemengd veeteeltbedrijf in Poperinge (Watou) Vlaamse Overheid Departement Omgeving Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

Milieueffectrapport voor een varkensbedrijf met varkensplaatsen in de toekomstige situatie te Heuvelland

Milieueffectrapport voor een varkensbedrijf met varkensplaatsen in de toekomstige situatie te Heuvelland Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Mer Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Project-MER-Verslag

Nadere informatie

- Decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid (afgekort DABM ) 3

- Decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid (afgekort DABM ) 3 1.1. WETGEVING 1.1.1. INLEIDING I Een overzicht geven van alle wetgeving in verband met milieu is haast onbegonnen werk. Hieronder wordt de belangrijkste milieuwetgeving per thema weergegeven. In voorkomend

Nadere informatie

college van burgemeester en schepenen Zitting van 12 april 2013

college van burgemeester en schepenen Zitting van 12 april 2013 beraadslaging/proces verbaal Kopie college van burgemeester en schepenen Zitting van 12 april 2013 Besluit GOEDGEKEURD A-punten stadsontwikkeling / vergunningen Samenstelling De heer Bart De Wever, burgemeester

Nadere informatie

OVER DE MEDEDELING VAN VERANDERING VAN DE BVBA VEVAR MET BETREKKING TOT EEN VARKENSBEDRIJF, GELEGEN IN 2321 HOOGSTRATEN (MEER), SLUISKENSWEG 10.

OVER DE MEDEDELING VAN VERANDERING VAN DE BVBA VEVAR MET BETREKKING TOT EEN VARKENSBEDRIJF, GELEGEN IN 2321 HOOGSTRATEN (MEER), SLUISKENSWEG 10. Besluit /hs. Departement Leefmilieu Dienst Milieuvergunningen BESLUIT VAN DE DEPUTATIE VAN DE PROVINCIE ANTWERPEN OVER DE MEDEDELING VAN VERANDERING VAN DE BVBA VEVAR MET BETREKKING TOT EEN VARKENSBEDRIJF,

Nadere informatie

Wiga NV: uitbreiding van een varkenshouderij tot varkens te Heuvelland

Wiga NV: uitbreiding van een varkenshouderij tot varkens te Heuvelland Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Mer Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Goedkeuring

Nadere informatie

Besluit van de Deputatie

Besluit van de Deputatie Directie Leefmilieu dienst Milieu- en natuurvergunningen aanwezig André Denys, gouverneur-voorzitter Besluit van de Deputatie Alexander Vercamer, Marc De Buck, Peter Hertog, Jozef Dauwe, Eddy Couckuyt,

Nadere informatie

Aanbevelingen voor het opstellen van een kennisgevingsdossier. MER-forum 10 juni 2004

Aanbevelingen voor het opstellen van een kennisgevingsdossier. MER-forum 10 juni 2004 Aanbevelingen voor het opstellen van een kennisgevingsdossier MER-forum 10 juni 2004 Inleiding MER-forum 10 juni 2004 Aanbevelingen voor het opstellen van een kennisgeving (project-m.e.r.) Inhoud van de

Nadere informatie

Gelet op het feit dat op datum van 23 november 1992 de milieuvergunningsaanvraag ontvankelijk en volledig werd verklaard of geacht;

Gelet op het feit dat op datum van 23 november 1992 de milieuvergunningsaanvraag ontvankelijk en volledig werd verklaard of geacht; 2/MLAV1/9200000667/KB/ian. Milieuvergunningen HOUDENDE VERGUNNING AAN PELKMANS-VAN BOUWEL JOZEF VOOR HET VERANDEREN VAN EEN INRICHTING GELEGEN TE 2323 HOOGSTRATEN (WORTEL), LANGENBERG 52A. De bestendige

Nadere informatie

Vlaamse Regering : ~ AMV /1 004/B

Vlaamse Regering : ~ AMV /1 004/B J' Vlaamse Regering : ~............ AMV1000143935/1 004/B Besluit van de Vlaamse minister van Leefmilieu, Natuur en Cultuur houdende uitspraak over het beroep aangetekend tegen het besluit van de deputatie

Nadere informatie

college van burgemeester en schepenen Zitting van 29 december 2011

college van burgemeester en schepenen Zitting van 29 december 2011 beraadslaging/proces verbaal Kopie college van burgemeester en schepenen Zitting van 29 december 2011 Besluit GOEDGEKEURD A-punten stadsontwikkeling / vergunningen Samenstelling De heer Patrick Janssens,

Nadere informatie

MER in de omgevingsvergunning

MER in de omgevingsvergunning MER in de omgevingsvergunning Inhoud Wat zijn de grote veranderingen? Wat is er nieuw in het algemeen? Welke wetgeving is er? Toelichting over de project-mer-procedure Handleiding voor INI/deskundigen

Nadere informatie

34013/110/1/W/1. De Bestendige Deputatie van de Provincieraad,

34013/110/1/W/1. De Bestendige Deputatie van de Provincieraad, 34013/110/1/W/1 Besluit van de Bestendige Deputatie van de Provincieraad, in verband met de aanvraag DEVAMIX / B.S.V. Beneluxlaan(S) 201 8530 Harelbeke tot het wijzigen/aanvullen van de vergunningsvoorwaarden

Nadere informatie

Richtlijnen milieueffectrapportage

Richtlijnen milieueffectrapportage Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Mer Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 BRUSSEL Tel: 02/553.80.79 e-mail: mer@vlaanderen.be

Nadere informatie

Richtlijnen voor het Project-MER Oiltanking AGT

Richtlijnen voor het Project-MER Oiltanking AGT Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Mer Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 BRUSSEL Tel: 02/553.80.79 e-mail: mer@vlaanderen.be

Nadere informatie

Aanvullende nota milieuscreening PRUP 'Reconversie verblijfsrecreatie Stekene fase 1'

Aanvullende nota milieuscreening PRUP 'Reconversie verblijfsrecreatie Stekene fase 1' directie Ruimte dienst Ruimtelijke Planning Aanvullende nota milieuscreening PRUP 'Reconversie verblijfsrecreatie Stekene fase 1' 1. Inleiding Deze nota behandelt de adviezen die zijn binnengekomen in

Nadere informatie

Hoofdstuk 1: Definities

Hoofdstuk 1: Definities OPGELET: De Vlaamse Regering heeft op 5 juli 2013 deze nieuwe verordening hemelwater definitief goedgekeurd. Het besluit treedt in werking op 1 januari 2014. Hieronder vindt u de tekst die van toepassing

Nadere informatie

Gelet op het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning (Milieuvergunningsdecreet), zoals gewijzigd bij latere decreten;

Gelet op het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning (Milieuvergunningsdecreet), zoals gewijzigd bij latere decreten; Besluit Departement Leefmilieu Dienst Milieuvergunningen MLVER-2011-0104/ELSL/kadc BESLUIT VAN DE DEPUTATIE VAN DE PROVINCIE ANTWERPEN OVER DE MEDEDELING VAN VERANDERING VAN NV COLOMBUS-HTC, BVBA AFVALSTOFFEN

Nadere informatie

Project-MER-Verslag. Goedkeuring milieueffectrapport. Project: MER Prayon te Ruisbroek. Initiatiefnemer: Prayon NV Gansbroekstraat Ruisbroek

Project-MER-Verslag. Goedkeuring milieueffectrapport. Project: MER Prayon te Ruisbroek. Initiatiefnemer: Prayon NV Gansbroekstraat Ruisbroek !"# $"""%&'(( )"!*++,-#"-./0)"!*++,-#"-.+ Project-MER-Verslag Goedkeuring milieueffectrapport Project: MER Prayon te Ruisbroek Initiatiefnemer: Prayon NV Gansbroekstraat 31 2870 Ruisbroek 6 augustus 2007

Nadere informatie

HOUDENDE VERGUNNING AAN MATTHIJSSEN HERMAN VOOR HET VERANDEREN VAN EEN INRICHTING GELEGEN TE 2960 BRECHT, HOEKSTRAAT 26.

HOUDENDE VERGUNNING AAN MATTHIJSSEN HERMAN VOOR HET VERANDEREN VAN EEN INRICHTING GELEGEN TE 2960 BRECHT, HOEKSTRAAT 26. 2/MLAV1/9300000324/HWM/LO. Milieuvergunningen HOUDENDE VERGUNNING AAN MATTHIJSSEN HERMAN VOOR HET VERANDEREN VAN EEN INRICHTING GELEGEN TE 2960 BRECHT, HOEKSTRAAT 26. De bestendige deputatie van de Provincieraad

Nadere informatie

College van burgemeester en schepenen

College van burgemeester en schepenen verbaa College van burgemeester en schepenen beraadslaging/proces verbaal Samenstelling: de heer Patrick Janssens, burgemeester; de heren Robert Voorhamme, Philip Heylen, Ludo Van Campenhout, mevrouw Leen

Nadere informatie

college van burgemeester en schepenen Zitting van 10 november 2011

college van burgemeester en schepenen Zitting van 10 november 2011 beraadslaging/proces verbaal Kopie college van burgemeester en schepenen Zitting van 10 november 2011 Besluit GOEDGEKEURD A-punten stadsontwikkeling Samenstelling De heer Patrick Janssens, burgemeester

Nadere informatie

Scopingsadvies Project-MER Productie en bewerking van glas AGC Glass Europe NV in Mol Hervergunning en uitbreiding/wijziging

Scopingsadvies Project-MER Productie en bewerking van glas AGC Glass Europe NV in Mol Hervergunning en uitbreiding/wijziging Vlaamse Overheid Departement Omgeving Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en projecten Milieueffectrapportage Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 Brussel T 02/553 80 79 mer@vlaanderen.be www.omgevingvlaanderen.be

Nadere informatie

Ontheffing tot het opstellen van een MER. ontheffingsbeslissing. Project: Omvorming en Samenvoeging van 2 veeteeltbedrijven.

Ontheffing tot het opstellen van een MER. ontheffingsbeslissing. Project: Omvorming en Samenvoeging van 2 veeteeltbedrijven. administratie Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer afdeling Algemeen Milieu- en Natuurbeleid, cel Mer Graaf de Ferrarisgebouw Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75

Nadere informatie

college van burgemeester en schepenen Zitting van 10 juni 2016

college van burgemeester en schepenen Zitting van 10 juni 2016 beraadslaging/proces verbaal Kopie college van burgemeester en schepenen Zitting van 10 juni 2016 Besluit A-punt GOEDGEKEURD Stadsontwikkeling / Vergunningen Samenstelling de heer Bart De Wever, burgemeester

Nadere informatie

Ontbossing en bouw en exploitatie van een nieuwe elektriciteitscentrale van Electrabel op de terreinen van Arcelor Gent te Gent

Ontbossing en bouw en exploitatie van een nieuwe elektriciteitscentrale van Electrabel op de terreinen van Arcelor Gent te Gent Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Dienst Mer Graaf de Ferrarisgebouw Koning Albert II-laan 20 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75 Project-MER verslag Goedkeuring milieueffectrapport

Nadere informatie

Richtlijnen milieueffectrapportage

Richtlijnen milieueffectrapportage Vlaamse overheid Departement Leefmilieu, Natuur en Energie Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid Dienst Mer Koning Albert II-laan 20 bus 8 1000 BRUSSEL Tel: 02/553.80.79 e-mail: mer@vlaanderen.be

Nadere informatie

Richtlijnen milieueffectrapportage. Hernieuwing van de milieuvergunning voor een pluimveehouderij met stalruimte voor leghennen (Vanthournout)

Richtlijnen milieueffectrapportage. Hernieuwing van de milieuvergunning voor een pluimveehouderij met stalruimte voor leghennen (Vanthournout) administratie Milieu-, Natuur-, Land- en Waterbeheer afdeling Algemeen Milieu- en Natuurbeleid, cel Mer Graaf de Ferrarisgebouw Koning Albert II-laan 20, bus 8 1000 BRUSSEL tel: 02/553.80.79 fax: 02/553.80.75

Nadere informatie

Wordt ook gepubliceerd in de BVDA nieuwsbrief jaargang 11 nr 1

Wordt ook gepubliceerd in de BVDA nieuwsbrief jaargang 11 nr 1 Wordt ook gepubliceerd in de BVDA nieuwsbrief jaargang 11 nr 1 Voor in de inhoudstafel: Speciaal voor dit Jubileumnummer werd door twee gespecialiseerde advocaten een juridisch tweeluik samengesteld waarbij

Nadere informatie

college van burgemeester en schepenen Zitting van 30 januari 2015

college van burgemeester en schepenen Zitting van 30 januari 2015 beraadslaging/proces verbaal Kopie college van burgemeester en schepenen Zitting van 30 januari 2015 Besluit GOEDGEKEURD A-punten stadsontwikkeling / vergunningen Samenstelling De heer Bart De Wever, burgemeester

Nadere informatie

Gelet op het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning (Milieuvergunningsdecreet), zoals gewijzigd bij latere decreten;

Gelet op het decreet van 28 juni 1985 betreffende de milieuvergunning (Milieuvergunningsdecreet), zoals gewijzigd bij latere decreten; Besluit /PISA. Departement Leefmilieu Dienst Milieuvergunningen BESLUIT VAN DE DEPUTATIE VAN DE PROVINCIE ANTWERPEN OVER DE VERGUNNINGSAANVRAAG VAN DE NV BAYER ANTWERPEN MET BETREKKING TOT DE MILIEUTECHNISCHE

Nadere informatie

PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN

PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN PROVINCIERAAD VAN ANTWERPEN Vergadering van 24 september 2015 Verslag van de deputatie Bevoegd deputatielid: Luk Lemmens Telefoon: 03 240 52 65 Agenda nr. 2/1 Uitvoering RSPA : PRUP Marnixdreef Lier voorlopige

Nadere informatie

MLAV1/ /RP/si

MLAV1/ /RP/si /RP/si OVER DE VERGUNNINGSAANVRAAG VAN DE NV SEPPIC BELGIE MET BETREKKING TOT EEN ALKOXYLATIEFABIEK, GELEGEN TE 2070 ZWIJNDRECHT, SCHELDEDIJK 50, EN OVER DE MELDING VAN INRICHTINGEN VAN DE DERDE KLASSE.

Nadere informatie

College van burgemeester en schepenen

College van burgemeester en schepenen verbaa College van burgemeester en schepenen beraadslaging/proces verbaal Samenstelling: de heer Patrick Janssens, burgemeester; de heren Robert Voorhamme, Philip Heylen, Ludo Van Campenhout, mevrouw Leen

Nadere informatie

VLAAMSE GEMEENSCHAP AMV/ /1000

VLAAMSE GEMEENSCHAP AMV/ /1000 VLAAMSE GEMEENSCHAP AMV/00068315/1000 BESLUIT VAN DE VLAAMSE MINISTER VAN OPENBARE WERKEN, ENERGIE, LEEFMILIEU EN NATUUR, HOUDENDE UITSPRAAK OVER HET BEROEP AANGETEKEND TEGEN DE BESLISSING NR. D/PMVC/05L07/05262

Nadere informatie

Deel 10. Niet-technische samenvatting PRMER-0018

Deel 10. Niet-technische samenvatting PRMER-0018 Deel 10. Niet-technische samenvatting PRMER-0018 10.1 Ruimtelijke situering Het bedrijf is gelegen aan de Statiestraat 56 te Dentergem. Volgens het kadastraal plan bevindt het bedrijf zich op volgende

Nadere informatie

Vastgoedinformatie IDENTIFICATIE VAN DE AANVRAGER IDENTIFICATIE VAN HET ONROEREND GOED 1/6. Telefoon

Vastgoedinformatie IDENTIFICATIE VAN DE AANVRAGER IDENTIFICATIE VAN HET ONROEREND GOED 1/6. Telefoon Vastgoedinformatie IDENTIFICATIE VAN DE AANVRAGER Aanvrager Massaert Uw Referentie chatho Contactpersoon Dienst Ruimtelijke Ordening Telefoon 02 255 47 10 Mail vastgoedinformatie@vilvoorde.be Onderwerp

Nadere informatie

MLAV1/ /MV/lydr.

MLAV1/ /MV/lydr. /MV/lydr. OVER DE VERGUNNINGSAANVRAAG VAN DE N.V. BASF ANTWERPEN MET BETREKKING TOT EEN CHEMISCH BEDRIJF (SUPER ABSORBER POLYMEER - SAP), GELEGEN TE 2040 ANTWERPEN, SCHELDELAAN 600 - HAVEN 725. De bestendige

Nadere informatie

Betreft: Advies over de planmer-screening met betrekking tot wijziging RUP zonevreemd bedrijf Nieuwmoer te Kalmthout Aanvrager: gemeente Kalmthout

Betreft: Advies over de planmer-screening met betrekking tot wijziging RUP zonevreemd bedrijf Nieuwmoer te Kalmthout Aanvrager: gemeente Kalmthout Vlaamse Overheid Koning Albert II laan 20 bus 16 1000 BRUSSEL T 02 214 21 11 F 02 553 21 05 www.vmm.be Urbis et Terra Schaffensestraat 3 3290 DIEST uw bericht van uw kenmerk ons kenmerk bijlagen 2/2/2017

Nadere informatie

VR DOC.0003/2

VR DOC.0003/2 VR 2019 1101 DOC.0003/2 Besluit van de Vlaamse Regering inzake de herziening of de opheffing van stedenbouwkundige voorschriften van algemene en bijzondere plannen van aanleg en gemeentelijke ruimtelijke

Nadere informatie

college van burgemeester en schepenen Zitting van 19 februari 2016

college van burgemeester en schepenen Zitting van 19 februari 2016 beraadslaging/proces verbaal Kopie college van burgemeester en schepenen Zitting van 19 februari 2016 Besluit B-punt GOEDGEKEURD stadsontwikkeling / vergunningen Samenstelling de heer Bart De Wever, burgemeester

Nadere informatie

Melding van de exploitatie of verandering van een inrichting van uitsluitend klasse 3

Melding van de exploitatie of verandering van een inrichting van uitsluitend klasse 3 Melding van de exploitatie of verandering van een inrichting van uitsluitend klasse 3 Aan het college van burgemeester en schepenen VLAREM-03-140917 In te vullen door de behandelende afdeling dossiernummer

Nadere informatie

OVER DE MEDEDELING VAN VERANDERING VAN DE N.V. BP CHEMBEL MET BETREKKING TOT EEN CHEMISCH BEDRIJF, GELEGEN TE 2440 GEEL, AMOCOLAAN.

OVER DE MEDEDELING VAN VERANDERING VAN DE N.V. BP CHEMBEL MET BETREKKING TOT EEN CHEMISCH BEDRIJF, GELEGEN TE 2440 GEEL, AMOCOLAAN. Besluit Departement Leefmilieu Dienst Milieuvergunningen /gvda. BESLUIT VAN DE BESTENDIGE DEPUTATIE VAN DE PROVINCIERAAD OVER DE MEDEDELING VAN VERANDERING VAN DE N.V. BP CHEMBEL MET BETREKKING TOT EEN

Nadere informatie

BEKENDMAKING BESLISSING OMGEVINGSVERGUNNING

BEKENDMAKING BESLISSING OMGEVINGSVERGUNNING BEKENDMAKING BESLISSING OMGEVINGSVERGUNNING Referentie omgevingsloket: OMV_2018151007 Door de heer David Van Ballaert werd een aanvraag ingediend voor exploitatie van een ingedeelde inrichting. Kort omschreven

Nadere informatie

college van burgemeester en schepenen Zitting van 17 april 2015

college van burgemeester en schepenen Zitting van 17 april 2015 beraadslaging/proces verbaal Kopie college van burgemeester en schepenen Zitting van 17 april 2015 Besluit GOEDGEKEURD A-punten stadsontwikkeling / vergunningen Samenstelling De heer Bart De Wever, burgemeester

Nadere informatie

Notaris Hans Van Overloop

Notaris Hans Van Overloop Nieuwe contactgegevens vanaf 10 maart 2010 Stedenbouwkundige vergunningen Loketadres op afspraak Postadres Grote Markt 1 2000 Antwerpen Tel 03 338 67 45 notaria@stad.antwerpen.be SW/V/SV Alle briefwisseling

Nadere informatie

2 Overzicht figuren Lijst van afkortingen... 13

2 Overzicht figuren Lijst van afkortingen... 13 Inhoud 1. Inhoud... 3 2 Overzicht figuren... 11 3 Lijst van afkortingen... 13 4 Inleidende bepalingen... 15 4.1 Voorwoord... 15 4.2 Regelgeving... 16 4.3 Invloed hebbende regelgeving... 17 4.4 Inwerkingtreding...

Nadere informatie

MODEL INLICHTINGENFORMULIER VASTGOEDINFORMATIE IDENTIFICATIE VAN DE AANVRAGER. Beroep: Datum van aanvraag:

MODEL INLICHTINGENFORMULIER VASTGOEDINFORMATIE IDENTIFICATIE VAN DE AANVRAGER. Beroep: Datum van aanvraag: 1 MODEL INLICHTINGENFORMULIER VASTGOEDINFORMATIE Voorliggend formulier is slechts een model dat aangepast kan worden aan de specifieke wensen en noden van de gemeente vak in te vullen door de aanvrager

Nadere informatie

college van burgemeester en schepenen Zitting van 7 februari 2014

college van burgemeester en schepenen Zitting van 7 februari 2014 beraadslaging/proces verbaal Kopie college van burgemeester en schepenen Zitting van 7 februari 2014 Besluit GOEDGEKEURD A-punten stadsontwikkeling / vergunningen Samenstelling De heer Bart De Wever, burgemeester

Nadere informatie

(artikelen 2, 5 en 42 Vlarem) A. IDENTIFICATIE VAN DE MELDINGSPLICHTIGE 1. EXPLOITANT

(artikelen 2, 5 en 42 Vlarem) A. IDENTIFICATIE VAN DE MELDINGSPLICHTIGE 1. EXPLOITANT BIJLAGE 3. Meldingsformulier inzake de exploitatie van een klasse 3 inrichting, de verandering van een inrichting of de overname van een inrichting door een andere exploitant (artikelen 2, 5 en 42 Vlarem)

Nadere informatie

college van burgemeester en schepenen Zitting van 9 december 2016

college van burgemeester en schepenen Zitting van 9 december 2016 beraadslaging/proces verbaal Kopie college van burgemeester en schepenen Zitting van 9 december 2016 Besluit A-punt GOEDGEKEURD Stadsontwikkeling / Vergunningen Samenstelling de heer Bart De Wever, burgemeester

Nadere informatie

college van burgemeester en schepenen Zitting van 8 januari 2016

college van burgemeester en schepenen Zitting van 8 januari 2016 beraadslaging/proces verbaal Kopie college van burgemeester en schepenen Zitting van 8 januari 2016 Besluit A-punt GOEDGEKEURD stadsontwikkeling / vergunningen Samenstelling de heer Bart De Wever, burgemeester

Nadere informatie

Notaris Ines van Opstal

Notaris Ines van Opstal SW/BUR/SV Alle briefwisseling te richten aan Stad Antwerpen - / Stedenbouwkundige vergunningen, Jan Van Rijswijcklaan 162, 2020 Antwerpen Notaris Ines van Opstal Louisalei 60 2660 HOBOKEN uw bericht van

Nadere informatie

college van burgemeester en schepenen Zitting van 9 september 2016

college van burgemeester en schepenen Zitting van 9 september 2016 beraadslaging/proces verbaal Kopie college van burgemeester en schepenen Zitting van 9 september 2016 Besluit A-punt GOEDGEKEURD Stadsontwikkeling / Vergunningen Samenstelling de heer Bart De Wever, burgemeester

Nadere informatie

Besluit van de Deputatie

Besluit van de Deputatie 8e Directie Dienst 82 Milieuhygiëne aanwezig André Denys, gouverneur-voorzitter Besluit van de Deputatie Alexander Vercamer, Peter Hertog, Jozef Dauwe, Hilde Bruggeman, Eddy Couckuyt, leden referte betreft

Nadere informatie

Besluit van de Deputatie

Besluit van de Deputatie 8e Directie Dienst 82 Milieuhygiëne aanwezig André Denys, gouverneur-voorzitter Besluit van de Deputatie Alexander Vercamer, Peter Hertog, Jozef Dauwe, leden Frans Van Gaeveren toegevoegd lid referte betreft

Nadere informatie

Liersesteenweg 268 te 2800 Mechelen. Eikestraat 1 en 1A te 2800 Mechelen Afdeling 12402, sectie B, percelen 302 K, 302 L en 302 M

Liersesteenweg 268 te 2800 Mechelen. Eikestraat 1 en 1A te 2800 Mechelen Afdeling 12402, sectie B, percelen 302 K, 302 L en 302 M Referentie omgevingsloket: OMV_2019009851 Referentie gemeente: 20190207_OOV Inrichtingsnummer: 20190124-0070 BESLUIT VAN HET COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN SCHEPENEN OVER EEN MELDING MET BETREKKING TOT DE

Nadere informatie